CHIEF-INSPECTOR MORSE: EEN APOLOGIE
Ja, ook bij mij is het allemaal begonnen met een zaadcel en een eisprong. Of was het een zaadsprong en een eicel? Forensisch onderzoek kan hierbij uitsluitsel geven. Giswerk niet. Jaren later moet uit het raam springen nog altijd als nutteloos worden beschouwd, want ik woon gelijkvloers. Ban ook alle gedachten aan stompe voorwerpen. De bekentenis die ik ooit heb gedaan, blijft me nochtans achtervolgen: ik ben een pure hetero. Vele nachten heb ik daardoor slapeloos doorgebracht. Soms laveloos. En de zeldzame nachten tijdens dewelke mijn ogen dan wel even dicht waren, had ik te danken aan verdovende pilletjes tegen enkele aardse allergieën. Zwaartekracht vormde nimmer een probleem, middelpuntvliedende kracht vaak wel. Men koopt bijvoorbeeld, nietwaar, een huis, maar sommige dagen ‘gaan amper open en dicht’ (zoals ze zeggen), zodat we daar soms een appendix aan breien, met name: een nacht. Meer is namelijk in ons. Daar ben ik heidens van overtuigd. Het huis dat men meende gekocht te hebben, is dan tijdelijk spoorloos. Het blijft even in de kou staan, tussen nacht en morgen. Of het zeilt ergens in velden die door sommigen ‘Elyzees’ worden genoemd. Ik heb in de loop der jaren en nachten, net als mezelf, een onnoemlijk aantal klootzakken ontmoet. (Mag ik hierbij uw welwillende aandacht vestigen op het verplichtende werkwoord ‘moeten’ in het eerder onwerkwoordelijke ‘ont-moeten’?). Beklijven deden ze zelden: noch de klootzakken, noch de ontmoetingen. Wat ik daar aan beelden aan overhoud, zijn: ten eerste een onbemand schip op de bodem van alweer een ledig glas en ten tweede een statenloze zeppelin in de zoveelste rookkolom rond mijn hoofd zwevend. Ik mag hierbij een tv-klassieker citeren: ‘To boldly go where no man has gone before’. Waarheen? Ik pas. De afgelopen jaren betrap ik er me op steeds vaker in de verleden tijd te praten of te schrijven als ik het over ondergetekende heb. Een polshorloge draag ik niet meer. De meeste aardbewoners binden de tijd om hun pols vast, maar toch kunnen ze die niet tegenhouden en worden ze onherroepelijk ouder. Dat getuigt van pretentie. Tijd of tijden veranderen immers niet; mensen wel, in één richting. Ze worden immers doodgewoon ouder. Mijn volgende horloge zal me cadeau worden gedaan door mijn werkgever. Ik begin ook verdacht veel van koffie te houden. De enige reis die ik bijvoorbeeld wel nog zie zitten, is die naar het mekka van de mokka. Een teken aan de wand. Maar ik hou ook alsnog genoeg fut over om de wallen onder mijn ogen als lauwer1
kransen te beschouwen, en niet als jaarringen, zoals bij een boom. Het leven interesseert me zoals ik naar een foto kijk, namelijk: ernaast. Buiten de foto gebeurt het belangrijkste. Het is gezien. Het is niet onopgemerkt gebleven. De focus ligt bezijden het voetbalveld, de brandstapel, het altaar, de hele ingekaderde santenboetiek kortom. Fotografen genoeg, overigens. Kaderbedrijven (en kaderleden, de opgeknoopten van de bovenwereld) ook: wetenschap, godsdienst, wellevendheid, burgerzin, kapitaal. Maar ik maak me niet druk. Ik heb met mezelf, de schrijver van deze apologie, afgesproken elke bruikbare metafoor niet nodeloos uit te laten dijen. Heelalletjes genoeg alreeds, ‘where brave new man boldly went’. Het huwelijk, onder andere. Ik pas. Get in the car, Lewis. Feiten. Verleden week gebeurde iets waardoor ik mijn geloof in eender welk geloof definitief verloor. Ik hou het kort. Elk jaar noteer ik in mijn dagboek de eerste donderslag van het seizoen (maart, vaak april, soms mei). Deze jaarlijkse gewoonte liet ik ook plaatsvinden in een nieuw boek van me: een van de personages doet dat namelijk ook. (Ik schrijf boeken, verstolen. Soms publiceer ik er een, ietwat onopgemerkt). Terwijl ik de bewuste zin op mijn laptop aan het intikken was, puur fictie dus, kraakte de eerste donderslag van het seizoen, amper 21 maart. Puur feit dus. Fictie holde feit één duimbreed vooruit. Daar keek ik wel even van op. Waren de goden met me aan het sollen? Terstond werd ik een ongelovige. Ik viel mijn geloof in toeval af. Meer niet. Minder evenmin. Maar het was mijn laatste geloof. Gisteren kreeg ik gelijk. Ze waren dus niet met me aan het sollen. Ik reed in mijn auto door een middelgrote Vlaamse provinciestad, waar ik bijna nooit kwam. Ik zou er in het cultureel centrum over mijn boeken spreken. Als verslaafde roker was ik andermaal gestopt met roken. Daar zat ik voortdurend aan te denken. De merknaam ‘Marlboro’ spookte me onophoudelijk door het hoofd. Op een bepaald ogenblik stond ik voor een opgehaalde brug. Het duurde lange minuten. Een binnenvaartschip deed haar ding. Toen ik eindelijk weer vooruit kon, de brug over, merkte ik tot mijn verrassing, bijna ontzetting, dat de eerste straat die ik inreed de ‘Marlboroughstraat’ heette. En dat in de middelgrote zeer Vlaamse provinciestad O. Potvolkoffie! Zulke dingen verontrusten me aanvankelijk. Een minuut later moet ik er om glimlachen. Meer valt er niet te melden: een donderslag, waardoor fictie en feit zich simultaan voltrokken (en neen: het was geen donderdag, ik ben geen kadaveretymoloog), een totaal onverwachte straatnaam als grijnslachend uithangbord voor mijn verslaving. 2
Ik probeer naast de bliksemflits en naast het naambord te kijken, maar ontdek geen glimp van een of andere slimme afgod, de monkel om de mond. Ik moet het zelf maar zien te rooien, ik, het al net zo toevallige resultaat van de bingofusie tussen een zaadcel en een eicel, ik, rookverslaafde hetero, disbe-
liever in toeval, afvallige. God zit inderdaad in het detail: God zit in een cel. Maar er moeten boeken worden geschreven. Romaneske boeken. Waarin iets gebeurt. (‘Waarover gaat uw boek?’ Je zou ze vermoorden!) Dit is de blikopener van mijn volgende ‘boek’: ‘Men trof hem aan met zijn ballen in zijn mond
en een ijspriem door zijn linkeroor. Die kwam er aan de andere kant van zijn hoofd weer uit. Op zijn borst lag een ongebruikte kogel. Een uur daarvoor had hij pralines gekocht bij Leonidas op de Grote Markt. Dat kon de zaakvoerster – een leesbrilletje tussen de borsten bungelend – met klem bevestigen’. Einde citaat. Het is gezien. Het is niet onopgemerkt gebleven. Men ziet bloed, men proeft chocolade, men hoort een vrouwenstem uit de normale wereld der zoetigheden. Men krijgt het koud: de ijspriem. Kinderen niet toegelaten (KNT): de ballen. Het staat in een boek. Het is gepleegd door iemand. Waar haalt hij het. Misschien, zelfs heel zeker, wordt het nooit wat met dat boek. Men verlangt altijd naar een tweede boek. Tweede poging: ‘‘Het mes!
Het mes!’ flitste het door mijn hoofd’. Einde citaat. Allen barsten in lachen uit. Dat is het dus. Deze swiftie is evenmin onopgemerkt gebleven. Er zijn nog duizenden andere soorten van schrijverschap mogelijk. Elk schrijverschap is overbodig en hoogstnoodzakelijk, in het eerste geval voor de mensheid, in het tweede voor de schrijver zelf (v/m). Wie dan uiteindelijk publiceert, herleidt andere mensen tot lezer (v/m). Die lezer kan een boek, een oeuvre als een belediging voor haar/zijn intelligentie ervaren. Soap-tv is een affront voor de ene en een weldaad voor de andere. (Dit wellicht volgens het minderheids-meerderheidsprincipe). ‘Wordt er ook gevochten in je boeken?’ ‘Gaat het over de oorlog?’ ‘Komt er veel seks in voor?’ Als ik daar ernstig over nadenk en doordenk, moet ik bijna een pleidooi voor crimefictie ofte misdaadliteratuur houden. De menselijke ziel wordt het duidelijkst opgespannen en uitvergroot in detectives, regio ‘hardboiled’. Schoonschrijverij in dienst van de goorheid. In schone letteren de vuile was buitenhangen. Beerputten openen om literaire genoegdoening te veroorzaken. (Ik weet nu zelf niet meer waar deze tekst godgenageld naartoe leidt. Mij naartoe leidt. En u. Ik lijk aan een detective bezig. Of écriture automatique). Welke afgod doet me deze gedachten in deze gelederen parkeren: die van het genot van het schrij3
ven (een afgodin wellicht) of die van het ordenen van een chaos (vermoedelijk ook al een afgodin, afgoden zijn te verward)? ‘Rookverslaving’. Niks van aan. Ik pas. Ik hou het op Double Barrel, American Martini, Claret, J&B. En mijn klassiekers van het gehoor. ‘Middelgrote Vlaamse provinciestad’. Ik pas andermaal. Ik hou het op Oxford. Bijwijlen, with a bit
of luck: Italië, Australië. Ik wil het evenmin over boeken of fictie hebben. Wel over de gore werkelijkheid, de vreselijke zelfmoorduren op een regenachtige zondagnamiddag, het hellewaarts uitglijden bij nacht en ontij: stom toeval, misdaad, misdrijf, de mens. Ik moet alle andere medemensen tot verdachten herleiden, van zodra er een misdaad is gepleegd. De hele wereld is schuldig. Zelfs een dametje met breinaalden in het park kan morsetekens uitzenden. Elke misdaad is overbodig en hoogstnoodzakelijk. In beide gevallen voor mezelf en mijn bestaan op aarde, deze blauwe plek in het heelal. Ik bestrijd mijn verloren leven (single, male, old, alcoholic, classic) door het bestrijden van de misdaad (single, female, workaholic). Sorry, dat laatste tussen twee haakjes was een grap die ik niet eens mijn Sancho Panza sergeant Lewis zou toestaan. Ik voel me meer kunstenaar dan detective. Mijn leven zit vol geheimen. Ik kan omgaan met geheimen. Ik herken ze ook. Logica is altijd welkom, maar ik pas. Uit de gensters van conflicten komt meer tevoorschijn dan door het logische bewandelen van de platgelopen paden der geleidelijkheid. (Ik moet dringend eens John Cleese opbellen. Die stelde ooit eens een interessante vraag: ‘Waarom moet er in godsnaam structuur bestaan?’). Een ready-
made: ‘We hebben een visie ontwikkeld op tijdelijk werk’. Elk glas bier doodt zogezegd een aantal hersencellen. Kinderen worden volwassenen doordat extra hersencellen worden geactiveerd; ze bereiken uiteindelijk een toestand van volledig bewustzijn. Dat is allemaal beangstigend. Daar moet iets aan gedaan worden. De perfect gestructureerde, bekokstoofde misdaad mag niet bestaan. Ik pas. Half werk graag! Tijdelijke bekommernis! Ik eis passie. Ik eis iets waardoor schaakgrootmeesters van de schaakcomputers winnen: passie. Waanzin, desgewenst. Passie dicteert sluipwegen, toeval, creativiteit, geheimen. Twee talenten heb ik: geheugen, passie. Ik ga me te buiten aan klassiekers. De oudste zonde ter wereld is jaloersheid. Zij is de moeder van de misdaad. Ik lees de sterren niet, maar luister naar de verhalen van de slagers en de bakkers. Ik kijk niet naar foto’s, maar ernaast. Ik kan lijken liplezen. De microscoop is sterker dan de heterdaad. Ik wil geen morsige stilist zijn, genre Columbo. (Ik rook niet. En regenjassen worden bij voorkeur door jonge 4
politici gedragen). Hercule Poirot? Een draadpop, van Belgische makelij. Maigret is een personage uit Ed-Woodfilms. (Een Oscar voor het landschap, een Gouden Roos voor de kostuums). Morse? Chief-Inspector Morse met de onmogelijke voornaam? De allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie. Ik ken mijn klassiekers. Stel: ik mag één keer in mijn leven een onbestrafte misdaad plegen. Wat kies ik? Wat ik ook kies, het zal veel over mezelf vertellen. Ik speel met de volgende gedachten: kleinschalige valsemunterij, een bom onder het Vaticaan, moord op mijn dubbelganger (ijspriem, ballen, diepgevroren schapenbout, etc … ), levenslange chantage op mijn aartsvijand. Omdat ik geen sociaal talent heb, kies ik voor het eerste. Misdrijf? Misdaad? Het is me verdorie niet eens om het slijk der aarde te doen. Mijn tweede gedachte, onmiddellijk na mijn keuze, is – typisch voor mij - : wat als ik plotseling de erfgenaam word van een niet onaardig fortuin? Nee, ik ben duidelijk in de wieg gelegd om in Oxford een leven te leiden, lijden. Mijn superieur moet dan maar een logeman zijn. Mijn handlanger een huisvader-sergeant, twee kinderen, houdende van exotisch eten godgenageld. En mijn fotokopieën zijn bladen met een rouwrand om, een molotovcocktail (stirred, not shaken) heb ik nog nooit gemaakt, hoe een ijspriem er uitziet, weet ik niet en mijn aartsvijand is een vrouw. Kleine criminaliteit dan maar: meewarigheid ten opzichte van mijn loopjongen sergeant Lewis, het tergend-nadrukkelijk formuleren van vragen, platzak een free house binnentrekken en anderen het gelag laten betalen, onverhoeds opstaan en verdwijnen in het aanschijn van een vol glas lager, zonder kloppen in de keuken van
housecooking Sally verschijnen en met een afkeurende blik in mijn ogen vragen waar haar meatpie Johny de nacht van vrijdag op zondag was. Van dat alles dus, met mondjesmaat. Ik ben de grootste klootzak die er op deze blauwe planeet rondsjokt. Maar ik woon gelijkvloers. Springen heeft geen zin. Uit het raam staren evenmin: misschien zie ik een oud dametje op een bank, ijverig met breinaalden in de weer. Zo, nu heb ik alle pionnen uitgezet. Passie! Actie! Een geblokkeerde loper is machtelozer dan een vrijstaande pion. That’s as hard as Chinese arithmetics. (Ik lees de sterren niet, maar luister naar slagers en bakkers). Overal ter wereld zijn er Oxfords. Nergens is de misdaad perfect. Ik vraag een sabbatjaar aan om een aantal van deze buitenlandse Oxfords te bezoeken. Als vooruitgeschoven pion wil ik het monster aan de overkant in de ogen kijken. Ik loop van de mensen weg en zoek landschappen op, desnoods in mijn hoofd. Mijn 5
voorkeur gaat naar Alaska uit, Jutland, Friesland. De bevolkingsdichtheid aldaar klinkt me als muziek in de oren. Sneeuw is inkeer. Wind is zuivering. Ik groet allen zeer hartelijk. Get. Endeavour.
6