T.L.A. Verheijen - s081426 Technische Universiteit Eindhoven Architecture, Building & Planning Real Estate Management & Development Masterthesis April 2015 Begeleid door TU/e 1st dr. W.J.M. Heijs 2nd dr. ir. H.A.J.A. Appel-Meulenbroek AAG 1st ir. A. Brand MSRE 2nd ir. B. Baselmans
WONEN NAAR BEHOEFTEN met het oog op het betaalbaar houden van de zorg in de toekomst zijn recentelijk verschillende beleidshervormingen doorgevoerd. Een grote groep licht zorgbehoevende senioren wordt hierdoor gedwongen om thuis te blijven wonen, waar vereenzaming en een gebrek aan zelfredzaamheid op de loer liggen
I
Wonen Naar Behoeften Een onderzoek naar een woonzorgconcept voor licht zorgbehoevende senioren
Thomas Verheijen 0653170
Colofon
Document: Status: Datum:
15-04-2015
Universiteit: Mastertrack:
Technische Universiteit Eindhoven Real Estate Management & Development
1e begeleider: 2e begeleider:
dr. W.J.M. Heijs (Wim) dr. ir. H.A.J.A. Appel-Meulenbroek (Rianne)
Afstudeerbedrijf: Afdeling:
AAG Vastgoed & Facilitair
1e begeleider: 2e begeleider:
ir. A. Brand MSRE (Alexander) ir. B. Baselmans (Bram)
Foto voorpagina:
Charles Butterfield (omstreeks 1950)
Eindrapportage afstudeeronderzoek Definitieve versie
II
III
VOO RWOO RD Voor u ligt het rapport dat het resultaat is van mijn afstudeeronderzoek naar een woonzorgconcept voor licht zorgbehoevende senioren. Dit onderzoek heb ik gevoerd ten behoeve van het behalen van de ingenieursgraad aan de Technische Universiteit Eindhoven, specialisatie Real Estate Management & Development. Hiervoor heb ik de kans gehad om mij intensief bezig te houden met een maatschappelijk vraagstuk waar vrijwel iedereen in zijn of haar omgeving mee te maken heeft of krijgt: de vergrijzing. Reeds zijn een hoop hervormingen doorgevoerd waarvan de eerste concrete resultaten langzaam zichtbaar worden. Echter, de reeks aan veranderingen is nog niet voorbij, dat met name op licht zorgbehoevende senioren een behoorlijke impact kan hebben. Om een onderzoek over de woon- en zorgbehoeften van licht zorgbehoevende ouderen in Nederland op een gedegen wijze uit te kunnen voeren, heeft het grootste deel hiervan plaatsgevonden bij zorg-adviesbureau AAG te ’s-Hertogenbosch. Vanuit de TU/e is het onderzoek begeleid door dr. Wim Heijs en dr. ir. Rianne Appel-Meulenbroek en vanuit AAG door ir. Alexander Brand MSRE en ir. Bram Baselmans. Ik prijs mij dan ook gelukkig dat ik de mogelijkheid heb gehad om door dit team begeleid te worden, waarbij naast de theoretische input vanuit de universiteit, AAG fungeerde als praktisch fundament gevoed door specialistische kennis. Deze tweeledigheid heeft zondermeer bijgedragen aan het leerzame en verrijkende proces dat ik heb doorlopen. De tevredenheid waarmee ik nu het afstudeertraject- en product kan aanschouwen, was van een mindere orde geweest zonder de broodnodige hulp van diverse personen. Daarom wil ik allereerst mijn hoofdbegeleiders Wim Heijs vanuit de TU/e en Alexander Brand vanuit AAG hartelijk bedanken. Zonder de kritische blik en verrijkend inzicht dat de beide heren kenmerkt zou deze scriptie er anders uit hebben gezien. Daarnaast dank ik mijn tweede begeleiders, Rianne Appel vanuit de TU/e en Bram Baselmans vanuit AAG, voor hun toewijding en verfrissend commentaar op juist die momenten wanneer het nodig was. Verder wil ik AAG in het algemeen en met name mijn collega’s bij de afdeling Vastgoed & Facilitair bedanken voor de ruimte, de comfortabele werksfeer en uiteraard de toegang tot de onuitputtelijke vraagbaak die mij is geboden. Omdat de interviews dit onderzoek tot een hoger niveau getild hebben, wil ik tevens een woord van dank uitspreken voor de tien professionals en negen senioren die bereid waren om mij een kijkje in respectievelijk hun specialismes en privélevens te gunnen. Een laatste dankwoord voor mijn familie en vriend(inn)en die mij zowel ten tijden van succes als tegenslagen wisten te enthousiasmeren. Tot slot een kus voor mijn oma, die als persoonlijk boegbeeld van de licht zorgbehoevende senior mij telkens heeft doen beseffen waarvoor ik het eigenlijk deed. Dan rest mij enkel u evenveel plezier toe te wensen tijdens het lezen van dit onderzoek, als dat ik heb beleefd tijdens het schrijven ervan.
Thomas Verheijen Amsterdam, maart 2015
IV
V
S AMENV ATTIN G 1. Inleiding & probleemstelling Nederland maakt een flinke demografische verandering door. Het aantal 65-plussers neemt toe van 2,8 miljoen in 2013 tot 4,7 miljoen in 2040. Naast de verwachting dat er meer 65-plussers bijkomen, wordt deze groep gemiddeld steeds ouder. Deze dubbele vergrijzing heeft een sterke toename van de zorgvraag tot gevolg. Om de zorgverlening voor de overheid betaalbaar te houden, zijn enkele ingrijpende veranderingen met betrekking tot onder andere de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) doorgevoerd. Een van de meest ingrijpende bezuinigingsmaatregelen betreft het ‘Scheiden Wonen en Zorg’, oftewel het extramuraliseren van de zorg. Dit betekent onder andere dat steeds meer licht zorgbehoevende cliënten niet meer in een zorginstelling maar thuis in de eigen omgeving van zorg en ondersteuning moeten worden voorzien. Als gevolg hiervan groeit de vraag naar voor senioren geschikte woningen. Een aanzienlijk deel van de huidige woningen waar deze senioren in wonen is niet geschikt. De overheid stimuleert dan ook het geschikt maken van de bestaande woningvoorraad voor senioren. Aangezien dit slechts voor een deel van de bestaande voorraad tot de mogelijkheden behoort, is tevens sprake van een nieuwbouwopgave. Door het extramuraliseren van de licht zorgbehoevenden krijgt een groot aantal verzorgingshuizen te maken met leegstand. Daarbij voldoet een deel van dit vastgoed door veroudering niet meer aan de huidige eisen. Om voor deze en andere daarmee samenhangende problemen tot een oplossing te komen is een actieve aanpak op strategisch niveau noodzakelijk. In dit onderzoek wordt in eerste instantie gekeken naar een geschikt woonzorgconcept voor licht zorgbehoevende senioren, waarbij de nadruk ligt op het inspelen op de gebruikersbehoeften en het verhogen van de kwaliteit van leven. Om het ‘gat’ tussen vraag en aanbod te verkleinen, worden vervolgens de mogelijkheden onderzocht of dit woonzorgconcept in de met leegstand bedreigde verzorgingshuizen kan worden gerealiseerd. Dit resulteert in de volgende doelstelling:
Inzicht verkrijgen in de gebruikersbehoeften van licht zorgbehoevende 65-plussers met een extramurale zorgindicatie, ten behoeve van het ontwikkelen van een geschikt woonzorgconcept voor deze groep ouderen, teneinde de kwaliteit van leven te verhogen en indien mogelijk de verwachte leegstand in verzorgingshuizen door middel van het herbestemmen tot dit concept te beperken. Om deze doelstelling succesvol te bereiken zijn de volgende onderzoeksvragen opgesteld: 1. Wat zijn de gebruikersbehoeften van 65-plussers met een extramurale zorgindicatie? a. Welke algemene gebruikersbehoeften zijn kenmerkend voor 65-plussers met een extramurale zorgindicatie? b. Op basis van welke structurele variabelen zijn relevante verschillen te benoemen tussen de behoeften van 65-plussers met een extramurale zorgindicatie 2. Hoe ziet een geschikt woonzorgconcept voor deze doelgroep eruit, gebaseerd op de in vraag
1 gevonden gebruikersbehoeften?: a. Wat is een woonzorgconcept? b. Welke prestaties zijn essentieel voor een succesvol woonzorgconcept inachtneming van de gebruikersbehoeften zoals geformuleerd in vraag 1)?
(met
VI
c.
Aan welke functionele eisen moet de gebouwde omgeving voldoen om in de algemene en specifieke gebruikersbehoeften van 65-plussers met een extramurale zorgindicatie te voorzien?
3. Wat zijn de mogelijkheden om het geformuleerde woonzorgconcept in de praktijk te
implementeren, in zowel getransformeerde als nieuwbouwvorm?: a. Hoe ziet het huidige aanbod aan verzorgingshuizen eruit? b. In hoeverre voldoet dit bestaande aanbod aan de essentiële prestaties zoals geformuleerd in 2.b, en in welke mate leent dit aanbod zich om hiertoe te worden getransformeerd? c. Met welke relevante randvoorwaarden dient in het geval van een transformatie rekening te worden gehouden? d. Welke verschijningsvormen zijn denkbaar voor het geformuleerde woonzorgconcept in nieuwbouwvorm?
2. Ontwikkelingen in de zorg De zorgsector is in beweging. Om de onderzoeksvragen zorgvuldig te kunnen beantwoorden wordt allereerst inzicht verschaft in de ontwikkelingen in de zorg, waarbij achtereenvolgens wordt ingegaan op de vergrijzing, het Nederlandse zorgstelsel en tot slot de beleidshervormingen. 2-I
De vergrijzing
Nederland vergrijst, oftewel het aantal ouderen in de samenleving neemt toe. Deze vergrijzing gaat gepaard met enkele belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen, en komt de komende periode steeds sterker tot uiting. Men spreekt momenteel van een dubbele vergrijzing omdat niet alleen het aantal ouderen sterk toeneemt, maar tevens de gemiddelde levensverwachting de komende decennia verder stijgt. Deze dubbele vergrijzing heeft een sterke toename van het aantal zorgbehoevende ouderen tot gevolg. Omdat de omvang van de totale groep 85-plussers zich pas in 2060 op het hoogtepunt bevindt, is het waarschijnlijk dat de zorgvraag dan op een maximum is. Daarbij neemt het aantal eenpersoonshuishoudens toe, wat toe te schrijven is aan het feit dat jongere generaties minder vaak samenwonen, vaker scheiden, en meer ouderen hun partner verliezen. Ondanks de vergrijzing blijft door de extramuralisering het aantal ouderen met intramurale zorg afnemen. Vanaf 2020 is de vergrijzing echter dusdanig sterk, dat deze krimp geleidelijk afvlakt en plaatsmaakt voor een sterke groei. De vergrijzing is het sterkste in de meer landelijke randgebieden van het land, en beperkter in de centraal gelegen (groei-)gebieden. Momenteel varieert het percentage 65-plussers in de Nederlandse provincies tussen de 11,5 procent (Flevoland) en 21,5 procent (Zeeland). De zorgvraag zal zich in elke regio procentueel gezien ongeveer gelijk ontwikkelen. Kenmerkend voor de vergrijzing is dat er sprake is van een nieuwe generatie ouderen, die meer divers is en een andere achtergrond heeft dan voorheen. Zo is zij gemiddeld welvarender en hoger opgeleid dan voorgaande generaties. Daarnaast neemt naar verwachting het aandeel allochtonen in deze groep toe van 12,9 procent in 2014 tot 18,4 procent in 2040. Door cultuurverschillen kan deze groep andere eisen hebben betreffende huisvesting en zorgverlening. Van de gehele groep senioren met een zorgindicatie woont 74 procent zelfstandig en ontvangt daarbij veelal hulp en zorg aan huis. Ongeveer 70 procent van de huidige generatie 75-plussers wil in de eigen woning blijven wonen. De belangrijkste redenen hiervoor zijn tevredenheid met de woning en de woonomgeving. Slechts 20 procent heeft plannen om binnen twee jaar te verhuizen. Belangrijke redenen om te verhuizen zijn een ongeschikte woning, een toenemende behoefte aan VII
zorg, het overlijden van de partner, een gevoel van onveiligheid en de behoefte aan een beschutte woonomgeving. Van de groep die besluit een andere woning te nemen verhuist de helft binnen een straal van één kilometer. Het gebrek aan geschikte woningen in dezelfde buurt zorgt ervoor dat men niet verhuist. Het is dus aannemelijk dat zodra het aanbod aan geschikte woningen in de directe omgeving toeneemt, daarmee ook de verhuisgeneigdheid toeneemt. 2-II
Zorg in Nederland
Het Nederlandse zorgstelsel kent een tweedeling tussen een ‘cure’ en een ‘care’ sector, die zijn gericht op respectievelijk genezing en verzorging. De Nederlandse overheid heeft een actieve rol hierin doordat die het geheel grotendeels organiseert en financiert. Tot de care behoort onder meer de AWBZ en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De AWBZ betreft een financiële vergoeding voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten die zorg behoeven, en de Wmo biedt ondersteuning aan mensen met een lichte zorgbehoefte, waarbij de uitvoering in handen ligt van de gemeentes . De AWBZ is onderverdeeld in drie sectoren, waarvan de grootste met meer dan de helft van alle intramuraal geïndiceerden ‘Verpleging & Verzorging’ is (V&V, 183.020 cliënten). Op 1 juli 2013 behoorde ruim 94 procent van de cliënten in de sector V&V tot de leeftijdscategorie van 65 jaar of ouder. Door de extramuralisering komen de Zorgzwaartepakketten (ZZP’s) V&V 1-3 volledig, en ZZP V&V 4 deels te vervallen. Een ZZP is een volledig pakket aan intramurale zorg dat aansluit op de zorgbehoefte van een cliënt. De meest relevante verschillen tussen deze ZZP’s zijn dat bij ZZP 1, 2 en 3 de zorgbehoefte hoofdzakelijk somatisch (lichamelijk) van aard is, en dat er bij ZZP 4 tevens sprake is van een psychogeriatrisch ziektebeeld, oftewel een beginnende vorm van dementie. 2-III Beleidshervormingen In 2012 werd ongeveer 93 miljard euro uitgegeven aan gezondheidszorg en welzijnszorg, waarvan 18,1 miljard euro behoorde tot de ouderenzorg. Deze uitgaven zijn de laatste jaren sterk gestegen. Door de toenemende grijze druk zullen deze uitgaven, zonder ingrijpen, sterk toenemen. Om dit te voorkomen zijn in het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ uit 2012 enkele ingrijpende bezuinigingsmaatregelen aangekondigd. De grootste impact hebben het invoeren van de prestatiebekostiging op basis van de Normatieve Huisvestingscomponent (NHC), het scheiden van wonen en zorg, en het verantwoordelijk maken van de gemeentes omtrent de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Normatieve Huisvestingscomponent. De NHC betreft een vergoeding voor zorginstellingen voor het realiseren en onderhouden van het zorgvastgoed, afhankelijk van de ZZP’s van de cliënten. Hierdoor lopen zorginstellingen meer risico dan voorheen, toen alle kapitaallasten op basis van nacalculatie gegarandeerd werden vergoed. Deze prestatieafhankelijke vergoeding wordt met ingang van 2011 stapsgewijs ingevoerd. Scheiden Wonen en Zorg. Het scheiden van wonen en zorg is tweeledig van aard: er is sprake van een fysieke en financiële scheiding. De fysieke scheiding van wonen en zorg betekent dat steeds meer zorgbehoevende cliënten niet meer in een zorginstelling maar thuis in de eigen omgeving van zorg en ondersteuning moeten worden voorzien. De financiële scheiding van wonen en zorg houdt in dat de huisvestingscomponent uit de AWBZ wordt gehaald en een groot deel van de cliënten voortaan zelf verantwoordelijk is voor hun huisvesting via huur of koop en het bekostigen daarvan. Wmo. De Wmo biedt ondersteuning aan personen met een lichte zorgbehoefte met als doel deze mensen zo lang mogelijk in de eigen thuissituatie te laten wonen. Per 1 januari 2015 zijn de gemeentes verantwoordelijk geworden voor een deel van de lichte zorg die voorheen onder de
VIII
AWBZ viel. Huishoudelijke hulp is alleen nog beschikbaar voor diegenen die het hard nodig hebben en zelf niet de middelen hebben om het te organiseren. 3. De gebruikersbehoeften Ten behoeve van de totstandkoming van een geschikt woonzorgconcept voor senioren met een extramurale zorgindicatie, dienen de benodigde gebouweigenschappen te worden vastgesteld. Deze gebouweigenschappen zijn afhankelijk van de woon- en zorgbehoeften van de licht zorgbehoevende senioren, oftewel de gebruikersbehoeften. Achtereenvolgens worden de gebruikte methodiek, de voorlopige gebruikersbehoeften, de expertinterviews en het ruimtelijk / functioneel PvE besproken. 3-I
Methodiek
Bij gangbare gebruikersanalyses wordt getracht gebruikersbehoeften inzichtelijk te maken door de gebruikers direct te vragen naar hun behoeften, in termen van voorkeuren, wensen en/of eisen. Er kunnen verschillende kanttekeningen bij de betrouwbaarheid en validiteit hiervan worden geplaatst. Zo zijn dergelijke methoden aanbod georiënteerd, kunnen gebruikers onrealistische eisen stellen, hebben eisen en wensen doorgaans een beperkt houdbaar karakter, zijn gebruikers zich vaak slechts gedeeltelijk bewust van hun eigen behoeften en gebruikersprocessen, en worden tot slot behoeften op basis van eisen en wensen meestal verwoord in termen van concrete oplossingen, wat een remmende werking heeft op de ontwerpvrijheid van een architect. Een betere methode is de methode USE (User Needs by Systematic Elaboration), zoals ontwikkeld aan de Technische Universiteit Eindhoven. Bij deze methode worden gebruikersbehoeften gedefinieerd als “lichamelijke of geestelijke toestanden (doelen), of activiteiten om die te bereiken,
die fundamenteel zijn voor fysiologisch, sociaal of psychologisch welzijn in het gebruiksproces” (Heijs, 2007). Met andere woorden, gebruikersbehoeften komen voort uit de achterliggende gebruikersprocessen. In de gebruikersprocessen “… liggen de primaire oorzaken van
gebruikersbehoeften en van de veranderingen die zij in de loop der tijd ondergaan door fysiologische, sociale en psychologische gevolgen van het proces van het ouder worden” (Heijs, 2001). Behoeften afgeleid van gebruikersprocessen zijn dus vanuit de vraag verkregen en bieden daardoor een geschiktere basis voor het opstellen van een ruimtelijk / functioneel Programma van Eisen (PvE). Om tot een ruimtelijk / functioneel PvE te komen dienen allereerst de gebruikersbehoeften te worden geïnventariseerd. In dit onderzoek is dit bewerkstelligd middels een literatuurstudie en aanvullende expertinterviews. Vervolgens worden per behoeften / activiteiten de bijbehorende prestaties behaald. Een prestatie is “een eigenschap van de omgeving (gebouw) die noodzakelijk is om in een gebruikersbehoefte te kunnen voorzien” (Heijs, 2007). Een prestatie omvat doorgaans geen concrete oplossing, maar vormt een kader waarbinnen mogelijk verschillende oplossingen passen ten behoeve van het vervullen van een gebruikersbehoefte. Om tot een geschikt woonzorgconcept te komen is het belangrijk dat de relaties tussen behoeften en prestaties bekend zijn. Een dergelijke “… koppeling van een gebruikersbehoefte en een prestatie” (Heijs, 2007) is een functionele eis. Deze functionele eisen tezamen vormen het ruimtelijk / functioneel PvE. 3-II
Voorlopige gebruikersbehoeften
Het voorlopig overzicht van gebruikersbehoeften van licht zorgbehoevende senioren is tot stand gekomen middels literatuuronderzoek. Op basis van USE zijn enkele eerdere onderzoeken gedaan naar gebruikers van gebouwen in het algemeen, senioren in het algemeen en zwaar zorgbehoevende senioren. Elk van deze onderzoeken hanteerde daarbij een indeling van de behoeften in vier verschillende categorieën, te weten: IX
Fysiologische behoeften: de behoeften die gerelateerd zijn aan het lichamelijk welzijn van de gebruikers. Deze behoeften zijn verbonden met het waarnemingsvermogen door middel van de zintuigen. Sociale behoeften: de behoeften met betrekking tot het hebben van relaties en contacten met andere personen. Psychologische behoeften: de behoeften in relatie tot het geestelijk welzijn van de gebruikers. Functionele behoeften: de behoeften met betrekking tot het kunnen uitvoeren van noodzakelijke dagelijkse activiteiten in een gebouw. Een gebouw moet het uitvoeren van activiteiten mogelijk maken en ondersteunen.
Voor het voorlopige overzicht in dit onderzoek is eenzelfde indeling gehanteerd. Daarbij worden op basis van literatuur in totaal 36 behoeften en 158 bijbehorende activiteiten onderscheiden. Een voorbeeld van een fysiologische behoefte is de behoefte aan visueel comfort. Eén van de vijf hierbij behorende activiteiten is de mogelijkheid tot het kunnen aanpassen van de hoeveelheid natuurlijk licht. Bij sociale behoeften kan gedacht worden aan de behoefte aan het hebben van direct sociaal contact binnen de woning, met als bijbehorende activiteit de mogelijkheid tot het ontvangen van visite. Een behoefte behorende tot de psychologische behoeftencategorie is die aan het veilig voelen in de woonomgeving, met als voorbeeldactiviteit de kans op vreemde bezoekers verkleinen. Tot slot kan ter illustratie van de functionele behoeftencategorie de behoefte aan (hulp met) Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL) worden benoemd. Eén van de twaalf activiteiten die hierbij is vastgesteld betreft het ontvangen van hulp met opstaan. 3-III Interviews Om het voorlopig overzicht van de gebruikersbehoeften definitief te maken en bijbehorende prestaties te complementeren, zijn deze gecontroleerd en aangevuld middels expertinterviews. Omdat de behoeften en bijbehorende activiteiten omvangrijk zijn, is per interview gefocust op één behoeftencategorie. Op deze wijze is het onderwerp voor de te interviewen personen beter behapbaar te houden en is het mogelijk om per categorie experts te benaderen die affiniteit hebben met de desbetreffende categorie. Een voorbeeld hiervan is een omgevingspsychologe voor de psychologische behoeften. Gelet op de beperkte tijd waarbinnen dit onderzoek is uitgevoerd, zijn per behoeftencategorie vier personen geïnterviewd (in totaal zestien): twee professionals en twee licht zorgbehoevende senioren als potentiële bewoners van een woonzorgconcept. Het belangrijkste verschil tussen de interviews met de experts en senioren is dat bij de experts direct per activiteit is gevraagd wat de meest essentiële prestaties zijn om daarin te kunnen voorzien, terwijl bij de senioren het gesprek een meer informeel karakter had en de essentiële prestaties voornamelijk op indirecte wijze zijn verkregen. De interviews hebben geleid tot een definitief behoeftenoverzicht, dat op zeventien punten gewijzigd is ten opzichte van het voorlopige overzicht. Het definitieve overzicht bestaat uit 36 woon- en zorgbehoeften en 159 bijbehorende activiteiten, en staat weergegeven in bijlage 8. 3-IV
Het ruimtelijk / functioneel PvE
Het definitieve behoeftenoverzicht biedt de basis voor het vormgeven van het ruimtelijk / functioneel PvE. Hiervoor worden de bijbehorende (essentiële) prestaties en aandachtspunten op basis van onderscheidende variabelen geformuleerd.
X
De essentiële prestaties Het belangrijkste en meest omvangrijke onderdeel van de interviews betreft de totstandkoming van de benodigde prestaties. Daarbij is getracht om die prestaties te formuleren die essentieel zijn voor een succesvol woonzorgconcept. Volgens de methode USE worden prestaties gekenmerkt door een bepaalde oplossingsruimte en aggregatieniveau. De oplossingsruimte geeft de ruimte weer waarbinnen de ontwerper zijn creatieve kwaliteiten kan benutten, zoals de aanwezigheid van respectievelijk een kookgelegenheid (grote oplossingsruimte) of een specifiek type inductiefornuis (kleine oplossingsruimte) om eten te bereiden. Het aggregatieniveau betreft daarbij de mate waarin in detail wordt getreden. Om tot de essenties te komen, dienen enkel de prestaties te worden beschreven die echt noodzakelijk zijn om in de behoeften te kunnen voorzien, en dienen prestaties op een te detaillistisch niveau zoveel mogelijk te worden vermeden, tenzij anders nodig is. Dit is het geval bij de specifieke invulling van bepaalde behoeften en/of als eventuele misverstanden bij de ontwerper dienen te worden voorkomen. Een voorbeeld hiervan is de aanwezigheid van een inductiekookplaat als fornuis, om zo de kans op fysiek letsel (verbranden) te verkleinen. Het inventariseren van de prestaties per behoeftencategorie heeft geresulteerd in een omvangrijk overzicht. Om het geheel op gestructureerde wijze in kaart te kunnen brengen zijn de prestaties ingedeeld in drie niveaus met een afnemend aggregatieniveau. De classificatie op het eerste niveau bestaat in totaal uit 89 globale prestaties, die verder vertakken in het tweede niveau bestaande uit 231 essentiële prestaties, die worden geïllustreerd op het derde niveau door 354 relevante voorbeelden. Om per behoefte de prestaties op gestructureerde wijze overzichtelijk te kunnen weergeven, is gebruik gemaakt van gecodeerde prestatieboomdiagrammen. Een voorbeeld hiervan is te zien in figuur I. In totaal zijn voor de 36 definitieve behoeften 43 verschillende boomdiagrammen opgesteld. Dit verschil is te verklaren doordat de prestaties behorende bij sommige van de behoeften dusdanig omvangrijk zijn, dat ten behoeve van het behoud van het overzicht ervoor gekozen is om deze op te delen in meerdere diagrammen. De separate ‘Prestatiebundel’ bevat alle boomdiagrammen met bijbehorende toelichting, en vormt daarmee het fundament van de verdere ontwikkeling van woonzorgconcept zoals centraal staat in dit onderzoek.
Figuur I Voorbeeld van een boomdiagram zoals gehanteerd voor het op gestructureerde wijze inzichtelijk
maken van de prestaties die noodzakelijk zijn om in een bepaalde behoefte te kunnen voorzien (in dit geval de fysiologische behoefte aan olfactorisch comfort)
XI
De diagrammen bevatten op de volgende drie manieren relevante informatie met betrekking tot de prestaties behorende bij de gebruikersbehoeften van licht zorgbehoevende senioren: Rangschikking prestaties. De boomdiagrammen bevatten drie punten waarop mogelijke vertakkingen kunnen plaatsvinden, waarbij iedere vertakking prestaties op een meer gedetailleerd niveau weergeeft. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen globale prestaties, essentiële prestaties en relevante voorbeelden. Relevantie per schaalniveau. Ieder prestatiekader bevat aan de linkerzijde boven elkaar de dikgedrukte letters P, SO en O, die respectievelijk staan voor de schaalniveaus privédomein, semiopenbare ruimte en de omgeving van het woongebouw. Elke letter staat weergegeven in een gekleurd vakje, waarvan de kleur symbool staat voor de mate waarin de desbetreffende prestatie van toepassing is op dat schaalniveau (groen = hoog, oranje = beperkt en rood = laag). Oorsprong prestaties. Achter iedere prestatie staan één of meerdere letters tussen haakjes weergegeven, die de bronnen weergeven waarin ze zijn benoemd. De ‘L’ staat voor literatuur, de ‘E’ voor expertinterviews en de ‘S’ voor senioreninterviews. Hoewel op deze wijze een indicatie wordt verkregen van hoe breed het draagvlak van een bepaalde prestatie is, geeft het geen uitsluitsel over wat een essentiële prestatie betreft en wat niet. Immers, een prestatie die zijn oorsprong vindt in slechts één bron kan van groot belang zijn. Om tot een beter bruikbaar ruimtelijk / functioneel PvE te komen, is de informatie uit de prestatieboomdiagrammen verwerkt tot een Excel database met draaitabel. Deze draaitabel biedt meer toepassingen dan de prestatieboomdiagrammen, door de mogelijkheid tot het maken van interessante doorsnedes van de database. Een voorbeeld is het weergeven van alle essentiële prestaties die nodig zijn om in de sociale behoeften in de semiopenbare ruimte te kunnen voorzien. Een ander voorbeeld van een doorsnede is het weergeven van alle globale prestaties die in een hoge mate van toepassing zijn op de omgeving van het woonzorgconcept. Het Excel bestand met daarin de database(s) en draaitabel(len) staat weergegeven op bijgevoegde CD. Aandachtspunten op basis van onderscheidende variabelen Ten behoeve van het verfijnen en complementeren van het ruimtelijk / functioneel PvE is gekeken welke fundamentele verschillen benoembaar zijn bij het invullen van de gebruikersbehoeften van licht zorgbehoevende senioren. Deze uiteenlopende invullingen / voorkeuren zijn bepaald op basis van onderscheidende variabelen. Gebaseerd op literatuuronderzoek en expertinterviews is gekomen tot de variabelen zorgbehoefte, huishoudenssamenstelling, cultuur en inkomen. In totaal zijn 120 aandachtspunten op het globale prestatie niveau geformuleerd. Zorgbehoefte. De meeste aandachtspunten met betrekking tot zorgbehoefte hebben betrekking op de functionele en fysiologische behoeftencategorie, waarbij twee verschillende grondslagen zijn te onderscheiden: aandachtspunten op basis van somatische aandoeningen en aandachtspunten op basis van psychogeriatrische aandoeningen. Voorbeelden van relevante behoeften op basis waarvan aandachtspunten zijn te benoemen zijn respectievelijk de behoefte aan mobiliteit (extra aandacht bij het inrichten van een rolstoelvriendelijke omgeving) en de behoefte aan beschutting & bescherming (extra aandacht bij het zich terug kunnen trekken). Huishoudenssamenstelling. Aandachtspunten met betrekking tot huishoudenssamenstelling zijn onder te verdelen in drie groepen: alleenstaanden, samenwonenden en het (al dan niet) hebben van (klein)kinderen. Voorbeelden hierbij zijn respectievelijk de behoefte aan het veilig voelen in de woning (door het ontbreken van de beschermende partner), de behoefte aan (hulp
XII
met) ADL (het kunnen plaatsen van een tweepersoonsbed in de slaapkamer) en de mogelijkheid tot het kunnen ontvangen van logees (zoals een slaapplek voor kleinkinderen). Cultuur. Bijna driekwart van de aandachtspunten voortkomend uit de variabele cultuur heeft betrekking op de sociale en functionele behoeftencategorie. Belangrijke aandachtspunten komen voort uit de vaak grote families die kenmerkend zijn voor bepaalde culturen en de religieuze overtuigingen die sommigen erop na houden. Een relevant aandachtspunt met betrekking tot het voorzien in de behoefte aan direct sociaal contact in het privédomein is bijvoorbeeld de mogelijkheid om mannen en vrouwen apart te kunnen ontvangen. Inkomen. De meeste van de aandachtspunten gerelateerd aan inkomen hebben betrekking op de functionele en sociale behoeftencategorie. In het algemeen kan worden gesteld dat zodra iemands inkomen hoger is, de mogelijkheden betreffende een ruimere en luxere woning en dito diensten toenemen. Een voorbeeld is de woning met een grotere woonkamer en de aanwezigheid van een apart gastentoilet. 4. Het Wonen-Naar-Behoeften-concept Het uitgangspunt van het woonzorgconcept dat in dit onderzoek tot stand komt zijn de gebruikersbehoeften. Een passende naam voor dit concept is daarom het ‘Wonen-Naar-Behoeftenconcept’, oftewel het WNB-concept. Omdat vanuit de literatuur geen eenduidige definitie van het begrip woonzorgconcept bestaat, zijn op basis van eerdere onderzoeken, twee expertinterviews en het gedachtengoed van de methode USE drie basisaspecten bepaald die het fundament vormen van een woonzorgconcept, te weten: gebruikersbehoeften, prestaties en beleving. Deze basisaspecten vormen de belangrijkste ingrediënten van de geformuleerde definitie van het WNBconcept:
“Het WNB-concept is een samenhangend idee van een ruimtelijke entiteit gericht op de woonen zorgbehoeften van zorgbehoevenden en de specifieke invulling daarvan, bestaande uit voorzieningen en / of diensten, waarbij een bepaalde beleving wordt nagestreefd met als doel om de kwaliteit van leven onder deze zorgbehoevenden te verhogen.” Het WNB-concept is verder onder te verdelen in drie verschillende schaalniveaus: 1. Het privédomein: zaken met betrekking tot de individuele woningen in het woonzorgconcept, zoals de aanwezigheid van een tweede slaapkamer. 2. De semiopenbare ruimte: ruimte(s) binnen het woonzorgconcept die voor tenminste meerdere bewoners toegankelijk zijn en vaak een gemeenschappelijke functie vervullen, zoals een activiteitenruimte. 3. De omgeving van het woonzorgconcept: de relatie van het woonzorgconcept met de omgeving waarin het zich bevindt, zoals de ligging en de interactie met de buurt. 4-I
WNB-conceptvisualisatie
Ter concretisering van het woonzorgconcept, en ter ondersteuning bij het interpreteren van de aandachtspunten, is op basis van de resultaten vanuit het veldwerk een interactieve visualisatie van het WNB-concept opgesteld. Deze WNB-conceptvisualisatie biedt daarnaast extra inzicht in de belangrijkste functies per schaalniveau en de relaties die zich daartussen bevinden. De visualisatie maakt zowel relevante prestaties betreffende de algemene behoeften inzichtelijk, alsmede de prestatie behorende bij de aandachtspunten op basis van de onderscheidende variabelen. Zie 4.4 WNB-Conceptvisualisatie voor een meer diepgaande beschrijving van de product met bijbehorende mogelijkheden.
XIII
5. Implementatie van het WNB-concept Het WNB-concept biedt een praktisch kader dat kan worden gebruikt als uitgangspunt bij de ontwikkeling van een woonzorgvoorziening. Om de implementatiemogelijkheden van het concept in zowel herbestemming- als nieuwbouwvorm inzichtelijk te krijgen, dient allereerst de potentiële vraag ernaar helder te worden gemaakt. Hierop volgend worden met betrekking tot herbestemming relevante randvoorwaarden en mogelijke verschijningsvormen besproken. Tot slot worden enkele aanbevelingen gegeven betreffende kansrijk herbestemmen en wordt uiteengezet hoe het WNBconcept er in nieuwbouwvorm uit zou kunnen komen zien. 5-I
Potentiële vraag naar het WNB-concept
In 2012 bedroeg het tekort aan ‘beschutte’ woonvormen ongeveer 71 duizend wooneenheden, terwijl tegelijkertijd 46 duizend verzorgingshuisplaatsen met leegstand werden bedreigd. Er is dus sprake van een mis-match tussen vraag en aanbod, wat pleit voor het bestaansrecht voor een geschikt woonzorgconcept zoals het WNB-concept. Met het oog op het terugdringen van de (verwachte) leegstand in verzorgingshuizen, wordt als eerste gekeken naar het realiseren van het WNB-concept in bestaande verzorgingshuizen. Om de transformatiegeschiktheid van verzorgingshuizen te kunnen bepalen is vanuit de literatuur een typologie van dit aanbod geformuleerd. Hieruit blijkt dat met name het overheidsbeleid en de visies op zorg als maatstaaf hebben gediend bij de totstandkoming van woonzorgconcepten. Dit heeft decennialang geresulteerd in een eenzijdig aanbod en een gebrek aan ontwerpdifferentiatie. Op basis van beleidsontwikkelingen is het aanbod aan verzorgingshuizen onder te verdelen in drie typen: de ouderenpensions (bouwjaren 1950 – 1963, opp. privédomein ca. 15 – 18 m² GO), de bejaardenoorden (bouwjaren 1963 – 1984, opp. privédomein ca. 18 – 24 m² GO) en het verzorgingshuis (bouwjaren 1985 – 2009, opp. privédomein ca. 24 - 45+ m² GO). Laatstgenoemde is nader onder te verdelen in drie subcategorieën (1984 - 1996, 1996 - 2001 en 2001 - 2009). Hoewel de prognoses voor het aantal verzorgingshuizen dat moet gaan sluiten uiteenlopen, lijkt op basis van de eerste cijfers dat voor met name de oudere types (ouderenpensions en bejaardenoorden) een doorstart moeilijk is. Dit blijkt uit het gemiddelde bouwjaar van de panden die reeds gesloten zijn of gaan sluiten, dat is respectievelijk 1976 en 1974. Met betrekking tot het zorgvastgoed dat tot een andere functie wordt herbestemd, valt het op dat het grootste deel hiervan tot het type verzorgingshuis behoort, en met een gemiddeld bouwjaar van 1984 aanzienlijk jonger is. 5-II
Randvoorwaarden herbestemming
Om het WNB-concept daadwerkelijk in bestaand woonzorgvastgoed te kunnen realiseren, moet aan bepaalde randvoorwaarden worden voldaan. In totaal zijn 24 voorwaarden gedefinieerd waarbij een onderverdeling is gehanteerd in vijf categorieën: Juridische randvoorwaarden betreffen factoren voortkomend uit wet- en regelgeving, zoals zaken omtrent bestemmingsplanwijziging, heffingen en vergunningen en de Warmtewet. Organisatorische randvoorwaarden zijn voorwaarden gerelateerd aan de coöperatie van de betrokken partijen, zoals mogelijke samenwerkingsvormen en de belangen van de verschillende stakeholders, evenals het aanbieden van dienstenarrangementen. Financiële randvoorwaarden zijn relevante aspecten die te benoemen zijn inzake de financiële haalbaarheid. Voorbeelden hiervan zijn de bekostiging van de gemeenschappelijke voorzieningen (zorginfrastructuur), eigen bijdrage, transformatiekosten en Verhuurdersheffing. XIV
Bouwtechnische
randvoorwaarden
betreffen voorwaarden gerelateerd aan de bouwtechnische kwaliteit van het object. Hierbij kan gedacht worden aan eisen met betrekking tot het bouwbesluit, brandveiligheid en energiezuinigheid. Objectspecifieke randvoorwaarden zijn de randvoorwaarden die per object verschillen. Een onderverdeling is gemaakt op basis van de factoren regio, locatie en beleving. 5-III Verschijningsvormen transformatie
Op basis van het WNB-concept en de randvoorwaarden is per type verzorgingshuis een mogelijke verschijningsvorm in het geval van transformatie opgesteld. De karakteristieken van de te transformeren objecten zijn daarbij van grote invloed. Omgeving. Omdat de omgeving van een object slechts in beperkte mate aanpasbaar is, dient dit als uitgangspunt bij het bepalen van de transformatiegeschiktheid. Doorslaggevend daarbij zijn onder andere het voorzieningenniveau, de bereikbaarheid, de aanwezigheid van een OV-halte en de aansluiting op het wandel- en fietsnetwerk. Semiopenbare ruimte. Vervolgens dient te worden gekeken naar het object zelf, waarbij de gebouwstructuur en met name de gangbreedtes bepalend zijn. Indien een object lange doodlopende gangen heeft met een breedte minder dan twee meter, dan is de kans op een succesvolle transformatie beperkt. Het zijn hoofdzakelijk de ouderenpensions en bejaardenoorden waarbij deze problematiek voor komt. Gemeenschappelijke ruimten als de activiteitenruimte en het restaurant zorgen voor minder problemen, omdat deze doorgaans beter zijn te transformeren. Privédomeinen. Gekeken naar de privédomeinen kan voor ieder type worden gesteld dat het gebrek aan ruimte het belangrijkste probleem is. Dit openbaart zich in het ontbreken van of de aanwezigheid van een te krappe badkamer, een gebrek aan bergruimte, een matig uitgeruste kookgelegenheid, geen separate of een te kleine slaapkamer, en de afwezigheid van een privébuitenruimte. Verder zijn de oudere typen vaak niet rolstoelvriendelijk uitgerust. Een manier om deze problemen te verhelpen is het samenvoegen van meerdere appartementen tot een kleiner aantal ruimere appartementen, en die voorzien van de gewenste functies in een rolstoelvriendelijke setting. Voor de ouderenpensions en bejaardenoorden is dit te bereiken door respectievelijk drie en twee appartementen samen te voegen. Voor het type verzorgingshuis volstaat het in dit geval om van drie appartementen twee privédomeinen te maken. 5-IV
Aanbevelingen met betrekking tot kansrijk herbestemmen
De mate van geschiktheid van een gebouw om tot het WNB-concept te herbestemmen, kan deels worden bepaald aan de hand van de WNB-prestatiescore1. Voor de drie typen zorgvastgoed is een transformatiemodel opgesteld waarbij het WNB-concept in een bestaande situatie wordt geïmplementeerd. Een overzicht van resultaten van deze hypothetische transformaties staat weergegeven in tabel I. Hieruit is op te maken dat hoe ouder het type woonzorgvastgoed is, hoe groter de te behalen resultaten zijn. Zo neemt de WNB-prestatiescore bij het type ouderenpension toe van 12 tot 86 procent, oftewel een factor 6,5. Voor de typen bejaardenoord en verzorgingshuis zorgt de transformatie voor een toename van de WNB-prestatiescore met respectievelijk ongeveer een factor 2,4 en 0,9.
1
De WNB-prestatiescore betreft de mate waarin een bestaand of te realiseren object voldoet aan de prestaties conform het WNB-concept, uitgedrukt in een percentage. Zie 4.4.2.C WNB-prestatiescore voor een uitgebreidere beschrijving.
XV
Tabel I Resultaten transformatie per type
A. Ouderenpension WNB-score standaard WNB-score na transformatie Absolute toename WNB-score Relatieve toename WNB-score Opp. standaard (m² GO) Opp. getransformeerd (m² GO)
12% 86% 75% 650% 15,0 43,1
B. Bejaardenoord
24% 81% 57% 242% 23,5 41,2
C. Verzorgingshuis
50% 93% 43% 87% 39,5 52,2
De gebouwkwaliteit van de oudere objecten is soms zo ondermaats, dat transformatie geen uitkomst biedt. In veel gevallen is sloop en nieuwbouw een (financieel) aantrekkelijker alternatief. Geconcludeerd kan worden dat met name het type verzorgingshuis zich leent voor het implementeren van het WNB-concept. De verbeterslag die hierbij is te bereiken is weliswaar beperkter dan bij de oudere typen, maar het betere uitgangspunt zorgt er daarentegen wel voor dat de transformatie het minst ingrijpend en daarmee minder risicovol is. Daarbij pakt het te behalen eindresultaat met een WNB-prestatiescore van 93 procent het meest positief uit. Verder gaan bij transformatie van dit type het minst aantal wooneenheden verloren, wat een positieve bijdrage levert aan de financiële haalbaarheid en de toenemende vraag naar voor licht zorgbehoevende senioren geschikte woningen. 5-V
Nieuwbouw
Om het gat tussen vraag en aanbod te kunnen verkleinen, dient in aanvulling op de herbestemmingen nieuwbouw te worden gerealiseerd. Doordat nieuwbouw met minder ontwerprestricties gepaard gaat dan herbestemming, is een hogere WNB-prestatiescore haalbaar. Een belangrijk verschil ten opzichte van de transformatiemodellen is dat het geheel ruimer is uitgevoerd (55,9 m² GO). Deze extra ruimte komt volledig ten goede aan de badkamer en slaapkamer. Daarnaast biedt een schuifwand tussen de WC en de badkamer de mogelijkheid om het toilet af te zonderen indien men bezoek heeft, waardoor de privacy van de bewoner wordt gewaarborgd. Gedurende de nacht kan het geheel worden geopend zodat het toilet rechtstreeks vanuit de slaapkamer bereikbaar is. Verder zorgt de multifunctionele opzet ervoor dat één toilet voldoende is voor het privédomein, waarmee op ruimte en kosten wordt bespaard. Het laatste belangrijke verschil is de ontsluiting van de extra (slaap)kamer via de hal. Dit is van toegevoegde waarde voor onder andere verschillende culturen waarbij het gebruikelijk is om mannen en vrouwen apart te ontvangen. Het realiseren van nieuwbouw biedt extra mogelijkheden om te variëren met de verhouding tussen de privédomeinen en de semiopenbare ruimte. Mogelijke verschijningsvormen zijn een geschakelde, geclusterde en gedecentraliseerde opzet. Op basis van een expertinterview zijn daarbij indicatieve onder- en bovengrenzen gesteld aan het aantal privédomeinen per afdeling, die respectievelijk acht tot twintig eenheden bedragen. Indien men overgaat tot het realiseren van nieuwbouw dient rekening te worden gehouden met het feit dat het hoogtepunt van de zorgvraag zich omstreeks 2060 bevindt. Daarom is het belangrijk dat het nieuwe vastgoed, in tegenstelling tot het huidige problematische zorgvastgoed, van een flexibele en courante gebouwstructuur wordt voorzien. Het is mogelijk dat de huidige functie van seniorenwoning behouden blijft, maar het is ook haalbaar om het privédomein als appartement op de reguliere woningmarkt aan te bieden, en de gemeenschappelijke ruimte daarbij eventueel te transformeren tot één of meerdere woningen. Een andere vorm van flexibiliteit is demontabel bouwen, waarbij het object bij een afnemende vraag kan worden afgebroken en eventueel elders
XVI
kan worden opgebouwd. Dit alternatief lijkt met name geschikt voor gebieden met een beperkte groei, of zelfs krimp, zoals Zeeuws-Vlaanderen en Zuid-Limburg.
6. Conclusies & aanbevelingen Ter afronding van dit onderzoek wordt hier achtereenvolgens ingegaan op de conclusies en aanbevelingen. 6-I
Conclusies
Dit onderzoek is gehouden met als doel om antwoord te kunnen vinden op de probleemstelling. Op basis van de literatuur en interviews kan worden geconcludeerd dat de gebruikersbehoeften van licht zorgbehoevende senioren zijn onder te verdelen in vier categorieën, te weten de fysiologische, sociale, psychologische en functionele behoeftencategorie. Het inventariseren van benodigde gebouweigenschappen op basis van deze behoeften biedt een goed uitgangspunt voor het formuleren van een ruimtelijk / functioneel PvE, en daarmee een bruikbare basis voor de totstandkoming van het Wonen-Naar-Behoeften-concept. Daarbij zijn niet alleen de behoeften en prestaties relevant, maar uit de interviews is gebleken dat tevens het aspect beleving van belang is. Naast de algemene behoeften die van toepassing zijn op de gehele groep licht zorgbehoevende senioren, maakt het benoemen van aandachtspunten op basis van onderscheidende variabelen het mogelijk om tot een meer specifiek ruimtelijk / functioneel PvE te komen. In aflopende volgorde zijn de meeste aandachtspunten te benoemen op basis van de variabele zorgbehoefte (somatiek / psychogeriatrie), huishoudenssamenstelling, cultuur en inkomen. Om de (verwachte) leegstand in bestaande verzorgingshuizen tegen te gaan is onderzocht in welke mate die geschikt zijn om tot het WNB-concept te herbestemmen. Gesteld kan worden dat van de drie te onderscheiden typen (ouderenpensions, bejaardenoorden en verzorgingshuizen) met name de latere verzorgingshuizen het meest geschikt zijn om kansrijk te herbestemmen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met verschillende randvoorwaarden, waarbij onderscheid is te maken tussen juridische, organisatorische, financiële, bouwtechnische en objectspecifieke randvoorwaarden. 6-II
Aanbevelingen
De uitkomsten van dit onderzoek kunnen van nut zijn voor diverse stakeholders omtrent het realiseren van geschikte huisvesting voor licht zorgbehoevende senioren. Zo kan voor onder andere zorginstellingen en woningcorporaties de benaderingswijze waarbij benodigde gebouweigenschappen aan de hand van gebruikersbehoeften worden bepaald van toegevoegde waarde zijn. Voor beide partijen geldt eveneens dat de WNB-prestatiescore een indicatie kan geven van de functionele kwaliteit van bestaand zorgvastgoed, waarbij inzicht kan worden verschaft in mogelijke pijnpunten. Een laatste belangrijk aspect dat met name voor zowel ontwikkelaars als beleggers van belang is, is dat het bestuderen van dit onderzoek inzicht verschaft in de huidige beleidsontwikkelingen, en welke functionele prestaties essentieel zijn om tot een geschikte woonzorgvoorziening te komen. Het overzicht van randvoorwaarden bij herbestemming biedt daarbij een goed beeld van relevante juridische, organisatorische, financiële, bouwtechnische en objectspecifieke factoren waarmee rekening dient te worden gehouden. In het algemeen kan worden gesteld dat het onderzoek goed is verlopen en tot hoopvolle resultaten heeft geleid. Door beperkingen van de beschikbare middelen (tijd) dienen hierbij wel enkele kanttekeningen te worden geplaatst. Allereerst is het aanbevelenswaardig om niet de behoeften zoals genoemd in de literatuur als uitgangspunt te nemen, maar om deze via een echte toepassing van de methode USE te verkrijgen, inclusief het computerprotocol en de prestatie XVII
inventarisatie module. Ten tweede dient om tot meer volledige resultaten te komen een groter aantal behoeften interviews te worden afgenomen dan de zestien in dit onderzoek. Het derde evaluatiepunt betreft de verschuiving van de focus tijdens dit onderzoek van het vergelijken van verschillende woonzorgconcepten naar het creëren van een nieuw woonzorgconcept. Hoewel een dergelijke heroriëntatie niet uitzonderlijk is, resulteert het in dit geval wel in kostbaar tijdverlies. Als laatste punt kan worden benoemd dat het in een vroegtijdig stadium afbakenen en formuleren van een heldere definitie van een abstract begrip als ‘(woonzorg)concept’, noodzakelijk is om gericht naar een eindresultaat toe te kunnen werken. Een belangrijk punt waarop dit onderzoek onderscheidend is ten opzichte van referentieonderzoeken c.q. literatuur is dat per expertinterview telkens één categorie centraal is gesteld, dat het mogelijk maakte om specialisten op een specifiek veld te raadplegen. Een ander onderscheidend aspect betreft dat daarnaast ook senioreninterviews zijn afgenomen om de gebruikersbehoeften en prestaties te controleren en aan te vullen. Het lijkt aannemelijk dat beide aspecten een positieve uitwerking hebben op de kwaliteit van dit onderzoek. Naar aanleiding van dit onderzoek worden vier aanbevelingen gedaan voor vervolgonderzoek. Allereerst wordt aanbevolen om uitgebreider onderzoek te doen naar de gebruikersbehoeften van licht zorgbehoevende senioren (via het USE-protocol), op basis waarvan het WNB-concept verder kan worden doorontwikkeld. Een voorbeeld hiervan is de mogelijkheid dat de WNBconceptvisualisatie de benodigde prestaties weergeeft, ook indien meerdere structurele variabelen worden gecombineerd. Een tweede aanbeveling die hierop aansluit is het onderzoeken van de gewenste wegingen van prestaties in de WNB-prestatiescore, om zo belangrijkere prestaties zwaarder mee te laten tellen dan minder relevante prestaties. Als derde wordt aanbevolen om onderzoek te doen naar andere (inter)nationale woonzorgconcepten, om zo verbeterde inzichten te verschaffen waarmee het WNB-concept kan worden aangescherpt. Tot slot is het aanbevelenswaardig om onderzoek te doen naar een Wonen-Naar-Behoeften-concept voor andere (zorg)sectoren, zoals de verstandelijk gehandicaptenzorg, de verslavingszorg, en de jeugdzorg.
XVIII
XIX
S UMMARY 1. Introduction & research question The Netherlands is undergoing major demographics changes. The number of people in the age of 65-plus will increase from 2.8 million in 2013 to 4.7 million in 2040. Not only will the amount of elderly increase, the average age of this group will increase as well. This so-called double ageing results in a strong increase in demand for care. In order to keep healthcare affordable for the government some significant changes with respect to, amongst other things, the ‘Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ; Exceptional Medical Expenses Act (EMEA)) have been implemented. One of the most drastic austerity measures concerns ‘Scheiden Wonen en Zorg’ (SWZ; Separation Housing and Care (SHC)), or the ‘extramuralisation’ of care. This means that a growing number of people with a minor need of care do not have the right to receive care and support in a nursing home anymore. Instead they have to be provided with care in their own house and environment. As a result of this the demand for suitable housing for elderly is increasing. A significant part of the dwellings in which these seniors are currently living is not suitable. Therefore, the government stimulates the transformation of the existing housing supply for the elderly. Since this is only possible for a limited part of the existing stock, there is also need for the realization of newly built houses. Due to the extramuralisation of those with a small need for care, a large number of nursing homes is facing vacancy. Thereby, due to obsolescence, a large group of these properties does not meet the current requirements anymore. To find a solution for these and other related issues, an active approach at the strategic level is necessary. The primary focus of this study is on the creation of a suitable homecare-concept for elderly with a minor need for care, in which the emphasis is on fulfilling the user needs and maximizing the quality of life. In order to tighten the ‘gap’ between demand and supply, the possibilities for implementing this homecare-concept in nursing homes that are facing vacancy are researched. This results in the following research target:
Providing insight in the user needs of people aged over sixty-five with a minor need for care who have to deal with the consequences of the extramuralisation, in order to develop a suitable homecare-concept for this group of elderly, with the aim to increase the quality of life and if possible decrease the expected vacancy in nursing homes by transforming these in line with the new homecare-concept. To achieve this target the following research questions are formulated: 4. What are the user needs of people aged over sixty-five with an indication for extramural care? a. Which general user needs are characteristic for people aged over sixty-five with an indication for extramural care? b. Which structural variables can be used to determine relevant differences amongst the group of people aged over sixty-five with an indication for extramural care? 5. What does a suitable homecare-concept for this target group look like, based on the user
needs as formulated in question 1?: a. What is a homecare-concept?
XX
b. Which requirements are essential for a successful homecare-concept (taking the user needs as formulated in question 1 into account)? c. Which functional requirements must the surrounding structures meet in order to fulfil the general and specific user needs of people aged over sixty-five with a minor need for care? 6. What are the possibilities to implement the formulated homecare-concept in practice, in the
situation of both transformation and newly constructed properties? a. How does the actual stock of nursing homes looks like? b. To what extent does this current stock meet the essential requirements as formulated in 2.b, and to what extent is this stock suitable to be transformed regarding these requirements? c. What relevant conditions have to be taken into account in case of transformation? d. What types of appearances are possible for the formulated homecare-concept in case of a newly built property?
2. Developments in the care sector The care sector is subject to change. In order to be able to answer the research questions carefully, first insight will be provided in the developments in the care sector. Successively the ageing, the Dutch healthcare system and the policy changes are discussed. 2-I
Ageing
The Netherlands has to deal with an ageing population. In other words, the (relative) number of elderly in the country is growing. This ageing population comes with some major social developments, of which the consequences will become stronger in the upcoming period. The current ageing population is also known as the double ageing population, due to the fact that not only the number of elderly increases, but also the average life expectation will increase further over the next decades. This double ageing population results in a strong growth of the amount of elderly with a need for care. Considering that the size of the total group of people aged over eighty-five will be at a maximum around 2060, it is most likely that the demand for care will be at a maximum at that time as well. Thereby, the number of single households increases, which is due to the fact that younger generations cohabit less often, divorce quicker, and more elderly lose their partners. Despite the ageing, the number of elderly with intramural care will decline further due to the extramuralisation. From 2020 onwards, the effect of ageing will be so strong that this shrinkage gradually flattens out and turns into substantial growth. The ageing effect is the strongest in the more rural border regions of the country, and more limited in the central (growth) regions. Currently the percentage of people aged over sixty-five in the Dutch provinces varies between 11,5 percent (Flevoland) and 21,5 percent (Zeeland). Percentagewise, the demand for care in each region will develop approximately similar. Characteristic for the ageing is that it comprises a new generation of elderly, which is more divers and has another background than before. On average they are wealthier and higher educated than former generations. Besides this, according to the expectations the percentage foreigners in this group will increase from 12,9 percent in 2014 up to 18,4 percent in 2040. As a result of differences in cultures it is likely that this group has other demands regarding housing and care services. 74 percent of the total group of elderly with an indication for extramural care lives independently and receives help and care at home on a regular base. Approximately 70 percent of the current generation of people aged over seventy-five prefers to stay at their current house. The most XXI
important reasons for this are satisfaction with the dwelling and living environment. Only 20 percent is planning to move within the next two years. Major reasons to move are an unsuitable dwelling, an increasing need for care, the loss of a partner, a feeling of unsafety and the need for a sheltered environment. About half of the group which decides to move to another place, moves within a radius of one kilometre. A lack of suitable houses in the same neighbourhood results in people not moving. Thus, it is likely that when the supply of suitable housing in the direct environment rises, the propensity to move will rise as well. 2-II
Care in the Netherlands
The Dutch care system is characterized by a distinction between a cure and a care sector. The Dutch government has an active role in this by organizing and financing it. The care sector consists of, amongst others, the AWBZ (EMEA) and the ‘Wet maatschappelijke ondersteuning’ (Wmo; Social Support Act). The AWBZ is concerned with financial support for elderly, chronically ill and disabled who are in need of care, and the Wmo provides support for those with a small need for care, of which the execution is in hands of the municipalities. The AWBZ is divided in three sectors, of which the largest, with more than half of the people with an intramural indication, is ‘Verpleging & Verzorging’ (V&V; Nursing & Care, 183.020 clients). On July 1st 2013 more than 94 percent of all clients in the sector V&V were 65 years or older. Due to the extramuralisation the ZZPs (‘zorgzwaartepakketen’) V&V 1-3 will be lapsed totally, and ZZP V&V 4 partly. A ZZP is a complete package of intramural care, which corresponds with the need of care of a client. The most relevant differences between these ZZPs are that the focus in ZZP 1, 2 and 3 is on people with a mainly physical disease, and that clients who are indicated with ZZP 4 have psychological disorders as well. These psychological disorders are usually beginning stages of dementia. 2-III Policy reforms In 2012 approximately 93 billion euro was spend on healthcare and welfare services, of which 18,1 billion euro went to the elderly care. These expenses increased in the past years. As a result of the rising grey pressure, these expenses will, without any interven, increase even further. To avoid this situation, some drastic measures were announced in the coalition agreement ‘Bruggen slaan’ from 2012. The ones with the largest impact are the implementation of the performance funding on basis of the ‘Normatieve Huisvestingscomponent’ (NHC; Normative Housing Component), the separation of housing and care, and the shift of the responsibility of the execution regarding the Wmo to the municipalities. Normative Housing Component. The NHC is a financial compensation for care institutions to realize and maintain their healthcare real estate, dependent on the ZZPs of the clients. Because of this these institutions face more risk than before when all capital expenses used to be guaranteed reimbursed based on so-called recalculation. The performance dependent compensation has been implemented gradually since 2011. Separation of Housing and Care. The separation of housing and care is twofold: there is a physical and a financial division. The physical division of housing and care means that more and more clients with a need of care will not receive care and support in a nursing home anymore, but are allocated to their own house in their own environment. The financial separation of housing and care means that the housing component will be taken out of the AWBZ and that a large part of the clients are responsible for organizing and financing their own housing through purchasing or renting. Social Support Act (Wmo). The Wmo provides support for those with a small need of care with the aim to let these people live in their own domestic situation as long as possible. Since XXII
January 1st 2015 the municipalities are responsible for a part of the less intensive care which used to be part of the AWBZ. Domestic help is only available for those who really need it and do not have the resources to organize it by themselves.
3. The user needs In order to develop a suitable homecare-concept for elderly with a small need of care, the required building characteristics have to be determined. These characteristics are dependent of the housingand care needs of this group, or in other words the user needs. Successively, the used method, the preliminary user needs, the expert interviews and the spatial / functional POR are discussed. 3-I
Method
The aim of traditional user analyses is to provide insight in the user needs by asking the users directly about their needs, in terms of preferences, wishes and/or requirements. Several remarks can be made regarding the reliability and validity of these methods. At first, these types of methods are focused on the supply side. Secondly, users can have unrealistic requirements. Lastly, requirements and wishes have a limited shelf life. The fourth remark is with regard to the fact that users are often partly aware of their own needs and user processes. Finally, needs based on requirements and wishes are mostly formulated in terms of concrete solutions, which has an inhibitory effect on an architect’s freedom of designing. A better method is the method USE (User Needs by Systematic Elaboration), as developed at the Technical University of Eindhoven. In this method user needs are defined as “physical or mental
conditions (aims), or activities to reach these conditions, which are fundamental for physiological, social or psychological wellbeing in the user process”. In other words, user needs arise from the underlying user processes. The user processes consist of the “… primary causes of the user needs and of the changes which they undergo over time by physiological, social and psychological consequences of the ageing process”. Needs derived from user processes are obtained from the demand side and therefore provide a more suitable base for formulating a spatial / functional program of requirements (PoR). The first step in order to be able to realize a spatial / functional PoR, is to inventory the user needs. In this study this has been done by the use of a literature study and additional expert interviews. Subsequently, the required performances belonging to the different user needs are determined. A performance is “a characteristic of the environment (building) which is essential to fulfil a user need”. A performance is usually not a concrete solution, but provides a framework in which most often different solutions are possible in order to fulfil a user need. To realize a suitable homecareconcept it is important that the relations between the needs and the performances are known. Such a “link between a user need and a performance” is a functional performance. These functional performances together form the spatial / functional PoR. 3-II
Provisional user needs
The provisional overview of the user needs of elderly with a small need of care is created with use of a literature study. Based on, or in line with the thought of USE, some previous studies have been done to users of buildings in general, elderly in general and elderly with a major need of care. Each of these studies used a division of the needs in four different categories, namely: Physiological needs: the needs which are related to the physical wellbeing of the users. These needs are connected to the sentience through the senses. Social needs: the needs with regard to maintaining relations and contacts with other people. XXIII
Psychological needs: the needs in relation to the mental wellbeing of the users. Functional needs: the needs regarding the ability to execute essential daily activities in a building. A building should make it possible to conduct activities and support these.
For the provisional overview of the user needs the same division is used. In total 36 needs and 158 corresponding activities are distinguished. An example of a physiological need is the need of visual comfort. One of the five corresponding activities is the ability to adjust the amount of natural light. Considering the social needs one can think of the need of having direct social contact inside the house, with as corresponding activity the possibility to receive guests. A need from the psychological category is feeling safe in the home environment, with as example activity decreasing the chance of unsafe situations. Finally, to illustrate the functional need category the need for (help with) Activities of Daily Living (ADL) can be mentioned. One of the twelve activities which are determined is receiving help to stand up. 3-III Interviews To create a final overview of the user needs the provisional overview is checked and completed with use of expert interviews. Considering the comprehensiveness of the needs and the corresponding activities, the focus in each interview was on one single need category. In this way the subject for the interviewees is more manageable and it is possible to select experts for each category who have affinity with that specific category. An example of this is an environmental psychologist for the psychological needs. Given the limited amount of time in which this study is done, for each need category four persons are interviewed (in total sixteen): two professionals and two elderly with a small need of care as potential residents of a homecare-concept. The most important difference between the interviews with the professionals and the elderly is that the professionals were directly asked for the most essential performances for each activity, and the conversations with the elderly were from a more informal scope in which the essential performances were obtained mostly in an indirect way. The interviews have resulted in a final overview of user needs, which is different from the provisional overview on seventeen points. The final overview consists of 36 housing- and care needs and 159 corresponding activities, and is shown in appendix 8. 3-IV
The spatial / functional PoR
The final overview of the user needs provides the base for the development of the spatial / functional PoR. Therefore the corresponding (essential) performances and points of attention are formulated based on the distinguishing variables. The essential performances The most important and extensive part regarding the interviews concerns creating the required performances. In this study is tried to formulate those performances which are essential to achieve a successful homecare-concept. According to the method USE performances are characterized through a certain space for solution and level of aggregation. The space for solution refers to the borders in which the designer can utilize its creative qualities, like the presence of a furnace to be able to cook, and the level of aggregation considers the amount of detail. In order to come to the essence, only those performances that are really necessary to fulfil the needs have to be described, and performances on a too detailed level should be avoided unless otherwise required. This is the case for some specific needs and when possible misunderstandings of the designer have to be avoided. An example of this is the presence of an induction furnace, in order to minimize the chance of physical injuries (burning). XXIV
The inventory of the performances per need category has resulted in an exhaustive overview. To order it in an organized way, the performances are divided in three levels with a declining level of aggregation. The classification on the first level consist out of 89 general performances, which branch out in the second level consisting of 231 essential performances which are illustrated on the third level by the use of 354 relevant examples. To present the performances for each need in a structured way coded performance tree diagrams are used. An example of such a tree diagram is shown in figure I. In total for the 36 definitive needs 43 different diagrams are conducted. This difference in numbers is due to the fact that the performances for some of the needs are numerous, in order to maintain the overview these performances are divided amongst several diagrams. The separate ‘Performance bundle’ comprises all tree diagrams with corresponding description, and forms the fundament of the further development of the homecare-concept in this study.
Figure I Example of a tree diagram as used to inventorise the necessary performances that are required
to fulfill a certain need in a structurized way (in this case the physiological need of olfactory comfort)
The diagrams contain relevant information regarding the performances corresponding to the user needs of elderly with a small need of care in the following three ways: Ordering performances. The tree diagrams contain three points at which possible branches can be made, of which each branch contains performances on a more detailed level. A distinction is made between general performances, essential performances and relevant examples. Relevance per scale level. Each performance-framework has the bold letters P, SO and O on the left side. These represent the level of private domain, semi-public space and the building’s environment respectively. Each letter is shown in a coloured box whose colour symbolizes the extent to which the performance is relevant at that level (green = high, orange = limited and red = low). Origin of performances. After every performance one or more letters between brackets are shown, which indicate the sources in which they are mentioned. The "L" stands for literature, the 'E' for expert interviews and the "S" for senior (elderly) interviews. Although in this way an indication is obtained of how broad the support for a certain performance is, XXV
it does not clarify what an essential performance is and what is not. After all, a performance that originates in only one source can still be of great importance. To realize a spatial / functional PoR, the information from the performance tree diagrams is converted into an Excel database with PivotTable. This PivotTable offers more applications than the performance tree diagrams, through the ability of making interesting sections of the database. One example is to display all the essential performances which are required in order to meet the social needs in the semi-public space. Another example of a cross-section is to show all the general performances which are in a high degree applicable to the environment of the homecare-concept. The Excel file containing the database(s) and PivotTable(s) can be found on the enclosed CD. Points of attention based on distinguishing variables For the purpose of refining and implementing the spatial / functional PoR, in this study the fundamental differences that are mentionable when fulfilling the user needs of elderly with a small need of care are looked at. These varying preferences are determined based on distinguishing variables. Literature review and expert interviews resulted in the variables: need for care, household composition, culture and income. A total of 120 points of attention have been formulated at the general performance level. Need for care. Most of the points of attention regarding the need of care are related to the functional and psychological need category, in which two different bases can be distinguished: points based on somatic disorders and points based on psychogeriatric disorders. Examples of relevant needs under which points of attention can be appointed, are the need for mobility (extra attention on designing a wheelchair-friendly environment) and the need for shelter and protection (extra attention on realizing the possibility to retreat), respectively. Household composition. Point of attention regarding household composition can be divided into three groups: single households, couples and (not) having (grand)children. Examples of this are, respectively, the need to feel safe in the house (through the absence of the protecting partner), the need for (help with) ADL (the ability to place a double bed in the bedroom) and the possibility to receive lodgers (such as the availability of a sleeping place for grandchildren). Culture. Almost three-quarter of the points of attention regarding the variable culture are related to the social and functional need categories. Important points of attention are the result of the often-large families which are characterizing for certain cultures and the religious beliefs that some people comply. A relevant point of attention in relation to the fulfilling of the need for direct social contact in the private domain is, for example, the possibility to receive men and women separately. Income. Most of the points of attention regarding income are related to the functional and social need category. In general one can state that once a person's income is higher, the possibilities of occupying a larger and more luxurious house and ditto services do increase. An example is a house with a larger living room and the presence of a separate guest toilet.
4. The Living-In-Needs-concept The starting point of the homecare-concept that is realized in this study are the user needs. Therefore, an appropriate name for this concept is the ‘Wonen-Naar-Behoeften-concept' or the WNB-concept (‘Living-to-needs-concept’). Considering the fact that the literature does not provide an uniform definition of homecare-concept, in this study a definition is formulated based on previous studies, two expert interviews and the thoughts of the method USE. Three basic aspects are determined which form the fundament of the homecare-concept, namely: user needs, XXVI
performances and experience. These basic aspects are the main ingredients of the formulated definition of the WNB-concept:
“The WNB-concept is a coherent idea of a spatial entity focused on the living and care needs of elderly and the specific fulfilling of these needs, consisting of facilities and / or services, whereby a particular experience is pursued with the aim to increase the quality of life among those in need of care.” The WNB-concept can be further divided into three different levels: 1. The private domain: aspects related to the individual homes in the homecare-concept, such as the presence of a second bedroom. 2. The semi-public space: space(s) within the homecare-concept that are accessible to at least several residents and often have a communal function, such as an activity room. 3. The environment of the homecare-concept: the relationship of the homecare-concept with the environment in which it is located, such as the situation and interaction with the neighbourhood. 4-I
WNB-concept visualization
To give practical shape to the homecare-concept, and to provide support by interpreting the points of attention, an interactive visualization of the concept is developed based on the results of the fieldwork. Thereby, this WNB-concept visualization provides extra insight in the most important functions per scale level and the relationships that are in between. The visualization provides insight in both the relevant performances regarding the general needs, as well the performances related to the point of attention based on the distinguishing variables. Please see section 4.4 WNBConceptvisualisatie for a more thorough description of this product and its possibilities.
5. Implementation of the WNB-concept The WNB-concept provides a practical framework that can be used as a basis for the development of a homecare facility. To get the implementation possibilities of the concept clear in both transformation and new construction situation, at first the potential demand for this concept has been inventoried. Secondly, the relevant preconditions and possible appearances regarding transformation are discussed. Finally, some recommendations are given concerning promising transformations and how the concept could look like in the situation of a new construction. 5-I
Potential demand for the WNB-concept
In 2012 the shortage of ‘sheltered’ housing forms was approximately 71 thousand residential units, while at the same time 46 thousand places in nursing homes were threatened with vacancy. Thus, there is a mismatch between supply and demand, which argues in favour of the existence of a suitable homecare-concept as the WNB-concept. With the focus on reducing the (expected) vacancy in nursing homes, the first priority is to see if it is possible to realise the WNB-concept in existing nursing homes. To be able to determine the transformation-suitability of nursing homes, a typology of this supply is formulated based on the literature. This indicates that in particular governmental policies and visions on care have served as a yardstick at the development of homecare-concepts. For decades this has resulted in a homogeneous supply and a lack of differentiation in design. Based on the policy developments the supply of nursing homes can be divided into three types: the elderly XXVII
houses (years of construction 1950 – 1963, private property approx. 15 – 18 sqm. GFA), the retirement homes (years of construction 1963 – 1984, private property approx. 18 – 24 sqm. GFA) and the nursing homes (years of construction 1985 – 2009, private property approx. 24 – 45+ sqm. GFA). The latter can be further subdivided into three subcategories (1984 – 1996, 1996 – 2001 and 2001 – 2009). Although the projections for the number of homes that should close vary, it seems to be that based on the first figures, especially for the older types (elderly houses and retirement homes) a restart will be difficult. This is evident from the average years of construction of the buildings that are already closed or will close in the near future, which are 1976 and 1974, respectively. With regard to the healthcare properties that will be transformed for another function, it is striking that most of these belong to the type nursing home, and are considerably younger with an average year of construction of 1984. 5-II
Preconditions of transformation
In order to realize the WNB-concept in existing nursing homes, certain preconditions must be met. In total 24 preconditions are defined which are subdivided in five categories: Legal preconditions are factors related to law and legislation, such as issues regarding zoning change, taxes and permits. Organizational preconditions are conditions related to the cooperation of the involved parties, such as possible forms of cooperation and the interests of the different stakeholders, as well as offering service arrangements. Financial preconditions are relevant aspects with regard to the financial feasibility. Examples are the funding of communal facilities, own contribution, transformation costs and the ‘Lessor Levy’ (Verhuurdersheffing). Constructional preconditions are conditions related to the constructional quality of the property. Amongst others, these include requirements with regard to the building permit, fire safety and energy efficiency. Object-specific preconditions are the conditions that differ for each object. A subdivision is made between the factors region, location and experience. 5-III Appearances of transformation Based on the WNB-concept and the preconditions, a possible appearance is created in case of transformation for each type of nursing home. The characteristics of the objects that are the subject of the transformation do have a major influence on these possible forms. Environment. Due to the fact that the adaptability of the environment of an object is limited, this environment must be considered as the starting point to determine the feasibility of a transformation. Decisive are, amongst others, the level of facilities, the reachability, the presence of a public transport stop and the connection to the pedestrian and bicycle networks. Semi-public space. Thereafter the property itself must be looked at, here the building structure and in particular the widths of the corridors are the determining factors. In case a property has long dead-end corridors, with a width of less than two meters, then the chance of a successful transformation is limited. Especially the elderly houses and the retirement homes have to deal with these problematic issues. Communal spaces such as the activity room and the restaurant result in fewer problems, because most of the times these are better transformable. Private domain. Regarding the private domains the conclusion can be made that for each type the lack of space is the most important issue. This manifests in the absence of, or the presence of a too small bathroom, a lack of storage space, a moderately equipped kitchen, no separate or a small bedroom, and the absence of a private outdoor space. Furthermore, the older XXVIII
types are often not wheelchair friendly. One way to overcome these problems is to merge several apartments into a smaller number of larger apartments that include the required functions in a wheelchair friendly setting. For the elderly houses and the retirement homes this can be achieved by adding three and two apartments together, respectively. For the type nursing home, it is sufficient to realize two private domains out of three former apartments. 5-IV
Recommendations regarding successful transformations
The degree of suitability of a building for the implementation of the WNB-concept can partly be determined with use of the WNB-performance score2. For the three types of residential care real estate a transformation model is established whereby the WNB-concept is implemented in an existing situation. An overview of the results of these hypothetical transformations is shown in Table I. From these results it can be concluded that the older the type of residential care real estate is, the greater the potential results are. For the elderly houses the WNB-performance score increases from 12 to 86 percent, in other words it increases with a factor 6,5. For the retirement houses and nursing homes the transformation results in an increase of the WNB-performance score of approximately factor 2,4 and 0,9, respectively. Tabel I Results transformation for each type
A. Elderly house Standard WNB-score WNB-score after transformation Absolute increase WNB-score Relative increase WNB-score Standard area (m² LFA) Area after transformation (m² LFA)
12% 86% 75% 650% 15,0 43,1
B. Retirement home
24% 81% 57% 242% 23,5 41,2
C. Nursing home
50% 93% 43% 87% 39,5 52,2
The building quality of the older properties is sometimes so poor, that transformation is not a solution. In many cases, demolition and new construction is a (financially) more attractive alternative. It can be concluded that in particular the type nursing home is suitable for implementing the WNB-concept. Although the level of improvement that can be achieved is certainly less than for the older types, the better starting point results in the fact that the transformation is the least rigorous and therefore less risky. In addition, the achievable final result is given a WNB-performance score of 93 percent, which is the most positive of the three types. Next to this, the transformation of this type is accompanied with the smallest decline of the number of residential units, which has a positive influence on the financial feasibility and the increasing demand for suitable housing for elderly with a small need of care. 5-V
New construction
In order to diminish the gap between demand and supply newly built constructions are necessary in addition to the transformations. Considering the fact that newly built constructions have to deal with less design restrictions than transformations, a higher WNB-performance score is feasible. An major difference regarding the transformation models is that the newly built properties are more spacious (55,9 m² LFA). This extra space is translated into a larger bathroom and bedroom. A sliding wall between the toilet and the bathroom will make it possible to separate the toilet in case 2
The WNB-performance score considers the extent in which an existing or to be realized property meets the performances according to the WNB-concept, expressed as a percentage. Please check 4.4.2.C WNB-prestatiescore for a more comprehensive description.
XXIX
one receives guests. In this way the privacy of the resident is ensured. During the night it can be fully opened so that the toilet is directly accessible from the bedroom. Furthermore, the multifunctional design ensures that one toilet is sufficient for the private domain, which saves space and costs. The last major difference is the accessibility of the extra (bed)room from the hall. This is of added value for, for instance, those cultures in which it is preferred to receive men and women separately. Realising new constructions provides extra possibilities to vary with the relation and ratio between the private domains and the semi-public spaces. Possible appearances are a detached, clustered and decentralized structure. Based on an expert interview indicative lower- and upper boundaries regarding the number of private domains per section are determined, which are about eight up to twenty units. If one proceeds to the realization of new buildings, it should be taken into account that the peak of the demand for care will take place in approximately 2060. Therefore, it is important that the new properties, unlike the current problematic residential care real estate, are provided with a flexible and common building structure. It is likely that the current role of homecare houses remains, but it is also possible to offer the private domains as an apartment on the regular housing market, and potentially to transform the communal space into one or more dwellings. Another form of flexibility is to construct demountable, which makes it possible to decompose the object in case of declining demand and even to rebuild it at another location. In particular, this alternative seems to be suitable for regions with a limited growth in population, or even shrinkage, such as ZeeuwsVlaanderen and the southern part of Limburg.
6. Conclusions & recommendations To conclude this study in this section the conclusions and recommendations are discussed. 6-I
Conclusions
This study is held with the aim to answer the research question. Based on the literature and interviews one can conclude that the user needs of elderly with a small need for care can be divided into four categories, namely the physiological, social, psychological and functional need category. The inventory of the required building characteristics based on these needs provides a good starting point for the formulation of a spatial / functional PoR, and thus a useful basis for the development of the WNB-concept. Not only the needs and performances are relevant, but the interviews revealed that the factor experience is also important. In addition to the general requirements that are applicable to the total group of elderly with a small need of care, points of attentions are determined based on the distinguishable variables that make it possible to develop a more specified spatial / functional PoR. In descending most points of attention can be mentioned based on the variables need for care (somatic / psychogeriatric), household composition, culture and income. To counter the (expected) vacancy in nursing homes, the possibilities in which these existing residential care properties can be transformed into the WNB-concept are studies in this thesis. It can be concluded that from the three types of existing residential care properties (elderly houses, retirement homes and nursing homes), the more recent nursing homes are the most suitable for a successful transformation. Thereby, various preconditions should be taken into account, here a distinction can be made between legal, organizational, financial, constructional and object-specific preconditions.
XXX
6-II
Recommendations
The results of this study may be useful for various stakeholders regarding the realization of appropriate housing for seniors with a small need of care. Amongst others, for healthcare institutions and housing associations the approach in which required building characteristics are based on user needs might be from added value. For both parties it might be useful as well that the WNB-performance score can give an indication of the functional quality of existing healthcare properties, which could provide insight into potential problem areas. A final important aspect for particularly both developers and investors is that studying this thesis provides insight into the current policy developments, and the functional performances that are essential in order to realize a suitable residential care facility. The list of preconditions regarding transformation offers a good overview of relevant legal, organizational, financial, constructional and object-specific factors that should be taken into account. In general it can be stated that the study process was successful and led to promising results. Due to limitations of the available resources (time) some remarks should be made. At first, it is recommendable to not use the needs as identified in the literature as a starting point, but to obtain these needs through a real application of the USE method, including the computer protocol and performance inventory module. Secondly, to get more reliable and complete results a larger number of interviews should be conducted than the sixteen in this study. The third point of evaluation considers the shift of the focus of this study from comparing different homecareconcepts to the creation of a new homecare-concept. Although such a reorientation is not exceptional, in this case it resulted in a costly delay. As a final point it can be mentioned that defining a clear definition of an abstract term like ‘(homecare)concept’ in an early stage is necessary to be able to work towards an end result. An important factor in which this study differentiates itself from reference studies is that for each expert interview the focus was on one need category. This made it possible to consult specialists for each particular field. Another distinctive aspect is that also senior interviews were conducted to verify and complete the user needs and performances. It seems likely that both aspects have a positive impact on the quality of this study. As a result of this study four recommendations for future research can be made. First, it is recommended to do more extensive research to the user needs of elderly with a small need of care (through USE-protocol). These findings can be used for further development of the WNB-concept. An example of this is the possibility that the WNB-concept visualization shows the required performance, even when several distinguishable variables are combined. A second recommendation is to examine the desired weighting of performances in the WNB-performance score, to make more important performances weightier than less relevant ones. Third, it is recommended to study other (inter)national homecare-concepts, in order to obtain better insights that can be used to sharpen the WNB-concept. Finally, it is recommendable to do research to a WNB-concept for other (health) sectors, such as for the addiction care, mentally disabled and child welfare.
XXXI
INHO UDSO P GAVE
VOORWOORD
IV
SAMENVATTING
VI
SUMMARY
XX
INLEIDING
2
1.1
Aanleiding
2
1.2
Doelstelling
4
1.3
Probleemstelling
4
1.4
Afbakening
6
1.5
Relevantie
6
1.6
Onderzoekopzet
7
1.7
AAG
9
1.8
Leeswijzer
9
1
2
ONTWIKKELINGEN IN DE ZORG
13
2.1 De vergrijzing 2.1.1 Grondslagen dubbele vergrijzing 2.1.2 Intramurale vergrijzing 2.1.3 Toename van het aantal eenpersoonshuishoudens 2.1.4 Toename van het aantal zorgbehoevende ouderen 2.1.5 Demografische verschillen op regionaal niveau 2.1.6 Nieuwe generatie ouderen 2.1.7 Woonsituatie, verhuisgeneigdheid en woonvoorkeuren
13 13 14 16 16 17 18 18
2.2 Zorg in Nederland 2.2.1 Het zorgstelsel 2.2.2 Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) 2.2.3 Zorgzwaartepakketten 2.2.4 Kwaliteit van leven
19 20 20 22 23
2.3 Beleidshervormingen 2.3.1 Historische beleidsontwikkelingen 2.3.2 Huidige beleidsontwikkelingen 2.3.3 Consequenties
23 24 26 31
2.4
34
Subconclusie
XXXII
3
THEORIE: DE GEBRUIKERSBEHOEFTEN
37
3.1 Methodiek 3.1.1 Gebruikersbehoeften op basis van eisen en wensen 3.1.2 Gebruikersbehoeften op basis van gebruikersprocessen (methode USE)
37 37 38
3.2 Voorlopige gebruikersbehoeften 3.2.1 Menselijke basisbehoeften 3.2.2 Gebruikersbehoeften ten aanzien van gebouwen 3.2.3 Woonbehoeften van 65-plussers 3.2.4 Aanvullende woon- en zorgbehoeften van zorgbehoevende 65-plussers
40 40 41 41 43
3.3
4
Subconclusie: voorlopig overzicht van woon- en zorgbehoeften van licht zorgbehoevende 65-plussers
HET WONEN-NAAR-BEHOEFTEN CONCEPT
46
51
4.1 Definitie woonzorgconcept 4.1.1 De essenties
51 53
4.2
53
Opzet interviews
4.3 Resultaten interviews: Het ruimtelijk / functioneel PvE 4.3.1 Definitief overzicht van woon- en zorgbehoeften van licht zorgbehoevende 65-plussers 4.3.2 De essentiële prestaties 4.3.3 Aandachtspunten op basis van onderscheidende variabelen
55 55 58 62
4.4 WNB-Conceptvisualisatie 4.4.1 Principes WNB-conceptvisualisatie 4.4.2 Toepassingen WNB-conceptvisualisatie
66 68 69
4.5
74
5
Subconclusie
IMPLEMENTATIE VAN HET WNB-CONCEPT
5.1
Potentiële vraag naar het WNB-concept
79 79
5.2 Transformatie van verzorgingshuizen 5.2.1 Typologie van verzorgingshuizen 5.2.2 Leegstand in zorgvastgoed 5.2.3 Randvoorwaarden herbestemming 5.2.4 Verschijningsvormen 5.2.5 Aanbevelingen met betrekking tot kansrijk herbestemmen
80 80 81 82 86 95
5.3 Nieuwbouw 5.3.1 Verschijningsvormen 5.3.2 Toekomstwaarde
96 96 99
XXXIII
5.4 Casestudy 5.4.1 Het object 5.4.2 WNB-Prestatiescore bestaande situatie 5.4.3 Kernpunten transformatie 5.4.4 WNB-prestatiescore nieuwe situatie 5.4.5 Bevindingen casestudy
99 100 102 103 107 108
5.5
109
6
Subconclusie
CONCLUSIES & AANBEVELINGEN
112
6.1 Conclusies 6.1.1 Gebruikersbehoeften 6.1.2 Woonzorgconcept 6.1.3 Implementatie
112 112 114 115
6.2 Aanbevelingen 6.2.1 Beleidsmatige aanbevelingen 6.2.2 Evaluatie onderzoek 6.2.3 Vervolgonderzoek
117 117 118 119
LITERATUUR
123
BIJLAGEN
129
XXXIV
XXXV
1
INLEIDING
XXXVI
Foto: Fabiano Millani (2012)
1
1 1.1
INL EI DIN G Aanleiding
Nederland maakt een flinke demografische verandering door. Volgens de prognoses van het Centraal Bureau voor de Statistiek (2014) neemt het aantal 65-plussers toe van 2,8 miljoen in 2013 tot 4,7 miljoen in 2040. Naast de verwachting dat er meer 65-plussers bijkomen, wordt deze groep gemiddeld genomen steeds ouder. Deze dubbele vergrijzing heeft een sterke toename van de zorgvraag tot gevolg (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2012b). Om aan deze zorgvraag tegemoet te komen, is veel geld nodig. Wanneer de zorgkosten in hetzelfde tempo toe blijven nemen als zij deden in het begin van deze eeuw, dan resulteert dat in een groeiend aandeel van de zorg ten opzichte van het bbp3 van 13 procent in 2012 tot 31 procent in 2040 (Centraal Planbureau, 2013). Om de zorgverlening voor de overheid betaalbaar te houden, zijn in het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ uit 2012 enkele ingrijpende veranderingen met betrekking tot onder andere de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aangekondigd (Rijksoverheid, 2014). De AWBZ betreft een financiële vergoeding voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten die zorg behoeven (Rijksoverheid, 2013). Indien sprake is van een langdurige zorgbehoefte, wordt de cliënt geïndiceerd met een zorgzwaartepakket (ZZP)4. Tot voor kort ontvingen zorginstellingen per cliënt, afhankelijk van het ZZP waarmee diegene geïndiceerd was, een vergoeding voor de zorgverlening en een vergoeding voor het verblijf (Aedes-Actiz, 2014a). Een van de meest ingrijpende bezuinigingsmaatregelen is op 1 januari 2013 van kracht geworden en betreft het ‘Scheiden Wonen en Zorg’. Het scheiden van wonen en zorg is tweeledig van aard: er is namelijk sprake van een financiële en fysieke scheiding. De financiële scheiding houdt in dat de verblijfskosten uit de AWBZ worden gehaald en voor de rekening van de bewoners komen (Aedes, 2014). Een grote groep cliënten is voortaan daarmee zelf verantwoordelijk voor hun huisvesting via huur of koop en het bekostigen daarvan. De zorg wordt apart gefinancierd via de zorgverzekeringswet, de Wmo5 en de AWBZ, al dan niet aangevuld door middel van eigen middelen (Aedes-Actiz, 2014a). Hier wordt dieper op ingegaan in hoofdstuk 2. De fysieke scheiding van wonen en zorg betekent dat langzaamaan steeds meer zorgbehoevende cliënten niet meer in een zorginstelling maar thuis in de eigen omgeving van zorg en ondersteuning moeten worden voorzien. Dit proces wordt ook wel het extramuraliseren van de zorg genoemd en is van toepassing op cliënten met een lage zorgbehoefte, oftewel licht zorgbehoevenden (ZZP 1-4). Naar schatting van de Nederlandse Zorgautoriteit (2012) betreft het totaal van de te extramuraliseren ZZP’s in aantallen ruim 30 procent van de huidige intramurale zorg6.
3
Bbp: bruto binnenlands product. “De waarde van de totale productie in een land” (Van Dale, 2014) Een ZZP is een hoeveelheid zorg die aansluit op de zorgbehoefte van een cliënt. Deze hoeveelheid zorg wordt uitgedrukt in zorgtijd in uren, wat overeenkomt met een door de overheid vastgesteld budget. Om in aanmerking te komen voor een ZZP, dient men een indicatie te krijgen van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Het CIZ bepaalt per geval aan de hand van de persoonlijke situatie en de mate van hulpbehoevendheid of iemand recht heeft op een indicatie en welke zwaarte daarbij passend is. In totaal zijn er 53 ZZP’s verdeeld over drie sectoren. De sector Verpleging & Verzorging (V&V) bestaat uit 10 ZZP’s waarvan 8 voor de langdurige zorg: ZZP V&V 1 is het kleinste pakket aan zorg en ZZP V&V 8 het grootste. ZZP V&V 9b en 10 zijn bedoeld voor specialistische kortdurende zorg (Centrum Indicatiestelling Zorg, 2014). In paragraaf 2.3 wordt dieper op de ZZP’s ingegaan. 5 De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) biedt ondersteuning aan mensen met een lichte zorgbehoefte, waarbij de uitvoering in handen van de gemeentes ligt (Rijksoverheid, 2014a). 6 Intramurale zorg betreft zorgverlening aan personen in een instelling zoals verpleeg- en verzorgingshuizen die daar langer dan 24 uur verblijven (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2013b) 4
2
De groep licht zorgbehoevende senioren, waarvan wordt geacht dat deze zich in de eigen thuissituatie moeten kunnen redden, wordt door de dubbele vergrijzing en de gewijzigde wet- en regelgeving steeds groter. Als gevolg hiervan groeit de vraag naar voor senioren geschikte woningen (Aedes, 2013; Rijksoverheid, 2013a). Echter, momenteel is er een tekort aan deze woningen. Een aanzienlijk deel van de huidige woningen waar deze senioren in wonen is niet geschikt, door bijvoorbeeld de aanwezigheid van trappen en de afwezigheid van een seniorendouche. De overheid stimuleert dan ook het geschikt maken van de bestaande woningvoorraad voor senioren. Aangezien dit slechts voor een deel van de bestaande voorraad tot de mogelijkheden behoort, is tevens sprake van een nieuwbouwopgave. Inclusief nieuwbouw, stuurt de overheid tot 2021 aan op de realisatie van jaarlijks 44 duizend voor senioren geschikte woningen (Rijksoverheid, 2013a). Het extramuraliseren van de licht zorgbehoevenden heeft tot gevolg dat de bezetting van intramuraal zorgvastgoed7 wordt beperkt tot de cliënten met een grotere zorgbehoefte, oftewel de zwaardere zorgbehoevenden. Door de extramuralisering verdwijnen de lichte ZZP’s geleidelijk uit de verpleeg- en verzorgingshuizen waardoor in eerste instantie plaatsen in het zorgvastgoed vrijkomen, die opnieuw dienen te worden ingevuld (Vastgoedmarkt, 2013; ING Economisch Bureau, 2013). Het grootste deel hiervan betreft verzorgingshuizen. Daarbij stamt een groot deel van het zorgvastgoed uit de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw en voldoet het door veroudering niet meer aan de huidige eisen (Van Elp, Van Zaal & Zuidema, 2012). Kortom, enerzijds is er een tekort aan voor senioren geschikte woningen en anderzijds is er sprake van een dreigende leegstand in verzorgingshuizen. Daarbij voldoet een groot deel van het zorgvastgoed door veroudering niet meer aan de huidige kwaliteitseisen. Om voor deze en andere daarmee samenhangende problemen tot een oplossing te komen is een actieve aanpak op strategisch niveau noodzakelijk (ING Economisch Bureau, 2013). Hoewel de exacte uitwerkingen van de dubbele vergrijzing en het gewijzigde overheidsbeleid moeilijk zijn te bepalen, staat vast dat de ontwikkelingen in de zorg zullen resulteren in een aanzienlijke herschikking op het gebied van het verlenen van zorg en het bieden van geschikte huisvesting aan senioren. Heinen, Sijsling en Groen (2012) stellen dat het aanbod aan zorg en verblijf meer op de individuele behoeften en wensen van de gebruiker dient te worden toegespitst. De kwaliteit van leven staat daarbij centraal. Onder andere om die kwaliteit te waarborgen dienen woonzorgvoorzieningen in de toekomst beter toegesneden te zijn op het tegengaan van vereenzaming en het bevorderen van sociale interactie en betrokkenheid. Dit is mogelijk door bijvoorbeeld de woonzorgcomplexen op een kleinere schaal, met minder medebewoners, uit te voeren. Keuzevrijheid en de aanwezigheid van voorzieningen, zoals ontmoetingsruimten en een zorgsteunpunt, zijn daarbij van belang (Planbureau voor de Leefomgeving, 2013a).
7
Intramuraal zorgvastgoed betreft zorginstellingen in de sector Verpleging & Verzorging bestaande uit verpleeg- en verzorgingshuizen.
3
1.2
Doelstelling
Door demografische ontwikkelingen en wetswijzigingen neemt de vraag naar voor senioren geschikte woningen toe. Daarbij voldoet een deel van de (verpleeg- en) verzorgingshuizen door veroudering niet meer aan de huidige kwaliteitseisen. In dit onderzoek wordt gekeken naar mogelijke woonzorgconcepten waarbij licht zorgbehoevende senioren (65-plussers met een extramurale zorgindicatie) bij elkaar wonen en naargelang behoefte zorg ontvangen. Dit zou bijvoorbeeld in een kleinschalige setting kunnen zijn. De nadruk bij deze woonzorgconcepten ligt op het inspelen op de gebruikersbehoeften en het verhogen van de kwaliteit van leven. Om het ‘gat’ tussen vraag en aanbod te verkleinen, worden vervolgens de mogelijkheden onderzocht of deze woonzorgconcepten in de leegkomende verzorgingshuizen gerealiseerd kunnen worden. De doelstelling voor dit onderzoek luidt als volgt:
Inzicht verkrijgen in de gebruikersbehoeften van licht zorgbehoevende 65-plussers met een extramurale zorgindicatie, ten behoeve van het ontwikkelen van een geschikt woonzorgconcept voor deze groep ouderen, teneinde de kwaliteit van leven te verhogen en indien mogelijk de verwachte leegstand in verzorgingshuizen door middel van het herbestemmen tot dit concept te beperken.
1.3
Probleemstelling
Om antwoord te kunnen vinden op de probleemstelling, dient deze opgedeeld te worden in deelvragen. De probleemstelling voor dit onderzoek luidt als volgt:
Welke mogelijkheden zijn er betreffende het ontwikkelen van een woonzorgconcept vanuit de gebruikersbehoeften van 65-plussers met een extramurale zorgindicatie, om zo de kwaliteit van leven te verhogen en indien mogelijk de verwachte leegstand in verzorgingshuizen te beperken?
Om dit op gestructureerde wijze plaats te laten vinden is een onderzoeksmodel opgesteld, zie figuur 1.1. Het model geeft op schematische wijze de te onderzoeken variabelen en verbanden weer. Dit onderzoek wordt gekenmerkt door een drieluik, waarbij allereerst de algemene en specifieke gebruikersbehoeften van licht zorgbehoevende senioren inzichtelijk worden gemaakt als zijnde de vraag vanuit de markt. Het tweede deel betreft de totstandkoming van een woonzorgconcept gebaseerd op deze behoeften, oftewel het benodigde aanbod. In het derde deel wordt gekeken in welke mate er sprake is van een ‘(mis-)match’ tussen het huidige aanbod in verzorgingshuizen en het geformuleerde woonzorgconcept. Daarbij worden in eerste instantie de mogelijkheden inzichtelijk gemaakt betreffende het transformeren van dit bestaande (leegstaande) aanbod tot het woonzorgconcept, en in tweede instantie wordt gefocust op mogelijke verschijningsvormen van het concept in nieuwbouwvorm.
4
Onderzoekseenheid: Doelgroepen met een kleine zorgbehoefte in de leeftijd van 65 jaar of ouder Figuur 1.1 Onderzoeksmodel.
Ter beantwoording van de probleemstelling zijn aan de hand van het conceptueel model de volgende deelvragen en bijbehorende sub-vragen opgesteld: 1. Wat zijn de gebruikersbehoeften van 65-plussers met een extramurale zorgindicatie? a. Welke algemene gebruikersbehoeften zijn kenmerkend voor 65-plussers met een extramurale zorgindicatie? b. Op basis van welke structurele variabelen zijn relevante verschillen te benoemen tussen de behoeften van 65-plussers met een extramurale zorgindicatie 2. Hoe ziet een geschikt woonzorgconcept voor deze doelgroep eruit, gebaseerd op de in vraag
1 gevonden gebruikersbehoeften?: a. Wat is een woonzorgconcept? b. Welke prestaties zijn essentieel voor een succesvol woonzorgconcept (met inachtneming van de gebruikersbehoeften zoals geformuleerd in vraag 1)? c. Aan welke functionele eisen moet de gebouwde omgeving voldoen om in de algemene en specifieke gebruikersbehoeften van 65-plussers met een extramurale zorgindicatie te voorzien? 3. Wat zijn de mogelijkheden om het geformuleerde woonzorgconcept in de praktijk te
implementeren, in zowel getransformeerde als nieuwbouwvorm?: a. Hoe ziet het huidige aanbod aan verzorgingshuizen eruit? b. In hoeverre voldoet dit bestaande aanbod aan de essentiële prestaties / functionele eisen zoals geformuleerd in 2.b, en in welke mate leent dit aanbod zich om hiertoe te worden getransformeerd? c. Met welke relevante randvoorwaarden dient in het geval van een transformatie rekening te worden gehouden? d. Welke verschijningsvormen zijn denkbaar voor het geformuleerde woonzorgconcept in nieuwbouwvorm?
5
1.4
Afbakening
Het onderzoek is op de volgende wijze afgebakend: In dit onderzoek wordt de doelgroep licht zorgbehoevende 65-plussers met een extramurale zorgindicatie onderzocht (voorheen: ZZP V&V 1-4). Gezien de onderlinge verschillen worden zwaarder zorgbehoevende senioren niet meegenomen in het eindresultaat. Het Nederlands zorgsysteem is uniek en daarom ligt de nadruk in dit onderzoek op Nederland. Ter inspiratie voor het vormgeven van het woonzorgconcept wordt wel over de lands- en sectorgrenzen gekeken. Met betrekking tot de vraag, oftewel de gebruikersbehoeften, wordt geredeneerd vanuit de zorgbehoevenden. Dit omdat deze groep de uiteindelijke hoofdgebruiker van het vastgoed is. Wanneer er sprake is van het aanbod, oftewel het bestaande zorgvastgoed, wordt er vanuit de eigenaar of exploitant gedacht. Dit omdat die direct de gevolgen ervaart wanneer er minder huur binnen komt. In de meeste gevallen betreft het een zorgaanbieder of woningcorporatie.
1.5
Relevantie
De theoretische relevantie van dit onderzoek bevindt zich in het verkrijgen van inzicht in de algemene behoeften van licht zorgbehoevende 65-plussers, met een verdieping naar de specifieke behoeften op basis van relevante structurele variabelen. Daarbij wordt extra kennis verschaft aangaande het besluitvormingsproces omtrent de keuze voor een bepaald woonzorgconcept. De praktische relevantie betreft het verkrijgen van beter inzicht betreffende de gebruikersbehoeften, de herbestemmingsmogelijkheden van bestaand zorgvastgoed tot woonzorgvoorzieningen voor senioren met een extramurale zorgindicatie en de daarbij behorende randvoorwaarden. Dit onderzoek draagt mogelijk bij aan een oplossing voor de problematiek omtrent het gebrek aan geschikte huisvesting voor licht zorgbehoevende senioren en de verwachte leegstand onder verzorgingshuizen. Gezien de omvang van deze huisvestingsproblematiek dient dit onderzoek het algemeen economisch en sociaalmaatschappelijk belang. Nader gespecificeerd zijn de uitkomsten van dit onderzoek relevant voor de volgende partijen: Eigenaren en exploitanten van het zorgvastgoed, ofwel zorginstellingen en woningcorporaties. Zij kunnen mogelijk hun strategisch beleid aanpassen met het oog op het beperken van de verwachte leegstand onder met name verzorgingshuizen, indien het herbestemmen hiervan tot woonzorgvoorzieningen voor licht zorgbehoevende senioren haalbaar blijkt te zijn. Ontwikkelaars van nieuwe woonzorgvoorzieningen voor licht zorgbehoevende senioren. Naast de zorginstellingen en woningcorporaties betreffen het mogelijk ook ontwikkelaars, particulieren en beleggers. Zij kunnen het (ver)nieuw(d)e woonzorgconcept gebruiken als basis voor het te ontwikkelen / acquireren woonzorgvastgoed. Voor (zorg)vastgoedadviseurs zijn zowel voorgaande punten, als het geformuleerde woonzorgconcept van belang, om zo een compleet en gefundeerd advies voor hun opdrachtgevers uit te kunnen brengen. Tot slot natuurlijk de senioren zelf. Degenen die licht zorgbehoevend zijn of dit mogelijk in de toekomst zullen worden zijn gebaat bij het inzichtelijk krijgen van de complexe materie omtrent het scheiden van wonen en zorg. Indien dit rapport verhelderend werkt voor zorginstellingen en ontwikkelende partijen, dan resulteert dit mogelijk in betere huisvesting voor de licht zorgbehoevende senioren.
6
1.6
Onderzoekopzet
Figuur 1.2 Onderzoekopzet
7
De onderzoeksopzet in figuur 1.2 geeft het proces weer dat wordt doorlopen om het onderzoek, dat kwalitatief van aard is, op gestructureerde wijze te kunnen houden. Om de onderzoekvragen te beantwoorden komen na de inleidende fase achtereenvolgens de fases aan bod waarin respectievelijk de gebruikersbehoeften worden gedefinieerd, het woonzorgconcept tot stand komt, en dit gevonden concept wordt geïmplementeerd. Het onderzoek wordt afgerond middels de concluderende fase. In deze paragraaf wordt per fase het verwachte eindresultaat beschreven, hoe dit wordt behaald en welke middelen daarvoor worden aangewend. Om antwoord te vinden op de centrale probleemstelling wordt gestart met de inleidende fase waarin de belangrijkste ontwikkelingen met betrekking tot de zorg inzichtelijk worden gemaakt. Aangezien al veel geschreven is over dit onderwerp vindt dit plaats aan de hand van een literatuurstudie. Daarnaast dragen oriënterende gesprekken met vastgoed- en zorgprofessionals bij aan het scheppen van een totaalbeeld. Zodra de achtergrondinformatie bekend is worden de gebruikersbehoeften in kaart gebracht. Hiervoor dienen eerdere studies naar gebruikersbehoeften, waarbij gebruik is gemaakt van de methode USE (User Needs by Systematic Elaboration), als uitgangspunt. Deze aan de Technische Universiteit Eindhoven ontwikkelde methode is geschikt om op systematische wijze de behoeften van bepaalde groepen te inventariseren. Hoofdstuk 3 gaat hier verder op in, en komt middels een literatuuronderzoek tot een voorlopig overzicht van deze gebruikersbehoeften van licht zorgbehoevende senioren. De gevonden algemene behoeften worden vervolgens in hoofdstuk 4 definitief gemaakt middels expertinterviews. Voor deze interviews worden experts benaderd in de vorm van professionals uit diverse sectoren gerelateerd aan de zorg en huisvesting van ouderen, en experts in de vorm van directe ervaringsdeskundigen; oftewel de licht zorgbehoevende senioren zelf. Geschikte partijen voor de interviews met professionals zijn onder andere Aedes-Actiz en WoonZorg Nederland. Om een compleet beeld te vormen is het van belang om met zorgexperts uit verschillende regio’s en met verschillende functies te praten, zoals zorgbestuurders, universitair docenten en thuiszorgverleners. Om dezelfde reden is het bij de senioreninterviews van belang dat personen worden benaderd met een verschillend(e) huishoudenssamenstelling, geslacht, ziektebeeld en woonsituatie. De fase waarin de gebruikersbehoeften centraal staan vertoont overlap met de fase waarin het woonzorgconcept wordt gecreëerd. Dit komt omdat de expertinterviews tevens worden aangewend (ter aanvulling op het literatuuronderzoek) voor het formuleren van aandachtspunten bij het invullen van gebruikersbehoeften op basis van onderscheidende variabelen, het definiëren van het begrip woonzorgconcept, en het tot stand laten komen van het ruimtelijk / functioneel Programma van Eisen (PvE). Dit PvE bestaat uit algemene functionele eisen die van toepassing zijn op de gehele groep licht zorgbehoevende senioren, aangevuld met specifieke eisen voor de op basis van onderscheidende variabelen vastgestelde subgroepen. Deze fase van conceptvorming wordt afgesloten middels de totstandkoming van een conceptvisualisatie, dat onder meer dient ter het geven van ‘handen en voeten’ aan het concept. Vervolgens wordt in de implementatie fase allereerst de aanbodzijde inzichtelijk gemaakt, waarbij aan de hand van een literatuurstudie een typologie wordt opgesteld van bestaand woonzorgvastgoed voor licht zorgbehoevende senioren. Middels het toetsen van dit bestaande aanbod aan het gevonden woonzorgconcept, wordt gekeken hoe dit bestaande (en met leegstand bedreigde) aanbod succesvol getransformeerd kan worden. Daarbij worden op basis van literatuur randvoorwaarden opgesteld waarmee rekening dient te worden gehouden in geval van 8
transformatie tot het woonzorgconcept. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen juridische, organisatorische, financiële, bouwtechnische en objectspecifieke randvoorwaarden. Ter afronding van de implementatie fase worden voor zowel transformatie als nieuwbouw enkele mogelijke verschijningsvormen van het woonzorgconcept gegeven. Ter illustratie wordt hierbij gebruik gemaakt van een casestudy waarbij een verouderd verzorgingshuis wordt getransformeerd tot een geschikt woonzorgconcept, met inachtneming van de gebruikersbehoeften. In de concluderende fase wordt het gevonden woonzorgconcept samen met de geraadpleegde literatuur en de gehouden interviews bediscussieerd. Op basis van de getrokken conclusies worden aanbevelingen gedaan met betrekking tot het huisvesten van de verschillende groepen 65-plussers met een extramurale zorgindicatie, de gebruikte onderzoeksmethodes en mogelijk vervolgonderzoek.
1.7
AAG
Het afstudeeronderzoek vindt plaats in samenwerking met AAG. AAG is een expertise- en servicecentrum op het gebied van zorg, bestaande uit de pijlers: Payroll & HRM Services, Financial Services, Informatiemanagement, Vastgoed en Facilitair. Deze brede oriëntatie op de zorg maakt het dat AAG vrijwel alle kennis in eigen huis heeft. Deze kennis wordt graag gedeeld met externen door middel van het organiseren van leergangen, praktijk(mid)dagen en seminars (AAG, 2013). De vastgoedtak is de pijler waar dit afstudeeronderzoek wordt uitgevoerd, onder begeleiding van de eerste externe begeleider ir. Alexander Brand MSRE (adviseur) en de tweede externe begeleider ir. Bram Baselmans (coördinator Vastgoed & Facilitair).
1.8
Leeswijzer
In dit eerste hoofdstuk zijn de aanleiding en probleemdefinitie besproken, inclusief de totstandkoming van de onderzoeksvragen. Om beter inzicht te verschaffen in het onderwerp worden in hoofdstuk 2 diverse ontwikkelingen omtrent ouderenzorg uiteengezet. Hierbij wordt ingegaan op de vergrijzing, het Nederlandse zorgstelsel en de daarbij behorende beleidsontwikkelingen. Hoofdstuk 3 gaat vervolgens in op de methode USE en gebruikersbehoeften. Hiervoor is literatuuronderzoek gedaan naar de behoeften van gebouwgebruikers in het algemeen, senioren in het algemeen en zwaar zorgbehoevende senioren. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een voorlopig overzicht van de algemene gebruikersbehoeften van licht zorgbehoevende senioren. Met dit voorlopig overzicht als uitgangspunt, wordt in hoofdstuk 4 het woonzorgconcept tot stand gebracht. Hiervoor is tevens gebruik gemaakt van expertinterviews. Het concept bestaat uit een definitie van de term woonzorgconcept, een definitief overzicht van algemene gebruikersbehoeften van licht zorgbehoevende senioren, specifieke aandachtspunten bij het invullen van deze behoeften op basis van onderscheidende variabelen, de gebouweigenschappen die essentieel zijn om in de gebruikersbehoeften te kunnen voorzien, en een conceptvisualisatie. In hoofdstuk 5 staat het implementeren van het woonzorgconcept centraal. Hierbij wordt allereerst de potentiële vraag naar het concept in kaart gebracht, waarna vervolgens de mogelijkheden worden bekeken om bestaand verouderd zorgvastgoed tot dit concept te transformeren. Tevens wordt een beeld geschetst van hoe het concept in nieuwbouwvorm eruit kan zien. Ter illustratie wordt het geheel afgerond middels een casestudy. Tot slot worden in hoofdstuk 6 de conclusies van dit onderzoek gegeven en worden aanbevelingen gedaan betreffende beleid, het verrichte onderzoek en potentieel vervolgonderzoek. 9
2
ONTWIKKELINGEN IN DE ZORG 10
11 Foto: Duurzame Zorg (2014)
2
ON TWIKKELIN GEN
IN
DE
ZO RG
De zorgsector is in beweging. De vergrijzing slaat toe en de hierdoor almaar toenemende zorgkosten dreigen de pan uit te rijzen, waarop de overheid probeert in te spelen door het doorvoeren van een scala aan beleidsveranderingen. Welke ontwikkelingen er precies in de zorgsector gaande zijn, wordt in dit hoofdstuk uitgelegd. Allereerst wordt het thema vergrijzing van verschillende kanten belicht en wordt gekeken wat de gevolgen hiervan zijn voor de toekomstige zorgvraag. Hierna wordt ingegaan op het Nederlandse zorgsysteem met een verdieping in de AWBZ. Daaropvolgend worden de beleidshervormingen vanuit de overheid met betrekking tot de zorgsector uiteengezet. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de consequenties en gevolgen die voortkomen uit de veranderingen in de sector.
2.1
De vergrijzing
Nederland vergrijst, oftewel het aantal ouderen in de samenleving neemt toe. Deze vergrijzing gaat gepaard met enkele belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen, en komt de komende periode steeds sterker tot uiting. In deze paragraaf worden de belangrijkste aspecten omtrent de vergrijzing beschreven. 2.1.1
Grondslagen dubbele vergrijzing
De huidige aanzwellende vergrijzingsgolf wordt ook wel aangeduid als een ‘dubbele vergrijzing’. De grondslagen hiervan zijn tweeledig. Ten eerste vond in de periode na de tweede wereldoorlog (1946-1970) een sterke stijging van het aantal geboortes plaats. Deze zogenaamde ‘babyboomgeneratie’ begint sinds 2011 de pensioengerechtigde leeftijd te passeren en is tot 2050 van grote invloed op het aantal 65-plussers in Nederland (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2013a; Rijksoverheid, 2007). Figuur 2.1 geeft de bevolkingsontwikkeling voor senioren weer volgens het CBS (2012b). Daarin is te zien dat het aantal 65-plussers sinds 1950 lineair is toegenomen en zich momenteel op een kantelpunt bevindt. De komende decennia neemt het aantal 65-plussers nog sterker toe tot het rond 2040 op zijn hoogtepunt is, met een aantal van 4,7 miljoen. Op dat moment bedraagt de totale Nederlandse bevolking naar verwachting 17,8 miljoen inwoners. Tussen 2040 en 2060 blijft het aantal 65plussers ongeveer gelijk. De groep 85-plussers neemt omstreeks 2013 gestaag toe, waarna vanaf 2025 deze groep sterk in omvang toeneemt. Als logisch gevolg op de piek van het aantal 65 – 84 jarigen rond 2040, blijft het aantal 85-plussers toenemen vanaf 2040 waarna het aantal rond 2060 begint af te vlakken. Bevolkingsaantal in miljoenen
5 4,5 4 3,5
3 2,5
65 - 84
2
85-plus
1,5
65-plus
1 0,5 0
Figuur 2.1 Aantal 65-plussers 1950-2013 en bevolkingsprognoses 65-plussers, 85-plussers en 65–84 jarigen 2014-2060 (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2014)
12
De tweede belangrijke reden achter de vergrijzing is een stijging van de gemiddelde levensverwachting. In tabel 2.1 is te zien dat deze in de periode tussen 2013 en 2040 voor vrouwen en mannen stijgt met respectievelijk 3,4 en 3,2 jaar (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2014). Deze toename is te verklaren doordat de afgelopen decennia de Nederlandse bevolking steeds gezonder is gaan leven en meer aandoeningen voorkomen, beperkt of genezen kunnen worden (Rijksoverheid, 2007). Dat meer mensen in goede gezondheid ouder worden is te danken aan economisch en maatschappelijk succes. De keerzijde hiervan is dat de verhouding tussen het aantal pensioengerechtigden en de potentiële beroepsbevolking sterk verandert, wat juist resulteert in een maatschappelijk probleem (Het Den Haag Centrum voor Strategische Studies & TNO, 2011). Met andere woorden: door het toenemend aantal ouderen stijgen de zorgkosten terwijl door de licht dalende beroepsbevolking de inkomsten afnemen. Paragraaf 2.3 gaat verder in op de financiële consequenties omtrent de vergrijzing (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2013a; Centraal Planbureau, 2014). Tabel 2.1 Bevolkingsprognoses 65-plussers 2013-2040 (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2014)
2013
2040
Aantal 65-plussers
2,8 miljoen
4,7 miljoen
Percentage 65-plussers ten opzichte van totale bevolking
16,8 procent
26,5 procent
Verwachte resterende levensverwachting bij 65 jaar voor vrouwen
21,1 jaar
23,5 jaar
Verwachte resterende levensverwachting bij 65 jaar voor mannen
18,1 jaar
21,5 jaar
Hoewel de vergrijzing al minimaal een halve eeuw gaande is, wordt nu door het sterk toenemende aantal ouderen en de verbeterde levensverwachting gesproken van een dubbele vergrijzing (Rijksoverheid, 2007). 2.1.2
Intramurale vergrijzing
De laatste jaren loopt het aantal verpleeg- en verzorgingshuisbewoners terug. Bedroeg in 2000 het aantal bewoners nog ruim 175 duizend, in 2009 is dit teruggelopen tot 165 duizend, oftewel ongeveer 6 procent van de 65-plussers. Van deze totale groep van 165 duizend instellingsbewoners verbleven er 65 duizend in een verpleeghuis en 100 duizend in een verzorgingshuis (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2014; Klerk, 2011; ING Economisch Bureau, 2013). Ondanks de vergrijzing blijft door de extramuralisering het aantal ouderen met intramurale zorg op de korte termijn afnemen. Vanaf 2020 is de vergrijzing echter dusdanig sterk, dat deze krimp geleidelijk afvlakt en plaatsmaakt voor een sterke groei. Figuur 2.2 geeft dit weer.
13
400000 350000 300000
250000
85-plus
200000
65 - 84
150000
0 - 64
100000 50000
0 1995 2000 2005 2010 2013 2015 2020 2030 2040 2050 2060
Figuur 2.2 Aantal instellingsbewoners 1995-2013 en prognose instellingbewoners 2014-2060 naar leeftijdsgroep (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2014)
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
5 4
x 10000
De gemiddelde leeftijd van intramuraal verblijvende ouderen is ongeveer 86 jaar (Klerk, 2011). Dit komt overeen met de modus zoals weergegeven in figuur 2.3. Het is met name de groep instellingsbewoners in de leeftijd van 85 jaar of ouder die sterk in omvang toeneemt. De staven in dezelfde figuur geven duidelijk weer dat naarmate men ouder wordt, de kans groter is dat men van intramurale zorg wordt voorzien. Zo woont iets meer dan de helft van de 95-plussers intramuraal. Echter, deze groep is qua aantallen zo beperkt, dat het aandeel ten opzichte van het totaal aantal intramuraal verblijvende ouderen gering is. Het aantal ouderen in de leeftijdsgroep van 85 tot 89 jaar is daarentegen dusdanig groot, dat het de grootste groep is onder intramuraal verblijvende ouderen (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2014; Klerk, 2011). Gelet op het feit dat het aantal 85-plussers zich pas in 2060 op het hoogtepunt bevindt, is het, gegeven de grotere zorgbehoefte van deze groep, waarschijnlijk dat de zorgvraag dan op een maximum is.
3 2
Zelfstandig wonend (%) Intramuraal wonend (%)
1
Aantal intramuraal wonenden
0
Figuur 2.3 Woonvorm naar leeftijdscategorie 2009 (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2014)
14
2.1.3
Toename van het aantal eenpersoonshuishoudens
x 10000
Het aantal alleen wonende verzorgingshuisbewoners in de leeftijd van 65-plus nam tussen 2000 en 2008 toe van 87 naar 93 procent (Klerk, 2011). De belangrijkste redenen voor deze individualisering zijn dat jongere generaties minder vaak samenwonen en vaker gaan scheiden, en meer ouderen hun partner verliezen. Zoals in figuur 2.4 staat weergegeven zet de trend van alleen wonen zich met name onder 65-plussers de komende decennia verder voort. Daarbij geldt in het algemeen dat hoe ouder men is, hoe groter de kans is om alleen te wonen (Van Duin, Stoeldraijer, & Garssen, 2013). Mede hierdoor verwacht staatsecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2013) een toename van het aantal eenzame ouderen.
160 140 120
100
15 - 29
80
30 - 64
60 40 20
65 - 79 80-plus
0
Figuur 2.4 Aantal eenpersoonshuishoudens 1995-2013 en prognose 2013-2060 naar leeftijdsgroep (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2014)
2.1.4
Toename van het aantal zorgbehoevende ouderen
De dubbele vergrijzing heeft een sterke toename van het aantal zorgbehoevende ouderen tot gevolg (Klerk, 2011; Centraal Bureau voor de Statistiek, 2012b). Met name de hogere levensverwachting blijkt hierop van invloed te zijn. Hoewel vrouwen een hogere levensverwachting hebben dan mannen, blijkt het aantal jaren dat beide geslachten goede gezondheid ervaren en zonder beperkingen doorbrengen, nagenoeg gelijk te zijn (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2007). Uit onderzoek van het CBS (2007) komt naar voren dat het volume aan extramurale zorg tussen 2000 en 2007 jaarlijks ruim dubbel zo hard is gestegen dan het volume aan intramurale zorg. Opvallend daarbij is dat het zorgvolume8 harder stijgt dan het aantal zorgbehoevenden. Met andere woorden, de gemiddelde hoeveelheid zorg per persoon neemt toe. Deze toename blijkt het sterkste in de extramurale sector. Doordat geleidelijk aan enkel de zwaarder zorgbehoevenden intramurale zorg zullen ontvangen, zijn de instellingbewoners gemiddeld genomen meer zorgbehoevend dan voorheen. Tussen 2000 en 2008 nam het percentage instellingbewoners met een chronische ziekte toe van 82 naar 86 procent. Het aandeel vrouwen in verpleeg- en verzorgingshuizen is met 77 procent aanzienlijk groter dan het aandeel mannen (Klerk, 2011). Volgens de prognoses van Van Duin et al. (2013) neemt dit verschil de komende decennia af.
8
Zorgvolume: “De ontwikkeling van de zorguitgaven in lopende prijzen is het produkt van de ontwikkeling van de zorguitgaven in constante prijzen en de prijsontwikkeling in de zorg. De ontwikkeling van de zorguitgaven in constante prijzen wordt aangeduid als het zorgvolume en geeft inzicht in de volume-ontwikkeling.” (CBS, 2014b)
15
2.1.5
Demografische verschillen op regionaal niveau
De tot nu toe besproken ontwikkelingen betreffen gemiddeldes over heel Nederland. Figuur 2.5 is een visualisatie van het (verwachte) percentage 75-plussers per COROP-gebied9 in 2012, 2025 en 2040. Daarin is duidelijk te zien dat de vergrijzing voor vrijwel heel Nederland geldt, met een groter percentage ouderen in de meer landelijke randgebieden van het land. In de meer centraal gelegen gebieden (Metropoolregio Amsterdam, Utrecht en Flevoland) is de grijze druk meer beperkt. In het algemeen kan gesteld worden dat gebieden met een beperkte grijze druk veelal groeigebieden zijn. Het tegenovergestelde geldt ook: gebieden die te kampen hebben met een relatief hoge grijze druk hebben vaak een beperkte of geen bevolkingsgroei, of krijgen in sommige gevallen zelfs te maken met krimp (Planbureau voor de Leefomgeving, 2013a).
2012
2025
2040
De groene gebieden hebben een relatief laag aandeel 75-plussers en de rode gebieden een relatief hoog aandeel 75-plussers Figuur 2.5 Relatief aandeel 75-plussers per COROP-gebied in 2012, 2025 en 2040 (Rijksoverheid, 2013c)
Momenteel varieert het percentage 65-plussers in de Nederlandse provincies tussen de 11,5 procent (Flevoland) en 21,5 procent (Zeeland). Naar verwachting varieert dit aandeel in 2040 tussen de 21,8 procent (Flevoland) en 30,7 procent (Zeeland en Limburg). De relatieve groei is dus voor zowel de sterkste als minst sterk vergrijzende gebieden vrijwel gelijk. Figuur 2.6 geeft deze stijgingen weer (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2014). Dit is te verklaren doordat veel mensen op latere leeftijd minder vaak verhuizen. De zorgvraag zal zich in elke regio procentueel gezien ongeveer gelijk ontwikkelen (Van Elp, Van Zaal, & Zuidema, 2012; Post, Poulus, Van Galen, & Van Staalduinen, 2012). Op lokaal niveau zoals gemeenten of zelfs wijken kunnen er grotere verschillen optreden. Gezien de omvang en focus van dit onderzoek gaat het echter te ver om hier verder op in te gaan.
9
COROP is een afkorting van COördinatiecommissie Regionaal OnderzoeksProgramma en is een indeling van Nederland op regionaal niveau in veertig gebieden bestaande uit aaneengrenzende gemeenten.
16
Limburg Noord-Brabant Zeeland Zuid-Holland Noord-Holland Utrecht Gelderland Flevoland Overijssel Drenthe Friesland Groningen
2040 2025 2014
0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
Figuur 2.6 Percentage 65-plussers per provincie in 2014, 2025 en 2040 (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2014)
2.1.6
Nieuwe generatie ouderen
Uit verschillende onderzoeken (Sociaal en Cultureel Planbureau, 2009; Van Elp, M.; Van Zaal, M.P.J.; Zuidema, M.V., 2012; Centraal Bureau voor de Statistiek, 2012a) komt naar voren dat de nieuwe generatie ouderen relatief welvarend is en gemiddeld hoger opgeleid is dan voorgaande generaties. De meer vermogende ouderen hebben tegenwoordig een grotere keuzevrijheid betreffende het naar eigen eisen en wensen invullen van de huisvestings- en eventuele zorgbehoeften. Het aandeel luxere zorgwoningen neemt volgens het EIB (2012) de komende jaren dan ook toe. De nieuwe generatie ouderen zal voor een deel bestaan uit de arbeidsmigranten uit de jaren zeventig van de twintigste eeuw. Deze personen zijn veelal kort na de oorlog geboren (Rijksoverheid, 2007). In 2014 is 12,9 procent van de groep 65-plussers allochtoon. Naar verwachting is dit aandeel in 2040 toegenomen tot 18,4 procent. In absolute aantallen is de groep allochtone 65-plussers in dezelfde periode ruim verdubbeld (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2014). Door cultuurverschillen kan deze groep andere wensen en eisen hebben betreffende huisvesting en zorgverlening. Om deze groep geschikte huisvesting en zorg te kunnen bieden moeten volgens Bui (2011) de komende jaren passende en betaalbare woonzorgconcepten worden ontwikkeld. De nieuwe generatie ouderen is meer divers en heeft een andere achtergrond dan voorheen. Welke effecten dit precies heeft op de huisvestings- en zorgbehoefte is tot op heden weinig bekend. 2.1.7
Woonsituatie, verhuisgeneigdheid en woonvoorkeuren
65-Plussers wonen gemiddeld ruim twintig jaar in hun woning (ABF Research, 2013). Plusminus twee derde van de 65-plussers woont in een eengezinswoning. Iets minder dan de helft (46 procent) heeft een koopwoning en ongeveer 40 procent woont in een corporatiewoning (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2014). Indien er sprake is van een eigenaar-bewoner betreft het relatief vaak een luxere woning, zoals een twee-onder-één-kapper of een vrijstaande woning. De meeste bewoners zijn tevreden met deze woningen en willen dan ook niet verhuizen (ABF Research, 2013; Rouwendal & Thomese, 2010). Van de personen met een zorgindicatie woont 74 procent zelfstandig en ontvangt daarbij veelal hulp en zorg aan huis. Dit percentage neemt de komende decennia naar verwachting verder toe (Raad voor de leefomgeving en infrastructuur, 2014). Uit onderzoek van Van Iersel en Leidelmeijer (2010) blijkt dat ongeveer 70 procent van de huidige generatie 75-plussers in de eigen woning wil blijven wonen. De belangrijkste redenen hiervoor zijn 17
tevredenheid met de woning en de woonomgeving. Daarnaast is een groot deel van deze groep gehecht aan de woning en de buurt, inclusief de buurtbewoners. Slechts 20 procent heeft plannen om op de korte termijn (binnen twee jaar) te verhuizen. De twee belangrijkste redenen om te verhuizen zijn volgens Van Iersel en Leidelmeijer een ongeschikte woning (niet gelijkvloers, te groot, aanwezigheid van trappen) en een toenemende behoefte aan zorg. Uit onderzoek onder verzorgingshuisbewoners blijkt het overlijden van de partner ook een belangrijke reden te zijn (Brands & Zijderveld, 2012). Pop (2014) benoemt in zijn onderzoek naar licht zorgbehoevende senioren het gevoel van onveiligheid en de behoefte aan een beschutte woonomgeving als hoofdreden om tot verhuizen over te gaan. Van de groep die besluit een andere woning te nemen verhuist de helft binnen een straal van één kilometer (ABF Research, 2013).
Figuur 2.7 Gewenste woningtypen door verhuisgeneigden, naar eigendomsvorm en leeftijd (Van Iersel & Leidelmeijer, 2010)
Indien ouderen besluiten om te gaan verhuizen, wordt er veelal voor een meergezins-huurwoning gekozen. Figuur 2.7 illustreert dit. Daarbij valt op dat verhuisgeneigde personen die reeds huren vrijwel zonder uitzondering weer een huurwoning willen. Naarmate een eigenaar-bewoner ouder wordt, gaat de voorkeur voor de volgende woning sterk uit naar een (meergezins-) huurwoning. Dit is begrijpelijk aangezien op die wijze vermogen ‘vrij’ komt. Overigens geldt voor eigenaar-bewoners dat de verkoop van de eigen woning een remmende werking heeft op een eventuele verhuizing. Dit is met name van toepassing op zwakkere delen van de woningmarkt, zoals in krimpgebieden en achterstandswijken (Raad voor de leefomgeving en infrastructuur, 2014). Het Planbureau voor de Leefomgeving (2013c) stelt dat vooral het gebrek aan aanbod van geschikte woningen in dezelfde buurt als waar men nu verblijft ervoor zorgt dat men niet verhuist. Het is dus aannemelijk dat zodra het aanbod aan geschikte woningen (in de directe omgeving) toeneemt, daarmee ook de verhuisgeneigdheid toeneemt. In hoofdstuk 5 wordt dieper op het huidige aanbod aan woonzorgconcepten ingegaan.
2.2
Zorg in Nederland
Dit onderzoek vindt plaats binnen het kader scheiden van wonen en zorg. Om meer inzicht te verkrijgen in dit thema, wordt het Nederlandse zorgstelsel beknopt behandeld, vanuit waar wordt ingezoomd op de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), de zorgzwaartepakketten (ZZP’s) en de kwaliteit van leven.
18
2.2.1
Het zorgstelsel
Wie in Nederland zorg nodig heeft kan een beroep doen op veel verschillende zorgaanbieders, zoals huisartsen, ziekenhuizen, apothekers en verpleeg- en verzorgingshuisinstellingen. Het zorgstelsel kent een tweedeling tussen een ‘cure’ en een ‘care’ sector, die zijn gericht op respectievelijk genezing en verzorging. De Nederlandse overheid heeft een actieve rol hierin, doordat die het geheel grotendeels organiseert en financiert. Om zorg voor iedereen financieel bereikbaar te houden is er de Wet op Zorgtoeslag (WoZ). Via deze wet kunnen personen met een laag inkomen een zorgtoeslag aanvragen om de premielasten mee te dekken. Het Nederlandse zorgstelsel wordt gekenmerkt door een systeem van drie verschillende compartimenten (Rijksoverheid, 2011): 1. Eerste compartiment: Verplichte volksverzekering voor langdurige en zeer kostbare zorg (care) Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De AWBZ verzekert iedere Nederlandse burger tegen de kosten van onverzekerbare zware medische risico’s en langdurige zorg (Rijksoverheid, 2014a). Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De Wmo biedt ondersteuning aan mensen met een lichte zorgbehoefte, waarbij de uitvoering in handen van de gemeentes ligt (Rijksoverheid, 2014a). 2. Tweede compartiment: Verplichte basisverzekering voor noodzakelijke kortdurende zorg (cure) Zorgverzekeringswet (Zvw). De Zvw is een verplichte basisverzekering voor medische zorg gericht op herstel. 3. Derde compartiment: Aanvullende vrijwillige verzekering 2.2.2
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)
De AWBZ betreft een financiële vergoeding voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten die zorg behoeven, en is primair gericht op verzorging (Rijksoverheid, 2013b). Een schematische weergave van het speelveld waarbinnen de AWBZ opereert staat weergegeven in figuur 2.8. Binnen de AWBZ, oftewel de care sector, zijn drie hoofdpartijen te onderscheiden: de cliënten, de zorgaanbieders en de zorgkantoren. Om de primaire functie (de zorgverlening door de zorgaanbieders) op gecontroleerde wijze mogelijk te maken, heeft de overheid onder de AWBZ tevens de toegankelijkheid, het toezicht op en de financiering van de zorg georganiseerd. De toegang vindt plaats door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Indien een cliënt aanspraak wil maken op een vergoeding voor langdurige zorg via het AWBZ, dient die geïndiceerd te worden door het CIZ. Het CIZ geeft pas een indicatie af indien naast de zorgvraag behoefte bestaat aan een beschermende woonomgeving, therapeutisch leefklimaat of permanent toezicht (Nederlandse Zorgautoriteit, 2012). Zodra het CIZ deze ‘goedkeuring’ voor zorgverlening afgeeft, wordt het financieringsapparaat ingeschakeld. De verantwoordelijkheid voor de financiering ligt in handen van het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het toezicht vindt plaats door verschillende toezichthouders. De belangrijkste zijn de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Tot slot is er een adviserende en uitvoerende rol weggelegd voor het onafhankelijke College voor Zorgverzekeringen (CVZ), met betrekking tot het waarborgen van de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg. Tussen al deze stakeholders lopen verschillende stromen. Dit kan het daadwerkelijk leveren van de zorg zijn (zorgstroom), maar ook informatie- of geldstromen.
19
Figuur 2.8 Schematische weergave speelveld AWBZ. (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2012) bewerkt door Brand (2013)
Om in aanmerking te komen voor de care sector, dient er sprake te zijn van een bepaalde gezondheidsproblematiek: de grondslag. Er zijn zes verschillende grondslagen vastgesteld verdeeld over drie sectoren. Tabel 2.2 geeft deze sectoren met bijbehorende grondslagen en aantal cliënten weer. De grootste sector met meer dan de helft van alle intramuraal geïndiceerden is Verpleging & Verzorging (V&V, 183.020 cliënten). Op 1 juli 2013 behoorde ruim 94 procent van de cliënten in de sector V&V tot de leeftijdscategorie van 65 jaar of ouder. In totaal kwamen voor intramurale en extramurale zorg vanuit de AWBZ ongeveer achthonderdduizend personen in aanmerking (Centrum Indicatiestelling Zorg, 2013; Centrum Indicatiestelling Zorg, 2014).
Tabel 2.2 Grondslagen, aantal geïndiceerden en ZZP’s per sector (Nederlandse Zorgautoriteit, 2012; Centrum Indicatiestelling Zorg, 2013)
Sector Verpleging & Verzorging (V&V) Gehandicaptenzorg (GZ) Geestelijke gezondheidszorg (GGZ)
Grondslag Psychogeriatrisch (PG) of somatisch (SOM) aandoening Verstandelijke (VG), lichamelijke (LG) en zintuigelijke (ZG) handicap Psychiatrische aandoening (PSY)
Totaal intramuraal geïndiceerd op 1 juli 2013 Totaal extramuraal geïndiceerd op 1 juli 2013 Totaal AWBZ geïndiceerd op 1 juli 2013
Aantal ZZP’s Aantal geïndiceerden 10
183.020
30
113.860
13 53 nvt nvt
46.770 343.650 455.890 799.540
20
2.2.3
Zorgzwaartepakketten
Een ZZP is een volledig pakket aan intramurale zorg dat aansluit op de zorgbehoefte van een cliënt. Deze hoeveelheid zorg wordt uitgedrukt in zorgtijd in uren, wat overeenkomt met een door de overheid vastgesteld budget, waarmee de cliënt zelf zorg kan inkopen (Nederlandse Zorgautoriteit, 2012; PerSaldo, 2014). Het CIZ bepaalt per geval aan de hand van de persoonlijke situatie en de mate van hulpbehoevendheid of iemand recht heeft op een ZZP en welke zwaarte daarbij passend is. In tabel 2.2 is te zien dat er in totaal 53 ZZP’s zijn te onderscheiden verdeeld over de drie sectoren (Nederlandse Zorgautoriteit, 2014b). De sector Verpleging & Verzorging bevat 10 verschillende ZZP’s, waarbij ZZP V&V 1 het lichtste pakket is en ZZP V&V 8 het zwaarste. Cliënten met ZZP V&V 1 kunnen met beperkte hulp nog redelijk uit de voeten, maar cliënten met ZZP V&V 8 hebben te maken met ernstige aandoeningen en dienen de hele dag van verzorging of ondersteuning te worden voorzien. De pakketten ZZP V&V 9b en ZZP V&V 10 betreffen kortdurende zorg, voor respectievelijk cliënten die revalideren van een ziekenhuisopname en terminale cliënten die zich in de laatste levensfase bevinden (Centrum Indicatiestelling Zorg, 2014). Tabel 2.3 geeft een overzicht weer van de intensiteitsverschillen van de ZZP’s in de sector V&V. Hoe groter het aantal plusjes, hoe groter de zorgbehoefte is op het desbetreffende onderdeel (Nederlandse Zorgautoriteit, 2013c). Tabel 2.3 Intensiteitverschillen tussen de ZZP’s V&V (Nederlandse Zorgautoriteit, 2013c) ZZP
+ +++ ++++
0 + ++
+ ++ ++++
V&V4
++++
+++
V&V5
+++++ ++++ ++++++ +++++ ++++ +++++
++++ +++ +++++ +++ +++ ++++
V&V1 V&V2 V&V3
V&V6 V&V7 V&V8 V&V9b V&V10
Verzorging Persoonlijke zorg
Mobiliteit
Motorisch functioneren
Verpleging
Probleem gedrag
+ + +++
0 + ++
0 + +
0 0 0
++
+
+
+
+
++++ +++++ ++++ ++++++ ++++ +++++
++++ +++++ +++ ++++++ +++ +++++
++ +++ ++ +++++ ++ ++++
+ ++ ++ ++++ ++ +++
+ 0 +++ + + +
Intramuraal
Psychosociaal functioneren
Extramuraal
Begeleiding / Sociale redzaamheid
Indien een cliënt een intramurale zorgindicatie heeft, kan deze die op drie verschillende manieren laten verzilveren (In voor zorg!, 2013): Zorg in natura (ZIN). De cliënt verblijft intramuraal in een zorginstelling en ontvangt daar zorg van een zorgaanbieder. Volledig Pakket Thuis (VPT). De cliënt woont thuis of in een zorginstelling en vraagt een zorgaanbieder daar de zorg te verlenen. Persoonsgebonden budget (Pgb). De cliënt ontvangt een budget waarmee deze zelf (extramurale) zorg inkoopt. Door het extramuraliseren van cliënten met een kleine zorgbehoefte komen de ZZP’s V&V 1-3 volledig, en ZZP V&V 4 deels te vervallen. De meest relevante verschillen tussen deze ZZP’s zijn dat bij ZZP 1, 2 en 3 de zorgbehoefte hoofdzakelijk een somatische grondslag heeft, waarbij de belangrijkste aspecten persoonlijke verzorging, mobiliteit en begeleiding op het gebied van sociale redzaamheid zijn. Daarbij geldt dat de behoefte aan begeleiding en hulp het kleinste is bij ZZP 1 en het grootste bij ZZP 3. Deze lineaire toename stopt bij ZZP 4, waarbij naast een somatische 21
grondslag, ook sprake is van psychogeriatrische aandoeningen. In de praktijk betekent dit vaak een beginnende vorm van dementie. Ten opzichte van ZZP 3 is de behoefte aan begeleiding met betrekking tot de sociale redzaamheid gelijk, maar op het gebied van persoonlijke verzorging en mobiliteit beduidend minder. Wel hebben deze personen vaker moeite met het functioneren op psychosociaal vlak en vertonen zij vaker probleemgedrag (Nederlandse Zorgautoriteit, 2013c). 2.3.2 Huidige beleidsontwikkelingen - Scheiden Wonen en Zorg gaat dieper op het scheiden van wonen en zorg in. Een uitgebreidere omschrijving van de lichte ZZP’s (1 - 4) staat weergegeven in bijlage 1. 2.2.4
Kwaliteit van leven
De wijzigingen in de zorgsector zijn mogelijk van invloed op de kwaliteit van leven, oftewel het welzijn, van zorgbehoevenden. Het Nationaal Kompas Volksgezondheid (2013) hanteert de volgende definitie, die ook in dit onderzoek gebruikt zal worden: “Kwaliteit van leven is het
functioneren van personen op fysiek, psychisch en sociaal gebied en de subjectieve evaluatie daarvan.” Met het fysieke gebied wordt het lichamelijk functioneren bedoeld zoals de mate van mobiliteit en symptomen als pijn. De psychische kwaliteit van het leven omvat klachten als depressieve gevoelens, maar ook positieve gevoelens zoals blijdschap. De sociale kwaliteit omvat bijvoorbeeld de frequentie en de kwaliteit van sociale contacten (Sprangers, 2013). Ongeveer 90 procent van de ouderen ervaart een goede psychische kwaliteit van leven. De groep ouderen die hun fysieke kwaliteit als goed beoordeelt is met 40 á 45 procent beduidend lager. In het algemeen kan gesteld worden dat de psychische kwaliteit van leven leeftijdsonafhankelijk is, maar de fysieke kwaliteit van leven neemt naarmate men ouder wordt sterk af. Dit is te verklaren door de toenemende kans op ziekten en aandoeningen op hogere leeftijd. Mannelijke 65-plussers ervaren doorgaans zowel op fysiek als psychisch gebied een hogere kwaliteit van leven dan vrouwen (Zantinge, Van der Wilk, Van Wieren, & Schoemaker, 2011). Uit verschillende onderzoeken (Poortvliet, Gerritsen, Van Beek, Spreeuwenberg, De Leeuw, & Wagner, 2007; Den Draak, 2010) naar de kwaliteit van leven onder bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen blijkt dat die als ruim voldoende wordt beoordeeld. Daarbij dient wel in acht te worden genomen dat er op individueel niveau grote verschillen waarneembaar zijn. Ruim een vijfde van deze instellingsbewoners blijken met name graag meer sociaal contact te willen hebben en er vaker op uit te willen gaan (Den Draak, 2010). Met het oog op het nastreven van een zo hoog mogelijke kwaliteit van leven voor licht zorgbehoevende senioren is het van belang dat er inzicht wordt verkregen in de verschillende behoeften van deze groep en hoe het zorgvastgoed hier optimale invulling aan kan geven.
2.3
Beleidshervormingen
Zoals in de inleiding is aangegeven is de zorgsector momenteel onderhevig aan diverse veranderingen. Deze veranderingen resulteren in onduidelijkheid en onzekerheid onder zowel zorgbehoevenden als zorg(vastgoed)professionals. In deze paragraaf wordt bekeken welke relevante ontwikkelingen er momenteel gaande zijn en welke consequenties hier uit voortkomen. Om een en ander in het juiste perspectief te kunnen plaatsen worden eerst de historische beleidsontwikkelingen omtrent de sector Verpleging & Verzorging geschetst. Daarna worden de actuele beleidshervormingen uiteengezet en wordt dieper ingegaan op de consequenties voor de verschillende betrokken partijen.
22
2.3.1
Historische beleidsontwikkelingen
Voor lange tijd konden zorgbehoevende ouderen enkel een beroep doen op de welwillendheid van hun kinderen, kloosters, armenhuizen, of ziekenhuizen die veelal als armenhuis fungeerden (Mens, 2012). Ongeveer halverwege de twintigste eeuw kwam hier verandering in. De totstandkoming van het Ziekenfondsbesluit in 1942 betekende dat mensen alleen in een ziekenhuis konden worden opgenomen indien er sprake was van een medisch specialistische indicatie. Hierdoor kwamen veel somatisch zorgbehoevende ouderen die geen medisch specialistische hulp nodig hadden, maar doorgaans wel opgenomen werden in ziekenhuizen, in de problemen. Deze impuls resulteerde in de realisatie van de eerste bejaardenoorden. Door de naoorlogse woningnood werd de bouw van deze woningen gestimuleerd (Dumaij, 2011; Heinen, J., Sijsling, H. & Groen, M., 2012). In de jaren vijftig liet de kwaliteit van de intramurale zorg veelal te wensen over (Dumaij, 2011). De komst van de Wet op de bejaardenoorden (Wbo) in 1963 betekende de eerste toezichthouder op de kwaliteit van nieuwe intramurale voorzieningen (Rijksoverheid, 2012b; Heinen, J., Sijsling, H. & Groen, M., 2012). De bekrachtiging van de AWBZ in 1968, kan beschouwd worden als het echte begin van de sector Verpleging & Verzorging. Doordat deze wet de volledige opnamekosten in een verpleeghuis vergoedde, kreeg de bouw van verpleeghuizen een impuls (Heinen, J., Sijsling, H. & Groen, M., 2012; Dumaij, 2011).
A. De jaren zeventig: Integratie en zelfstandigheid De sterke groei van het aantal bejaardenoordbewoners zorgde er voor dat een groot deel van de cliënten in een maatschappelijk isolement raakte. De vraag om regulering vanuit de overheid werd in 1970 gehonoreerd met de eerste Nota Bejaardenbeleid, dat als doel had om de integratie van ouderen in de samenleving te stimuleren. De tweede Nota Bejaardenbeleid volgde in 1975 waarbij de nadruk lag op het zelfstandig laten wonen van ouderen en het leveren van extramurale zorg (Dumaij, 2011). De naam bejaardenoord werd omgevormd naar verzorgingshuis en het introduceren van de indicatiestelling zorgde ervoor dat niet iedere 65-plusser vanzelfsprekend in een verzorgingshuis terecht kwam (Heinen, J., Sijsling, H. & Groen, M., 2012). Aangezien de verpleegzorg destijds nog als eenvoudige ziekenhuiszorg werd beschouwd, werden in 1971 de verpleeghuizen onder de Wet ziekenhuisvoorzieningen (Wzv) gebracht. De eerste wijziging in de AWBZ volgde in 1977 toen deze werd getransformeerd naar langdurige intramurale zorg. Hierdoor kwam de ontwikkeling van (psychogeriatrische) verpleeghuizen beter op gang (Dumaij, 2011).
B. De jaren tachtig: Kwaliteit en capaciteit Met de immer groeiende vraag naar intramurale zorg(voorzieningen), ging in de jaren tachtig de overheidsaandacht met name uit naar het reguleren van de kwaliteit en capaciteit. Zo werd de AWBZ geleidelijk aan een meer compleet verzekeringspakket voor de langdurige zorg en werd het concept ‘Wonen op maat’ geïntroduceerd. In 1982 werd de Wet voorzieningen gezondheidszorg (Wvg) in het leven geroepen, die fungeerde als algemeen planningskader en regels stelde aan besturen van zorginstellingen (Dumaij, 2011). Met ingang van 1984 werden de provincies verantwoordelijk voor het houden van toezicht op de kwaliteit van de verpleeg- en verzorgingshuizen. Dit werd bewerkstelligd door het wijzigen van de Wbo voor verzorgingshuizen en de Wzv voor de verpleeghuizen (Borst-Eilers & Terpstra, 1996).
23
C. De jaren negentig: Moderniseren en financiële waarborging Na de periode waarin het reguleren van de capaciteit en kwaliteit centraal stond, kwam de nadruk in de jaren negentig opnieuw te liggen op het betrekken van de ouderen in de samenleving. Hiervoor werd het scheiden van woon- en zorgvoorzieningen gestimuleerd. Met het oog op het moderniseren van de ouderenzorg, werd in 1997 de Overgangswet Verzorgingshuizen van kracht. Daarbij werden in een periode van vier jaar de verzorgingshuizen onder de AWBZ geschaard (Rijksoverheid, 2012b; College bouw ziekenhuisinstellingen, 2001). Verder werd in de jaren negentig voor het eerste serieuze aandacht besteed aan de financiële consequenties van de almaar sterker wordende vergrijzing. Om de kwaliteit van de zorg binnen de aangescherpte financiële kaders te waarborgen, werd in 1996 de Kwaliteitswet zorginstellingen (Kwz) van kracht, die zowel de Wbo als de Wvg verving. Als gevolg van deze beoogde (financiële) efficiëntieslag werd tegen de eeuwwisseling getracht om de cliënten die niet noodzakelijk in een (duur) ziekenhuis hoefden te verblijven, te huisvesten in de meer betaalbare verpleeg- en verzorgingshuizen (Dumaij, 2011).
D. Een nieuw millennium De vele beleidsmaatregelen die in de afgelopen decennia waren geïntroduceerd resulteerden in een toenemende bureaucratie en een complexer wordende regelgeving. Daarom werd besloten om in 2004 de AWBZ grondig te herzien. Een grotere keuzevrijheid voor de cliënten en een sterkere marktwerking behoorden tot de belangrijkste veranderingen. Zo mochten aanbieders van intramurale zorg ook zorg aan huis gaan leveren. Daarnaast werd de toelating en financiering meer functiegericht. Dit betekent dat cliënten voortaan werden geïndiceerd met een indicatiestelling die gebaseerd was op hun zorgbehoeften. Voor de zorgaanbieders betekende de functiegerichte aanpak dat zij voortaan een vergoeding ontvingen voor de geleverde diensten in plaats van de aanwezige capaciteit. Sinds 1 juli 2007 vinden indicatiestellingen voor langdurig zorgbehoevenden plaats aan de hand van ZZP’s zoals die staan beschreven in paragraaf 2.2.3. De daadwerkelijke bekostiging van de zorg wordt sinds 1 januari 2010 op basis van de ZZP’s gedaan. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) stelt hiervoor jaarlijks de hoogte van de prijzen vast (Nederlandse Zorgautoriteit, 2012). In 2007 werd de AWBZ versoberd op het gebied van onder andere de lichtere huishoudelijke zorg en hulp. Deze werden onder de nieuw ingevoerde Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) geplaatst, welke in het leven was geroepen om ondersteuning te bieden aan mensen met een lichte zorgbehoefte. Dit betekende dat de uitvoering werd gedecentraliseerd en voortaan door gemeenten naar eigen inzicht was in te vullen (Rijksoverheid, 2014a; Dumaij, 2011). Tot slot werd in 2009 het College Bouw Zorginstellingen, oftewel het Bouwcollege, volledig afgeschaft. Tot die tijd diende bouwplannen voor AWBZ-voorzieningen bij het Bouwcollege ter goedkeuring worden voorgelegd waarbij aan gestelde prestatie-eisen moest worden voldaan. Voorbeelden zijn minimum gangbreedtes en het maximumaantal van zes personen bij kleinschalig groepswonen voor dementerenden. Sinds 2009 zijn deze verplichte eisen dus niet meer van toepassing. Daarnaast stelde het Bouwcollege per ingediend plan de maximum vergoeding vast die vanuit de overheid aan de desbetreffende zorginstelling werd toegekend (Leidelmeijer, 2010). Tabel 2.4 geeft een overzicht weer van de belangrijkste historische beleidsontwikkelingen met betrekking tot de sector Verpleging & Verzorging sinds het ontstaan ervan tot 2012, onderverdeeld naar verpleging, verzorging en de thuiszorg.
24
Tabel 2.4 Belangrijkste historische beleidsontwikkelingen m.b.t. de sector Verpleging & Verzorging tot 2012. Verwerkt naar Dumaij (2011) en Leidelmeijer (2010)
Periode
Omschrijving
Verpleging Verzorging Thuiszorg
1963 – 1996
Wet op de bejaardenoorden (Wbo)
1971 – 2005
Wet ziekenhuisvoorzieningen (Wzv)
X
1977 – heden
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)
X
1982 – 1996
Wet voorzieningen gezondheidszorg (Wvg)
X
X
X
1996 – heden
Kwaliteitswet zorginstellingen (Kwz)
X
X
X
2001* – heden
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)
2005 – 2009
College Bouw Zorginstellingen (CBZ)
2007 – heden
Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)
X
X X
X X
*overgangsperiode van 1997 tot 2001
2.3.2
Huidige beleidsontwikkelingen
Het historisch perspectief met betrekking tot Verpleging & Verzorging laat zien dat deze sector gedurende meer dan een halve eeuw een behoorlijk aantal transformaties heeft ondergaan. Sinds 2012 wordt er opnieuw een reeks samenhangende wijzingen doorgevoerd, met als doel het beperken van de zorguitgaven vanuit de overheid. In 2012 werd ongeveer 93 miljard euro uitgegeven aan gezondheidszorg en welzijnszorg. Per hoofd van de bevolking komt dit neer op € 5.535,-, wat relatief hoog is in vergelijking met andere landen (Van Hilten, Voorrips, Boerdam, & Hermans, 2013; Centraal Planbureau, 2013). De grootste kostenposten waren de ziekenhuiszorg (€ 23,9 miljard) en de ouderenzorg (€ 18,1 miljard) (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2013). Als de zorgkosten in hetzelfde tempo blijven stijgen als zij in het begin van deze eeuw deden, dan resulteert dat in een aandeel van 31 procent van het bbp in 2040 (Centraal Planbureau, 2013). Figuur 2.9 laat zien dat in het begin van deze eeuw de uitgaven met betrekking tot de AWBZ sterk zijn toegenomen, evenals het percentage van de totale zorguitgaven ten opzichte van het bbp. Opvallend is dat slechts een kwart van de sterk toenemende zorguitgaven is te verklaren door de vergrijzing. De rest van de stijging is grotendeels te verklaren door de toegenomen welvaart en de productiviteitskloof10 (Rijksoverheid, 2012a).
10
De productiviteitskloof, oftewel het Baumol-effect, houdt in dat de lonen stijgen zelfs als de hoeveelheid verleende zorg per werknemer gelijk blijft. Met andere woorden, als de hoeveelheid zorg niet toeneemt, wordt de zorg toch duurder. Dit komt met name omdat de (langdurige) zorg mensenwerk is (Rijksoverheid, 2012).
25
30,0
16,0%
28,0
15,0%
26,0
14,0%
24,0
13,0%
100 90 80
22,0
12,0%
20,0
11,0%
18,0
10,0%
16,0
9,0%
14,0
8,0%
70
60 Uitgaven
50
Inkomsten
40
% bbp
30 20 10
0
2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
Figuur 2.9 Inkomsten en uitgaven AWBZ 2002-2011 in
miljarden euro’s en % totale zorguitgaven t.o.v. bbp (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2014)
Figuur 2.10 Grijze druk 1950-2013 en prognose grijze druk 2014-2060 (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2014)
Tevens bereiken steeds meer personen de pensioengerechtigde leeftijd terwijl de potentiële beroepsbevolking ongeveer gelijk blijft (Planbureau voor de Leefomgeving, 2013b). Met andere woorden: de verhouding tussen het aantal actieven en gepensioneerden neemt af. In figuur 2.10 is te zien dat deze zogenaamde ‘grijze druk’ tot 2040 sterk stijgt. Afhankelijk van de mate waarin de AOW leeftijd wordt verhoogd bedraagt de grijze druk in 2040 tussen de 39 en 50 procent (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2012; Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2013a; Centraal Planbureau, 2014). Hoe dan ook betekent dit dat indien er geen beleidshervormingen plaats zouden vinden, de overheidsinkomsten uit premies en belastingen ongeveer gelijk blijven, terwijl de uitgaven aan onder meer pensioenen en zorgkosten sterk stijgen. Daarom zijn in het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ uit 2012 tussen Mark Rutte (VVD) en Diederik Samson (PvdA) enkele ingrijpende bezuinigingsmaatregelen met betrekking tot onder meer de AWBZ aangekondigd. Zo wordt tot en met 2017 voor 16 miljard euro aan bezuinigingen doorgevoerd, waarvan ruim 5,7 miljard euro op het gebied van de zorg (Rutte & Samson, 2012). Jansen (2012) inventariseerde de meest belangrijke wijzigingen en rangschikte deze vervolgens naar mate van risico met betrekking tot het zorgvastgoed en de bijbehorende zorgorganisatie. De grootste impact hebben het invoeren van de prestatiebekostiging op basis van de Normatieve Huisvestingscomponent (NHC, zie hieronder), het scheiden van wonen en zorg, en het verantwoordelijk maken van de gemeentes omtrent de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Uiteindelijk wordt de huidige AWBZ vervangen door de Wet Langdurige Zorg (Wlz). Deze wordt momenteel nog gevormd waardoor er weinig over bekend is. De geplande ingangsdatum is 1 januari 2015 (Rijksoverheid, 2014a; Nederlandse Zorgautoriteit, 2014b).
A. Prestatiebekostiging (NHC) Net als voor de bekostiging van de zorg ontvangen zorginstellingen voortaan ook voor de bekostiging van het zorgvastgoed een vergoeding die afhankelijk is van de ZZP’s van de cliënten. Tot 2012 vond de kapitaallastenvergoeding, oftewel de kosten voor het realiseren en onderhouden van het intramurale zorgvastgoed, volledig plaats op basis van nacalculatie. Daarbij werden alle huisvestingskosten die een zorginstelling maakte gegarandeerd door de overheid terugbetaald. Op 1 januari 2012 is een overgangsregeling van kracht geworden waarbij geleidelijk wordt overgegaan op een kapitaallastenvergoeding op basis van de Normatieve Huisvestingscomponent (NHC). De NHC is een prestatieafhankelijke vergoeding per cliënt op basis van het ZZP. Zoals in tabel 2.5 is te zien duurt de overgangsperiode zes jaar, waarna vanaf 2018 wordt overgegaan op een integraal tarief gebaseerd op de ZZP’s.
26
Tabel 2.5 Invoering NHC (Nederlandse Zorgautoriteit, 2011)
Jaar
NHC Nacalculatie
2011
0%
100%
2012
10%
90%
2013
20%
80%
2014
30%
70%
2015
50%
50%
2016
70%
30%
2017
85%
15%
2018
100%
0%
Door het invoeren van de NHC lopen zorginstellingen meer risico met betrekking tot de bekostiging van hun vastgoed. Dit komt bijvoorbeeld doordat de NHC gebaseerd is op een bezettingspercentage van 97 procent. Indien dit niet gehaald wordt heeft dat tot gevolg dat de vergoeding ontoereikend is om de werkelijke huisvestingskosten te dekken. Kortom, de consequenties ten aanzien van de eigen vastgoedbeslissingen nemen toe (Nederlandse Zorgautoriteit, 2011).
B. Scheiden Wonen en Zorg Het ‘Scheiden Wonen en Zorg’ is gericht op het beperken van zowel het volume als de uitgaven omtrent de AWBZ, en heeft met name betrekking op cliënten met een lichte zorgbehoefte. Zoals in de aanleiding staat geschreven is deze wijziging tweeledig van aard: er is sprake van een fysieke en financiële scheiding.
1. Fysieke scheiding De fysieke scheiding van wonen en zorg betekent dat steeds meer zorgbehoevende cliënten niet meer in een zorginstelling maar thuis in de eigen omgeving van zorg en ondersteuning moeten worden voorzien. Deze extramuralisering is van toepassing op cliënten met een kleine zorgbehoefte die voorheen geïndiceerd zouden worden met de lichtere ZZP’s. Dit geldt enkel voor nieuwkomers en dus niet voor cliënten die reeds intramuraal wonen. In de sector Verpleging & Verzorging hebben met ingang van 1 januari 2013 ZZP 1 en ZZP 2 enkel nog recht op extramurale zorg. Per 1 januari 2014 is daar ook de groep met ZZP 3 bijgekomen. Vanaf 1 januari 2016 wordt waarschijnlijk 50 procent van de groep met ZZP 4 voorzien van een extramurale zorgindicatie. Zodra een ZZP geëxtramuraliseerd is komt het desbetreffende ZZP te vervallen (Van Rijn, 2013; Nederlandse Zorgautoriteit, 2013c). Naar schatting van staatssecretaris Van Rijn (2013) betreft het totaal van de te extramuraliseren ZZP’s in de sector Verpleging & Verzorging 57.700 personen, oftewel 38 procent van de intramurale capaciteit. Figuur 2.11 geeft de absolute en relatieve aantallen weer van de personen die voortaan enkel nog recht hebben op extramurale zorg, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar ZZP. Per ZZP staat links het absolute aantal personen weergegeven en rechts het relatieve aantal ten opzichte van de totale groep die tussen 2013 en 2018 geen recht meer krijgt op intramurale zorg, bestaande uit 57.700 personen. Ongeveer twee derde van het aantal personen waarop de extramuralisering van toepassing is heeft een zorgbehoefte die overeenkomt met ZZP 2 en 3. Het proces van extramuraliseren gaat niet in gelijke stappen. Het hoogtepunt vindt plaats in 2015 wanneer ongeveer een kwart van de 57.700 personen van een extramurale indicatie wordt voorzien (Van Rijn, 2013). 27
Extramurale indicatie (2013-2018) 57.700
ZZP V&V 1 7.900
13,7%
ZZP V&V 2 19.900
34,5%
100%
ZZP V&V 3 18.900
32,8%
ZZP V&V 4 (50%) 11.000
19,1%
Figuur 2.11 Aantallen personen dat van een extramurale zorgindicatie wordt voorzien tussen 2013 en 2018, naar ZZP en percentage van het totaal. Eigen bewerking op basis van Van Rijn (2013)
Hoewel het lastig is om de uitwerkingen hiervan op vastgoedtechnisch gebied te bepalen, verwacht de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (2014) dat door de extramuralisering in de sector Verpleging & Verzorging voor ruim 3 miljoen vierkante meter zorgvastgoed een nieuwe bestemming dient te worden gevonden. Voorbeelden hiervan zijn het verhuren van de eenheden als (extramurale) zorgappartementen, transformeren tot woonruimten voor zwaar zorgbehoevenden en het herbestemmen tot een andere functie als studentenhuisvesting.
2. Financiële scheiding De financiële scheiding van wonen en zorg houdt in dat de huisvestingscomponent uit de AWBZ wordt gehaald en een groot deel van de cliënten voortaan zelf verantwoordelijk is voor hun huisvesting via huur of koop en het bekostigen daarvan (Aedes, 2013). Hoewel alleen cliënten met een ZZP van 5 of hoger nog een vergoeding ontvangen om intramuraal te wonen, hebben de licht zorgbehoevende ouderen die geen recht op deze vergoeding hebben wel de mogelijkheid om in een zorginstelling te wonen, door het betalen van huur aan de desbetreffende instelling of aan een andere eigenaar van (zorg)vastgoed (veelal een woningcorporatie) (Rijksoverheid, 2014f). Hier wordt achtereenvolgens ingegaan op wat het huren en verhuren van een woon(zorg)eenheid in een zorginstelling met betrekking tot het financieel scheiden van wonen en zorg voor gevolgen heeft voor de huurder en verhuurder. Huurders zonder intramurale zorgindicatie die een woon(zorg)eenheid in een verzorgingshuis van een zorginstelling willen huren, zijn verplicht tot het betalen van de kale huur, servicekosten en eventueel een vergoeding voor extra geleverde diensten. De vereiste kale huur wordt vastgesteld aan de hand van het Woningwaarderingsstelsel (WWS). In het huidige stelsel wordt de huur berekend aan de hand van punten die worden toegekend aan bepaalde aspecten van het te verhuren vastgoed, zoals oppervlakte en voorzieningen. Het kabinet heeft onlangs ingestemd met een vereenvoudigd stelsel waarbij de huren waarschijnlijk voor een deel afhankelijk worden gemaakt van een percentage (4,5 procent) van de WOZ-waarde11 van het vastgoed. Doordat een groot deel van het bestaande zorgvastgoed een lage WOZ-waarde heeft, betekent dat de maximaal te vragen huur (te) laag uitvalt. Omtrent de exacte uitwerking van dit nieuwe stelsel en de daaruit voortkomende consequenties voor de huurders en verhuurders bestaat nog veel onduidelijkheid (Berkhout & De Wildt, 2013; Huurcommissie, 2014). Het streven van het kabinet is om het nieuwe WWS met ingang van 1 juli 2014 van kracht te laten gaan (Aedes-Actiz, 2014a). Bovenop de kale huur is de huurder verplicht om servicekosten aan de verhuurder te betalen. Het betreft hier een vergoeding voor energie en water, de huismeester, administratiekosten, meubels/ stoffering en overige kosten (Rijksoverheid, 2014c). De precieze inkadering van de door te rekenen kosten is vastgesteld door de Huurcommissie in het servicekostenbeleid. De servicekosten zijn 11
Waardering Onroerende Zaken (WOZ) is een jaarlijkse vaststelling van de waarde van onroerende zaken door de gemeente, die als basis dient voor verschillende belastingen zoals de onroerende zaakbelasting (OZB) (Rijksoverheid, 2014d)
28
verplicht, niet onderhandelbaar en worden jaarlijks op basis van werkelijk verbruik afgerekend (Huurcommissie, 2014). Tot slot betaalt de huurder mogelijk een vergoeding voor extra geleverde diensten aan de verhuurder. Het betreft hier diensten als maaltijdverstrekking, concertbezoek en wasdiensten. De verhuurder is niet verplicht om deze diensten aan te bieden en de huurder is, in tegenstelling tot de servicekosten, niet verplicht om deze diensten af te nemen (Meusen-den Ouden, 2013). De financiële consequenties voor de verhuurder omtrent deze extra voorzieningen en diensten worden hier besproken. Zorginstellingen die zorgvastgoed in eigen bezit hebben en besluiten om eenheden te verhuren aan deze groep (met een extramurale zorgindicatie) in de sector tot de liberalisatiegrens12, zijn op basis van de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) verplicht dit te melden aan het College Sanering Zorginstellingen13. Een eenmalige melding is hierbij voldoende, waarbij het College een goedkeuring aan de desbetreffende instelling afgeeft die tevens van toepassing is op gelijkwaardige woon(zorg)eenheden met eenzelfde huurprijs (College Sanering Zorginstellingen, 2014). Artikel 12 van de Beleidsregel vervreemding onroerende zaken meldt dat deze huurprijs marktconform moet zijn, of minimaal 70 procent bedraagt van de maximale huurprijs conform het Woningwaarderingsstelsel (WWS) (Staatscourant, 2013). Een ander belangrijk aspect waar een zorginstelling in dit geval rekening mee dient te houden is de bekostiging van de algemene ruimten en de zorginfrastructuur. Algemene ruimten zijn zaken als ontmoetingsruimten en een restaurant. Zorginfrastructuur betreft ruimten en/of technologische voorzieningen ten behoeve van het leveren van (extramurale) zorg, zoals behandelruimtes voor eerstelijnszorg. Indien deze voorzieningen ertoe leiden dat zorgbehoevenden weer of langer zelfstandig kunnen wonen, kunnen de investerings- en exploitatiekosten vergoed worden op basis van de Beleidsregel Zorginfrastructuur. Deze regeling vervalt echter per 1 januari 2015, waarbij het op moment van schrijven nog onduidelijk is of nieuwe investeringen met betrekking tot de zorginfrastructuur via een speciale regeling, op basis van de Wmo of door middel van integratie in het vernieuwde WWS of de nieuwe Wet Langdurige Zorg (Wlz) vergoed zullen worden (Aedes-Actiz, 2014a). De NZa adviseert in haar brief aan staatssecretaris Van Rijn om de beschikbare gelden voor zorginfrastructuur op basis van de historische gegevens toe te delen aan de verschillende regio’s. De zorgkantoren kunnen hun regiobudget vervolgens verdelen over de zorgaanbieders die daarop aanspraak willen maken (Nederlandse Zorgautoriteit, 2013b). Onder bepaalde voorwaarden heeft een instelling de mogelijkheid om de kosten voor algemene ruimten en zorginfrastructuur door middel van de serviceflattoeslag14 te verhalen op de huurders. Hierdoor mag de verhuurder het aantal punten volgens het WWS met maximaal 35 procent verhogen (Rijksoverheid, 2014c). Doordat de huurder hierdoor standaard een aanzienlijk hogere huur betaalt, plaatst de instelling zichzelf mogelijk uit de markt. Indien de woon(zorg)eenheid als een onzelfstandige woonruimte15 wordt beschouwd (bijvoorbeeld een kamer in een verpleeghuis), 12
Bij woningen waarvan de kale huurprijs onder de liberalisatiegrens valt, wordt de huur bepaald door middel van het woningwaarderingsstelsel (WWS) en heeft de huurder recht op huursubsidie. Daarboven is dit niet het geval en wordt gesproken van ‘vrije sectorwoningen’. De liberalisatiegrens voor 2014 bedraagt € 699,48 (Rijksoverheid, 2014b) 13 Het College Sanering Zorginstellingen is een zelfstandig bestuursorgaan en voert taken uit in het kader van onder meer de Wet toelating zorginstellingen (WTZi). Hiertoe behoort de meldings- en goedkeuringsregeling voor de vervreemding (verhuur, verkoop of enig beperkt recht) met betrekking tot onroerende zaken (College Sanering Zorginstellingen, 2014) 14 Er is sprake van een serviceflat indien: er een noodoproepinstallatie in de woning aanwezig is, er permanent iemand in de nabijheid is die eenvoudige (para)medische zorg kan verlenen, de verhuurder voor maaltijden zorgt, er een collectieve recreatieruimte aanwezig is, en er logeermogelijkheden zijn. Indien er sprake is van een zorgovereenkomst, wat het geval is bij intramuraal verblijvenden, dan is de serviceflattoeslag niet van toepassing (Rijksoverheid, 2014b). 15 Indien een woning geen eigen toegang, een eigen keuken en een eigen toilet heeft, is er sprake van een onzelfstandige woonruimte (Rijksoverheid, 2014e).
29
dan tellen de collectieve ruimten wel mee in de huurprijs. De uiteindelijke huurprijs is dan ongeveer gelijk als bij een zelfstandige eenheid met dezelfde voorzieningen (Sanders & Nouws, 2013a). Naast de Beleidsregel vervreemding onroerende zaken, de Beleidsregel Zorginfrastructuur en de serviceflattoeslag zijn er nog andere zaken waar zorginstellingen rekening mee dienen te houden indien zij besluiten om over te gaan tot de verhuur van wooneenheden aan personen zonder intramurale zorgindicatie. Sanders en Nouws (2013b) benoemen het hebben van een eigen adres (voor onzelfstandige woonruimten), de consequenties met betrekking tot het wooncontingent16, de consequenties met betrekking tot lokale heffingen (bijv. afvalstoffen- en rioolheffingen), het wijzigen van het bestemmingsplan, het toepassen van een koppelbeding wonen en zorg17, de aanwezigheid van woon(slaap)kamer, eigen toilet en kitchenette (voor verhuur als zelfstandige woonruimte), en de omvang en de prijs van een eventueel serviceabonnement. In hoofdstuk 5 wordt op deze en andere randvoorwaarden dieper ingegaan. Kortom, het wordt voor eigenaren van zorgvastgoed die aan personen zonder intramurale indicatie willen gaan verhuren hoogstwaarschijnlijk een lastige opgave om kostendekkend te opereren. Het is nog niet bekend hoe in de toekomst de maximale huur wordt bepaald en hoe de investerings- en exploitatiekosten met betrekking tot de algemene ruimten en zorginfrastructuur doorberekend kunnen worden.
C. Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) De Wmo biedt ondersteuning aan personen met een lichte zorgbehoefte met als doel deze mensen zo lang mogelijk in de eigen thuissituatie te laten wonen. De gemeentes brengen de Wmo naar eigen inzicht in de praktijk. Per 1 januari 2015 worden de gemeentes tevens verantwoordelijk voor een deel van de lichte zorg die nu nog onder de AWBZ valt. Huishoudelijke hulp wordt alleen nog beschikbaar voor diegenen die het hard nodig hebben en zelf niet de middelen hebben om het te organiseren. Uitgangspunten zijn het inspelen op de specifieke zorgbehoefte van de cliënt waarbij zoveel mogelijk gebruik zal worden gemaakt van diens sociale omgeving en woonsituatie (Rijksoverheid, 2014a). Het creëren van sociale netwerken op wijk- of buurtniveau gericht op het verbeteren van zorg en welzijn is daarbij van belang. Nagestreefd zal worden dat zorgaanbieders niet alleen met gemeentes, wijkverpleegkundigen en de eerstelijnszorg samenwerken, maar ook in toenemende mate met informele verzorgers als mantelzorgers18 en vrijwilligers. Momenteel nemen de informele verzorgers circa driekwart van de aan huis geleverde zorg voor hun rekening. Hierin worden zij deels ondersteund door professionele partijen (In voor zorg!, 2014; Sadiraj, Timmermans, Ras, & De Boer, 2009). 2.3.3
Consequenties
De vele beleidshervormingen die zojuist doorgevoerd, gaande, of in de nabije toekomst gepland zijn maken de zorgsector tot een dynamische en tamelijk complexe sector. Hoewel de primaire taak gelijk blijft, namelijk het verlenen van zorg, zijn in de loop der tijd de exacte uitvoering en de verantwoordelijke partijen aan verandering onderhevig. Figuur 2.12 geeft een tijdslijn weer van de belangrijkste beleidshervormingen met betrekking tot de sector Verpleging & Verzorging in de periode van 2011 tot en met 2018, zoals besproken in dit hoofdstuk. Aan de linkerzijde van de 16
Het wooncontigent wordt op provincieniveau vastgesteld en bevat per gemeente het aantal woningen waarmee deze in een bepaalde periode haar woningvoorraad uit mag breiden (Aedes-Actiz, 2014a) 17 Indien in de huurovereenkomst een koppelbeding wonen en zorg is opgenomen, betekent dit dat de huurder verplicht is om zorg af te nemen bij de partij die genoemd wordt in het contract (Aedes-Actiz, 2014a) 18 Een mantelzorger zorgt langdurig en op onbetaalde basis voor een naaste die chronisch ziek, gehandicapt of hulpbehoevend is. De personen zijn familie, vrienden of kennissen van elkaar (Rijksoverheid, 2014d).
30
figuur staan de afkortingen van de verschillende beleidshervormingen weergegeven. De gekleurde balken achter deze afkortingen geven het moment aan waarop de desbetreffende wijzigingen in werking worden gesteld. Bovenaan in de figuur staan de hervormingen die reeds in werking zijn getreden. De daaronder geplaatste balken volgen elkaar in chronologische volgorde op. Omdat de kapitaallastenvergoeding op basis van nacalculatie geleidelijk aan wordt afgebouwd, en de kapitaallastenvergoeding op basis van de NHC geleidelijk aan wordt ingevoerd, kleuren de desbetreffende balken sterker (groen) naarmate het aandeel van de methode op basis waarvan de vergoeding wordt bepaald groter is. Omdat het extramuraliseren van de verschillende lichte ZZP’s tot dezelfde beleidshervorming behoren worden ze met één kleur (rood) aangeduid. Aangezien het moment waarop de extramuralisering plaatsvindt onderling verschilt, worden ze wel in aparte balken weergegeven.
Nacalculatie NHC SWZ SWZ
100% 0%
WWS
90% 80% 70% 50% 30% 10% 20% 30% 50% 70% Extramuraliseren ZZP 1 Extramuraliseren ZZP 2 & 3 1 juli streefdatum voor herzien Woningwaarderingsstelsel (WWS)
15% 85%
0% 100%
Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) naar gemeentes
Wmo Beleidsregel Infrastr. AWBZ / Wlz SWZ 2011
2012
2013
2014
Beleidsregel Infrastructuur komt te vervallen Geplande vervanging van AWBZ door Wet langdurige zorg (Wlz) Extramuraliseren 25% ZZP 4 2015 2016 2017 2018
Figuur 2.12 Tijdslijn belangrijkste beleidshervormingen met betrekking tot de sector Verpleging &
Verzorging in de periode 2011 - 2018
Tabel 2.6 biedt een beknopt overzicht van de meest relevante consequenties van de beleidshervormingen zoals die in dit hoofdstuk zijn besproken. Het bovenste deel van de tabel beschrijft deze consequenties voor cliënten met een extramurale zorgindicatie en het onderste deel de consequenties voor zorgaanbieders die wooneenheden aan cliënten zonder intramurale zorgindicatie willen aanbieden. Voor beide groepen is een verdere categorisering gemaakt naar consequenties met betrekking tot de zorgverlening en consequenties met betrekking tot de huisvesting. Per categorie staan de consequenties in willekeurige volgorde. In totaal staan 15 verschillende aspecten beschreven, die aan de linkerzijde door middel van ‘bullets’ worden aangeduid. De meeste consequenties komen voort uit het scheiden van wonen en zorg en hebben betrekking op huisvesting. Een goed voorbeeld hiervan is de volgende consequentie: “Cliënten met een
extramurale zorgindicatie hebben door het scheiden van wonen en zorg geen recht meer op huisvesting in een intramurale zorginstelling. Voortaan dienen zij zelf huisvesting te regelen en financieren, en krijgen zij de huisvestingskosten niet meer vanuit de AWBZ vergoed (huisvestingscomponent).” Naast de in tabel 2.6 beschreven aspecten zijn nog enkele andere relevante ontwikkelingen te benoemen, zoals de vankrachtwording van de verhuurdersheffing en de Warmtewet. In hoofdstuk 5 wordt daar dieper op ingegaan. 31
Tabel 2.6 Belangrijkste consequenties beleidshervormingen onderverdeeld naar cliënt-zorgaanbieder en
zorgverlening-huisvesting
Cliënten met een extramurale zorgindicatie Zorgverlening • Het scheiden van wonen en zorg stimuleert cliënten om in de thuissituatie zorg te laten ontvangen. Hierdoor ontvangen licht zorgbehoevende cliënten alleen nog een pakket aan zorg van de zorgaanbieder. Enkel zwaar zorgbehoevende cliënten hebben tevens recht op intramurale huisvesting. • Voor licht zorgbehoevende cliënten die reeds intramurale zorg ontvangen, verandert niets. Zij blijven ook hun recht op maaltijdverstrekking door de zorginstelling behouden. • Indien cliënten behoeften hebben aan hulp en ondersteuning kunnen zij aanspraak maken op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De gemeentes zijn verantwoordelijk voor de uitvoering hiervan en zullen in eerste instantie een beroep doen op de sociale omgeving van de hulpbehoevenden (informele zorg; mantelzorg en vrijwilligers).
Huisvesting
• Cliënten met een extramurale zorgindicatie hebben door het scheiden van wonen en zorg geen recht meer op huisvesting in een intramurale zorginstelling. Voortaan dienen zij zelf hun huisvesting te regelen en financieren, en krijgen zij de huisvestingskosten niet meer vanuit de AWBZ vergoed (huisvestingscomponent). • Door het betalen van (inkomensafhankelijke) huur, servicekosten en eventueel een vergoeding voor extra (zorggerelateerde) diensten en voorzieningen aan een zorginstelling, kunnen cliënten met een extramurale zorgindicatie toch wonen in intramuraal woonzorgvastgoed. • Indien cliënten met een extramurale zorgindicatie besluiten om in een sociale huurwoning te gaan wonen, hebben zij recht op huursubsidie.
Zorgaanbieders die wooneenheden aan cliënten zonder intramurale indicatie aanbieden Zorgverlening • Zorgaanbieders verlenen in principe enkel nog intramurale zorg aan nieuwe cliënten met een zwaardere zorgbehoefte (ZZP 5 of hoger). Cliënten met een lichte zorgbehoefte hoeven alleen van extramurale zorg te worden voorzien. Voor cliënten die reeds intramurale zorg ontvangen van zorgaanbieders, verandert niets. • Zorgaanbieders ontvangen ten behoeve van de zorgbekostiging van cliënten met een intramurale zorgindicatie (ZZP 5 of hoger) van het zorgkantoor een per ZZP vastgesteld tarief. • Zorgaanbieders doen aanbestedingen bij gemeentes om (huishoudelijke) hulp en ondersteuning te bieden ter invulling van de Wmo. De uitvoerende zorgaanbieders worden op basis van deze aanbestedingen door de gemeentes geselecteerd.
Huisvesting • Tot 1 januari 2012 werden alle kosten met betrekking tot het realiseren en onderhouden van het zorgvastgoed voor zorgaanbieders gegarandeerd door de overheid vergoed op basis van nacalculatie. Voor deze zogenaamde kapitaallastenvergoeding wordt geleidelijk overgegaan op de prestatieafhankelijke Normatieve Huisvestings Component (NHC), waarbij zorgaanbieders afhankelijk van de ZZP's van hun intramuraal verblijvende cliënten worden vergoed voor hun kapitaallasten. Vanaf 1 januari 2018 vindt de kapitaallastenvergoeding enkel nog plaats op basis van de ZZP's. • Indien zorgaanbieders besluiten om (een deel van het) intramurale zorgvastgoed aan extramurale cliënten te verhuren, dan dienen zij hiervoor eenmalig om goedkeuring te vragen bij het College Sanering Zorginstellingen. • Zorgaanbieders die woon(zorg)eenheden aan personen zonder intramurale zorgindicatie gaan verhuren, dienen een verhuurbeleid op te stellen. De huurprijs moet marktconform zijn en minstens 70 procent van de maximale huur conform het WWS bedragen. • Naast de kale huur hebben de zorgaanbieders als verhuurder recht op servicekosten van de huurders. Deze worden vastgesteld op basis van het servicekostenbeleid van de Huurcommissie. • Indien zorgaanbieders extra diensten aanbieden aan de huurders van de woon(zorg)eenheden, zoals was- en maaltijdservice, dan kunnen zij deze aan hen doorberekenen. Voor het bepalen van de hoogte van deze vergoedingen gelden geen vaste regels. • Doordat de Beleidsregel Infrastructuur per 1 januari 2015 komt te vervallen, komt voor zorgaanbieders de financiering van voorzieningen t.b.v. het langer of weer zelfstandig kunnen laten wonen van cliënten onder druk te staan. Hoe dit 'gat' gedicht gaat worden is nog niet bekend.
32
2 . 4 Subconclusie In dit hoofdstuk zijn de verschillende ontwikkelingen omtrent de zorgsector inzichtelijk gemaakt, onderverdeeld naar de vergrijzing, zorg in Nederland en beleidshervormingen. Nederland heeft te maken met een dubbele vergrijzing wat betekent dat niet alleen het aantal ouderen groter wordt, maar ook de levensverwachting toeneemt. Deze nieuwe generatie ouderen is in het algemeen relatief welvarend, hoger opgeleid en meer divers dan voorheen. Daarnaast neemt de komende jaren het aandeel eenpersoonshuishoudens onder 65-plussers verder toe. Ouderen willen zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen, wat ook vanuit de overheid wordt gestimuleerd. Onder andere hierdoor verschuift de intramurale zorg geleidelijk naar zwaarder zorgbehoevenden wat resulteert in een stijgende gemiddelde zorgbehoefte onder intramurale instellingbewoners. De gemiddelde leeftijd van verzorgingshuisbewoners bedraagt momenteel ruim 85 jaar. Gelet op dit gegeven piekt de zorgvraag waarschijnlijk tegen 2060, als de groep 85-plussers zich op een maximum bevindt. Op demografisch gebied zijn er grote verschillen te onderscheiden op regionaal en lokaal niveau. Het Nederlandse zorgstelsel is opgedeeld in een drietal compartimenten, waaronder de AWBZ. Langdurig zorgbehoevende senioren kunnen aanspraak maken op deze wet, waarna zij op basis van een indicatie door middel van een zorgzwaartepakket (ZZP) recht krijgen op een bepaalde hoeveelheid zorg. Tot 2012 waren er tien verschillende ZZP’s voor de sector Verpleging & Verzorging. Sinds het feitelijke ontstaan in 1968 is deze sector onderhevig geweest aan een groot scala aan beleidshervormingen. Met het oog op het inperken van de zorguitgaven door de overheid zijn in het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ uit 2012 een nieuwe reeks ingrijpende wijzigingen met betrekking tot onder andere de AWBZ aangekondigd. Zo wordt er stapsgewijs overgegaan op een kapitaallastenvergoeding voor het intramurale zorgvastgoed door middel van de Normatieve Huisvestingscomponent (NHC). Daarnaast vindt geleidelijk het Scheiden Wonen en Zorg plaats. Dit is zowel een fysieke als financiële scheiding waardoor nieuwe cliënten met een lichte zorgbehoefte (voorheen ZZP V&V 1-4) voortaan in de eigen thuisomgeving van zorg worden voorzien, en zelf verantwoordelijk zijn voor het regelen en financieren van hun huisvesting. De fysieke scheiding wordt ook wel het extramuraliseren van de zorg genoemd. Tot slot krijgen de gemeentes vanaf 2015 de taak om de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) naar eigen inzicht uit te voeren. Deze wet biedt (huishoudelijke) hulp en ondersteuning aan licht hulpbehoevenden, waarbij getracht wordt om in te spelen op de specifieke hulpvraag door optimaal gebruik te maken van de sociale omgeving en de woonsituatie van de cliënt. Door de complexiteit van de zorgsector en het feit dat het nieuwe beleid nog niet volledig is uitgekristalliseerd bestaat onduidelijkheid over de exacte uitwerking van de bezuinigingsmaatregelen. Echter, vrijwel alle signalen duiden erop dat de uitwerkingen met name voor de zorgbehoevenden en zorgaanbieders aanzienlijke gevolgen hebben. Gelet op de ontwikkelingen, inclusief de toenemende concurrentie, is het voor de zorgaanbieders (en woningcorporaties) van belang om een lange termijn visie te vormen omtrent het vastgoed en de organisatie, en daar het beleid op aan te passen.
33
3
THEORIE: DE GEBRUIKERS BEHOEFTEN
34
35 Foto: Alessandro Di Vito (2012)
3
THEO RIE :
DE
GEBRUI KE RSBEHOE FTEN
De in hoofdstuk twee beschreven ontwikkelingen hebben tot gevolg dat een grote groep ouderen met een lichte zorgvraag noodgedwongen langer thuis moeten blijven wonen. Hoewel dit voor een deel een passende oplossing is, blijft er een groep licht zorgbehoevenden over die ‘tussen wal en schip’ terecht komt. Zij hebben geen recht meer op intramurale zorg, maar de huidige woning sluit door bijvoorbeeld de aanwezigheid van trappen niet meer aan op de behoeften van deze groep. Om tot passende huisvesting te komen, worden in dit hoofdstuk de gebruikersbehoeften van 65plussers met een extramurale zorgindicatie inzichtelijk gemaakt. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van bestaand literatuuronderzoek, dat wordt verfijnd middels expertinterviews. Vervolgens wordt de groep 65-plussers met een extramurale zorgindicatie gesegmenteerd in specifiekere doelgroepen. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een overzicht van de functionele eisen die van belang zijn bij het realiseren van woonzorgconcepten ten behoeve van de gevonden doelgroep(en).
3.1
Methodiek
Om tot passende huisvesting voor de gebruikers te kunnen komen dienen de benodigde gebouweigenschappen vastgesteld te worden. Deze gebouweigenschappen zijn afhankelijk van de behoeften van de gebruikers. Het is dus van belang om de gebruikersbehoeften inzichtelijk te krijgen. Door onder andere niet eenduidige definities en verschillende uitgangspunten, is het inventariseren van deze behoeften een gecompliceerde opgave. In deze paragraaf wordt de gangbare analysemethode beschreven waarbij gebruikersbehoeften op basis van eisen en wensen in kaart worden gebracht. Daarnaast wordt het gedachtengoed van de methode USE besproken, waarbij de gebruikersbehoeften op basis van de achterliggende gebruikersprocessen inzichtelijk worden gemaakt. 3.1.1
Gebruikersbehoeften op basis van eisen en wensen
Bij gangbare gebruikersanalyses wordt getracht (toekomstige) gebruikersbehoeften inzichtelijk te maken door de gebruikers direct te vragen naar hun behoeften, in termen van voorkeuren, wensen en/of eisen. Voorbeelden van dergelijke analyses op basis van woonwensen zijn Aedes-Actiz (2014b) en De Jong et al. (2012). Bij het inventariseren van gebruikersbehoeften door middel van traditionele methodes kunnen echter verschillende kanttekeningen bij de betrouwbaarheid en validiteit worden geplaatst (Heijs, 2007). Op de eerste plaats zijn methoden waarbij behoeften in termen van voorkeuren, wensen en eisen worden geïnventariseerd aanbod georiënteerd. Dit komt omdat in feite niet de behoeften zelf, maar de specifieke invullingen daarvan in kaart worden gebracht. Zo kan een gebruiker de voorkeur uitspreken voor een woning met een zadeldak, terwijl de achterliggende reden de behoefte aan het kunnen opbergen van de eigen spullen kan zijn, waarvoor bijvoorbeeld een (aparte) berging ook kan volstaan. Doordat gebruikers beperkt zijn tot hetgeen zij zelf weten, oftewel bestaande oplossingen, wordt de mogelijkheid tot innovatieve oplossingen die wellicht beter zijn beperkt. Ten tweede kunnen gebruikers onrealistische eisen stellen of in de veronderstelling zijn dat alle wensen worden vervuld. Zo kan iemand met een beperkt budget een zwembad in zijn/haar appartement willen, terwijl dit (financieel) niet haalbaar is. Een derde nadeel betreft het beperkt houdbare karakter van wensen en eisen. Een oudere kan bijvoorbeeld vandaag een ligbad wensen, maar vanwege gezondheidsredenen in de toekomst liever een inloopdouche willen hebben. De lange levensduur van vastgoed en de grote investeringen die vaak gepaard gaan met aanpassingen, maken het van belang dat het zo lang mogelijk functioneel blijft. Het veranderlijke karakter van wensen en eisen sluit hier niet goed op aan. Als vierde punt van kritiek kan benoemd worden dat 36
behoeften in termen van voorkeuren, wensen en eisen veelal resulteren in een incompleet overzicht. Dit komt onder andere doordat gebruikers zich vaak slechts gedeeltelijk bewust zijn van dit soort behoeften en onvoldoende beseffen welke zaken van belang zijn ter ondersteuning van de dagelijkse woon- en zorgprocessen. Hierbij kan gedacht worden aan de aanwezigheid van voldoende ruimte naast sanitaire voorzieningen ten behoeve van het verlenen van zorg of hulp. Een laatste kanttekening die geplaatst kan worden is dat behoeften meestal worden verwoord in termen van ruimtelijke eigenschappen. Dit zijn vaak concrete oplossingen die een remmende werking hebben op de ontwerpvrijheid van een architect. 3.1.2
Gebruikersbehoeften op basis van gebruikersprocessen (methode USE)
Een andere methode voor het vaststellen van de gewenste gebouweigenschappen is het bepalen van de gebruikersbehoeften op basis van de achterliggende gebruikersprocessen. In het gebruikersproces “… liggen de primaire oorzaken van gebruikersbehoeften en van de veranderingen
die zij in de loop der tijd ondergaan door fysiologische, sociale en psychologische gevolgen van het proces van het ouder worden” (Heijs, 2001). Behoeften afgeleid van gebruikersprocessen zijn dus vanuit de vraag verkregen. Het voordeel hiervan ten opzichte van behoeften die vanuit het aanbod zijn verkregen is dat deze minder veranderlijk zijn, beter zijn te onderzoeken (met het oog op het creëren van een compleet behoeftenoverzicht) en minder gevoelig zijn voor interpretatieproblemen. Oftewel, ze bieden een geschiktere basis voor het opstellen van een Programma van Eisen. De Technische Universiteit Eindhoven heeft hiervoor de methode USE (User Needs by Systematic Elaboration) ontwikkeld (Heijs, 2013).
A. Definities Om de gebruikersbehoeften in kaart te kunnen brengen is het allereerst noodzakelijk om heldere definities te formuleren die niet aanbod georiënteerd zijn. De volgende definitie van behoeften aansluitend op de methode USE zoals geformuleerd door Heijs (2007), wordt ook in dit onderzoek gehanteerd:
“Lichamelijke of geestelijke toestanden (doelen), of activiteiten om die te bereiken, die fundamenteel zijn voor fysiologisch, sociaal of psychologisch welzijn in het gebruiksproces.” De definitie refereert aan de toestanden en doelen die gebruikers in dagelijkse (woon)processen nastreven. Tot lichamelijke toestanden behoren zaken als gezondheid, fysieke rust en fysieke warmte. Toestanden in geestelijke opzicht zijn bijvoorbeeld sociaal contact, privacy en gevoelens van sociale veiligheid. Voor het bereiken van toestanden is in het algemeen vereist dat specifieke activiteiten uitgevoerd moeten kunnen worden. Hierbij kan gedacht worden aan de mogelijkheid tot het ontvangen van bezoek ten behoeve van het ervaren van voldoende sociaal contact. Daarnaast worden sommige toestanden in termen van activiteiten geformuleerd omdat zij te omvangrijk en/of abstract zijn. Een voorbeeld hiervan is de toestand hygiëne, waartoe onder meer de activiteiten zich kunnen wassen en schoonmaken behoren (Heijs, 2007; 2013). Om het vastgoed bij te kunnen laten dragen aan het voorzien in de behoeften, dient het aan bepaalde prestaties te voldoen. Het begrip prestatie kan als volgt worden gedefinieerd (Heijs, 2007):
“Een eigenschap van de omgeving (gebouw) die noodzakelijk is om in een gebruikersbehoefte te kunnen voorzien.”
37
Een prestatie omvat doorgaans geen concrete oplossing, maar vormt een kader waarbinnen mogelijk verschillende oplossingen passen ten behoeve van het vervullen van een gebruikersbehoefte. Door deze oplossingsruimte beschikt de architect over meer ontwerpvrijheid en kan hij zijn (creatieve) kwaliteiten aanwenden om per situatie tot het best passende ontwerp te komen. Om misverstanden te voorkomen is het van belang dat de prestaties meetbaar en controleerbaar zijn, en dus duidelijk staan omschreven. Om tot een geschikt ontwerp te komen is het van belang dat ook de relaties tussen behoeften en prestaties bekend zijn. Hiertoe worden functionele eisen opgesteld. In dit onderzoek wordt de volgende definitie van een functionele eis aangehouden (Heijs, 2007):
”Een koppeling van een gebruikersbehoefte en een prestatie.” Een ruimtelijk/functioneel Programma van Eisen (PvE) is een samenstelling van functionele eisen. De volgende definitie van een ruimtelijk / functioneel PvE behorende bij de methode USE wordt hier gehanteerd (Heijs, 2013):
“Een geordende set functionele eisen.” In 4.4 Ruimtelijk / functioneel PvE wordt dieper ingegaan op de functionele eisen. Figuur 3.1 geeft schematisch de samenhang tussen de verschillende begrippen weer zoals die hier zijn gedefinieerd.
Figuur 3.1 Samenhang begrippen voor het formuleren van een ruimtelijk / functioneel PvE ten behoeve
van het kunnen voorzien in de gebruikersbehoeften
B. Principes USE De methode USE is ontwikkeld met als doel om op een valide en betrouwbare wijze gebruikersbehoeften inzichtelijk te maken, en zoveel mogelijk nadelen die gepaard gaan met reeds bestaande methodes te elimineren. Hoewel het binnen het kader van dit onderzoek te ver gaat om de volledige systematiek van USE toe te lichten, is de methode gebaseerd op de volgende drie principes, waarbij de benodigde informatie grotendeels wordt verkregen middels computer gestuurde (gebruikers)interviews en vragenlijsten (Heijs, 2013): 1. Het eerste principe betreft het bepalen van verschillende doelgroepen op basis van fundamentele verschillen in de gebruikersprocessen. Uiteindelijk wordt onderscheid gemaakt tussen algemene functionele eisen die voor alle gebruikersgroepen van toepassing zijn en specifieke functionele eisen, die enkel gelden voor een bepaalde gebruikersgroep. 2. Daaropvolgend worden de gebruikersbehoeften in kaart gebracht en op systematische wijze verfijnd aan de hand van activiteiten in het gebruikersproces. Een voorbeeld hiervan
38
is de behoefte aan fysieke veiligheid waartoe de activiteiten vallen voorkomen en brand vermijden behoren. 3. Ten derde worden functionele eisen opgesteld door het koppelen van prestaties aan de vastgestelde behoeften. Daarbij wordt gekeken naar eventuele overeenkomsten en mogelijke conflicten tussen functionele eisen, en naar geschikte oplossingen hiervoor. Overeenkomstige eisen kunnen ingewilligd worden met dezelfde oplossing, zoals een raam voor het verkrijgen van daglicht en een raam tegen bescherming van weersinvloeden. Conflicterende functionele eisen betreffen tegenstrijdige eisen, zoals een ruwe vloerafwerking ten behoeve van de lichamelijke veiligheid en een gladde vloerafwerking ten behoeve van het gemakkelijk schoonmaken. Een passende oplossing in dit geval is een antislip vloer.
3.2
Voorlopige gebruikersbehoeften
Op basis van (het gedachtengoed van) USE zijn enkele onderzoeken (Van Doorn, 2012) (Peeters, 2013) gedaan naar de behoeften van senioren. Deze onderzoeken dienen hier als uitgangspunt voor het inventariseren van de verschillende behoeften en worden waar nodig aangevuld middels expertinterviews. Om het geheel in het juiste perspectief te kunnen plaatsen wordt eerst gekeken naar de algemene menselijke basisbehoeften, waarna dieper wordt ingegaan op de woonbehoeften van 65-plussers en de aanvullende woon- en zorgbehoefte van zorgbehoevende 65-plussers. Bijlage 2 geeft een schematisch overzicht weer van de literatuur die ten grondslag ligt aan deze paragraaf. 3.2.1
Menselijke basisbehoeften
Een veel gebruikt uitgangspunt bij het doen van onderzoek naar behoeften is ‘Maslow’s hierarchy of needs’ uit 1943. Deze theorie onderscheidt vijf verschillende basisbehoeften die ieder persoon nastreeft. Daarbij dient eerst in een lager geplaatste behoefte te worden voorzien, voordat een volgende, hoger geplaatste, behoefte kan worden nagestreefd. Figuur 3.2 illustreert dit (McLeod, 2007). De ‘physiological needs’, ofwel fysiologische behoeften, zoals voedsel, lucht, slapen en onderdak worden beschouwd als de primaire levensbehoeften. Indien deze vervuld zijn worden de ‘safety needs’, oftewel veiligheid & zekerheid, nagestreefd. Het betreft aspecten als het beschermd worden tegen de weerselementen, de behoefte aan stabiliteit en het gevrijwaard zijn van angst. De behoefte aan onderdak en het verkeren in een goede gezondheid vallen hier ook onder. Volgend in de piramide zijn de ‘social needs’, oftewel de behoefte aan sociale contacten. Hiervoor is het hebben van een sociaal netwerk van belang. Als vierde in de hiërarchie volgen de ‘esteem needs’, oftewel erkenning & waardering, waarmee wordt gedoeld op de drang naar zaken als status, zelfrespect en onafhankelijkheid. De laatste behoefte volgens Maslow is ‘self-actualization’, oftewel de behoefte aan zelfontplooiing. De focus daarbij ligt op het ontwikkelen van talenten (Dingenen, 2007). Hoewel nader onderzoek heeft aangetoond dat de strikte hiërarchie van de behoeften niet valide blijkt, is de onderverdeling in de vijf groepen nog steeds toepasbaar (Robbins & Judge, 2011).
39
Figuur 3.2 Maslow’s hierarcy of needs (Maslow, zoals geciteerd in McLeod, 2007)
Naast de vijf basisbehoeften beschrijft Maslow de cognitieve en esthetische behoeften. Cognitieve behoeften betreffen het streven naar kennis en het kunnen begrijpen, en met esthetische behoeften wordt gedoeld op de drang naar het ervaren van schoonheid of een aantrekkelijke omgeving. De woning is van invloed op meerdere behoeften en speelt dus een belangrijke rol bij het vervullen van de primaire levensbehoeften. 3.2.2
Gebruikersbehoeften ten aanzien van gebouwen
Aarts (2006) maakt in zijn onderzoek naar de behoeften van gebruikers van defensiegebouwen naast Maslow gebruik van elf andere bronnen19. Hij stelt daarbij de gebruikersbehoeften ten aanzien van gebouwen vast. Bijlage 3 geeft het overzicht bestaande uit 26 behoeften weer. Hij hanteert hiervoor de fysiologische, sociale en psychologische behoeften categorieën zoals geformuleerd door Heijs (2007). Om een compleet beeld te krijgen heeft Aarts hier de groep functionele behoeften aan toegevoegd. Fysiologische behoeften betreffen de behoeften die gerelateerd zijn aan het lichamelijk welzijn van de gebruikers. Deze behoeften zijn verbonden met het waarnemingsvermogen door middel van de zintuigen. Sociale behoeften zijn de behoeften met betrekking tot het hebben van relaties en contacten met andere personen. Psychologische behoeften zijn de behoeften in relatie tot het geestelijk welzijn van de gebruikers. Functionele behoeften zijn de behoeften met betrekking tot het kunnen uitvoeren van noodzakelijke dagelijkse activiteiten in een gebouw. Een gebouw moet het uitvoeren van activiteiten mogelijk maken en ondersteunen. Ofschoon het overzicht van Aarts van toepassing is op gebruikers van gebouwen in het algemeen, ligt de focus in zijn onderzoek op defensiegebouwen, en dus niet op (zorg)woningen zoals in dit onderzoek. Om mogelijke overbodigheden of tekortkomingen op te kunnen sporen, wordt gebruik gemaakt van expertinterviews. 3.2.3
Woonbehoeften van 65-plussers
Van Doorn (2012) heeft in zijn onderzoek naar de levensloopgeschiktheid van woningen de woonbehoeften van ouderen in kaart gebracht. Het overzicht van deze woonbehoeften staat weergegeven in bijlage 4. Hierbij heeft hij de algemene gebruikersbehoeften ten aanzien van 19
Geraadpleegde bronnen door Aarts: Murray (1938), Maslow (1943), Alderfer (1969), Huizingga (1970), McGuire (1974), Enosh, Leslau en Scacham (1984), Herzberg et al. (1959), Perter (1961), Weiss et al. (1964), Cooper (1979), Lawrence (1987) en Heijs (1992).
40
gebouwen zoals geformuleerd door Aarts (2006) als uitgangspunt genomen en gebruik gemaakt van de methode USE. Ten behoeve van het inzichtelijk krijgen van de woonbehoeften voor senioren heeft Van Doorn acht aanvullende bronnen geraadpleegd20. In zijn onderzoek beschrijft Van Doorn de fysiologische, sociale, psychologische en functionele behoeften op twee niveaus. Een globaal niveau bestaande uit 25 toestanden en doelen met betrekking tot de woonbehoeften en een meer gedetailleerd niveau bestaande uit 83 activiteiten behorende bij deze toestanden en doelen. In de volgende paragrafen worden de woonbehoeften voor 65-plussers ten behoeve van levensloopbestendige woningen besproken zoals door Van Doorn (2012) in zijn onderzoek zijn vastgesteld. Deze behoeften worden hier als uitgangspunt genomen voor de voorlopige woonbehoeften van 65-plussers met een extramurale zorgindicatie.
A. Fysiologische woonbehoeften Van Doorn (2012) onderscheidt zes fysiologische behoeften. Het betreft de behoeften aan fysieke veiligheid, hygiëne, visueel comfort, auditief comfort, thermisch comfort en olfactorisch comfort (geur en reuk). Dit zijn dezelfde behoeften als Aarts beschrijft voor gebruikers van gebouwen in het algemeen. Daarnaast benoemt Aarts nog de behoefte aan beschutting en bescherming en de tast- en bewegingsbehoeften. Volgens Van Doorn wordt met de termen beschutting en bescherming gedoeld op de thermische aspecten van weersinvloeden, waardoor hij deze behoefte dan ook onder de behoefte aan thermisch comfort plaatst. Aangezien de behoefte aan onderdak ook tot beschutting en bescherming behoort, wordt deze behoefte hier vooralsnog niet geschrapt. Verder redeneert Van Doorn dat de tast- en bewegingsbehoeften ervoor zorgen dat mensen zich fysiek niet bezeren. Daarom plaatst hij deze behoefte onder de behoefte aan fysieke veiligheid. Maar omdat de behoeften aan het veilig kunnen bewegen en het kunnen bedienen van apparaten hier ook onder vallen, en het aannemelijk is dat deze behoeften relevant zijn voor licht zorgbehoevende senioren, blijven de tast- en bewegingsbehoeften voorlopig behouden in dit onderzoek.
B. Sociale woonbehoeften Het opvallendste verschil in de categorie sociale behoeften betreft de behoefte aan sociale contacten zoals geformuleerd door Aarts, die Van Doorn verder onderverdeelt in de behoeften aan directe en indirecte sociale contacten, voor zowel binnen als buiten de woning. Tot directe contacten behoren activiteiten als het ontvangen van visite en het voeren van vertrouwelijke gesprekken. Tot de behoefte aan indirect contact behoort onder meer de mogelijkheid tot bellen en e- mailen. Ten opzichte van de gebruikersbehoeften van gebouwen laat Van Doorn enkele behoeften achterwege, waaronder de behoefte aan plezier en vermaak en de behoefte aan hulp. De behoefte aan plezier en vermaak is volgens Van Doorn vooral van toepassing buiten de woning. Voor licht zorgbehoevende senioren, die een groot deel van hun tijd binnen spenderen, lijkt het aannemelijk dat zij ook behoefte hebben aan plezier en vermaak binnen de woning. De behoefte aan hulp (geven of ontvangen) schaart Van Doorn onder het hebben van sociale contacten binnen de woning. Gelet op de zorgbehoevendheid van de senioren in dit onderzoek gaat het geven of ontvangen van hulp verder dan enkel hulp op sociaal vlak, zoals het krijgen van hulp met betrekking tot het uitvoeren van functionele behoeften. Zowel de behoeften aan plezier en vermaak binnen en buiten de woning als de sociale en functionele behoefte aan hulp zullen voorlopig ook worden meegenomen in dit onderzoek.
20
Geraadpleegde bronnen door Van Doorn: Sogelée (2000), Heijs (2001), Gezondheidsraad (2005), Luijkx (2006), Verbunt (2008), Gezondheid NV (2009), Van Iersel en Leidelmeijer (2010) en Sikma (2011).
41
C. Psychologische woonbehoeften Tot de belangrijkste psychologische woonbehoeften van senioren behoort de behoefte om zich te veilig voelen. Van Doorn onderscheidt het veilig voelen in de woonomgeving, het veilig voelen in de woning en het veilig zijn in de woning. Met het veilig zijn doelt Van Doorn op de mogelijkheid tot het kunnen afsluiten van de woning en het kunnen opbergen van persoonlijke eigendommen. Daarnaast definieert Van Doorn evenals Aarts de behoeften aan het vermijden van stress, personificatie en zelfontplooiing. Tot personificatie behoren activiteiten als het tonen van persoonlijke bezittingen en het aankleden van de woning met eigen spullen. Onder zelfontplooiing behoren de behoeften aan het leveren van waardevolle prestaties en de mogelijkheid tot het uitvoeren van de hobby in de woning. De perceptuele behoeften zoals geformuleerd door Aarts passen volgens Van Doorn beter bij de categorie functionele behoeften, waar deze dan ook besproken worden. Het is aannemelijk dat de psychologische woonbehoeften van Van Doorn ook van toepassing zijn op licht zorgbehoevende senioren.
D. Functionele woonbehoeften Van Doorn stelt een uitgebreide lijst aan functionele behoeften vast onderverdeeld naar behoeften met betrekking tot de Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL)21, mobiliteit binnen en buiten de woning, vrijetijdsbesteding, perceptuele behoeften, Huishoudelijke Dagelijkse Levensverrichtingen (HDL)22 en verpleegkundige verrichtingen. Met name het mobiel zijn en het kunnen (blijven) verrichten van de ADL en HDL lijken van belang voor licht zorgbehoevende senioren. De perceptuele behoeften betreffen voornamelijk het toepassen van affordanties23 en het bekend zijn met de woonomgeving. Dit is in grote mate van belang voor de groep ZZP 4 waarvan een deel van de cliënten te kampen heeft met een lichte vorm van dementie. De behoefte aan vrijetijdsbesteding lijkt op de sociale behoefte aan plezier en vermaak. Maar omdat beide behoeften respectievelijk een sociale en functionele invalshoek hebben zijn ze vooralsnog relevant voor dit onderzoek. Tot slot verwoordt Van Doorn de behoefte aan verpleegkundige verrichtingen. Deze behoefte lijkt nog meer relevant voor senioren met een kleine zorgbehoefte dan senioren in het algemeen. 3.2.4
Aanvullende woon- en zorgbehoeften van zorgbehoevende 65-plussers
In aanvulling op de woonbehoeften van 65-plussers zoals vastgesteld door Van Doorn (2012) hebben senioren met een extramurale zorgindicatie specifieke woon- en zorgbehoeften. Peeters (2013) heeft in zijn onderzoek naar de woon- en zorgbehoeften van zorgbehoevende ouderen in woonzorgvastgoed gebruik gemaakt van de methode USE. Op basis van zes verschillende bronnen24 heeft hij een lijst van behoeften samengesteld gericht op senioren met een intramurale 21
De Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL) zijn de dagelijks terugkerende basisverrichtingen die uitgevoerd dienen te worden om zelfstandig op een maatschappelijk fatsoenlijk geacht niveau te kunnen blijven functioneren (Gezondheidsplein, 2011). Een toenemende zorgbehoefte gaat mogelijk ook gepaard met toenemende moeite in het uitvoeren van de ADL, waarbij de situatie kan ontstaan dat één of meerdere van deze handelingen niet meer zelfstandig zijn uit te voeren. 22 De Huishoudelijke Dagelijkse Levensverrichtingen (HDL) zijn de dagelijks terugkerende verrichtingen met betrekking tot het huishouden, zoals koken, kleren wassen en schoonmaken van het huis (GGD Rivierenland, 2013). Evenals voor de ADL, geldt voor de HDL dat een toenemende zorgbehoefte kan resulteren in het niet meer kunnen uitvoeren van één of meerdere verrichtingen van de HDL. 23 Affordanties geven de betekenis weer die personen aan omgevingsobjecten toekennen. Het zien van een object maakt mensen bewust van hoe er mee om te gaan. Bijvoorbeeld een geribbelde draaiknop; bij het zien weet men dat men er aan 23 moet draaien, en niet op moet drukken, om het apparaat te activeren (Mak, 2013). 24 Geraadpleegde bronnen door Peeters: Bergland en Kirkevold (2005), Den Draak (2010), Van der Zande (2010), Nakrem et al. (2011), Van Doorn (2012) en Van Malderen (2012).
42
zorgindicatie (ZZP 5 of hoger). Deze lijst is gestructureerd naar de vier categorieën zoals die ook door Aarts (2006) en Van Doorn (2012) zijn gehanteerd. Ter controle en aanscherping van deze behoeften heeft Peeters interviews gehouden met twaalf experts van diverse belangenorganisaties voor ouderen, zorgorganisaties en overige partijen. In totaal heeft Peeters 34 doelen (behoeften) vastgesteld met 151 bijbehorende activiteiten. Ten opzichte van Van Doorn heeft Peeters 12 behoeften toegevoegd en/of aangepast. Deze staan in bijlage 5 weergegeven. Het is aannemelijk dat de doelen en activiteiten van senioren met een extramurale zorgindicatie in een gematigde vorm overeenkomen met die van senioren met een intramurale zorgindicatie. Om tot een voorlopig overzicht te komen wordt in de volgende sub-paragrafen per behoeftencategorie bekeken welke aanvullende woon- en zorgbehoeften zoals geformuleerd door Peeters relevant zijn in dit onderzoek.
A. Fysiologische woon- en zorgbehoeften In de categorie fysiologische behoeften vult Peeters het overzicht van Aarts en Van Doorn aan met de behoefte aan gezondheidsverbetering en preventie van ziekten, medische ondersteuning en seksualiteit. Met gezondheidsverbetering wordt gedoeld op het draaglijk maken of het genezen van lichamelijke en/of geestelijke aandoeningen. Gelet op de verhoogde vatbaarheid van zorgbehoevende 65plussers voor ziekten en aandoeningen is het aannemelijk dat de behoefte naar gezondheidsverbetering en preventie van ziekten ook van toepassing is op licht zorgbehoevende senioren (Sociaal en Cultureel Planbureau, 2011). De behoefte aan medische ondersteuning heeft Peeters bepaald voor de zwaar zorgbehoevende bewoners van intramurale instellingen. Voor de doelgroepen ZZP 1 en ZZP 2 geldt dat deze meestal genoeg hebben aan stimulatie en toezicht. De groepen ZZP 2 en ZZP 3 dienen daarentegen door hun somatische aandoeningen vaker van daadwerkelijke ondersteuning en begeleiding te worden voorzien (Nederlandse Zorgautoriteit, 2013c). Voor deze groepen zal voorlopig de behoefte aan medische ondersteuning worden meegenomen in dit onderzoek. Tot slot benoemt Peeters de behoefte aan seksualiteit. Uit verschillende bronnen (Swinnen, 2011) (Rademakers, 1994) blijkt dat mensen tot op latere leeftijd behoefte hebben aan seksualiteit, sensualiteit en intimiteit, zij het in afnemende mate naargelang men ouder wordt en met grote individuele verschillen. Al met al is het aannemelijk dat deze behoefte ook geldt voor de senioren in dit onderzoek.
B. Sociale woon- en zorgbehoeften De belangrijkste toevoegingen die Peeters maakt in de categorie sociale woon- en zorgbehoeften zijn de behoefte aan direct sociaal contact in semiopenbare ruimten, zoals hieronder staat beschreven, en de behoefte aan sociale ondersteuning. Aangezien de focus in dit onderzoek ligt op woonzorgconcepten voor licht zorgbehoevende senioren waarbij onder andere sociale interactie en (onderlinge) ondersteuning wordt nagestreefd, worden de uiteindelijke concepten mogelijk voorzien van gemeenschappelijke ruimten met een semiopenbaar karakter. Het betreffen ruimten die alleen toegankelijk zijn voor de bewoners en eventueel hun visite, maar geen direct onderdeel zijn van de individuele privédomeinen (de woningen zelf). Voorbeelden zijn een gemeenschappelijke woonkamer, keuken of hobbyruimte. Deze kunnen gebruikt worden voor het organiseren van activiteiten en het ontmoeten van anderen. Hierdoor is het in dit onderzoek relevant om naast het onderscheid tussen het privédomein en de omgeving van de woning, ook de semiopenbare ruimte(n) apart te benoemen. De behoefte aan sociale ondersteuning is van toepassing op zorgbehoevende ouderen die naar hulp verlangen op sociaal vlak. Senioren met een extramurale zorgindicatie, vooral de groep ZZP 4 en in 43
mindere mate ZZP 3, zijn met name beperkt op het gebied van sociale zelfredzaamheid. Omdat het aannemelijk is dat deze groepen de behoefte hebben aan extra ondersteuning op sociaal vlak, wordt deze behoefte voorlopig aangehouden.
C. Psychologische woon- en zorgbehoeften In de categorie psychologische behoeften definieert Peeters de aanvullende behoeften met betrekking tot psychologische ondersteuning, autonomie en het onderdeel zijn van de samenleving. Het proces van het accepteren van een verslechterende gezondheid is van toepassing op zowel lichte als zware zorgbehoevende senioren. Het hiermee om te leren gaan (coping), ligt ten grondslag aan de behoefte aan psychologische ondersteuning. Gedacht moet worden aan het voeren van vertrouwelijke gesprekken met professionals, andere ouderen of visite (Jonker, 2010). Verschillende onderzoeken (Van den Berg Jeths, Timmermans, Hoeyman, & Woittiez, 2004; Zantinge, Van der Wilk, Van Wieren, & Schoemaker, 2011; Het Den Haag Centrum voor Strategische Studies & TNO, 2011) beschrijven de behoefte aan autonomie onder senioren en de positieve relatie daarvan met de ervaren psychische kwaliteit van leven. Dit sluit aan op het uitgangspunt van de te realiseren woonzorgconcepten dat zorgbehoevende ouderen zoveel mogelijk autonoom moeten kunnen blijven functioneren, oftewel de regie over het eigen leven kunnen behouden. Daarnaast benoemt Peeters de behoefte aan het onderdeel zijn van de samenleving. Ouderen ervaren namelijk soms de angst dat zij niets meer kunnen bijdragen aan de samenleving. Evenals de behoeften aan psychologische ondersteuning en autonomie, is het aannemelijk dat deze behoefte ook op gaat voor licht zorgbehoevende senioren.
D. Functionele woon- en zorgbehoeften Ter aanvulling op de categorie functionele behoeften heeft Peeters de behoefte aan ontspanning binnen en buiten het woonzorgvastgoed, en de behoefte aan veiligheid in noodsituaties geformuleerd. De functionele behoefte aan vrijetijdsbesteding zoals gehanteerd door Aarts en Van Doorn deelt Peeters op in de behoefte aan ontspanning binnen en buiten het woonzorgvastgoed. Aangezien (zorgbehoevende) 65-plussers een groot deel van hun tijd binnenshuis spenderen, is het aannemelijk dat deze groep de behoefte heeft om binnen de woning te kunnen ontspannen. Hierbij moet gedacht worden aan activiteiten als lezen, tv kijken en roken. In het verlengde hiervan staat de behoefte om ook buiten het woonzorgvastgoed te kunnen ontspannen, door middel van bijvoorbeeld te wandelen of te fietsen. Om die reden is het van belang dat de ouderen in staat zijn om gemakkelijk naar buiten te kunnen gaan. Het lijkt aannemelijk dat deze onderverdeling ook relevant is voor de senioren in dit onderzoek. Verder benoemt Peeters de behoefte aan veiligheid in noodsituaties. De achterliggende gedachte is dat ouderen die slecht ter been zijn mogelijk niet snel in staat zijn om te vluchten in geval van bijvoorbeeld brand. Gelet op het feit dat er onder de groep licht zorgbehoevende senioren personen zijn met een mobiele beperking is deze behoefte relevant. Tot slot is uit de expertinterviews die Peeters heeft gehouden naar voren gekomen dat zorgbehoevende senioren niet alleen de behoefte hebben aan activiteiten zelf, maar ook behoefte hebben aan het krijgen van hulp met betrekking tot het uitvoeren van die activiteiten. Voorbeelden hiervan zijn (het krijgen van hulp met betrekking tot) algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), huishoudelijke dagelijkse levensverrichtingen (HDL) en mobiliteit. Het lijkt aannemelijk dat voor alle groepen (ZZP 1-4) deze behoefte aan hulp relevant is. Door het integreren van de behoefte aan hulp met bepaalde activiteiten kan de separate behoefte aan verpleegkundige verrichtingen zoals geformuleerd door Van Doorn komen te vervallen. 44
3.3
Subconclusie: voorlopig overzicht van woon- en zorgbehoeften van licht zorgbehoevende 65-plussers
Op basis van de onderzoeken naar gebruikersbehoeften ten aanzien van gebouwen door Aarts (2006), de woonbehoeften van 65-plussers door Van Doorn (2012) en de woon- en zorgbehoeften van intramuraal verblijvende zorgbehoevende ouderen door Peeters (2013) is een voorlopig overzicht opgesteld van de woon- en zorgbehoeften van licht zorgbehoevende 65-plussers. Tabel 3.1 is een beknopte weergave van dit overzicht onderverdeeld naar de vier behoeftencategorieën. Daarbij staat achter iedere behoefte het aantal bijbehorende activiteiten weergegeven inclusief een voorbeeld daarvan. Voorlopig worden 36 behoeften onderscheiden en 158 bijbehorende activiteiten. Het volledig overzicht inclusief bijbehorende activiteiten is weergegeven in bijlage 6. Om overlap te voorkomen zijn sommige behoeften samengevoegd. Ten behoeve van het creëren van een bruikbaar ruimtelijk / functioneel PvE dient het voorlopige overzicht verder te worden aangescherpt en mogelijk te worden gecomprimeerd. Daarbij dient er op gelet te worden dat relevante behoeften en activiteiten niet worden geschrapt. Daarom zal om tot een definitief overzicht te komen deze voorlopige lijst worden voorgelegd aan een panel van experts.
45
Tabel 3.1 Voorlopig overzicht woon- en zorgbehoeften van licht zorgbehoevende senioren. Eigen bewerking op basis van Aarts (2006), Van Doorn (2012) en Peeters (2013)
Bijbehorende activiteiten Fysiologische behoeften
Behoeften Doelen en toestanden
# act.
Voorbeeld activiteit
Fysieke veiligheid
3
Hygiëne
8
Gemakkelijk in- en uit de douche stappen
Visueel comfort Auditief comfort Thermisch comfort
5 5 3
Hoeveelheid natuurlijk licht aanpassen Volume van apparatuur makkelijk aanpassen Luchttemperatuur aanpassen
Olfactorisch comfort (geur en reuk)
3
Ventileren van de woningen
Tast- en bewegingsbehoeften
2
Apparaten en schakelaars makkelijk bedienen
Beschutting en bescherming
4 2 3
Zich kunnen terugtrekken Gemakkelijk schoonhouden van fysieke omgeving Vertrouwelijke gesprekken voeren
3
Zichzelf kunnen afzonderen
Gezondheidsverbetering en preventie van ziekten Medische ondersteuning Seksualiteit Totaal
41
Vallen voorkomen
activiteiten met betrekking tot de fysiologische behoeften
Sociale behoeften Doelen en toestanden
# act.
Direct sociaal contact hebben binnen de woning
Voorbeeld activiteit
5
Visite ontvangen
Direct sociaal contact hebben in de semiopenbare ruimte
6
Deelnemen in groepsactiviteiten Bezoeken van openbare voorzieningen in de directe
Direct sociaal contact hebben in de omgeving van de woning Privacy
4
omgeving
3
Persoonlijke bezittingen opbergen
Indirect sociaal contact hebben
4
E-mailen
Sociale ondersteuning
2
Activiteiten met betrekking tot het geloof uitvoeren
24
activiteiten met betrekking tot de sociale behoeften
Totaal
Psychologische behoeften Doelen en toestanden
# act.
Voorbeeld activiteit
Veilig voelen in de woonomgeving
4
Kans op onveilige situaties verkleinen
Veilig voelen in de woning
4
Inkijk in woning voorkomen
Veilig zijn in de woning
2
Woning kunnen afsluiten
Vermijden van stress, op zijn gemak zijn
8
Ontspannen
Personificatie, zelfexpressie
6
Inrichten van de woning ( / het privédomein)
Zelfontplooiing
4
Leveren van waardevolle prestaties
Psychologische ondersteuning (coping)
1
Vertrouwelijke gesprekken voeren
Autonomie
1
Besluiten nemen met betrekking tot de verzorging
Erkenning en Waardering, onderdeel zijn van de samenleving
3
Verzorgen van anderen
Zich meten / vergelijken met anderen
1
Controle over ontmoetingen met anderen hebben
Totaal
34
activiteiten met betrekking tot de psychologische behoeften
Functionele behoeften Doelen en toestanden
# act.
Voorbeeld activiteit Hulp met opstaan
(Hulp met) ADL (Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen)
12
(Hulp bij) horizontale mobiliteit binnen de woning
8
Met rollator of rolstoel kunnen verplaatsen door ruimten
Mobiliteit buiten de woning (Hulp bij) verticale mobiliteit binnen de woning
3
In en uit lopen van woongebouw
1
Van ene naar andere verdieping komen
Perceptuele behoeften
4
Toepassen van affordanties
(Hulp bij) HDL (Huishoudelijke Dagelijkse Levensverrichtingen)
17
Hulp met kleding wassen en strijken
Veiligheid in noodsituaties (noodroutes etc.) Ontspanning binnen de woning en de semiopenbare ruimten
2
Nooduitgangen kunnen vinden
8
Hobby uitoefenen
Ontspanning buiten de woning en de semiopenbare ruimten
4
Fysieke activiteiten buiten uitvoeren als wandelen of fietsen
Totaal
59
activiteiten met betrekking tot de functionele behoeften
Vet gedrukt de algemene behoeften van gebruikers van gebouwen volgens Aarts (2006) Normaal gedrukt de behoeften en activiteiten t.b.v. senioren volgens Van Doorn (2012)
Cursief gedrukt de aanvullende behoeften en activiteiten t.b.v. senioren met een intramurale zorgindicatie volgens Peeters (2013)
46
47
4
HET WONENNAAR-BEHOEFTEN CONCEPT 48
49
4
HE T
WONEN -N AAR -BEHOEFTEN
CON CEPT
In hoofdstuk 3 is op basis van literatuuronderzoek een voorlopig overzicht van de woon- en zorgbehoeften van licht zorgbehoevende senioren vastgesteld. Het op deze wijze verkregen overzicht geeft een uitgebreid beeld van de verschillende behoeften van deze ouderen, en fungeert hier als basis voor het ontwikkelen van het woonzorgconcept. Een passende naam voor dit concept is daarom het ‘Wonen-Naar-Behoeften-concept’, oftewel het WNB-concept. Allereerst dient duidelijk te zijn wat de exacte definitie van woonzorgconcept is. Dit wordt uiteengezet in 4.1. Vervolgens wordt in 4.2 de opzet van de interviews besproken, die gehouden zijn om tot de essentiële prestaties van het woonzorgconcept voor licht zorgbehoevende senioren te komen. De resultaten van dit veldwerk komen aan bod in 4.3, waarin achtereenvolgens de definitieve woon- en zorgbehoeften, de essentiële prestaties die nodig zijn om daarin te kunnen voorzien, en de aandachtspunten bij het formuleren van die prestaties op basis van onderscheidende variabelen, worden besproken. De omvangrijke resultaten worden in 4.4 vertaald naar een conceptvisualisatie, waarna tot slot in 4.5 de conclusie van dit hoofdstuk wordt gegeven.
4.1
Definitie woonzorgconcept
Volgens grote belangenorganisaties voor de zorg neemt de komende tijd het aantal nieuwe woonzorgconcepten toe om zo met een gedifferentieerder aanbod beter in te kunnen spelen op de verschillende wensen en voorkeuren van zorgbehoevende senioren (Sanders & Nouws, 2014; Mandemaker & Christ, 2005). Hoewel deze opinie door de meeste zorg gerelateerde partijen wordt gedragen, bestaat geen eenduidige definitie over wat een woonzorgconcept precies is. Van Leent (2009) stelt in haar onderzoek naar conceptontwikkeling in de vastgoedsector dat door deze onduidelijkheid een concept soms meer vragen oproept dan dat het voor verheldering zorgt. Om dit te voorkomen wordt in deze paragraaf getracht om een begrijpelijke definitie te formuleren die aansluit op de methode USE, op basis van literatuur en interviews met een tweetal experts. Deze experts zijn werkzaam bij respectievelijk Woonzorg Nederland25 (contractmanager) en woonzorgcentrum Humanitas Deventer26 (bestuurder). Aan de hand van deze bronnen zijn de volgende drie basisaspecten bepaald, die het fundament vormen van het Wonen-Naar-Behoeftenconcept: 1. Behoeften. Een woonzorgconcept dient in de eerste plaats om ondersteuning te bieden aan de woon- en zorgprocessen van de beoogde doelgroep(en) en de daarvan af te leiden woon- en zorgbehoeften. In dit onderzoek betreft het de licht zorgbehoevende senioren en de behoeften zoals gevonden in hoofdstuk 3. 2. Prestaties. Als tweede belangrijke aspect zijn de verschillende mogelijke invullingen te benoemen, oftewel de gebouwprestaties, die nodig zijn om in deze behoeften te voorzien en daarmee de kwaliteit van leven verhogen. Hierbij kan een onderverdeling worden gemaakt naar voorzieningen (zoals het type woning en de aanwezigheid van een gemeenschappelijke ruimte) en diensten (zoals 24-uurs aanwezigheid van zorgverleners).
25
Woonzorg Nederland is een woningcorporatie specifiek gericht op ouderenzorg, met een portefeuille van 175 verzorgingsen verpleeghuizen. Woonzorg Nederland is in het kader van scheiden van wonen en zorg actief bezig met het ontwikkelen van nieuwe woonzorgconcepten. 26 Humanitas Deventer is een onafhankelijk woonzorgcentrum met in totaal bijna 200 plaatsen onderverdeeld naar langdurige zorg (SOM en PG), een zorghotel en aanleunwoningen. Naast een uitgebreid voorzieningenniveau biedt het woonzorgcentrum onder andere woonruimte aan vijf studenten, die in ruil daarvoor werkzaamheden verrichten voor de bewoners van het woonzorgcentrum.
50
3. Beleving. Het derde basisaspect kwam met name tijdens de interviews duidelijk naar voren: de beleving. Deze beleving betreft de samenhang van het geheel van voorzieningen en diensten en de wijze waarop die wordt ervaren van binnenuit door de bewoners, en van buitenaf door onder meer buurtbewoners en familieleden (het imago). Hierbij kan gedacht worden aan zaken als de architectuur, marketing en de aanwezigheid van (getraind) personeel. In 5.2.3.E Objectspecifieke randvoorwaarden wordt hier nader op ingegaan. Op basis van deze drie aspecten kan de volgende definitie worden geformuleerd:
“Het WNB-concept is een samenhangend idee van een ruimtelijke entiteit gericht op de woonen zorgbehoeften van zorgbehoevenden en de specifieke invulling daarvan, bestaande uit voorzieningen en / of diensten, waarbij een bepaalde beleving wordt nagestreefd en het doel is om de kwaliteit van leven onder deze zorgbehoevenden te verhogen.” Het WNB-concept is verder onder te verdelen in drie verschillende schaalniveaus: het privédomein, de semiopenbare ruimte en de omgeving van het woonzorgconcept. Met het niveau privédomein wordt gedoeld op zaken met betrekking tot de individuele woningen in het woonzorgconcept, zoals de aanwezigheid van een tweede slaapkamer. Het niveau semiopenbare ruimte betreft de ruimte(s) binnen het woonzorgconcept die voor tenminste meerdere bewoners toegankelijk zijn en vaak een gemeenschappelijke functie vervullen, zoals een activiteitenruimte. Met de omgeving van het woonzorgconcept wordt gedoeld op de relatie van het woonzorgconcept met de omgeving, zoals de locatie en de ligging, de aanwezige voorzieningen en de beoogde interactie met de buurt(bewoners). Tot slot dient een WNB-concept binnen een bepaalde context te worden gerealiseerd, oftewel de randvoorwaarden. Deze zijn onder te verdelen in de financiële, organisatorische, juridische, bouwtechnische en objectspecifieke randvoorwaarden. Voorbeelden hiervan zijn respectievelijk de beoogde stichtingskosten, de gekozen samenwerkingsvorm, eisen met betrekking tot het bestemmingsplan, de mogelijkheid tot transformatie van een voormalig verzorgingshuis tot een dergelijk concept en de karakteristieken van de regio waarbinnen het object is gesitueerd. Omdat de relevante randvoorwaarden per woonzorgconcept kunnen verschillen, is het van belang dat deze per concept worden vastgesteld. In hoofdstuk 5 wordt dieper op deze randvoorwaarden ingegaan. Figuur 4.1 is een schematische weergave van de belangrijkste aspecten behorende tot het WNBconcept. De gekleurde kolommen (rood, blauw en groen) staan symbool voor de basisaspecten behoeften, prestaties en beleving. Voor elk van deze aspecten is een uitwerking mogelijk op de drie schaalniveaus privédomein, semiopenbare ruimte en de omgeving van het woonzorgconcept. Dit is in de figuur weergegeven door de kolommen in drie delen op te knippen. Voor de behoeften en prestaties, die tezamen het ruimtelijk / functioneel PvE vormen, is per blok een nadere onderverdeling gemaakt in vier balken, die symbool staan voor de vier behoeftencategorieën. Het aspect beleving is object en locatie specifiek en is op te delen in de beleving van binnenuit (de eigen beleving van de bewoners) en van buitenaf (het imago). Tot slot vindt het geheel plaats binnen een bepaalde context, die wordt gesymboliseerd middels de grijze achtergrond. Gelet op de beperkte tijd waarbinnen dit onderzoek plaats vindt is ervoor gekozen om tijdens de interviews te focussen op de behoeften en de prestaties, oftewel het ruimtelijk / functioneel PvE.
51
Figuur 4.1 Schematische weergave van het Wonen-Naar-Behoeften-concept onderverdeeld naar drie
schaalniveaus en binnen de gestelde context
4.1.1
De essenties
Om tot een bruikbaar ruimtelijk / functioneel PvE te komen dienen de vastgestelde behoeften te worden gekoppeld aan prestaties die vereist zijn om in die behoeften te kunnen voorzien. Daarbij is het van belang om de prestaties te formuleren die essentieel zijn voor een succesvol woonzorgconcept. Volgens de methode USE worden prestaties gekenmerkt door een bepaalde oplossingsruimte en aggregatieniveau. De oplossingsruimte geeft de ruimte weer waarbinnen de ontwerper zijn creatieve kwaliteiten kan benutten, zoals de aanwezigheid van een fornuis om te koken, en het aggregatieniveau betreft de mate waarin in detail wordt getreden (Heijs, 2007). Een hoog aggregatieniveau geeft de prestaties van grotere onderdelen weer, zoals het aantal woningen per gemeenschappelijke ruimte, en een laag aggregatieniveau geeft de prestaties op en meer gedetailleerd niveau weer, zoals een tv bij het bed. Om tot de essenties te komen, dienen enkel de prestaties te worden beschreven die echt noodzakelijk zijn om in de behoeften te kunnen voorzien, en dienen prestaties op een te detaillistisch niveau zoveel mogelijk te worden vermeden, tenzij anders nodig is. Dit is het geval bij de specifieke invulling van bepaalde behoeften en/of als eventuele misverstanden bij de ontwerper voorkomen dienen te worden. Een voorbeeld hiervan is de aanwezigheid van een inductiekookplaat als fornuis, om zo de kans op fysiek letsel (verbranden) te verkleinen.
4.2
Opzet interviews
Om inzicht te krijgen in de essentiële prestaties van het WNB-concept voor licht zorgbehoevende senioren wordt gebruik gemaakt van literatuuronderzoek en interviews. De literatuur dient hierbij als basis en wordt geverifieerd en eventueel aangevuld middels de interviews. Het afnemen van interviews behoort tot kwalitatief onderzoek, waarbij het feit dat een aspect benoemd wordt belangrijker is dan het aantal keer dat het benoemd wordt. Omdat de behoeften en bijbehorende activiteiten omvangrijk zijn, wordt per interview gefocust op één behoeftencategorie. Op deze wijze is het onderwerp voor de te interviewen personen beter behapbaar te houden en is het mogelijk om per categorie experts te benaderen die affiniteit hebben met de desbetreffende categorie. Een voorbeeld hiervan is een omgevingspsychologe voor de psychologische behoeften. Gelet op de beperkte tijd waarbinnen dit onderzoek is uitgevoerd, zijn per behoeftencategorie vier personen geïnterviewd: twee professionals en twee licht zorgbehoevende senioren als potentiële bewoners van een woonzorgconcept. Om de gesprekken in goede banen te leiden is voorafgaand aan de interviews een inleidend document en het overzicht van de voorlopige gebruikersbehoeften van de 52
desbetreffende categorie naar de professionals gestuurd (zoals weergegeven in bijlage 6). De senioren kregen deze documenten niet wegens de complexiteit van het onderwerp. Tijdens de interviews zelf heeft een interviewguide als leidraad gediend. Bijlage 7 geeft zowel het inleidende document als de interviewguide weer. Het belangrijkste verschil tussen de interviews met de experts en senioren is dat bij de experts direct per activiteit is gevraagd wat de meest essentiële prestaties zijn om daarin te kunnen voorzien, terwijl bij de senioren het gesprek een meer informeel karakter had en de essentiële prestaties voornamelijk op indirecte wijze zijn verkregen. Daarbij werd bij de senioreninterviews, in tegenstelling tot de expertinterviews, de lijst met behoeften en activiteiten achter de hand gehouden om het gesprek te kunnen sturen en te kunnen controleren welke activiteiten reeds waren besproken. In totaal hebben voor dit onderdeel zestien gesprekken plaatsgevonden, waarvan acht met experts en acht met senioren. Om een zo goed mogelijk beeld te krijgen zijn voor de expertinterviews professionals met uiteenlopende achtergronden en opleidingsniveaus benaderd. Een vergelijkbare differentiatie heeft ook plaatsgevonden bij het selecteren van de senioren voor de interviews. Zo zijn personen van verschillende huishoudenssamenstellingen (alleenstaande vrouwen, alleenstaande mannen en één echtpaar), uiteenlopende zorgbehoeftes (van vitaal tot somatische en/of psychogeriatrische aandoeningen) en diverse woonsituaties (vrijstaande woning, aanleunwoning, seniorenwoning) geïnterviewd. Tabel 4.1 geeft per behoeftencategorie een overzicht weer van de achtergronden van de geïnterviewde personen. 4.1 Achtergronden geïnterviewde behoeftencategorie. ‘E’: expert; ‘S’: senior Tabel
personen
(experts
&
senioren)
onderverdeeld
naar
Fysiologische behoeftencategorie E
Lector Vraaggestuurde zorg (Hogeschool Utrecht - onderwijsinstelling) en hoogleraar aan de leerstoel Building Performance, Building Healthy Environments for future users (TU/e - onderwijsinstelling).
E
Adviseur met als specialisme wonen en zorg met dementie, zorgvastgoed, het scheiden van wonen en zorg en zorgtechnologie (Aedes-Actiz – Kenniscentrum scheiden wonen zorg).
S
Verweduwde alleenstaande vrouw (92 jaar). Mevrouw is geïndiceerd met ZZP 3 en woonachtig in een aanleunwoning.
S
Verweduwde alleenstaande vrouw (84 jaar). Mevrouw is nog vitaal en onlangs verhuisd naar een appartement in een seniorencomplex.
Sociale behoeftencategorie E
Sociaal-geriater, verpleeghuisarts en onderzoeker, gespecialiseerd in dementie (Breincollectief – Kenniscentrum neurowetenschappen).
E
Coördinator ouderenactiviteitencentrum (Epigoon - ouderensteunpunt).
S
Verweduwde alleenstaande vrouw (85 jaar). Ontvangt thuiszorg en is woonachtig in een seniorenwoning.
S
Verweduwde alleenstaande man (81 jaar). Na het overlijden van zijn vrouw is hij in een aanleunwoning is wonen met als belangrijkste reden de diensten en ondersteuning met betrekking tot ADL en HDL.
Psychologische behoeftencategorie E
Architectuurhistoricus, auteur van verschillende boeken over seniorenhuisvesting en docent (TU/e - onderwijsinstelling)
E
Omgevingspsychologe (Studiodvo - adviesbureau) gespecialiseerd in zorg en docente (UvA - onderwijsinstelling)
S
Verweduwde vrouw (84 jaar). Mevrouw is vitaal en woonachtig in een vrijstaand huis. Haar vriend is onlangs opgenomen in een gesloten inrichting van een verpleeghuis.
S
Gescheiden alleenstaande man (92 jaar). Meneer heeft diverse aandoeningen waaronder de beginstadia van Alzheimer en Parkinson en is sinds 1953 woonachtig in dezelfde twee-onder-één kapper (inc. traplift).
Functionele behoeftencategorie
53
E
Verpleegkundige en zorgvastgoedspecialist (AAG – adviesbureau)
E
Verzorgende niveau 3 (Thebe thuiszorg - zorgorganisatie)
S
Echtpaar waarvan de man (88 jaar) kampt met lichte somatische en psychogeriatrische aandoeningen en de vrouw (87 jaar) de zorg voor haar rekening neemt. Woonachtig in een seniorenappartement.
S
Verweduwde alleenstaande vrouw (82 jaar). Mevrouw is kort na het overlijden van haar man (25 jaar geleden) in een seniorencomplex gaan wonen waarbij het gevoel van veiligheid doorslaggevend was. Sinds kort woont mevrouw in een aanleunwoning in een nieuwbouwcomplex.
4.3
Resultaten interviews: Het ruimtelijk / functioneel PvE
Het veldwerk heeft plaatsgevonden in de maanden mei en juni in een tijdsbestek van zes weken. Gemiddeld namen de interviews ongeveer 70 minuten in beslag, wat langer is dan de vooraf beoogde 60 minuten. Een oorzaak hiervan is dat de introductie die nodig is om het onderzoek duidelijk aan de deelnemers uit te kunnen leggen, meer tijd heeft gekost dan werd voorzien. Als eerste onderdeel van de interviews is de onderverdeling in de vier behoeftencategorieën besproken. Alle acht de experts gaven aan dit een goede en bruikbare indeling te vinden. Vervolgens is de definitie van woonzorgconcept zoals geformuleerd in 4.1 Definitie woonzorgconcept behandeld. Deze definitie werd tevens unaniem als geschikt bestempeld, waarbij met name het onderscheid in de drie niveaus (privédomein, semiopenbaar en omgeving van de woning) en de toevoeging van het aspect beleving positieve reacties opriep. Hierop volgend zijn per behoeftencategorie de verschillende behoeften en activiteiten besproken. De aanpassingen die hier ten opzichte van het voorlopig overzicht van de woon- en zorgbehoeften in bijlage 6 uit voort zijn gekomen, worden in 4.3.1 Definitief overzicht van woon- en zorgbehoeften van licht zorgbehoevende 65-plussers besproken. Vervolgens is het belangrijkste en meest omvangrijke onderdeel van de interviews behandeld, namelijk de totstandkoming van de essentiële prestaties. De verwerking van deze data tot een gestructureerd overzicht wordt beschreven in 4.3.2 Principes boomdiagrammen. De volledige uitwerking van deze prestatieboomdiagrammen staat weergegeven in de bijgevoegde ‘Prestatiebundel’. Omdat niet iedere licht zorgbehoevende oudere hetzelfde is, is de experts tot slot gevraagd naar relevante aandachtspunten bij het invullen van de gebruikersbehoeften op basis van onderscheidende variabelen. Inzicht in deze aandachtspunten draagt bij aan een betere afstemming tussen de gebruikersbehoeften en de benodigde gebouweigenschappen om daarin te kunnen voorzien. In 4.3.3 Aandachtspunten op basis van onderscheidende variabelen wordt hier dieper op ingegaan. 4.3.1
Definitief overzicht van woon- en zorgbehoeften van licht zorgbehoevende 65plussers
Ten opzichte van het voorlopig overzicht van de woon- en zorgbehoeften hebben de interviews geresulteerd in zeventien wijzigingen, op basis waarvan het definitieve27 overzicht van de woon- en zorgbehoeften van licht zorgbehoevende 65-plussers is vormgegeven. In de volgende subparagrafen worden per behoeftencategorie de gewijzigde behoeften en activiteiten beknopt besproken en wordt in tabelvorm een overzicht weergegeven van de verschillen tussen de voorlopige en de definitieve behoeften en activiteiten. Zie voor een meer uitgebreide onderbouwing van de wijzigingen, en meer specifiek de activiteiten, de bijgevoegde Prestatiebundel. Het complete definitieve overzicht bestaande uit 36 woon- en zorgbehoeften en 159 bijbehorende activiteiten staat weergegeven in bijlage 8.
A. Wijzigingen met betrekking tot de fysiologische behoeften en activiteiten Op één behoefte na zijn alle fysiologische behoeften zoals die op basis van de literatuur zijn vastgesteld tijdens de interviews bevestigd. Met betrekking tot de activiteiten hebben de interviews tot drie aanpassingen geleid. Tabel 4.2 geeft de gewijzigde behoeften en activiteiten van het definitieve overzicht ten opzichte van het voorlopig overzicht weer. Twee experts gaven tijdens de interviews aan dat het niet geheel duidelijk was wat met de tast- en bewegingsbehoeften wordt bedoeld, en dat die geherformuleerd dient te worden zodat de lading
27
Ondanks dat de definitieve indeling zorgvuldig is opgesteld op basis van uitgebreid literatuuronderzoek en expertinterviews, is het mogelijk dat derden verbeterpunten zien. Dit komt doordat sommige behoeften en activiteiten op meerdere manieren zijn onder te verdelen, en daarom in bepaalde mate aan subjectiviteit onderhevig zijn.
54
beter wordt gedekt. In het definitieve overzicht wordt deze behoefte dan ook omgevormd tot de behoefte aan bedieningscomfort. De eerste gewijzigde activiteit betreft brand vermijden behorende tot de behoefte aan fysieke veiligheid. Die is onvolledig en kan daarom beter worden omgevormd tot brand(wonden) vermijden. De tweede aanpassing is de activiteit hoeveelheid kunstlicht aanpassen voor veiligheidsdoeleinden behorende tot de behoefte aan visueel comfort. Deze is te beperkt en dient daarom te worden veralgemeniseerd tot hoeveelheid kunstlicht aanpassen voor functionele doeleinden. De laatste wijziging betreft de activiteit maskeren van geuren behorende tot de behoefte aan olfactorisch comfort. Door deze activiteit te formuleren als het beheersen van geurverspreiding behelst deze niet alleen het maskeren van geuren, maar tevens het verspreiden van geuren. Tabel 4.2 Gewijzigde fysiologische behoeften en activiteiten van het definitieve overzicht ten opzichte van het voorlopig overzicht. De wijzigingen staan cursief gedrukt, waarbij een B betrekking heeft op een behoefte en A op een activiteit Voorlopig Behoefte
Tast- en B bewegingsbehoeften
nvt
A Fysieke veiligheid Visueel comfort
A A
Definitief Activiteit
Olfactorisch comfort
Behoefte
Activiteit
Bedieningscomfort
nvt
Brand vermijden
Fysieke veiligheid
Brand(wonden) vermijden
Hoeveelheid kunstlicht aanpassen voor veiligheidsdoeleinden Maskeren van geuren
Visueel comfort
Hoeveelheid kunstlicht aanpassen voor functionele doeleinden Beheersen van geurverspreiding
Olfactorisch comfort
B. Wijzigingen met betrekking tot de sociale behoeften en activiteiten Tijdens de interviews zijn alle sociale behoeften zoals die in het voorlopig overzicht in bijlage 6 staan weergegeven bevestigd. Met betrekking tot de activiteiten is er één wijziging doorgevoerd. Tabel 4.3 geeft deze gewijzigde activiteit weer. Een belangrijk aspect van de voorlopige activiteit zelf activiteiten organiseren behorende tot de behoefte aan direct sociaal contact in de semiopenbare ruimte, betreft de mogelijkheid om gelegenheidsfeesten te geven in de semiopenbare ruimte. Om dit te benadrukken wordt de activiteit daarom omgevormd tot zelf activiteiten organiseren zoals gelegenheidsfeesten. Tabel 4.3 Gewijzigde sociale behoeften en activiteiten van het definitieve overzicht ten opzichte van het voorlopig overzicht. De wijzigingen staan cursief gedrukt, waarbij een B betrekking heeft op een behoefte en A op een activiteit Voorlopig Behoefte
A
Direct sociaal contact in de semiopenbare ruimte
Definitief Activiteit
Zelf activiteiten organiseren
Behoefte Direct sociaal contact in de semiopenbare ruimte
Activiteit
Zelf activiteiten organiseren zoals gelegenheidsfeesten
C. Wijzigingen met betrekking tot de psychologische behoeften en activiteiten Ten opzichte van het voorlopige overzicht van de psychologische woon- en zorgbehoeften is één behoefte in gewijzigde vorm doorgevoerd. Met betrekking tot de activiteiten hebben de interviews geleid tot vier aanpassingen. Tabel 4.4 geeft de gewijzigde behoeften en activiteiten van het definitieve overzicht ten opzichte van het voorlopig overzicht weer. 55
Uit één expertinterview is naar voren gekomen dat de behoefte aan autonomie onvolledig is. Autonomie betreft namelijk de vrijheid om zelfstandig te kunnen opereren. Echter, om zelfstandig te kunnen opereren dient men wel de mogelijkheid daartoe te hebben, oftewel de vrijheid om hiervoor te kiezen. Daarom wordt deze behoefte omgevormd tot autonomie, het hebben van keuzevrijheid. De eerste aanpassing omtrent de psychologische activiteiten betreft de activiteit naar buiten kunnen kijken behorende tot de behoefte aan het veilig voelen in de woning en de behoefte aan het vermijden van stress, op zijn gemak zijn. Omdat het hierbij van belang is dat het uitzicht van voldoende kwaliteit en levendig van aard is, wordt de activiteit geherformuleerd tot een kwalitatief goed uitzicht hebben. De tweede aanpassing betreft eveneens een activiteit behorende bij de behoefte aan het veilig voelen in de woning, namelijk de activiteit inkijk in de woning voorkomen. Omdat het voor sommige personen juist bevorderlijk kan zijn voor het gevoel aan veiligheid wanneer derden de woning binnen kunnen kijken, staat in het definitieve overzicht deze activiteit weergegeven als inkijk in de woning kunnen controleren. Ten derde zijn de activiteiten geluidsoverlast van buiten de woning beperken en geluidsoverlast van binnen de woning beperken behorende tot de behoefte aan het vermijden van stress, op zijn gemak zijn veralgemeniseerd tot (geluids)overlast van buiten de woning beperken en (geluids)overlast van binnen de woning beperken. De laatste gewijzigde activiteit behoort ook tot de behoefte aan het vermijden van stress, op zijn gemak zijn en betreft gemakkelijk de wc kunnen vinden. Omdat deze activiteit niet alleen van toepassing is op de wc, en het van belang is dat functies intuïtief gevonden kunnen worden, is deze activiteit herschreven tot intuïtief functies kunnen vinden. Tabel 4.4 Gewijzigde psychologische behoeften en activiteiten van het definitieve overzicht ten opzichte van het voorlopig overzicht. De wijzigingen staan cursief gedrukt, waarbij een B betrekking heeft op een behoefte en A op een activiteit Voorlopig Behoefte
B
Autonomie Veilig voelen in de woning;
Definitief Activiteit nvt
Naar buiten kunnen kijken
A Vermijden van stress, op A A
zijn gemak zijn Veilig voelen in de woning Vermijden van stress, op zijn gemak zijn
Vermijden van stress, op
A zijn gemak zijn
Inkijk in de woning voorkomen Geluidsoverlast van buiten de woning beperken; Geluidsoverlast van binnen de woning beperken Gemakkelijk de wc kunnen vinden
Behoefte
Autonomie, het hebben van keuzevrijheid
Activiteit nvt
Veilig voelen in de woning; Vermijden van stress, op zijn gemak zijn Veilig voelen in de woning
Een kwalitatief goed uitzicht hebben
Vermijden van stress, op zijn gemak zijn
(Geluids)overlast van buiten de woning beperken; (Geluids)overlast van binnen de woning beperken Intuïtief functies kunnen vinden
Vermijden van stress, op zijn gemak zijn
Inkijk in de woning kunnen controleren
D. Wijzigingen met betrekking tot de functionele behoeften en activiteiten De meeste wijzigingen die hebben plaatsgevonden zijn van toepassing op de functionele behoeftencategorie. De interviews hebben geleid tot één wijziging in de behoeften en zes wijzigingen in de activiteiten. Tabel 4.5 geeft de gewijzigde behoeften en activiteiten van het definitieve overzicht ten opzichte van het voorlopig overzicht weer. Beide experts gaven tijdens de interviews aan dat door niet eenduidige formulering het soms lastig is om te zien waarop een behoefte van toepassing is. Zo kan met de behoefte aan ontspanning binnen de woning en de semiopenbare ruimten ook worden gedoeld op bijvoorbeeld een gemeenschappelijke tuin. Om deze verwarring te voorkomen is de term de woning, al dan niet in 56
combinatie met de semiopenbare ruimten, vervangen door het woongebouw. Hiermee wordt enkel gedoeld op het vastgoed zonder buitenruimte. Dit resulteert onder meer in de helder geformuleerde behoeften aan ontspanning binnen het woongebouw en ontspanning buiten het woongebouw. De eerste gewijzigde activiteit betreft het aanvullen van de activiteit medicijnen innemen behorende bij de behoefte aan (hulp met) ADL met het verrichten van verzorgende behandelingen als het aantrekken van steunkousen. In de definitieve vorm wordt deze activiteit dan ook geformuleerd als medicijnen innemen en/of het verrichten van verzorgende behandelingen. De tweede wijziging heeft tevens betrekking op de behoefte aan (hulp met) ADL en betreft het toevoegen van de activiteit wassen en douchen. Met betrekking tot de behoefte aan (hulp bij) horizontale mobiliteit binnen het woongebouw hebben de interviews geresulteerd in twee aanpassingen. Ten eerste is de activiteit ramen openen en sluiten verwijderd omdat deze te weinig relevantie heeft voor deze behoefte, en ten tweede is de activiteit dichtbij de rollator of rolstoel opbergen uitgebreid tot dichtbij de rollator, rolstoel en/of scootmobiel opbergen. De scootmobiel ligt tevens ten grondslag aan de vijfde wijziging, namelijk de activiteit in en uit lopen van het woongebouw behorende bij de behoefte aan mobiliteit buiten het woongebouw. Omdat sommige senioren hiertoe niet meer in staat zijn zonder hulpmiddel als een scootmobiel, is deze activiteit veralgemeniseerd tot het in- en uitgaan van het woongebouw. De zesde en laatste verandering betreft het complementeren van de activiteiten behorende tot de behoefte aan veiligheid in noodsituaties met de activiteit alarmeren van hulpverleners. Tabel 4.5 Gewijzigde functionele behoeften en activiteiten van het definitieve overzicht ten opzichte van het voorlopig overzicht. De wijzigingen staan cursief gedrukt, waarbij een B betrekking heeft op een behoefte en A op een activiteit Voorlopig Behoefte
Definitief Activiteit
Ontspanning binnen de woning en de semiopenbare ruimten; B Ontspanning buiten de woning en de semiopenbare ruimten (Hulp met) ADL
nvt
Behoefte
Ontspanning binnen het woongebouw; Ontspanning buiten het woongebouw;
Medicijnen innemen
(Hulp met) ADL
TOEGEVOEGD Ramen openen en sluiten
(Hulp met) ADL
A A (Hulp met) ADL A A A
(Hulp bij) horizontale mobiliteit binnen het woongebouw (Hulp bij) horizontale mobiliteit binnen het woongebouw Mobiliteit buiten het woongebouw
A Veiligheid in noodsituaties
4.3.2
(Hulp bij) horizontale mobiliteit binnen het woongebouw
Activiteit
nvt
Medicijnen innemen en/of het verrichten van verzorgende behandelingen Wassen en douchen VERWIJDERD
Dichtbij de rollator of rolstoel (Hulp bij) horizontale mobiliteit Dichtbij de rollator, rolstoel opbergen binnen het woongebouw en/of scootmobiel In en uit lopen van het woongebouw TOEGEVOEGD
Mobiliteit buiten het woongebouw Veiligheid in noodsituaties
In- en uitgaan van het woongebouw Alarmeren van hulpverleners
De essentiële prestaties
Met het inzichtelijk hebben van de definitieve behoeften is het mogelijk om de essentiële prestaties te formuleren die nodig zijn om daarin te kunnen voorzien. Het inventariseren van de prestaties per behoeftencategorie middels het veldwerk heeft geresulteerd in een omvangrijk overzicht. Om het geheel op gestructureerde wijze in kaart te kunnen brengen zijn de prestaties ingedeeld in drie niveaus met een afnemend aggregatieniveau. De classificatie op het eerste niveau bestaat in totaal uit 89 globale prestaties, die verder vertakken in het tweede niveau bestaande uit 231 essentiële 57
prestaties, die worden geïllustreerd op het derde niveau door 354 relevante voorbeelden. Per behoefte zijn de prestaties weergegeven middels boomdiagrammen. In 4.3.2.A Prestatieboomdiagrammen staan de principes van deze boomdiagrammen uiteengezet. Om tot een beter bruikbaar ruimtelijk / functioneel PvE te komen, is de informatie uit de prestatieboomdiagrammen verwerkt tot een Excel database met draaitabel. Deze draaitabel biedt meer toepassingen dan de prestatieboomdiagrammen, door de mogelijkheid tot het maken van interessante doorsnedes van de database. Dit bestand staat weergegeven op bijgevoegde CD en wordt in 4.3.2.B Database & draaitabel, inclusief mogelijke toepassingen, besproken.
A. Prestatieboomdiagrammen Om per behoefte de prestaties op gestructureerde wijze overzichtelijk weer te kunnen geven, is gebruik gemaakt van gecodeerde prestatieboomdiagrammen. Een voorbeeld hiervan is te zien in figuur 4.2. In totaal zijn er 36 definitieve behoeften te onderscheiden waarvan de prestaties zijn onderverdeeld in 43 verschillende boomdiagrammen. Dit verschil is te verklaren doordat de prestaties behorende bij sommige van de behoeften dusdanig omvangrijk zijn, dat ten behoeve van het behoud van het overzicht ervoor gekozen is om deze op te delen in meerdere diagrammen. De separate ‘Prestatiebundel’ bevat alle boomdiagrammen met bijbehorende toelichting, en vormt daarmee het fundament van de verdere ontwikkeling van het WNB-concept. De diagrammen bevatten op de volgende drie manieren relevante informatie met betrekking tot de prestaties van het WNB-concept: Rangschikking prestaties. De boomdiagrammen bevatten drie punten waarop mogelijke vertakkingen plaats kunnen vinden, waarbij iedere vertakking prestaties op een meer gedetailleerd niveau weergeeft. De blauwe horizontale en diagonale lijnen tussen de verschillende prestatiekaders (rechthoekig kader met daarin een beschrijving van een prestatie) geven het verloop van de vertakkingen weer. De punten waarop deze vertakkingen plaats vinden zijn middels grijze verticale stippellijnen weergegeven in figuur 4.2. o De eerste stippellijn onderscheidt de behoefte enerzijds, en de globale classificatie van de bijbehorende prestatie(s) anders; o De volgende stippellijn verdeelt de globale classificatie verder onder in de essentiële prestatie(s) voor het WNB-concept; o Tot slot visualiseert de derde stippellijn een laatste vertakking, bestaande uit prestaties op een lager aggregatieniveau. Omdat het binnen de kaders van dit onderzoek te ver gaat om alle prestaties op dit lage aggregatieniveau in kaart te brengen, worden deze prestaties beschouwd als relevante voorbeelden behorende bij de essentiële prestaties; Relevantie per schaalniveau. Ieder prestatiekader bevat aan de linkerzijde boven elkaar de dikgedrukte letters P, SO en O, die respectievelijk staan voor de schaalniveaus privédomein, semiopenbare ruimte en de omgeving van het woongebouw. Elke letter staat weergegeven in een gekleurd vakje, waarvan de kleur symbool staat voor de mate waarin de desbetreffende prestatie van toepassing is op dat schaalniveau. o De kleur groen geeft aan dat de prestatie in hoge mate van toepassing is op het betreffende schaalniveau; o De kleur oranje dat de prestatie in beperkte mate van toepassing is op het betreffende schaalniveau, en; o De kleur rood dat de prestatie in lage mate van toepassing is op het betreffende schaalniveau. 58
Ter illustratie, de globale prestatie ‘Maatregelen t.b.v. van het beheersen van geurverspreiding’ zoals weergegeven in figuur 4.2 is in hoge mate van toepassing op zowel het privédomein als de semiopenbare ruimte, en in beperkte mate op de omgeving van het woongebouw. Oorsprong prestaties. De gevonden prestaties komen voort uit de literatuur, expertinterviews en/of de senioreninterviews. Achter iedere prestatie staan één of meerdere letters tussen haakjes weergegeven, afhankelijk van de bron(nen) waaruit ze naar voren zijn gekomen. o De prestaties die voortkomen uit de literatuur (Aarts (2006), Van Doorn (2012) en Peeters (2013), zie bijlage 2) worden gecodeerd met een ‘L’; o De prestaties die zijn benoemd tijdens de expertinterviews met een ‘E’, en; o De prestaties die hun oorsprong vinden in de senioreninterviews met een ‘S’. Prestaties die door alle drie de bronnen zijn benoemd staan in een dikgedrukt donkerblauw kader weergegeven, de prestaties die door twee van de drie bronnen zijn benoemd staan in een lichtblauw kader weergegeven en de prestaties die voortkomen uit één bron staan in een lichtblauw onderbroken kader weergegeven. Hoewel op deze wijze een indicatie wordt verkregen van hoe breed het draagvlak van een bepaalde prestatie is, geeft het geen uitsluitsel over wat een essentiële prestatie betreft en wat niet. Immers, een prestatie die zijn oorsprong vindt in slechts één bron kan van groot belang zijn.
Figuur 4.2 Voorbeeld van een boomdiagram zoals gehanteerd voor het op gestructureerde wijze
inzichtelijk maken van de prestaties die noodzakelijk zijn om in een bepaalde behoefte te kunnen voorzien (in dit geval de fysiologische behoefte aan olfactorisch comfort)
B. Database & draaitabel De prestatiedatabase inclusief de draaitabellen bevat alle informatie zoals die vanuit het veldwerk naar voren is gekomen, en biedt daarmee een gedetailleerd overzicht van het ruimtelijk / functioneel PvE van het WNB-concept. In deze paragraaf wordt eerst een algemene uitleg gegeven over de database, waarna aan de hand van een drietal voorbeelden mogelijke toepassingen van de draaitabel wordt geïllustreerd. Het Excel bestand met daarin de database(s) en draaitabel(len) staat
59
weergegeven op bijgevoegde CD. Het is aanbevelenswaardig om dit bestand bij het doorlopen van deze paragraaf bij de hand te houden.
1. Opzet database Het eerste tabblad ‘Database algemeen’ van het Excel-bestand bevat de informatie zoals deze in de boomdiagrammen staat weergegeven. Deze database bestaat uit de kolommen ‘Behoeftencategorie’, ‘Behoefte’, ‘1. Globale classificatie prestaties’, ‘2. De essentiële prestaties’ en ‘3. Relevante voorbeelden’. Tabel 4.6 bevat een schematische weergave van deze indeling. Daarnaast staat voor de verschillende aggregatieniveaus achter iedere prestatie weergegeven, middels de woorden hoog, beperkt en laag, in welke mate de desbetreffende prestatie van toepassing is op de drie schaalniveaus. Voor deze schaalniveaus geldt dezelfde codering zoals in de boomdiagrammen, namelijk een P voor het privédomein, SO voor de semiopenbare ruimte en O voor de omgeving van het woongebouw. De getallen 1, 2 en 3 geven het aggregatieniveau aan zoals hierboven is beschreven. Dit is in tabel 4.6 weergegeven middels de donkergrijze kolommen. Tabel 4.6 Schematische weergave tabblad database (zie bijgevoegde CD voor de complete database)
Behoeften categorie
Behoefte
1. Globale classificatie prestaties
1.P
1.SO
1.O
2. De essentiële prestaties
2.P 2.SO 2.O 3. Relevante 3.P 3.SO 3.O
voorbeelden
2. Mogelijke toepassingen draaitabel Het tweede tabblad ‘Draaitabel algemeen’ biedt de mogelijkheid om middels de juiste selectiecriteria slimme doorsnedes te maken. De volgende voorbeelden dienen ter illustratie en instructie voor het gebruik van de draaitabel. Deze gebruiksmogelijkheden zijn tevens van toepassing op het derde en vierde tabblad, te weten ‘Database aandachtspunten’ en ‘Draaitabel aandachtspunten’. Op deze aandachtspunten wordt dieper ingegaan in 4.3.3 Aandachtspunten op basis van onderscheidende variabelen. 1. In het keuzescherm rechtsboven kunnen de gewenste selectiecriteria worden geselecteerd, zoals ‘Behoeftencategorie’, ‘1. Globale classificatie prestaties’ en ‘1. SO’. Door deze criteria in die volgorde aan te vinken, vindt een selectie plaats waarbij per behoeftencategorie alle globale prestaties worden weergegeven. Door vervolgens op de optieknop bij de kop ‘1. SO’ in het werkveld te klikken, is het mogelijk om de selectie verder te verfijnen. Door alleen het vakje ‘hoog’ te selecteren worden alleen de globale prestaties weergegeven die in hoge mate van toepassing zijn op de semiopenbare ruimte. Tabel 4.7 geeft het resultaat van deze draaitabel schematisch weer. Tabel 4.7 Schematische weergave draaitabel voorbeeld 1 Behoeftencategorie
1. Globale classificatie prestaties
1. SO
Fysiologisch
Hoog
Sociaal
Hoog
Psychologisch Functioneel
Hoog Hoog
60
2. Een andere interessante doorsnede is te verkrijgen door achtereenvolgens ‘Behoeftencategorie’, ‘Behoefte’, ‘3. Relevante voorbeelden’ en ‘3. O’ te selecteren. Op deze wijze worden alle relevante voorbeelden van prestaties, die van toepassing zijn op de omgeving, per behoeftecategorie en behoefte weergegeven. Door vervolgens in het werkveld op de optieknop bij de kop ‘3. O’ te klikken en ‘beperkt’ en ‘hoog’ te selecteren, worden alleen de prestaties weergegeven die in een beperkte of hoge mate van toepassing zijn op de omgeving van het woongebouw. Door via de selectieknop bij ‘behoeftencategorie’ alleen de categorie ‘sociaal’ te selecteren, worden uiteindelijk in één oogopslag alle relevante voorbeelden van prestaties weergegeven die nodig zijn om in de sociale behoeften te kunnen voorzien, en in beperkte of hoge mate op de woonomgeving van toepassing zijn. Tabel 4.8 laat schematisch het resultaat van deze doorsnede zien. Ter illustratie is een screenshot van deze draaitabel weergegeven in bijlage 9. Tabel 4.8 Schematische weergave draaitabel voorbeeld 2 Behoeftencategorie
3. Relevante voorbeelden
Behoefte
3. O
Hoog
Sociaal
Beperkt
3. Een andere manier waarop de tabel is te benutten is middels de zoekfunctie. Door bijvoorbeeld achtereenvolgens ‘2. De essentiële prestaties’, ‘2. P’, ‘2. SO’, ‘2. O’ en ‘Behoeftencategorie’ te selecteren worden alle essentiële prestaties weergegeven met daarbij de mate waarin een prestatie van toepassing is op de drie schaalniveaus en de bijbehorende behoeftencategorie. Door in het werkveld op de optieknop bij de tekst ‘2. De essentiële prestaties’ te klikken, is het mogelijk om de weergave van de essentiële prestaties verder te verfijnen middels het invoeren van een zoekterm in het vak ‘search’ of ‘zoeken’. Resultaten kunnen daarbij worden geoptimaliseerd door het gebruik van de juiste zoekprofielen, alternatieve termen en booleaanse combinaties. Zo resulteert de zoekterm ‘bereikbaarheid’ in drie resultaten, maar indien men zoekt op ‘*bereik*’ dan levert dit zes resultaten op. Zie tabel 4.9 voor een schematische uitwerking van de draaitabel. Tabel 4.9 Schematische weergave draaitabel voorbeeld 3 2. De essentiële prestaties
2. P
2. SO
2. O
Behoeftencategorie
*bereik*
4.3.3
Aandachtspunten op basis van onderscheidende variabelen
A. Principes aandachtspunten In dit onderzoek is vooralsnog de groep licht zorgbehoevende 65-plussers met een extramurale zorgindicatie centraal gesteld. Om het definitieve ruimtelijk / functioneel PvE verder te kunnen verfijnen en complementeren, dient te worden gekeken welke fundamentele verschillen benoembaar zijn bij het invullen van de gebruikersbehoeften van licht zorgbehoevende senioren. Zoals aangekaart in 3.1.2 Gebruikersbehoeften op basis van gebruikersprocessen (methode USE) zijn de op basis van methode USE verkregen gebruikersbehoeften in hoge mate van toepassing op
61
de gehele doelgroep, de licht zorgbehoevende senioren, maar kan de specifieke invulling daarvan uiteenlopen. Deze uiteenlopende invullingen / voorkeuren kunnen worden bepaald op basis van onderscheidende variabelen. Een in populariteit toenemende methode hiervoor is het vormen van doelgroepen op basis van leefstijlen. Daar zijn echter verschillende kanttekeningen bij te plaatsen. Bijlage 10 beschrijft deze punten van kritiek en laat zien waarom onderscheid op basis van traditionele en sociaal-culturele kenmerken (variabelen) een betere methode is. Traditionele kenmerken worden veel gebruikt als onderscheidende variabelen en bestaan uit de volgende demografische en sociaaleconomische kenmerken (Van Deursen & Leussink, 2010): leeftijd, geslacht, huishoudenssamenstelling, inkomen, opleidingsniveau, dagbesteding en mate van hulpbehoevendheid (zorgbehoefte). Op het gebied van sociaal-culturele variabelen bestaat geen standaard indeling, daarom wordt deze vooralsnog aangeduid als het kenmerk cultuur. Figuur 4.3 bevat de verschillende variabelen waarbij de traditionele variabelen boven de stippellijn zijn geplaatst en de sociaal-culturele variabele eronder. Aan de linkerzijde staan in het grijze vak de variabelen die op zichzelf onvoldoende relevant zijn om als onderscheidend kenmerk te dienen, maar die ten grondslag liggen aan andere, relevante variabelen. Deze relevante onderscheidende variabelen, die mogelijk rechtstreeks van invloed zijn op de specifieke invulling van de behoeften, staan in het midden weergegeven in de groene kolom. Tijdens de expertinterviews is gevraagd naar de onderscheidende variabelen. Het getal tussen haakjes betreft het aantal experts dat het onderscheidende belang van de betreffende variabele heeft erkend.
Figuur 4.3 Overzicht relevante (groen) en overige (grijs) traditionele en sociaal-culturele variabelen. Het getal tussen haakjes betreft per variabele het aantal experts dat het onderscheidende belang ervan erkend
Een voorbeeld van de relatie tussen irrelevante en relevante onderscheidende variabelen is die tussen opleiding en arbeidssituatie enerzijds, en inkomen en zorgbehoefte anderzijds. Zo is de opleiding van een 65-plusser niet relevant genoeg om als onderscheidende variabele te dienen, evenals de arbeidssituatie die daar uit voort komt. De arbeidssituatie is echter van invloed op het inkomen en de zorgbehoefte, op basis waarvan wel onderscheid is te maken tussen specifieke invullingen van behoeften. Hierbij kan gedacht worden aan respectievelijk een grotere woonkamer in het privédomein voor personen met een hoger inkomen, en een woongebouw dat optimaal is ingericht voor personen met psychogeriatrische aandoeningen. Een ander voorbeeld is de relatie 62
tussen geslacht en huishoudenssamenstelling. Doorgaans zijn vrouwelijke senioren vaker alleenstaand dan mannelijke. Omdat dit niet altijd op gaat, is geslacht geen goede onderscheidende variabele. De huishoudenssamenstelling daarentegen wel, omdat een alleenstaande zowel een man als een vrouw kan zijn. Een laatste voorbeeld is de verhouding van leeftijd en zorgbehoefte. Zo is een veelgehoorde misvatting dat iemand die hoogbejaard is een grotere zorgvraag heeft dan iemand die net de pensioengerechtigde leeftijd is gepasseerd. Omdat dit niet altijd het geval hoeft te zijn, is leeftijd een ongeschikte onderscheidene variabele. De daardoor beïnvloedde zorgbehoefte is daarentegen wel geschikt als onderscheidende variabele. Iemand kan tenslotte al op zijn 65e licht beginnen te dementeren, terwijl de buurvrouw van 95 nog volledig bij de tijd is. Doordat de variabele cultuur niet direct wordt beïnvloed door de traditionele kenmerken kan die als opzichzelfstaand worden beschouwd.
B. Overzicht aandachtspunten Aan de hand van literatuuronderzoek en expertinterviews zijn in totaal 120 aandachtspunten geformuleerd betreffende het invullen van woon- en zorgbehoeften. Omdat een beschrijving op een laag aggregatieniveau binnen de kaders van dit onderzoek te ver gaat, en daarvoor de hoeveelheid gedetailleerde informatie vanuit de literatuur en interviews te beperkt is, zijn de aandachtspunten per behoefte op het globale prestatie niveau geformuleerd. Ten behoeve van de leesbaarheid wordt hier niet op ieder aandachtspunt ingegaan, maar worden per onderscheidende variabele de belangrijkste aandachtspunten en opvallendheden besproken. Allereerst wordt in deze paragraaf aan de hand van tabel 4.7 een algemene toelichting gegeven van de onderzoeksresultaten betreffende de aandachtspunten. Zie voor een uitgebreidere beschrijving van de verschillende aandachtspunten per onderscheidende variabele deel 2 van de Prestatiebundel. Daarnaast staan alle aandachtspunten weergegeven in een draaitabel zoals beschreven in 4.3.2.B Database & draaitabel, en zijn de belangrijkste van deze aandachtspunten opgenomen in de interactieve visualisatie zoals behandeld in 4.4 WNB-Conceptvisualisatie. Tabel 4.7 Overzicht van het aantal aandachtspunten per behoeftencategorie (horizontaal) en
onderscheidende variabele (verticaal)
Zorgbehoefte
Huishoudenssamenstelling
Cultuur
Inkomen
Totaal
Functioneel
20
5
7
6
38
Fysiologisch
21
5
2
1
29
Psychologisch
13
7
4
3
27
Sociaal
5
8
8
5
26
Totaal
59
25
21
15
120
Waarvan uniek 55 20 20 13 108 Tabel 4.7 betreft een overzicht van het aantal aandachtspunten voor de vier behoeftencategorieën en vier onderscheidende variabelen. De behoeftencategorieën zijn hierbij in de meest linker kolom weergegeven, met rechts daarvan per categorie het aantal aandachtspunten per onderscheidende variabele. Deze onderscheidende variabalen staan in de bovenste rij weergegeven, met daaronder per variabele het aantal aandachtspunten per behoeftencategorie. Hoe donkerder de grijstint van een bepaalde cel, hoe hoger het aantal aandachtspunten. Hierdoor is duidelijk te zien dat met name veel aandachtspunten te benoemen zijn op basis van de variabele zorgbehoefte, die vooral van toepassing zijn op de functionele en fysiologische behoeftencategorieën. De meest rechter kolom en de onderste rij geven de subtotalen weer voor respectievelijk de behoeftencategorieën en de onderscheidende variabelen. Hieruit blijkt dat ongeveer de helft (59/120) van alle
63
aandachtspunten voortkomt uit de variabele zorgbehoefte, ongeveer één vijfde (25/120) uit de variabele huishoudenssamenstelling, en in totaal minder dan één derde (36/120) uit de variabelen cultuur en inkomen. Hoewel de aantallen onevenredig verdeeld zijn over de variabelen, is dit veel minder het geval indien gekeken wordt naar de aantallen per behoeftencategorie. Zo heeft ongeveer één derde (38/120) van alle aandachtspunten betrekking op de functionele behoeftencategorie, terwijl de andere aandachtspunten vrijwel gelijk verdeeld zijn over de overige drie behoeftencategorieën (26, 27 en 29 / 120). Wel is sprake van een grote verdelingsongelijkheid binnen de behoeftencategorieën zelf. Zo valt op dat bijna driekwart (21/29) van alle aandachtspunten die betrekking hebben op de fysiologische behoeftencategorie voortkomen uit de variabele zorgbehoefte, terwijl met betrekking tot de sociale behoeftencategorie het aantal aandachtspunten ongeveer gelijk (variërend tussen 5 en 8 / 26) over de variabelen is verdeeld. Resumerend kan gesteld worden dat de verdeling van de aandachtspunten over de behoeftencategorieën en onderscheidende variabelen ongelijk is. Dit zegt echter niets over het belang van de punten. Het is immers mogelijk dat de 2 aandachtspunten die geformuleerd zijn op basis van de variabele cultuur en van toepassing zijn op de fysiologische behoeftencategorie, van even groot belang zijn als de 21 aandachtspunten die voortkomen uit de variabele zorgbehoefte en eveneens betrekking hebben op de fysiologische behoeftencategorie.
1. Aandachtspunten op basis van zorgbehoefte Met ongeveer de helft van alle aandachtspunten is zorgbehoefte een belangrijke onderscheidende variabele. De geformuleerde aandachtspunten zijn onder te verdelen in twee groepen: aandachtspunten die betrekking hebben op senioren met somatische aandoeningen en aandachtspunten die betrekking hebben op senioren met psychogeriatrische aandoeningen. Aandachtspunten met betrekking tot de eerstgenoemde zijn vaak gerelateerd aan behoeften die lichamelijk van aard zijn als de behoeften aan het verrichten van ADL en HDL en mobiliteit. Een aandachtspunt omtrent mobiliteit is bijvoorbeeld de invulling van de behoefte aan mobiliteit buiten het woongebouw, omdat een rollator-, rolstoel- en scootmobiel-vriendelijke omgeving voor personen met somatische beperkingen van extra belang is. Aandachtspunten die gelden voor personen met een psychogeriatrisch ziektebeeld zijn vaak van toepassing op behoeften die gerelateerd zijn aan iemands mentale gesteldheid, zoals de behoeften aan veiligheid en beschutting & bescherming. Zo kan met betrekking tot laatstgenoemde het aandachtspunt worden geformuleerd dat personen met een psychogeriatrische aandoening soms het eigen privédomein niet meer als dusdanig herkennen, en het daarom van groot belang is dat de mogelijkheid bestaat om die in te richten met (eigen) herkenbare spullen, bij voorkeur uit de jeugd.
2. Aandachtspunten op basis van huishoudenssamenstelling Met 25 aandachtspunten is de variabele huishoudenssamenstelling in omvang de op één na grootste. Een kleine meerderheid (15/25) van deze aandachtspunten heeft betrekking op de sociale en psychologische behoeftencategorie. De aandachtspunten zijn onder te verdelen in drie groepen: aandachtspunten die van toepassing zijn op eenpersoonshuishoudens, aandachtspunten die van toepassing zijn op tweepersoonshuishoudens en aandachtspunten die van toepassing zijn op senioren met (al dan geen) (klein)kinderen. Een voorbeeld van een aandachtspunt voor alleenstaanden is de invulling van de behoefte aan het veilig voelen in de woning door het ontbreken van een beschermende partner. Bij tweepersoonshuishoudens kan onder meer gedacht worden aan de mogelijkheid tot het plaatsen van een tweepersoonsbed in de slaapkamer, met behoud van voldoende ruimte voor het gebruik van de rollator en het verlenen van eventuele zorg. Een aandachtspunt dat geformuleerd kan worden in relatie tot het hebben van (klein)kinderen is het toenemende belang van de mogelijkheid tot het kunnen ontvangen van logees. 64
3. Aandachtspunten op basis van cultuur Op basis van de onderscheidende variabele cultuur zijn 21 aandachtspunten benoembaar. Bijna driekwart (15/21) hiervan is van toepassing op de sociale en functionele behoeftencategorieën. Een kwart (5/21) heeft betrekking op het hebben van direct sociaal contact. De specifieke invulling hiervan blijkt dus voor verschillende culturen uiteen te lopen. De culturele aandachtspunten lijken met name op het oog van de toenemende globalisering en de (eerste) generatie gastarbeiders die in steeds grotere getalen hogere leeftijden bereiken relevant. Verdere belangrijke aandachtspunten op basis van cultuur komen voort uit de vaak grote families die kenmerkend zijn voor bepaalde culturen en de religieuze overtuigingen die sommigen erop na houden. Een relevant aandachtspunt met betrekking tot het voorzien in de behoefte aan direct sociaal contact in het privédomein is bijvoorbeeld de mogelijkheid om mannen en vrouwen apart te kunnen ontvangen, dat in bepaalde culturen, zoals de Islamitische, gebruikelijk is. Een ander voorbeeld is een aandachtspunt met betrekking tot de functionele behoeftencategorie, namelijk dat de gewenste voorzieningen in de directe omgeving afhankelijk zijn van de cultuur van de personen die daar wonen. Hierbij kan gedacht worden aan de aanwezigheid van een moskee, een kerk, een Islamitische slager, een Surinaamse toko, etc.
4. Aandachtspunten op basis van inkomen Het minst aantal (15/120) aandachtspunten zijn te benoemen op basis van inkomen. De meeste van deze aandachtspunten (11/15) hebben betrekking op de functionele en sociale behoeftencategorie. In het algemeen kan gesteld worden dat zodra iemands inkomen hoger is, de mogelijkheden betreffende een ruimere en luxere woning en dito diensten toenemen. Bij een aandachtspunt dat van toepassing is op de functionele behoeftencategorie kan zoal gedacht worden aan de aanwezigheid van ruim voldoende parkeerplaatsen, omdat senioren met een hoger inkomen vaker over een rijbewijs (en auto) beschikken. Een voorbeeld van een aandachtspunt omtrent inkomen met betrekking tot de sociale behoeftencategorie is dat senioren met een hoger inkomen zich eerder een grotere woonkamer in het privédomein kunnen veroorloven en de aanwezigheid van een apart gastentoilet ten behoeve van het ontvangen van visite.
4.4
WNB-Conceptvisualisatie
In 4.3 Resultaten interviews: Het ruimtelijk / functioneel PvE zijn de resultaten gepresenteerd van het veldwerk. Een belangrijk onderdeel hiervan zijn de essentiële prestaties, die aan de hand van de prestatieboomdiagrammen en de draaitabellen inzichtelijk zijn gemaakt. Daarnaast zorgen de verschillende aandachtspunten bij het formuleren van de benodigde prestaties op basis van onderscheidende variabelen, voor een behoorlijk gedetailleerd overzicht van het ruimtelijk / functioneel PvE dat bij het WNB-concept hoort. Ter concretisering van het woonzorgconcept (het geven van ‘handen en voeten’), en ter ondersteuning bij het interpreteren van de aandachtspunten, is op basis van de resultaten vanuit het veldwerk, en hiervan afgeleide overwogen aannames, een interactieve visualisatie van het WNB-concept opgesteld. Daarbij biedt deze conceptvisualisatie extra inzicht in de samenhang tussen verschillende functies middels de onderlinge relaties daartussen weer te geven. De principes en de toepassingen van de visualisatie worden in deze paragraaf beschreven. Het digitale HTML-bestand hiervan staat op de bijgevoegde CD weergegeven. Het is aanbevelenswaardig om dit bestand bij het doorlopen van deze paragraaf bij de hand te houden. Figuur 4.4 betreft een standaardweergave van de conceptvisualisatie van het ruimtelijk / functioneel PvE.
65
66
Figuur 4.4 Standaardweergave van de visualisatie van het ruimtelijk / functioneel PvE met de algemene prestaties
4.4.1
Principes WNB-conceptvisualisatie
Zoals in de standaardweergave in figuur 4.4 is te zien is de visualisatie opgebouwd uit verschillende cirkels, lijnen en kleuren. Om het model op een juiste manier toe te kunnen passen worden hier de principes beschreven die de basis vormen van het geheel. De verschillende kleuren in het model symboliseren de drie schaalniveaus die in dit onderzoek centraal staan: Lichtblauw betreft het privédomein, dat links in het midden in de visualisatie middels een clustering van negen lichtblauwe cirkelvormige objecten wordt weergegeven; Roze betreft de semiopenbare ruimte, en staat rechts van het midden in de visualisatie middels een clustering van elf roze cirkelvormige objecten weergegeven, en; Geel betreft de omgeving van het woongebouw. Omdat een woonzorgvoorziening in zijn omgeving staat is de omgeving in het model uitgevoerd als een kader dat het privédomein en de semiopenbare ruimte omsluit. Boven op het gele omgevingskader zijn een viertal cirkelvormige objecten weergegeven die, evenals de andere cirkelvormige objecten, staan voor belangrijke functies van het desbetreffende schaalniveau. Ieder gekleurd cirkelvormig object staat voor de functie die daarin beschreven staat. Zo symboliseert de lichtblauwe cirkel met de tekst ‘keuken’ de functie keuken in het privédomein. Het overgrote deel van deze functies komt direct uit (de database van) het ruimtelijk / functioneel PvE. Enkele functies zijn verondersteld op basis van de in het PvE voorkomende prestaties. Hoewel de verschillende functies in de visualisatie als losse objecten staan weergegeven, betekent dit niet dat bij de realisatie van het concept deze functies ook als separate vertrekken moeten worden uitgevoerd. Zo kan de keuken in het privédomein als zelfstandige ruimte worden uitgevoerd, maar is het bijvoorbeeld ook denkbaar dat deze gerealiseerd wordt in dezelfde ruimte als de woonkamer. Hierin ligt een deel van de ontwerpvrijheid van de architect. De mogelijkheid om twee functies, zoals de keuken en de woonkamer, naast elkaar, of al dan niet in dezelfde ruimte te realiseren, is afhankelijk van de mate waarin deze aan elkaar gerelateerd zijn. In de visualisatie wordt de mate waarin functies aan elkaar gerelateerd zijn weergegeven middels grijze relatielijnen. Deze relaties zijn weloverwogen aannames, afgeleid van het literatuuronderzoek en de interviews. Eén grijze lijn geeft aan dat de functies in beperkte mate aan elkaar gerelateerd zijn, zoals de berging aan de keuken in het privédomein, en het geloofshoekje aan de gangen / beweegruimte in de semiopenbare ruimte; Twee grijze lijnen staan voor een sterke relatie tussen twee functies, zoals de slaapkamer aan de buitenruimte in het privédomein, en de entree aan de drink- / eetgelegenheid in de semiopenbare ruimte. Hierbij is het gewenst dat beide functies fysiek aan elkaar gekoppeld zijn, maar is dit niet noodzakelijk; Drie grijze lijnen symboliseren een zeer sterke relatie tussen twee functies, zoals de WC en de badkamer in het privédomein, en de zithoek en de woonkamer in de semiopenbare ruimte. Hierbij is het sterk gewenst dat beide functies fysiek aan elkaar gekoppeld zijn, en bestaat er de mogelijkheid om beide in dezelfde ruimte onder te brengen. De functies die van toepassing zijn op de omgeving van het woongebouw zijn allen middels de zeer sterke relatie gekoppeld aan het gele kader dat de omgeving symboliseert. Hoewel het privédomein en de semiopenbare ruimte in sterke relatie tot hun omgeving staan, wordt het onoverzichtelijk als de visualisatie van iedere functie van de omgeving grijze relatielijnen zou trekken naar de verschillende functies behorende tot het privédomein en de semiopenbare ruimte. Om dit te voorkomen is het gele kader gecreëerd, dat beiden 67
4.4.2
omvat en daarmee de sterke relatie symboliseert. De relatie tussen het privédomein en de semiopenbare ruimte wordt in de visualisatie wel met de grijze relatielijnen weergegeven. Zo is er een beperkte relatie tussen beide buitenruimtes (bijv. middels zichtlijnen), en zijn de hal in het privédomein en de gangen / beweegruimte in de semiopenbare ruimte zeer sterk aan elkaar gerelateerd (bijv. doordat ze fysiek aan elkaar gekoppeld zijn). Centraal in de visualisatie loopt een tweede kader dat gevormd wordt door een zwarte dikke stippellijn, dat symbool staat voor het woongebouw. De functies binnen dit kader behoren tot het (overdekte) woonzorgvastgoed, en de functies die erbuiten vallen niet. Voor zowel het privédomein als de semiopenbare ruimte geldt dat alle functies tot het woongebouw behoren, met uitzondering van de buitenruimtes. Hoewel het privédomein en de semiopenbare ruimte beide tot het woonzorgvastgoed behoren, hoeft dit niet te betekenen dat zij ook daadwerkelijk in hetzelfde gebouw worden uitgevoerd. Zo is het bijvoorbeeld denkbaar dat op een (afgesloten) terrein centraal een separaat gebouw staat met daarin de semiopenbare voorzieningen en daaromheen losse bungalows met daarin de privédomeinen. Vanzelfsprekend ligt de omgeving buiten, oftewel rondom, het woonzorgvastgoed. Afhankelijk van de gekozen bouwvorm is de wijze van ontsluiting van het privédomein en de semiopenbare ruimte. In de visualisatie staat de ontsluiting middels de zwarte driehoekjes weergegeven. Zo heeft in het voorbeeld met de losse bungalows ieder privédomein een ontsluiting die direct uitkomt op de buitenruimte, of op de omgeving van het woonzorgvastgoed. Afhankelijk van de locatie en context is het ook mogelijk dat de architect kiest voor een ontsluiting, waarbij de privédomeinen enkel te bereiken zijn via de overdekte semiopenbare ruimte, bijvoorbeeld middels een gang of een overdekte binnenplaats. De architect beschikt tenslotte over deze ontwerpvrijheid binnen het ruimtelijk / functioneel PvE van het WNB-concept. De toepassingen van de vijf rode knoppen rechtsboven in het model worden nader toegelicht in 4.4.2.B WNB-concept op basis van onderscheidende variabelen.
Toepassingen WNB-conceptvisualisatie
Naast het verschaffen van extra inzicht in de belangrijkste functies per schaalniveau en de relaties die zich daartussen bevinden, biedt de conceptvisualisatie meer interessante toepassingen. Deze zijn grofweg onder te verdelen in twee groepen, te weten het basis WNB-concept en het WNBconcept op basis van onderscheidende variabelen, en worden in deze paragraaf achtereenvolgens behandeld. Een methode waarmee het effect van deze toepassingen in de praktijk inzichtelijk kan worden gemaakt betreft de WNB-Prestatiescore, dat in de laatste sub-paragraaf aan bod komt.
A. Basis WNB-concept Het basis WNB-concept betreft de visualisatie zoals deze in figuur 4.4 is weergegeven. Dit concept is algemeen van aard en is van toepassing op de gehele groep licht zorgbehoevende senioren. Enkel de verhouding tussen de schaalniveaus, de verschillende functies en de daartussen bevindende relaties bieden onvoldoende houvast voor het vormgeven van een woonzorgvoorziening. Daarom is de visualisatie voorzien van een interactieve toepassing waarbij per functie een pop-up verschijnt die de belangrijkste essentiële prestaties en bijbehorende relevante voorbeelden weergeeft. Deze zijn afgeleid van de ‘database algemeen’. Deze functie is te activeren door met de muis op een functie te gaan staan. Ter illustratie is in figuur 4.5 deze toepassing weergegeven voor de functie buitenruimte in het privédomein. Het grijze vlak betreft de
68
pop-up waarin middels bullets de prestaties staan weergegeven. Het pop-up scherm verdwijnt weer zodra met de muis van de desbetreffende functie wordt gegaan.
Figuur 4.5 Basis woonzorgconcept met pop-up met daarin essentiële prestaties en relevante voorbeelden
met betrekking tot de buitenruimte in het privédomein.
B. WNB-concept op basis van onderscheidende variabelen Naast het weergeven van de algemene prestaties per functie, biedt de visualisatie de mogelijkheid om de belangrijkste aandachtspunten voor de verschillende functies weer te geven op basis van de onderscheidende variabelen. Rechtsboven in het model staan een vijftal knoppen weergegeven voor de vier onderscheidende variabelen. In 4.3.3.B Overzicht aandachtspunten is te lezen dat op basis van de variabele zorgbehoefte de meeste aandachtspunten zijn te benoemen, waarbij een onderscheid gemaakt kan worden tussen aandachtspunten bij het formuleren van prestaties voor personen met somatische aandoeningen, en voor personen met psychogeriatrische aandoeningen. Gezien de relevante ervan is deze variabele in de visualisatie opgesplitst in ‘somatiek’ en ‘psychogeriatrie’. Door op één van deze knoppen te drukken worden de functies waarop de meest relevante aandachtspunten voor de desbetreffende variabele van toepassing zijn, gehighlight middels felle kleuren. Figuur 4.6 geeft deze situatie weer voor ‘somatiek’, waarbij in totaal voor vijftien functies relevante aandachtspunten benoembaar zijn. Door met de muis over deze functies te gaan worden de aandachtspunten weergegeven. Voor de overige functies die geen aandachtspunten bevatten is deze functie uitgeschakeld. Deze aandachtspunten komen overeen met die in de ‘draaitabel aandachtspunten’, en zijn verkregen middels de toepassingen zoals beschreven in 4.3.2.B
69
Draaitabellen – Mogelijke toepassingen draaitabel. Zodra men rechtsboven op een geactiveerde (groene) knop drukt, verdwijnen de aandachtspunten en komt de standaardweergave met algemene prestaties en voorbeelden terug tevoorschijn. Het is ook mogelijk om direct op een nietgeactiveerde rode knop van een andere variabele te drukken, waarbij de relevante aandachtspunten voor deze tweede variabele worden weergegeven. De eerder geactiveerde variabele wordt dan automatisch op non-actief gesteld.
70
71
Figuur 4.6 Weergave van het woonzorgconcept op basis van de onderscheidende variabele zorgbehoefte – somatiek
C. WNB-prestatiescore Ter voorbereiding van de implementatie van het WNB-concept, dat centraal staat in hoofdstuk 5, dient het concept meetbaar te worden gemaakt. Hiervoor is op basis van het ruimtelijk / functioneel PvE, en meer specifiek de WNB-conceptvisualisatie, de WNB-prestatiescore ontwikkeld. Per functie van de WNB-conceptvisualisatie zijn verschillende essentiële prestaties benoembaar, die zowel op de groep licht zorgbehoevende senioren in het algemeen van toepassing zijn, alsmede specifieke prestaties die voortvloeien uit de onderscheidende variabelen. Tabel 4.8 geeft per schaalniveau de functies weer, met daarbij voor elke functie het aantal essentiële prestaties dat in de WNB-conceptvisualisatie staat weergegeven. Hierbij is eveneens het onderscheid gemaakt tussen het aantal prestaties dat in algemeen van toepassing is (linker kolom in tabel 4.8), en het aantal prestaties dat is te benoemen op basis van de onderscheidende variabelen (de vijf kolommen rechts van de functies; SOM, PG, HH, Cult. en Ink.). Zo zijn bijvoorbeeld voor de functie slaapkamer in het privédomein vijf relevante prestaties benoembaar, zoals ‘een voldoende ruime slaapkamer (voor een tweepersoonsbed)’. Op basis van de variabelen somatiek (SOM), huishoudensamenstelling (HH) en cultuur (Cult.) zijn daar respectievelijk nog drie, twee en één aanvullende prestaties bij te benoemen. Een voorbeeld van een aanvullende prestatie op basis van de variabele somatiek betreft de ‘mogelijkheid om een plafondlift aan te brengen naar de badkamer’. De prestaties zijn op te roepen middels de WNB-conceptvisualisatie door met de muis over het kader slaapkamer te gaan, zoals in de voorgaande paragrafen staat beschreven. Per schaalniveau geeft de onderste (grijze) rij de subtotalen weer van het aantal algemene prestaties (kolom links van de functies) en aantal prestaties dat voortkomt uit de onderscheidende variabelen (kolommen rechts van de functies). Daarnaast zijn per schaalniveau in de meest rechter (grijze) kolom de subtotalen weergegeven van het aantal prestaties dat per functie is te benoemen. Zo zijn op basis van de variabele psychogeriatrisch ziektebeeld (PG) in de semiopenbare ruimte zestien prestaties benoembaar, en zijn voor de functie bereikbaarheid in de omgeving van de woonzorgvoorziening acht prestaties van belang. De WNB-prestatiescore van een (bestaand) object kan worden bepaald door deze te analyseren middels de WNB-conceptvisualisatie. Per functie dient te worden bepaald in welke mate de benodigde prestaties aanwezig zijn, wat vervolgens wordt uitgedrukt in een percentage. Indien bijvoorbeeld de semiopenbare ruimte van een object over tien van de zestien benodigde prestaties beschikt die op basis van de variabele psychogeriatrisch ziektebeeld (PG) zijn te benoemen, dan resulteert dat in een WNB-prestatiescore van 63 procent (10/16). Op deze wijze kan zowel per functie, onderscheidende variabele, schaalniveau als voor het volledige object de mate worden vastgesteld waarin aan het WNB-concept wordt voldaan. Het percentage waarin de WNB-prestatiescore wordt uitgedrukt betreft het relatief aantal essentiële prestaties waaraan wordt voldaan. Hierbij wegen zowel de algemene prestaties als de prestaties op basis van de onderscheidende variabelen tezamen voor 50 procent mee. Per categorie (algemeen / aanvullend) tellen alle prestaties even zwaar mee. Ongeveer de helft van de prestaties zijn van toepassing op het privédomein (126/251), meer dan een derde op de semiopenbare ruimte (93/251) en ruim een achtste op de omgeving van het vastgoed (32/251). Hoewel het toekennen van een weging per prestatie tot een meer gedetailleerde uitkomst leidt, gaat het binnen de kaders van dit onderzoek te ver om per prestatie het juiste gewicht vast te stellen. Daarom wegen alle prestaties (onderverdeeld naar algemeen en specifiek) even zwaar mee. Resumerend kan worden gesteld dat hoe meer prestaties zijn gerealiseerd, hoe beter aan het WNBconcept wordt voldaan en des te groter de slagingskans van een (herbestemmings)object is. Aan de hand van de hier beschreven methode wordt in 5.4 Casestudy middels een praktijktoets bekeken hoe het WNB-concept in bestaand zorgvastgoed kan worden geïmplementeerd.
72
Tabel 4.8 Essentiële functies van het WNB-concept met aantal bijbehorende basisprestaties (volledig
links), en het aantal aanvullende prestaties per onderscheidende variabele (de kolommen rechts)
Algemeen
Privédomein
9 9 7 6 4 8 5 12 10
Badkamer Buitenruimte
17
4.5
2
2 1
1
Extra (slaap)kamer
3
1 1
1
2
2
Hal
1
Keuken
1
Slaapkamer
3
WC
3
2 4
3
3
1
12
11
10
17
6
Woonkamer
3 3
1
4
2
1 1
1
Buitenruimte
2
Drink-/ eetgelegenheid
1
Eethoek
1
Entrée
1
Gangen / beweegruimte
1
2
1 2 4
2
5
Geloofshoekje
2
Multifunctionele ruimte WC
3
Woonkamer
1
2
3
6
1
2
2
16
2
10
10
3
Zit-/ TV-hoek
9
3 10 6 10 6 10 3 10 13 16 6 93
SOM PG HH Cult. Ink.
Basisvoorzieningen
1
Bereikbaarheid
2
1
1
2 2
Sociale cohesie Wandel- en fietsnetwerk
16 11 10 13 8 17 11 19 21 126
SOM PG HH Cult. Ink.
Berging
46 Algemeen Omgeving
4 4 5 4
3
Berging
70 Algemeen Semiopenbaar
3 5 3 3 5 4 1 4 7 5 6
SOM PG HH Cult. Ink. Totaal
1
2
1
3
3
6
1
4
9 8 8 7 32
Subconclusie
Met de voorlopige woon- en zorgbehoeften uit hoofdstuk 3 als voedingsbodem, is in hoofdstuk 4 het Wonen-Naar-Behoeften-concept tot stand gekomen. Hiervoor heeft intensief veldwerk plaatsgevonden waarbij tien experts en acht senioren, met uiteenlopende professies en achtergronden, tijdens een tweetal interviewsessies zijn geïnterviewd. Tijdens de eerste sessie hebben twee expertinterviews plaatsgevonden ten behoeve van het formuleren van een duidelijke definitie van een woonzorgconcept. Deze definitie heeft vervolgens samen met het voorlopig overzicht van de woon- en zorgbehoeften als uitgangspunt gediend bij de tweede interviewsessie. Voor de tweede interviewsessie zijn acht experts en acht senioren geïnterviewd. Om de omvang van de materie voor de deelnemers behapbaar te houden, is per interview gefocust op één behoeftencategorie. Op deze wijze is het tevens mogelijk om per categorie experts te benaderen die specifiek affiniteit hebben met de desbetreffende categorie. 73
Tijdens de eerste stap van deze sessie werd door de experts de geformuleerde definitie van woonzorgconcept besproken, die unaniem als duidelijk werd beoordeeld. De tweede stap van de interviews betrof het vaststellen van de definitieve woon- en zorgbehoeften. In totaal hebben er ten opzichte van het voorlopige overzicht 17 wijzigingen plaatsgevonden, wat heeft geresulteerd in een definitief overzicht bestaande uit 36 behoeften en 159 bijbehorende activiteiten. Als derde onderdeel zijn de essentiële prestaties vastgesteld die nodig zijn om in de woonen zorgbehoeften te kunnen voorzien. Om het geheel op gestructureerde wijze in kaart te kunnen brengen zijn per behoefte de prestaties middels één of meerdere prestatieboomdiagrammen onderverdeeld in drie niveaus met een telkens een afnemend aggregatieniveau. De classificatie op het eerste niveau bestaat in totaal uit 89 globale prestaties, die verder vertakken in het tweede niveau bestaande uit 231 essentiële prestaties, die worden geïllustreerd op het derde niveau door 354 relevante voorbeelden. Om de informatie die de 43 opgestelde prestatieboomdiagrammen bevatten te verwerken tot een bruikbaar ruimtelijk / functioneel PvE, is deze geconverteerd tot een Excel Database met draaitabel. Deze draaitabel biedt de mogelijkheid om interessante doorsnedes uit de database te ontlenen. De vierde en laatste stap van de interviews betrof het vaststellen van de onderscheidende variabelen en de aandachtspunten die op basis daarvan te benoemen zijn met betrekking tot het formuleren van prestaties. Dit heeft geresulteerd in 120 aandachtspunten waarvan er 59 betrekking hebben op de variabele zorgbehoefte, 25 op huishoudenssamenstelling, 21 op cultuur en 15 aandachtspunten op inkomen. Evenals voor de algemene prestaties is voor deze aandachtspunten een database met draaitabel opgesteld, die de mogelijkheid biedt voor het creëren van interessante doorsnedes.
De kennis die is opgedaan middels het literatuuronderzoek en het in hoofdstuk vier gevoerde veldwerk, heeft geleid tot de volgende vier producten, die tezamen het WNB-concept vormen: 1. Definitie woonzorgconcept. De middels expertinterviews tot stand gekomen definitie van het WNB-concept, inclusief de schematische weergave daarvan zoals weergegeven in figuur 4.1. 2. Prestatiebundel. Het eerste deel van de Prestatiebundel betreft het complete overzicht van de 43 prestatieboomdiagrammen met beschrijvende tekst, waarin per behoefte op gestructureerde wijze de bijbehorende prestaties staan uitgewerkt. Het tweede deel bevat een beschrijving van de aandachtspunten op basis van de onderscheidende variabelen (zorgbehoefte, huishoudenssamenstelling, cultuur en inkomen). ‘Database algemeen’ met ‘Draaitabel algemeen’. De volledige informatie vanuit de 3. A. prestatieboomdiagrammen weergegeven in een Excel-database, waaruit middels het juiste gebruik van de draaitabel interessante doorsnedes uit zijn te halen. B. ‘Database aandachtspunten’ met ‘Draaitabel aandachtspunten’. De aandachtspunten per onderscheidende variabelen zijn eveneens geconverteerd tot een Excel-database en bijbehorende draaitabel. 4. A. WNB-Conceptvisualisatie. De conceptvisualisatie is een interactief HTML-bestand dat handen en voeten geeft aan het concept, ondersteuning biedt bij het interpreteren van de aandachtspunten, en voor extra inzicht zorgt in de verschillende benodigde functies per schaalniveau en de onderlinge relaties daartussen. De visualisatie wordt meetbaar gemaakt middels de WNB-prestatiescore. In navolging op de totstandkoming van het WNB-concept in dit hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de randvoorwaarden die van kracht zijn bij het in de praktijk brengen ervan. 74
75
5
IMPLEMENTATIE VAN HET WNB-CONCEPT
76
77
Foto: Philip Toledano (2012)
5
I MPLEMENTATIE
V AN
HET
WNB -CON CEPT
Op basis van literatuuronderzoek en veldwerk is in hoofdstuk 4 het WNB-concept tot stand gekomen. In dit hoofdstuk staat de implementatie van dit woonzorgconcept centraal, waarbij ten eerste in paragraaf 5.1 wordt gekeken wat de potentiële vraag naar het WNB-concept is. Vervolgens wordt in 5.2 onderzocht wat de mogelijkheden zijn om het WNB-concept te realiseren in bestaand zorgvastgoed. Hiervoor is middels een typologie het huidige aanbod aan verzorgingshuizen inzichtelijk gemaakt en wordt ingegaan op de leegstand in dit zorgvastgoed, waarna relevante randvoorwaarden omtrent herbestemming worden besproken. Paragraaf 5.3 gaat in op het realiseren van het WNB-concept in nieuwbouwvorm, en bevat daarbij enkele aanbevelingen betreffende verschijningsvormen, schaalgrootte en toekomstwaarde. Middels een actuele casestudy wordt in 5.4 het WNB-concept in de praktijk gebracht. Het hoofdstuk wordt in 5.5 afgesloten met de conclusie.
5.1
Potentiële vraag naar het WNB-concept
Om inzicht te verkrijgen in de realisatiemogelijkheden van het WNB-concept, dient allereerst de potentiële vraag ernaar helder te worden gemaakt. Hiervoor wordt gekeken naar het tekort aan woonvormen die speciaal gericht zijn op licht zorgbehoevende senioren. Pop (2014) heeft in zijn studie naar “de discrepantie tussen de vraag naar en de overcapaciteit van woningen voor ouderen in een beschutte omgeving” de vraag naar deze beschutte woonvormen inzichtelijk gemaakt, en onderscheidt hierbij semi-zelfstandige woningen en het (voormalig) verzorgingshuis. Semizelfstandige woningen zijn woningen die specifiek geschikt zijn voor senioren met lichamelijke beperkingen, en complexgewijs nabij een zorgdienstencentrum als een verpleeghuis zijn gesitueerd. De woningen in een (voormalig) verzorgingshuis betreffen zowel zelfstandige als onzelfstandige eenheden. Tabel 5.1 Het aanbod aan beschutte woonvormen in 2012 en het tekort aan beschutte woonvormen in 2012 en een prognose van het tekort aan beschutte woonvormen in 2025. Eigen bewerking op basis van Pop (2014)
Aanbod 2012 Semi-zelfstandige woonvormen
447.041
Tekort 2012 20.607
Tekort 2025 30.436
(On)zelfstandige wooneenheden in het verzorgingshuis
46.073
50.400
74.440
Totaal beschutte woonvormen
493.114
71.007
104.876
Pop (2014) concludeert op basis van de resultaten van het Woononderzoek Nederland ‘WoON2012’28 dat het tekort aan beschutte woonvormen in 2012 ongeveer 71 duizend wooneenheden betrof, waarvan ruim 50 duizend eenheden in verzorgingshuizen. Tabel 5.1 geeft dit weer. Opvallend daarbij is dat het totale tekort aan beschutte wooneenheden de komende jaren naar verwachting verder toeneemt tot circa 105 duizend in 2025, terwijl het huidige aanbod van 46 duizend verzorgingshuisplaatsen met leegstand wordt bedreigd. Er is dus sprake van een mis-match tussen vraag en aanbod. Een belangrijke oorzaak hiervan zijn de huidige beleidsontwikkelingen c.q. het scheiden van wonen en zorg. In 5.2.2 Leegstand in zorgvastgoed wordt hier nader op ingegaan. 28
WoON2012 is een onderzoek uitgevoerd in opdracht van de Rijksoverheid dat iedere drie jaar wordt gehouden, met als doel het inzichtelijk maken van de (gewenste) woonsituatie van de Nederlandse bevolking. Hiervoor worden 70.000 interviews afgenomen en wordt onder andere gekeken naar de huishoudenssamenstelling, de woningtype, de woonomgeving, etc. (Rijksoverheid, 2014g)
78
Kortom, het tekort aan geschikte (beschutte) woonvormen voor licht zorgbehoevende senioren neemt de komende jaren sterk toe, en daarmee ook de potentiële vraag naar het WNB-concept.
5.2
Transformatie van verzorgingshuizen
De potentiële vraag naar het WNB-concept kan op twee manieren worden ingevuld: middels het herbestemmen van bestaande bebouwing en middels het realiseren van nieuwbouw. Omdat een deel van de doelstelling in dit onderzoek “de verwachte leegstand in verzorgingshuizen door middel van het herbestemmen tot deze concepten te beperken” betreft, wordt als eerste gekeken naar de mogelijkheden van het realiseren van het WNB-concept in bestaande verzorgingshuizen. Hiervoor wordt allereerst een typologie van verzorgingshuizen gegeven waarna dieper op de leegstand in dit zorgvastgoed wordt ingegaan. Vervolgens worden de belangrijkste randvoorwaarden uiteengezet die van kracht zijn bij het transformeren van bestaand woonzorgvastgoed tot het WNB-concept, waarna ten slotte enkele aanbevelingen worden gegeven. 5.2.1
Typologie van verzorgingshuizen
Zoals in 2.3.1 historische beleidsontwikkelingen staat beschreven hebben met name het overheidsbeleid en de visies op zorg die in de loop der tijd werden ontwikkeld, als maatstaaf gediend bij de totstandkoming van woonzorgconcepten. Daarbij dienden verzorgingshuizen aan het eisenpakket van het Bouwcollege te voldoen om voor financiering in aanmerking te komen (Leidelmeijer, 2010). Dit heeft decennialang geresulteerd in een eenzijdig aanbod en een gebrek aan ontwerpdifferentiatie. Heinen et al. (2012) hebben op basis van beleidsontwikkelingen een typologie opgesteld voor de sector Verpleging & Verzorging, voor de periode tussen het ontstaan van de sector halverwege de twintigste eeuw en 2009. Daarbij maken zij onderscheid tussen verpleeg- en verzorgingshuizen. Met betrekking tot de verzorgingshuizen is een drietal typen te benoemen: ouderenpensions, bejaardenoorden en verzorgingshuizen. Laatstgenoemde is nader onder te verdelen in drie subcategorieën (1984-1996, 1996-2001 en 2001-2009). Tabel 5.2 geeft voor de drie typen verzorgingshuizen de bijbehorende bouwperiodes, de gangbare oppervlaktes van de appartementen en het absolute en relatieve aantal plaatsen ten opzichte van het totaal in 2009 weer. Bijlage 11 bevat een overzicht van de belangrijkste kerngegevens van zowel de verschillende typen verzorgings- als verpleeghuizen, met daarbij per type verzorgingshuis een beknopte beschrijving. Tabel 5.2 Typologie verzorgingshuizen op basis van beleidsontwikkelingen. Eigen bewerking op basis van Heinen et al. (2012)
Verzorgingshuizen Type
Bouwperiode
Nuttig oppervlak appartement
A. Ouderenpensions
1950 – 1963
B. Bejaardenoorden
Aantal plaatsen nog in gebruik
Absoluut
t.o.v. totaal
15 - 18 m²
15.000
14%
1963 – 1984
18 - 24 m²
50.000
45%
C1. Verzorgingshuizen 1984 – 1996
24 - 30 m²
30.000
27%
C2. Verzorgingshuizen 1996 – 2001
35 - 39 m²
5.000
5%
C3. Verzorgingshuizen 2001 – 2009
> 45 m²
10.000
9%
Totaal: 110.000
100%
Verpleeghuizen Type
Bouwperiode
Veelvoorkomend kamertype
Ziekenhuismodel
1960 – 1972
Revalidatiemodel
1972 – 1980
79 Huiskamermodel
1980 – 1996
Verblijfsmodel
1996 – 2002
Verblijfsmodel Verblijfsmodel
Aantal plaatsen nog in gebruik
Absoluut
t.o.v. totaal
4 à 5 persoonskamers
10.000
15%
3 à 4 persoonskamers
10.000
15%
1, 2 en 3 persoonskamers
20.000
31%
eenpersoonskamers
5.000
8%
2002 – 2009
eenpersoonskamers
10.000
15%
1988 – 2009
kleinschalig groepswonen
10.000
15%
5.2.2
Leegstand in zorgvastgoed
Doordat de groep die recht heeft op intramurale zorg wordt beperkt tot de zwaardere zorgbehoevenden, neemt het aandeel licht zorgbehoevenden dat reeds in intramuraal zorgvastgoed woonachtig is, door overlijden of verzwaring van de zorgbehoefte geleidelijk af. Hierdoor komen er in eerste instantie plaatsen in het zorgvastgoed vrij, die opnieuw ingevuld dienen te worden (Vastgoedmarkt, 2013). Deze en andere ontwikkelingen zoals beschreven in 2.3.2 Huidige beleidsontwikkelingen, zorgen in combinatie met de technische en functionele veroudering voor leegstand onder het zorgvastgoed (Van Elp, M.; Van Zaal, M.P.J.; Zuidema, M.V., 2012). Uit efficiëntie overwegingen wordt veelal aangestuurd op het concentreren van de leegstand. De korte termijn en het tempo waarmee de wijzigingen worden doorgevoerd, maken het lastig om de exacte gevolgen ervan te bepalen. Zo stelt Pop (2014) dat het voortbestaan van 46 duizend verzorgingshuisplaatsen onzeker is, en spreekt onderzoeksbureau Berenschot (2014) van een mogelijke sluiting van 600 verzorgingshuizen. Uit een enquête van branchevereniging voor de zorg Actiz (2014) onder 144 leden blijkt dat ongeveer een derde verwacht in de komende periode tenminste één locatie te moeten sluiten. Berenschot houdt in samenwerking met de NOS een overzicht bij van sluitende verzorgingshuizen. Op moment van schrijven bestaat de meest recente versie van deze lijst (gedateerd 12 mei 2014) uit 11 complexen die reeds gesloten zijn, 46 die dit in de nabije toekomst gaan doen en 22 die zich op een andere doelgroep gaan richten. 25 20
15 10 5 0 1950 - 1963
1963 - 1984
A. Ouderenpension
B. Bejaardenoord Reeds gesloten
1984 - 1996
1996 - 2001
2001 - 2009
C1. Verzorgingshuis C2. Verzorgingshuis C3. Verzorgingshuis Gaat sluiten
Andere doelgroep
Figuur 5.1 Aantal verzorgingshuizen naar bouwperiode en type, waarvan bekend is dat ze zijn gesloten, gaan sluiten of op een andere doelgroep gaan richten. Eigen bewerking op basis van Berenschot (2014)
Figuur 5.1 geeft het aantal verzorgingshuizen weer volgens de lijst van Berenschot (2014) waarvan het bouwjaar bekend is, onderverdeeld naar de bouwperiodes conform de verzorgingshuistypologie van Heinen et al. (2012). Hierin valt op dat de complexen die reeds gesloten zijn allen tot het type bejaardenoord horen (gemiddeld bouwjaar 1976). Tot de complexen die gaan sluiten behoren ook ouderenpensions en de type C1 en C2 van de verzorgingshuizen. De panden die hiertoe behoren zijn met een gemiddeld bouwjaar van 197429 tamelijk oud. Met betrekking tot het zorgvastgoed dat tot een andere functie wordt herbestemd, valt het op dat het grootste deel hiervan tot de drie typen verzorgingshuizen behoort, en met een gemiddeld bouwjaar van 1984 aanzienlijk jonger is.
29
Bij dit gemiddelde zijn twee panden van een vroeger bouwjaar (1771 en 1881) weggelaten, omdat die oorspronkelijk niet als verzorgingshuis zijn bedoeld. Inclusief deze panden is het gemiddelde bouwjaar 1967.
80
5.2.3
Randvoorwaarden herbestemming
Om het WNB-concept daadwerkelijk in bestaand woonzorgvastgoed te kunnen realiseren, moet aan bepaalde randvoorwaarden worden voldaan. Het aantal aanwijsbare randvoorwaarden is zeer groot en het bepalen daarvan is een studie op zich. Daarom wordt in deze paragraaf een overzicht gegeven van 23 relevante randvoorwaarden, maar niet alomvattend, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het herbestemmen van bestaande verzorgingshuizen tot het WNB-concept. Een onderverdeling is gemaakt in juridische, organisatorische, financiële, bouwtechnische en objectspecifieke randvoorwaarden. Hoewel sommige randvoorwaarden bij meerdere categorieën ingedeeld zouden kunnen worden, komt iedere voorwaarde maar één keer voor.
A. Juridische randvoorwaarden
Bestemmingsplanwijziging. (Voormalig) intramuraal woonzorgvastgoed heeft meestal de bestemming ‘maatschappelijke doeleinden’. Als de wooneenheden gebruikt gaan worden door senioren zonder intramurale zorgindicatie, dan dient het bestemmingsplan te worden gewijzigd. De bestemming ‘woondoeleinden’ voldoet hiervoor in de meeste gevallen (Pop, 2014). Gemengde overeenkomst. Indien een (zorg)organisatie zowel huisvesting als zorg aan haar bewoners aanbiedt, dan is sprake van een ‘gemengde overeenkomst’. Hierbij gelden andere voorwaarden dan wanneer iemand een aparte huur- en zorgovereenkomst heeft. Dit is sterk afhankelijk per situatie (Aedes, 2014; Rijpstra & Janssen, 2013). Goedkeuring Welstandscommissie. Elke bouwaanvraag, dus ook (ingrijpende) herbestemmingen, dienen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit ter goedkeuring worden voorgelegd aan de lokale Welstandscommissie (Kennisbankherbestemming, 2014; Bergvelt & Van Rossem, 2011). (Lokale) heffingen en vergunningen. Het herbestemmen van verzorgingshuizen tot het WNB-concept kan gevolgen hebben voor bepaalde heffingen en vergunningen, zoals de afvalstoffenheffing en omgevingsvergunning. Dit verschilt per gemeente (Aedes-Actiz, 2013a). Warmtewet. Met ingang van 2014 is de Warmtewet in werking getreden, die verhurende instellingen met een collectieve warmtevoorziening verplicht stelt om per zelfstandige wooneenheid aan te geven wat het exacte energie- en waterverbruik is. Hiervoor moeten mogelijk per woning individuele meters worden aangebracht. Daarbij mogen de kosten voor verwarming niet hoger zijn dan het door de overheid vastgestelde maximumtarief (Aedes, 2014). Wooncontingent. Het wooncontingent wordt op provincieniveau vastgesteld en bevat per gemeente het aantal woningen waarmee deze in een bepaalde periode haar woningvoorraad uit mag breiden. Door het herbestemmen van een verzorgingshuis tot zelfstandige wooneenheden wordt een deel van dit contingent ‘verbruikt’. Dit is alleen mogelijk als de gemeente, die op deze wijze bijvoorbeeld inkomsten uit grondverkoop misloopt, hier toestemming voor geeft (Aedes-Actiz, 2014a).
B. Organisatorische randvoorwaarden
Arrangementen. Een belangrijk aspect van het WNB-concept zijn de af te nemen diensten op het gebied van zorg, wonen en welzijn, zoals maaltijdservice, schoonmaakservice, klein onderhoud of dagjes uit. Hiervoor dient te worden afgewogen hoe deze diensten worden aangeboden. Zo is het mogelijk om deze intern te organiseren, of extern uit te besteden bij één of meerdere partijen.
81
Samenwerkingsvormen. Om het proces van herbestemmen te kunnen doorlopen dient allereerst initiatief daartoe worden getoond door één of meerdere stakeholders. Dit kan bijvoorbeeld de eigenaar van een leegstaand verzorgingshuis zijn (veelal zorginstelling of woningcorporatie), of een collectief van senioren die zelf geschikte woonruimte willen realiseren. Daarbij dient de overweging te worden gemaakt om de herbestemming in eigen beheer uit te besteden of hiervoor een partij zoals een ontwikkelaar in te schakelen (Van Dam, 2013). Daarbij zijn verschillende samenwerkingsvormen mogelijk, zoals een Bouwteam, Design & Build en Turnkey. Een en ander is afhankelijk van de grootte en de aard van de instelling. Stakeholders. Bij een herbestemmingsproces zijn verschillende stakeholders betrokken met uiteenlopende belangen. Voor een succesvol project is het noodzakelijk om deze partijen een gezamenlijke visie te laten delen. Veelvoorkomende stakeholders zijn: o (Institutionele) beleggers. Doordat banken terughoudend zijn met het verstrekken van hypotheken kan het investeren in zorgvastgoed interessant zijn voor beleggers. De sterke toename van de zorgvraag de komende decennia maken met name woonzorgeenheden in de middeldure huursector tot potentiële investeringsobjecten. Hoewel veel beleggers pas investeren zodra het object getransformeerd is, zijn er ook ontwikkelende beleggers (Vegter, 2006). o Burgercollectieven (Collectief Particulier Opdrachtgeverschap). Burgercollectieven bij het realiseren van woningbouw zijn in opmars (Platform31, 2010). Indien een groep senioren gezamenlijk het WNB-concept wil realiseren, is het noodzakelijk dat zij het juiste netwerk tot de beschikking hebben, bestaande uit onder meer financiers, gemeenteambtenaren, projectbegeleiders en woningcorporaties (Faun, Hollander, & Van Klaveren, 2011). o Gemeentes. De te volgen (herbestemming)procedures zijn veelal ingewikkeld waarbij gemeentes zich soms niet meewerkend opstellen (Faun, Hollander, & Van Klaveren, 2011). Deze medewerking is echter noodzakelijk om een project te laten slagen. Het is denkbaar dat zodra een gemeente eenmaal ervaring heeft met dergelijke projecten, zij daar welwillender tegenover staat. o Woningcorporaties en zorginstellingen. Bij het herbestemmen van zorgvastgoed bestaat vaak de wens om zorginstellingen met woningcorporaties samen te laten werken. In het geval een zorginstelling huurt van een woningcorporatie, toont laatstgenoemde, door onder andere aangescherpte wet- en regelgeving, vaak weinig interesse hierin (Faun, Hollander, & Van Klaveren, 2011). Veel bestaande huurcontracten tussen beiden zijn te duur, en door de gewijzigde NHC bekostiging niet marktconform. Ten behoeve van het voorkomen van een mogelijk faillissement van de zorginstelling, en de daaruit volgende nadelige consequenties voor de woningcorporatie, is het van belang dat beide aan tafel gaan zitten om het huurcontract te herzien (Van Dam, 2013).
C. Financiële randvoorwaarden
Bekostiging gemeenschappelijke voorzieningen (zorginfrastructuur). Van belang bij het realiseren van het WNB-concept is het financieren van de gemeenschappelijke voorzieningen. Het betreft hier hoofdzakelijk de voorzieningen en diensten die voorheen tot de verblijfscomponent behoorden en vanuit de AWBZ werden vergoed, zoals de maaltijdservice, de huismeester en het schoonhouden van de gemeenschappelijke ruimte(s). Met het wegvallen van de bekostiging hiervan vanuit de overheid dienen andere financieringsmodellen te worden aangesproken, om alsnog kostendekkend te kunnen 82
opereren. Doordat het bestaande zorgvastgoed is gerealiseerd met het idee dat alle kosten gegarandeerd werden vergoed, heeft een groot deel hiervan te kampen met een teveel aan dure gemeenschappelijke voorzieningen. Dit levert met name problemen op omtrent de betaalbaarheid van beschutte woonvormen voor lage(re) inkomensgroepen (Pop, 2014). Boekwaarde. Bij veel zorginstellingen staat het (leegstaande) zorgvastgoed voor een te hoge waarde in de boeken. Doordat afstoten hierdoor in de meeste gevallen in een te grote financiële last resulteert, is dit geen gewenste oplossing. Herbestemmen tot het WNBconcept zou het boekwaardeprobleem kunnen verminderen. Daarvoor dient echter goed gekeken te worden naar de te maken investeringen en een correcte waardering van het vastgoed. Een impairment-test maakt duidelijk of de boekwaarde nog overeenkomt met de werkelijke waarde (Brand, 2013; Rijksoverheid, 2012b). Eigen bijdrage. Bewoners die hulp ontvangen vanuit de AWBZ en/of de Wmo dienen een eigen bijdrage te betalen, die onder meer afhankelijk is van de zorgindicatie (Rijksoverheid, 2014f). Indien deze eigen bijdrage toeneemt, is het mogelijk dat men minder kan/wil betalen aan huur en servicekosten. Huurprijsniveau. Tot voor kort bedroeg de NHC die zorginstellingen voor intramuraal verblijvende cliënten met ZZP 3 of 4 ontvingen ongeveer 27 euro per dag (Nederlandse Zorgautoriteit, 2013a). Nu deze groep zelf hun huisvesting moet financieren, zou dat neerkomen op een maandhuur van ruim 800 euro. Voor een groot deel van deze groep is dat niet op te brengen doordat zij enkel beschikken over een AOW-uitkering. Zoals in het (eenpersoons-)huishoudboekje in tabel 5.3 is te zien resulteert dit in een bedrag van 624 euro, waarvan zowel de huur, diensten als onvoorziene zaken van betaald moeten worden. Volgens Aedes-Actiz (2013b) is ongeveer de helft van alle 75-plussers bereid om een huur te betalen van 400 tot 650 euro. Een dergelijke huur is enkel te realiseren middels huurtoeslag, omdat de ouderen anders geen geld meer hebben voor diensten en onvoorziene zaken. Tabel 5.3 Huishoudboekje voor alleenstaande ouderen in laagste inkomenskwartiel. Eigen bewerking op basis van Middelkoop (2013) en Nibud (2009)
Inkomsten Inkomen uit AOW
€
1.103
Zorgtoeslag
€
72
- Vaste lasten Premie ziektekostenverzekering
€
85
Verplichte eigen bijdrage ziektekosten
€
30
Overige verzekeringen
€
13
Gemeentelijke belastingen ed.
€
25
Maximale eigen bijdrage zorg thuis
€
14
€
1.175
€
167
- Levensonderhoud (gebaseerd op alleenstaande man 75+)*
€
385
= Beschikbaar voor huur, diensten en overige
€
624
*Gebaseerd op cijfers uit 2009 gecorrigeerd voor inflatie
Huurtoeslag. Bewoners kunnen onder bepaalde voorwaarden huurtoeslag aanvragen. Hieraan kan gedacht worden bij de aanwezigheid van een eigen voordeur en een maandhuur van maximaal de liberalisatiegrens (prijspeil 2014: € 699,48). De maximale huurtoeslag bedraagt 329 euro per maand (Rijksoverheid, 2014e). Voor veel senioren is het, gelet op de betaalbaarheid van de woning, noodzakelijk om aanspraak op de
83
huursubsidie te kunnen maken. Bij het bepalen van de geschiktheid van een te herbestemmen object dient hier rekening mee te worden gehouden. Investeringskapitaal. Voor het herbestemmen van bestaand zorgvastgoed is kapitaal noodzakelijk. Dit kan problemen opleveren aangezien zowel zorginstellingen als woningcorporaties weinig investeringsmogelijkheden meer hebben. Daarbij zijn banken terughoudend in het verstrekken van leningen. Bij particuliere beleggers ligt de focus met name op het realiseren van woonzorgvoorzieningen in het hogere segment, zoals zorgvilla’s (Pop, 2014). Transformatiekosten. De kosten die gebonden zijn aan het herbestemmen van zorgvastgoed kunnen afhankelijk van het object en de situatie behoorlijk oplopen. Voor een ingrijpende herbestemming bedragen deze kosten ongeveer 65 procent van vergelijkbare nieuwbouw. Dit komt overeen met 65 procent van € 1.470,- inc. BTW (€ 956,-) per vierkante meter bruto vloeroppervlak (prijspeil 2015). Indien dit percentage wordt overschreden, is sloop en nieuwbouw vaak een beter alternatief (Kersbergen, Jens, & Meusen-Den Ouden, 2014) Verhuurdersheffing. Wanneer een zorginstelling meer dan tien woningen onder de liberalisatiegrens verhuurt, dan dient deze verhuurdersheffing af te dragen. In 2014 betreft dit 0,381 procent van de OZB-waarde, wat oploopt tot 0,536% in 2017 (Aedes, 2014).
D. Bouwtechnische randvoorwaarden
Bouwbesluit 2012. In het Bouwbesluit 2012 staan per gebruiksfunctie bouwtechnische eigenschappen voorgeschreven. Bij het herbestemmen van verzorgingshuizen, wijzigen de van kracht zijnde bouwtechnische voorschriften van de ‘gezondheidsfunctie’ naar de ‘woonfunctie’. Hiervoor zijn andere voorschriften van kracht waaraan voldaan dient te worden. Met name bij het herbestemmen van ouder zorgvastgoed kan het lastig zijn om deze voorschriften na te leven (Pop, 2014). Brandveiligheid. Voor complexgewijs wonen gelden andere eisen ten behoeve van de brandveiligheid dan voor reguliere woningen. Hierbij gaat het veelal om installatietechnische voorzieningen, zoals brandwerende en zelfsluitende deuren en een sprinklerinstallatie. Het brandveilig maken van de oude verzorgingshuizen kan voor problemen zorgen en gaat dikwijls gepaard met grote investeringen (Pop, 2014). Energiezuinigheid. Veel van de bejaardenoorden hebben een hoog energieverbruik. Uit onderzoek van TNO (2012) blijkt dat voor ongeveer 70 procent van de huidige voorraad aan zorgvastgoed een energiebesparing van minstens 45 procent haalbaar is. In het geval van herbestemmen zijn tegen beperkte meerkosten positieve resultaten te behalen (Blok & Van Rijn, 2014). Flexibiliteit. Om de verschillende functies zoals die in 4.4 WNB-Conceptvisualisatie staan beschreven in een bestaande woonzorgvoorziening te kunnen realiseren, dient deze over een bepaalde mate van flexibiliteit te beschikken, of zijn bouwtechnische interventies noodzakelijk. Het samenvoegen van appartementen kan voor voldoende ruimte zorgen, maar is vaak niet haalbaar bij ouder vastgoed. Redenen waardoor het WNB-concept niet kan worden gerealiseerd zijn bijvoorbeeld te smalle gangen en te hoge kosten die gepaard gaan met de transformatie. Relevante parameters bij het transformeren van zorgvastgoed zijn onder andere het oppervlakte van het gebouw, de gebouwstructuur, de beukmaat, de ontsluitingsprincipes, de gevel en bekleding, de raamindeling, en de aanwezige installaties en de daarvoor ingerichte ruimte (Coupland, zoals geciteerd in Van Dam, 2013). In 5.2.4. Verschijningsvormen wordt hier nader op ingegaan.
84
E. Objectspecifieke randvoorwaarden
5.2.4
Regio. De vergrijzing slaat niet in iedere regio even hard toe en de leegstand in bestaand zorgvastgoed is niet overal gelijk. In 2.1.5 Demografische verschillen op regionaal niveau is te lezen dat de vergrijzing het sterkste optreedt in met name de dunner bevolkte gebieden in regio’s in het oosten en het zuiden van Nederland. Het relatieve tekort aan beschutte woonvormen is het grootste in de provincies Limburg, Zeeland en Gelderland, en het laagste in Flevoland, Noord-Holland en Zuid-Holland (Fokkelman & Buijs, 2014). Deze regionale verschillen zijn van belang bij het bepalen van de geschiktheid van een object om her te bestemmen. Locatie. De locatie is van groot belang om de verschillende prestaties die zijn geformuleerd met betrekking tot de omgeving van het woonzorgvastgoed, te kunnen realiseren. Zo dient een OV-halte in de directe omgeving aanwezig te zijn evenals voorzieningen voor de dagelijkse boodschappen. Om bestaand vastgoed tot het WNB-concept te kunnen herbestemmen, dient de specifieke locatie aan deze eisen te voldoen aangezien het vaak lastig is om deze voorzieningen achteraf te realiseren. Beleving. Zoals in 4.1 Definitie woonzorgconcept staat beschreven, is een belangrijk onderdeel van een geslaagd woonzorgconcept de beleving zoals die zowel door de bewoners zelf, als door de buitenstaanders wordt ervaren (het imago). Deze beleving is objectspecifiek en hangt af van verschillende factoren. Zo is het voor een succesvolle herbestemming voornaam om het imago als bejaardenoord achter zich te laten, en een sfeer te creëren waarbij het normaal huiselijk wonen centraal staat. Huijs (2010) benoemt in haar onderzoek naar de binding (c.q. beleving) van senioren met een woonzorgvoorziening verschillende relevante aspecten, onderverdeeld naar psychologische, sociale en functionele binding. Voorbeelden hiervan zijn respectievelijk trots en geborgenheid, sociaal contact en gebruiksgemak. Huijs concludeert dat om de binding c.q. beleving van de bewoners met het woonzorgvastgoed te optimaliseren, het aanbevelenswaardig is om specifiek per object na te gaan welke eisen met betrekking tot de omgeving, het woonzorgcomplex en de individuele eenheden nodig zijn. Verschijningsvormen
Zoals in 5.2.3.D Bouwtechnische randvoorwaarden is aangekondigd, dienen bestaande woonzorgvoorzieningen, om deze kansrijk tot het WNB-concept te kunnen herbestemmen, over een bepaalde mate van flexibiliteit te beschikken. Uit 5.2.1 Typologie van verzorgingshuizen blijkt dat grofweg drie typen verzorgingshuizen zijn te onderscheiden, waarvan de geschiktheid tot transformatie tot het WNB-concept uiteenloopt. In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven van mogelijke verschijningsvormen op basis van de drie typen, inclusief de belangrijkste aspecten die ten behoeve van een kansrijke herbestemming in ogenschouw dienen te worden genomen.
A. Transformatie van ouderenpensions Om ouderenpensions geschikt te maken om in de behoeften van licht zorgbehoevende senioren te kunnen voorzien, is een intensieve transformatie noodzakelijk. Omdat de locatie een vast gegeven is dient daarvoor per situatie de geschiktheid te worden vastgesteld. Als de locatie geschikt is moet de kwaliteit van de gebouwstructuur worden geanalyseerd, waarbij onder andere de breedte van de gangen, de beukmaat van de appartementen en de wijze van ontsluiting van de appartementen van doorslaggevende invloed kunnen zijn. Te smalle gangen doen de slagingskans van een transformatie sterk afnemen, terwijl een hofjesopzet de slagingskans juist doet toenemen. De meeste ouderenpensions zijn geclusterd in heldere gebouwvormen, als T-, U- en H-modellen. Dit betekent dat de privédomeinen aan rechte doodlopende gangen zijn gesitueerd waardoor een 85
circulaire routing niet mogelijk is. Daarnaast versterkt dit het ‘ziekenhuisgevoel’ dat van negatieve invloed is op de mate van huiselijkheid en daarmee de kans op een succesvolle transformatie. Het grootste manco met betrekking tot de ouderenpensions is de kwaliteit van het privédomein. De bovenste afbeelding in figuur 5.2 betreft een stereotype plattegrond van dit type. Belangrijke aandachtspunten betreffende dit type privédomein zijn onder andere dat het zeer krap is (ca. 15 m²), rolstoelonvriendelijk en men niet over een eigen badkamer beschikt. Daarnaast is de wc ongeschikt, is er een gebrek aan bergruimte, heeft men geen aparte slaapkamer en ontbreekt doorgaans een privé buitenruimte. Deze en andere aandachtspunten staan opgesomd in de middelste kolom van tabel 5.4. Door de vele tekortkomingen bedraagt de WNB-prestatiescore van een privédomein in een ouderenpension, conform de methode zoals beschreven in 4.4.2.C WNBPrestatiescore, een zeer lage 12 procent. Bijlage 12 geeft deze berekening weer. De onderste plattegrond in figuur 5.2 geeft een mogelijke verschijningsvorm weer van een ouderenpension waarbij het WNB-concept is geïmplementeerd. Hierbij zijn drie standaardappartementen samengevoegd tot één ruimer appartement (ca. 43 m²), met als doel om alle functies en relaties conform de WNB-conceptvisualisatie te kunnen realiseren. Zo is ruimte gecreëerd voor het realiseren van een privé badkamer, een slaapkamer, een extra (slaap)kamer, een buitrenruimte (loggia), een complete keuken en extra bergruimte. Deze en andere punten worden eveneens in tabel 5.4 benoemd. De WNB-prestatiescore in de getransformeerde toestand bedraagt 86 procent, en staat eveneens in bijlage 12 weergegeven. Theoretisch gezien lijkt een dergelijke transformatie niet onmogelijk. In de praktijk zorgt de matige gebouwkwaliteit ervoor dat sloop en nieuwbouw veelal een (financieel) aantrekkelijker alternatief is. Daarbij gaat een dergelijk intensieve transformatie gepaard met de nodige risico’s, dient in tijdelijke huisvesting voor de bewoners te worden voorzien, en blijft slechts een derde van het oorspronkelijke aantal wooneenheden over. Tabel 5.4 Aandachtspunten voor het type ouderenpension in de standaardsituatie en bij transformatie
tot het WNB-concept
Ouderenpension Omgeving
Aandachtspunten standaard • Geen specifieke punten benoembaar
Aandachtspunten transformatie • Een goede omgeving (locatie, marktvraag, voorzieningen, etc.) is noodzakelijk voor een succesvolle transformatie
Semiopenbare ruimte
- Gangen te smal (< 2,0m) - Vaak geen mogelijkheid om rondes te lopen - 'Ziekenhuisuitstraling'
- Uitbreiding van de gemeenschappelijke voorzieningen is meestal nodig (woonkamer, tvhoek, etc.) - Een ongeschikte gebouwstructuur is niet te transformeren binnen de gestelde randvoorwaarden
Privédomein
-
• Samenvoegen van meerdere (drie) appartementen tot één ruimer appartement (ca. 43 m²) + Realiseren privé badkamer + Realiseren slaapkamer + Realiseren extra (slaap)kamer + Realiseren buitenruimte (loggia) + Realiseren complete keuken + Realiseren extra bergruimte - Matige gebouwkwaliteit maakt sloop en nieuwbouw veelal een aantrekkelijk(er) alternatief - Intensieve transformatie -> risico’s bij sloop + (tijdelijke) herhuisvesting bewoners - Eenderde van de oorspronkelijke plaatsen blijft over
Zeer krap appartement ( ca. 15 m²) Rolstoelonvriendelijk Geen extra brede deuren Geen eigen badkamer WC is ongeschikt Zeer beperkte keuken Geen aparte slaapkamer Te krappe woonkamer Vaak geen buitenruimte Beperkte bergruimte Geen extra (slaap)kamer
86
Figuur 5.2 Boven: plattegrond van een stereotype ‘appartement’ (ca. 15 - 18 m²) van het type
ouderenpension. Onder: mogelijke transformatie van drie standaard appartementen tot één ruimer appartement (ca. 43 m² GO). Eigen bewerking op basis van Heinen et al. (2012)
87
B. Transformatie van bejaardenoorden Het transformeren van bejaardenoorden vertoont grote gelijkenissen met die van het transformeren van ouderenpensions. Zo dient allereerst de locatie passend te zijn en het gebouw over een geschikte gebouwstructuur te beschikken. De gangen van bejaardenoorden zijn vaak (te) smal, maar doorgaans ruimer dan bij de ouderenpensions. Bij het ontwikkelen van de bejaardenoorden is uitgegaan van een totale oppervlakte van maximaal 40 vierkante meter per bewoner. Hiervan behoort ongeveer 18 tot 24 vierkante meter tot het privédomein en de overige 16 tot 22 tot de semiopenbare ruimtes. De belangrijkste gemeenschappelijke voorzieningen zijn gelijk aan de ouderenpensions, namelijk de eetzaal en de recreatiezaal (Heinen, J., Sijsling, H. & Groen, M., 2012). Het voorzieningenniveau is bij dit type normaliter geen groot knelpunt. Veelvoorkomende gebouwvormen zijn overeenkomstig met die van de ouderenpensions, te weten het T-, U-, H- en breedvoet-model. Dit betekent dat de semiopenbare ruimtes gekenmerkt worden door rechte doodlopende gangen, die vrijwel niet zijn te transformeren. Latere uitvoeringen van bejaardenoorden zijn meer in de stedelijke structuur geïntegreerd door bijvoorbeeld het combineren van de woonzorgfunctie met andere functies zoals reguliere woningbouw of een bibliotheek (Mens & Wagenaar, 2010). Met name deze latere types lijken doordat ze meer aansluiting vinden op de ‘gewone’ woonwijk beter geschikt om te transformeren tot het WNBconcept. De grote gelijkenissen die de bejaardenoorden en ouderenpensions met elkaar hebben, zijn ook terug te zien in de knelpunten. Allereerst is het oppervlakte van de privédomeinen zeer beperkt. Hierdoor zijn niet alle benodigde functies aanwezig of is de kwaliteit ervan ondermaats. Zo zijn de appartementen rolstoelonvriendelijk, is de wc ongeschikt, de keuken beperkt in uitvoering, is er geen aparte slaapkamer aanwezig en is de bergruimte beperkt. De grootste verbetering ten opzichte van de ouderenpensions is de aanwezigheid van een eigen badkamer. De kwaliteit van deze badkamer is echter zeer beperkt, dat betekent dat die volledig vernieuwd en uitgebreid dient te worden om aan het WNB-concept te kunnen voldoen. De hier genoemde aspecten en aanvullende punten staan opgesomd in de middelste kolom van tabel 5.5. Hoewel de WNBprestatiescore van een privédomein in een bejaardenoord met 24 procent het dubbele is van een ouderenpension, is deze score alsnog te classificeren als zeer laag. Bijlage 13 betreft een overzicht van de totstandkoming van deze waarde. In figuur 5.3 is een standaard plattegrond van een privédomein van het type bejaardenoord weergegeven met daarbij een mogelijke verschijningsvorm van een transformatie tot het WNBconcept. Daarbij zijn twee standaardappartementen samengevoegd tot één ruimer appartement (ca. 41 m²). Op deze wijze is het mogelijk om een ruimere badkamer, een slaapkamer, een extra (slaap)kamer, een buitenruimte (loggia), een complete keuken en extra bergruimte te realiseren. Een nadere toelichting van deze plattegrond staat beschreven bij de casestudy in 5.4.3.A Privédomein. Tabel 5.5 benoemt enkele belangrijke aandachtspunten bij het transformeren van bejaardenoorden tot het WNB-concept. De transformatie resulteert in een WNB-prestatiescore van 81 procent (zie bijlage 13 voor de berekening), wat lager is dan van de ouderenpensions. Dit komt onder andere door het ontbreken van een separaat (gasten)toilet. Hoewel de score lager is, is de slagingskans groter. Het samenvoegen van twee in plaats van drie appartementen maakt de transformatie minder risicovol, en zorgt ervoor dat niet twee derde van de oorspronkelijke wooneenheden verloren gaan, maar ‘slechts’ de helft. Het samenvoegen van appartementen is in het verleden vaker bij dit type toegepast, wat pleit voor de haalbaarheid van een dergelijke ingreep.
88
Tabel 5.5 Aandachtspunten voor het type bejaardenoord in de standaardsituatie en bij transformatie tot
het WNB-concept
Bejaardenoord Omgeving
Aandachtspunten standaard • Geen specifieke punten benoembaar
Aandachtspunten transformatie • Een goede omgeving (locatie, marktvraag, voorzieningen, etc.) is noodzakelijk voor een succesvolle transformatie
Semiopenbare ruimte
- Gangen te smal (< 2,0m) - Vaak geen mogelijkheid om rondes te lopen
• Per geval bekijken of uitbreiding van de gemeenschappelijke voorzieningen nodig is (woonkamer, tv-hoek, etc.) - Een ongeschikte gebouwstructuur is niet te transformeren binnen de gestelde randvoorwaarden
Privédomein
-
• Samenvoegen van twee appartementen tot één ruimer appartement (41 m²) + Realiseren privé badkamer + Realiseren slaapkamer + Realiseren extra (slaap)kamer + Realiseren buitenruimte (loggia) + Realiseren complete keuken + Realiseren extra bergruimte - Matige gebouwkwaliteit maakt sloop en nieuwbouw veelal een aantrekkelijk(er) alternatief - Intensieve transformatie -> risico’s bij sloop + (tijdelijke) herhuisvesting bewoners. - De helft van de oorspronkelijke plaatsen blijft over
89
Krap appartement ( ca. 23 m²) Rolstoelonvriendelijk Geen extra brede deuren Krappe badkamer WC is ongeschikt Zeer beperkte keuken Geen aparte slaapkamer Te krappe woonkamer Vaak geen buitenruimte Beperkte bergruimte Geen extra (slaap)kamer
Figuur 5.3 Boven: plattegrond van een stereotype ‘appartement’ (ca. 18 - 24 m²) van het type
bejaardenoord. Onder: mogelijke transformatie van twee standaard appartementen tot één ruimer appartement (ca. 41 m² GO). Eigen bewerking op basis van Heinen et al. (2012)
90
C. Transformatie van verzorgingshuizen De komst van het type verzorgingshuis betekende niet alleen een verder uitgebreid voorzieningenniveau en de komst van de meer huiselijke hofjesopzet, maar vooral ook grotere privédomeinen. Specifiek met de komst van subtype C2 in 1996 leken de appartementen meer op reguliere woningbouw. In tegenstelling tot de ouderenpensions en de bejaardenoorden heeft men in een verzorgingshuis de beschikking over een separate woon- en slaapkamer, een eigen badkamer met toilet en douche, een halletje en bergruimte en een kitchenette met kookgelegenheid (Heinen, J., Sijsling, H. & Groen, M., 2012). De bovenste afbeelding van figuur 5.4 geeft een standaard plattegrond vanaf type verzorgingshuis C2 weer. Kenmerkend voor de privédomeinen is de rolstoelvriendelijke uitvoering waaronder de aanwezigheid van brede (schuif)deuren. Daarnaast is de badkamer geschikt voor zorgbehoevende senioren. Nadelig is dat er geen separate WC aanwezig is, evenals een extra (slaap)kamer. Verder beschikt men niet altijd over een buitenruimte en is de bergruimte beperkt. In de standaard uitvoering heeft een dergelijk privédomein een WNB-prestatiescore van 50 procent, wat ruim het dubbele is van een bejaardenoord, of ruim het viervoudige van een ouderenpension. Desalniettemin is deze score duidelijk voor verbetering vatbaar. Bijlage 14 geeft de berekening van deze score weer. De onderste plattegrond van figuur 5.4 betreft een mogelijke verschijningsvorm waarbij drie standaard appartementen zijn samengevoegd tot twee appartementen conform het WNB-concept. Hierbij neemt het totale vloeroppervlak toe van ca. 39 tot 52 vierkante meter GO, exclusief de privé buitenruimte van 6,5 vierkante meter. Dit vergrote oppervlakte vertaalt zich in een extra (slaap)kamer, een complete keuken, extra bergruimte en een separaat (gasten)toilet. In de getransformeerde situatie bedraagt de WNB-prestatiescore van het privédomein een zeer hoge 93 procent. De totstandkoming hiervan staat eveneens weergegeven in bijlage 14. De transformatie van het type verzorgingshuis leidt tot een zeer geschikte woning voor licht zorgbehoevende senioren. Het is echter bedenkelijk hoe realistisch een dergelijke ingreep in de praktijk is, aangezien de appartementen in de standaard uitrusting van een redelijke kwaliteit zijn, een transformatie kostbaar is en een derde van de oorspronkelijke plaatsen komt te vervallen. Tabel 5.6 Aandachtspunten voor het type verzorgingshuis in de standaardsituatie en bij transformatie
tot het WNB-concept
Verzorgingshuis Omgeving
Aandachtspunten standaard • Geen specifieke punten benoembaar
Aandachtspunten transformatie • Een goede omgeving (locatie, marktvraag, voorzieningen, etc.) is noodzakelijk voor een succesvolle transformatie
Semiopenbare ruimte
+ Completer voorzieningenniveau + Vaker een hofjesopzet met een meer huiselijke uitstraling
+ Compleet voorzieningenniveau maakt uitbreiding doorgaans niet noodzakelijk
Privédomein
Tamelijk ruim appartement ( ca. 40 m²) • Samenvoegen van drie appartementen tot twee + Rolstoelvriendelijk ruime appartement (52 m²) + Brede (schuif)deuren + Realiseren extra (slaap)kamer + Geschikte badkamer + Realiseren buitenruimte (loggia) + Basiskeuken + Realiseren complete keuken + Aparte slaapkamer + Realiseren extra bergruimte - Geen separate WC + Realiseren separate WC - Soms een buitenruimte - Standaardappartementen zijn vaak van goede - Beperkte bergruimte kwaliteit, wat transformatie overbodig maakt - Geen extra (slaap)kamer - Tweederde van de oorspronkelijke plaatsen blijft over
91
Figuur 5.4 Boven: plattegrond van een stereotype ‘appartement’ (ca. 39,5 m² GO) van het type
verzorgingshuis. Onder: mogelijke transformatie van drie standaard appartementen tot twee ruime appartement (ca. 52 m² GO). Eigen bewerking op basis van Heinen et al. (2012)
92
5.2.5
Aanbevelingen met betrekking tot kansrijk herbestemmen
De slagingskans van herbestemming is afhankelijk van de markt, de locatie en het gebouw (De Jonge, 2014). Zoals onder andere in 5.1 Potentiële vraag naar het WNB-concept staat beschreven, is er ruimte in de markt voor het realiseren van het concept. De procedure om hiervoor bestaand woonzorgvastgoed te herbestemmen is tamelijk complex en wordt gekenmerkt door verschillende stakeholders die naast hun individuele belangen, ook een gezamenlijke visie dienen te delen. Daarom is het voor kansrijk herbestemmen van extra belang dat hier voldoende aandacht wordt besteed, zoals door het creëren van onderlinge commitment. Met betrekking tot de locatie is de vraag naar beschutte woonvormen het grootste in de provincies Limburg, Zeeland en Gelderland. Gelet op de sterke mate waarin de zorgvraag toeneemt, bestaat in iedere provincie, met uitzondering van Flevoland, een tekort aan dergelijke woonvormen. Een te herbestemmen verzorgingshuis dient gesitueerd te zijn in een beschutte omgeving, met in de directe nabijheid primaire voorzieningen als een winkel voor de dagelijkse boodschappen, een activiteiten-/ ontmoetingscentrum, een OV-halte, groenelementen en natuurlijk diensten en voorzieningen omtrent zorglevering. De mate van geschiktheid van een gebouw om te herbestemmen tot het WNB-concept, kan deels worden bepaald aan de hand van de WNB-prestatiescore zoals beschreven in 4.4.2.C WNBprestatiescore. In 5.2.4 Verschijningsvormen is voor zowel het type ouderenpension, bejaardenoord als verzorgingshuis vastgesteld wat de WNB-prestatiescore in de standaard situatie is, en tot welke niveau die gebracht kan worden middels een transformatie met het WNB-concept als uitgangspunt. Omdat de semiopenbare ruimte minder homogeen zijn uitgevoerd dan de privédomeinen, is enkel voor de privédomeinen de WNB-score vastgesteld. Wel kan vermeld worden dat het voorzieningenniveau doorgaans geen problemen oplevert, maar de algehele gebouwstructuur inclusief gangbreedtes en beukmaat wel problematisch kunnen wezen. Anders geformuleerd: indien een object lange doodlopende gangen heeft met een breedte minder dan twee meter, dan is de kans op een succesvolle transformatie minimaal. Gekeken naar de privédomeinen kan worden gesteld dat voor ieder type het gebrek aan ruimte het belangrijkste probleem is. Een manier om dit te verhelpen is het samenvoegen van meerdere appartementen tot een kleiner aantal ruimere appartementen. Voor de ouderenpensions en bejaardenoorden is dit te bereiken door respectievelijk drie en twee appartementen samen te voegen. Voor het type verzorgingshuis volstaat het in dit geval om van drie appartementen twee privédomeinen te maken. De resultaten van deze hypothetische transformatie staan weergegeven in tabel 5.6. Hieruit is op te maken dat hoe ouder het type woonzorgvastgoed, hoe groter de te behalen resultaten zijn. Zo neemt de WNB-prestatiescore bij het type ouderenpension toe van 12 tot 86 procent, oftewel een factor 6,5. Voor de typen bejaardenoord en verzorgingshuis zorgt de transformatie voor een toename van de WNB-prestatiescore met respectievelijk ongeveer een factor 2,4 en 0,9. Tabel 5.6 Resultaten transformatie per type
A. Ouderenpension WNB-score standaard WNB-score na transformatie Absolute toename WNB-score Relatieve toename WNB-score Opp. standaard (m² GO) Opp. getransformeerd (m² GO)
93
12% 86% 75% 650% 15,0 43,1
B. Bejaardenoord
24% 81% 57% 242% 23,5 41,2
C. Verzorgingshuis
50% 93% 43% 87% 39,5 52,2
Hoewel de te behalen verbeterslag voor jongere typen beperkter is, is de kans op succes groter. Dit komt omdat de gebouwkwaliteit van de oudere objecten soms zo ondermaats is, dat transformatie geen uitkomst biedt. In veel gevallen is sloop en nieuwbouw een (financieel) aantrekkelijker alternatief. Deze veronderstelling wordt versterkt door de bevindingen op basis van figuur 5.1 en de bouwtechnische randvoorwaarden. Daarbij stellen minister Blok en staatssecretaris Van Rijn (2014) in hun brief aan de Tweede Kamer dat vanwege beperkte kwaliteit en een gebrek aan herbestemmingsmogelijkheden ongeveer 75 tot 85 procent van het zorgvastgoed van voor 1985, oftewel de ouderenpensions en de bejaardenoorden, dient te worden gesloopt. Uit een enquête van Actiz (2014) omtrent het herbestemmen van verzorgingshuizen blijkt dat verouderde objecten en het niet sluitend krijgen van business cases de grootste knelpunten zijn bij kansrijk herbestemmen. Geconcludeerd kan worden dat met name het type verzorgingshuis zich leent voor het implementeren van het WNB-concept. De verbeterslag die is te bereiken is beperkter bij verzorgingshuizen dan bij de oudere typen. Het betere uitgangspunt zorgt er daarentegen wel voor dat de transformatie het minst ingrijpend en daarmee minder risicovol is, en het te behalen eindresultaat, een WNB-prestatiescore van 93 procent, het meest positief uitpakt. Daarbij gaan bij dit type het minst aantal wooneenheden verloren, wat een positieve bijdrage levert aan de financiële haalbaarheid en de toenemende vraag naar voor licht zorgbehoevende senioren geschikte woningen.
5.3
Nieuwbouw
In 5.1 Potentiële vraag naar het WNB-concept is gebleken dat het absolute tekort aan beschutte woonvormen groter is dan middels het herbestemmen van verzorgingshuizen kan worden gecompenseerd. Daarbij blijkt uit de vorige paragraaf dat niet alle verzorgingshuizen even geschikt zijn om conform het WNB-concept te herbestemmen. Om het gat tussen vraag en aanbod te kunnen verkleinen, dient in aanvulling op de herbestemmingen nieuwbouw te worden gepleegd. In deze paragraaf wordt ingegaan op relevante aspecten omtrent het realiseren van het WNB-concept in nieuwbouwvorm, waarbij suggesties worden gegeven betreffende een mogelijke verschijningsvormen. 5.3.1
Verschijningsvormen
Doordat men bij nieuwbouw van het WNB-concept niet direct gebonden is aan bestaande gebouwstructuren, is de variatie in mogelijke verschijningsvormen groter. Hier worden enkele voorbeelden gegeven van uitwerkingen van het WNB-concept, waarbij eerst een mogelijke verschijningsvorm van een privédomein aan bod komt en vervolgens enkele varianten van clusteringen van deze privédomeinen in samenhang met de semiopenbare ruimte worden behandeld.
A. Privédomein Doordat nieuwbouw met minder ontwerprestricties gepaard gaat dan herbestemming, is een hogere WNB-prestatiescore haalbaar. Het getransformeerde type verzorgingshuis zoals besproken in 5.2.4.C Transformatie van verzorgingshuizen biedt met een WNB-prestatiescore van 93 procent een goed uitgangspunt voor een ‘ideale’ plattegrond. Een voorbeeld van een dergelijke plattegrond, overeenkomstig met de conceptuele opzet van de WNB-conceptvisualisatie, is weergegeven in figuur 5.5. Een belangrijk verschil tussen nieuwbouw en transformatie is allereerst dat men bij eerstgenoemde niet beperkt wordt door een bestaande beukmaat. Dit resulteert onder andere in een gebruikersoppervlakte (GO) van de nieuwbouwoplossing die met 55,9 vierkante meter net iets 94
groter is dan de getransformeerde varianten. Deze toegevoegde ruimte komt volledig ten goede aan de slaapkamer en de badkamer. De badkamer in combinatie met de WC is het tweede belangrijke verschil. Een schuifwand tussen beide biedt namelijk de mogelijkheid om voor bijvoorbeeld visite, het toilet af te zonderen van de badkamer, en daarmee de privacy van de bewoner te waarborgen. Door het geheel te openen is gedurende de nacht het toilet direct vanuit de slaapkamer bereikbaar. Tevens hoeft men vanuit de woonkamer niet eerst naar de hal om het toilet te kunnen bereiken, maar sluiten deze direct op elkaar aan. Deze goede bereikbaarheid verkleind de kans op ongelukjes. Verder zorgt de multifunctionele opzet ervoor dat één toilet voldoende is voor het privédomein, waarmee op ruimte en kosten wordt bespaard. Het laatste belangrijke verschil dat mogelijk is door het ontbreken van een woningscheidende wand is de ontsluiting van de extra (slaap)kamer via de hal. Dit is van toegevoegde waarde voor onder andere verschillende culturen waarbij het gebruikelijk is om mannen en vrouwen apart te ontvangen. De stippellijn in de plattegrond geeft de plek van een eventuele schuifwand weer, waarmee de leefruimte kan worden opgedeeld in een woonkamer en een keuken. Ook dit geniet bij bepaalde culturen de voorkeur. In overeenstemming met de transformatiemodellen is gekozen voor een loggia als (deel van de) privébuitenruimte, omdat men op deze wijze vanuit zowel de slaapkamer, woonkamer als keuken direct naar buiten kan. Verder zitten de gebruikers op deze wijze beschut, zodat men ook bij minder weer eerder comfortabel van de buitenlucht kan genieten.
Figuur 5.5 Mogelijke plattegrond van het WNB-concept in nieuwbouwvorm (55,9 m² GO)
B. Semiopenbare ruimte Een belangrijk onderdeel van het WNB-concept is het maken van onderscheid tussen het privédomein, de semiopenbare ruimte en de omgeving waarin het geheel is gesitueerd. Het realiseren van nieuwbouw biedt extra mogelijkheden om te variëren met de verhouding tussen deze schaalniveaus. Figuur 5.6 illustreert drie verschillende modellen waarbij de verhouding tussen 95
de schaalniveaus telkens anders is. De privédomeinen worden hierin weergegeven middels de blauwe blokjes, de semiopenbare ruimte middels de oranje blokjes, en de noodzakelijke en optionele ontsluitingen ten opzichte van de omgeving middels respectievelijk zwarte en grijze driehoekjes.
I
II
III
Figuur 5.6 Modellen van mogelijke verschijningsvormen van het woonzorgconcept, met in blauw de
privédomeinen en in oranje de semiopenbare ruimte. De zwarte en grijze driehoeken symboliseren respectievelijk de noodzakelijke en optionele ontsluitingen ten opzichte van de omgeving.
I.
II.
III.
Geschakeld. Een mogelijke uitwerking is om de privédomeinen als geschakelde woningen uit te voeren met daarin opgenomen een semiopenbare ruimte. Deze variant lijkt het meeste op ‘gewoon wonen’, waarbij het privédomein dominanter dan de semiopenbare ruimte. Het is mogelijk om de privédomeinen middels bijvoorbeeld een gang of balustrade aan elkaar te schakelen, waardoor dit effect afneemt. Op deze wijze zijn de optionele ontsluitingen (zie grijze pijlen) met de omgeving niet noodzakelijk, maar kan via de semiopenbare ruimte worden ontsloten, wat bijdraagt aan het gevoel van veiligheid. Geclusterd. Een verschijningsvorm waarbij de semiopenbare ruimte een meer dominante rol heeft is de geclusterde opzet. Hierbij ligt deze centraal tussen de privédomeinen, die daar direct aan gekoppeld zijn. Het voordeel van deze opzet is dat iedere bewoner direct de gemeenschappelijke ruimte kan bereiken, zonder daarvoor eerst ver te hoeven lopen. In deze variant is het zowel mogelijk om de privédomeinen direct op de omgeving te ontsluiten, en/of via een hoofdingang in de semiopenbare ruimte. Voordelen van deze verschijningsvorm zijn dat die relatief compact is te realiseren en in meerdere bouwlagen kan worden uitgevoerd. Gedecentraliseerd. Een verschijningsvorm waarbij het vastgoed zich in sterke mate verenigd met de omgeving is het gedecentraliseerde model. Zoals in figuur 5.5 is te zien zijn de verschillende onderdelen niet direct aan elkaar gekoppeld, maar staan deze wel in direct contact met de omgeving. In tegenstelling tot I en II is het in model III niet mogelijk om de ontsluiting van de privédomeinen via een gemeenschappelijke gang of hal te realiseren. De ruimte tussen de privédomeinen kan bijvoorbeeld ingevuld worden met reguliere woningbouw, wat bijdraagt aan de integratie van de senioren in de wijk. Een uitvoering van deze variant is bijvoorbeeld een parkachtige setting met een centraal voorzieningenpunt en daaromheen individuele seniorenwoningen. In een meer stedelijke setting kan gedacht worden aan een appartementencomplex met daarin zowel reguliere woningen als seniorenwoningen en een centrale ontmoetingsruimte.
96
C. Schaalgrootte De modellen in figuur 5.6 zijn niet representatief voor de gewenste ratio tussen het aantal privédomeinen en de semiopenbare ruimte. Voor deze ratio is geen eenduidig antwoord te geven, aangezien die afhankelijk is van verschillende factoren, zoals de exacte verschijningsvorm, het draagvlak en de financiering van de aanwezige voorzieningen, de opvattingen van de architect en opdrachtgever, en de specifieke doelgroep. Een realistische orde van grootte is circa acht tot twintig privédomeinen per semiopenbare ruimte. De ondergrens is gelijk aan het aantal personen dat doorgaans bij groepswonen bij elkaar woont en is onder andere nodig voor de financiële haalbaarheid. Voor het bepalen van de bovengrens is het vooral belangrijk dat de bewoners een gevoel van veiligheid en geborgenheid ervaren. Tijdens een expertinterview werd benadrukt dat met name voor personen met een psychogeriatrische aandoening het lastig kan zijn om veel gezichten te onthouden. Deze expert benoemde daarbij het indicatieve maximum van 20 personen per afdeling. Een mogelijke oplossing om een groter complex te kunnen realiseren is het maken van subgroepen. Hierbij wordt iedere subgroep van een eigen gemeenschappelijke ontmoetingsruimte voorzien, terwijl overige voorzieningen als een Grand Café voor het gehele complex, en mogelijk daarbuiten, dienen. 5.3.2
Toekomstwaarde
De investeringskosten voor nieuwbouw bedragen ongeveer de helft meer dan die in het geval van herbestemmen. Dit komt overeen met circa € 1.470,- per vierkante meter bruto vloeroppervlak (Kersbergen, Jens, & Meusen-Den Ouden, 2014). Om deze investering terug te kunnen verdienen is een lange exploitatietermijn nodig, in combinatie met een zo hoog mogelijke restwaarde. Hiervoor is het belangrijk dat het nieuwe vastgoed, in tegenstelling tot het huidige problematische zorgvastgoed, van een flexibele en courante gebouwstructuur wordt voorzien. Dit is met name gestoeld op het feit dat de vergrijzing piekt in 2040 en vanaf 2060 duidelijk af gaat nemen. Het is mogelijk dat de huidige functie van seniorenwoning behouden blijft, maar het is ook haalbaar om het privédomein als appartement op de reguliere woningmarkt aan te bieden, en de gemeenschappelijke ruimte daarbij eventueel te transformeren tot één of meerdere extra woningen. Doordat de Nederlandse bevolking na het hoogtepunt van de vergrijzing volgens het CBS (2013) niet meer sterk in omvang toe zal nemen, betreft de vraag naar nieuwe woningen hoofdzakelijk een vervangingsopgave. Het afnemen van de vergrijzingsgolf zou daarom kunnen resulteren in een overaanbod van getransformeerde seniorenwoningen. Een andere vorm van flexibiliteit waarbij dit wordt voorkomen is door het gebouw demontabel te realiseren, met het idee dat het over een bepaalde periode wordt gedemonteerd en eventueel elders wordt opgebouwd. Dit alternatief lijkt met name geschikt te zijn voor gebieden met een beperkte groei, of zelfs krimp, zoals Zeeuws-Vlaanderen of Zuid-Limburg.
5.4
Casestudy
Ter illustratie en toetsing van de praktische toepasbaarheid van het in hoofdstuk 4 tot stand gekomen Wonen-Naar-Behoeften-concept en de in de voorgaande paragrafen beschreven bijbehorende randvoorwaarden, wordt hier middels een casestudy het WNB-concept in de praktijk gebracht. Omdat dit onderzoek als secundair doel heeft om leegstand in verzorgingshuizen terug te dringen, staat in de praktijktoets een verzorgingshuis centraal dat bedreigd wordt met leegstand.
97
5.4.1
Het object
Binnen AAG ligt een actueel vraagstuk van Evean Zorg. Evean Zorg is een zorgaanbieder van onder andere diensten omtrent thuiszorg, wonen met zorg en dagbesteding, en is actief in de regio Zaanstreek-Waterland (Evean Zorg, 2014). Eén van de 21 locaties die de organisatie behelst is het in Assendelft gesitueerde Festina Lente. Dit verzorgingshuis van het type bejaardenoord is gerealiseerd in het begin van de jaren zeventig van de twintigste eeuw. Uit 5.2.5 Aanbevelingen met betrekking tot kansrijk herbestemmen blijkt dat dit type zich doorgaans minder goed leent voor herbestemming dan een later type verzorgingshuis. Dit betekent niet dat daar geen enkele mogelijkheid toe is. Het gebouw wordt door Evean Zorg gehuurd van Woonzorg Nederland. Omdat het huurcontract op de korte termijn afloopt staat de toekomst van de locatie in de huidige vorm ter discussie. Figuur 5.7 geeft een overzicht van algemene gegevens en een impressie van het woongebouw van Festina Lente weer. Festina Lente
Beemsterstraat 25 5611WP te Assendelft
Type
Beschut wonen bejaardenoord
Bouwjaar
1970
Bruto vloeroppervlak
4.291 m² BVO
Gebouwopzet
4 vleugels in kruisvorm, waarvan één 3-laags, twee 2-laags en één 1-laags
Aantal eenheden
85 verzorgingshuisplaatsen en 18 aanleunwoningen
Figuur 5.7 Algemene gegevens en impressie van het woongebouw van Festina Lente
Om tot een verbeterd woonzorgcentrum te komen dient eerst helder te zijn wat de huidige stand van zaken is. Hiervoor wordt per schaalniveau een korte beschrijving gegeven, waarna in 5.4.2 WNB-Prestatiescore huidige situatie aan de hand van de conceptvisualisatie en het overzicht van tabel 4.8 de belangrijkste tekortkomingen inzichtelijk worden gemaakt.
A. Omgeving Ten midden van de Zaanstreek ligt het Noord-Hollandse dorp Assendelft. Assendelft bestaat uit twee delen, waarvan in het zuidelijke deel één woonzorgvoorziening aanwezig is: Festina Lente. Het object is het enige verzorgingshuis van het dorp en is gelegen op een groene loper in een woonwijk met een diversiteit aan geschakelde woningen en een enkele vrijstaande woning. Tegenover de ingang is een OV-halte aanwezig en voorzieningen als een supermarkt zijn op ongeveer 500 meter aanwezig. De tuin/bestrating in de directe omgeving is op sommige plaatsen verzakt. In het algemeen kan gesteld worden dat de omgeving van een goede kwaliteit is. Figuur 5.8 geeft een kadasterkaart en een luchtfoto weer van Festina Lente in haar omgeving.
98
Figuur 5.8 Kadasterkaart en luchtfoto van Festina Lente in haar omgeving (Kadaster, 2014; Google Maps, 2014)
B. Semiopenbare ruimte Festina Lenta beschikt over verschillende semiopenbare functies, waarvan de ontmoetings-/ recreatieruimte en het restaurant de belangrijkste zijn. Deze functies zijn gevestigd in dezelfde centrale ‘grote zaal’. Wijkbewoners kunnen eveneens gebruik maken van deze voorzieningen. Daarnaast beschikt het object over onder andere een ruime tuin, een winkeltje, een pedicure, een kapsalon en een wasservice (Evean Zorg, 2014). Minpunten zijn onder andere dat de semiopenbare ruimte sterk is verouderd, de gangen te smal zijn (2 meter) en onvoldoende ruimte bieden voor het parkeren van de scootmobiel, en de liften te klein zijn voor een brancard.
99
C. Privédomein De privédomeinen in Festina Lente zijn per vleugel gesitueerd aan een lange gang en beschikken allen over dezelfde indeling. De kamers hebben een diepte van 6,5 meter en een beukmaat van 3,9 meter, wat resulteert in een totaal oppervlakte van 25,4 vierkante meter Bruto Vloeroppervlak (BVO) en een Gebruikersoppervlak (GO) van slechts 23,5 vierkante meter. De bovenste afbeelding van figuur 5.3 in 5.2.4.B Transformatie van bejaardenoorden geeft een standaard plattegrond van een privédomein van Festina Lente in de huidige vorm weer, waarbij in ieder vertrek het aantal vierkante meters GO staat aangegeven. Problematisch aan deze indeling is onder andere dat de badkamer slechts 2,7 vierkante meter GO bedraagt, en niet rolstoeltoegankelijk is. Daarbij is het geheel simpelweg te klein om alle functies te kunnen huisvesten en beschikt het niet over een privé buitenruimte. 5.4.2
WNB-Prestatiescore bestaande situatie
Middels een locatiebezoek is de prestatiescore van het verzorgingshuis ten opzichte van het WNBconcept bepaald. Hiervoor is gebruik gemaakt van de WNB-conceptvisualisatie, zoals besproken in 4.4 WNB-conceptvisualisatie, en tabel 4.8 met daarin voor de drie schaalniveaus per functie de aantallen essentiële en aanvullende prestaties. Voor ieder schaalniveaus is per functie bekeken in hoeveel van de vastgestelde bijbehorende relevante prestaties wordt voldaan. Vervolgens is het aantal prestaties waaraan wordt voldaan uitgedrukt in een percentage ten opzichte van het totaal aantal prestaties. De resultaten hiervan staan weergegeven in tabel 5.7. Zo is in de kolom ‘basis’ te zien dat de functie WC in de semiopenbare ruimte een algemene prestatiescore heeft van 43 procent, omdat in 3 van de 7 relevante basisprestaties wordt voorzien. Aanvullende prestaties zijn daarbij benoembaar voor SOM en PG waaraan bij beide voor 50 procent wordt voldaan. In de meest rechter kolom is een gewogen gemiddelde weergegeven per functie, waarbij de basis prestatiescore voor 50 procent meetelt en de gemiddelde score van de aanvullende prestaties voor de overige 50 procent. Voor de WC in de semiopenbare ruimte resulteert dit in een gewogen totaalscore van 46 procent, wat betekent dat in minder dan de helft van de prestaties wordt voorzien, en de kwaliteit ervan onvoldoende is. De prestatiescore per schaalniveau betreft een gemiddelde van de individuele scores van de bijbehorende functies. Hieruit valt op te maken dat de problematiek zich hoofdzakelijk bevindt in de privédomeinen (24 procent score) en in een iets mindere mate in de semiopenbare ruimte (47 procent). De score met betrekking tot de omgeving is met 72 procent beduidend beter. Oftewel, de locatie van Festina Lente biedt een goed uitgangspunt voor het implementeren van het WNBconcept. De overall score voor het object in het geheel is tot stand gekomen door het gemiddelde te nemen van de scores per schaalniveau. In de huidige situatie bedraagt de overall WNB-prestatiescore voor Festina Lente 48 procent.
100
Tabel 5.7 WNB-Prestatiescore Festina Lente bestaande situatie
Privédomein Badkamer
Basis
SOM
PG 0%
50%
WC Woonkamer
33% 56% 7% 17% 25% 38% 20% 17% 60%
Gewogen gemiddeldes:
30%
19%
Berging Buitenruimte Extra (slaap)kamer Hal Keuken Slaapkamer
Semiopenbaar Berging
Basis
Woonkamer Zit-/ TV-hoek
100% 40% 33% 100% 40% 25% 0% 63% 43% 30% 17%
Gewogen gemiddeldes:
45%
Buitenruimte Drink-/ eetgelegenheid Eethoek Entrée Gangen / beweegruimte Geloofshoekje Multifunctionele ruimte WC
Omgeving Basisvoorzieningen
Basis
Cult.
50%
0% 0% 0%
33%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
100%
50% 38%
0%
0% 17%
0% 0%
43%
0%
23%
0%
33%
PG
50%
0%
67%
33%
SOM
HH
Cult.
100%
100%
0%
100%
25%
0%
100% 0%
20% 0% 100%
50%
0%
33%
50%
50%
0%
51%
75%
31%
20%
50%
67% SOM 100%
Sociale cohesie Wandel- en fietsnetwerk
Gewogen gemiddeldes:
77%
89%
50%
PG
HH
100%
Cult. 0%
100% 0%
100% 100%
0%
100% 62% 42% 71% 70% 18% 0% 56% 46% 32% 17% 47%
Ink. 50% 50%
100%
25% 28% 4% 8% 42% 23% 32% 19% 37% 24%
Ink. 100%
67%
Overall WNB-prestatiescore: 5.4.3
Ink.
0% 0%
75% 100% 70% 63%
Bereikbaarheid
HH
50%
69% 88% 60% 65% 72% 48%
Kernpunten transformatie
Uit tabel 5.7 is op te maken dat de oorzaak van de lage overall WNB-prestatiescore van Festina Lente te vinden is in de gebrekkige kwaliteit van de privédomeinen, en in minder mate van de semiopenbare ruimte. Voor beide schaalniveaus wordt hier een overzicht getoond van kernpunten die nodig zijn om het object kansrijk te kunnen herbestemmen. Het betreft een selectie van ingrepen waarbij wordt nagestreefd om met zo min mogelijk (financiële) middelen tot een zo optimaal mogelijk resultaat te komen. Ten slotte dient de transformatie een financieel aantrekkelijkere optie te zijn dan nieuwbouw.
A. Privédomein De belangrijkste reden voor de lage prestatiescore betreffende de privédomeinen is de kleine oppervlaktes van de appartementen. Hierdoor is het simpelweg niet mogelijk om alle functies en bijbehorende prestaties conform het WNB-concept te realiseren. Een effectieve manier om meer 101
ruimte in de wooneenheden te creëren is het samenvoegen van twee appartementen tot één woning. Figuur 5.9 geeft een mogelijke uitwerking van een dergelijke plattegrond weer, die in deze casestudy als uitgangpunt wordt gehanteerd. Deze uitwerking is gelijk aan die in 5.2.4.B Transformatie van bejaardenoorden, maar wordt hier nader toegelicht.
Figuur 5.9 Mogelijke plattegrond samengevoegde privédomeinen
De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de bestaande situatie zijn dusdanig gekozen, dat de WNB-prestatiescore wordt gemaximaliseerd. Deze plattegrond wordt gekenmerkt door de volgende vertrekken/ functies, in de figuur aangeduid met kleuren: Donkerblauw. Deze ruimte fungeert als extra (slaap)kamer of berging. Geel. Een hal bij binnenkomst met voldoende ruimte voor bijvoorbeeld het stallen van de scootmobiel of rolstoel, of het kunnen plaatsen van een schoenenrek. Lichtblauw. De vernieuwde badkamer inclusief WC die ruim twee keer zo groot is als in de bestaande situatie. Indien gewenst is het mogelijk om tussen de WC en douche een scheidingswand te plaatsen, ten behoeve van de privacy. Dit gaat wel ten koste van de rolstoeltoegankelijkheid. Groen. In plaats van een zit-/slaapkamer is in de nieuwe situatie een aparte slaapkamer gerealiseerd. Deze biedt directe toegang tot de badkamer, woonkamer, buitenruimte, en beschikt over voldoende ruimte voor een tweepersoonsbed. Daarnaast is het mogelijk om een plafondlift tussen de slaapkamer en de badkamer aan te brengen. Oranje. Woonkamer met open keuken met directe toegang tot de hal, de slaapkamer en de buitenruimte. De wand tussen de woon- en slaapkamer is voorzien van een brede schuifdeur, zodat een bedlegerig persoon gemakkelijk bij de woonkamer betrokken kan worden. Bruin. In de huidige situatie hebben de appartementen geen buitenruimte. Deze is in de nieuwe situatie gerealiseerd in de vorm van een beschutte loggia. Op deze wijze kunnen de bewoners zowel van hun privacy als de buitenlucht genieten, zonder daarbij in de wind te zitten. 102
Ten opzichte van de 23,5 vierkante meter GO in de bestaande situatie, zorgt het samenvoegen van de appartementen met 41,2 vierkante meter GO voor bijna een verdubbeling hiervan. Dit is exclusief de loggia, aangezien deze officieel als buitenruimte niet tot het GO behoort. Verder is het gehele privédomein rolstoeltoegankelijk geworden. Dit betekent dat de deuren worden verbreed en indien mogelijk als schuifdeur worden uitgevoerd, het geheel drempelloos wordt opgeleverd, en in ieder vertrek een vrije draaicirkel van 1,5 meter mogelijk is.
B. Semiopenbare ruimte Uit tabel 5.7 is op te maken dat niet alleen de privédomeinen, maar ook de semiopenbare ruimten voor verbetering vatbaar zijn. De laagste scores hebben betrekking op de drink-/ eetgelegenheid, de gangen / beweegruimte (inclusief lift), het geloofshoekje, de WC, de woonkamer en de zit-/ TVhoek. Punten die niet direct in de tabel terug zijn te zien betreffen de algehele bouwkundige en installatietechnische staat van het gebouw. Zo is de ventilatie gebrekkig, zijn de verpleegroep- en brandmeldingsinstallatie aan vervanging toe en bevindt zich asbest in het gebouw. Naast de specifieke aandachtspunten, kan dus gesteld worden dat het gebouw in het algemeen een grondige renovatie dient te ondergaan. In de bestaande situatie bevindt zich op de begane grond de ‘grote zaal’ welke een oppervlakte heeft van 195 vierkante meter GO, inclusief een bar van 18 vierkante meter. Dit biedt voldoende ruimte voor het huisvesten van verschillende functies, zolang er optimaal gebruik van wordt gemaakt. Om met name de interactie met de buurt en de aantrekkelijkheid van Festina Lente te vergroten, is het aanbevelenswaardig om de bar, keuken en restaurant te verbeteren. Middels het doorvoeren van een ‘gastvrijheidsconcept’, kunnen de bewoners gemakkelijker vrienden en familie uitnodigen of bekenden ontmoeten in bijvoorbeeld een Grand Café. Daarbij kan middels een terras de kwaliteit van het omliggende groen beter worden benut. Op deze wijze kan Festina Lente een maatschappelijke rol vervullen als (buurt)ontmoetingscentrum.
C. Financiële haalbaarheid Het niet sluitend krijgen van een business case behoort tot de grootste knelpunten bij het herbestemmen van verzorgingshuizen (Actiz, 2014). Het is daarom essentieel om inzicht te verkrijgen in de financiële haalbaarheid van de transformatie, met inachtneming van zowel een betaalbare huur voor de bewoners als een marktconforme rendementseis voor de gebouweigenaar. In 5.2.3.C Financiële randvoorwaarden is vastgesteld dat een alleenstaande senior in het laagste inkomenskwartiel maximaal 624 euro te besteden heeft voor zowel huur, diensten als onvoorziene uitgaven. De maximaal redelijke maandhuur die voor de appartementen in de nieuwe situatie gevraagd kan worden, is bepaald op basis van het puntensysteem van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW). Op basis van deze methode blijkt dat de wooneenheden 134 punten behalen wat overeenkomt met een maximale huur van 671,06 euro, inclusief serviceflattoeslag (zie voetnoot 12 op pagina 32 voor een nadere toelichting hiervan). Doorgaans wordt niet de maximale huur gevraagd aan de huurders, maar een percentage hiervan. In de casestudy wordt in het standaard scenario gerekend met een marktconforme 85 procent van de maximale huur (Van Til & Vogelzang, 2013). Dit komt overeen met een maandhuur van 570,40 euro, wat betekent dat de alleenstaande senioren in het laagste inkomenskwartiel maandelijks 53,60 euro ter beschikking hebben voor diensten en onvoorziene zaken. Echter, dit bedrag is exclusief huurtoeslag, dat voor deze groep 329 euro bedraagt. Dit resulteert in een netto besteedbaar maandbedrag voor diensten en onvoorziene kosten van 382,60 euro.
103
De financiële haalbaarheid is inzichtelijk gemaakt met behulp van de Netto Contante Waarde (NCW) methode. Tabel 5.8 betreft een overzicht van de parameters die hierin opgenomen zijn. De onderbouwing van deze parameters staat weergegeven in bijlage 15. Tabel 5.8 Parameters NCW methode
Parameter
Hoeveelheid
Aantal eenheden
43
Huurprijs per maand
€
570,40
Exploitatieperiode in jaar
25
Toename huurprijs (inflatie)
2,0%
Disconteringsvoet
6,0%
Leegstand
3,0%
Exploitatiekosten
20,0%
Exit yield
8,5%
Groot onderhoud in jaar 15
25,0%
Loan-to-Value
70%
Rentevoet
4,2%
Percentage aflossingsvrij
75,0%
Omdat de NCW-methode gevoelig is voor variaties in de parameters, en de eindwaarde daardoor altijd een onzekerheidsmarge bevat, is middels een scenarioanalyse de bandbreedte van het verwachte financiële eindresultaat inzichtelijk gemaakt. Zoals in tabel 5.9 staat weergegeven zijn hiervoor twee extra scenario’s doorgerekend waarbij is gevarieerd met de disconteringsvoet, de exit yield en de huurprijs. Voor het negatieve scenario zijn de disconteringsvoet en de exit yield ten opzichte van het standaard scenario met 25 basispunten verhoogd, en bedraagt de huurprijs 80 procent van de maximale redelijke huur conform de WSW methodiek in plaats van de 85 procent in het standaard scenario. Voor het positieve scenario zijn de disconteringsvoet en de exit yield met 25 basispunten verlaagd, en bedraagt de huurprijs 90 procent van de maximale redelijke huur. Tabel 5.9 Scenarioanalyse
Negatief scenario Huurprijs € Disconteringsvoet Exit yield NPV €
Standaard scenario
536,85 € 6,25% 8,75%
Positief scenario
570,40 € 6,00% 8,50%
58.772 €
373.397 €
IRR
6,5%
7,6%
ΔIRR
-14,3%
603,95 5,75% 8,25%
713.213 8,7%
15,0%
Het standaard scenario resulteert in een positief resultaat van 373.397 euro, met een Internal Rate of Return (IRR) van 7,6 procent. Dit betekent dat aan de rendementseis van 6,0 procent ruimschoots wordt voldaan. In het negatieve scenario is de NCW positief met 58.772 euro, wat betekent dat rendementseis net wordt gehaald (6,5 procent in plaats van 6,25 procent). In het positieve scenario wordt de rendementseis van 5,75 procent door de positieve NPV van 713.213 euro ruim behaald met een IRR van 8,7 procent. Ten opzichte van het standaard scenario zijn de IRR’s van het negatieve en positieve scenario respectievelijk 14,3 procent lager en 15,0 procent
104
hoger. Dit betekent dat het eindresultaat naar alle waarschijnlijkheid binnen een bandbreedte van 29,3 procent rondom het standaard scenario valt. Figuur 5.10 geeft het exploitatieverloop van de drie scenario’s weer, waarbij de cashflows contant zijn gemaakt voor het aanvangsjaar (2015). Hieruit blijkt duidelijk dat het exploitatieverloop gedurende de periode negatief blijft, met name door het groot onderhoud in 2030, en pas bij de verkoop van het pand positieve waardes aanneemt. Hoewel de NPV’s voor elk scenario positief uitvallen, blijft hierdoor duidelijk een risico aanwezig. Daarbij is het aanwenden van vreemd vermogen noodzakelijk om het geheel tot een positief eindresultaat te brengen.
€ 1.000.000 € 500.000
€2015
2020
2025
2030
2035
2040
€ -500.000 € -1.000.000 € -1.500.000
Standaard scenario
Negatief scenario
Positief scenario
Figuur 5.10 Kasstroomoverzicht scenario’s Festina Lente
5.4.4
WNB-prestatiescore nieuwe situatie
Om het resultaat van de transformatie van Festina Lente te kunnen meten, wordt in deze paragraaf de WNB-prestatiescore in de nieuwe situatie gemeten. Tabel 5.10 geeft de scores voor de nieuwe situatie weer. De herbestemming van Festina Lente resulteert in een toename van de overall WNB-prestatiescore van 48 naar 76 procent, wat kan worden geïnterpreteerd als van ‘onvoldoende’ naar ‘goed’. De grootste verschillen zijn te benoemen op het niveau van de privédomeinen, waarvan de WNBprestatiescore ruim verdrievoudigd is tot 81 procent. Deze toename is echter niet verrassend, aangezien het samenvoegen van de appartementen het belangrijkste aspect is van de transformatie. De verbeteringen met betrekking tot de semiopenbare ruimte zorgen voor een toename van 48 tot 72 procent. Deze groei is relatief beperkt in verhouding tot het privédomein. Dit komt doordat bepaalde onderdelen van de semiopenbare ruimte niet zijn te verbeteren binnen de financiële en bouwtechnische kaders. Zo zijn de gangen ook in de nieuwe situatie nog smal (2 meter) en doodlopend, wat resulteert in een WNB-prestatiescore van 35 procent. De score met betrekking tot de omgeving van Festina Lente is met 2 procent toegenomen tot 74 procent. Dit beperkte verschil is te verklaren doordat de transformatie beperkt blijft tot het vastgoed en niet direct effect heeft op de omgeving. Met betrekking tot de onderscheidende variabelen valt op dat Festina Lente in de nieuwe situatie met name goed voorziet in de aandachtspunten omtrent somatiek (SOM) en in mindere mate psychogeriatrie (PG). Verder zorgen de verbeterde appartementen voor hoge scores betreffende de variabele huishoudensamenstelling (HH). De scores betreffende de variabelen cultuur (Cult.) en inkomen (Ink.) blijven ondanks de herbestemming laag.
105
Tabel 5.10 WNB-Prestatiescore Festina Lente nieuwe situatie
Privédomein
Basis
Badkamer
100% 78% 86% 100% 75% 100% 100% 92% 90%
Berging Buitenruimte Extra (slaap)kamer Hal Keuken Slaapkamer WC Woonkamer
Gewogen gemiddeldes: Semiopenbaar
91% Basis
Berging
Woonkamer Zit-/ TV-hoek
100% 100% 67% 100% 100% 50% 100% 100% 71% 60% 50%
Gewogen gemiddeldes:
82%
Buitenruimte Drink-/ eetgelegenheid Eethoek Entrée Gangen / beweegruimte Geloofshoekje Multifunctionele ruimte WC
Omgeving
Basis
SOM
PG
100%
100% 100% 50%
92% SOM
50%
50%
25%
50%
75%
100%
67%
0% 50%
100% 75%
85% PG
75%
50% 50%
67% 100%
100% 100%
88% HH
52% Cult.
100%
0% 50%
35%
100%
50%
100%
25%
50%
100% 0%
40% 50% 100%
75%
33%
33%
50%
50%
0%
64%
75%
50%
47%
67%
74% SOM
Sociale cohesie Wandel- en fietsnetwerk
Gewogen gemiddeldes:
80%
94%
83%
PG
HH
100%
Cult. 0%
100% 0%
100% 100%
0%
100% 96% 71% 79% 100% 35% 75% 85% 73% 47% 50% 72%
Ink. 50% 50%
100%
92% 76% 76% 79% 67% 90% 96% 71% 75% 81%
Ink. 100%
83%
Overall WNB-prestatiescore:
5.4.5
Ink.
67%
100%
100%
Bereikbaarheid
Cult. 50%
100%
75% 100% 70% 75%
Basisvoorzieningen
HH
100%
50%
69% 88% 60% 79% 74% 76%
Bevindingen casestudy
In deze subparagraaf is het WNB-concept middels een casestudy aan een praktijktoets onderworpen. Hoewel uit 5.2.5 Aanbevelingen met betrekking tot kansrijk herbestemmen blijkt dat de slagingskans hierbij het grootste is voor objecten van het type verzorgingshuis (na 1984), is voor de casestudy een object gekozen uit 1970. Binnen het gestelde budget van 65 procent van de stichtingskosten voor nieuwbouw is het mogelijk om het object te transformeren, waarbij de focus met name ligt op het schaalniveau van het privédomein. De herbestemming resulteert in een toename van de overall WNB-prestatiescore van 48 naar 76 procent, waarmee de kwaliteit van Festina Lente van ‘onvoldoende’ naar ‘goed’ is gegaan. Een hogere score is in deze situatie niet mogelijk doordat met name de structuur van het gebouw (zoals de smalle gangen) een vast gegeven is, en niet binnen de financiële en bouwtechnische kaders van een herbestemming kan worden gewijzigd. Indien in de casestudy een gebouw van na 1984 centraal had gestaan, is het
106
aannemelijk dat door de betere kwaliteit in de aanvangsfase, een hogere WNB-prestatiescore als eindresultaat naar voren was gekomen. Daarbij is het bij een later type verzorgingshuis niet noodzakelijk om appartementen samen te voegen, wat resulteert in lagere investeringskosten. Kortom, bij het herbestemmen van verzorgingshuizen dient als eerste de omgeving goed te zijn, omdat die het minst gemakkelijk te wijzigen is. Daarbij is het in sommige gevallen mogelijk om het WNB-concept op objecten van voor 1985 succesvol te implementeren. Doordat panden van na deze datum van zichzelf structureel beter zijn, is het middels transformatie te behalen kwaliteitsniveau hoger dan bij oudere objecten, waarbij de totale investering door minder rigoureuze maatregelen waarschijnlijk lager uitvalt.
5.5
Subconclusie
Met de totstandkoming van het WNB-concept in hoofdstuk 4 zijn in hoofdstuk 5 de mogelijkheden omtrent het implementeren van het concept inzichtelijk gemaakt. Het toenemende tekort aan geschikte (beschutte) woonvormen voor licht zorgbehoevende senioren, resulteert in een toename in de potentiële vraag naar het WNB-concept. Tegelijkertijd is het voortbestaan van ruim 46 duizend verzorgingshuisplaatsen onzeker. Hoewel hard bewijs ontbreekt, lijkt het hier vooral om objecten te gaan van voor 1985, oftewel de ouderenpensions (1950 – 1963) en de bejaardenoorden (1963 – 1984). Het type ‘verzorgingshuis’ is vanaf 1985 tot 2009 gerealiseerd, waarbij drie subtypes zijn te onderscheiden. De kwaliteit hiervan is doorgaans beduidend beter dan van de oudere typen, mede doordat de privédomeinen groter zijn en vollediger zijn uitgerust. Om het WNB-concept succesvol bij bestaand zorgvastgoed te kunnen implementeren, dient aan verschillende randvoorwaarden te worden voldaan. Hierbij is onderscheid te maken tussen juridische, organisatorische, financiële, bouwtechnische en objectspecifieke randvoorwaarden. Voorbeelden van bijbehorende relevante aspecten zijn achtereenvolgens bestemmingsplanwijziging, samenwerkingsvormen, brandveiligheid, huurprijsniveau en locatie. In het algemeen kan gesteld worden dat bij jonger vastgoed sneller aan deze randvoorwaarden wordt voldaan dan dat bij oudere objecten het geval is. Indien het WNB-concept in een nieuwbouwvorm wordt gerealiseerd zijn er verschillende verschijningsvormen denkbaar, waarbij de schaalniveaus geclusterd, geschakeld of gedecentraliseerd kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast is het mogelijk om te variëren met de schaalgrootte, waarbij de ideale groepsgrootte tussen de acht en twintig personen bedraagt. Indien dit aantal overstegen wordt dan is het aan te bevelen om aparte clusters te realiseren, al dan niet met gedeelde voorzieningen om zo de draagvlak ervan te kunnen waarborgen. Tot slot is middels een casestudy het WNB-concept fictief in de praktijk gebracht. Aan de hand van de conceptvisualisatie en een overzichtstabel met daarin de te behalen WNB-prestatiescores per schaalniveau, functie en onderscheidende variabele, zijn de tekortkomingen in de bestaande situatie in kaart gebracht. Op deze wijze is het mogelijk om de vinger specifiek op de zere plekken te leggen, en binnen de gestelde randvoorwaarden de kwaliteit van het object te verbeteren. Uit de casestudy kan worden geconcludeerd dat ten allereerst de locatie goed dient te zijn voordat verder naar het object zelf wordt gekeken. Ten slotte is de omgeving, in tegenstelling tot de semiopenbare ruimte en de privédomeinen, niet te veranderen. Verder blijkt dat ook objecten van voor 1985 succesvol zijn te herbestemmen, mits men bereid is om rigoureuzere ingrepen toe te passen dan bij jonger vastgoed nodig is, waardoor de financiële haalbaarheid sneller onder druk komt te liggen. Daarbij is het bij oude objecten in de meeste gevallen zeer lastig om een overall WNBprestatiescore te bereiken hoger dan 80 procent, terwijl dit met jonger vastgoed, en zeker met nieuw te realiseren objecten, wel tot de mogelijkheden behoort. 107
6
CONCLUSIES & AANBEVELINGEN
108
109
Foto: Diana Alsindy (2014)
6
CON CLUSIE S
&
AANBEV E LIN GEN
Dit laatste hoofdstuk is gericht op het beantwoorden van de probleemstelling en de bijbehorende onderzoeksvragen. In het tweede deel van dit hoofdstuk worden de aanbevelingen besproken.
6.1
Conclusies
Dit onderzoek is gehouden met als doel om antwoord te kunnen geven op de centrale probleemstelling: Welke mogelijkheden zijn er betreffende het ontwikkelen van een
woonzorgconcept vanuit de gebruikersbehoeften van 65-plussers met een extramurale zorgindicatie, om zo de kwaliteit van leven te verhogen en indien mogelijk de verwachte leegstand in verzorgingshuizen te beperken? Om tot een gedegen antwoord te komen is de probleemstelling onderverdeeld in de volgende drie onderzoeksvragen: 1. Wat zijn de gebruikersbehoeften van
65-plussers met een extramurale zorgindicatie? 2. Hoe ziet een geschikt woonzorgconcept voor deze doelgroep eruit, gebaseerd op de in vraag 1 gevonden gebruikersbehoeften?: 3. Wat zijn de mogelijkheden om het geformuleerde woonzorgconcept in de praktijk te implementeren, voor zowel herbestemming als nieuwbouw?:
6.1.1
Gebruikersbehoeften
Om tot passende huisvesting voor deze groep senioren te kunnen komen is dit onderzoek uitgevoerd volgens het gedachtengoed van de methode USE (User Needs by Systematic Elaboration), zoals ontwikkeld door de Technische Universiteit Eindhoven. Deze methode is uitermate geschikt voor het inzichtelijk maken van de behoeften van gebruikers van gebouwen en de gebouweigenschappen (prestaties) die nodig zijn om daarin te kunnen voorzien. Een belangrijk kenmerk van de methode USE is dat deze gebruikersbehoeften in termen van gebruikersprocessen als uitgangspunt neemt voor het bepalen van functionele eisen, en daarmee vraag in plaats van aanbod georiënteerd is. Uit eerdere onderzoeken waarbij de methode is gebruikt is op te maken dat voor zowel gebruikers van gebouwen in het algemeen, senioren in het algemeen alsmede de groep zwaar zorgbehoevende senioren (ZZP 5 en hoger) een indeling van de behoeften gehanteerd kan worden in vier verschillende categorieën, te weten: Fysiologische behoeften. De behoeften die gerelateerd zijn aan het lichamelijk welzijn van de gebruikers. Deze behoeften zijn verbonden met het waarnemingsvermogen door middel van de zintuigen. Sociale behoeften. De behoeften met betrekking tot het hebben van relaties en contacten met andere personen. Psychologische behoeften. De behoeften in relatie tot het geestelijk welzijn van de gebouwgebruikers. Functionele behoeften. De behoeften met betrekking tot het kunnen uitvoeren van noodzakelijke dagelijkse activiteiten in een gebouw. Een gebouw moet het uitvoeren van activiteiten mogelijk maken en ondersteunen. Op basis van literatuur is tot een voorlopig overzicht gekomen van 36 verschillende behoeften (toestanden) en 158 bijbehorende activiteiten, die nodig zijn om een bepaalde toestand te kunnen bereiken. Een voorbeeld hiervan is de fysiologische behoefte aan fysieke veiligheid, die onder andere bestaat uit de activiteit ‘vallen voorkomen’ en ‘brand vermijden’. Middels een zestiental expertinterviews is op basis van het voorlopig overzicht van de gebruikersbehoeften van licht 110
zorgbehoevende senioren een definitief overzicht vastgesteld. In totaal hebben er 17 wijzigingen plaatsgevonden, wat heeft geresulteerd in een definitief overzicht bestaande uit 36 behoeften en 159 bijbehorende activiteiten. Tabel 6.1 geeft hiervan een beknopt overzicht weer. Tabel 6.1 Definitief overzicht woon- en zorgbehoeften van licht zorgbehoevende senioren.
Bijbehorende activiteiten Fysiologische behoeften
Behoeften Doelen en toestanden
# act.
Voorbeeld activiteit
Fysieke veiligheid
3
Vallen voorkomen
Hygiëne
8
Gemakkelijk in- en uit de douche stappen
Visueel comfort Auditief comfort Thermisch comfort Olfactorisch comfort (geur en reuk)
5 5 3
Hoeveelheid natuurlijk licht aanpassen Volume van apparatuur makkelijk aanpassen Luchttemperatuur aanpassen
3
Ventileren van de woningen
Bedieningscomfort
2
Apparaten en schakelaars makkelijk bedienen
Beschutting en bescherming
4
Zich kunnen terugtrekken
Gezondheidsverbetering en preventie van ziekten Medische ondersteuning
2
Gemakkelijk schoonhouden van fysieke omgeving Vertrouwelijke gesprekken voeren
Seksualiteit
3 41
3 Totaal
Zichzelf kunnen afzonderen activiteiten met betrekking tot de fysiologische behoeften
Sociale behoeften Doelen en toestanden
# act.
Voorbeeld activiteit
Direct sociaal contact hebben binnen de woning
5
Visite ontvangen
Direct sociaal contact hebben in de semiopenbare ruimte
6
Deelnemen in groepsactiviteiten
4
Direct sociaal contact hebben in de omgeving van de woning Privacy
3
Bezoeken van openbare voorzieningen in de directe omgeving Persoonlijke bezittingen opbergen
Indirect sociaal contact hebben
4
E-mailen
Sociale ondersteuning
2
Activiteiten met betrekking tot het geloof uitvoeren
24
activiteiten met betrekking tot de sociale behoeften
Totaal
Psychologische behoeften Doelen en toestanden
# act.
Voorbeeld activiteit
Veilig voelen in de woonomgeving
4
Kans op onveilige situaties verkleinen
Veilig voelen in de woning
4
Inkijk in woning kunnen controleren
Veilig zijn in de woning
2
Woning kunnen afsluiten
Vermijden van stress, op zijn gemak zijn
8
Ontspannen
Personificatie, zelfexpressie
6
Inrichten van de woning ( / het privédomein)
Zelfontplooiing
4
Leveren van waardevolle prestaties
Psychologische ondersteuning (coping)
1
Vertrouwelijke gesprekken voeren
Autonomie, het hebben van keuzevrijheid
1
Besluiten nemen met betrekking tot de verzorging
Erkenning en Waardering, onderdeel zijn van de samenleving
3
Verzorgen van anderen
Zich meten / vergelijken met anderen
1
Controle over ontmoetingen met anderen hebben
34
activiteiten met betrekking tot de psychologische behoeften
Totaal
Functionele behoeften Doelen en toestanden
# act.
Voorbeeld activiteit
(Hulp met) ADL (Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen)
12
Hulp met opstaan
(Hulp bij) horizontale mobiliteit binnen de woning
8
Met rollator of rolstoel kunnen verplaatsen door ruimten
Mobiliteit buiten de woning (Hulp bij) verticale mobiliteit binnen de woning
3
In- en uitgaan van het woongebouw
1
Van ene naar andere verdieping komen
Perceptuele behoeften
4
Toepassen van affordanties
(Hulp bij) HDL (Huishoudelijke Dagelijkse Levensverrichtingen)
17
Hulp met kleding wassen en strijken
Veiligheid in noodsituaties (noodroutes etc.)
2
Ontspanning binnen het woongebouw
8
Alarmeren van hulpverleners Hobby uitoefenen
4
Fysieke activiteiten buiten uitvoeren als wandelen of fietsen
60
activiteiten met betrekking tot de functionele behoeften
Ontspanning buiten het woongebouw Totaal
111
6.1.2
Woonzorgconcept
Om een nieuw woonzorgconcept tot stand te laten komen, dient allereerst een begrijpelijke definitie te worden geformuleerd. Op basis van de literatuur, de methode USE en een tweetal expertinterviews zijn drie basisaspecten bepaald die het fundament vormen voor het ‘Wonen-NaarBehoeften-concept’: behoeften, prestaties en beleving. Hieruit volgt de volgende definitie:
“Het WNB-concept is een samenhangend idee van een ruimtelijke entiteit gericht op de woonen zorgbehoeften van zorgbehoevenden en de specifieke invulling daarvan, bestaande uit voorzieningen en / of diensten, waarbij een bepaalde beleving wordt nagestreefd met als doel om de kwaliteit van leven onder deze zorgbehoevenden te verhogen.” Aan de hand van literatuur en expertinterviews is inzicht verkregen in de benodigde prestaties om in de gebruikersbehoeften te kunnen voorzien. Daarbij is getracht om die prestaties in kaart te brengen die essentieel zijn voor een succesvol woonzorgconcept. Uit de literatuur komt naar voren dat de prestaties van toepassing zijn op tenminste één van de drie schaalniveaus, te weten het privédomein, de semiopenbare ruimte en de omgeving van het vastgoed. Per behoefte zijn de prestaties middels één of meerdere boomdiagrammen onderverdeeld, waarbij een verdere vertakking gelijk staat aan een prestatie op een lager aggregatieniveau. Het aggregatieniveau betreft de mate waarin in detail wordt getreden. De classificatie op het eerste niveau bestaat in totaal uit 89 globale prestaties, die verder vertakken in het tweede niveau bestaande uit 231 essentiële prestaties, die worden geïllustreerd op het derde niveau middels 354 relevante voorbeelden. Voorbeelden hiervan voor de behoefte aan olfactorisch comfort zijn respectievelijk ‘Maatregelen t.b.v. het beheersen van geurverspreiding’ (globale classificatie), ‘Mogelijkheid om vertrekken te ventileren om geurverspreiding te voorkomen’ (essentiële prestatie), en ‘Ramen en deuren kunnen openen, sluiten en fixeren op geopende stand’ (relevant voorbeeld). Een compleet overzicht van de prestatieboomdiagrammen met beschrijvende tekst is weergegeven in de separate Prestatiebundel. Ten behoeve van het creëren van een bruikbaar ruimtelijk / functioneel PvE waarbij deze in totaal 674 prestaties zijn gekoppeld aan de specifieke gebruikersbehoeften, is de verkregen informatie geconverteerd tot de Excel ‘Database algemeen’ en ‘Draaitabel algemeen’. Deze draaitabel biedt de mogelijkheid om interessante doorsnedes aan de database te ontlenen. Het geheel heeft betrekking op de groep licht zorgbehoevende senioren in het algemeen. Om tot relevante verschillen te kunnen komen tussen 65-plussers met een extramurale zorgindicatie is eveneens gebruik gemaakt van expertinterviews. Hierbij zijn op basis van vier onderscheidende structurele variabelen, te weten zorgbehoefte, huishoudenssamenstelling, cultuur, en inkomen, in totaal 120 aandachtspunten geformuleerd betreffende het invullen van de woon- en zorgbehoeften. Omdat een beschrijving op een laag aggregatieniveau binnen de kaders van dit onderzoek te ver gaat, en daarvoor de hoeveelheid gedetailleerde informatie vanuit de literatuur en interviews te beperkt is, zijn de aandachtspunten per behoefte op het globale prestatie niveau geformuleerd. De meeste aandachtspunten zijn te benoemen op basis van de variabele zorgbehoefte (59), waarbij de verschillen tussen een somatisch en psychogeriatrisch ziektebeeld leidend zijn. Aandachtspunten met betrekking tot de eerstgenoemde zijn vaak gerelateerd aan behoeften die lichamelijk van aard zijn als de behoeften aan het verrichten van ADL en HDL en mobiliteit. Een aandachtspunt omtrent mobiliteit is bijvoorbeeld de invulling van de behoefte aan mobiliteit buiten het woongebouw, omdat een rollator-, rolstoel- en scootmobiel-vriendelijke omgeving voor personen met somatische beperkingen van extra belang is. Aandachtspunten die gelden voor personen met een 112
psychogeriatrisch ziektebeeld zijn vaak van toepassing op behoeften die gerelateerd zijn aan iemands mentale gesteldheid, zoals de behoeften aan veiligheid en beschutting & bescherming. Een concreet voorbeeld hierbij is de situatie waarin iemand de eigen woning niet meer als dusdanig herkent. Dit maakt het van groot belang dat men het privédomein (en de semiopenbare ruimte) met (eigen) herkenbare spullen in kan richten, bij voorkeur uit de jeugd. Verder zijn relevante aandachtspunten te benoemen op basis van de variabele huishoudenssamenstelling (25), waarbij de focus met name ligt op alleenstaanden versus samenwonenden. Een voorbeeld van een aandachtspunt voor alleenstaanden is de invulling van de behoefte aan het veilig voelen in de woning door het ontbreken van een beschermende partner. Met betrekking tot de variabele cultuur (21) zijn hoofdzakelijk etniciteit en geloofsovertuiging relevant. Een relevant aandachtspunt met betrekking tot het voorzien in de behoefte aan direct sociaal contact in het privédomein is bijvoorbeeld de mogelijkheid om mannen en vrouwen apart te kunnen ontvangen, dat in bepaalde culturen, zoals de Islamitische, gebruikelijk is. Tot slot ligt de focus bij aandachtspunten betreffende inkomen (15) met name op het verschil tussen lage en hoge inkomens. Een voorbeeld van een aandachtspunt hierbij dat van toepassing is op de functionele behoeftencategorie is de aanwezigheid van ruim voldoende parkeerplaatsen, omdat senioren met een hoger inkomen vaker over een rijbewijs (en auto) beschikken. Evenals voor de algemene prestaties is voor de aandachtspunten een ‘Database aandachtspunten’ en ‘Draaitabel aandachtspunten’ opgesteld. De essentiële prestaties en aanvullende aandachtspunten vormen tezamen met de gebruikersbehoeften een gedetailleerd ruimtelijk / functioneel PvE dat ten grondslag ligt aan het WNB-concept. Ter concretisering van het woonzorgconcept (het geven van ‘handen en voeten’), en ter ondersteuning bij het interpreteren van de aandachtspunten, is op basis van de resultaten vanuit het veldwerk, en hiervan afgeleide overwogen aannames, een interactieve visualisatie van het WNB-concept opgesteld. Daarbij biedt deze WNB-conceptvisualisatie extra inzicht in de samenhang tussen verschillende vertrekken middels het weergegeven van de onderlinge relaties daartussen. Deze vertrekken zijn afgeleid van de geformuleerde functionele eisen, en betreffen voor het privédomein: badkamer, berging, buitenruimte, extra (slaap)kamer, hal, keuken, slaapkamer, WC en woonkamer. Voor de semiopenbare ruimte zijn dit: berging, buitenruimte, eethoek, entree, drink-/ eetgelegenheid, gangen / beweegruimte, geloofshoekje, multifunctionele ruimte, WC en woonkamer. Tot slot zijn de functies met betrekking tot de omgeving onder te verdelen in: basisvoorzieningen (bijv. supermarkt), bereikbaarheid, wandel- en fietsnetwerk, en sociale cohesie. De visualisatie wordt meetbaar gemaakt middels de WNB-prestatiescore, de mate waarin een object aan de functionele eisen vanuit het WNB-concept voldoet. Deze score betreft een samengesteld gemiddelde van het aantal gerealiseerde prestaties per functie, uitgedrukt als percentage van het aantal essentiële prestaties dat voor een bepaalde functie voortkomt uit het WNB-concept. De samenstelling bestaat voor de helft uit de gemiddelde score die op basis van algemene prestaties is behaald, en voor de andere helft uit de gemiddelde score die voortkomt uit de aandachtspunten op basis van de onderscheidende variabelen. Het digitale HTML-bestand van de visualisatie staat weergegeven op bijgevoegde CD. 6.1.3
Implementatie
De theoretische relevantie van dit onderzoek betreft de totstandkoming van de gebruikersbehoeften van de groep licht zorgbehoevende senioren en het WNB-concept. De praktische relevantie betreft de implementatie van het concept in de gebouwde omgeving. Uit de literatuur blijkt dat enerzijds het tekort aan geschikte (beschutte) woonvormen voor licht zorgbehoevende senioren toeneemt, en anderzijds het voortbestaan van ruim 46 duizend verzorgingshuisplaatsen onzeker is. Hieruit is op te maken dat mogelijk sprake is van een ‘mis-match’ tussen vraag en aanbod. Ter implementatie 113
van het WNB-concept is daarom eerst gekeken naar de mogelijkheden betreffende het herbestemmen van verzorgingshuizen tot het WNB-concept, waarna vervolgens potentiële verschijningsvormen in het geval van nieuwbouw zijn belicht. Op basis van beleidsontwikkelingen is het aanbod aan verzorgingshuizen onder te verdelen in drie typen: de ouderenpensions (bouwjaren 1950 – 1963, opp. privédomein ca. 15 – 18 m² GO), de bejaardenoorden (bouwjaren 1963 – 1984, opp. privédomein ca. 18 – 24 m² GO) en het verzorgingshuis (bouwjaren 1985 – 2009, opp. privédomein ca. 24 - 45+ m² GO). Het meest voorkomende type betreft het bejaardenoord, waartoe 45 procent van het huidige aanbod behoort. De geschiktheid van de drie typen ten opzichte van het WNB-concept kan per schaalniveau worden benaderd. Omdat in het geval van een herbestemming de omgeving vrijwel onveranderbaar is, dient dit schaalniveau als uitgangspunt te dienen. Indien de omgeving goed is, dient te worden gekeken naar de semiopenbare ruimte en de gebouwstructuur. Met name de lange smalle doodlopende gangen die kenmerkend zijn voor de ouderenpensions en (vroege) bejaardenoorden, zijn van negatieve invloed op een kansrijke herbestemming. In tegenstelling tot de omgeving en in mindere mate de semiopenbare ruimte zijn de privédomeinen per type zeer homogeen. Dit maakt het mogelijk om per type privédomein tot een redelijk uniforme WNB-prestatiescore te komen. Deze scores voor de typen ouderenpensions, bejaardenoorden en verzorgingshuizen zijn respectievelijk 12, 24 en 50 procent. Dit betekent dat de ouderenpensions aan ongeveer een achtste van de essentiële prestaties voldoen, de bejaardenoorden aan circa een kwart en de verzorgingshuizen aan de helft. Tot de belangrijkste oorzaken van deze lage scores behoort het te kleine privédomein, waardoor het niet mogelijk is om alle functies te huisvesten. Een oplossing hiervoor is het samenvoegen van respectievelijk drie, twee en anderhalf standaard appartement(en) tot één nieuw appartement. Deze transformaties betekenen een toename van de WNB-prestatiescore van 12 tot 86 procent, 24 tot 81 procent, en 50 tot 93 procent. De grootste functionele verbeterslag is te behalen met de oudere types, het beste eindresultaat is daarentegen te bereiken met het type verzorgingshuis. Om de bestaande woonzorgvoorzieningen kansrijk aan het WNB-concept te kunnen laten voldoen, dient aan bepaalde randvoorwaarden te worden voldaan. Op basis van de literatuur en expertmeetings wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen juridische, organisatorische, financiële, bouwtechnische en objectspecifieke randvoorwaarden. Een voorbeeld van een juridische randvoorwaarde is de mogelijkheid tot bestemmingsplanwijziging. Dit omdat intramuraal woonzorgvastgoed meestal de bestemming ‘maatschappelijke doeleinden’ heeft in plaats van het in geval van transformatie tot het WNB-concept benodigde ‘woondoeleinden’. Een organisatorische randvoorwaarde betreft het samenstellen en organiseren van arrangementen van af te nemen diensten waaruit bewoners kunnen kiezen, zoals maaltijdservice, schoonmaakservice en dagjes uit. Een belangrijke financiële randvoorwaarde betreft het bepalen van het huurprijsniveau. Dit is nodig omdat verhurende zorginstellingen geen vergoeding vanuit de NHC meer ontvangen, maar vergoed worden voor de huisvestingskosten middels huurpenningen van de bewoners. Een belangrijke bouwtechnische randvoorwaarde dat een getransformeerd gebouw dient te voldoen aan de eisen zoals beschreven in het Bouwbesluit 2012. Met name bij ouder zorgvastgoed kan het lastig zijn om in deze voorschriften te voorzien. Een relevant voorbeeld van een objectspecifieke randvoorwaarde is het vaststellen van de geschiktheid van de regio van een potentieel herbestemmingsobject. Zo treedt niet in iedere regio de vergrijzing even sterk op evenals het tekort aan beschutte woonvormen. 5.2.3 Randvoorwaarden herbestemming bevat voor elk van de 23 geformuleerde randvoorwaarden een uitgebreidere toelichting.
114
Een belangrijk voordeel van nieuwbouw ten opzichte van herbestemmen is dat men minder beperkt wordt door ontwerprestricties. Hoewel met een getransformeerd type verzorgingshuis een WNBprestatiescore van 93 procent haalbaar is, maakt nieuwbouw een score van 100 procent mogelijk. Een mogelijke plattegrond van een dergelijke situatie is ontwikkeld, met een gebruikersoppervlak van 55,9 vierkante meter. De individuele privédomeinen kunnen op verschillende manieren ten opzichte van elkaar en de semiopenbare ruimte worden gepositioneerd, te weten geclusterd, geschakeld of gedecentraliseerd. Daarnaast is het mogelijk om te variëren met de schaalgrootte, waarbij de ideale groepsgrootte tussen de acht en twintig personen bedraagt. Indien dit aantal overstegen wordt dan is het aan te bevelen om aparte clusters te realiseren, al dan niet met gedeelde voorzieningen om zo het draagvlak ervan te kunnen waarborgen.
6.2
Aanbevelingen
In deze paragraaf worden achtereenvolgens beleidsmatige aanbevelingen gedaan, de gebruikte onderzoeksmethodes geëvalueerd en worden aanbevelingen gegeven betreffende vervolgonderzoek. 6.2.1
Beleidsmatige aanbevelingen
Voor enkele belangrijke stakeholders worden in deze paragraaf aanbevelingen gedaan in welke gevallen zij de resultaten van dit onderzoek kunnen raadplegen.
A. Zorginstellingen De benaderingswijze waarbij benodigde gebouweigenschappen aan de hand van gebruikersbehoeften worden bepaald is van toegevoegde waarde voor zorginstellingen. Een omslag in denkwijze kan in de toekomst voorkomen dat relatief jong vastgoed ongeschikt wordt, waarmee leegstand kan worden voorkomen. Middels de WNB-prestatiescore kan deels inzicht worden verschaft in de functionele kwaliteit van een portfolio, waarbij pijnpunten kunnen worden uitgelicht. Daarnaast kan het bruikbare indicaties opleveren van punten die nadere aandacht verdienen. Dit kan ertoe leiden dat objecten weer geschikt worden gemaakt voor nieuwe bewoners.
B. Woningcorporaties Het grootste deel van het woonzorgvastgoed dat niet in handen is van zorginstellingen, is eigendom van woningcorporaties. Daarom kan gesteld worden dat voor woningcorporaties dezelfde aanbevelingen gedaan kunnen worden als voor zorginstellingen, betreffende de benaderingswijze in gebruikersbehoeften en het op globaal niveau blootleggen van pijnpunten inzake de functionele kwaliteit van een portfolio. Door het verplicht langer thuis wonen kan daar aan toe worden gevoegd dat het WNB-concept eveneens als leidraad kan dienen bij het toetsen van de functionele kwaliteit van door senioren bewoonde woningen. Daarnaast biedt het WNB-concept(visualisatie) een basis voor woningcorporaties voor het ontwikkelen van nieuwbouw voor (licht zorgbehoevende) senioren, al dan niet gericht op een specifieke groep op basis van de onderscheidende variabelen (ziektebeeld, huishoudenssamenstelling, cultuur, inkomen).
C. Ontwikkelaars Door onder andere gewijzigde wetgeving, worden steeds meer woonzorgcomplexen ontwikkeld door ontwikkelaars in plaats van woningcorporaties en/of zorginstellingen. Voor een ontwikkelaar die nieuw is in deze sector biedt dit rapport ten eerste op overzichtelijke wijze de belangrijkste beleidsontwikkelingen inzake de zorg en huisvesting van licht zorgbehoevende senioren. Ten tweede is het voor ontwikkelaars mogelijk in een vroegtijdig stadium inzicht te hebben in de 115
essentiële prestaties van een woonzorgvoorziening. Hierdoor is het waarschijnlijk dat deze beter tijdens de planontwikkeling zijn te implementeren. Verder is het aannemelijk dat hoe hoger een potentiële gebruiker de kwaliteit van leven in een object ervaart, hoe groter de kans is dat de ontwikkelaar een succesvol project afsluit. Laatstgenoemde is niet alleen relevant indien een ontwikkelaar nieuwbouw realiseert, maar tevens indien men de kansen van een potentiële herontwikkeling wil inventariseren. Het overzicht van randvoorwaarden bij herbestemming biedt daarbij een goed beeld van relevante juridische, organisatorische, financiële, bouwtechnische en objectspecifieke factoren waar rekening mee dient te worden gehouden.
D. Beleggers Met de toenemende vraag naar beschutte woonvormen, de terughoudende zorginstellingen en woningcorporaties, en het relatief aantrekkelijke risico-rendementsprofiel is het aannemelijk dat in de nabije toekomst de populariteit van woonzorgvoorzieningen onder beleggers toeneemt. Omdat deze sector voor veel beleggers een nieuwe markt is, hebben zij net als veel ontwikkelaars baat bij het bestuderen van dit onderzoek. Op deze wijze verkrijgen zij niet alleen kennis inzake de huidige beleidsontwikkelingen, maar leren zij tevens welke functionele prestaties essentieel zijn voor een geschikt object. Hierdoor zijn zij per potentiële belegging beter in staat om te bepalen of deze aan de behoeften van de gebruikers voldoet waarmee de kans op een succesvolle acquisitie wordt vergroot. 6.2.2
Evaluatie onderzoek
In het algemeen kan worden gesteld dat het onderzoek goed is verlopen en tot hoopvolle resultaten heeft geleid. Door beperkingen van de beschikbare middelen (tijd) dienen hierbij wel enkele kanttekeningen te worden geplaatst. Allereerst kan worden gesteld dat om tot meer betrouwbare en valide resultaten te komen, niet de behoeften zoals genoemd in de literatuur als uitgangpunt te worden genomen, maar het beter is om een echte toepassing van de methode USE te gebruiken. Daarbij kunnen de behoeften en prestaties direct inzichtelijk worden gemaakt aan de hand van het computerprotocol en de prestatie inventarisatie module behorende bij de methode USE. Het tweede evaluatiepunt betreft het controleren en aanvullen van de gebruikersbehoeften en prestaties middels de expertinterviews. Om hierbij tot meer volledige resultaten te komen dient een groter aantal (computergeleide) behoeften interviews met bewoners en verzorgers plaats te vinden, conform de USE procedure, dan de zestien interviews die in dit onderzoek zijn afgenomen. Het derde evaluatiepunt is de verschuiving van de focus van het onderzoek van het vergelijken van verschillende woonzorgconcepten naar het creëren van een nieuw woonzorgconcept. Hoewel een dergelijke verschuiving niet uitzonderlijk is bij een (afstudeer)onderzoek, is hierdoor kostbare tijd verloren gegaan. Als laatste punt kan worden benoemd dat het brede en abstracte begrip ‘(woonzorg)concept’ in eerste instantie voor problemen zorgde. Het formuleren van een heldere definitie is noodzakelijk om gericht naar een eindresultaat toe te kunnen werken. Hoewel dit uiteindelijk tot stand is gekomen, is het beter om een dergelijke definitie al tijdens een vroeg stadium te formuleren, om zo het onderzoek duidelijker af te kunnen bakenen. Een belangrijk verschil van dit onderzoek ten opzichte van referentie onderzoeken c.q. literatuur is het besluit geweest om per expertinterview telkens één categorie centraal te stellen. Hierdoor is het mogelijk geweest om specialisten op een specifiek veld te raadplegen. Enerzijds resulteerde dit erin dat de interviews beter waren te sturen, anderzijds is bij met name de senioreninterviews gebleken dat de geïnterviewden het lastig vinden om enkel op één categorie te focussen. Mits de interviewer 116
in staat is om het interview op de betreffende categorie te focussen, biedt deze wijze toegevoegde waarde ten opzichte van breder georiënteerde interviews. Een ander belangrijk onderscheidend kenmerk van dit onderzoek ten opzichte van referentie onderzoeken is het houden van zowel expert- als senioreninterviews. Met name de senioreninterviews leverde meer interessante informatie op dan vooraf werd beoogd. Zo bleken persoonlijke ervaringen treffende voorbeelden te zijn van uit de literatuur en expertinterviews verkregen behoeften en prestaties. Resumerend kan worden gesteld dat het vooraf beter afbakenen en het aanhouden van een strakke planning de belangrijkste verbeterpunten zijn van dit onderzoek. De relatief grote omvang van dit onderzoek in combinatie met het waarborgen van een hoge kwaliteit heeft erin geresulteerd dat de uiteindelijk einddatum de vooraf beoogd datum ruimschoots heeft overschreden. 6.2.3
Vervolgonderzoek
Het onderzoeken van één probleemstelling resulteert vaak in meerdere nieuwe onderzoeksonderwerpen. Naar aanleiding van dit onderzoek komen de volgende onderwerpen boven die verdienen om nader te worden onderzocht:
A. Software ontwikkeling Het WNB-concept biedt een behoorlijke hoeveelheid relevante informatie inzake de gebruikersbehoeften en bijbehorende prestaties van licht zorgbehoevende senioren. Zo zijn de Excel databases met draaitabellen een bron van informatie, maar vereisen enige handigheid om de kwaliteit ervan optimaal te kunnen benutten. Tijdens discussiemomenten met professionals blijken met name het snelle inzicht dat de WNB-conceptvisualisatie verschaft in combinatie met de daarmee gepaarde gebruiksvriendelijkheid te worden gewaardeerd. Vanuit AAG is aangegeven dat het geheel mogelijk potentie bezit in relatie tot de praktische toepasbaarheid in de vorm van een ‘app’ of tool. Het wordt dan ook aanbevolen om verder onderzoek te doen naar de behoeften en prestaties van licht zorgbehoevende senioren, op basis waarvan mogelijk een doorontwikkelde WNB-conceptvisualisatie kan worden gemaakt. Hierbij kan gedacht worden aan de mogelijkheid om te kiezen tussen het aggregatieniveau van de prestaties (globaal, essentieel en relevante voorbeelden), en het weergegeven van de benodigde prestaties indien meerdere structurele variabelen worden gecombineerd (zoals zorgbehoefte en huishoudenssamenstelling).
B. Gewogen WNB-prestatiescore De WNB-prestatiescore geeft een indicatie van de functionele kwaliteit van een object conform het WNB-concept. Deze score bestaat in de huidige vorm voor de helft uit de gemiddelde score die op basis van algemene prestaties is behaald, en voor de andere helft uit de gemiddelde score die voortkomt uit de aandachtspunten. Omdat sommige prestaties van groter belang zijn voor een succesvol woonzorgconcept dan andere, verdient het de aanbeveling om de weging hiervan in de WNB-prestatiescore aan te passen. De gewenste wegingen dienen middels nader onderzoek te worden bepaald, zoals aan de hand van interviews met licht zorgbehoevende senioren.
C. Typologie woonzorgconcepten De bestaande woonzorgconcepten die zijn onderzocht betroffen alle verzorgingshuizen. Zowel nationaal als internationaal bestaan nog andere woonzorgconcepten voor licht zorgbehoevende senioren. Het is aanbevelenswaardig om hier nader onderzoek naar te doen om zo mogelijk verbeterde inzichten te kunnen verschaffen waarmee het WNB-concept kan worden aangescherpt.
117
D. WNB-Concept in breed perspectief Het WNB-concept in dit onderzoek focust op de lichte ouderenzorg. Het is aannemelijk dat een dergelijk concept ook voor andere doelgroepen van nut kan zijn. Daarom wordt aanbevolen om onderzoek te doen naar een Wonen-Naar-Behoeften-concept voor andere (zorg)sectoren, zoals de verstandelijk gehandicaptenzorg, de verslavingszorg, en de jeugdzorg. Daarbij verdient het aanbeveling om dit middels een directe toepassing van de methode USE te doen, zoals beschreven in 6.2.2 Evaluatie onderzoek.
118
119
LITERATUUR
120
LI TE RATUUR A. (2006). Gebruikswaardebepaling bij defensiegebouwen. Eindhoven: Technische Universiteit Eindhoven. ABF Research. (2013). Wonen in ongewone tijden. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Actiz. (2014). Rapport sluiting verzorgingshuizen. Utrecht: Actiz. Aedes. (2013). Wat is het effect van vergrijzing op de woningbehoefte? Opgeroepen op 9 januari, 2014, van http://www.aedes.nl/content/feiten-en-cijfers/wonen-en-zorg/wat-is-de-impactvan-vergrijzing-op-de-woningvraag/Expert--Wat-is-de-impact-van-vergrijzing-op-dewon.xml Aedes. (2014). Dossier: Gescheiden financiering wonen en zorg. Opgehaald van http://www.aedes.nl/content/dossiers/Gescheiden-financiering-wonen-enzorg.xml#Ontwikkelingen gescheiden financiering wonen en zorg Aedes-Actiz. (2013a). De juridische context van Scheiden Wonen en Zorg. Opgeroepen op 4 september, 2014, van http://kcwz.nl/dossiers/scheidenwonenenzorg/de_juridische_context_van_scheiden_wonen _zorg Aedes-Actiz. (2013b). Woonwensen van 55-plusser in beeld. Opgeroepen op 11 april, 2014, van http://www.kcwz.nl/dossiers/woonvariaties/woonwensen_van_55_plusser_in_beeld Aedes-Actiz. (2014a). Veelgestelde vragen Scheiden Wonen Zorg. Opgehaald van http://www.kcwz.nl/actueel/specials/scheiden_wonen_zorg Aedes-Actiz. (2014b). Webspecial woonwensen voor ouderen. Opgeroepen op 28 februari, 2014, van http://www.kcwz.nl/actueel/specials/woonwensen-van-ouderen Berenschot. (2014). Lijst sluiting verzorgingshuizen bekend. Opgeroepen op 3 september, 2014, van http://www.berenschot.nl/actueel/nieuws/nieuws/nieuws-2014/sluiting-tehuizen/ Bergvelt, D., & Van Rossem, H. (2011). Nieuwe functies voor zorgvastgoed. Amsterdam: RIGO Research en Advies BV. Berkhout, P., & De Wildt, R. (2013). Vereenvoudigde woningwaardering. Actualisatie en varianten. Amsterdam: RIGO Research en Advies BV. Blok, S., & Van Rijn, M. (2014). Kamerbrief Transitiekader langer zelfstandig wonen. Kenmerk 2014-0000299501. Den Haag. Borst-Eilers, E., & Terpstra, E. (1996). Kamerstuk. Memorie van toelichting. Den Haag: Sdu Uitgevers. Brand, A. (2013). Scheiden van Wonen en Zorg. Kraak de Code van de Organisatiecultuur. Amsterdam: Amsterdam School of Real Estate. Brands, M., & Zijderveld, C. (2012). Ouderen op de grens van zelfstandig wonen naar verblijf. Woerden/ Utrecht: ANBO/ NPCF. Bui, G. (2011). Kleurrijke vergrijzing. Eindhoven: Technische Universiteit Eindhoven. Centraal Bureau voor de Statistiek & Sociaal en Cultureel Planbureau. (2013). Armoedesignalement. Den Haag: CBS & SCP. Centraal Bureau voor de Statistiek. (2004). Een van de vijf ouderen beperkt in bewegingsvrijheid. Opgeroepen op 2 april, 2014, van http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/gezondheidwelzijn/publicaties/artikelen/archief/2004/2004-1372-wm.htm Centraal Bureau voor de Statistiek. (2005). Nederlandse bevolking steeds hoger opgeleid. Opgeroepen op 24 april, 2014, van http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/onderwijs/publicaties/artikelen/archief/2005/2005-1745-wm.htm Aarts,
121
Centraal Bureau voor de Statistiek. (2007). Gezondheid en zorg in cijfers. Voorburg: Centraal Bureau voor de Statistiek. Centraal Bureau voor de Statistiek. (2012a). Babyboomers - indrukken vanuit de statistiek. Den Haag/ Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek. Centraal Bureau voor de Statistiek. (2012b). Bevolkingsprognose 2012-2060: langer leven, langer werken. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. Centraal Bureau voor de Statistiek. (2012c). Vrijwel altijd extra inkomsten na de AOW. Opgeroepen op 7 april, 2014, van http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/dossiers/vrouwen-enmannen/publicaties/artikelen/archief/2012/2012-3586-wm.htm Centraal Bureau voor de Statistiek. (2014a). Statline. Opgehaald van http://statline.cbs.nl/statweb/ Centraal Planbureau. (2013). Toekomst voor de zorg. Den Haag: De Swart BV. Centraal Planbureau. (2014). Vergrijzing. Opgehaald van http://www.cpb.nl/onderwerp/vergrijzing Centrum Indicatiestelling Zorg. (2013). Basisrapportage AWBZ. Driebergen: Centrum Indicatiestelling Zorg. Centrum Indicatiestelling Zorg. (2014). Grondslag, functie en ZZP. Opgeroepen op januari 3, 2014, van http://www.ciz.nl/voor-professionals/beleidsregels-awbz/grondslag-functie-en-zzp College bouw ziekenhuisinstellingen. (2001). Uitvoeringstoets inzake aanwijzing verzorgingshuizen als ziekenhuisvoorziening. Utrecht: College bouw ziekenhuisinstellingen. College bouw ziekenhuisvoorzieningen. (2005). Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005. Utrecht: College bouw ziekenhuisvoorzieningen. College Sanering Zorginstellingen. (2014). Welkom bij het College Sanering Zorginstellingen. Opgeroepen op 14 maart, 2014, van http://www.collegesanering.nl/Home.aspx Dagevos, J. (2001). De leefsituatie van allochtone ouderen in Nederland. Stand van zaken, ontwikkelingen en informatielacunes. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. De Hypotheker. (2014). Actuele hypotheekrente. Opgeroepen op 1 November, 2014, van https://www.hypotheker.nl/actueel/dossiers/rentestanden/actuele-rentestanden/ De Jong, P., Rouwendal, J., Van Hattum, P., & Brouwer, A. (2012). Housing Preferences of an ageing population. Investigation in the Diversity Among Dutch Older Adults. Netspar Discussion Paper. De Jonge, H. (2014, 16 januari). Markt en locatie bepalen succes herontwikkeling. (A. Luijten, Interviewer) Den Draak, M. (2010). Oudere tehuisbewoners. Landelijk overzicht van de leefsituatie van ouderen in 2008/2009. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Dingenen, D. (2007). Leeftijdsgericht personeelsbeleid: Werkgoesting in KMO's. Hasselt: Universiteit Hasselt. DNB. (2014). Rente en inflatie. Opgeroepen op 1 November, 2014, van http://www.dnb.nl/renteen-inflatie/algemeen/ Droës, M. (2014). Real Estate Valuation & Investments. Collegereeks mastertrack Real Estate Finance. Universiteit van Amsterdam. Dumaij, A. (2011). Productiviteitstrends in de sector verpleging, verzorging en thuiszorg. Een empirisch onderzoek naar het effect van regulering op productiviteit 1972-2010. Delft: Technische Universiteit Delft. Evean Zorg. (2014). Home. Opgeroepen op 19 Augustus, 2014, van http://www.evean.nl/evean-biju-in-de-wijk/locaties/ Faun, H., Hollander, M., & Van Klaveren, S. (2011). Belemmeringen bij het opzetten van woonzorgarrangementen voor senioren. Zoetermeer: Panteia. Fokkelman, A., & Buijs, M. (2014). Vergrijzing biedt kansen voor de bouw. Amsterdam: ABN AMRO.
122
Gezondheidsplein. (2011). Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL). Opgeroepen op februari 7, 2014, van http://www.gezondheidsplein.nl/dossier/154/2100/algemene-dagelijkselevensverrichtingen-adl.html GGD Rivierenland. (2013). Hoe gezond zijn de volwassen in Rivierenland? Tiel: GGD Rivierenland. Google Maps. (2014). Opgeroepen op 19 augustus, 2014, van https://www.google.nl/maps/preview Heijs, W. (2001). Woonbehoeften van ouderen. Een onderzoek onder oudere huurders van de Woningstichting Hhvl. Eindhoven: Stichting Instituut Interface. Heijs, W. (2007). User needs analysis and bridging the application gap. (E. Edgerton, O. Romice, & C. Spencer, Red.) Environmental Psychology: Putting Research into Practice, pp. 30-43. Heijs, W. (2013). Collegereeks Analyseren, Programmeren & Evalueren. Eindhoven: Technische Universiteit Eindhoven. Heijs, W., Carton, M., Smeets, J., & Van Gemert, A. (2009). The labyrinth of life-styles. Journal of Housing and the Built Environment, 24, pp:347–356. Heijs, W., Van Deursen, A.-M., Leussink, M., & Smeets, J. (2011). Re-searching the labyrinth of lifestyles. Journal of Housing and the Built Environment. Heinen, J., Sijsling, H. & Groen, M. (2012). Zorgarchitectuur - Zorgvastgoed; Strategie en concept voor rendement en waarde. Den Haag: Sdu Uitgevers bv. Het Den Haag Centrum voor Strategische Studies & TNO. (2011). Het succes van de vergrijzing. Den Haag: De Swart. Huijs, M. (2010). Binding met je woonplek. Onderzoek naar hoe ouderen een sterkere binding met het een woonzorgvoorziening kunnen ervaren. . Eindhoven: Technische Universiteit Eindhoven. Huurcommissie. (2014). Huurprijs en punten. Opgeroepen op februari 12, 2014, van http://www.huurcommissie.nl/onderwerpen/huurprijs-en-punten/ In voor zorg! (2013). Verzilveren tarieven Zorgzwaartepakketten. Opgeroepen op 24 januari, 2014, van http://www.invoorzorg.nl/ivzweb/ivzh/ivzh-Werken-met-ZZPs/Financin-ZZP/FinancinZZP-Verzilveren-tarieven-Zorgzwaartepakketten.html# In voor zorg! (2014). De langdurige zorg in 2020: trends zorgmedewerker. Opgeroepen op februari 5, 2014, van http://www.invoorzorg.nl/ivzweb/Overzichten-In-Voor-Zorg!/mapinformatie/De-langdurende-zorg-in-2020-trends-zorgmedewerker.html ING Economisch Bureau. (2013). Themavisie Scheiden wonen zorg in de AWBZ Deel I Ouderenzorginstellingen. Amsterdam: ING Economisch Bureau. ING Real Estate Finance. (2011). Het investeringsbeleid van Nederlandse particuliere vastgoedbeleggers. Amsterdam: ING Real Estate Finance. Jansen, M. (2012). Zorg om inkomsten? Onderzoek naar de risico’s van de veranderende bekostigingsstructuur van zorgvastgoed op de vastgoedportefeuille. Amsterdam: Amsterdam School of Real Estate. Jonker, A. (2010). Health decline and well-being in old age: the need of coping. Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam. Kennisbankherbestemming. (2014). Federatie Welstand. Opgeroepen op 4 september, 2014, van http://www.kennisbankherbestemming.nu/partners/federatie-welstand Kadaster (2014). Kadastrale kaart object. Opgeroepen op 30 oktober, 2014, van
http://www.kadaster.nl/web/show Kersbergen, T., Jens, J., & Meusen-Den Ouden, B. (2014). Herontwikkeling Festina Lente. Mogelijkheden en voorwaarden. 's-Hertogenbosch: AAG. Klerk, M. d. (2011). Zorg in de laatste jaren. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Kullberg, J., & Ras, M. (2004). Met zorg gekozen? Woonvoorkeuren en woningmarktgedrag van ouderen en mensen met lichamelijke beperkingen. Den Haag: SCP en VROM. 123
Leidelmeijer, P. (2010). Selectielijst College Bouw Zorginstellingen (CBZ). Gouda: College Bouw Zorginstellingen. Mak, A. (2013). Mens-omgevingsrelaties. Opgeroepen op februari 7, 2014, van http://www.gebiedsontwikkeling.nu/artikel/3981-mens-omgevingsrelaties Mandemaker, T., & Christ, L. (2005). De volledige extramuralisering van het verzorgingshuis. Utrecht: Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn. McLeod, S. (2007). Maslow's Hierarchy of Needs. Opgeroepen op februari 6, 2014, van http://www.simplypsychology.org/maslow.html Mens, N. (2012). Stad in stad - de architectuur en bouwgeschiedenis van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Groningen: Universitair Medisch Centrum Groningen. Mens, N., & Wagenaar, C. (2010). Architectuur voor de gezondheidszorg in Nederland. Amsterdam: Nai Uitgevers. Meusen-den Ouden, B. (2013). Scheiden van wonen en zorg doet u zo! Den Bosch: AAG. Middelkoop, R. (2013). Het huishoudboekje van de senior. Den Haag: Platform31. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. (2012). Hoe werkt de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten? Informatiekaart. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Mentality. Opgeroepen op 17 februari, 2014, van Motivaction. (2012). http://www.motivaction.nl/mentality Nationaal Kompas Volksgezondheid. (2013a). Vergrijzing: Wat zijn de belangrijkste verwachtingen voor de toekomst? Bilthoven: RIVM. Nationaal Kompas Volksgezondheid. (2013b). Wat is woonzorg? Opgeroepen op 29 april, 2014, van http://www.nationaalkompas.nl/zorg/sectoroverstijgend/woonzorg/wat-is-woonzorg Nederlandse Zorgautoriteit. (2011). Invoering en tarieven normatieve huisvestingscomponent (NHC) en inventaris nieuwe zorgaanbieders. Bijlage 4 bij circulaire Care/AWBZ/11/14c Kenmerk CA-300-507 . Nederlandse Zorgautoriteit. Nederlandse Zorgautoriteit. (2012). Advies Scheiden van Wonen en Zorg in de AWBZ. Utrecht: Nederlandse Zorgautoriteit. Nederlandse Zorgautoriteit. (2013a). Tarieflijst AWBZ-zorgaanbieders 2013. Utrecht: Nederlandse Zorgautoriteit. Nederlandse Zorgautoriteit. (2013b). Wijzigingen vergoeding Zorginfrastructuur. Opgeroepen op 12 februari, 2014, van http://www.nza.nl/zorgonderwerpen/dossiers/awbz/actueel/Wijzigingen-vergoedingZorginfrastructuur/ Nederlandse Zorgautoriteit. (2013c). Zorgzwaartepakketten sector V&V. Opgeroepen op december 9, 2013, van http://www.nza.nl/137706/142055/567517/bijlage_3_ZZP's_V_V_2013.pdf Nederlandse Zorgautoriteit. (2014a). Onderbouwing ZZP-tarieven 2014. Opgeroepen op januari 3, 2014, van http://www.nza.nl/95826/Zorgzwaartebekostiging/99442/Overzicht_uren_en_prijzen_ZZP_ 2014.pdf Nederlandse Zorgautoriteit. (2014b). Wet langdurige zorg (Wlz). Opgeroepen op 19 februari, 2014, van http://www.nza.nl/zorgonderwerpen/dossiers/awbz/Veranderingen-vanaf-2015/Wetlangdurige-zorg Neele, J., Conijn, J., De Wildt, R., & Alles, M. (2002). Vastgoed van verzorgingshuizen en verpleeghuizen. Amsterdam: RIGO Research en Advies BV. Nibud. (2014). Uw pensioen: AOW. Opgeroepen op 24 april, 2014, van http://www.nibud.nl/sparen-vermogen/pensioenopbouw/aow.html
124
Peeters, R. (2013). Zorgbehoevend zorgvastgoed? Onderzoek naar de woon- en zorgbehoeften van zorgbehoevende ouderen in woonzorgvastgoed. Eindhoven: Technische Universiteit Eindhoven. PerSaldo. (2014). Indicatie in een zorgzwaartepakket (ZZP). Opgeroepen op januari 24, 2014, van http://www.pgb.nl/dit-is-een-persoonsgebonden-budget-pgb/awbz-zorgkantoor/indicatiein-een-zorgzwaartepakket-zzp Planbureau voor de Leefomgeving. (2013a). Demografische ontwikkelingen 2010-2040: ruimtelijke effecten en regionale diversiteit. Opgehaald van http://www.pbl.nl/publicaties/demografische-ontwikkelingen-2010-2040-ruimtelijkeeffecten-en-regionale-diversiteit Planbureau voor de Leefomgeving. (2013b). Vergrijzing en ruimte: gevolgen voor de woningmarkt, vrijetijdsbesteding, mobiliteit en regionale economie. Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving. Planbureau voor de Leefomgeving. (2013c). Vergrijzing en Woningmarkt. Den Haag: PBL. Platform31. (2010). Zelfbouw heeft de wind mee. Opgeroepen op 24 september, 2014, van http://kennisbank.platform31.nl/pages/11236/Nieuws/Zelfbouw-heeft-de-wind-mee.html Poortvliet, M., Gerritsen, D., Van Beek, A., Spreeuwenberg, P., De Leeuw, J., & Wagner, C. (2007).
Kwaliteit van leven in de V&V sector - de samenhang tussen kwaliteit van leven van cliënten en kenmerken van de instelling. Utrecht: Nivel. Pop, P. (2014). Tussen wal en schip? Een exploratieve studie naar de discrepantie tussen de vraag naar en de overcapaciteit van woningen voor ouderen in een beschutte omgeving. Eindhoven: Technische Universiteit Eindhoven. Post, H., Poulus, C., Van Galen, J., & Van Staalduinen, W. (2012). Wonen, zorggebruik en verhuisgedrag van ouderen. Soesterberg: TNO. Raad voor de leefomgeving en infrastructuur. (2014). Langer zelfstandig, een gedeelde opgave van
wonen, zorg en welzijn. Adviesbrief aan de minister van Wonen en Rijksdienst Stef Blok. Den Haag: Rli. Rademakers, J. (1994). Seksualiteit van ouderen: een literatuurstudie. Tijdschrift voor Seksuologie(18), 208-213. Rijksoverheid. (2007). Dynamiek in de derde helft. Den Haag: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. Rijksoverheid. (2011). Ziektekostenverzekeringen in Nederland. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Rijksoverheid. (2012a). De zorg, hoeveel extra is het ons waard? Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Rijksoverheid. (2012b, maart 7). Scheiden van Wonen en Zorg - Technische Briefing Tweede Kamer. Den Haag. Rijksoverheid. (2013a). Geschikte woningen voor senioren. Opgeroepen op december 16, 2013, van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/seniorenwoningen/geschikte-woningen-voorsenioren Rijksoverheid. (2013b). Inkomen en vermogen van ouderen: analyse en beleidsopties [IBO Inkomens- en vermogenspositie en subsidiëring 65+'ers]. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Rijksoverheid. (2013c). Primos. Opgehaald van http://primos.datawonen.nl/ Rijksoverheid. (2014a). Algemene Wet Bijzondere ziektekosten (AWBZ). Opgeroepen op december 3, 2013, van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/algemene-wet-bijzondereziektekosten-awbz
125
Rijksoverheid. (2014b). Puntensysteem en serviceflats. Opgeroepen op 24 maart, 2014, van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huurwoning/puntensysteemhuurwoning/puntensysteem-en-serviceflats Rijksoverheid. (2014c). Servicekosten. Opgeroepen op februari 12, 2014, van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huurwoning/servicekosten Rijksoverheid. (2014d). Waardering Onroerende Zaken (WOZ). Opgeroepen op februari 2, 2014, van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/waardering-onroerende-zaken-woz/gebruikvan-de-woz Rijksoverheid. (2014e). Wat is een zelfstandige woning en wat is een onzelfstandige woning? Opgeroepen op 26 maart, 2014, van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huurwoning/vraag-en-antwoord/wat-is-eenzelfstandige-woning-en-wat-is-een-onzelfstandige-woning.html Rijksoverheid. (2014f). Wat zijn de veranderingen in de zorg op 1 januari 2014? Opgeroepen op 13 maart, 2014, van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/zorgverzekering/vraag-enantwoord/wat-zijn-de-veranderingen-in-de-zorg-op-1-januari-2014.html Rijksoverheid. (2014g). WoonOnderzoek Nederland (WoON). Opgeroepen op 18 juni 2014, van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/woningmarkt/woononderzoek/woononderzoeknederland-won Rijpstra, R., & Janssen, H. (2013). Scheiden van wonen en zorg. Vastgoedrecht, pp. 54-58. Robbins, S., & Judge, T. (2011). Essentials of Organizational behavior. New Jersey (USA): Pearson. Rauwendal, J. & Thoese, G.C.F. (2010). Homeownership and institutionalization of the elderly in The Netherlands. Housing and Urban Policy Studies, 34 (pp. 137-154). Leiden: IOS Press. Rutte, M., & Samson, D. (2012). Bruggen Slaan. Regeerakkoord VVD - PvdA. Den Haag: Rijksoverheid. Sadiraj, K., Timmermans, J., Ras, M., & De Boer, A. (2009). De toekomst van de mantelzorg. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Sanders, L., & Nouws, H. (2013a). Financiële dekking voor algemene ruimten in het verzorgingshuis. Utrecht: Aedes-Actiz. Sanders, L., & Nouws, H. (2013b). Verhuur in het verzorgingshuis: hoe doen corporaties en zorgondernemers dat? Utrecht: Aedes-Actiz. Sanders, L., & Nouws, H. (2014). Marketing van nieuwe concepten in verzorgd wonen. Utrecht: Aedes-Actiz. Schellingerhout, R. (2004). Gezondheid en welzijn van allochtone ouderen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. SmartAgent. (2014). Het BSR-model. Opgeroepen op 17 februari, 2014, van http://89.146.41.141/het-bsr-model.html Sociaal en Cultureel Planbureau. (2004). Persbericht: Zorg en wonen voor kwetsbare ouderen. Opgeroepen op 4 april, 2014, van http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2004/Zorg_en_wonen_voor_kwet sbare_ouderen/Persbericht_Zorg_en_wonen_voor_kwetsbare_ouderen Sociaal en Cultureel Planbureau. (2009). Vergrijzing, verpleging en verzorging. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Sociaal en Cultureel Planbureau. (2011). Kwetsbare ouderen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Sprangers, M. (2013). Wat is de kwaliteit van het leven en hoe wordt het gemeten? Opgeroepen op januari 22, 2014, van http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/functionerenen-kwaliteit-van-leven/kwaliteit-van-leven/wat-is-kwaliteit-van-leven-en-hoe-wordt-hetgemeten 126
Staatscourant.
(2013).
Beleidsregel
vervreemding
onroerende
zaken,
college
sanering
zorginstellingen. Rijksoverheid. Swinnen, A. (2011). Seksualiteit van ouderen. Een multidisciplinaire benadering. Amsterdam: Amsterdam University Press. Van Dale. (2014). Opgehaald van http://www.vandale.nl/ Van Dam, L. (2013). Herbestemming van verzorgingshuizen. Afstudeerscriptie Real Estate & Housing. Delft: Technische Universiteit Delft. Van den Berg Jeths, A., Timmermans, J., Hoeyman, N., & Woittiez, I. (2004). Ouderen nu en in de toekomst. Gezondheid, verpleging en verzorging 2000-2020. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Van Deursen, A., & Leussink, M. (2010). Leefstijlen in het woondomein? Eindhoven: Technische Universiteit Eindhoven. Van Dijk, J. (2011). Hoe ontwerp je een gebouw voor dementie? Opgeroepen op 21 april, 2014, van http://www.omgevingspsycholoog.nl/hoe-ontwerp-je-een-gebouw-voor-dementie/ Van Doorn, L. (2012). Levensloopgeschikt wonen bij Laurentius. Eindhoven: Technische Universiteit Eindhoven. Van Duin, C., De Jong, A., & Broekman, R. (2006). Regionele bevolkings- en allochtonenprognose 2005-2025. Den Haag: Ruimtelijk Planbureau; Centraal Bureau voor de Statistiek. Van Duin, C., Stoeldraijer, L., & Garssen, J. (2013). Huishoudensprognose 2013-2060: sterke toename oudere alleenstaanden. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. Van Elp, M.; Van Zaal, M.P.J.; Zuidema, M.V. (2012). Bouwen voor de zorg - Perspectief voor de Nederlandse bouw. Amsterdam: Economisch Instituut voor de Bouw. Van Heumen, S., & Traversari, A. (2012). Mogelijkheden energiesprong in de zorg. Soesterberg: TNO. Van Hilten, O., Voorrips, L., Boerdam, A., & Hermans, B. (2013). Gezondheid en zorg in cijfers. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. Van Iersel, J., & Leidelmeijer, K. (2010). Senioren op de woningmarkt. Den Haag: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening & Milieubeheer. Van Leent, B. (2009). Theorie conceptontwikkeling voor de vastgoedsector. Amsterdam: Afstudeerscriptie Amsterdam School of Real Estate. Van Rijn, M. (2013, april 25). Hervorming langdurige zorg: naar een waardevolle toekomst. Bijlage kamerbrief aan de Voorzitter der Tweede Kamer van de Staten-Generaal. Kenmerk 114352103091-LZ. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Van Til, R.-J., & Vogelzang, J. (2013). Volkshuisvestelijke gevolgen. Rotterdam: Explica. Vastgoedmarkt. (2013). Leegstand zorgvastgoed bedreigt corporaties. Opgeroepen op oktober 9, 2013, van http://www.vastgoedmarkt.nl/nieuws/2013/06/25/ING-leegstand-zorgvastgoedbedreigt-corporaties Vegter, M. (2006). Beleggers en wonen en zorg. Gouda: Habiforum. Zantinge, E., Van der Wilk, E., Van Wieren, S., & Schoemaker, C. (2011). Gezond ouder worden in Nederland. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.
127
BIJLAGEN
128
BIJL AGEN
Bijlage nmr
129
1
Doelgroepindeling op basis van ZZP’s (NZa, 2013c)
130
2
Overzicht gebruikte literatuur
134
3
Gebruikersbehoeften ten aanzien van gebouwen volgens Aarts (2006)
135
4
Woonbehoeften van 65-plussers volgens Van Doorn (2012)
136
5
Woon- en zorgbehoeften Peeters (2013) ten opzichte van Van Doorn (2012)
138
6
Voorlopig overzicht van de woon- en zorgbehoeften
139
7
Structuurdocumenten interviews
144
8
Definitief overzicht van de woon- en zorgbehoeften na veldwerk
148
9
Draaitabel voorbeeld 2
153
10
Segmentatie op basis van leefstijlen versus traditionele en sociaal-culturele kenmerken
154
11
Typologie verzorgings- en verpleeghuizen volgens Heinen et al (2012)
155
12
WNB-prestatiescores ouderenpensions
160
13
WNB-prestatiescores bejaardenoorden
161
14
WNB-prestatiescores verzorgingshuizen
162
15
Onderbouwing parameters NCW-methode Festina Lente
163
BIJL AGE 1: DOEL GROEP INDELING ZZP ’S (N Z A, 2013 C)
OP
B ASIS
VAN
ZZP V&V 1: Beschut wonen met enige begeleiding
130
ZZP V&V 2: Beschut wonen met begeleiding en verzorging
131
ZZP V&V 3: Beschut wonen met begeleiding en intensieve verzorging
132
ZZP V&V 4: Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging
133
BIJL AGE
2:
OVE RZ ICH T
GEB RUIKTE
L ITE RATUUR
134
BIJL AGE AANZIEN ( 2006)
3: VAN
GEB RUIKE RSBEHOE FTEN GEBO UWEN VOL GENS
Fysiologisch Behoefte aan veiligheid Behoefte aan beschutting en bescherming Behoefte aan hygiëne Thermische behoeften Visuele behoeften Auditive behoeften Olfactorische (reuk) behoeften Tast- en bewegingsbehoeften
Sociaal Behoefte zich te verdedigen en reageren Behoefte aan plezier en vermaak Behoefte aan hulp (passief en actief) Behoefte aan toezicht (passief en actief) Behoefte aan sociale contacten Behoefte aan privacy Behoefte zich te meten/ vergelijken met anderen
Psychologisch Behoefte aan zelfontplooiing en zelfexpressie Behoefte aan personificatie, uitdragen van de eigen persoonlijkheid door middel van stijl, inrichting, tonen van bezittingen, etc. Behoefte aan leveren van waardevolle prestaties Behoefte aan prestige, promotie, aanzien en beloning Behoefte aan variëteit (in zintuiglijke ervaringen) Behoefte aan vermijden van stress Behoefte aan esthetiek Perceptuele behoeften, affordanties
Functioneel Behoefte aan comfortabel werk (huishoudelijk)* Behoefte aan vrijetijdsbesteding Normaal gedrukt zijn de algemene behoeften van gebruikers van gebouwen (volgens Aarts) Cursief gedrukt zijn de specifieke behoeften van gebruikers van defensiegebouwen (volgens Aarts) *Hoewel de ‘behoefte aan comfortabel werk’ minder van toepassing is op de zorgbehoevenden, is deze dat wel voor de zorgverleners.
135
TEN AARTS
BIJL AGE 4: WOONBEHOE FTEN VOL GENS V AN DOORN (2012) Toestanden en doelen Fysieke veiligheid
Fysiologisch
Hygiëne
Visueel comfort Auditief comfort Thermisch comfort
Olfactorisch comfort (geur en reuk)
Toestanden en doelen Direct sociaal contact hebben binnen de woning
Sociaal
Indirect sociaal contact hebben binnen de woning Privacy Direct sociaal contact hebben buiten de woning Indirect sociaal contact hebben buiten de woning
Toestanden en doelen Veilig voelen in de woonomgeving
Veilig voelen in de woning
Psychologisch
Veilig zijn in de woning Vermijden van stress
Personificatie
Zelfontplooiing
VAN
65- PL USSE RS
Activiteiten Vallen voorkomen Brand vermijden Douchen Handen wassen Haren wassen Baden Hoeveelheid licht aanpassen Volume van apparatuur aanpassen Klanken van apparatuur aanpassen Luchttemperatuur aanpassen Relatieve vochtigheid aanpassen Luchtsnelheid aanpassen Ventileren van de woning Maskeren van geuren
Activiteiten Visite ontvangen Controle hebben over type interactie Hulp geven of ontvangen Logees ontvangen Bellen E-mailen Zichzelf afzonderen van anderen Deelnemen in groepsactiviteiten Hulp geven of ontvangen Bellen E-mailen Social media Brieven en pakketjes posten Advertenties ophangen
Activiteiten Kans op onveilige situaties verkleinen Bekend zijn met woonomgeving Sociale controle Naar buiten kunnen kijken Kunnen waarschuwen van anderen Inkijk in woning voorkomen Sociale controle Woning kunnen afsluiten Veilig opbergen van persoonlijke bezittingen Ontspannen Naar buiten kunnen kijken Geluidsoverlast van buiten de woning beperken Actief bezig blijven Geluidsoverlast van binnen de woning beperken Inrichten van de woning Aankleden van de woning met kleine spullen Aankleden van de woning met grote spullen Tonen van persoonlijke bezittingen Leveren van waardevolle prestaties Hobby binnen de woning uitoefenen
136
Toestanden en doelen ADL (Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen)
Horizontale mobiliteit binnen de woning
Functioneel
Mobiliteit buiten de woning
Verticale mobiliteit binnen de woning Vrijetijdsbesteding Perceptuele behoeften HDL (Huishoudelijke Dagelijkse Levensverrichtingen)
Verpleegkundige verrichtingen
137
Activiteiten Naar toilet gaan Eten Drinken Slapen Rusten Medicijnen innemen Door woning lopen met rollator Deuren openen en sluiten Opstaan uit bed Opstaan uit stoel Ramen openen en sluiten In en uit lopen van woongebouw Voorzieningen kunnen bereiken Op straat kunnen bewegen Van ene naar andere verdieping komen TV kijken/ radio of muziek luisteren Hobby binnen de woning uitoefenen Toepassen van affordanties Bekend zijn met woonomgeving Boodschappen doen Koken Opbergen van bezittingen voor kortere tijd Op orde houden van de woning (klein onderhoud) Hoeveelheid licht aanpassen Geluiden herkennen Bedienen van installaties en woononderdelen Schoonhouden van de woning Horen van geluiden van apparatuur Kleding wassen en strijken Stofzuigen Opbergen van bezittingen voor langere tijd Onderhouden van de tuin Administratie bijhouden Verpleegkundige handelingen door ander laten doen Verpleegkundige handelingen zelf doen
BIJL AGE 5: ( 2013) TEN
WOON - EN ZORG BEHOE FTEN PE ETERS OP ZI CHTE VAN VAN DOO RN ( 2012) Behoeften
Gezondheidsverbetering en preventie van ziekten
Fysiologisch
Medische ondersteuning
Seksualiteit
Behoeften
Sociaal
Direct sociaal contact hebben binnen de semiopenbare ruimte van het woonzorgvastgoed
Sociale ondersteuning
Behoeften
Psychologisch
Veilig voelen in de semiopenbare ruimte van het woonzorgvastgoed
Psychologische ondersteuning (coping) Autonomie
Erkenning en Waardering, onderdeel zijn van de samenleving Zich meten/ vergelijken met anderen
Behoeften
Functioneel
Ontspanning binnen het woonzorgvastgoed
Ontspanning buiten het woonzorgvastgoed
Veiligheid in noodsituaties (noodroutes etc.)
Activiteiten Gemakkelijk schoonhouden van fysieke omgeving Multidisciplinaire behandelingen ontvangen Vertrouwelijke gesprekken voeren Ondersteuning ontvangen door middel van medische apparatuur Ondersteuning ontvangen door middel van hulpmiddelen als tilliften en dergelijke Zichzelf kunnen afzonderen Niet hoorbaar zijn door anderen Seksuele handelingen uitvoeren
Activiteiten Controle hebben over type interactie Visite ontvangen Deelnemen aan groepsactiviteiten Zelf activiteiten organiseren (Nieuwe) contacten ontmoeten Gasten eten en drinken kunnen aanbieden Vertrouwelijke gesprekken voeren Activiteiten met betrekking tot het geloof en de overtuiging uitvoeren
Activiteiten Kans op vreemde bezoekers verkleinen Verzorgenden kunnen zien en herkennen Verwarde mensen vermijden Herkennen van de eigen omgeving Sociale controle Vertrouwelijke gesprekken voeren Besluiten nemen met betrekking tot de verzorging en verpleging Besluiten nemen met betrekking tot het gebruik van ruimten De dagbesteding zelf invullen Leveren van waardevolle prestaties Verzorgen van anderen Vrijwilligerswerk uitvoeren Controle over ontmoetingen met anderen hebben
Activiteiten Hobby uitoefenen TV kijken Lezen Muziek luisteren Fysieke activiteiten als wandelen of fietsen Gezamenlijke activiteiten uitvoeren Zelf georganiseerde activiteiten uitvoeren Roken Gemakkelijk naar buiten kunnen gaan Fysieke activiteiten buiten uitvoeren Zitten Hulp krijgen Aan uitstapjes deelnemen Hulp krijgen Nooduitgangen kunnen vinden Obstakels vermijden
138
BIJL AGE 6: VOORLOPIG OVERZI CHT WOON - EN ZORGBEHOE FTEN
VAN
DE
Voorlopig overzicht fysiologische woon- en zorgbehoeften van licht zorgbehoevende senioren op basis van Aarts (2006), Van Doorn (2012) en Peeters (2013) Behoeften Fysieke veiligheid
Hygiëne
Visueel comfort
Fysiologisch
Auditief comfort
Activiteiten Vallen voorkomen Brand vermijden Obstakels vermijden (Hulp met) douchen Zittend douchen Gemakkelijk in- en uit de douche stappen (Hulp met) handen wassen (Hulp met) haren wassen (Hulp met) baden (Hulp met) voeten wassen (Hulp met) toiletbezoeken Hoeveelheid kunst licht aanpassen voor sfeerdoeleinden Hoeveelheid kunst licht aanpassen voor veiligheidsdoeleinden Hoeveelheid natuurlijk licht aanpassen Contrast zien tussen aspecten in de ruimte (bijv. deur en muur) Spiegelende oppervlaktes vermijden (bijv. spiegels, water en vloer) Volume van apparatuur makkelijk aanpassen Klanken van apparatuur makkelijk aanpassen Vermijden van irrelevante geluiden vanuit dezelfde ruimte Vermijden van irrelevante geluiden vanuit andere ruimten
Thermisch comfort
Vermijden van echo's Luchttemperatuur aanpassen Relatieve lucht vochtigheid aanpassen
Olfactorisch comfort (geur en reuk)
Luchtsnelheid aanpassen Ventileren van de woningen Ventileren van semi openbare ruimten
Tast- en bewegingsbehoeften Beschutting en bescherming
Maskeren van geuren Apparaten en schakelaars makkelijk bedienen Materialen herkennen Zich kunnen terugtrekken De eigen plek kunnen vinden (wayfinding) Herkennen van de omgeving Overzicht van de ruimte hebben
Gezondheidsverbetering en preventie van ziekten Medische ondersteuning
Gemakkelijk schoonhouden van fysieke omgeving Multidisciplinaire behandelingen ontvangen Vertrouwelijke gesprekken voeren Ondersteuning ontvangen door middel van medische apparatuur (bijv. domotica)
Seksualiteit
Ondersteuning ontvangen door middel van hulpmiddelen als tilliften en dergelijke Zichzelf kunnen afzonderen Niet hoorbaar zijn door anderen Seksuele handelingen uitvoeren
Vet gedrukt de algemene behoeften van gebruikers van gebouwen volgens Aarts (2006)
Normaal gedrukt de behoeften en activiteiten t.b.v. senioren volgens Van Doorn (2012) Cursief gedrukt de aanvullende behoeften en activiteiten t.b.v. senioren met een intramurale zorgindicatie volgens Peeters (2013)
139
Voorlopig overzicht sociale woon- en zorgbehoeften van licht zorgbehoevende senioren op basis van Aarts (2006), Van Doorn (2012) en Peeters (2013) Behoeften Direct sociaal contact hebben binnen de woning
Direct sociaal contact hebben in de semiopenbare ruimte
Activiteiten Visite ontvangen Logees ontvangen Hulp geven of ontvangen Vertrouwelijke gesprekken voeren Gelegenheidsfeesten geven Controle over type interactie Visite ontvangen
Sociaal
Deelnemen in groepsactiviteiten Zelf activiteiten organiseren (Nieuwe) contacten ontmoeten Gasten eten en drinken kunnen aanbieden Direct sociaal contact hebben in de omgeving van de Deelnemen in groepsactiviteiten woning Hulp geven of ontvangen Mee naar buiten kunnen met visite Bezoeken van openbare voorzieningen in de directe omgeving Privacy Zichzelf afzonderen van anderen Zichzelf kunnen afzonderen met visite Persoonlijke bezittingen opbergen Indirect sociaal contact hebben Bellen E-mailen Social media Sociale ondersteuning
Brieven en pakketjes posten Vertrouwelijke gesprekken voeren Activiteiten met betrekking tot het geloof en de overtuiging uitvoeren
Vet gedrukt de algemene behoeften van gebruikers van gebouwen volgens Aarts (2006)
Normaal gedrukt de behoeften en activiteiten t.b.v. senioren volgens Van Doorn (2012) Cursief gedrukt de aanvullende behoeften en activiteiten t.b.v. senioren met een intramurale zorgindicatie volgens Peeters (2013)
140
Voorlopig overzicht psychologische woon- en zorgbehoeften van licht zorgbehoevende senioren op basis van Aarts (2006), Van Doorn (2012) en Peeters (2013) Behoeften Veilig voelen in de woonomgeving
Veilig voelen in de woning
Veilig zijn in de woning
Psychologisch
Vermijden van stress, op zijn gemak zijn
Personificatie, zelfexpressie
Zelfontplooiing
Psychologische ondersteuning (coping) Autonomie Erkenning en Waardering, onderdeel zijn van de samenleving Zich meten / vergelijken met anderen
Activiteiten Kans op onveilige situaties verkleinen Bekend zijn met woonomgeving Sociale controle Kans op vreemde bezoekers verkleinen Naar buiten kunnen kijken Kunnen waarschuwen van anderen Inkijk in woning voorkomen Sociale controle Woning kunnen afsluiten Veilig opbergen van persoonlijke bezittingen Ontspannen Zittend naar buiten kunnen kijken Staand naar buiten kunnen kijken Geluidsoverlast van buiten de woning beperken Geluidsoverlast van binnen de woning beperken Actief bezig blijven Gemakkelijk de wc kunnen vinden Irrelevante prikkels vermijden Inrichten van de woning ( / het privédomein) Aankleden van de woning met kleine spullen Aankleden van de woning met grote spullen Esthetiek Indeling van het privédomien kunnen aanpassen Eigen identiteit met het privédomein uitstralen Leveren van waardevolle prestaties Hobby binnen de woning uitoefenen Lid worden van een vereniging Kennis en ervaring delen Vertrouwelijke gesprekken voeren Besluiten nemen met betrekking tot de verzorging Leveren van waardevolle prestaties Verzorgen van anderen Vrijwilligerswerk uitvoeren Controle over ontmoetingen met anderen hebben
Vet gedrukt de algemene behoeften van gebruikers van gebouwen volgens Aarts (2006)
Normaal gedrukt de behoeften en activiteiten t.b.v. senioren volgens Van Doorn (2012) Cursief gedrukt de aanvullende behoeften en activiteiten t.b.v. senioren met een intramurale zorgindicatie volgens Peeters (2013)
141
Voorlopig overzicht functionele woon- en zorgbehoeften van licht zorgbehoevende senioren op basis van Aarts (2006), Van Doorn (2012) en Peeters (2013) Behoeften (Hulp met) ADL (Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen)
(Hulp bij) horizontale mobiliteit binnen de woning
(Hulp bij) verticale mobiliteit binnen de woning
Zittend vanuit een rolstoel deuren gemakkelijk openen en sluiten Opstaan uit bed Opstaan uit stoel Ramen openen en sluiten Dichtbij de rollator of rolstoel opbergen In en uit lopen van woongebouw Voorzieningen kunnen bereiken Op straat kunnen bewegen Van ene naar andere verdieping komen
Perceptuele behoeften
Toepassen van affordanties / intuïtief bedienen van gebouwonderdelen
Mobiliteit buiten de woning
Functioneel
Activiteiten Rusten Slapen Medicijnen innemen Hulp met eten Hulp met drinken Hulp met naar bed gaan Hulp met opstaan Hulp met tanden poetsen Hulp met aan- en uitkleden Zittend jezelf zien in een spiegel Staand jezelf zien in een spiegel Sanitaire voorzieningen gemakkelijk bereiken Met rollator of rolstoel kunnen verplaatsen door ruimten Met rollator of rolstoel kunnen draaien in ruimten Staand deuren gemakkelijk openen en sluiten
(Hulp bij) HDL (Huishoudelijke Dagelijkse Levensverrichtingen)
Veiligheid in noodsituaties (noodroutes etc.) Ontspanning binnen de woning en de semiopenbare ruimten
Ontspanning buiten de woning en de semiopenbare
Bekend zijn met woonomgeving (wayfinding) Weten waar iets voor dient Alleen de nodige apparaten en schakelaars kunnen bedienen Hulp met boodschappen doen Hulp met koken Opbergen van bezittingen voor kortere tijd Op orde houden van de woning (klein onderhoud) Hoeveelheid licht van buiten aanpassen Geluiden herkennen Gemakkelijk zittend bedienen van installaties en woononderdelen Gemakkelijk staand bedienen van installaties en woononderdelen Schoonhouden van de woning Horen van geluiden van apparatuur Hulp met kleding wassen en strijken Stofzuigen Opbergen van bezittingen voor langere tijd Onderhouden van de tuin Administratie bijhouden Feedback ontvangen van apparatuur (visueel / auditief) Opbergen van rolstoel of rollator in het privédomein Nooduitgangen kunnen vinden Obstakels vermijden Hobby uitoefenen TV kijken Lezen Muziek luisteren Fysieke activiteiten als wandelen uitvoeren Gezamenlijke activiteiten uitvoeren Zelf georganiseerde activiteiten uitvoeren Roken Gemakkelijk naar buiten kunnen gaan
142
Fu
Opbergen van bezittingen voor kortere tijd Op orde houden van de woning (klein onderhoud) Hoeveelheid licht van buiten aanpassen Geluiden herkennen Gemakkelijk zittend bedienen van installaties en woononderdelen Gemakkelijk staand bedienen van installaties en woononderdelen Schoonhouden van de woning Horen van geluiden van apparatuur Hulp met kleding wassen en strijken Stofzuigen Opbergen van bezittingen voor langere tijd Onderhouden van de tuin Administratie bijhouden Feedback ontvangen van apparatuur (visueel / auditief) Opbergen van rolstoel of rollator in het privédomein Veiligheid in noodsituaties (noodroutes etc.) Ontspanning binnen de woning en de semiopenbare ruimten
Ontspanning buiten de woning en de semiopenbare ruimten
Nooduitgangen kunnen vinden Obstakels vermijden Hobby uitoefenen TV kijken Lezen Muziek luisteren Fysieke activiteiten als wandelen uitvoeren Gezamenlijke activiteiten uitvoeren Zelf georganiseerde activiteiten uitvoeren Roken Gemakkelijk naar buiten kunnen gaan Fysieke activiteiten buiten uitvoeren als wandelen of fietsen Zitten Aan uitstapjes deelnemen
Vet gedrukt de algemene behoeften van gebruikers van gebouwen volgens Aarts (2006)
Normaal gedrukt de behoeften en activiteiten t.b.v. senioren volgens Van Doorn (2012) Cursief gedrukt de aanvullende behoeften en activiteiten t.b.v. senioren met een intramurale zorgindicatie volgens Peeters (2013)
143
BIJL AGE IN TE RVI EWS
7:
S TRUCTUUR DO CUMEN TEN
Inleiding expertmeeting Doel van het interview (duur ongeveer 1 uur):
Het inzichtelijk maken van de essentiële prestaties van woonzorgconcepten die noodzakelijk zijn om in de woon- en zorg behoeften van licht zorgbehoevende senioren te voorzien, teneinde de kwaliteit van leven te verhogen. Definitie woonzorgconcept:
“Een woonzorgconcept is een samenhangend idee gericht op de woon- en zorgbehoeften van zorgbehoevenden en de specifieke invulling daarvan, bestaande uit voorzieningen en / of diensten, met als doel de kwaliteit van leven onder deze groep te verhogen.” Onderzoeksopzet
Voor mijn onderzoek naar de gebruikersbehoeften van licht zorgbehoevende 65-plussers met een extramurale zorgindicatie, ten behoeve van het ontwikkelen van geschikte woonzorgconcepten voor deze groep ouderen en het verhogen van de kwaliteit van leven wil ik een ruimtelijk / functioneel Programma van Eisen (PvE) opstellen. Deze stap is het resultaat van het in kaart brengen van de vraag (omcirkeld in onderstaand onderzoeksmodel), waarna deze vervolgens tegen het bestaande aanbod wordt afgezet, om te kijken of er sprake is van een eventuele match. De hieruit voortkomende verbeterpunten kunnen mogelijk resulteren in (ver)nieuw(d)e woonzorgconcepten, die al dan niet in bestaand zorgvastgoed kunnen worden gerealiseerd.
Behoeften en prestaties
In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de methode USE (User Needs by Systematic Elaboration), zoals ontwikkeld door de Technische Universiteit Eindhoven. Een belangrijk kenmerk van USE is dat deze vraag in plaats van aanbod gerelateerd is en daarbij behoeften als uitgangspunt neemt, onderverdeeld naar de volgende categorieën:
Fysiologische behoeften betreffen de behoeften die gerelateerd zijn aan het lichamelijk welzijn van de gebruikers. Deze behoeften zijn verbonden met het waarnemingsvermogen door middel van de zintuigen.
144
Sociale behoeften zijn de behoeften met betrekking tot het hebben van relaties en
Psychologische behoeften zijn de behoeften in relatie tot het geestelijk welzijn van de
contacten met andere personen. gebouwgebruikers.
Functionele behoeften zijn de behoeften met betrekking tot het kunnen uitvoeren van noodzakelijke dagelijkse activiteiten in een gebouw. Een gebouw moet het uitvoeren van activiteiten mogelijk maken en ondersteunen.
Per behoeftencategorie zijn diverse behoeften (toestanden) benoembaar. De meeste van de gevonden behoeften bestaan uit meerdere bijbehorende activiteiten die nodig zijn om een bepaalde toestand te kunnen bereiken. Een voorbeeld hiervan is de fysiologische behoefte aan fysieke veiligheid, die onder andere bestaat uit de activiteit ‘vallen voorkomen’ en ‘brand vermijden’. Om aan deze behoeften / activiteiten te kunnen voldoen, dient het gebouw over bepaalde eigenschappen te beschikken, oftewel prestaties. In dit onderzoek wordt getracht om enkel die prestaties te formuleren, de ‘key-factors’, die essentieel zijn voor een succesvol woonzorgconcept. Deze essentiële prestaties worden gekenmerkt door een bepaalde oplossingsruimte en aggregatieniveau. De oplossingsruimte geeft de ruimte weer waarbinnen de ontwerper zijn creatieve kwaliteiten kan benutten. Door middel van de methode USE wordt getracht om deze ontwerpkaders zo ruim mogelijk te houden. Het is echter denkbaar dat voor de invulling van specifieke behoeften de oplossingsruimte beperkt wordt, om zo eventuele misverstanden vanuit de ontwerper te voorkomen. Een voorbeeld hiervan is de aanwezigheid van een inductiekookplaat, om zo de kans op fysiek letsel (verbranden) te verkleinen. De mate waarin in detail wordt getreden is afhankelijk van het aggregatieniveau. Een hoog aggregatieniveau geeft de prestaties van grotere onderdelen weer, zoals het aantal woningen per gemeenschappelijke ruimte. Een laag aggregatieniveau geeft de prestaties op een meer gedetailleerd niveau weer, zoals een tv bij het bed.
Interviewopzet
Om de omvang van het interview behapbaar te houden wordt deze beperkt tot één behoeftencategorie. De desbetreffende categorie inclusief behoeften en bijbehorende activiteiten staat in de bijlage weergegeven. Het interview bestaat uit de volgende onderdelen, waarbij de nadruk ligt op het derde onderdeel: 1. 2. 3. 4.
145
Principe behoeftencategorieën en definitie woonzorgconcept Controleren behoeften en activiteiten op relevantie en volledigheid Essentiële prestaties woonzorgconcepten Relevante verschillen op basis van huishoudenkenmerken (bijv. inkomen, leeftijd, etc.)
Interviewguide Deze interviewguide dient als leidraad bij het doen van het veldonderzoek ten behoeve van het inzichtelijk maken van de prestaties die essentieel zijn bij het vervullen van de gebruikersbehoeften van licht zorgbehoevende senioren. Hiervoor worden interviews afgenomen met ervaringsdeskundigen, onderverdeeld naar experts en senioren. Gelet op de omvang van de behoeftenlijst die als uitgangspunt dient bij de interviews, wordt het geheel opgedeeld om het voor de te interviewen personen behapbaar te houden. Hiervoor wordt de indeling aangehouden naar de vier behoeftencategorieën, zoals die gehanteerd worden in het onderzoek. Om een zo compleet mogelijk beeld te kunnen scheppen worden per behoeftencategorie experts benaderd die affiniteit hebben met die betreffende categorie, zoals een sociaal-maatschappelijk hulpverlener voor de sociale behoeftencategorie. Daarnaast wordt getracht om personen te benaderen met verschillende functies en uiteenlopende achtergronden, zoals medewerkers van belangenorganisaties, onderzoekers op het gebied van zorg(huisvesting) en sociaal-maatschappelijk hulpverleners. Eveneens voor de te interviewen senioren is getracht om een zo compleet mogelijk beeld te vormen door het spreken van zowel vrouwen en mannen, alleenstaanden en samenwonenden, en personen zonder of met een lichte zorgbehoefte.
Algemeen
De interviews worden mondeling afgenomen in een tijdsbestek van ongeveer één uur.
Introductie
Tijdens de introductie krijgen de interviewer en de geïnterviewde de mogelijkheid om kennis te maken en de persoonlijke achtergrond toe te lichten.
Doel van het onderzoek
Inzicht verkrijgen in de gebruikersbehoeften van licht zorgbehoevende 65-plussers met een extramurale zorgindicatie, ten behoeve van het ontwikkelen van geschikte woonzorgconcepten voor deze groep ouderen, teneinde de kwaliteit van leven te verhogen en indien mogelijk de verwachte leegstand in verpleeg- en verzorgingshuizen door middel van het herbestemmen tot deze concepten te beperken.
Doel van het interview
Het inzichtelijk maken van de essentiële prestaties van woonzorgconcepten die noodzakelijk zijn om in de woon- en zorg behoeften van licht zorgbehoevende senioren te voorzien, teneinde de kwaliteit van leven te verhogen.
Definitie woonzorgconcept
“Een woonzorgconcept is een samenhangend idee gericht op de woon- en zorgbehoeften van zorgbehoevenden en de specifieke invulling daarvan, bestaande uit voorzieningen en / of diensten, met als doel de kwaliteit van leven onder deze groep te verhogen.”
Definitie kwaliteit van leven “Kwaliteit van leven is het functioneren van personen op fysiek, psychisch en sociaal gebied en de subjectieve evaluatie daarvan.” Met het fysieke gebied wordt het lichamelijk functioneren bedoeld zoals de mate van mobiliteit en symptomen als pijn. De psychische kwaliteit van het leven omvat klachten als depressieve gevoelens, maar ook positieve gevoelens zoals blijdschap. De sociale kwaliteit omvat bijvoorbeeld de frequentie en de kwaliteit van sociale contacten.
146
Introductie van de woon- en zorgbehoeften van licht zorgbehoevende senioren en de bijbehorende essentiële prestaties
Het onderzoek heeft betrekking op de groep licht zorgbehoevende senioren waarvoor de essentiële prestaties van woonzorgconcepten worden bepaald. Hiervoor worden de woon- en zorgbehoeften van deze groep als uitgangspunt genomen. De woon- en zorgbehoeften komen voort uit de gebruikersprocessen, en bestaan uit toestanden of activiteiten om die toestanden te bereiken. Een groot voordeel van het bepalen van de essentiële aspecten van woonzorgconcepten op basis van gebruikersprocessen is dat de hieruit voortkomende behoeften vraag georiënteerd, vollediger en weinig veranderlijk zijn. De behoeften zijn gecategoriseerd naar fysiologische, sociale, psychologische en functionele behoeften.
Vragen
Het interview met betrekking tot de essentiële prestaties bestaat uit de volgende stappen, waarbij voor de experts enkele aanvullende vragen worden gesteld ten opzichte van de senioren. 1. Ter aanvang wordt de geformuleerde definitie van woonzorgconcept besproken. Daarnaast worden de vier behoeftencategorieën toegelicht, waarbij enkele voorbeelden worden gegeven. a. Aanvulling experts: Is de definitie van het begrip woonzorgconcept duidelijk en compleet? Zijn er verbeteringen benoembaar? b. Aanvulling experts: Is de indeling in de vier behoeftencategorieën duidelijk? Zijn er verbeteringen benoembaar? 2. Vervolgens worden voor één behoeftencategorie de behoeften en bijbehorende activiteiten besproken. Dit overzicht wordt voorafgaand aan het interview naar de respondent gestuurd. a. Aanvulling experts: Zijn deze behoeften relevant en volledig, en zijn eventuele tekortkomingen, overbodigheden of andere aanpassingen benoembaar? b. Aanvulling experts: Zijn de activiteiten die benodigd zijn om de bijbehorende toestand te bereiken relevant en volledig, en zijn eventuele tekortkomingen, overbodigheden of andere aanpassingen benoembaar? 3. Als derde stap wordt per geformuleerde activiteit bekeken wat de essentiële prestaties zijn om daarin te kunnen voorzien, onderverdeeld naar de niveaus privédomein, semiopenbare ruimte en de omgeving van het woonzorgconcept. De prestaties betreffen oplossingsruimte in plaats van concrete oplossingen voor voorzieningen en diensten. Hiervoor worden in eerste instantie geen prestaties gegeven zoals die vanuit de literatuur naar voren komen. Pas zodra de geïnterviewde vanuit zijn of haar optiek alle essentiële prestaties heeft benoemd, worden de eventuele prestaties vanuit de literatuur besproken die nog niet aangekaart zijn. a. Aanvulling experts: Op basis van welke structurele variabelen zijn relevante verschillen aanwijsbaar in de prestaties ten behoeve van bepaalde behoeften en / of activiteiten? Hierbij kan gedacht worden aan sociaaleconomische en sociaalculturele kenmerken als inkomen en huishoudenssamenstelling. b. Aanvulling experts: Wat zijn deze essentiële aandachtspunten met betrekking tot de prestaties voor de benoemde variabelen?
Afronding
Als alle vragen van beide zijden beantwoord zijn dan wordt het interview afgerond. Aan de respondenten wordt gevraagd of ze bereid zijn om in een vervolgonderzoek hun visie te geven op de (ver)nieuw(d)e woonzorgconcepten op basis van de vastgestelde essentiële prestaties. Hierbij zal de nadruk komen te liggen op het gewenste belevingsniveau en de bijbehorende context.
147
BIJL AGE 8: DE FINITIE F OVE RZI CH T V AN WOON - EN ZORGBEHOE FTEN NA VEL DWERK
DE
Overzicht van de definitieve fysiologische woon- en zorgbehoeften van licht zorgbehoevende senioren na veldwerk Behoeften Fysieke veiligheid
Hygiëne
Visueel comfort
Activiteiten Vallen voorkomen Brand(wonden) vermijden Obstakels vermijden (Hulp met) douchen Zittend douchen Gemakkelijk in- en uit de douche stappen (Hulp met) handen wassen (Hulp met) haren wassen (Hulp met) baden (Hulp met) voeten wassen (Hulp met) toiletbezoeken Hoeveelheid kunstlicht aanpassen voor sfeerdoeleinden Hoeveelheid kunstlicht aanpassen voor functionele doeleinden Hoeveelheid natuurlijk licht aanpassen Contrast zien tussen aspecten in de ruimte (bijv. deur en muur)
Fysiologisch
Auditief comfort
Thermisch comfort
Olfactorisch comfort (geur en reuk)
Bedieningscomfort Beschutting en bescherming
Gezondheidsverbetering en preventie van ziekten Medische ondersteuning
Seksualiteit
Spiegelende oppervlaktes vermijden (bijv. spiegels, water en vloer) Volume van apparatuur makkelijk aanpassen Klanken van apparatuur makkelijk aanpassen Vermijden van irrelevante geluiden vanuit dezelfde ruimte Vermijden van irrelevante geluiden vanuit andere ruimten Vermijden van echo's Luchttemperatuur aanpassen Relatieve luchtvochtigheid aanpassen Luchtsnelheid aanpassen Ventileren van de woningen Ventileren van semi openbare ruimten Beheersen van geurverspreiding Apparaten en schakelaars makkelijk bedienen Materialen herkennen Zich kunnen terugtrekken De eigen plek kunnen vinden (wayfinding) Herkennen van de omgeving Overzicht van de ruimte hebben Gemakkelijk schoonhouden van fysieke omgeving Multidisciplinaire behandelingen ontvangen Vertrouwelijke gesprekken voeren Ondersteuning ontvangen door middel van medische apparatuur (bijv. domotica) Ondersteuning ontvangen door middel van hulpmiddelen als tilliften en dergelijke Zichzelf kunnen afzonderen Niet hoorbaar zijn door anderen Seksuele handelingen uitvoeren
148
Overzicht van de definitieve sociale zorgbehoevende senioren na veldwerk Behoeften Direct sociaal contact binnen de woning
Sociaal
Direct sociaal contact in de semiopenbare ruimte
Direct sociaal contact in de omgeving van de woning
Privacy
Indirect sociaal contact
Sociale ondersteuning
149
woon-
en
zorgbehoeften
van
licht
Activiteiten Visite ontvangen Logees ontvangen Hulp geven of ontvangen Vertrouwelijke gesprekken voeren Gelegenheidsfeesten geven Controle over type interactie Visite ontvangen Deelnemen in groepsactiviteiten Zelf activiteiten zoals gelegenheidsfeesten organiseren (Nieuwe) contacten ontmoeten Gasten eten en drinken kunnen aanbieden Deelnemen in groepsactiviteiten Hulp geven of ontvangen Mee naar buiten kunnen met visite Bezoeken van openbare voorzieningen in de directe omgeving Zichzelf afzonderen van anderen Zichzelf kunnen afzonderen met visite Persoonlijke bezittingen opbergen Bellen E-mailen Social media Brieven en pakketjes posten Vertrouwelijke gesprekken voeren Activiteiten met betrekking tot het geloof en de overtuiging uitvoeren
Overzicht van de definitieve psychologische woon- en zorgbehoeften van licht zorgbehoevende senioren na veldwerk Behoeften Veilig voelen in de woonomgeving
Veilig voelen in de woning
Veilig zijn in de woning
Psychologisch
Vermijden van stress, op zijn gemak zijn
Personificatie, zelfexpressie
Zelfontplooiing
Psychologische ondersteuning (coping) Autonomie, het hebben van keuzevrijheid Erkenning en Waardering, onderdeel zijn van de samenleving Zich meten / vergelijken met anderen
Activiteiten Kans op onveilige situaties verkleinen Bekend zijn met woonomgeving Sociale controle Kans op vreemde bezoekers verkleinen Kwalitatief goed uitzicht hebben Kunnen waarschuwen van anderen Inkijk in woning kunnen controleren Sociale controle Woning kunnen afsluiten Veilig opbergen van persoonlijke bezittingen Ontspannen Zittend een kwalitatief goed uitzicht hebben Staand een kwalitatief goed uitzicht hebben (Geluids)overlast van buiten de woning beperken (Geluids)overlast van binnen de woning beperken Actief bezig blijven Intuïtief functies kunnen vinden Irrelevante prikkels vermijden Inrichten van de woning Aankleden van de woning met kleine spullen Aankleden van de woning met grote spullen Esthetiek Indeling van het privédomein kunnen aanpassen Eigen identiteit met het privédomein uitstralen Leveren van waardevolle prestaties Hobby binnen de woning uitoefenen Lid worden van een vereniging Kennis en ervaring delen Vertrouwelijke gesprekken voeren Besluiten nemen met betrekking tot de verzorging Leveren van waardevolle prestaties Verzorgen van anderen Vrijwilligerswerk uitvoeren Controle hebben over ontmoetingen met anderen
150
Overzicht van de definitieve functionele woon- en zorgbehoeften van licht zorgbehoevende senioren na veldwerk Behoeften
Functioneel
(Hulp met) ADL (Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen)
(Hulp bij) horizontale mobiliteit binnen het woongebouw
Activiteiten Rusten Slapen Medicijnen innemen en/of het verrichten van verzorgende behandelingen Hulp met eten Hulp met drinken Hulp met naar bed gaan Hulp met opstaan Hulp met tanden poetsen Wassen en douchen Hulp met aan- en uitkleden Zittend jezelf zien in een spiegel Staand jezelf zien in een spiegel Sanitaire voorzieningen gemakkelijk bereiken Met rollator of rolstoel kunnen verplaatsen door ruimten Met rollator of rolstoel kunnen draaien in ruimten Staand deuren gemakkelijk openen en sluiten Zittend vanuit een rolstoel deuren gemakkelijk openen en sluiten
Opstaan uit bed Opstaan uit stoel Dichtbij de rollator, rolstoel en/of scootmobiel opbergen Mobiliteit buiten het woongebouw In- en uitgaan van het woongebouw Voorzieningen kunnen bereiken Op straat kunnen bewegen (Hulp bij) verticale mobiliteit binnen het woongebouw Van ene naar andere verdieping komen Perceptuele behoeften
151
Toepassen van affordanties / intuïtief bedienen van gebouwonderdelen Bekend zijn met woonomgeving (wayfinding) Weten waar iets voor dient Alleen de nodige apparaten en schakelaars kunnen bedienen
(Hulp bij) HDL (Huishoudelijke Dagelijkse Levensverrichtingen)
Hulp met boodschappen doen Hulp met koken Opbergen van bezittingen voor kortere tijd Op orde houden van de woning (klein onderhoud) Hoeveelheid licht van buiten aanpassen Geluiden herkennen Gemakkelijk zittend bedienen van installaties en woononderdelen
Functioneel
Gemakkelijk staand bedienen van installaties en woononderdelen
Veiligheid in noodsituaties (noodroutes etc.)
Ontspanning binnen het woongebouw
Ontspanning buiten het woongebouw
Schoonhouden van de woning Horen van geluiden van apparatuur Hulp met kleding wassen en strijken Stofzuigen Opbergen van bezittingen voor langere tijd Onderhouden van de tuin Administratie bijhouden Feedback ontvangen van apparatuur (visueel / auditief) Opbergen van rolstoel of rollator in het privédomein Nooduitgangen kunnen vinden Obstakels vermijden Alarmeren van hulpverleners Hobby uitoefenen TV kijken Lezen Muziek luisteren Fysieke activiteiten als wandelen uitvoeren Gezamenlijke activiteiten uitvoeren Zelf georganiseerde activiteiten uitvoeren Roken Gemakkelijk naar buiten kunnen gaan Fysieke activiteiten buiten uitvoeren als wandelen of fietsen Zitten Aan uitstapjes deelnemen
152
BIJL AGE
153
9:
DRAAI TABEL
VOO RBEE L D
2
BIJL AGE 10: SE GMENTA TIE OP B ASI S LEE FS TIJL EN V ERS US TRADI TIONEL E SO CI AAL - CULTURELE KENMERKEN
VAN EN
Segmentatie op basis van leefstijlen Een toenemende trend voor het segmenteren van doelgroepen is op basis van leefstijlen. De toegenomen culturele complexiteit van de samenleving zou er namelijk in resulteren dat segmentatie op basis van traditionele en sociaal-culturele kenmerken niet meer toereikend is. Veelgebruikte voorbeelden van leefstijlmodellen zijn het BSR-model van SmartAgent en het Mentality-model van Motivation, die per doelgroep een eigen ‘leefwereld’ hebben gecreëerd (SmartAgent, 2014; Motivaction, 2012). De wetenschappelijke onderbouwing van deze leefstijlen bestaat echter niet. Uit diverse onderzoeken (Van Deursen & Leussink, 2010; Heijs, Van Deursen, Leussink, & Smeets, 2011) blijkt dat de toegevoegde waarde van leefstijlen ten opzichte van het gebruik van de traditionele en sociaal-culturele kenmerken beperkt is. Punten van kritiek zijn dat de samenleving veelal te gesimplificeerd wordt weergegeven, het niet exact duidelijk is welke factoren tot een leefstijl behoren (geen eenduidige definitie), individuen tot meer dan één bepaalde leefstijl kunnen behoren en leefstijlen veranderlijk zijn in de loop der tijd. Daar komt bij dat samengestelde componenten zoals de ‘leefwerelden’ tot informatieverlies kunnen leiden (Van Deursen & Leussink, 2010; Heijs, Carton, Smeets, & Van Gemert, 2009). Segmentatie op basis van traditionele en sociaal-culturele kenmerken Een andere methode voor het onderscheiden van doelgroepen is op basis van traditionele kenmerken, al dan niet aangevuld met sociaal-culturele kenmerken. Met traditionele kenmerken wordt gedoeld op demografische en sociaaleconomische kenmerken. Het betreft leeftijd, geslacht, huishoudenssamenstelling, inkomen, opleidingsniveau, dagbesteding en de mate van hulpbehoevendheid. Het aantal mogelijke sociaal-culturele kenmerken is omvangrijk, maar om het overzichtelijk te houden kunnen grofweg vier kenmerken worden onderscheiden: mediagebruik (voorkeur TV-programma’s en -zenders, (dag-)bladen, doel internetgebruik), vrijetijdsbesteding, politieke voorkeur en culturele achtergrond (geloofsovertuiging, nationaliteit, etniciteit) (Van Deursen & Leussink, 2010). Het gelijktijdig gebruik van een groot aantal kenmerken waarvan het onderscheidend vermogen niet bekend is heeft ten minste twee belangrijke nadelen. Ten eerste neemt bij een groter aantal variabelen de kans toe dat de groepsindeling minder lijkt op de ‘werkelijke’ indeling in de maatschappij. Ten tweede zijn er altijd enkele personen of huishoudens die niet in één groep passen omdat ze een afwijkende variabele hebben. Dit gaat ten koste van de juistheid van de samenstelling van de segmenten (Heijs, zoals geciteerd in Van Deursen & Leussink, 2010).
154
BIJL AGE 1 1: TY POLO GIE VERZO RGIN GS VE RPLEE GH UI ZEN VOLGENS HEINE N E T ( 2012)
EN AL
Eigen bewerking op basis van Heinen et al. (2012) en Brand (2013) Verzorgingshuizen Ouderenpensions Wetgeving: Oppervlakte: Individuele ruimten: Gedeelde ruimten: Gerealiseerd aantal plaatsen: Reeds gesloopt aantal plaatsen: Aantal plaats nog in gebruik: Opmerkingen:
Bejaardenoorden Wetgeving: Oppervlakte: Individuele ruimten: Gedeelde ruimten: Gerealiseerd aantal plaatsen: Reeds gesloopt aantal plaatsen: Aantal plaats nog in gebruik: Opmerkingen:
Verzorgingshuizen Wetgeving:
Oppervlakte:
Individuele ruimten: Gedeelde ruimten: Gerealiseerd aantal plaatsen: Reeds gesloopt aantal plaatsen: Aantal plaats nog in gebruik: Opmerkingen:
155
1950 – 1963 • Ziekenfondsbesluit (1942) 15 – 18 m² Zit-/slaapkamer (12 – 15m²), kitchenette zonder kookmogelijkheid, toilet, halletje en enige bergruimte. Douche- en/of badruimte, eetzaal en recreatiezaal 70.000 55.000 15.000 Oudste complexen zijn reeds gesloopt of gerenoveerd/ samengevoegd. Verzorgingshuizen met appartementen van 24 m² komen nog veel voor. Gemiddelde levensduur bedraagt 35 jaar. 1963 – 1984 • Wet op de Bejaardenoorden (1963) • Nota Bejaardenbeleid (1975) 18 – 24 m², totale complex maximaal 40 m² per bewoner Zit-/slaapkamer, kitchenette zonder kookmogelijkheid, toilet & douche, halletje en enige bergruimte. Eetzaal en recreatiezaal 75.000 25.000 50.000 Verschillende complexen gerenoveerd en appartementen samengevoegd. Gemiddelde levensduur bedraagt 35 jaar. 1984 – 2009 • Overheveling naar provincies (1984) • Overgangswet (1996) naar AWBZ (2001) Bouwregime Wet Ziekenhuisvoorzieningen (WZV) (2001), daarna: • Wet Toegelaten Zorginstellingen (WTZi) (2006) • Afschaffing bouwregime (2009) 24 – 30 m² (1984 – 1996) 35 – 39 m² (1996 – 2001) > 45 m² (2001 - 2009) appartementen tot 60, 75 of 90m2 Woonkamer, slaapkamer, kitchenette met kookmogelijkheid, toilet & douche, halletje Eetzaal en recreatiezaal onbekend onbekend 30.000 (1984 – 1996) 10.000 (2001 – 2009) Tot 2001 was het sanitair van onvoldoende kwaliteit. Gemiddelde levensduur bedraagt 20 tot 35 jaar.
Verpleeghuizen Ziekenhuismodel Kenmerken: Ruimtelijk: Gerealiseerd aantal plaatsen: Reeds gesloopt aantal plaatsen: Aantal plaats nog in gebruik: Opmerkingen:
Revalidatiemodel Kenmerken: Ruimtelijk:
1960 – 1972 Geen medische voorzieningen aanwezig. Enkel beddenhuizen. Kopieën algemene ziekenhuizen. Grote vleugels tot 4/6 bouwlagen. Circa 30 bewoners per gang, verdeeld over 4 á 5 personen per kamer. 30.000 20.000 10.000 Uitgebreid met behandelruimten en algemene ruimtes voor bewoners. De helft is na 30 jaar vervangen. Gemiddelde leeftijd huidig aanbod is 40 jaar. 1972 – 1980 Omslag van rusten naar revalideren. Oefenzalen voor fysiotherapie en trainingsen behandelruimten. Voorzieningen veelal op de begane grond gerealiseerd, met het ‘beddenhuis’ daarboven. Circa 25-30 bewoners per gang, verdeeld over 3 personen per kamer.
Gerealiseerd aantal plaatsen: Reeds gesloopt aantal plaatsen: Aantal plaats nog in gebruik: Opmerkingen:
15.000 5.000 10.000
Huiskamermodel (woonmodel) Kenmerken:
1980 – 1996
Ruimtelijk:
Lobbenstructuur en patiostructuur. Groep van dertig bewoners opgedeeld in twee van vijftien, met per groep een huiskamer.
Vaak gerenoveerd en uitgebreid met huiskamers, behandel- en recreatieruimten. De gemiddelde levensduur bedraagt 35 tot 40 jaar.
Privacynota (1996) doet de focus verschuiven naar de slaapkamer als privé ruimte.
In de jaren ’80 veel drie- of meerpersoons kamers zonder kamer gebonden sanitair, in de jaren ’90 overwegend één- en tweepersoonskamers kamers. Gerealiseerd aantal plaatsen: Reeds gesloopt aantal plaatsen: Aantal plaats nog in gebruik: Opmerkingen:
Nb Nb 20.000 Uitgebreid met behandelruimten en algemene ruimtes voor bewoners. Gemiddelde verwachte levensduur bedraagt 30 jaar.
Verblijfsmodel Kenmerken: Ruimtelijk:
1996 – 2009 Toename differentiatie en waarborging privacy Enkel realisatie éénpersoons- en splitsbare tweepersoonskamers. Minimale oppervlakte slaapkamers, gemeenschappelijke ruimte per persoon en situering van het sanitair. Vanaf 2002 maximale groepsgrootte van 10 personen, wat leidde tot afschaffing bouwregime. Eind jaren ’80 opkomst kleinschalige woonzorgprojecten voor ongeveer zes dementerenden in een huishoudelijke setting en 24-uurs (verpleeg)zorg. Uiteenlopende varianten van units in de wijk tot geïntegreerd in verpleeghuizen.
Aantal plaats in gebruik:
Opmerkingen:
5.000 (1996 – 2002) 10.000 (2002 – 2009) 10.000 (1988 – 2009) kleinschalig groepswonen Gemiddelde verwachte levensduur bedraagt 30 jaar.
156
Ouderenpensions De eerste vorm van huisvesting voor (licht zorgbehoevende) senioren vindt zijn oorsprong kort na de Tweede Wereldoorlog toen sprake was van een grote woningnood. Het realiseren van ouderenpensions moest ervoor zorgen dat senioren hun eengezinswoningen verlieten en zo ruimte op de woningmarkt schiepen voor woningzoekende gezinnen. De ouderenpensions worden gekenmerkt door kleine eenvoudige kamers met een oppervlakte van ongeveer 15 tot 18 vierkante meter. Indien er een kitchenette aanwezig is dan biedt deze doorgaans geen mogelijkheid tot koken. Wel beschikt men meestal over een eigen toilet en enige bergruimte. De douche- en/of badruimte worden bij de ouderenpensions gedeeld. Aanwezige voorzieningen zijn doorgaans een eetzaal, recreatiezaal en zusterpost. Van de 70.000 plaatsen die tussen 1950 en 1963 van dit type zijn gerealiseerd, zijn er inmiddels 55.000 gesloopt. De resterende 15.000 plaatsen zijn vrijwel allemaal gerenoveerd, waarbij vaak twee kleine kamers zijn samengevoegd tot één ruimer appartement (Heinen, J., Sijsling, H. & Groen, M., 2012). Zie figuur 11.1 voor een schematische plattegrond van een stereotype ‘appartement’ behorende tot de ouderenpensions.
Figuur 11.1 Plattegrond van een stereotype ‘appartement’ (ca. 15 - 18 m²) in ouderenpensions (Heinen, J., Sijsling, H. & Groen, M., 2012)
Een deel van de vroege ouderenpensions is gerealiseerd in een schaalgrootte van 25 tot 30 wooneenheden of 100 tot 300 eenheden per complex, waarbij het benodigde draagvlak voor de aanwezige voorzieningen leidend was. De eenheden werden vaak geclusterd in heldere gebouwvormen, als T-, U- en H-modellen. Bij de grotere uitvoeringen is vaker sprake van het breedvoetmodel, waarbij het woongebouw in de vorm van middelhoogbouw op of naast een platte schijf is geplaatst, waarin zich de voorzieningen bevinden (Mens & Wagenaar, 2010). Bejaardenoorden Met de komst van de Wet op de Bejaardenoorden (Wbo) in 1963 werden voor het eerst de minimale eisen geformuleerd waaraan huisvesting voor de senioren diende te voldoen. Deze gewijzigde uitgangspunten resulteerden in een nieuw woonzorgconcept: het bejaardenoord. De individuele ruimtes zijn met ongeveer 18 tot 24 vierkante meter groter dan bij de ouderenpensions, maar nog steeds zeer beperkt. In totaal is per complex uitgegaan van een oppervlakte van maximaal 40 vierkante meter per bewoner. Het belangrijkste verbeterpunt ten opzichte van de ouderenpensions is dat ieder privédomein de beschikking heeft over een completere uitrusting, waaronder een eigen douche. De kitchenette in ouderenpensions is uitgerust zonder kookgelegenheid. De belangrijkste gemeenschappelijke voorzieningen zijn gelijk aan de ouderenpensions, namelijk de eetzaal en de recreatiezaal (Heinen, J., Sijsling, H. & Groen, M., 2012).
157
Van de in totaal 75.000 gerealiseerde plaatsen, zijn er nog 50.000 in gebruik. Dit betekent dat 45 procent van de huidige verzorgingshuisplaatsen tot dit type behoort (zie eveneens tabel 5.2). Uit onderzoek van Neele, Conijn, De Wildt en Alles (2002) blijkt dat het grootste deel van deze plaatsen stamt uit de eerste helft van de jaren zeventig. De verklaring voor deze bouwpiek is eveneens te vinden in het overheidsbeleid dat tussen 1970 (Eerste Nota Bejaardenbeleid) en 1975 (Tweede Nota Bejaardenbeleid) erop gericht was om zoveel mogelijk senioren onder te brengen in bejaardenoorden. Daarbij is uit grootschalig onderzoek van het College bouw ziekenhuisvoorzieningen (2005) naar de gebouwkwaliteit van 1381 verpleeg- en/of verzorgingshuizen naar voren gekomen, dat de gebouwkwaliteit van verzorgingshuizen uit de jaren zeventig over de gehele linie het laagste scoren. Hoewel een deel van het woonzorgvastgoed uit deze periode reeds is gerenoveerd, waarbij men soms twee individuele ruimtes heeft samengevoegd tot één groter appartement, loopt het grootste deel tegen het eind van de levenscyclus aan (ca. 35 jaar). Figuur 11.2 geeft een schematische plattegrond van een stereotype ‘appartement’ behorende tot de bejaardenoorden weer.
Figuur 11.2 Plattegrond van een stereotype ‘appartement’ (ca. 18 - 24 m²) in bejaardenoorden (Heinen, J., Sijsling, H. & Groen, M., 2012)
Met name tot 1975 is de gerealiseerde schaalgrootte van de bejaardenoorden toegenomen. De bejaardenoorden kennen veelal een opzet gelijk aan die van de ouderenpensions, conform het T-, U- en H- en breedvoet-model. Andere verschijningsvormen zijn woontorens en gebouwen volgens een kam structuur. De gewijzigde opvattingen in de tweede helft van de jaren zeventig waren er op gericht om de senioren niet middels de grote (ziekenhuisachtige) gebouwen ‘buiten de maatschappij te plaatsen’, maar meer in de stedelijke structuur te integreren. Dit is terug te zien in het zorgvastgoed dat sindsdien vaker op de bestaande stedelijke structuur aansluit en beter in de wijk is geïntegreerd middels bijvoorbeeld het combineren van de woonzorgfunctie met andere functies als reguliere woningbouw of een bibliotheek (Mens & Wagenaar, 2010). Verzorgingshuizen De verantwoordelijkheid van het waarborgen van de kwaliteit van de woonzorgvoorzieningen werd in 1984 overgeheveld naar de provincies. Hierbij werd de Wbo nogmaals aangescherpt, wat het begin betekende van een nieuw type woonzorgconcept: het verzorgingshuis. Het verzorgingshuis is ten opzichte van de ouderenpensions en de bejaardenoorden meer een volledig appartement bestaande uit een separate woon- en slaapkamer, een eigen badkamer met toilet en douche, een halletje en bergruimte en een kitchenette met kookgelegenheid. Met betrekking tot het type verzorgingshuis zijn op basis van beleidsontwikkelingen drie subtypen te benoemen, waarvan een ruime meerderheid nog als dusdanig in gebruik is (Heinen, J., Sijsling, H. & Groen, M., 2012):
158
1. Bij het eerste subtype bedragen de oppervlaktes van de appartementen 24 tot 30 vierkante meter waarvan tussen 1984 en 1996 ongeveer 30.000 eenheden zijn gerealiseerd. 2. De overgangswet (1996) naar de AWBZ (2001) betekende een verdere ontwikkeling van het verzorgingshuis wat hoofdzakelijk resulteerde in een toename van het oppervlakte van het privédomein. Bij het tweede subtype betreft dit ongeveer 35 tot 39 vierkante meter. In de periode van 1996 tot 2001 zijn 5.000 eenheden van dit subtype gerealiseerd. 3. Hierop volgde nogmaals een verbeterslag op basis van het Bouwregime, dat leidend was van 2001 tot 2009. De belangrijkste wijzigingen hierbij zijn het aanbrengen van kwalitatief beter sanitair, waaraan het de appartementen tot 2001 doorgaans aan ontbreekt. Dit derde subtype verzorgingshuis is veelal uitgerust met appartementen van ten minste 45 vierkante meter. Veel gerealiseerde oppervlaktes zijn met 60, 75 of 90 vierkante meter zelfs aanzienlijk groter. Het aantal gerealiseerde plaatsen van dit derde type bedraagt plusminus 30.000 stuks. Figuur 11.3 betreft een schematische plattegrond van een stereotype appartement behorende tot het derde subtype (na 2001).
Figuur 11.3 Plattegrond van een stereotype appartement (ca. 45 - 50 m²) in verzorgingshuizen (Heinen, J., Sijsling, H. & Groen, M., 2012)
Doordat het verzorgingshuis langzaam steeds meer de focus legde op de (lichte) zorgbehoefte van de bewoners en de verpleeghuizen meer het ‘gewoon wonen’ wilde nastreven, groeide deze meer naar elkaar toe. Daarbij kwamen eind jaren tachtig de eerste geluiden van het scheiden van wonen en zorg op. Dit heeft gerealiseerd in het woonzorgcomplex, oftewel wozoco, waarbij zelfstandige eenheden bij elkaar geclusterd zijn en bewoners de mogelijkheid hebben tot het afnemen van diensten met betrekking tot onder andere zorg. De appartementen in wozoco’s zijn ruimer dan in de gebruikelijke verzorgingshuizen en zijn vaak in het bezit van woningcorporaties. De gebouwvormen zijn doorgaans weinig complex van vorm en sluiten aan op de buurt. In de periode van 1987 tot 1998 zijn 580 wozoco’s gerealiseerd (Mens & Wagenaar, 2010). Sinds de eeuwwisseling zijn in navolging van de wozoco’s en het scheiden van wonen en zorg meer plannen gerezen voor woonzorgzones, oftewel wozozo’s. Dit zijn woonwijken waarbij de bewoners vanuit een centraal gelegen zorgcentrum van de benodigde zorg en ondersteuning kunnen worden voorzien. Ondanks de hoge populariteit van de wozozo onder verschillende instanties, is het aantal daadwerkelijk gerealiseerde wozozo’s vooralsnog beperkt (Vegter, 2006; Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2013b).
159
BIJL AGE 12: O UDE RENP ENSIO N S
WNB -PRES TATIES CORES
Te behalen WNB-prestatiescore (absoluut) Algemeen Privédomein
9 9 7 6 4 8 5 12 10
SOM PG
Badkamer
3
HH
Ink. Totaal
Cult.
2
2
Berging
1
Buitenruimte
1
1
Extra (slaap)kamer
3
Hal
1
Keuken
1
Slaapkamer
3
WC Woonkamer
3
70 Cumulatief:
12
1
1
2
2
3 3
1
4
2
1
2 4
3
1 3
1 1
11
10
17
6
16 11 10 13 8 17 11 19 21 126
Standaard situatie
Getransformeerde situatie
WNB-prestatiescore absoluut Algemeen Privédomein
0 2 0,5 0 1 1,5 0,5 1 2
Badkamer
WNB-prestatiescore absoluut SOM PG 0
HH
0
Berging Buitenruimte
0 0
Hal
0
Keuken
0
0
1 0,5
1
0
0
0
0
2
Woonkamer
8,5 Cumulatief:
0
0
Extra (slaap)kamer
Slaapkamer WC
Ink. Totaal
Cult.
0
1,5
0
0
0
1 0
0
1,5
0
0,5
0
2,5
0
3,5
0
WNB-prestatiescore relatief Algemeen Privédomein
0% 22% 7% 0% 25% 19% 10% 8% 20%
Badkamer
12%
Gemiddeldes:
SOM PG 0%
HH 0%
Cult.
PG
1,5
61
7,5
0% 0%
Hal
0%
Keuken
0% 33% 17%
Woonkamer
8%
0% 0%
0%
0%
0%
67% 0%
0%
Algemeen
Ink.
0% 0%
Extra (slaap)kamer
Slaapkamer WC
SOM
7,5 8 6 6 2 8 5 8,5 10
HH
Cult.
2
Totaal
Ink. 1
1
1
1
1
1
3
2
2
1
1,5
2
1 1
1
3,5
3
2
1
9,5
10
11,5
6
0
2
1
2
3 1
2
12 10 9 13 4 13,5 11 13,5 19,5 105,5
WNB-prestatiescore relatief
Berging Buitenruimte
Algemeen
0 2 0,5 0 3 1,5 2,5 2,5 4 16
0%
50%
0% 100% 0%
0%
38%
0%
17%
0%
22%
0%
23%
0%
0% 11% 4% 0% 29% 9% 27% 13% 17% 12%
83% 89% 86% 100% 50% 100% 100% 71% 100% 87%
SOM
PG
HH
50% 100%
Cult.
100% 100%
100%
100% 100%
67% 67%
100% 33% 100%
64%
100%
100% 100% 0% 100%
Ink.
50%
100%
38%
100% 100% 100%
100%
88%
100%
67%
100%
89%
100%
78%
100%
75% 94% 93% 100% 42% 88% 100% 77% 94% 86%
160
BIJL AGE 13: BEJ AARDENOO RDEN
WNB -PRES TATIES CORES
Te behalen WNB-prestatiescore (absoluut) Algemeen Privédomein
9 9 7 6 4 8 5 12 10
SOM
Badkamer
PG 3
HH
Ink. Totaal
Cult.
2
2
Berging
1
Buitenruimte
1
1
Extra (slaap)kamer
3
Hal
1
Keuken
1
Slaapkamer
3
WC Woonkamer
3
70 Cumulatief:
12
1
1
2
2
3 3
1
4
2
1
2 4
3
1 3
1 1
11
10
17
6
16 11 10 13 8 17 11 19 21 126
Standaard situatie
Getransformeerde situatie
WNB-prestatiescore absoluut Algemeen Privédomein
3 5 0,5 1 1 3 1 2 6
WNB-prestatiescore absoluut SOM
Badkamer
PG 0
HH
0
Berging
0
Buitenruimte
0 0,5
0
0
0
0
2
Keuken
0
1
Slaapkamer WC
1 1
1
Woonkamer
22,5
0
0
Extra (slaap)kamer Hal
Ink. Totaal
Cult.
1
2,5
0
0
0
1 0
0
1,5
0
0,5
0
4,5
0
3,5
0
WNB-prestatiescore relatief Algemeen Privédomein
33% 56% 7% 17% 25% 38% 20% 17% 60% 30%
161
Badkamer
SOM 0%
PG
Keuken Slaapkamer WC
Cult.
Ink. Totaal
0% 0%
0% 0% 50%
0% 0%
0%
0%
0%
67%
0%
33%
0%
33% 33%
50%
0% 100% 0%
0%
38%
0%
17%
0%
43%
0%
23%
0%
Woonkamer
Gemiddeldes:
HH
50%
Extra (slaap)kamer Hal
SOM
PG 3
9 7 6 6 3 8 5 11 9
0,5
64
11,5
HH
Cult.
2
Totaal
Ink. 1
1 1
0,5 0,5
0,5
3
1
0,5
1
2
1,5
1 0
0
3
2
1,5
0,5
9
8,5
9
2
2
1
2
3 3
2
15 8,5 8 10,5 5,5 14 10,5 16 16 104
WNB-prestatiescore relatief
Berging Buitenruimte
Algemeen
4 5 0,5 1 3,5 4 3 4 8 33
19%
0%
25% 28% 4% 8% 42% 23% 32% 19% 37% 24%
Algemeen
100% 78% 86% 100% 75% 100% 100% 92% 90% 91%
SOM
PG
HH
100% 100%
Cult.
100% 100%
50%
50%
50%
25%
100%
50%
67% 67%
100% 100% 100%
92%
50%
100% 50% 100%
Totaal
Ink.
50%
75% 100% 0%
0%
75%
67%
50%
50%
85%
88%
52%
35%
92% 76% 76% 79% 67% 90% 96% 71% 75% 81%
BIJL AGE 14: VE RZORGIN GSH UI ZEN
WNB -PRES TATIES CORES
Te behalen WNB-prestatiescore (absoluut) Algemeen Privédomein
9 9 7 6 4 8 5 12 10
SOM
Badkamer
PG 3
HH
Cult.
2
Berging
1
Buitenruimte
1
1
Extra (slaap)kamer Hal
1
Keuken
1
Slaapkamer
3
WC Woonkamer
3
70 Cumulatief:
12
Totaal
Ink. 2 1
1
3
2
2
1
4
3 3
2
1
2 4
3
1 3
1 1
11
10
17
6
16 11 10 13 8 17 11 19 21 126
Standaard situatie
Getransformeerde situatie
WNB-prestatiescore absoluut Algemeen Privédomein
6 5 1,0 3 1 4 4 4 9
WNB-prestatiescore absoluut SOM
Badkamer
PG 1
HH 0,5
Buitenruimte
Slaapkamer WC
0
0
Extra (slaap)kamer
0
0
1
0,5
0,5
1
0,5
0,5
1 0
0
0,5
Keuken
1
0
2
2,5 3
1
Woonkamer
37 Cumulatief:
Totaal
Ink. 1
Berging
Hal
Cult.
2
7
3
3
2
1
8
6
6
1,5
WNB-prestatiescore relatief Algemeen Privédomein
67% 56% 14% 50% 25% 50% 80% 33% 90%
Badkamer
52%
Gemiddeldes:
SOM
PG
Keuken Slaapkamer WC
HH
33% 100%
Cult.
PG
2,5
65
11,5
0% 33% 50% 0% 83% 100%
Woonkamer
44%
Algemeen
Ink.
50% 50%
Extra (slaap)kamer Hal
SOM
8 8 6 6 4 8 5 11 9
HH
Cult.
2
Totaal
Ink. 1
1
1
1
1
1
3
2
2
1
1,5
2
1 1
1
3,5
3
2
1
9,5
10
11,5
6
1
2
1
2
3 3
2
13,5 10 9 13 7 13,5 11 18 18,5 113,5
WNB-prestatiescore relatief
Berging Buitenruimte
Algemeen
10 5,5 1 5 2,5 7,5 8 8 18 65,5
0% 0%
0%
25%
25%
33% 67% 50%
100%
13%
25% 100% 0%
0%
75%
100%
67%
100%
73%
62%
36%
25%
64% 40% 7% 39% 33% 47% 75% 35% 88% 50%
89% 89% 86% 100% 100% 100% 100% 92% 90% 94%
SOM
PG
HH
83% 100%
Cult.
100% 100%
100%
100% 100%
67% 67%
100% 100% 100%
97%
100%
100% 100% 100% 100%
Ink.
50%
100%
38%
100% 100% 100%
100%
88%
100%
67%
100%
89%
100%
78%
100%
83% 94% 93% 100% 92% 88% 100% 96% 89% 93%
162
BIJL AGE 1 5: ON DE RBO UWIN G METHODE FESTIN A LEN T E
163
PARAME T E RS
NCW -
Aantal eenheden. In de bestaande situatie beschikt het complex over 85 wooneenheden, waarvan één tweepersoons appartement. De 84 eenpersoonsappartementen worden getransformeerd waarbij er telkens twee worden samengevoegd. Dit resulteert in een totaal van 43 eenheden. Exploitatieperiode. De berekeningen beslaan een periode van 25 jaar, van 2015 tot en met 2040. Hoewel een langere periode resulteert in een positiever resultaat, neemt daarbij eveneens de onzekerheid toe. Toename huurprijs (inflatie). De huurprijs wordt gedurende de exploitatieperiode gecorrigeerd voor inflatie, waardoor deze in nominale termen stijgt en in reële termen gelijk blijft. Voor de inflatie is het percentage aangehouden wat door De Nederlandse Bank (2014) als optimaal wordt beschouwd, te weten 2 procent. Disconteringsvoet. De disconteringsvoet is de rendementseis waarmee de cashflows worden uitgedrukt in de waarde van vandaag. Gelet op het beperkte risico wat aan het zorgvastgoed is gekoppeld, is uitgegaan van een rendementseis van 6 procent. Leegstand. Gelet op de sterke toename van de zorgvraag is een (frictie)leegstandspercentage van 3 procent aangenomen. Dit is nodig om nieuwe bewoners in het complex toe te kunnen laten. Exploitatiekosten. Tot exploitatiekosten horen zaken als onderhoud, managementvergoeding, verzekeringen en belastingen. Deze kosten worden uitgedrukt als een percentage van de bruto huuropbrengsten. Voor appartementen bedraagt dit percentage ongeveer 20 procent (Droës, 2014). Exit yield. De restwaarde van Festina Lente aan het eind van de exploitatieperiode is bepaald door de verwachte netto huuropbrengsten in 2041 te delen door de exit yield (uitgaande rendementseis). Dit percentage is gebaseerd op de disconteringsvoet met een toename van 10 basispunten per jaar voor de waardevermindering. Dit resulteert in een exit yield van 8,5 procent. Groot onderhoud. Om de kwaliteit van het vastgoed te waarborgen is uitgegaan dat naast het reguliere onderhoud, in 2030 éénmalig groot onderhoud wordt gepleegd. De kosten hiervoor bedragen 25 procent van de renovatiekosten. Loan-to-Value. Om het geheel te kunnen financieren dient vreemd vermogen te worden aangetrokken. De Loan-to-Value betreft het aandeel vreemd vermogen ten opzichte van de totale investering. Uit onderzoek van ING Real Estate Finance (2011) blijkt dat vastgoedprofessionals een Loan-to-value van 70 procent als ‘gezond’ beschouwen. Het aandeel eigen vermogen dat in dat geval dient te worden aangetrokken betreft 30 procent van de totale herbestemmingskosten. Rentevoet. De rentevoet betreft de rente over de lening die aan de verstrekker betaald dient te worden. Uitgegaan is van een annuïteitenhypotheek met looptijd overeenkomstig met de exploitatieperiode en een rentevoet van 4,2 procent. Dit percentage is gebaseerd op de gemiddelde waardes voor een 20-jarige lening (De Hypotheker, 2014). Percentage aflossingsvrij. Voor het afsluiten van de lening is uitgegaan dat gedurende de looptijd 25% van de geleende som wordt afgelost, en de overige 75% aan het eind van de looptijd wordt terugbetaald middels de opbrengsten van de mogelijke verkoop van Festina Lente. Indien deze verkoop niet plaats vind is het mogelijk om het geheel te herfinancieren.
T.L.A. Verheijen - s081426 Technische Universiteit Eindhoven Architecture, Building & Planning Real Estate Management & Development Bijlage ‘Prestatiebundel’ Masterthesis April 2015 Begeleid door TU/e 1st dr. W.J.M. Heijs 2nd dr. ir. H.A.J.A. Appel-Meulenbroek AAG 1st ir. A. Brand MSRE 2nd ir. B. Baselmans
PRESTATIEBUNDEL het eerste deel van deze bundel bevat de prestaties die nodig zijn om in de verschillende woon- en zorgbehoeften van licht zorgbehoevende senioren te kunnen voorzien. Per behoefte zijn deze prestaties op gestructureerde wijze inzichtelijk gemaakt middels prestatieboomdiagrammen en bijbehorende toelichting. Het tweede deel betreft een uiteenzetting van relevante aandachtspunten met betrekking tot de invulling van de verschillende behoeften
1
INHOUDSOPGAVE Inleiding
4
1
8
Prestaties t.b.v. het voorzien in de woon- en zorgbehoeften
1.1
Prestaties t.b.v. de fysiologische woon- en zorgbehoeften
1.1.1 1.1.2
1.2
Prestaties t.b.v. de sociale woon- en zorgbehoeften
1.2.1 1.2.2
1.3
Definitieve psychologische behoeften en activiteiten Prestaties per behoefte
Prestaties t.b.v. de functionele woon- en zorgbehoeften
1.4.1 1.4.2 2
Definitieve sociale behoeften en activiteiten Prestaties per behoefte
Prestaties t.b.v. de psychologische woon- en zorgbehoeften
1.3.1 1.3.2
1.4
Definitieve fysiologische behoeften en activiteiten Prestaties per behoefte
Definitieve functionele behoeften en activiteiten Prestaties per behoefte
Aandachtspunten ter invulling van de woon- en zorgbehoeften
2.1
Inkomen
2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.1.4
2.2
Zorgbehoefte
2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.2.4
2.3
Fysiologische behoeften Sociale behoeften Psychologische behoeften Functionele behoeften
Huishoudenssamenstelling
2.3.1 2.3.2 2.3.3 2.3.4
2.4
Fysiologische behoeften Sociale behoeften Psychologische behoeften Functionele behoeften
Fysiologische behoeften Sociale behoeften Psychologische behoeften Functionele behoeften
Cultuur
2.4.1 2.4.2 2.4.3 2.4.4
Fysiologische behoeften Sociale behoeften Psychologische behoeften Functionele behoeften
8 8 9
26 26 27
38 38 39
54 54 55 90
90 91 91 91 92
92 92 93 93 94
95 95 95 96 96
96 98 98 99 99
2
3
INL EI DIN G Deze Prestatiebundel is onderdeel van het totale resultaat van het veldwerk. Gezien de omvang en belang van de hierin behandelde onderdelen, is ervoor gekozen om deze in een aparte bundel weer te geven. Deze bundel wordt gekenmerkt door twee delen, te weten: 1. Prestaties t.b.v. het voorzien in de woon- en zorgbehoeften. In het eerste deel worden per behoefte middels prestatieboomdiagrammen en bijbehorende beschrijvingen de prestaties inzichtelijk gemaakt die noodzakelijk zijn om in die behoefte te kunnen voorzien. 2. Aandachtspunten ter invulling van de woon- en zorgbehoeften. Het tweede deel betreft de aandachtspunten die benoembaar zijn bij het bepalen van de prestaties ter invulling van de woon- en zorgbehoeften van licht zorgbehoevende senioren, op basis van onderscheidende variabelen. Deze variabelen zijn inkomen, zorgbehoefte, huishoudenssamenstelling en cultuur.
4
5
1
PRESTATIES
T.B.V
HET VOORZIEN IN DE
WOON- EN ZORGBEHOEFTEN
6
7
Foto: Carsten Ingemann (2009)
1
P RES TATIES T.B .V . HE T EN ZORGBEHOE FTEN
VOO RZIEN
IN
DE
WOON -
In dit hoofdstuk worden per behoeftencategorie en behoefte de prestaties beschreven die vereist zijn om in de desbetreffende behoefte te kunnen voorzien. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de boomdiagrammen zoals die zijn opgesteld op basis van het veldwerk. Voor ieder diagram wordt de opzet besproken op het niveau van de globale classificatie en op het niveau van de essentiële prestaties. Indien noodzakelijk geacht zijn ter verduidelijking enkele relevante voorbeelden behandeld.
1.1
Prestaties t.b.v. de fysiologische woon- en zorgbehoeften
In deze paragraaf komen eerst de definitieve behoeften en activiteiten aan bod, waarna vervolgens per behoefte aan de hand van de opgestelde boomdiagrammen de essentiële prestaties worden besproken. Ten behoeve van de leesbaarheid van deze rapportage is ervoor gekozen om niet alle relevante voorbeelden zoals die in de laatste vertakking staan weergegeven uiteen te zetten. Indien noodzakelijk geacht worden ter verduidelijking van bepaalde essentiële prestaties enkele relevante voorbeelden aangehaald en nader toegelicht. 1.1.1
Definitieve fysiologische behoeften en activiteiten
Op één behoefte na zijn alle fysiologische behoeften zoals die op basis van de literatuur zijn opgesteld tijdens de interviews bevestigd. Met betrekking tot de activiteiten hebben de interviews tot drie aanpassingen geleid. Het definitieve overzicht van de fysiologische woon- en zorgbehoeften van licht zorgbehoevende senioren is weergegeven in bijlage 8. Twee experts gaven tijdens de interviews aan dat het niet geheel duidelijk was wat met de tast- en bewegingsbehoeften wordt bedoeld, en dat die geherformuleerd dient te worden zodat de lading beter wordt gedekt. In het definitieve overzicht wordt deze behoefte dan ook omgevormd tot de behoefte aan bedieningscomfort. Met betrekking tot de activiteiten werd tijdens twee expertinterviews aangegeven dat de activiteit brand vermijden behorende tot de behoefte aan fysieke veiligheid, onvolledig is en daarom beter kan worden omgevormd tot brand(wonden) vermijden. Op deze wijze wordt niet alleen verwezen naar brandgevaar of brandwonden ten gevolge van open vuur, maar bijvoorbeeld ook naar brandwonden ten gevolge van heet water. De tweede wijziging met betrekking tot de activiteiten werd benoemd door één expert. Die gaf aan dat de activiteit hoeveelheid kunstlicht aanpassen voor veiligheidsdoeleinden behorende tot de behoefte aan visueel comfort te beperkt is, en daarom dient te worden veralgemeniseerd tot de activiteit hoeveelheid kunstlicht aanpassen voor functionele doeleinden. De derde wijziging is door twee experts aangekaart en betreft de activiteit maskeren van geuren behorende tot de behoefte aan olfactorisch comfort. Door deze activiteit te formuleren als het beheersen van geurverspreiding doelt die niet enkel op zaken als het maskeren van urinelucht, maar bijvoorbeeld tevens op het op gewenste tijdstippen verspreiden van een bakkerslucht in de keuken of een waslucht in de wasruimte, om zo de functies van deze ruimten te verduidelijken en de dagstructuur van de bewoners te versterken.
8
1.1.2
Prestaties per behoefte
A. Fysieke veiligheid
9
De globale classificatie van de prestaties die nodig zijn om in de behoefte aan fysieke veiligheid te kunnen voorzien zijn in eerste instantie onder te verdelen in twee takken: een veilig woongebouw met betrekking tot bewegen en brand(wonden) voorkomende maatregelen. Het hebben van een veilig woongebouw met betrekking tot bewegen is verder onder te verdelen in vijf essentiële prestaties. De eerste zijn de aanwezigheid van licht bedienbare deuren en voldoende vrije loopruimte. Relevante voorbeelden hierbij zijn respectievelijk de aanwezigheid van schuifdeuren en parkeerplaatsen voor de scootmobielen, zodat de looproute in voornamelijk de semiopenbare ruimtes vrij worden gehouden. Verdere prestaties zijn dat de woning gelijkvloers dient te zijn en zowel het woongebouw als de omgeving de beschikking hebben over een egaal vloeroppervlak, waarbij benadrukt wordt dat er geen drempels aanwezig mogen zijn. Zo vertelde een oudere dat sinds het moment dat ze voor het eerst gevallen was ze angstig was geworden, en ogenschijnlijk kleine obstakels als een lage drempel of een losliggend kleedje al voor grote onrust zorgen. De laatste essentiële prestatie vereist voor het veilig kunnen bewegen betreft het vermijden van scherpe hoeken en punten. Een relevant voorbeeld hiervan is door één expert aangekaart en betreft het toepassen van lambrisering in plaats van stootstrips als natuurlijke oplossing voor het vermijden van scherpe hoeken en punten en beschadigingen. Dit dient voor hetzelfde doel maar roept bij de bewoners meer een huiselijk gevoel op dan stootstrips, die veelal in een zorginstelling worden toegepast. De tweede tak in de globale classificatie van de prestaties betreft brand(wonden) voorkomende maatregelen, en is nader onder te verdelen in drie essentiële prestaties. Allereerst wordt in alle drie de bronnen het belang erkend dat het woongebouw voorzien moet zijn van brandmelders in meerdere vertrekken. Deze prestatie is zowel van toepassing op het privédomein als de semiopenbare ruimte. Daarnaast dient het woongebouw te worden voorzien van brandvertragende materialen. Deze prestatie komt voort uit een interview met een bejaard echtpaar, waarbij de vrouw aangaf zich zorgen te maken om haar licht dementerende man, die soms vergat waar hij zijn brandende sigaret had neergelegd. De derde essentiële prestatie betreft de aanwezigheid van een brandveilige keuken. Relevante voorbeelden hiervan zijn het vermijden van open vuur, wat mogelijk is door het koken op een inductiefornuis. Omdat sommige van de senioren reeds hun hele leven gewend zijn om te koken op een gasfornuis, en het aanpassen van deze gewoonte op latere leeftijd voor problemen kan zorgen, moet het mogelijk zijn dat zij ook in een nieuwe woonzorgconcept op gas kunnen blijven koken. In dat geval dient het gasfornuis wel van een automatische gasafsluiter te worden voorzien, voor het geval men bijvoorbeeld onverhoopt het gas vergeet uit te zetten.
10
B. Hygiëne
11
Om de prestaties die nodig zijn om in de fysiologische behoefte aan hygiëne te kunnen voorzien op een gestructureerde wijze te ordenen is op basis van de drie bronnen besloten om een globale classificatie op te stellen bestaande uit de twee takken voor senioren geschikt sanitair en voor
senioren geschikte sanitaire ruimtes. De tak voor senioren geschikt sanitair is nader onder te verdelen in drie essentiële prestaties. Twee hiervan zijn door alle drie de bronnen benoemd en betreffen de aanwezigheid van een voor senioren geschikt toilet en de mogelijkheid om hulpmiddelen aan te brengen. Hierbij kan gedacht worden aan de mogelijkheid om beugels aan te brengen en/of gebruik te maken van een tillift. De derde essentiële prestatie is door één expert aangekaart en betreft herkenbaar sanitair. Belangrijke maatregelen ten behoeve van de herkenbaarheid van het sanitair zijn het toepassen van contrasterend kleurgebruik en een traditionele vormgeving van het sanitair. Met het contrasterende kleurgebruik wordt bijvoorbeeld gedoeld op het belang van een witte wc met een zwarte bril, geplaatst voor een gekleurde tegelwand, om zo de zichtbaarheid te verhogen. Met traditionele vormgeving van sanitair wordt bijvoorbeeld bedoeld dat een wc als een traditionele (ronde) wc moet zijn vormgegeven in plaats van een modern vormgegeven abstracte (vierkante) wc, die door ouderen mogelijk niet als zijnde een wc wordt herkend. De tweede tak, voor senioren geschikte sanitaire ruimtes, is eveneens onder te verdelen in drie essentiële prestaties, waarvan de mogelijkheid om hulpmiddelen aan te brengen overeenkomt met de globale prestatie voor senioren geschikt sanitair. De twee andere essentiële prestaties zijn dat de sanitaire ruimtes eenvoudig te reinigen en goed toegankelijk moeten zijn. Opvallend hieraan is dat het belang van het eenvoudig reinigen niet tijdens senioreninterviews naar voren is gekomen. Een plausibele verklaring hiervoor is dat de geïnterviewde senioren schoonmaakhulp ontvangen en doorgaans zelf niet de sanitaire ruimtes reinigen. Relevante voorbeelden behorende bij de goede toegankelijkheid van de sanitaire ruimtes en die door alle drie de bronnen zijn benoemd betreffen de directe situering van de badkamer in het privédomein aan de slaapkamer, de aanwezigheid van een egale vloer (dus geen aparte douchebak) en voldoende ruimte om hulp van derden te kunnen ontvangen en met een rollator en/of rolstoel uit de voeten te kunnen. De experts benadrukte steevast de urgentie van een ruime badkamer en dat de veel gehanteerde eis van een vrije draaicirkel van 1,5 meter tot het minimaal noodzakelijke behoort.
12
C. Visueel comfort
13
Doordat de kans op afnemend zichtvermogen op latere leeftijd toeneemt, is het van belang om hier in een woonzorgconcept voldoende rekening mee te houden ter bevordering van de kwaliteit van leven. De prestaties die nodig zijn om het visueel comfort te kunnen optimaliseren zijn in de globale classificatie onder te verdelen in vier takken. Deze zijn de aanwezigheid van voldoende licht in het woongebouw, de hoeveelheid licht kunnen controleren, contrasterend kleurgebruik en het vermijden
van spiegelende oppervlaktes. De aanwezigheid van voldoende licht in het woongebouw is te bereiken door de essentiële prestaties voldoende kunstlicht in het woongebouw en voldoende natuurlijk licht in het woongebouw. Bij voldoende kunstlicht is het belangrijk dat de juiste en voldoende armaturen worden toegepast, en dat lichtbronnen worden gebruikt met de juiste kleurtemperatuur. Een expert gaf aan dat op deze wijze het daglicht kan worden gesimuleerd wat een positieve uitwerking heeft op het welzijn van de bewoners. Relevante zaken bij de totstandkoming van voldoende natuurlijk licht zijn de aanwezigheid van voldoende ramen en de plaatsing / oriëntatie daarvan. Buiten het feit dat het woongebouw over voldoende licht dient te beschikken, dient deze hoeveelheid controleerbaar te zijn. De essentiële prestaties die hierbij horen worden eveneens gekenmerkt door een tweedeling tussen kunst- en natuurlijk licht. Zo onderschrijven alle drie de bronnen de prestaties hoeveelheid kunstlicht kunnen controleren en hoeveelheid natuurlijk licht kunnen controleren. Een relevant voorbeeld hierbij dat voor beide prestaties geldt en voortkomt uit zowel de literatuur, experten senioreninterviews is het gebruik van afstandsbedieningen, schakelaars en sensoren. Deze typen van aansturing kunnen gebruikt worden om direct de hoeveelheid kunstlicht aan te sturen (bijvoorbeeld door dimmers), en/of voor het aansturen van hulpmiddelen als zonneschermen, screens en rolluiken. De derde globale prestatie betreft contrasterend kleurgebruik en is onder te verdelen in een drietal essentiële prestaties. De eerste is het uitvoeren van muren en deuren in verschillende kleuren. Een mogelijke vertaling hiervan is het voorzien van alle WC-deuren van dezelfde kleur, ter verbetering van de zicht- en herkenbaarheid. De tweede prestatie sluit hierbij aan en betreft het toepassen van verschillende kleuren per etage/afdeling. Zo kunnen in grote woonzorgcomplexen de vloeren per etage in een andere kleur worden uitgevoerd, dat bijdraagt aan de herkenbaarheid van de omgeving en het vinden van de eigen woning. De laatste essentiële prestatie ter verfijning van het contrasterende kleurgebruik komt voort uit de literatuur en expertinterviews en betreft het voorkomen van donker gekleurde motieven op de vloer. Deze behoefte is hoofdzakelijk van toepassing op de semiopenbare ruimte (gangen) en is gestoeld op het feit dat personen met psychogeriatrische aandoeningen de donkere vlakken kunnen ervaren als gaten, en daardoor angstig worden en deze niet durven te passeren. Tot slot kan de globale prestatie het vermijden van spiegelende oppervlaktes nader worden gespecificeerd in het vermijden van hoogglans of glimmende vloer- of wandafwerking. Deze prestatie is enkel benoemd in de literatuur en is van toepassing op zowel het privédomein, de semiopenbare ruimte als de omgeving. Een minder voor de hand liggend voorbeeld hiervan is het voorkomen van wateroppervlaktes aan de zuidzijde van het woongebouw. Hierop vallende zonnestraling kan namelijk mogelijk resulteren in hinderlijke reflecties, wat vervolgens bij met name bewoners met een psychogeriatrisch ziektebeeld voor onrust kan zorgen.
14
D. Auditief comfort
De prestaties die nodig zijn om in de behoefte aan auditief comfort te kunnen voorzien zijn globaal onder te verdelen in een eenvoudige aanpasbaarheid van klank en volume van apparatuur en het vermijden van irrelevante geluiden. De eerste tak is logischerwijs op te delen in de essentiële prestaties klank van apparatuur eenvoudig aan te passen en volume van apparatuur eenvoudig aan te passen. Deze prestaties zijn in hoge mate van toepassing op apparatuur binnen het privédomein en meer specifiek op de deurbel, de telefoon en de intercom. Zo erkennen de drie bronnen dat voor deze apparaten het volume aanpasbaar dient te zijn. Opvallend is dat de literatuur en experts aangeven dat voor deze apparatuur ook de klank, ofwel de melodieën, aanpasbaar moeten zijn, terwijl de senioren zelf tijdens de interviews hebben aangegeven doorgaans geen problemen te ondervinden met het onderscheiden van de geluiden van de verschillende apparaten. De essentiële prestaties die aftakkingen zijn van de globale prestatie het vermijden van irrelevante geluiden betreffen de aanwezigheid van goede geluidsisolatie en het voorkomen van echo’s en zijn van toepassing op het privédomein en de semiopenbare ruimte(s). Zowel de vloeren als de wanden binnen een woning, als tussen woningen en tussen de woningen en de omgeving dienen met goede geluidsisolatie te worden uitgerust. Het belang van het voorkomen van echo’s is met name van toepassing op personen met een psychogeriatrisch ziektebeeld, die hierdoor onrustig kunnen worden. Doordat zachte geluidsabsorberende materialen als tapijt vaak ontbreken in woonzorgcomplexen, is het van belang om echo’s op een alternatieve wijze te ondervangen. Een mogelijkheid hiertoe is middels het toepassen van geluidsabsorberende plafonddelen.
15
E. Thermisch comfort
De prestaties die nodig zijn om in de behoefte aan thermisch comfort te kunnen voorzien zijn te benoemen onder één globale prestatie, namelijk de mogelijkheid tot het reguleren van het binnenklimaat. Deze globale prestatie vertakt in drie essentiële prestaties, die aangekaart worden in zowel de literatuur als de expert- en senioreninterviews en in hoge mate van toepassing zijn op het privédomein en de semiopenbare ruimte. De eerste betreft de mogelijkheid tot het reguleren van de luchttemperatuur. Vanuit de verschillende bronnen zijn hiervoor in totaal zes relevante voorbeelden benoemd, zoals de aanwezigheid van zonneschermen om opwarming door zoninval te voorkomen, de aanwezigheid van vloerverwarming en de aanwezigheid van een thermostaat met een dag-, nacht- en afwezigheidsstand. Ten tweede is de mogelijkheid tot het reguleren van de luchtsnelheid essentieel. Twee belangrijke voorbeelden hiervan zijn de mogelijkheid tot het openen en fixeren van ramen en deuren en het gebruik van mechanische ventilatie. Bij laatstgenoemde werd door zowel de experts als de senioren aangegeven dat dergelijke installaties vaak tot klachten en onvrede leiden, doordat bewoners tocht ervaren en soms niet de mogelijkheid hebben om deze zelf te reguleren. De derde essentiële prestatie betreft de mogelijkheid tot het reguleren van de luchtvochtigheid. Hiervoor geldt eveneens dat ramen en deuren moeten kunnen worden geopend en gefixeerd, en dat, indien er een klimaatcontrolesysteem wordt toegepast, dit goed doordacht en naar eigen behagen te reguleren dient te zijn.
16
F. Olfactorisch comfort (geur en reuk)
De prestaties die nodig zijn om in de behoefte aan olfactorisch comfort te kunnen voorzien zijn op het eerste globale niveau te scharen onder de prestatie maatregelen ten behoeve van het beheersen van geurverspreiding. De essentiële prestaties die hieronder zijn te specificeren zijn tweeledig. Vanuit de drie bronnen werd het belang van het ventileren ter voorkoming van het verspreiden van nare geuren benoemd. Evenals bij het thermisch comfort zijn relevante voorbeelden van prestaties de mogelijkheid tot het openen en fixeren van ramen en deuren en de aanwezigheid van mechanische ventilatie. Door één expert werd echter ook het belang onderstreept van de mogelijkheid tot het verspreiden van geuren. De gedachte hierachter is dat het verspreiden van geuren zoals de geur van versgebakken brood in de ochtend kan bijdragen aan de dagstructuur en het welbevinden van de bewoners. Een ander relevant voorbeeld van de mogelijkheid om bepaalde geuren gecontroleerd te verspreiden is het branden van wierook. Het is denkbaar dat een bewoner de wierookgeur in de woonkamer en keuken wil verspreiden, maar niet in de slaapkamer en de semiopenbare ruimtes.
17
G. Bedieningscomfort
De behoefte aan bedieningscomfort betreft hoofdzakelijk het gemakkelijk kunnen bedienen van apparatuur. Op basis van de drie bronnen zijn hiervoor een tweetal globale prestaties geformuleerd die van toepassing zijn binnen het privédomein en de semiopenbare ruimte, namelijk het intuïtief kunnen bedienen van apparatuur en schakelaars en een goede herkenbaarheid van apparatuur, schakelaars en materialen. In totaal zijn er vier essentiële prestaties te onderscheiden bij de behoefte aan bedieningscomfort, waarvan er twee betrekking hebben op beide globale prestaties, namelijk een traditionele vormgeving die aansluit op de belevingswereld van de doelgroep en toepassing van door senioren geteste apparatuur. Een voorbeeld voor beide prestaties is de seniorentelefoon. Deze simpel en traditioneel vormgegeven telefoon is getest en beproefd door senioren en sluit aan op hun belevingswereld. Dit is met een moderne smartphone minder het geval. Twee van de geïnterviewde senioren zijn woonachtig in een appartement uitgerust met domotica. De touchscreen-bediening hiervan blijkt in de praktijk dusdanig omslachtig, dat die bij beide personen tot irritaties leidt. Een belangrijke oorzaak hiervan is de aanwezigheid van loze, overbodige knoppen waarmee (in dit domotica systeem) geen functies te bedienen zijn. Aansluitend hierop is de essentiële prestatie eenvoudige en heldere interface van apparatuur met niet te veel functies geformuleerd. Deze prestatie is benoemd tijdens een senioreninterview waarbij de bewoonster van een nieuwbouwappartement na een half jaar nog niet in staat was om de ovenfunctie van de ingebouwde combimagnetron te bedienen, vanwege een onduidelijke interface en teveel functies. De laatste essentiële prestatie is een specificatie van de herkenbaarheid van apparatuur en schakelaars en betreft het toepassen van grote knoppen met bedieningsinstructie. Relevante voorbeelden die hierbij horen zijn het gebruik van pictogrammen en/of kleuren zoals + / - of rood / blauw, en het plaatsen van de knoppen op een logische positie. Zo gaf een oudere tijdens het interview aan dat de knoppen van haar zonnescherm dusdanig onlogisch gepositioneerd zijn, dat zij tijdens het bedienen ervan niet kan zien hoe ver het zonnescherm is uitgeklapt.
18
H. Beschutting en bescherming
19
Een fundamentele behoefte is die aan beschutting en bescherming. De globale classificatie is gebaseerd op resultaten vanuit de drie bronnen en maakt onderscheid tussen de mogelijkheid om zich terug te trekken, een herkenbaar woongebouw en inrichting en overzichtelijke ruimtes. Deze indeling in drie globale prestaties is in hoge mate van toepassing op het privédomein en de semiopenbare ruimtes. Voor de laatste twee geldt dat deze in beperkte mate ook gelden voor de omgeving, zoals de vormgeving van de gebouwen en de openbare ruimtes. De essentiële prestaties ten behoeve van het zich terug kunnen trekken vertakken conform het onderscheid tussen het privédomein en de semiopenbare ruimte, namelijk het hebben van een eigen privédomein met voldoende ruimte en de aanwezigheid van ruimte en mogelijkheid om zich af te kunnen zonderen in de semiopenbare ruimte. Vanuit alle drie de bronnen werd erkend dat het privédomein over de mogelijkheid dient te beschikken om deze met eigen meubilair in te kunnen richten. Eén expert gaf aan dat dit ook van toepassing dient te zijn op de semiopenbare ruimte. Door bijvoorbeeld een eigen stoel en/of een ander meubelstuk in de semiopenbare ruimte te plaatsen, krijgt het geheel meer identiteit en wordt het gevoel van de eigen plek en herkenbaarheid versterkt. Vanuit de literatuur wordt daarbij aan toegevoegd dat de semiopenbare ruimte zowel binnen als buiten meerdere nisjes dient te hebben waar men zich naar behoefte terug kan trekken. De globale classificatie herkenbaar woongebouw en inrichting vertakt in drie essentiële prestaties. De eerste essentiële prestatie komt voort uit zowel de literatuur als de expert- en senioreninterviews en betreft een herkenbare inrichting die aansluit bij de belevingswereld van de doelgroep. Een relevant voorbeeld hiervan is eveneens de mogelijkheid om zowel het privédomein als de semiopenbare ruimte in te kunnen richten met eigen meubilair. De tweede prestatie vindt de oorsprong ook in de drie bronnen en heeft betrekking op het gemakkelijk de weg kunnen vinden (wayfinding). Relevant voorbeelden die hierbij horen zijn het gebruik van duidelijke bewegwijzering en het toepassen van verschillende kleuren per gang / afdeling. Door één expert werd het belang onderstreept dat vertrekken de functie moeten uitstralen die ze huisvesten. Met andere woorden, een keuken dient er ook uit te zien als een (stereotype) keuken. Als een oudere plotseling niet meer goed weet waar die zich bevindt, dan kan een duidelijke uitstraling van de ruimte waarin diegene zich bevindt bijdragen aan het heroriënteren. De derde essentiële prestatie is het toepassen van (traditionele) architectuur die aansluit op de belevingswereld van de doelgroep. Deze prestatie is éénmaal genoemd tijdens een expertinterview waarbij werd aangegeven dat het gat tussen de belevingswereld (referentiekader) van de senioren en de moderne architectuur van de gerealiseerde woonzorgvoorzieningen soms te groot is. De laatste globale prestatie ten behoeve van de behoefte aan beschutting en bescherming betreft het ontwerpen van overzichtelijke ruimtes. Zodra iemand namelijk het overzicht over een ruimte verliest zal die persoon minder een gevoel van bescherming ervaren. Een drietal essentiële prestaties zijn nodig om dit overzicht te bereiken. De eerste hiervan is het hebben van zicht op de entree met zo min mogelijk obstakels. Zo kan men zien wie er binnenkomt wat bijdraagt aan een beschermd gevoel. Daarnaast dienen de ruimtes van normale afmetingen te zijn zonder extreme vormgeving. Een relevant voorbeeld hiervan is plaatsen van plafonds op gangbare hoogtes. Tot slot is door één expert aangekaart dat met name de semiopenbare ruimtes dienen te beschikken over een dusdanige inrichting dat men niet met de rug naar prikkels zit gekeerd. Met prikkels wordt voornamelijk gedoeld op geluiden die voortkomen uit gesprekken, een televisieprogramma of activiteiten in de keuken. Daarom dient de semiopenbare ruimte te worden voorzien van strategische plekken in hoeken waar men kan gaan zitten, waarbij men bij voorkeur met de rug naar een muur zit gekeerd.
20
I. Gezondheidsverbetering en preventie van ziekten
21
Een behoefte die specifiek van belang is voor de groep licht zorgbehoevende senioren is de behoefte aan gezondheidsverbetering en preventie van ziekten. Op globaal niveau zijn hierin twee groepen prestaties te onderscheiden: prestaties gerelateerd aan het gemakkelijk schoonhouden van het woongebouw en prestaties gerelateerd aan de mogelijkheid tot het ontvangen van multidisciplinaire behandelingen. Het gemakkelijk schoonhouden van het woongebouw is van toepassing op het privédomein en de semiopenbare ruimtes en is nader te specificeren middels drie essentiële prestaties. De eerste prestatie welke door alle bronnen is erkend betreft het gemakkelijk reinigen van ruimtes. Hierbij kan gedacht worden aan eenvoudig af te nemen materialen, een kier-loze afwerking maar bijvoorbeeld ook voldoende stopcontacten om de stofzuiger op aan te kunnen sluiten. De tweede essentiële prestatie vindt zijn oorsprong in de literatuur en een senioreninterview en betreft het belang van afvalverzameling in de nabijheid. Een oudere gaf aan dat deze goed toegankelijk dient te zijn met deuren die lang genoeg open blijven staan zodat men genoeg tijd heeft om met de rollator en een vuilniszak te kunnen passeren. De derde prestatie betreft de mogelijkheid om schoonmaakgerei nabij op een vaste plek op te kunnen bergen. In het privédomein kan hiervoor een kast volstaan, maar voor de semiopenbare ruimte dient er mogelijk een aparte ruimte te worden gerealiseerd, waar men bijvoorbeeld de boenmachine kan opbergen. De essentiële prestaties met betrekking tot de mogelijkheid tot het ontvangen van multidisciplinaire behandelingen zijn het hebben van de ruimte en de mogelijkheid om in het privédomein behandelingen te ontvangen en de aanwezigheid van een multifunctionele ruimte nabij het privédomein ten behoeve van het ontvangen van behandelingen. Concrete voorbeelden hiervan zijn respectievelijk de aanwezigheid van een krukje in het privédomein ter vergemakkelijking van het aantrekken van steunkousen en de aanwezigheid van een huisarts, fysiotherapeut en/of pedicure in een zorgcentrum dat in of nabij de woonzorgvoorziening is gesitueerd.
22
J. Medische ondersteuning
23
Een behoefte die doorgaans toeneemt met de zorgbehoefte betreft de behoefte aan medische ondersteuning. De globale prestaties die nodig zijn om hierin te kunnen voorzien worden gekenmerkt door een vertakking in twee groepen: de mogelijkheid tot het voeren van ondersteunende gesprekken en de mogelijkheid tot ondersteuning middels hulpmiddelen. De mogelijkheid tot het voeren van ondersteunende gesprekken wordt benoemd in alle bronnen en is in hoge mate van toepassing op het privédomein en de semiopenbare ruimte, en in beperkte mate op de omgeving van het woongebouw. Een tweetal essentiële prestaties zijn geformuleerd om hierin te kunnen voorzien. Ten eerste moeten binnen het privédomein en de semiopenbare ruimte geluidsdichte afzondermogelijkheden zijn met een huiselijke inrichting. Deze prestatie is in de literatuur beschreven en tijdens de interviews benoemd. Bij de afzondermogelijkheden in de semiopenbare ruimte kan gedacht worden aan de aanwezigheid van een aparte spreekkamer of een nis die middels schuifwanden afsluitbaar is. De tweede essentiële prestatie is de mogelijkheid tot het maken van een alledaags praatje. Door senioren en verzorgenden is tijdens interviews aangegeven dat hier veel waarde aan wordt gehecht, maar dat hier wegens de hoge werkdruk vaak geen tijd voor is. Middels het realiseren van de juiste prestaties zoals in dit onderzoek staan beschreven wordt het werk van de verzorgenden verlicht waardoor er mogelijk meer tijd over blijft voor een wel gewaardeerd praatje met de bewoners. De andere tak beginnende met de mogelijkheid tot ondersteuning middels hulpmiddelen vertakt verder in een drietal essentiële prestaties. Ten eerste dient het privédomein en in mindere mate de semiopenbare ruimte te beschikken over voldoende ruimte ten behoeve van het gebruik, opslag en manoeuvreren van hulpmiddelen. Zo moet er bijvoorbeeld niet alleen de mogelijkheid zijn om een tillift te gebruiken in de slaapkamer, maar dient er ook voldoende ruimte te zijn om daarmee uit te weg te kunnen en deze op te kunnen bergen, zonder dat daarbij de looproute wordt geblokkeerd. Daarnaast is door één expert benoemd dat de woning voorzien dient te zijn van voorbereidingen ten behoeve van het aanbrengen van hulpmiddelen. Kostentechnisch is het namelijk lastig om bijvoorbeeld iedere woning van een plafondlift te voorzien, maar is het wel mogelijk om te zorgen dat indien iemand die nodig heeft, deze relatief eenvoudig geïnstalleerd kan worden. Tot slot komt uit de literatuur en senioreninterviews de essentiële prestatie aan ondersteuning door medische apparatuur naar voren. Een belangrijke kanttekening die hierbij gemaakt dient te worden is dat apparatuur als domotica en E-health van toegevoegde waarde zijn, maar enkel indien deze toepassingen door de bewoners zelf goed te bedienen zijn. Zie voor de bijbehorende (essentiële) prestaties de uitwerking van de behoefte aan bedieningscomfort.
24
K. Seksualiteit
De laatste behoefte behorende tot de fysiologische behoeftencategorie betreft de behoefte aan seksualiteit. Hoewel de invulling van deze behoefte gedurende iemands leven kan wijzigen, blijft die van belang, zoals werd bevestigd tijdens een expertinterview. De drie bronnen hebben geresulteerd in één globale prestatie die enkel van toepassing is op het privédomein: de mogelijkheid tot het
uitvoeren van seksuele handelingen. De essentiële prestaties die hierbij horen zijn maatregelen zodat men niet hoorbaar is voor anderen en de mogelijkheid om zichzelf af te kunnen zonderen. Dit is te bereiken door het realiseren van een aparte slaapkamer in het privédomein, en de wanden in en tussen de woningen geluidsdicht te maken.
25
1.2
Prestaties t.b.v. de sociale woon- en zorgbehoeften
In deze paragraaf komen eerst de definitieve behoeften en activiteiten aan bod, waarna vervolgens per behoefte aan de hand van de opgestelde boomdiagrammen de essentiële prestaties worden besproken. Ten behoeve van de leesbaarheid van deze rapportage is ervoor gekozen om niet alle relevante voorbeelden zoals die in de laatste vertakking staan weergegeven uiteen te zetten. Indien noodzakelijk geacht worden ter verduidelijking van bepaalde essentiële prestaties enkele relevante voorbeelden aangehaald en nader toegelicht. 1.2.1
Definitieve sociale behoeften en activiteiten
Tijdens de interviews zijn alle sociale behoeften zoals die in het voorlopige overzicht in tabel 3.1 staan weergegeven bevestigd. Met betrekking tot de activiteiten is er één wijziging doorgevoerd. Het complete overzicht van de definitieve sociale woon- en zorgbehoeften en bijbehorende activiteiten staat weergegeven in bijlage 8. Door zowel experts als senioren werd aangegeven dat de activiteit gelegenheidsfeesten geven behorende tot de behoefte aan direct sociaal contact binnen de woning niet alleen in de eigen woning hoeft plaats te vinden, maar vaak ook in daarvoor te gebruiken / huren multifunctionele gemeenschappelijke ruimtes. De voorlopige activiteit zelf activiteiten organiseren behorende tot de behoefte aan direct sociaal contact in de semiopenbare ruimte wordt daarom omgevormd tot zelf activiteiten zoals gelegenheidsfeesten organiseren. Tot slot is noemenswaardig dat de behoefte aan direct sociaal contact is opgedeeld in de behoeften aan direct sociaal contact binnen de woning, direct sociaal contact in de semiopenbare ruimte en direct sociaal contact in de omgeving van het woongebouw. De reden hierachter is dat het hebben van sociale contacten in het woonzorgconcept voor de licht zorgbehoevenden van groot belang is, en om per schaalniveau een goed inzicht van de bijbehorende prestaties te krijgen, is voor de drie verschillende schaalniveaus apart een prestatieboomdiagram opgesteld.
26
1.2.2
Prestaties per behoefte
A. Direct sociaal contact binnen de woning
27
Een belangrijke behoefte gelet op onder meer het toenemend aantal alleenstaande senioren is die aan het hebben van direct sociaal contact binnen de woning. De globale classificatie van de prestaties die nodig is om hierin te kunnen voorzien bestaat uit vier vertakkingen: de mogelijkheid om visite te ontvangen, de mogelijkheid om logees te ontvangen, de mogelijkheid om gelegenheidsfeesten te geven, en de mogelijkheid tot het voeren van vertrouwelijke gesprekken. De mogelijkheid om visite te ontvangen is op te delen in de essentiële prestaties aan het hebben van voldoende ruimte in het privédomein om meerdere personen te ontvangen, en het doorvoeren van maatregelen ten behoeve van het hebben van sociale contacten. Relevante voorbeelden die hierop aansluiten zijn de mogelijkheid tot het plaatsen van tafel en stoelen, het iets te eten en drinken kunnen aanbieden aan de gasten vanuit de eigen keuken en het scheiden van de woon- en slaapkamer ten behoeve van het waarborgen van de eigen privacy. De prestatie ten behoeve van het bevorderen van sociale contacten is benoemd tijdens een senioreninterview waarbij deze persoon aangaf dat hij enkel af en toe bezoek kreeg van zijn dochter, maar graag meer visite in zijn woning zou willen ontvangen. Dit is mogelijk door bijvoorbeeld het inzetten van maatschappelijk medewerkers, die op bepaalde tijden langskomen om een praatje te maken. De tweede globale prestatie sluit aan op het ontvangen van visite en betreft de mogelijkheid tot het ontvangen van logees. Twee senioren gaven aan dat zij graag de kleinkinderen laten komen logeren en de mogelijkheid hiervoor dus aanwezig dient te zijn. Dit resulteert in de essentiële prestatie betreffende de aanwezigheid van een extra slaapvoorziening in het privédomein. Deze voorziening is onder meer te realiseren in een extra kamer die in te richten is als logeerkamer, of een woonkamer of slaapkamer die ruim genoeg is voor het gebruik van een meubel dat eenvoudig is te transformeren tot een bed. De meer gedetailleerde prestaties behorende tot de mogelijkheid om gelegenheidsfeesten te geven in het privédomein komen overeen met die van de mogelijkheid tot het ontvangen van visite, waarbij het hebben van voldoende ruimte de meest essentiële is. Een goed alternatief voor het geven van feesten in het privédomein is het geven van feesten in een daarvoor bestemde ruimte in het semiopenbare deel. Bij de uitwerking van de behoefte aan direct sociaal contact binnen de semiopenbare ruimte wordt hier dieper op ingegaan. De vierde en laatste globale prestatie die noodzakelijk is om te kunnen voorzien in de behoefte aan het hebben van direct sociaal contact binnen de woning is de mogelijkheid tot het voeren van vertrouwelijke gesprekken. Deze algemene prestatie vertakt in twee essentiële prestaties: een beroep op professionals / vertrouwenspersonen kunnen doen en de aanwezigheid van geluidsdichte afzondermogelijkheden met zitgelegenheid. Hiervoor dienen de woningen voorzien te zijn van geluidsdichte wanden en afsluitbare (voor)deuren. Daarnaast kan voor het voeren van vertrouwelijke gesprekken bijvoorbeeld een beroep worden gedaan op dezelfde maatschappelijk werkers als voor het hebben van sociaal contact.
28
B. Direct sociaal contact in de semiopenbare ruimte
29
Eén van de belangrijkste punten waarop een woonzorgvoorziening zich onderscheidt ten opzichte van reguliere woningbouw is de aanwezigheid van semiopenbare ruimte. Naast het hebben van sociaal contact binnen de woning, is de behoefte aan het hebben van direct sociaal contact in de semiopenbare ruimte ook van belang. De prestaties die vereist zijn om goed in deze behoefte te kunnen voorzien zijn op een globaal niveau onder te verdelen in de mogelijkheid om deel te nemen aan groepsactiviteiten en de mogelijkheid om (nieuwe) contacten te ontmoeten. Op basis van alle drie de bronnen zijn voor de mogelijkheid om deel te nemen aan groepsactiviteiten drie essentiële prestaties geformuleerd. Deze drie prestaties zijn alleen in hoge mate van toepassing op de semiopenbare ruimte en komen voort uit zowel de literatuur, als de expert- en de senioreninterviews. De eerste essentiële prestatie betreft de mogelijkheid om zelf activiteiten te organiseren zoals feesten. Deze hangt samen met de tweede prestatie, namelijk de aanwezigheid van een multifunctionele ruimte met huiselijke setting voor onder andere het doen van activiteiten. Deze ruimte dient voldoende ruimte te hebben voor stoelen en tafels, en is bij voorkeur uitgerust met schuifwanden, zodat de grootte van de ruimte aangepast kan worden aan het aantal personen dat aanwezig is. De multifunctionele ruimte dient centraal gelegen te zijn en over een drinkgelegenheid te beschikken. Dit komt terug in de derde essentiële prestatie, namelijk de mogelijkheid om gasten iets te drinken en te eten aan te kunnen bieden. Dit kan bijvoorbeeld worden gerealiseerd door het aanbrengen van een kleine keuken, of het geheel onderdeel van een Grand Café te laten zijn, welke al dan niet op buurtniveau fungeert. De tweede tak van de globale classificatie betreft de mogelijkheid om (nieuwe) contacten te ontmoeten en is te specificeren middels vier essentiële prestaties. Allereerst dient het semiopenbare deel van het woonzorgconcept te beschikken over de ruimte en mogelijkheid om visite in een huiselijke setting te ontvangen. Dit kan bijvoorbeeld door de aanwezigheid van een Grand Café zoals hiervoor beschreven. Daarnaast kwam uit een senioreninterview naar voren dat de ruimte ook geschikt dient te zijn voor het ontvangen van (klein)kinderen, door bijvoorbeeld de aanwezigheid van speeltoestellen. Eveneens gaf een oudere aan dat het zeer op prijs wordt gesteld als iedere afdeling / verdieping beschikt over een zithoek waar men de medebewoners kan ontmoeten. De tweede essentiële prestatie is het nemen van maatregelen ten behoeve van het hebben van controle over ontmoetingen met anderen. Hiervoor dienen er deuren tussen verschillende ruimtes aanwezig zijn evenals voldoende zitjes (binnen en buiten) zodat men zelf kan bepalen bij wie men gaat zitten. De derde essentiële maatregel voor het mogelijk maken van het ontmoeten van (nieuwe) contacten zijn maatregelen ten behoeve van het bevorderen van het hebben van sociale contacten. Het belang van deze prestatie werd onderstreept tijdens expert- en senioreninterviews en is onder meer te realiseren door het organiseren en kenbaar maken van verschillende activiteiten, al dan niet als onderdeel van de dagopvang, zoals bingo, een computercursus en een kookworkshop. Daarnaast kan het creëren van een sociaal netwerk met onder andere de huisarts, wijkwerkers, steunpunten en buurtcomités een positieve bijdrage leveren aan het versterken van de sociale cohesie. De laatste essentiële prestatie betreft de mogelijkheid om logees te ontvangen. Hoewel de voorkeur uitgaat om de privédomeinen geschikt te maken voor het ontvangen van logees, is het realiseren van een gemeenschappelijke logeerkamer in de semiopenbare ruimte een mogelijk alternatief.
30
C. Direct sociaal contact in de omgeving van het woongebouw
31
In lijn met de behoeftes aan het hebben van direct sociaal contact in het privédomein en de semiopenbare ruimte is de behoefte aan het hebben van direct sociaal contact in de omgeving van het woongebouw geformuleerd. De globale indeling van de hiervoor benodigde prestaties bestaat uit twee verschillende takken: de mogelijkheid om deel te nemen aan groepsactiviteiten en de mogelijkheid om voorzieningen te bezoeken. De globale prestatie mogelijkheid om deel te nemen aan groepsactiviteiten is te specificeren middels drie essentiële prestaties die allemaal in hoge mate van toepassing zijn op de omgeving, in beperkte mate op de semiopenbare ruimte en in lage mate op het privédomein. De eerste essentiële prestatie is de aanwezigheid van een buurthuis / activiteitencentrum. De eisen voor deze voorziening komen grotendeels overeen met die van de multifunctionele ruimte. Het geheel dient namelijk centraal gelegen te zijn, de beschikking te hebben over een kleine keuken of iets vergelijkbaars en dient de mogelijkheid te bieden tot het uitvoeren van activiteiten als gym, schilderen, knutselen, biljarten, handwerk en zingen. De tweede essentiële prestatie betreft de aanwezigheid van een dagopvang in de nabijheid met aanbod van verschillende activiteiten. Van belang bij de dagopvang is naast de locatie en het aanbod van activiteiten dat het geheel onderdeel is van een sociaal netwerk met onder andere vrijwilligers die zich in zetten voor het uitvoeren en/of begeleiden van de activiteiten. De tweede globale tak betreft de mogelijkheid om voorzieningen te bezoeken en is verder onder te verdelen in vier essentiële prestaties, die allemaal door de drie verschillende bronnen zijn benoemd. Ten eerste dient de omgeving gekenmerkt te worden door een goede bereikbaarheid. Doordat veel senioren mobiliteitsbeperkingen hebben is het van belang dat er een OV-halte in de directe nabijheid van het woongebouw aanwezig is (<300m), de bewoners gebruik kunnen maken van een breng- en haalservice met bijvoorbeeld de buurtbus en dat er voldoende parkeerplaatsen in de directe omgeving zijn. Naast een goede bereikbaarheid met gemotoriseerd verkeer, dient de omgeving ook voor langzaam verkeer geschikt te zijn. De tweede essentiële prestatie is dan ook het belang van een verkeersveilige, rolstoeltoegankelijke omgeving. Hierbij kan gedacht worden aan zaken als een egale bestrating, de aanwezigheid van veilige oversteeksituaties met zebrapaden en het vermijden van zicht belemmerende obstakels als hoge beplanting. De derde prestatie die essentieel is voor het bezoeken van voorzieningen in de omgeving betreft een levendige omgeving met verschillende voorzieningen in de nabijheid. Door alle drie de bronnen werd aangegeven dat primaire voorzieningen als winkels voor de dagelijkse boodschappen en een zorgcentrum in de directe omgeving (<300m) aanwezig dienen te zijn. Daarbij is het mogelijk om bijvoorbeeld het zorgcentrum te realiseren in hetzelfde pand als waar de woningen zijn gerealiseerd. De laatste essentiële prestatie is de aanwezigheid van een buitenruimte met terras en (beschutte) tuin. Deze tuin kan ook in de semiopenbare ruimte worden gerealiseerd, of mogelijk in combinatie met een wintertuin en/of serre om ook bij minder goed weer contact te hebben met (buurt)bewoners, en het gevoel van buiten te kunnen ervaren.
32
D. Privacy
33
De vereiste prestaties om in de behoefte aan privacy te kunnen voorzien hebben betrekking op enerzijds het zich kunnen afzonderen en anderzijds het kunnen opbergen van persoonlijke bezittingen. De globale classificatie van de prestaties bestaat daarom uit twee takken, namelijk de mogelijkheid om zich, al dan niet met meerdere personen, af te zonderen en de mogelijkheid tot het
opbergen van persoonlijke spullen. Door de drie bronnen is het belang erkend van de mogelijkheid om zich af te zonderen in het privédomein en in de semiopenbare ruimte. De essentiële prestaties die nodig zijn om in deze vorm van privacy te kunnen voorzien zijn daarom geformuleerd als de aanwezigheid van een privédomein met (zit)mogelijkheid om meerdere personen te ontvangen en afzondermogelijkheden in de semiopenbare ruimte. Voor deze essentiële prestaties zijn voorbeelden benoembaar die voor beide relevant zijn, zoals de aanwezigheid van deuren tussen ruimtes, het hebben van voldoende geluidsisolatie tussen de verschillende ruimtes en de mogelijkheid tot het plaatsen van zonwering om directe inkijk te voorkomen. Een aanvulling hierop die specifiek geldt voor het privédomein is de aanwezigheid van een afsluitbare voordeur. Aanvullende concrete voorbeelden die voor de semiopenbare ruimte zijn te benoemen zijn de aanwezigheid van meerdere nisjes / zitmogelijkheden en een afzondermogelijkheid voor verzorgenden om te kunnen bellen of voor het bijhouden van de administratie. Laatstgenoemde is als relevant bestempeld door een expert met het oog op de privacy van zowel de bewoners als de verzorgende(n). De globale prestatie betreffende de mogelijkheid tot het opbergen van persoonlijke spullen vertakt in de essentiële prestaties aan het hebben van een eigen afsluitbare berging in het privédomein en een afsluitbare berging op de begane grond, die al dan niet gedeeld is. Concrete invullingen van een afsluitbare berging in het privédomein zijn bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het aanbrengen van een kluis in het privédomein, het hebben van een afsluitbare kast, en het hebben van een aparte bergruimte voor onder andere voorraadkasten en het opbergen van een eventuele rolstoel. De bergruimte op de begane grond is hoofdzakelijk voor het opbergen van grotere spullen of voor het opbergen van spullen voor een langere tijd. Hierbij kan gedacht worden aan een fiets, tuinmeubelen en overtallige inventaris. Afhankelijk van de situatie, bijvoorbeeld indien het alleen fietsen betreft, is deze berging gemeenschappelijk uit te voeren.
34
E. Indirect sociaal contact
Naast de drie behoeftes met betrekking tot het hebben van direct sociaal contact, is de behoefte aan indirect sociaal contact te benoemen. Omdat de invulling van de behoefte aan indirect sociaal contact minder specifieke verschillen vertoont voor de drie schaalniveaus, is deze behoefte in het algemeen geformuleerd. De prestaties die hiervoor nodig zijn kunnen op een globaal niveau worden geschaard onder de mogelijkheid tot het hebben van indirect sociaal contact. Vanuit de literatuur, de expertinterviews en de senioreninterviews worden hiervoor als belangrijkste aspecten het communiceren via de telefoon, internet en via (brief)post benoemd. Voor de eerste essentiële prestatie, de mogelijkheid om te kunnen telefoneren, is het van belang dat het privédomein beschikt over een vaste telefoonaansluiting en dat er goed bereik is met de mobiele telefoon. Eén expert voegde daar aan toe dat tenminste de vaste telefoon van het type seniorentelefoon is, zodat het telefoneren wordt vereenvoudigd. Het hebben van de mogelijkheid tot het gebruik van internet is de tweede prestatie die essentieel is. Volgens de drie verschillende bronnen dient de semiopenbare ruimte standaard over een draadloze internetverbinding te beschikken, en moet deze naar wens van de bewoner ook in het privédomein tot stand kunnen worden gebracht. Onder de geïnterviewde senioren loopt het gebruik van internet ook sterk uiteen, waarbij sommige nog nooit gebruik van de computer hebben gemaakt en andere dagelijks achter de computer zitten. Tijdens een senioreninterview vertelde een mevrouw dat haar kleinkind haar binnenkort ging begeleiden in het werken met een tablet. Voor de senioren die graag meer willen leren omtrent computergebruik, maar geen naasten hebben die bereid zijn om daarin te ondersteunen, moet het mogelijk zijn om in de nabijheid een computercursus te volgen. De laatste essentiële prestatie is de mogelijkheid om brieven of pakketjes te kunnen posten. De aanwezigheid van een brievenbus in de nabijheid (<300 meter) is daarvoor van belang en/of de aanwezigheid van een briefpostservice via bijvoorbeeld medewerkers van de dagopvang of de huismeester. 35
F. Sociale ondersteuning
De laatste behoefte in de sociale behoeftencategorie betreft die aan sociale ondersteuning. De globale prestaties die hierbij horen worden gekenmerkt door twee takken: de mogelijkheid tot het uitvoeren van activiteiten met betrekking tot het geloof en de mogelijkheid tot het voeren van vertrouwelijke gesprekken. Essentiële prestaties als onderdeel van de mogelijkheid tot het uitvoeren van activiteiten met betrekking tot het geloof zijn de aanwezigheid van een ruimte of hoekje dat is ingericht ten behoeve van de geloofsovertuiging en het hebben van de ruimte en de mogelijkheid om te bidden in het privédomein. Eerstgenoemde wordt door alle bronnen als relevant beschouwd en is in hoge mate van toepassing op de semiopenbare ruimte en in beperkte mate op de omgeving. Zo gaf een oudere aan dat zij graag de mogelijkheid heeft om een speciaal ingericht hoekje te bezoeken, alwaar zij een kaarsje voor haar overleden man kan opsteken. Echter, bewoners van een woonzorgvoorziening kunnen verschillende geloofsovertuigingen hebben. Een mogelijke wijze om hier rekening mee te houden is volgens een expert door het realiseren van een algemene ruimte / hoek ten behoeve van de geloofsovertuiging, die middels een flexibele indeling en verschuifbare panelen voor verschillende geloven en geloofsactiviteiten geschikt is te maken. Met betrekking tot het kunnen bidden in het privédomein is het eveneens van belang dat dit voor verschillende geloven mogelijk is. Voor bijvoorbeeld moslims is het van belang dat zij in de slaapkamer kunnen bidden, waarvoor dan ook voldoende ruimte aanwezig dient te zijn. De essentiële prestaties die toebehoren tot de mogelijkheid tot het voeren van vertrouwelijke gesprekken zijn gelijk aan die van gelijknamige prestatie als onderdeel van de behoefte aan het hebben van direct sociaal contact binnen de woning. De enige aanvulling die daarop is te maken komt voort uit een expertinterview en betreft dat vertrouwelijke gesprekken niet alleen in het privédomein, maar tevens in de semiopenbare ruimte gevoerd moeten kunnen worden. Hiervoor dient deze over een afzonderbare nis of ruimte met zitgelegenheid te beschikken. 36
37
1.3
Prestaties t.b.v. de psychologische woon- en zorgbehoeften
In deze paragraaf komen eerst de definitieve behoeften en activiteiten aan bod, waarna vervolgens per behoefte aan de hand van de opgestelde boomdiagrammen de essentiële prestaties worden besproken. Ten behoeve van de leesbaarheid van deze rapportage is ervoor gekozen om niet alle relevante voorbeelden zoals die in de laatste vertakking staan weergegeven uiteen te zetten. Indien noodzakelijk geacht worden ter verduidelijking van bepaalde essentiële prestaties enkele relevante voorbeelden aangehaald en nader toegelicht. 1.3.1
Definitieve psychologische behoeften en activiteiten
Ten opzichte van het voorlopige overzicht van de psychologische woon- en zorgbehoeften is één behoefte in gewijzigde vorm doorgevoerd. Met betrekking tot de activiteiten hebben de interviews geleid tot vier aanpassingen. Bijlage 8 bevat de definitieve psychologische woon- en zorgbehoeften met bijbehorende activiteiten. Uit één expertinterview is naar voren gekomen dat de behoefte aan autonomie onvolledig is. Autonomie betreft namelijk de vrijheid om zelfstandig te kunnen opereren. Echter, om zelfstandig te kunnen opereren dient men wel de mogelijkheid daartoe te hebben, oftewel de vrijheid om hiervoor te kiezen. Daarom wordt deze behoefte omgevormd tot autonomie, het hebben van keuzevrijheid. De eerste aanpassing betreffende de psychologische activiteiten betreft de activiteit naar buiten kunnen kijken behorende tot de behoefte aan het veilig voelen in de woning en de behoefte aan het vermijden van stress, op zijn gemak zijn. Tijdens ieder interview werd niet alleen het belang hiervan onderstreept, maar werd tevens benadrukt dat het uitzicht van voldoende kwaliteit en levendig van aard dient te zijn. Hierbij kan gedacht worden aan een groene omgeving met de aanwezigheid van wandel- en fietsverkeer. Daarom wordt de activiteit geherformuleerd tot een kwalitatief goed uitzicht hebben. De tweede aanpassing betreft tevens een activiteit behorende bij de behoefte aan het veilig voelen in de woning, namelijk de activiteit inkijk in de woning voorkomen. Eén expert gaf aan dat het voor sommige personen juist bevorderlijk kan zijn voor de sociale controle, en daarmee het gevoel aan veiligheid, wanneer derden de woning binnen kunnen kijken. Daarom staat in het definitieve overzicht deze activiteit weergegeven als inkijk in de woning kunnen controleren. Verder zijn de activiteiten geluidsoverlast van buiten de woning beperken en geluidsoverlast van binnen de woning beperken behorende tot de behoefte aan het vermijden van stress, op zijn gemak zijn op aanraden van één expert veralgemeniseerd tot (geluids)overlast van buiten de woning beperken en (geluids)overlast van binnen de woning beperken. Op deze wijze zijn de activiteiten niet enkel van toepassing op geluidsoverlast, maar ook op andere vormen van overlast zoals stank of overlast voortkomend uit trillingen. De laatste wijziging betreft eveneens een activiteit behorende tot de behoefte aan het vermijden van stress, op zijn gemak zijn en betreft het gemakkelijk de wc kunnen vinden. Door beide experts is het belang van deze activiteit erkend, maar met de opmerking dat deze activiteit niet alleen van toepassing is op de wc, maar ook op andere functies. Verder gaf één expert aan dat het op intuïtie kunnen vinden van een functie belangrijker is dan het gemakkelijk kunnen vinden middels bijvoorbeeld bewegwijzering. In het eerstgenoemde geval is het namelijk niet noodzakelijk om bewegwijzering toe te passen, wat een positieve uitwerking heeft op het gevoel van ‘gewoon’ en huiselijk wonen. Daarom is deze activiteit herschreven tot intuïtief functies kunnen vinden.
38
1.3.2
Prestaties per behoefte
A. Veilig voelen in de woonomgeving
39
De eerste behoefte in de psychologische behoeftencategorie betreft het veilig voelen in de woonomgeving. De prestaties die vereist zijn om deze toestand te kunnen bereiken zijn in eerste instantie op te delen in de globale prestatie tot het vermijden van potentieel gevaarlijke kenmerken en maatregelen ten behoeve van het hebben van controle over ontmoetingen. Vanuit de drie bronnen zijn een tweetal essentiële prestaties naar voren gekomen met betrekking tot het vermijden van potentieel gevaarlijke kenmerken. De eerste is een herkenbare en overzichtelijke (beschutte) woonomgeving. Experts gaven hierbij aan dat dit gerealiseerd kan worden in de vorm van een hofjesopzet of bijvoorbeeld kleinschalig in grootschalig. Door de schaalgrootte of afdelingsgrootte beperkt te houden ervaren de bewoners meestal een sterker gevoel van veiligheid. De tweede essentiële prestatie is een verkeersveilige situatie waarbij door alle bronnen werd aangegeven dat de bestrating egaal moet zijn en van goede straatverlichting dient te worden voorzien. Daarnaast dient de routing duidelijk en intuïtief te zijn en indien noodzakelijk te worden aangevuld met bewegwijzering. De tweede tak betreft het nemen van maatregelen ten behoeve van het hebben van controle over ontmoetingen en kan worden gespecificeerd in drie essentiële prestaties. Allereerst dient men te beschikken over de mogelijkheid om te zien wie er voor de deur staat. Dit is te bewerkstelligen door het installeren van een toegangscontrolesysteem met intercom en camera. Een minder innovatief maar tevens relevant voorbeeld is de aanwezigheid van een oogje in, en/of een raam naast de deur. De tweede essentiële prestatie is het treffen van maatregelen ter verkleining van de kans op ongewenste bezoekers. Naast het zojuist genoemde toegangscontrolesysteem is het hierbij van belang dat men zicht heeft op de entrees en de (semi)openbare (buiten)ruimte zo is vormgegeven dat er geen plekken zijn waar eventuele ongewenste personen zich kunnen verstoppen. De laatste essentiële prestatie die nodig is om in de behoefte aan het veilig voelen in de woning te kunnen voorzien is het treffen van maatregelen ter stimulatie van de sociale cohesie. Het idee hierachter is dat als men de buurtbewoners beter kent, dit een positieve bijdrage levert aan het gevoel van veiligheid. Een relevant voorbeeld hierbij dat voortkomt uit zowel de expert- als de senioreninterviews is de aanwezigheid van een aanspreekpunt als een huismeester of buurtcomité waar men terecht kan met omgeving gerelateerde zaken.
40
B. Veilig voelen in de woning
41
Naast het hebben van een veilig gevoel in de woonomgeving is het belangrijk dat de bewoners een veilig gevoel ervaren in de woning. Tijdens de interviews gaven de senioren aan dit één van de voornaamste drijfveren is om te verhuizen naar een woonzorgconcept. De globale classificatie die uit de literatuur, expert- en senioreninterviews naar voren komt betreft een vertakking in drie globale prestaties, te weten de mogelijkheid om zich terug te trekken in de eigen woning, weten wat er buiten de woning gebeurt en het nemen van maatregelen ten behoeve van het hebben van controle
over ontmoetingen met anderen. Met betrekking tot de mogelijkheid om zich terug te trekken in de eigen woning zijn vier essentiële prestaties te onderscheiden. De eerste omvat het treffen van maatregelen ten behoeve van het kunnen controleren van inkijk in de woning. Vanuit de drie bronnen blijkt dat het hierbij van belang is dat de woning zo is gesitueerd dat directe inkijk wordt beperkt en dat men de mogelijkheid heeft tot het monteren van gordijnen, screens en/of rolluiken. De tweede essentiële prestatie is de aanwezigheid van voldoende ruimte om de woning met eigen spullen in te kunnen richten. Zodra men de eigen spullen om zich heen heeft is men meer vertrouwd met de omgeving wat een positieve uitwerking heeft op de veiligheidsbeleving. Ten derde moet men de mogelijkheid hebben tot het kunnen waarschuwen van anderen. Hierbij kan gedacht worden aan het kunnen waarschuwen van buurtbewoners, hulpverleners of naasten die elders wonen. Een relevant voorbeeld hiervan dat door alle drie de bronnen werd benoemd is de aanwezigheid van een (persoons)alarmeringssysteem. Daarnaast is het belangrijk dat de (buiten)ruimtes overzichtelijk en niet te groot zijn, zoals te verwezenlijken is middels een hofjesstructuur. De laatste essentiële prestatie ter verfijning van het zich terug kunnen trekken in de eigen woning is de aanwezigheid van een afsluitbare voordeur. In de literatuur wordt gesteld dat deze deur vanaf een afstand geopend moet kunnen worden, zodat minder mobiele personen vergemakkelijkt worden in het binnenlaten van bezoekers. De tweede globale prestatie heeft betrekking op het weten wat er buiten de woning gebeurt en is onder te verdelen in twee essentiële prestaties, namelijk het hebben van uitzicht op een levendig tafereel en het nemen van maatregelen ter verkleining van de kans op ongewenste bezoekers. Hiervoor zijn eveneens het eerder genoemde toegangscontrolesysteem en de van afstand te openen voordeur passende oplossingen. De laatste globale maatregel die noodzakelijk is om te kunnen voorzien in de behoefte aan het veilig voelen in de woning is het nemen van maatregelen ten behoeve van het hebben van controle over ontmoetingen. Hierbij zijn drie essentiële prestaties te onderscheiden waarvan de eerste overeenkomt met die behorende tot het weten wat er buiten de woning gebeurt, namelijk het treffen van maatregelen ter verkleining van de kans op ongewenste bezoekers. De tweede prestatie die essentieel is betreft de mogelijkheid om te zien wie er voor de deur staat. Dit is realiseerbaar door het aanbrengen van een toegangscontrolesysteem en/of een oogje in, en een raam naast de voordeur. Tot slot wordt vanuit de drie bronnen de essentiële prestatie betreffende maatregelen ter stimulatie van de sociale cohesie / controle benoemd. Relevante voorbeelden hierbij komen voort uit de expert- en senioreninterviews en zijn de aanwezigheid van een semiopenbare ruimte waar men buurtbewoners kan ontmoeten en de aanwezigheid van een aanspreekpunt in de vorm van een huismeester en/of buurtcomité.
42
C. Veilig zijn in de woning
De beleving van veiligheid is voor veel senioren van groot belang. Daarbij dienen de bewoners ook daadwerkelijk veilig te zijn in de woning. Veel van de prestaties die hieraan bijdragen staan beschreven onder de behoeftes aan het veilig voelen in de woonomgeving en het veilig voelen in de woning. Met het oog op het voorkomen van teveel herhaling zijn de prestaties die hier worden beschreven beperkt tot een inbraakveilige woning, die te vatten is in de globale prestatie de woning kunnen afsluiten. Op basis van de literatuur, expert- en senioreninterviews is een vertakking opgesteld in twee essentiële prestaties. De eerste essentiële prestatie betreft het voorzien van ramen en deuren van goedgekeurd hang- en sluitwerk. Een veel gehanteerd keurmerk is het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PKVW). Vanuit de senioreninterviews werden daarbij als relevante voorbeelden benoemd het op de ventilatiestand kunnen blokkeren van ramen en deuren en het ter beveiliging aanbrengen van rolluiken. De tweede essentiële prestatie is de mogelijkheid tot het veilig kunnen opbergen van persoonlijke spullen. Hierbij kan gedacht worden aan de aanwezigheid van een afsluitbare bergkast in het privédomein, en een afsluitbare berging buiten het privédomein waar bijvoorbeeld de fiets kan worden gestald. De uitwerking van de behoefte aan privacy gaat hier verder op in.
43
D. Erkenning en waardering, onderdeel zijn van de samenleving
De prestaties die nodig zijn om te kunnen voorzien in de behoefte aan erkenning en waardering, het onderdeel zijn van de samenleving, zijn te vatten in de globale prestatie mogelijkheden tot het onderdeel zijn van de samenleving. Deze prestatie heeft in hoge mate betrekking op elk van de drie schaalniveaus. De essentiële prestaties behorende tot de mogelijkheden tot het onderdeel zijn van de samenleving worden gekenmerkt door een viertal vertakkingen. De eerste essentiële prestatie komt voort uit alle drie de bronnen en is de mogelijkheid tot het verzorgen van anderen. Relevante voorbeelden hierbij zijn het hebben van de mogelijkheid tot het (met ondersteuning van professionals) verzorgen van de zorgbehoevende partner en het houden van huisdieren. De tweede en derde essentiële prestaties betreffen andere personen kunnen ontmoeten, ondersteunen en motiveren en het hebben van de mogelijkheid tot het mee kunnen helpen met ADL / HDL. Deze prestaties zijn eveneens essentieel om te kunnen voorzien in de behoefte aan zelfontplooiing en zijn dan ook reeds bij die uitwerking beschreven. De vierde en laatste essentiële prestatie is de mogelijkheid tot het uitvoeren van vrijwilligerswerk en is net als de globale prestatie omtrent het onderdeel zijn van de samenleving van toepassing op zowel het privédomein, de semiopenbare ruimte als de omgeving van het woongebouw. Een treffend voorbeeld hiervan is een dusdanige inrichting van het Grand Café in de semiopenbare ruimte dat de ouderen hierin mee kunnen helpen. Daarnaast dienen de senioren op de hoogte te worden gebracht van de mogelijkheden die bestaan om zich in te zetten voor goede doelen zoals het initiatief ‘Samen Breien’, waarbij door heel Nederland senioren kleding breien waarvan de opbrengsten bestemd zijn voor goede doelen.
44
E. Vermijden van stress, op zijn gemak zijn
Uit de literatuur en interviews is naar voren gekomen dat de behoefte aan het vermijden van stress vrij breed is en door verschillende factoren wordt beïnvloedt, wat resulteert in een omvangrijk aantal noodzakelijk prestaties. De globale classificatie die hierbij hoort bestaat uit drie verschillende takken: maatregelen ter voorkoming van prestaties, de mogelijkheid tot ontspanning en de mogelijkheid om actief bezig te zijn. De maatregelen ter voorkoming van frustraties zijn nader te specificeren in vier essentiële prestaties. De eerste hiervan betreft het gemakkelijk (intuïtief) kunnen vinden van de verschillende functies en komt voort uit de literatuur en expertinterviews. Een belangrijk voorbeeld hierbij is dat de WC zichtbaar dient te zijn vanuit verblijfsruimtes en zonder obstakels is te bereiken. Dit in verband met het feit dat een deel van de senioren gebruik maakt van plastabletten en daardoor soms acuut gebruik van het toilet moet kunnen maken. De wetenschap dat die altijd dichtbij en goed bereikbaar is zorgt ervoor dat men meer op zijn gemak kan zijn. Daarnaast dienen de verschillende (semiopenbare) ruimtes te beschikken over een heldere inrichting waarbij de ruimtes de functie 45
uitstralen die ze huisvesten. De tweede essentiële prestatie is het nemen van maatregelen ter voorkoming van (geluids)overlast. Deze prestatie is tevens in hoge mate van toepassing op de omgeving, omdat prikkels van buiten het woongebouw ook als overlast kunnen worden ervaren. Om deze overlast te voorkomen is het onder meer belangrijk dat bewoners zelf de ramen kunnen openen en sluiten en dat er voldoende geluidsisolatie in de vloeren en wanden tussen de verschillende vertrekken wordt toegepast. Ten derde kan de prestatie het vermijden van irrelevante prikkels worden benoemd. Een expert gaf daarbij aan dat een teveel aan prikkels tot onrust kan zorgen en dat het met name van belang is dat de inrichting dusdanig is, dat het aantal prikkels dat bewoners van achteren ervaren wordt geminimaliseerd. Deze prestatie is hoofdzakelijk van toepassing op de semiopenbare ruimte, zoals de inrichting van een gemeenschappelijke keuken of Grand Café. De laatste essentiële prestatie die te onderscheiden is ter voorkoming van frustraties is het zowel staand als zittend uitzicht hebben op een levendig (straat)tafereel en groen. Een belangrijk aspect hierbij dat door alle drie de bronnen is erkend betreft het hebben van grote ramen in de woonkamer van het privédomein. Daarbij dient wel rekening te worden gehouden dat de ramen niet helemaal tot aan de vloer doorlopen, omdat vanaf hoger liggende verdiepingen bewoners (met een psychogeriatrisch ziektebeeld) dan mogelijk het idee krijgen dat ze naar buiten kunnen vallen. Eveneens dient te worden gehoed voor het plaatsen van een kalf (dwarsprofiel in het kozijn) dat mogelijk uitzicht belemmerend werkt vanuit de sta-, zit- en eventueel ligpositie. De globale prestatie mogelijkheid tot ontspanning vertakt in drie essentiële prestaties, waarvan de eerste wordt gedeeld met de prestaties ter voorkoming van frustraties, namelijk het zowel staand als zittend uitzicht hebben op een levendig (straat)tafereel en groen. De andere twee essentiële prestaties komen voort uit de expert- en senioreninterviews en zijn het hebben van mogelijkheden om zichzelf af te kunnen zonderen en de aanwezigheid van voldoende ruimte en mogelijkheden om hobby’s uit te kunnen voeren. Relevante voorbeelden hiervan zijn respectievelijk de aanwezigheid van voldoende zitgelegenheden (binnen en buiten) en zowel in het privédomein als in de semiopenbare ruimte de mogelijkheid hebben tot het creëren van een hobbyhoek. Een oudere gaf aan dat om dit te bereiken er voldoende ruimte dient te zijn voor het plaatsen van een tafel, op de desbetreffende plek voldoende natuurlijk en kunstlicht moet kunnen worden gerealiseerd en er voldoende stopcontacten boven tafelblad niveau binnen handbereik zijn. De derde en laatste prestatietak is de mogelijkheid om actief bezig te zijn en wordt eveneens gekenmerkt door een drietal essentiële prestaties. De eerste prestatie is het hebben van voldoende ruimte en mogelijkheden om hobby’s uit te kunnen voeren en is gelijk aan die ten behoeve van het kunnen ontspannen. De tweede prestatie is in hoge mate van toepassing op de semiopenbare ruimte en de omgeving van het woongebouw en betreft het aanbod van voldoende verschillende activiteiten en verenigingen om deel aan te nemen. Een relevant voorbeeld hiervan dat voortkomt uit de drie bronnen is de aanwezigheid van organisaties als de Unie KBO (Katholieke Bond van Ouderen), de Zonnebloem, een kaartclub en yogaclub. Een oudere benadrukte het belang van deze organisaties en gaf aan veel baat te hebben bij de activiteiten die worden georganiseerd. Zo nam het gevoel van eenzaamheid en verveling af, en nam de structuur van het dagelijks leven middels een aantrekkelijk dagbesteding toe. De laatste essentiële prestatie ter verfijning van de mogelijkheid om actief bezig te zijn vindt zijn oorsprong in een expertinterview, en betreft het nemen van maatregelen ter stimulatie van beweging. Dit is onder meer te bewerkstelligen door het realiseren van aantrekkelijke semiopenbare ruimtes waar men medebewoners kan ontmoeten en die zijn voorzien van beleefplekjes. Deze plekjes kunnen uitgevoerd worden in nisjes in openbare ruimtes zoals gangen en zijn vaak volgens een bepaald thema ingericht. Een relevant voorbeeld van een dergelijke inrichting is het gebruik van antieke meubelen en apparatuur als een zoals een ouderwetse radio.
46
F. Personificatie, zelfexpressie
47
Omdat de behoeftes aan personificatie en zelfexpressie sterke gelijkenissen vertonen, worden deze in dit overzicht beschouwd als één behoefte, met één bijbehorend boomdiagram. De globale classificatie van de prestaties die hierbij horen bestaat uit twee groepen: de mogelijkheid tot het gebruik van de eigen spullen en de mogelijkheid tot het uitdragen van de eigen identiteit met de woning. De globale prestatie betreffende de mogelijkheid tot het gebruik van de eigen spullen is in grote mate van toepassing op het privédomein en in beperkte mate op de semiopenbare ruimte. Deze prestatie vertakt op basis van het veldwerk in vier essentiële prestaties, waarvan er drie benoemd zijn door alle drie de bronnen. De eerste twee hiervan zijn de mogelijkheid om de woning met kleine spullen aan te kunnen kleden en de mogelijkheid om de woning met grote spullen aan te kunnen kleden. Concrete aspecten die hierbij spelen zijn de aanwezigheid van vensterbanken, nisjes en ophangmogelijkheden voor het kunnen plaatsen van kleine spullen, en het hebben van voldoende ruimte voor bijvoorbeeld het plaatsen van een buffetkast in de woonkamer. De derde essentiële prestatie is de mogelijkheid om de woning op meerdere manieren in te richten. Als personen bijvoorbeeld de voorkeur geven om de eethoek bij het raam te plaatsen, dan moet dit ook mogelijk zijn. Hiervoor dient de woonkamer over voldoende ruimte te beschikken (minstens > 18 m²), voldoende natuurlijk lichtinval te hebben en te zijn voorzien van tactisch geplaatste stopcontacten en lichtpunten. De laatste essentiële prestatie behorende tot het gebruik van de eigen spullen is alleen benoemd tijdens de expertinterviews en betreft het hebben van de mogelijkheid om de semiopenbare ruimtes met eigen spullen in te richten. Als iedere bewoner de mogelijkheid heeft om een eigen comfortabele stoel en een ander (meubel)stuk als een kastje of een klok in de semiopenbare ruimte te plaatsen, dan draagt dit sterk bij aan de personificatie van de gedeelde ruimtes. De tweede globale tak is de mogelijkheid tot het uitdragen van de eigen identiteit met de woning en is nader te specificeren in een drietal essentiële prestaties. De eerste essentiële prestatie komt voort uit zowel de literatuur als de expert- en senioreninterviews en betreft het hebben van een ‘defensible space’ bij de voordeur voor eventueel het plaatsen van eigen spullen. Een relevant voorbeeld hiervan is de aanwezigheid van de ruimte voor het creëren van een zitje en het plaatsen van bloempotten. De tweede essentiële prestatie is benoemd door één expert en is een gediversifieerd gevelbeeld voor grotere herkenbaarheid van de woning. Door onder meer te variëren in het materiaalgebruik van de gevel is de bewoner beter in staat om vanuit de omgeving de eigen woning te herkennen, wat gepaard gaat met het hebben van het gevoel van een eigen plek. De laatste essentiële prestatie komt eveneens voort uit een expertinterview en betreft het leggen van de nadruk op gewoon wonen in plaats van hulp en/of zorg. Sommige senioren zetten namelijk niet de stap naar een woonzorgvoorziening omdat ze zich niet willen identificeren en associëren met een ‘bejaardenstempel’. Het is daarom van belang dat de identiteit van een woonzorgvoorziening overeenkomt met de wens van senioren om zo normaal mogelijk te wonen. Een goed voorbeeld hiervan is het gebruik van natuurlijke en mooiere oplossingen als lambrisering in plaats van stoot strips. Met beide toepassingen worden beschadigingen met scootmobielen voorkomen, terwijl lambrisering een natuurlijke oplossing is die men sneller in conventionele woningen terugvindt dan de stoot strips, die karakteristiek zijn voor bijvoorbeeld ziekenhuizen.
48
G. Zelfontplooiing
49
Uit de verschillende bronnen blijkt dat de behoefte aan zelfontplooiing ook op hogere leeftijd relevant blijft. De globale classificatie van de bijbehorende prestaties bestaat uit drie vertakkingen: mogelijkheden tot het leveren van waardevolle prestaties, mogelijkheden tot het lid worden van een vereniging en de hobby uit kunnen voeren. De eerste globale prestatie, mogelijkheden tot het leveren van waardevolle prestaties, is van toepassing op elk schaalniveau en wordt gekenmerkt door twee essentiële prestaties. De eerste komt voort uit beide type interviews en betreft het kunnen ontmoeten, ondersteunen en motiveren van andere personen. Een relevant voorbeeld dat voortkomt uit een expertinterview is dat in het geval van een echtpaar, de gezonde partner de mogelijkheid moet hebben om (met eventuele ondersteuning van professionele verzorgers) de zorgbehoevende partner te verzorgen. Ook kan hierbij gedacht worden aan het ondersteunen van de (buurt)bewoners met eigen kwaliteiten, zoals een buurman die de piepende deur van de buurvrouw verhelpt. De tweede essentiële prestatie werd aangekaart door één expert en betreft de mogelijkheid tot het mee helpen met ADL / HDL. De expert gaf hierbij aan dat veel senioren niet meer alleen voor zichzelf koken, maar het nog wel leuk vinden om samen een maaltijd te bereiden. De semiopenbare ruimte dient hier dan ook op te worden ingericht. De tweede globale prestatie is in hoge mate van toepassing op de semiopenbare ruimte en de omgeving en is het hebben van mogelijkheden tot het lid worden van een vereniging. Deze globale prestatie vertakt in twee essentiële prestaties, waarvan de eerste voortkomt uit zowel de literatuur als de expert- en senioreninterviews. Deze essentiële prestatie betreft de aanwezigheid van diverse toegankelijke organisaties voor senioren als dagopvang, KBO en het Rode Kruis. Zoals beschreven onder de behoefte aan het vermijden van stress kunnen deze instellingen van groot belang zijn voor senioren. Eén expert stelde daarbij dat door het huisvesten van verenigingen uit de omgeving in of nabij de semiopenbare ruimte van de woonzorgvoorziening, de interactie en commitment tussen deze voorziening en de buurt wordt gestimuleerd. Op deze wijze hoeft (de semiopenbare ruimte van) het vastgoed niet enkel functioneel zijn voor de senioren, maar ook op buurtniveau. De andere essentiële prestatie ter verduidelijking van het lid worden van een vereniging is de mogelijkheid tot het zelf organiseren van activiteiten. Een relevant voorbeeld dat hier bij past is de mogelijkheid tot het huren van een multifunctionele ruimte. Een dergelijke multifunctionele ruimte zou tevens functioneel kunnen zijn voor het huisvesten van (buurt)verenigingen zoals hierboven beschreven. De laatste vertakking is te benoemen onder de hobby uit kunnen voeren en onderscheidt drie essentiële prestaties. De eerste en tweede essentiële prestaties zijn respectievelijk de aanwezigheid van een (flexibele) multifunctionele ruimte om verschillende activiteiten uit te voeren en ruimte voor een grote tafel in de woonkamer en/of een extra kamer. Beide prestaties zijn benoemd in de drie bronnen, waarbij eerstgenoemde in hoge mate betrekking heeft op de semiopenbare ruimte en de tweede op het privédomein. Voor het kunnen beoefenen van de hobby in zowel het privédomein als in de semiopenbare ruimte is naast de aanwezigheid van voldoende ruimte belangrijk dat de hobbyplek beschikt over voldoende natuurlijk licht dat kan worden aangevuld met kunstlicht. Verder moeten voldoende stopcontacten boven tafelblad hoogte worden geplaatst, voor bijvoorbeeld het gebruik van een naaimachine, computer of leeslamp. De laatste essentiële prestatie vindt zijn oorsprong in de expert- en senioreninterviews en betreft de aanwezigheid van voorzieningen om de hobby buiten uit te kunnen oefenen. Verschillende senioren gaven tijdens de interviews aan (voorheen) graag in de tuin te werken. Een goed woonzorgconcept dient hier invulling aan te geven door bijvoorbeeld de aanwezigheid van een tuintafel waar zowel staand als zittend aan kan worden gewerkt. Een ander relevant voorbeeld van een voorziening ten behoeve van het buiten uit kunnen oefenen van de hobby is de aanwezigheid van een Jeu de Boules baan in de direct omgeving.
50
H. Psychologische ondersteuning (coping)
Met coping wordt gedoeld op de wijze waarop iemand met stress om kan gaan. Doordat de prestaties zoals die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen als doel hebben om optimaal in de behoeften van de bewoners te voorzien, wordt daarmee de kwaliteit van leven verhoogd en de hoeveelheid ervaren stress verlaagd. Door de aanwezigheid van minder stress neemt de noodzaak tot ‘coping’ af. Indien men toch moeite ervaart met het om kunnen gaan met problemen, dan kan daar het beste in worden voorzien middels de mogelijkheid tot het voeren van vertrouwelijke gesprekken. De essentiële prestaties die toebehoren tot de mogelijkheid tot het voeren van vertrouwelijke gesprekken zijn gelijk aan die van gelijknamige prestatie als onderdeel van de behoefte aan het hebben van direct sociaal contact binnen de woning. De enige aanvulling die daarop is te maken komt voort uit een expertinterview en betreft dat vertrouwelijke gesprekken niet alleen in het privédomein, maar tevens in de semiopenbare ruimte gevoerd moeten kunnen worden. Hiervoor dient deze over een afzonderbare nis of ruimte met zitgelegenheid in een huiselijke setting te beschikken.
51
I. Autonomie, het hebben van keuzevrijheid
De globale prestaties betreffende de behoefte aan autonomie en het hebben van keuzevrijheid zijn onder te verdelen in de mogelijkheid tot het zelfstandig nemen van besluiten met betrekking tot hulp en verzorging en het treffen van maatregelen ten behoeve van het hebben van keuzevrijheid. Opvallend aan eerstgenoemde is dat in tegenstelling tot alle andere globale prestaties niet door alle drie de bronnen wordt benoemd. Deze globale prestatie is namelijk niet door experts benoemd. Voor het nader te specificeren van de mogelijkheid tot het zelfstandig nemen van besluiten met betrekking tot hulp en verzorging zijn een drietal essentiële prestaties te definiëren. Slechts één van deze drie is erkend door alle drie de bronnen en betreft zelf de dagbesteding in kunnen vullen. Belangrijke aspecten hierbij zijn bijvoorbeeld zelf kunnen bepalen wanneer men de warme maaltijd nuttigt. Daarnaast kwam uit een senioreninterview naar voren dat wegens een afnemend geheugen veel senioren baat hebben bij een prominente plek voor een agenda en/of een rooster van de daginvulling, zodat duidelijk is welke activiteiten wanneer plaatsvinden. De andere twee essentiële prestaties vinden beide hun oorsprong in één bron en zijn alleen van toepassing op het privédomein. Deze essentiële prestaties betreffen respectievelijk het hebben van een privédomein met eigen badkamer en de mogelijkheid tot de woning kunnen aanpassen om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven. Voor beide prestaties is het van belang om hulpmiddelen als beugels aan te kunnen brengen. Daarbij stelt de literatuur dat de woning over een flexibele indeling moet beschikken, zodat deze is aan te passen ten behoeve van het zo lang mogelijk zelfstandig wonen. In termen van een conventionele woning kan hierbij gedacht worden aan het realiseren van een bad- en slaapkamer op de begane grond. De tweede prestatie op globaal niveau is het treffen van maatregelen ten behoeve van het hebben van keuzevrijheid en vertakt in een tweetal essentiële prestaties. De eerste betreft zelf de dagbesteding kunnen invullen en is daarmee gelijk aan de eerste essentiële prestatie behorende tot de mogelijkheid tot het zelfstandig nemen van besluiten met betrekking tot hulp en verzorging. De tweede essentiële prestatie komt voort uit de expert- en senioreninterviews en betreft de mogelijkheid tot het anticiperen op zintuigelijke prikkels. Twee relevante voorbeelden die hierbij horen zijn het hebben van de mogelijkheid tot het aanpassen van het en zichzelf af te kunnen zonderen. 52
J. Zich meten / vergelijken met anderen
De laatste behoefte van de psychologische behoeftencategorie is de behoefte aan het zich meten / vergelijken met anderen. Uit de drie bronnen blijkt dat hierbij één globale prestatie is te benoemen, namelijk controle hebben over ontmoetingen met anderen. Deze prestatie is in hoge mate van toepassing op het privédomein en de semiopenbare ruimte en in beperkte mate op de omgeving. Twee essentiële prestaties zijn te onderscheiden ter concretisering van de globale prestatie controle hebben over ontmoetingen met anderen. De eerste essentiële prestatie is alleen in hoge mate van toepassing op de semiopenbare ruimte en betreft de aanwezigheid van meerdere zitjes in de semiopenbare ruimte (zowel binnen als buiten). Een relevant voorbeeld hierbij dat voortkomt uit een expertinterview is de aanwezigheid van verschillende voorzieningen waar men kan gaan zitten, zoals een Grand Café, een leeshoek, een tv-hoek, een terras etc. De tweede essentiële prestatie is benoemd tijdens de expert- en senioreninterviews en is de aanwezigheid van meerdere vertrekken / afzondermogelijkheden in het privédomein. Het is denkbaar dat in het geval van een echtpaar de partners elkaar soms even willen ontwijken wat mogelijk is middels de aanwezigheid van een extra kamer. Daarnaast is in de literatuur het belang van deuren tussen verschillende ruimten benoemd, dat van toepassing is op zowel het privédomein als de semiopenbare ruimte.
53
1.4
Prestaties t.b.v. de functionele woon- en zorgbehoeften
In deze paragraaf komen eerst de definitieve behoeften en activiteiten aan bod, waarna vervolgens per behoefte aan de hand van de opgestelde boomdiagrammen de essentiële prestaties worden besproken. Ten behoeve van de leesbaarheid van deze rapportage is ervoor gekozen om niet alle relevante voorbeelden zoals die in de laatste vertakking staan weergegeven uiteen te zetten. Indien noodzakelijk geacht worden ter verduidelijking van bepaalde essentiële prestaties enkele relevante voorbeelden, op een lager aggregatieniveau, aangehaald en nader toegelicht. 1.4.1
Definitieve functionele behoeften en activiteiten
De meeste wijzigingen onder de vier behoeftencategorieën die ten opzichte van de voorlopige woonen zorgbehoeften hebben plaatsgevonden zijn van toepassing op de functionele behoeftencategorie. De interviews hebben geleid tot één wijziging in de behoeften en zes wijzigingen in de activiteiten. Beide experts gaven tijdens de interviews aan dat door de niet eenduidige formulering (‘de woning’ ‘de woning en semiopenbare ruimte’) het soms lastig is om te zien waarop de behoefte van toepassing is. Zo kan met de behoefte aan ontspanning binnen de woning en de semiopenbare ruimten ook worden gedoeld op bijvoorbeeld een gemeenschappelijke tuin. Om deze verwarring te voorkomen is de term de woning, al dan niet in combinatie met de semiopenbare ruimten, vervangen door het woongebouw. Hiermee wordt enkel gedoeld op het vastgoed zonder buitenruimte. Dit resulteert onder meer in de helder geformuleerde behoeften aan ontspanning binnen het woongebouw en ontspanning buiten het woongebouw. Met betrekking tot de activiteiten is door één expert aangekaart dat de activiteit medicijnen innemen behorende bij de behoefte aan (Hulp met) ADL zou moeten worden uitgebreid met het verrichten van verzorgende behandelingen. Een goed voorbeeld hiervan is het aan (laten) trekken van steunkousen, wat tot de dagelijkse praktijk hoort bij verschillende geïnterviewde senioren. In de definitieve vorm wordt deze activiteit dan ook geformuleerd als medicijnen innemen en/of het verrichten van verzorgende behandelingen. De tweede wijziging heeft tevens betrekking op de behoefte aan (Hulp met) ADL en is een toevoeging die tijdens één expertinterview naar voren is gekomen, namelijk de activiteit wassen en douchen. Hoewel deze tevens in vergelijkbare vorm onder de fysiologische behoefte aan hygiëne staat weergegeven, is dit een dusdanig belangrijk onderdeel van de ADL, dat die niet mag ontbreken. Met betrekking tot de behoefte aan (Hulp bij) horizontale mobiliteit binnen het woongebouw hebben de interviews geresulteerd in twee aanpassingen. Ten eerste is de activiteit ramen openen en sluiten verwijderd omdat deze te weinig relevantie heeft voor deze behoefte, en daarbij tevens onder de fysiologische behoefte aan thermisch comfort voortkomt. De andere wijziging is een aanvulling op de activiteit dichtbij de rollator of rolstoel opbergen, namelijk de mogelijkheid tot het eveneens dichtbij kunnen opbergen van de scootmobiel. Deze activiteit is daarom in het definitieve overzicht opgenomen als dichtbij de rollator, rolstoel en/of scootmobiel opbergen. De scootmobiel ligt tevens ten grondslag aan de vijfde wijziging, namelijk de activiteit in en uit lopen van het woongebouw behorende bij de behoefte aan mobiliteit buiten het woongebouw. Tijdens een senioreninterview werd benadrukt dat een behoorlijk deel van de senioren wegens somatische aandoeningen het woongebouw doorgaans niet te lopend, maar in een rolstoel of scootmobiel in- of uitgaat. Om deze activiteit voor alle licht zorgbehoevende senioren van toepassing te laten zijn is deze veralgemeniseerd tot het in- en uitgaan van het woongebouw. De laatste verandering komt voort uit één expertinterview en betreft het complementeren van de activiteiten behorende tot de behoefte aan veiligheid in noodsituaties met de activiteit alarmeren van hulpverleners. De redenatie hierachter is enerzijds dat een deel van de senioren in geval van nood moeite heeft om zichzelf in veiligheid te brengen en daarbij geholpen dient te worden en anderzijds dat hulpverleners gealarmeerd moeten kunnen worden om de noodsituatie onder controle te krijgen.
54
1.4.2
Prestaties per behoefte
A. (Hulp met) ADL (Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen) De eerste behoefte behorende tot de functionele behoeftencategorie is de behoefte aan (hulp met) ADL (Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen). Op basis van de literatuurstudie en het veldwerk valt te concluderen dat de prestaties die nodig zijn om in deze behoefte te kunnen voorzien omvangrijk zijn. Ten behoeve van het behoud van overzicht zijn voor deze behoefte drie boomdiagrammen opgesteld in plaats van één. De indeling die voor deze boomdiagrammen wordt gehanteerd wordt ook in deze tekstuele uiteenzetting als uitgangspunt, met als doel het waarborgen van het overzicht en eenduidigheid. De drie boomdiagrammen leggen de nadruk op respectievelijk ‘slapen, rusten & ondersteuning’ , ‘eten & drinken’ en ‘douchen & toiletgang’. In totaal zijn om in de behoefte aan (hulp met) ADL te kunnen voorzien zeven globale prestaties te onderscheiden, die vertakken in vijftien essentiële prestaties.
Slapen, rusten & ondersteuning
55
De globale classificatie die te benoemen is met betrekking tot het slapen, rusten en krijgen van ondersteuning bestaat uit drie daarmee corresponderende prestaties, te weten de mogelijkheid tot rusten, de mogelijkheid tot slapen en de aanwezigheid van ondersteunende maatregelen ten behoeve van het uitvoeren van bepaalde verrichtingen. Voor deze drie globale prestaties geldt dat zij alleen in hoge mate van toepassing zijn op het privédomein. Met betrekking tot de mogelijkheid tot rusten is op basis van de drie bronnen één essentiële prestatie te benoemen, namelijk de aanwezigheid van voldoende zitruimte in de (gedeelde) woonkamer voor relax-/ opstafauteuil. Tijdens de interviews werd door de senioren aangegeven dat indien zij willen rusten, wat veelal kort na het middageten gebeurt, zij hiervoor het liefst gebruik maken van een comfortabele fauteuil. Relevante voorbeelden die hierop betrekking hebben zijn het hebben van zitruimte nabij het raam met verduistermogelijkheden en een beschut buitenterras waar bij mooi weer kan worden gerust. De mogelijkheid tot slapen vertakt in twee essentiële prestaties, waarvan de eerste voldoende zitruimte in de (gedeelde) woonkamer voor relax-/ opstafauteuil betreft, en daarmee dus gelijk is aan die behorende tot de mogelijkheid tot rusten. In tegenstelling tot de plek van de luie stoel, die zowel van toepassing is op het privédomein als op de semiopenbare ruimte, is de tweede essentiële prestatie alleen van toepassing op het privédomein, en betreft een voldoende ruime slaapkamer. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan de aanwezigheid van voldoende ruimte om te manoeuvreren met de rollator of rolstoel en de mogelijkheid tot het plaatsen van een (tweepersoons)hoog-laagbed met een papegaai ten behoeve van het gemakkelijk op kunnen staan. De laatste globale prestatie behorende tot de eerste boomdiagram is genoemd door de experts en de senioren en betreft ondersteunende maatregelen ten behoeve van het uitvoeren van bepaalde verrichtingen. De globale prestatie vertakt in drie essentiële prestaties waarvan de eerste voorzieningen ten behoeve van het verrichten van verzorgende behandelingen is. Een relevant voorbeeld hierbij is de aanwezigheid van een krukje in het privédomein ter vergemakkelijking van het aan (laten) trekken van de steunkousen. De tweede prestatie die essentieel is betreft het ondersteund worden bij het innemen van de medicijnen. Een oudere vertelde tijdens een interview dat door het afnemende geheugen hij soms niet meer wist of hij de medicijnen al had ingenomen. Om deze onzekerheid en de daarmee gepaarde risico’s weg te nemen maakte hij gebruik van een eenvoudig te bedienen medicijnendispenser, die op vaste tijdstippen een bepaalde hoeveelheid medicijnen aanbood. Een dergelijke toepassing ter ondersteuning van het geheugen vindt aansluiting op de derde essentiële prestatie: voorzieningen ten behoeve van het reinigen van het gebit. Door een expert werd aangekaart dat sommige senioren dit weleens vergeten en dat een toepassing zoals een herinnering in de vorm van een signaal gekoppeld aan de domotica hier uitkomst kan bieden.
56
Eten & drinken
De tweede boomdiagram omvat de aspecten eten en drinken en wordt gekenmerkt door de globale prestatie mogelijkheid tot eten en drinken. Uit zowel de literatuur als de expert- en senioreninterviews komt naar voren dat voor de globale prestatie mogelijkheid tot eten en drinken twee essentiële prestaties zijn te onderscheiden. De eerste is de mogelijkheid om te kunnen eten en drinken in het privédomein. Omdat een deel van de senioren niet meer zelf kookt is het hierbij van belang dat men gebruik kan maken van een maaltijdservice. Hierop aansluitend dient de woning te beschikken over een eenvoudig te bedienen magnetron, om de kant en klare maaltijden te kunnen verwarmen. Verder dient het privédomein voldoende opbergruimte voor voedsel te hebben, waarbij zowel gedacht kan worden aan voorraadkasten als aan een koelkast en een vriesgedeelte. De tweede essentiële prestatie is de mogelijkheid om te kunnen eten en drinken in de semiopenbare ruimte. Een oudere gaf aan dat hiervoor in de directe omgeving, bij voorkeur in de semiopenbare ruimte, een (wijk)restaurant aanwezigheid dient te zijn.
57
58
Douchen & toiletgang
59
De laatste van de drie boomdiagrammen behorende tot de behoefte aan (hulp met) ADL heeft hoofdzakelijk betrekking op het douchen en de toiletgang. De globale classificatie van de prestaties die hierbij relevant zijn bestaat uit de volgende drie takken: de mogelijkheid om te douchen, aanwezigheid van een voor senioren geschikt toilet en de mogelijkheid om zich om te kleden. Om een teveel aan herhaling te voorkomen zijn een deel van de prestaties die tevens relevant zijn voor de eerste twee globale prestaties enkel weergegeven bij de fysiologische behoefte aan hygiëne. Met betrekking tot de eerste globale prestatie, de mogelijkheid om te douchen, zijn vanuit de drie bronnen een viertal essentiële prestaties te benoemen. De eerste twee essentiële prestaties zijn sterk aan elkaar gerelateerd en betreffen een ruime badkamer en een rollator- en rolstoeltoegankelijk badkamer. Deze prestaties zijn in hoge mate van toepassing op het privédomein. Bijbehorende relevante voorbeelden zijn voldoende ruimte om te kunnen manoeuvreren met een rollator / rolstoel en een goede drempelloze toegang middels een brede schuifdeur vanuit de slaapkamer. Laatstgenoemde voorbeeld is eveneens relevant voor de derde essentiële prestatie: een direct vanuit de slaapkamer zichtbare en bereikbare badkamer. De vierde essentiële prestatie betreft de mogelijkheid tot het aanbrengen van hulpmiddelen, waarbij gedacht kan worden aan zaken als beugels, een tillift, een sta-op toiletbril, een verhoogde WC-pot, etc. De essentiële prestaties die zijn te onderscheiden betreffende de aanwezigheid van een voor senioren geschikt toilet, komen allen voor uit de drie bronnen en worden gekenmerkt door vier vertakkingen. De eerste twee essentiële prestaties zijn gelijk aan de laatste twee behorende tot de mogelijkheid om te douchen, namelijk een direct vanuit de slaapkamer zichtbare en bereikbare badkamer en de mogelijkheid tot het aanbrengen van hulpmiddelen. De derde essentiële prestatie betreft de aanwezigheid van een ruim toilet. Zo gaf een oudere tijdens een interview aan dat zij graag haar rollator meeneemt naar het toilet om makkelijker plaats te kunnen nemen en weer op te kunnen staan. Een voorbeeld vanuit de literatuur is dat er voldoende ruimte rondom het toilet aanwezig dient te zijn om een rolstoel-toilet transfer mogelijk te maken. De laatste essentiële prestatie betreft een zeer goede bereikbaarheid van het toilet. Met betrekking tot de semiopenbare ruimte is het hierbij van belang dat het toilet direct aan de verblijfsruimte zoals de woonkamer is gesitueerd en goed herkenbaar is middels het gebruik van kleuren, pictogrammen en/of materialen. Tot slot is de globale prestatie mogelijkheid om zich om te kleden benoemd, welke vertakt in de essentiële prestaties mogelijkheid om zichzelf zowel staand als zittend te zien en de mogelijkheid om ondersteuning te krijgen. Bijbehorende relevante voorbeelden zijn respectievelijk de aanwezigheid van een kantelspiegel en/of een grote spiegel, voldoende ruimte en punten om zich aan vast te kunnen houden en de mogelijkheid om beroep te doen op hulp van derden.
60
B. (Hulp met) HDL Gelet op de omvang van de prestaties die nodig zijn om te kunnen voorzien in de behoefte aan (hulp met) HDL (Huishoudelijke Dagelijkse Levensverrichtingen), is ook hiervoor besloten om ter waarborging van het overzicht niet één, maar meerdere boomdiagrammen op te stellen. Dit heeft geresulteerd in de volgende vier boomdiagrammen, waarvan bij elk diagram de focus op andere aspecten ligt: ‘boodschappen doen & koken’, ‘installaties bedienen, feedback krijgen & hoeveelheid licht aanpassen’, ‘de woning en tuin op orde houden & wassen en strijken’ en ‘administratie bijhouden & opbergen van bezittingen’.
Boodschappen doen & koken
61
De eerste boomdiagram behorende tot de behoefte aan (hulp met) HDL wordt gekenmerkt door een globale classificatie van de prestaties bestaande uit maatregelen ten behoeve van het vergemakkelijken van het doen van de boodschappen en maatregelen ten behoeve van het gemakkelijk bereiden en nuttigen van een maaltijd. Met betrekking tot het nemen van maatregelen ten behoeve van het vergemakkelijken van het doen van de boodschappen zijn een drietal essentiële prestaties te onderscheiden. De eerste hiervan betreft een goede bereikbaarheid van winkels met verschillende vormen van vervoer en is met name van toepassing op de omgeving van het woongebouw. Belangrijk hierbij is de aanwezigheid van een OV-halte direct bij het woongebouw. Een oudere gaf namelijk aan dat sinds de dichtstbijzijnde bushalte was verplaatst, zij minder vaak boodschappen was gaan doen en er dus minder vaak op uitging. Ten tweede kan de essentiële prestatie betreffende de aanwezigheid van basisvoorzieningen als een (kleine) supermarkt in de directe omgeving (<300 meter) worden benoemd. Een bijpassend voorbeeld dat voortkomt uit alle drie de bronnen is een rolstoeltoegankelijke, verkeersveilige en goed onderhouden route naar de basisvoorzieningen. De derde essentiële prestatie is in tegenstelling tot de eerste twee niet in hoge mate van toepassing op de omgeving van het woongebouw, maar op het privédomein, en betreft de mogelijkheid om gebruik te maken van een boodschappen bezorgservice. Deze prestatie is aangekaart tijdens expert- en senioreninterviews en is in de praktijk te brengen door onder andere de aanwezigheid van een Stop & Go parkeervoorziening bij de hoofdingang van het woongebouw. De tweede prestatie op globaal niveau is het treffen van maatregelen ten behoeve van het gemakkelijk bereiden en nuttigen van een maaltijd en is nader te specificeren in vier essentiële prestaties. Onder de functionele behoefte aan (hulp met) ADL ‘eten & drinken’ staan aanvullende prestaties die eveneens relevant zijn voor het gemakkelijk bereiden en nuttigen van een maaltijd. De eerste essentiële prestatie is nauw verbonden met de laatste ter vergemakkelijking van het doen van de boodschappen en betreft de mogelijkheid om gebruik te maken van een maaltijd bezorgservice. Naast een externe maaltijdleverancier als tafeltje dekje, kan hierbij ook gedacht worden aan een inpandige productiekeuken of restaurant, waarbij de vers bereide maaltijden op bezoek bij de bewoners worden bezorgd. Als tweede essentiële prestatie is de mogelijkheid om te eten in een (wijk)restaurant in de directe omgeving benoemd. Net als voorgaande prestatie is het hierbij mogelijk dat dit restaurant in de semiopenbare ruimte is gehuisvest, en daarbij mogelijk opereert op wijkniveau. De derde essentiële prestatie is door zowel de literatuur als tijdens de expert- en senioreninterviews benoemd en betreft de mogelijkheid om zelf te kunnen koken in het privédomein. De laatste essentiële prestatie sluit hier op aan en betreft de mogelijkheid om gezamenlijk te kunnen koken in een gedeelde keuken. Voor beide soorten keukens gelden dezelfde relevante prestaties, zoals het gebruik van thermostatisch beveiligde mengkranen met automatische terugloop, de aanwezigheid van een (combi)magnetron, aansluitmogelijkheden voor een vaatwasser en een rolstoeltoegankelijk aanrecht en keukentafel. Zoals reeds vermeld onder de fysiologische behoefte aan fysieke veiligheid gaat de voorkeur uit naar het koken op inductie, maar dienen de bewoners, indien gewenst, de mogelijkheid te hebben om op gas te koken. Het fornuis moet dan vanuit veiligheidsoverwegingen wel worden voorzien van een automatische gasafsluiter.
62
Installaties bedienen, feedback krijgen & de hoeveelheid licht aanpassen
63
In de tweede van de vier boomdiagrammen behorende tot de behoefte aan (hulp met) HDL staat het bedienen van installaties, het feedback krijgen van apparatuur en het aan kunnen passen van de hoeveelheid licht van buiten centraal. De globale prestaties die hierbij horen vinden hun oorsprong in de drie bronnen en zijn in hoge mate van toepassing op het privédomein en in beperkte mate op de semiopenbare ruimte. Deze globale prestaties zijn respectievelijk het ontvangen van duidelijke feedback van apparatuur, zowel staand als zittend eenvoudig te bedienen installaties en woononderdelen en de mogelijkheid tot het aanpassen van de hoeveelheid licht van buiten. De globale prestatie het ontvangen van duidelijke feedback van apparatuur vertakt in twee essentiële prestaties waarvan de eerste de mogelijkheid om volume en klank van geluiden van apparatuur aan te passen betreft. Hierbij kan gedacht worden aan aanpasbare melodieën en volume van de telefoon, deurbel en intercom. Als tweede is de essentiële prestatie duidelijke visuele en/of auditieve signalen van apparatuur geformuleerd. De literatuur voegt hier ter verduidelijking aan toe dat de bewoners bij het inschakelen van apparatuur een bevestiging krijgen middels een geluid-, klik- en/of lichtsignaal. Met betrekking tot de tweede globale behoefte, zowel staand als zittend eenvoudig te bedienen installaties en gebouwonderdelen, zijn een drietal essentiële prestaties benoembaar. Deze drie prestaties zijn allen aangekaart in de literatuur en de expert- en senioreninterviews en hebben in hoge mate betrekking op het privédomein en in beperkte mate op de semiopenbare ruimte. De eerste hiervan is knoppen op een logische plek plaatsen voor de te bedienen functies. Passende invullingen hiervan zijn in hoogte verstelbare knoppen of middels een afstandsbediening te bedienen installaties en woononderdelen. De tweede prestatie die als essentieel kan worden beschouwd sluit hierop aan en betreft de bediening van knoppen en schakelaars op 0,90 - 1,10 meter hoogte. Door knoppen op deze hoogte te plaatsen zijn die namelijk zowel vanuit een rolstoel als staand te bedienen. Een uitzondering hierop is de thermostaat, die daarom bij voorkeur in hoogte verstelbaar dient te zijn. Als derde essentiële prestatie wordt licht en eenvoudig te bedienen installaties, al dan niet middels hulpmiddelen benoemd. Een hierbij passend voorbeeld is onder andere de eerder genoemde afstandsbediening. De laatste globale prestatie die deel uitmaakt van de tweede boomdiagram is de mogelijkheid tot het aanpassen van de hoeveelheid licht van buiten. Deze globale prestaties is nader te verfijnen middels drie essentiële prestaties, waarvan de eerste gelijk is aan de laatstgenoemde, namelijk licht en eenvoudig te bedienen installaties, al dan niet middels hulpmiddelen. De tweede en derde essentiële prestaties zijn de aanwezigheid van zonneschermen en/of screens en de aanwezigheid of mogelijkheid tot het aanbrengen van gordijnen en/of vitrage. Relevante voorbeelden hierbij zijn respectievelijk een middels sensoren automatische aansturing van de zonwering en verlichting, en middels afstandsbediening, stok of katrol licht te bedienen gordijnen.
64
De woning en tuin op orde houden & wassen en strijken
65
Belangrijke aspecten van de huishoudelijke dagelijkse levensverrichtingen zijn het op orde houden van de woning en de tuin, en het doen van de was en de strijk. Op basis van de literatuur en de expert- en senioreninterviews is daarom een globale classificatie van drie takken opgesteld, bestaande uit maatregelen ten behoeve van het op orde houden van de woning (schoonmaak en onderhoud), maatregelen ten behoeven van het op orde houden van de tuin en maatregelen ten behoeve van het kunnen (laten) wassen en strijken. De globale behoefte maatregelen ten behoeve van het op orde houden van de woning (schoonmaak en onderhoud) vertakt in vijf essentiële prestaties. De eerste twee hiervan komen beide voort uit de drie bronnen en zijn van toepassing op het gehele woongebouw. De eerste is een goed schoon te houden woongebouw wat kan worden bewerkstelligd door onder andere het gebruik van goed af te nemen materialen en voldoende stopcontacten op 0,90 - 1,10 meter hoogte ten behoeve van het gebruik van de stofzuiger. Als tweede essentiële prestatie is de afwezigheid van moeilijke hoeken, kieren en randen benoemd. Dit is bijvoorbeeld te bereiken door het wegwerken van kabels en het kierloos afwerken van plinten. De derde essentiële prestatie is gebaseerd op de literatuur en betreft het gebruik van onderhoudsarme materialen. Deze prestatie kan breed worden geïmplementeerd zoals het gebruik van LED-lampen of het toepassen van onderhoudsarme planten. Ten vierde is de aanwezigheid van een (gemeenschappelijke) ruimte voor schoonmaak- en onderhoudsspullen vormgegeven, waarbij gedacht kan worden aan een gezamenlijk schuurtje in de tuin voor de grasmaaier en dergelijke. Tot slot kan de vijfde essentiële prestatie worden benoemd waarvan het belang door veel van de geïnterviewden werd benadrukt, namelijk de mogelijkheid om gebruik te maken van services ten behoeve van het uitvoeren van HDL-activiteiten. Relevante voorbeelden hiervan die corresponderen met deze boomdiagram zijn onderhouds-/ klusdiensten, een schoonmaakservice, de mogelijkheid om gebruik te maken van een tuinman en een was- en strijkservice. De tweede globale prestatie is het nemen van maatregelen ten behoeve van het op orde houden van de tuin. Voor deze prestatie zijn vier essentiële prestaties te benoemen, waarvan de eerste drie gelijk zijn aan de laatste drie die besproken zijn, namelijk het gebruik van onderhoudsarme materialen, de aanwezigheid van een (gemeenschappelijke) ruimte voor schoonmaak- en onderhoudsspullen en de mogelijkheid om gebruik te maken van services ten behoeve van het uitvoeren van HDL-activiteiten. De vierde en enige essentiële prestatie die nog niet genoemd is betreft de mogelijkheid om als hobby te tuinieren. Twee senioren gaven tijdens de interviews aan graag met planten bezig te zijn, maar daarbij niet meer zo gemakkelijk uit de voeten te kunnen als vroeger. De aanwezigheid van een tuintafel kan hierin uitkomst bieden. Tot slot is de globale prestatie maatregelen ten behoeve van het kunnen (laten) wassen en strijken geformuleerd, die vertakt in drie essentiële prestaties. De eerste hiervan betreft de reeds besproken mogelijkheid om gebruik te maken van services ten behoeve van het uitvoeren van HDL-activiteiten. De tweede prestatie wordt door alle drie de bronnen als essentieel benoemd en is het hebben van voldoende ruimte voor de strijkplank en om was uit te hangen. Een oplossing in de semiopenbare ruimte hiervoor is de aanwezigheid van een rolstoeltoegankelijke gezamelijke wasruimte. De laatste prestatie is het hebben van een aansluitmogelijkheid voor de wasmachine in het privédomein. Dit kan bijvoorbeeld in een aparte bergruimte of een extra kamer worden gerealiseerd.
66
Administratie bijhouden & opbergen van bezittingen
67
De vierde en laatste boomdiagram ter structurering van de prestaties behorende bij de behoefte aan (hulp met) HDL legt de nadruk op het bijhouden van de administratie en het opbergen van bezittingen. De globale prestaties die daarbij horen zijn achtereenvolgend de mogelijkheid tot het bijhouden van de administratie, de mogelijkheid tot het opbergen van persoonlijke bezittingen en de mogelijkheid tot het opbergen van hulpmiddelen ten behoeve van de mobiliteit. De mogelijkheid tot het bijhouden van de administratie vertakt in een drietal essentiële prestaties. Allereerst is de mogelijkheid om gebruik te maken van services ten behoeve van het uitvoeren van HDL-activiteiten te benoemen. Uit de senioreninterviews blijkt namelijk dat sommige ouderen problemen ervaren met het bijhouden van de administratie. Voor deze personen kan het een oplossing zijn als zij diensten kunnen afnemen waarbij de administratie voor hen wordt gedaan. De tweede essentiële prestatie is de mogelijkheid tot het zelf bijhouden van de administratie. Hiervoor dient het privédomein over onder andere voldoende ruimte te beschikken voor het plaatsen van een bureau met stoel en de mogelijkheid te hebben tot het aanbrengen van een kluis. De derde essentiële prestatie wordt benoemd door alle drie de bronnen en betreft de aanwezigheid van voldoende afsluitbare bergruimte in de woning. Hierbij kan gedacht worden aan één of meerdere ingebouwde afsluitbare kasten. De tweede globale prestatie, mogelijkheid tot het opbergen van persoonlijke bezittingen, wordt gekenmerkt door drie essentiële prestaties. De eerste essentiële prestatie betreft voldoende afsluitbare bergruimte in de woning, en is daarmee gelijk aan de laatste prestatie betreffende het bijhouden van de administratie. Ten tweede is de essentiële prestatie voldoende afsluitbare bergruimte buiten de woning te onderscheiden. Een relevant voorbeeld hierbij is ruimte om de fiets en/of overtollige inventaris, al dan niet voor langere tijd, op te kunnen bergen. De laatste prestatie is de bergruimte zo positioneren dat de looproute vrij blijft. Om dit te kunnen bereiken dienen in ieder geval de woon-, slaap- en badkamer over voldoende ruimte te beschikken en moeten gangen en hallen voldoende breed worden uitgevoerd. Een concreet voorbeeld uit de literatuur hiervan is een extra grote hal bij de binnenkomst in het privédomein. Dit voorbeeld dient tevens ter illustratie van de tweede essentiële prestatie, namelijk de aanwezigheid van voldoende ruimte voor het opbergen van een rollator / rolstoel in de woning. De laatste essentiële prestatie vertoont grote overeenkomsten hiermee en betreft het hebben van voldoende ruimte en mogelijkheden voor het opbergen van de scootmobiel. Een goede oplossing hiervoor is het aanbrengen van een nis bij de voordeur waar de scootmobiel kan worden geparkeerd, voorzien van een oplaadpunt op 0,90 – 1,10 meter hoogte.
68
C. (Hulp bij) horizontale mobiliteit binnen het woongebouw
69
Gelet op het (relatief) grote aantal senioren dat kampt met mobiliteitsproblemen is het van groot belang om de juiste prestaties te realiseren zodat optimaal in de behoefte aan (hulp bij) horizontale mobiliteit binnen het woongebouw kan worden voorzien. In de bijbehorende boomdiagram is een globale classificatie opgesteld bestaande uit drie groepen prestaties: maatregelen ten behoeve van het vergemakkelijken om op te staan, maatregelen ten behoeve van het gebruik van een rollator, rolstoel en/of scootmobiel en een goede bedienbaarheid van gebouwonderdelen zoals deuren. De eerste prestatie op globaal niveau, maatregelen ten behoeve van het vergemakkelijken om op te staan, vertakt in drie essentiële prestaties. De eerste en tweede essentiële prestatie zijn benoemd tijdens de expert- en senioreninterviews en zijn achtereenvolgens de aanwezigheid van een hooglaag-bed met papegaai (handvat om zich op te kunnen trekken) en een opsta-stoel. Beide prestaties zijn toepassingen van de meubels waarop de meeste tijd wordt doorgebracht en het daarom vaak veel moeite kost om weer op te kunnen staan. Door deze elektronisch in hoogte te kunnen verstellen wordt het in-, maar met name het uitstappen vergemakkelijkt. De derde essentiële prestatie komt voort uit alle drie de bronnen en is de mogelijkheid om rollator, rolstoel en/of scootmobiel altijd dichtbij te hebben. Relevante voorbeelden hiervan zijn de nis bij de voordeur zoals die staat beschreven onder de behoefte aan (hulp bij) HDL ‘administratie bijhouden & opbergen van bezittingen’, en de aanwezigheid van voldoende ruimte (≥ 0,80 meter) aan beide zijden van het bed. De tweede globale prestatie is het treffen van maatregelen ten behoeve van het gebruik van een rollator, rolstoel en/of scootmobiel en is nader te specificeren in een viertal essentiële prestaties. De eerste hiervan wordt gedeeld met de eerste globale prestatie: de mogelijkheid om rollator, rolstoel en/of scootmobiel altijd dichtbij te hebben. De tweede en derde essentiële prestatie zijn aan elkaar gerelateerd en betreffen het hebben van voldoende ruimte in de verblijfsruimtes om de rollator / rolstoel op te kunnen bergen en voldoende ruimte in de verblijfsruimtes om te kunnen manoeuvreren. Voor laatstgenoemde dienen scherpe bochten te worden vermeden, gangen en deuropeningen breed genoeg te worden uitgevoerd, voldoende manoeuvreerruimte bij deuren aanwezig te zijn en dienen verblijfsruimtes te beschikken over een vrije draaicirkel van ten minste 1,50 meter. Daarnaast dient het privédomein en de semiopenbare ruimte te zijn voorzien van een egale drempelloze vloer met een soepel lopende vloerbedekking, maar wel met een huiselijke uitstraling. Met betrekking tot de globale prestatie goede bedienbaarheid van gebouwonderdelen zoals deuren is op basis van het veldwerk één essentiële prestatie te benoemen: deuren die zowel staand als zittend eenvoudig en licht zijn te bedienen. Ter illustratie hiervan zijn verschillende relevante voorbeelden te benoemen. Zo gaf een oudere aan dat het mogelijk moet zijn om deuren op belangrijke routes in de geopende stand vast te kunnen zetten, om zo, met bijvoorbeeld de fiets of vuilnis, ongehaast te kunnen passeren. Een voorbeeld dat door zowel door de literatuur als de expert- en senioreninterviews is benoemd is de aanwezigheid van geautomatiseerde deuren die middels sensoren of een druk op een knop zijn te bedienen. Daarbij is het belangrijk dat deze knoppen op de juiste hoogte (0,90 - 1,10 meter) en positie zijn geplaatst, zodat men na het indrukken direct door de deur heen kan.
70
D. (Hulp bij) verticale mobiliteit binnen het woongebouw
71
Een voor de hand liggende aanvulling op de behoefte aan horizontale mobiliteit binnen het woongebouw is de behoefte aan (hulp bij) verticale mobiliteit binnen het woongebouw. De prestaties die nodig zijn om hierin te kunnen voorzien zijn te bevatten onder de globale noemer maatregelen
ten behoeve van het gemakkelijk tussen verdiepingen kunnen verplaatsen. De eerste essentiële prestatie behorende tot de maatregelen ten behoeve van het gemakkelijk tussen verdiepingen kunnen verplaatsen betreft de aanwezigheid van trappen, en is in hoge mate van toepassing op de semiopenbare ruimte en in beperkte mate op het privédomein. Vanuit de senioreninterviews zijn enkele relevante voorbeelden naar voren gekomen. Zo dienen de trap niet te stijl te zijn, de traptreden dienen antislip te worden uitgevoerd en de treden moeten duidelijk zijn aangeduid. Een oudere vertelde dat onlangs een bekende met een scootmobiel bij het manoeuvreren voor de lift per ongeluk achteruit het trapgat in was gereden. Om dergelijke incidenten te vermijden is het belangrijk dat de trap ten minste voorzien is van een beveiligingspaal. De andere essentiële prestatie met betrekking tot het gemakkelijk tussen de verdiepingen kunnen verplaatsen is de aanwezigheid van een lift die ruim genoeg is voor het vervoeren van een bed. Door de drie bronnen werd hierbij benadrukt dat de liftdeur extra lang open moet blijven en langzaam sluit, zodat de kans dat minder mobiele ouderen klem komen te zitten wordt geminimaliseerd. Tot slot dient voldoende ruimte voor de lift te zijn om te kunnen manoeuvreren en moeten de lift uitgerust zijn met een gebruiksvriendelijke bediening, waarbij bijvoorbeeld de duidelijke knoppen in dezelfde kleur als de gang zijn uitgevoerd.
72
E. Mobiliteit buiten het woongebouw
73
De derde en laatste behoefte gerelateerd aan mobiliteit is de behoefte aan mobiliteit buiten het woongebouw. De globale classificatie van de prestaties die nodig zijn om hierin te kunnen voorzien wordt gekenmerkt door een drietal takken, te weten: gemakkelijk in- en uitgaan van het woongebouw, de aanwezigheid van voorzieningen in de nabijheid en maatregelen ten behoeve van het goed kunnen bewegen op straat. De globale prestatie gemakkelijk in- en uitgaan van het woongebouw is onder te verdelen in twee essentiële prestaties. De eerste hiervan komt voort uit de expert- en senioreninterviews, is in hoge mate van toepassing op (het toetreden van) de semiopenbare ruimte en betreft een goed toegangscontrolesysteem met gebruik van ‘druppels’. Hierbij kan gedacht worden aan een toegangscontrolesysteem waarbij (vanaf een bepaald tijdstip) enkel nog toegang tot het woongebouw kan worden verschaft middels het gebruik van een druppel of intercom. Een druppel is een kleine gecodeerde sensor die voor een lezer gehouden wordt en daarmee de deur laat openen. Doordat hierbij geen fijne motorische handelingen hoeven te worden verricht is het met name voor senioren een goed alternatief voor de conventionele sleutel. Verder dient de toegang te zijn voorzien van brede automatische schuifdeuren die lang genoeg open blijven staan en langzaam sluiten. De tweede essentiële prestatie is een goede bereikbaarheid van voorzieningen met verschillen vormen van transport. De eerder genoemde nis bij de voordeur met stopcontact voor het stallen van de scootmobiel is hierbij van belang, evenals de aanwezigheid van parkeervoorzieningen direct bij het woongebouw en een Stop & Go gelegenheid bij de hoofdingang. De tweede globale tak, aanwezigheid van voorzieningen in de nabijheid, is op een lager aggregatieniveau te verduidelijken middels drie essentiële prestaties die allen voortkomen uit de drie bronnen en alleen in hoge mate van toepassing zijn op de omgeving. De eerste hiervan is gelijk aan laatstgenoemde: een goede bereikbaarheid van voorzieningen met verschillen vormen van transport. Ten tweede is de aanwezigheid van basisvoorzieningen als een supermarkt in de directe omgeving (<300 meter) benoembaar. Uit de interviews blijkt dat deze voorzieningen bij voorkeur overdekt bereikbaar dienen te zijn, zodat men tijdens minder goed weer er niet van wordt weerhouden om er op uit te gaan. De laatste essentiële prestatie is de aanwezigheid van een OV-halte direct bij het woongebouw. Tot slot is de globale prestatie betreffende het nemen van maatregelen ten behoeve van het goed kunnen bewegen op straat geformuleerd. Deze is nader te specificeren middels twee essentiële prestaties. De eerste hiervan is een verkeersveilige situatie waarbij gedacht kan worden aan zaken als goede straatverlichting, brede looppaden en een veilige oversteeksituatie met een dusdanige afstelling van de stoplichten dat ook de minder mobiele bewoners voldoende tijd hebben om de straat over te kunnen steken. Ter afsluiting kan de essentiële prestatie egale bestrating zonder oneffenheden of obstakels worden benoemd. Tijdens de interviews werd zowel door een expert als een oudere aangegeven dat drempels, opstapjes en hoogteverschillen in de stoepen voorkomen moeten worden. Dit kan namelijk gevaarlijke situaties opleveren en is voor sommige ouderen doorslaggevend om niet meer de straat op te gaan.
74
F. Perceptuele behoeften
75
Een belangrijk onderdeel van de functionele behoeftencategorie zijn de perceptuele behoeften. Experts onderstreepte tijdens de interviews het belang hiervan en gaven aan dat het merendeel van de huidige woonzorgvoorzieningen niet over de juiste prestaties beschikt om daarin te kunnen voorzien. Deze benodigde prestaties zijn op een globaal niveau onder te verdelen in twee takken: gebouw(onderdelen) en inrichting welke intuïtief zijn te bedienen en maatregelen ten behoeve van het intuïtief kunnen vinden van de weg (‘wayfinding’). Met betrekking tot de gebouw(onderdelen) en inrichting welke intuïtief zijn te bedienen worden hier een viertal essentiële prestaties te onderscheiden. Aanvullende relevante prestaties staan beschreven onder de fysiologische behoefte aan bedieningscomfort. De eerste komt voort uit zowel de literatuur als de expert- en senioreninterviews en behelst dat vormgeving, bediening en dergelijke zo moeten zijn, dat helder is wat de functie van iets is. Verschillende senioren gaven aan dat het ontwerp en de bediening van apparatuur helder en eenvoudig moet zijn. Met name bij het gebruik van digitale systemen als domotica dient hier zeer goed rekening mee te worden gehouden. De tweede essentiële prestatie is de mogelijkheid om alleen de nodige apparaten en schakelaars te kunnen bedienen. Zo kunnen voor bewoners minder relevante zaken als een CV-ketel op niet-prominente plaatsen achter deuren weggewerkt worden. Als derde is de prestatie ruimtes dienen de functie die ze huisvesten uit te stralen aanwijsbaar. Deze prestatie is eveneens benoemd bij de fysiologische behoefte aan beschutting en bescherming en de psychologische behoefte aan het vermijden van stress. Tot slot is het gebruik van pictogrammen als essentieel te bestempelen, wat in de praktijk kan worden gebracht door bijvoorbeeld knoppen te voorzien van kleuren als rood / blauw of symbolen als + / -. De tweede globale prestatie is het nemen van maatregelen ten behoeve van het intuïtief kunnen vinden van de weg (‘wayfinding’). Deze prestatie is benoemd door alle drie de bronnen en is in hoge mate van toepassing op zowel het privédomein, de semiopenbare ruimte als de omgeving van het woongebouw. De eerste van de vijf essentiële prestaties die hierbij horen is gelijk aan laatstgenoemde, namelijk het gebruik van pictogrammen. De tweede en derde essentiële prestaties komen voort uit beide soorten interviews en betreffen de aanwezigheid van nacht-/ plintverlichting gedurende de nacht op de gang en voldoende ramen ten behoeve van het ter oriëntatie naar buiten kunnen kijken. Beide prestaties hebben als doel om de vindbaarheid van functies en de mate waarin men zich kan oriënteren te verhogen. Als vierde kan een herkenbare en overzichtelijke woonomgeving worden benoemd. Dit kan middels het gebruik van bewegwijzering, routeaanduidingen en plattegronden in de omgeving, maar ook door de mogelijkheid te bieden tot het inrichten van de ruimte bij de eigen voordeur. De laatste essentiële prestatie betreft het koppelen van (rustige) kleuren (of materialen) aan afdelingen en/of functies. Vertalingen hiervan zijn het voorzien van alle WC-deuren van dezelfde tint en iedere afdeling uniek maken middels een andere print van de vloer.
76
G. Veiligheid in noodsituaties
77
Een evidente behoefte is die aan veiligheid in noodsituaties. De globale prestaties die hierbij horen zijn in hoge mate van toepassing op het privédomein en de semiopenbare ruimte en komen voor uit de drie typen bronnen. De globale classificatie onderscheidt drie prestaties, namelijk het nemen van maatregelen ten behoeve van het kunnen vinden van nooduitgangen, de aanwezigheid van goed bereikbare nooduitgangen middels obstakelvrije noodroutes en de mogelijkheid tot het alarmeren van derden en het krijgen van hulp. Het nemen van maatregelen ten behoeve van het kunnen vinden van nooduitgangen is te vertalen in de essentiële prestatie nooduitgangen (duidelijk) aangeven (in materiaal, kleur en bewegwijzering). Daarbij dienen de nooduitgangen ’s nachts helder verlicht te zijn. De globale prestatie goed bereikbare nooduitgangen middels obstakelvrije noodroutes vertakt in een drietal essentiële prestaties, die allen in beperkte mate van toepassing zijn op het privédomein en in hoge mate op de semiopenbare ruimte. Allereerst is de aanwezigheid van voorzieningen om niet mobiele personen te kunnen evacueren benoembaar als essentiële prestatie. Indien sprake is van meerdere bouwlagen neemt het belang hiervan sterk toe. Concrete voorbeelden zijn hulpmiddelen als een evacuatiestoel en glijmatten voor het vervoer van minder mobiele personen over de trap. Als tweede essentiële prestatie kan gesteld worden dat nooduitgangen rolstoeltoegankelijk dienen te zijn, wat onder andere betekent dat zij voldoende ruimte bieden om personen met een rolstoel of brancard te kunnen evacueren. De derde essentiële prestatie betreft de aanwezigheid van nissen en hoekjes voor scootmobielen, zitjes etc. zodat noodroutes vrij blijven. Dit kan volgens de literatuur worden bewerkstelligd door het middel van kleuren of materialen aangeven dat niets in de looproute mag staan. De mogelijkheid tot het alarmeren van derden en het krijgen van hulp is de derde globale prestatie, die nader is te specificeren aan de hand van vijf essentiële prestaties. De eerste hiervan vindt zijn oorsprong in de drie bronnen en betreft de aanwezigheid van installaties die noodsituaties detecteren. Een duidelijk maar zeer relevant voorbeeld is de aanwezigheid van rookmelders gekoppeld aan een centrale brandmeldinstallatie. Tevens moet het mogelijk zijn om zelfstandig alarm te slaan in geval van nood. Hierop is de tweede essentiële prestatie gestoeld, namelijk de aanwezigheid van een eenvoudig te activeren (brand)alarmeringssysteem. Tijdens een interview baarde een oudere zich zorgen over het feit dat wanneer er brand zou zijn, men eerst een glazen plaatje moet breken om alarm te kunnen slaan. Een dergelijk systeem dient dus vermeden te worden. De derde essentiële prestatie is berust op het feit dat met noodsituaties bij senioren niet alleen brand wordt bedoeld, maar bijvoorbeeld ook het ten val kunnen komen. Daarom dient men de beschikking te hebben over een persoonsalarmering met een waterdichte zender. Belangrijk is dat het alarmsysteem op de juiste plek in de woning wordt aangebracht, zodat verbale communicatie tussen de oudere en de telefoniste vanuit iedere plek in de woning goed mogelijk is. De vierde prestatie die essentieel is komt voort uit de expert- en senioreninterviews en betreft de aanwezigheid van getraind personeel dat bewoners begeleidt met evacueren. Om dit in goede banen te laten lopen moet een evacuatieplan worden opgesteld en dient ten alle tijden gecertificeerd personeel in de omgeving te zijn. De laatste prestatie die essentieel wordt geacht is benoemd in alle drie de bronnen en betreft de aanwezigheid van voorzieningen ten behoeve van het blussen / inperken van brand. Dit is mogelijk door bijvoorbeeld het aanbrengen van een (automatische) sprinklerinstallatie en brandwerende deuren tussen de verschillende compartimenten.
78
H. Ontspanning binnen het woongebouw De laatste twee behoeftes zijn die ontspanning binnen en buiten het woongebouw. Omdat het aantal prestaties dat nodig is om in de behoefte aan ontspanning binnen het woongebouw te kunnen voorzien omvangrijk is, zijn deze prestaties hier niet over één maar drie boomdiagrammen verdeeld. De focus van de eerste boomdiagram is ‘hobby uitoefenen’, de tweede boomdiagram gaat in op de prestaties omtrent ‘activiteiten uitvoeren’ en de derde boomdiagram bevat de prestaties behorende bij ‘roken’.
Hobby uitoefenen
79
De globale classificatie van de prestaties die nodig zijn om de hobby uit te kunnen oefenen is beperkt tot één globale prestatie, te weten de mogelijkheid tot het uitoefenen van de hobby binnen het
woongebouw. Zeven essentiële prestaties zijn te benoemen ter verfijning van de globale prestatie mogelijkheid tot het uitoefenen van de hobby binnen het woongebouw. De eerste is de mogelijkheid om te kunnen lezen en is van toepassing op zowel het privédomein als de semiopenbare ruimte. Hiervoor dient tenminste ruimte voor een tafel met een stoel te zijn op een plek met voldoende natuurlijk licht, met de mogelijkheid om dit met kunstlicht aan te vullen. Verder geeft de literatuur de aanwezigheid van een kleine bibliotheek in de semiopenbare ruimte als voorbeeld. De tweede essentiële prestatie komt in tegenstelling tot de andere essentiële prestaties enkel voort uit de senioreninterviews en betreft de mogelijkheid tot het gebruik van apparatuur als naaimachines en computers. Om dit in de praktijk te brengen is het belangrijk dat er voldoende stopcontacten boven tafelbladniveau (0,90 – 1,10 meter) zijn. Ten derde is het essentieel dat het privédomein beschikt over voldoende ruimte en mogelijkheden om de hobby uit te kunnen oefenen in het privédomein. Een mogelijke invulling hiervan is de aanwezigheid van een tweede (slaap)kamer die onder andere gebruikt kan worden als hobbykamer. De vierde essentiële prestatie is in hoge mate van toepassing op de semiopenbare ruimte en betreft een multifunctionele ruimte voor onder andere het uitvoeren van hobby’s en (groeps)activiteiten. De ruimte dient voorzien te zijn van een flexibele indeling, over een huiselijke sfeer te beschikken en de mogelijkheid te bieden tot het uitvoeren van activiteiten als knutselen, schilderen, breien, biljarten, etc. De vijfde en zesde essentiële prestatie zijn nauw verbonden met elkaar en betreffen de mogelijkheid om in de eigen woning TV te kunnen kijken en de mogelijkheid om met medebewoners TV te kunnen kijken. Voor beide prestaties geldt dat de ruimtes van een TVaansluiting, stopcontacten en goede geluidsisolatie moeten worden voorzien. Een oudere voegde daaraan toe dat het in het privédomein mogelijk moet zijn om de TV nabij het raam te plaatsen, zodat vanuit de luie stoel ook naar buiten kan worden gekeken. Voor de TV-hoek in de semiopenbare ruimte is het verder belangrijk dat voldoende ruimte aanwezig is voor relaxfauteuils, één of meerdere banken en goede kijkposities voor rolstoelgebruikers. De zevende en laatste essentiële prestatie is de mogelijkheid om muziek te kunnen luisteren. Naast het belang van de eerder aangekaarte geluidsisolatie, dienen voldoende aansluitmogelijkheden voor de muziekinstallatie te zijn, die al dan niet ingebouwd kan worden uitgevoerd.
80
Activiteiten uitvoeren
81
De tweede boomdiagram behorende tot de behoefte aan ontspanning binnen het woongebouw legt de focus op het uitvoeren van activiteiten. Hiervoor is een globale classificatie van prestaties opgesteld bestaande uit de volgende drie takken: de mogelijkheid tot het uitvoeren van gezamenlijke activiteiten, de mogelijkheid tot het uitvoeren van zelfgeorganiseerde activiteiten en de mogelijkheid tot het uitvoeren van fysieke activiteiten. De essentiële prestaties behorende bij de mogelijkheid tot het uitvoeren van gezamenlijke activiteiten zijn in hoge mate van toepassing op de semiopenbare ruimte. De eerste van deze drie prestaties is voldoende aanbod en kenbaarheid van gezamenlijke activiteiten. De bewoners moeten namelijk niet alleen kunnen kiezen uit bijvoorbeeld schilderen, knutselen of biljarten, maar dienen überhaupt op de hoogte te worden gebracht van het bestaan van de activiteiten. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van een activiteitenkalender op een prominente plek. De tweede essentiële prestatie is benoemd tijdens de expert- en senioreninterviews en betreft de aanwezigheid van een gedeelde keuken om samen te kunnen koken of daaraan mee te kunnen helpen. Hoewel veel senioren namelijk niet meer alleen voor zichzelf koken, wordt het vaak nog wel leuk gevonden om in groepsverband een maaltijd te bereiden. Ten derde kan als essentiële prestatie de aanwezigheid van een multifunctionele ruimte worden benoemd. In aanvulling op de prestaties die onder ‘hobby uitoefenen’ staan beschreven kan hieraan worden toegevoegd dat een dergelijke ruimte centraal moet zijn gelegen en de beschikking heeft over een drinkgelegenheid (in of nabij een Grand Café). Volgens een expert kan deze ruimte ook op een hogere schaal functioneel zijn als bijvoorbeeld buurthuis of algemene ontmoetingsruimte. Anderzijds kan een bestaand buurthuis worden ingericht als multifunctionele ruimte voor de bewoners van een nabijgelegen woonzorgvoorziening. Voor de tweede globale prestatie, mogelijkheid tot het uitvoeren van zelfgeorganiseerde activiteiten, is één essentiële prestatie aanwijsbaar, namelijk de mogelijkheid tot het gebruiken / huren van een multifunctionele ruimte. De multifunctionele ruimte zoals hierboven beschreven kan bijvoorbeeld verhuurd worden aan bewoners voor het houden van dergelijke activiteiten als verjaardagsfeesten. De mogelijkheid tot het uitvoeren van fysieke activiteiten is de laatste tak van de globale classificatie en is onderverdeeld in zeven essentiële prestaties. Drie hiervan zijn reeds benoemd, namelijk voldoende aanbod en kenbaarheid van gezamenlijke activiteiten, aanwezigheid van een gedeelde keuken om samen te kunnen koken of daaraan mee te kunnen helpen en de aanwezigheid van een multifunctionele ruimte. De vierde essentiële prestatie die van belang is bij het uitvoeren van fysieke activiteiten is de aanwezigheid van antislip vloeren. Ten vijfde is het essentieel dat de mogelijkheid en ruimte om te kunnen wandelen aanwezig is binnen het woongebouw. Hiervoor dient voldoende semiopenbare ruimte aanwezig te zijn waarbij het de voorkeur geniet om een ronde te kunnen maken. De zesde essentiële prestatie borduurt hierop voort en betreft een aantrekkelijke / beweging stimulerende semiopenbare ruimte. Een treffend voorbeeld hierbij is het creëren van beleefplekjes, zoals tijdens een expertinterview is aangekaart. Zo kan een nisje worden ingericht met spullen van vroeger, een nisje met voorwerpen uit de omgeving en/of een nisjes met een ander aansprekend thema’s. De laatste essentiële prestatie is de mogelijkheid om op een veilige manier te kunnen fietsen. Voor personen die niet meer in staat zijn om fietsend aan het verkeer deel te nemen, is een leuk alternatief de aanwezigheid van een fietshoek in de semiopenbare ruimte. Hierbij zijn twee hometrainers in de vorm van fietsen voor een scherm geplaatst waarop, zodra men begint met trappen, een film van de omgeving wordt afgespeeld.
82
Roken
De laatste boomdiagram behorende tot de behoefte aan ontspanning binnen het woongebouw bevat de benodigde prestaties met betrekking tot het kunnen roken. Hoewel twee van deze prestaties van toepassing zijn op de buitenruimte, is besloten om die in dit diagram weer te geven, ten behoeve van behoud van het overzicht. De globale classificatie bestaat daarom uit twee prestaties, te weten de mogelijkheid om binnen te kunnen roken en de mogelijkheid om buiten te kunnen roken. De globale prestatie mogelijkheid om binnen te kunnen roken is zowel van toepassing op het privédomein als de semiopenbare ruimte en is onder te verdelen in twee essentiële prestaties. De eerste essentiële prestatie is de aanwezigheid van voldoende ventilatiemogelijkheden wat te bewerkstelligen is door het open kunnen zetten van ramen en/of deuren, en door het aanbrengen van mechanische ventilatie met voldoende capaciteit. Als tweede essentiële prestatie is een aparte rokersruimte in de semiopenbare ruimte te benoemen. Naast de reeds genoemde mechanische ventilatie is het hierbij van belang om brandvertragende materialen in de afwerking toe te passen. Met betrekking tot de mogelijkheid om buiten te kunnen roken is één essentiële prestatie relevant, namelijk de aanwezigheid van een beschut en deels overdekt terras en/of balkon.
83
84
I. Ontspanning buiten het woongebouw
85
Tot slot kan de laatste functionele behoefte en daarmee de laatste boomdiagram worden beschreven: de behoefte aan ontspanning buiten het woongebouw. De globale classificatie die hiervoor op basis van de drie soorten bronnen is opgesteld bestaat uit de volgende drie takken: de mogelijkheid om gemakkelijk naar buiten te gaan, de mogelijkheid tot het uitvoeren van fysieke activiteiten als fietsen en wandelen en de mogelijkheid om aan uitstapjes deel te nemen. Voor de eerste twee geldt dat tevens kan worden gekeken naar de prestaties behorende tot de functionele behoefte aan mobiliteit buiten het gebouw. De globale prestatie mogelijkheid om gemakkelijk naar buiten te gaan heeft in hoge mate betrekking op ieder schaalniveau en wordt gekenmerkt door vier essentiële prestaties. De eerste is een directe toegang vanuit het privédomein tot de buitenruimte. Om hierin te kunnen voorzien is de aanwezigheid van een eigen afsluitbare buitenruimte in de vorm van een tuin of balkon van belang. Daarnaast dient de buitenruimte (deels) beschut te zijn, zodat men de mogelijkheid heeft om uit de wind en/of zon te gaan zitten, en dient deze toegankelijk te zijn middels drempelloze brede deuren. Als tweede essentiële prestatie kan een directe toegang vanuit de semiopenbare ruimte tot de buitenruimte worden benoemd. Naast eerder genoemde prestaties komt uit de drie verschillende bronnen naar voren dat de gemeenschappelijke buitenruimte overzichtelijk dient te zijn (hofjesopzet), en bij voorkeur over een tuin met meerdere zitjes dient te beschikken. Ten derde is het essentieel dat de (rolstoel)toegankelijke buitenruimtes zonder obstakels zijn te bereiken. Hiervoor moeten scherpe bochten worden vermeden en dient er genoeg ruimte te zijn om met de rolstoel te kunnen manoeuvreren. De laatste essentiële prestatie is enkel genoemd door één oudere en omvat de aanwezigheid van voldoende zitgelegenheden in de directe omgeving. Een relevant voorbeeld hiervan is de aanwezigheid van voldoende bankjes op de route naar voorzieningen zoals een winkelcentrum. Als tweede globale prestatie is de mogelijkheid tot het uitvoeren van fysieke activiteiten als fietsen en wandelen geformuleerd. Deze prestatie vertakt in een vijftal essentiële prestaties, waarvan de eerste overeenkomt met laatstgenoemde, te weten de aanwezigheid van voldoende zitgelegenheden in de directe omgeving. De tweede prestatie die essentieel is komt voort uit de drie typen bronnen en betreft voldoende ruime paden met stroeve bestrating om veilig te kunnen wandelen. De literatuur stelt hierbij dat de er variatie in de bestrating en beplanting dient te zijn. Vanuit de expert- en senioreninterviews is daarbij het belang aangekaart van (deels) overdekte wandelpaden, om zo ook tijdens minder weer (veilig) naar buiten te kunnen. Als derde essentiële prestatie is aansluiting op wandel- en fietsnetwerk(en) vormgegeven. De omgeving dient hiervoor over een verkeersluwe omgeving te beschikken waar veilig kan worden gewandeld en gefietst. Dit is tevens van toepassing op de vierde prestatie die als essentieel wordt beschouwd voor het buiten kunnen ontspannen, namelijk de mogelijkheid en ruimte om te kunnen fietsen. Een oudere gaf daarbij aan dat de fiets veilig opgeborgen moet kunnen worden, en zonder veel obstakels of manoeuvres weer van stal moet kunnen worden gehaald. De laatste essentiële prestatie betreft de mogelijkheid om in de tuin te kunnen werken, waarbij gedacht kan worden aan de aanwezigheid van een tuintafel en/of een moestuin. De derde en laatste globale prestatie betreft de mogelijkheid om aan uitstapjes deel te nemen en is nader te specificeren middels een tweetal essentiële prestaties: de aanwezigheid van rolstoeltoegankelijke parkeerplaatsen in de directe nabijheid en de aanwezigheid van organisaties die uitstapjes aanbieden en hiertoe initiatieven nemen. Relevante voorbeelden bij deze prestaties zijn respectievelijk de mogelijkheid om een taxibus voor te laten rijden (Stop & Go) en de mogelijkheid om initiatieven met de buurt op te zetten middels een actieve buurtcomité.
86
87
2
AANDACHTSPUNTEN TER INVULLING VAN DE
WOON- EN ZORGBEHOEFTEN
88
89
Foto: Stan Santiago (2013)
2
AANDACH TSPUN TEN TE R I NVULLING WOON - EN ZORGBEHOE FTEN
V AN
DE
In dit onderzoek is vooralsnog de groep licht zorgbehoevende 65-plussers centraal gesteld. Om het ruimtelijk / functioneel PvE duidelijk in kaart te kunnen brengen, dient te worden gekeken welke fundamentele verschillen benoembaar zijn bij het invullen van de gebruikersbehoeften van licht zorgbehoevende senioren. Deze uiteenlopende invullingen / voorkeuren kunnen worden bepaald op basis van onderscheidende variabelen. In 4.3.3 Aandachtspunten op basis van onderscheidende variabelen wordt toegelicht waarom gekozen is om hierbij gebruik te maken van een drietal traditionele variabelen en één sociaal-culturele variabele, te weten inkomen, zorgbehoefte, huishoudenssamenstelling en cultuur. In dit tweede hoofdstuk van de prestatiebundel worden voor ieder van deze onderscheidende variabelen op een globaal niveau de belangrijkste aandachtspunten geformuleerd met betrekking tot de invulling van bepaalde behoeften, zoals deze naar voren zijn gekomen tijdens de interviews. Daarbij wordt eerst per onderscheidende variabele een beschrijving gegeven van de huidige situatie betreffende die variabele waarna per behoeftencategorie de belangrijkste aandachtspunten staan uiteengezet.
2.1
Inkomen
De variabele inkomen is relevant voor het ontwikkelen van woonzorgconcepten. Zodra iemand een hoger inkomen heeft dan kan die persoon besluiten om een groter bedrag te spenderen aan voorzieningen en diensten met betrekking tot wonen, zorg en/of welzijn. Ten grondslag aan het inkomen liggen voornamelijk de opleiding en de voormalige arbeidssituatie. Een logische verklaring hiervoor is dat personen die hoog opgeleid zijn vaker een hogergeplaatste functie op de arbeidsmarkt bekleed hebben en daardoor een hoger inkomen hebben. De inkomens- en vermogenspositie van de meeste ouderen is de afgelopen jaren verder toegenomen. Zo groeide tussen 1990 en 2010 het inkomen met gemiddeld 26 procent ten opzichte van 18 procent voor een huishouden jonger dan 65 jaar. Het netto vermogen nam in dezelfde twee decennia met meer dan een factor vier toe. De Rijksoverheid (2013b) geeft hiervoor als belangrijkste verklaringen dat de jongste generatie gepensioneerden gemiddeld over een hoger aanvullend pensioen beschikken, zij langer hebben kunnen sparen, en door het relatief hoge aandeel eigenhuizenbezitters mee hebben kunnen profiteren van de stijging van de huizenprijzen in de jaren negentig. Zo beschikt ongeveer 40 procent van de ouderen over een eigen vermogen van meer dan € 200.000,-, waarvan het grootste deel bestaat uit overwaarde in de woning. Daarbij blijkt dat van alle leeftijdsgroepen de kans op armoede onder ouderen het laagste is. In 2011 bedroeg dit percentage 3,3 procent ten opzichte van 8,7 procent voor de hele samenleving (Rijksoverheid, 2013b). Bij dit rooskleurige beeld kunnen enkele kanttekeningen worden geplaatst. Ten eerste is het begrip armoede relatief en worden verschillende indicatoren gebruikt (Centraal Bureau voor de Statistiek & Sociaal en Cultureel Planbureau, 2013; Rijksoverheid, 2013b). Ten tweede is sprake van een grote en toenemende inkomensongelijkheid onder 65-plushuishoudens (Klerk, 2011). In 2010 had ruim de helft van de 1,8 miljoen huishoudens die een AOW-uitkering ontvingen een aanvullend inkomen van minstens € 1.000,- per maand. In hetzelfde jaar had 9 procent, oftewel 170 duizend 65-plushuishoudens, een aanvullend inkomen van hoogstens € 250,-. Hiervan betrof 62 procent alleenstaande vrouwen, wat neerkomt op ongeveer één op de zes alleenstaande vrouwelijke senioren (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2012c). Ten derde heeft de groep senioren die gebruik maakt van AWBZ zorg een relatief laag inkomen. Zo deed ruim 39 procent van alle 80-plussers in het laagste inkomenskwintiel (de laagste 20 procent van alle inkomens), oftewel ruim 75 duizend personen, een beroep op de AWBZ en/of Wmo zorg zonder
90
verblijf. Dit komt neer op een besteedbaar inkomen1 van € 1.275,- per maand. Van alle 80-plussers in het hoogste inkomenskwartiel deed 27 procent een beroep op deze zorg (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2014a). Waarschijnlijk doen ouderen met een lager inkomen vaker een beroep op de AWBZ en Wmo dan ouderen met een hoger inkomen omdat zij de duurdere particuliere hulp niet kunnen betalen. Eenzelfde verklaring is te geven voor het feit dat ouderen met een laag inkomen verhoudingsgewijs minder vaak in een voor senioren geschikte woning (met bijbehorende diensten) wonen, maar vaker in een verzorgingshuis (Sociaal en Cultureel Planbureau, 2004; Sociaal en Cultureel Planbureau, 2011). Van alle verzorgingshuisbewoner heeft 72 procent een inkomen van minder dan € 1.400,- per maand (Pop, 2014). Een laatste kanttekening die bij de gemiddelde welvaartstijging onder ouderen kan worden geplaatst is het zogenaamde cohorteffect. De welvaartsstijging is namelijk hoofdzakelijk van toepassing op de jongste generatie senioren (‘de babyboomers’) en niet op de oudere vooroorlogse generatie, terwijl daartoe het grootste deel van de huidige verzorgingshuisbewoners behoort (Rijksoverheid, 2013b). Kortom, hoewel het gemiddelde welvaartsniveau van ouderen toeneemt, is het aantal 65plushuishoudens dat moet rondkomen van een beperkt inkomen aanzienlijk, en sterk vertegenwoordigd onder gebruikers van AWBZ zorg. Daarbij heeft de oudere vooroorlogse generatie senioren in het algemeen beperktere financiële middelen dan de generatie die nu met pensioen gaat. Hierdoor is deze groep doorgaans minder goed in staat om voorzieningen en diensten te bekostigen om in de behoeften te kunnen voorzien. 2.1.1
Fysiologische behoeften
Met betrekking tot de invulling van de fysiologische behoeften is één belangrijk aandachtspunt te benoemen, namelijk dat personen met een hoger inkomen financieel gezien beter in staat zijn om zelfstandig particuliere hulp en hulpmiddelen te organiseren dan personen met een laag inkomen. Doordat hogere inkomens vaker een eigen woning hebben en de middelen om deze levensloopgeschikt te maken, lijkt het aannemelijk dat zij minder snel voor een woonzorgconcept kiezen dan personen met een laag inkomen (Kullberg & Ras, 2004). 2.1.2
Sociale behoeften
Vier aandachtspunten zijn benoembaar op basis van inkomen met betrekking tot de prestaties die nodig zijn om in de sociale behoefte te voorzien. De eerste is dat personen met een hoog inkomen beter in staat zijn om zich een grote woonkamer en een apart gastentoilet te veroorloven, ten behoeve van het ontvangen van visite. Als tweede kan de aanwezigheid van extra slaapkamer in het privédomein worden benoemd voor het herbergen van logees. De voorkeur voor een ruime woning komt terug in het derde aandachtspunt, namelijk dat personen met een hoger inkomen zich gemakkelijker meer bergruimte kunnen veroorloven dan personen met een lager inkomen, voor het opbergen van persoonlijke spullen. Tot slot kan worden gesteld dat de groepsactiviteiten waaraan deel aan kan worden genomen luxer kunnen zijn, zoals het bezoeken van theaters en restaurants, dan bij personen met een lager inkomen. 2.1.3
Psychologische behoeften
De drie aandachtspunten die te plaatsen zijn bij de invulling van de psychologische behoeften hebben ook betrekking op de omvang en de kwaliteit van de diensten en voorzieningen. Hogere inkomens kunnen een grotere woning veroorloven, waar meer persoonlijke spullen kunnen worden gebruikt ter invulling van de behoefte aan personificatie. Met betrekking tot de zelfontplooiing, en meer specifiek 1
Het gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen is het bruto huishoudeninkomen verminderd met inkomensoverdrachten en noodzakelijke verzekeringpremies en belastingen. Vervolgens is dit gecorrigeerd voor verschillende huishoudengroottes en -samenstellingen waardoor de welvaartniveaus van huishoudens onderling vergelijkbaar worden (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2014).
91
het kunnen uitvoeren van de hobby, is het inkomen van invloed op de hoeveelheid ruimte en de mogelijkheden die er zijn om de hobby binnen het woongebouw uit te kunnen voeren. Tot slot is de hoogte van het inkomen van invloed op de af te nemen diensten en voorzieningen met betrekking tot wonen, zorg en welzijn. Zo zal het gros van de personen met een laag inkomen vanuit financieel oogpunt minder snel een beroep doen op particuliere hulp dan personen met een hoog inkomen. 2.1.4
Functionele behoeften
Belangrijke behoeften behorende tot de functionele categorie zijn die aan (hulp met) ADL en HDL. Het inkomen is van invloed op de variatie en kwaliteit van het aanbod van diensten en voorzieningen om hierin te kunnen voorzien. Zo kan iemand met een hoog inkomen zich makkelijker een privé kok veroorloven dan iemand met een laag inkomen. Een ander aandachtspunt is te benoemen op het gebied van ontspanning binnen en buiten het woongebouw. Voor binnen het woongebouw kan gesteld worden dat met een hoger budget de semiopenbare ruimte relatief hoogwaardiger kan worden uitgevoerd. Buiten het woongebouw geldt dat het aanbod aan uitstapjes bij hoge inkomens luxer kan zijn dan bij lage inkomens, evenals de aanwezigheid en grootte van de (privé)buitenruimte. Tot slot biedt een hoog inkomen meer mogelijkheden om te wonen op een locatie met goede voorzieningen, zoals winkels, restaurants, theaters en gezondheidscentra. Hiertoe behoort eveneens het aantal parkeerplaatsen, aangezien personen met een hoog inkomen doorgaans vaker de beschikking hebben over een rijbewijs en auto dan personen met een laag inkomen. Hierdoor zijn zij onafhankelijker van de directe omgeving en gemakkelijker een dagje uit kunnen of familie in een andere plaats kunnen bezoeken (Van Iersel & Leidelmeijer, 2010). Samengevat kan worden gesteld dat de aandachtspunten op het gebied van de invulling van behoeften met betrekking tot de variabele inkomen zich op voorzieningenniveau hoofdzakelijk vertaald in de grootte van de woning, het aantal kamers waarover die beschikt, en het bijbehorende afwerkings- / installatieniveau. Op het gebied van diensten zijn de omvang en variatie van het aanbod aan (luxe) diensten van belang.
2.2
Zorgbehoefte
Het belangrijkste aspect dat op het gebied van zorgbehoefte op basis van de literatuur en de interviews is te benoemen is het onderscheid tussen somatische en psychogeriatrische aandoeningen. Dit fundamentele verschil maakt de variabele zorgbehoefte relevant bij het ontwikkelen van woonzorgconcepten. In onder andere 2.1.4 Toename van het aantal zorgbehoevende ouderen en 2.2.3 Zorgzwaartepakketten wordt dieper ingegaan op de situatie omtrent zorgbehoevende senioren. Bijlage 1 bevat een omschrijving van de ZZP’s 1-4 zoals deze tot voor kort voor de licht zorgbehoevende senioren werden gehanteerd. In de volgende sub-paragrafen worden per behoeftencategorie eerst de relevante aandachtspunten ter invulling van de woon- en zorgbehoeften voor senioren met enkel somatische aandoeningen geformuleerd, waarna vervolgens de aandachtspunten voor senioren met (daarbij) een psychogeriatrisch ziektebeeld worden benoemd. 2.2.1
Fysiologische behoeften
Voor personen met alleen somatische aandoeningen zijn enkele aandachtspunten op het gebied van het voorzien in de fysiologische behoeften aanwijsbaar. Van belang bij het voorzien in de behoefte aan hygiëne is dat deze oudere extra ondersteuning krijgen bij het gebruik van het sanitair en daarbij de mogelijkheid hebben om hun rollator mee te nemen. Het belang van rollator- en rolstoeltoegankelijke ruimtes geldt daarbij voor het gehele woongebouw, en ligt in lijn met de globale prestatie een veilig woongebouw met betrekking tot bewegen. Het belang hiervan werd zowel tijdens de expert- als senioreninterviews benadrukt. 92
Voor senioren met (tevens) psychogeriatrische beperkingen geldt dat zorgvuldig om dient te worden gegaan met het treffen van maatregelen ten behoeve van de fysiologische behoeftencategorie. Verschillende experts onderstreepte het belang hiervan. Doordat het psychogeriatrische ziektebeeld vaak gepaard gaan met overgevoeligheid voor een tekort of teveel aan prikkels, verdienen vooral de behoeften die betrekking hebben op de zintuigelijke waarneming extra aandacht. Op het gebied van visueel comfort is met name van belang dat voldoende daglicht de woning toetreedt, wat een positief effect heeft op het dag- en nachtritme van de bewoners en resulteert in een vermindering van depressieve gevoelens. Daarbij dient rekening te worden gehouden met het toepassen van contrasten aangezien het enerzijds de omgeving verduidelijkt en anderzijds voor verwarring kan zorgen. Voorbeelden hiervan zijn respectievelijk een rode stoel voor een rode muur en contrasterende banen in de vloer, die als gaten geïnterpreteerd kunnen worden. Uit de literatuur blijkt dat personen met een psychogeriatrisch ziektebeeld tevens gevoelig zijn voor spiegelende oppervlaktes, zoals een glanzende vloer. Doordat deze moeilijk gedefinieerd kunnen worden zorgt dit voor onrust. De situatie die hier wordt geschetst betreffende het visuele comfort, is in gelijke mate van toepassing voor het auditieve en olfactorische comfort. De behoefte aan duidelijkheid betekent dat irrelevante geluiden (ruis) vermeden moeten worden, evenals geuren die moeilijk thuis te brengen zijn. Hiermee in lijn ligt de behoefte aan bedieningscomfort. Materialen moeten herkenbaar zijn en apparatuur en installaties dienen gemakkelijk en intuïtief zijn te bedienen. Tot slot kan hier aan worden toegevoegd dat deze uitgangspunten eveneens relevant zijn bij het kunnen voorzien in de behoefte aan beschutting en bescherming. Zo dient het gebouw te beschikken over een heldere routing en overzichtelijke ruimtes die duidelijk uitstralen welke functies ze huisvesten. Dit zorgt ervoor dat bewoners de omgeving beter herkennen en daarin gemakkelijk hun plek kunnen vinden (‘wayfinding’). Verdere aspecten die hierop een positieve uitwerking hebben en onrust tegen gaan zijn een inrichting met herkenbaar (eigen) meubilair en intuïtief te bedienen apparatuur en gebouwonderdelen. Een vertrouwde omgeving zorgt voor rust en biedt de bewoners de mogelijkheid om een eigen plek te creëren en om zich terug te kunnen trekken (Van Dijk, 2011; Peeters, 2013). 2.2.2
Sociale behoeften
Met betrekking tot de sociale behoeftencategorie zijn een aantal aandachtspunten voor senioren met enkel een somatisch ziektebeeld te benoemen. Van belang bij het kunnen voorzien in de behoefte aan direct sociaal contact in de omgeving van het woongebouw is dat de voorzieningen goed bereikbaar en toegankelijk dienen te zijn voor personen met mobiliteitsbeperkingen. Een tweede aandachtspunt heeft betrekking op dezelfde behoefte en betreft het deelnemen aan groepsactiviteiten. Deze activiteiten dienen ook geschikt te zijn voor ouderen met lichamelijke beperkingen. Uit onderzoek van het CBS (2004) blijkt dat ernstige mobiliteitsbeperkingen van negatieve invloed zijn op het hebben van sociale contacten. Dit pleit extra voor het belang van een levendige locatie waar ontmoeting wordt gestimuleerd, en een goede toegankelijkheid van de semiopenbare ruimte en de woonomgeving. Senioren die te kampen hebben met psychogeriatrische aandoeningen hebben vaak een beperkte sociale zelfredzaamheid (Nederlandse Zorgautoriteit, 2013c). Bij een beperkt ziektebeeld kan men nog zelfstandig opereren en visite in het privédomein ontvangen. Echter, het is denkbaar dat het ziektebeeld in de loop der tijd verzwaart, waardoor de regie over het eigen leven afneemt en de behoefte aan ondersteuning toeneemt. Doordat deze personen vaak permanent toezicht nodig hebben verschuift het zwaartepunt van het privédomein naar de semiopenbare ruimte waardoor de voorkeur uitgaat naar een kleiner privé domein en een grotere semiopenbare ruimte. 2.2.3
Psychologische behoeften
Aandachtspunten die benoembaar zijn bij senioren met somatische beperkingen in relatie tot de psychologische behoeftencategorie hebben voornamelijk betrekking op het doen van activiteiten. Zo dient rekening te worden gehouden met het feit dat ten behoeve van het kunnen voorzien in de 93
behoeftes aan zelfontplooiing en het vermijden van stress bepaalde hobby’s of activiteiten ter ontspanning (zonder hulp) niet of moeilijk uitvoerbaar zijn. Verder is het voor de behoefte aan het veilig voelen in de woonomgeving van belang dat deze verkeersveilig is voorzien is van egale bestrating. Onregelmatigheden als richels en drempels verhogen namelijk niet alleen de kans op vallen, wat een verhoogd risico voor personen met lichamelijke mobiliteitsbeperkingen, tevens resulteert het in een afnemend gevoel van veiligheid in de woonomgeving. Uit de literatuur en expertinterviews blijkt dat voor ouderen met psychogeriatrische aandoeningen de invulling van de behoeften aan het veilig voelen in de woonomgeving en het vermijden van stress eveneens extra aandacht verdient. Voor eerstgenoemde is het van belang dat men niet te veel onbekende gezichten ziet, wat namelijk kan leiden tot onrust. Voor het tweede punt is benoembaar deze groep veel baat heeft bij een inrichting bestaande uit (eigen) herkenbare spullen en de mogelijkheid tot het aanpassen van de hoeveelheid prikkels. Daarnaast vindt door de afnemende regie over het eigen leven, dat kenmerkend is voor dit ziektebeeld, de invulling van de behoefte aan autonomie op een andere wijze plaats. Doordat men vaak niet meer goed in staat is om zelfstandig besluiten te maken dient de mogelijkheid aanwezig te zijn dat men hierin ondersteuning krijgt. 2.2.4
Functionele behoeften
Op het gebied van de functionele behoeften zijn diverse aandachtspunten benoembaar. Voor personen met somatische aandoeningen hebben deze aandachtspunten hoofdzakelijk betrekking op de behoeften aan (hulp met) ADL en HDL, ontspanning binnen en buiten het woongebouw en mobiliteit binnen en buiten het woongebouw. Bij de invulling van de behoefte aan ADL en HDL doen bepaalde lichamelijke beperkingen het belang van hulp(middelen) toenemen. De exacte invulling hiervan is afhankelijk van het ziektebeeld. Hetzelfde is van toepassing op de behoeften aan ontspanning binnen en buiten het woongebouw. Een deel van de senioren met een somatische beperking gaf bijvoorbeeld tijdens de interviews aan dat zij niet meer in staat zijn om (zonder hulpmiddel) te fietsen of te wandelen. Dit ligt in lijn met de behoeften aan mobiliteit, waarbij extra aandacht dient te worden besteed aan het goed kunnen bewegen binnen en buiten het gebouw. Hiervoor dient voldoende beweegruimte in het privédomein en de semiopenbare ruimtes te zijn waarbij obstakels worden vermeden. De primaire voorzieningen dienen goed bereikbaar en rollatoren rolstoeltoegankelijk te zijn. Relevante aandachtspunten die gepaard gaan met een psychogeriatrisch ziektebeeld hebben onder andere eveneens betrekking op de behoefte aan (hulp met) ADL en HDL. De specifieke aandachtspunten lopen echter uiteen. Zo dienen bijvoorbeeld licht dementerenden eerder hulp/toezicht te krijgen bij het innemen van de medicijnen terwijl personen met een lichamelijke beperking meer behoefte hebben aan ondersteuning bij het in- en uitgaan van het bed. Hetzelfde geldt voor de invulling aan de behoefte aan ontspanning buiten het woongebouw. Voor een deel van de personen met psychogeriatrische beperkingen is het wenselijk dat zij onder toezicht staan van verzorgenden als zij buiten het woongebouw activiteiten gaan ondernemen. De mate waarin dit toezicht dient te worden geboden is ook hier afhankelijk van het ziektebeeld. Het laatste relevante aandachtspunt voor psychogeriatrische bewoners betreft de perceptuele behoeften. Zo dient het duidelijk te zijn waarvoor iets dient en moet apparatuur intuïtief te gebruiken zijn. Indien iemand bijvoorbeeld geen duidelijk klik, geluid- of lichtsignaal krijgt zodra een apparaat in werking is gesteld, dan kan dat voor verwarring en stress zorgen. Deze zelfde duidelijkheid dient tevens te worden geboden in het kunnen vinden van de weg (‘wayfinding’). Routes dienen bij voorkeur intuïtief te zijn vormgegeven en indien nodig van bewegwijzering te worden voorzien. Psychogeriatrische bewoners hebben extra baat bij een circulaire route in het woongebouw zodat men een ronde kan maken en niet geconfronteerd wordt met een doodlopende gang wat mogelijk resulteert in frustratie en onrust.
94
2.3
Huishoudenssamenstelling
De derde onderscheidende variabele op basis waarvan aandachtspunten zijn te benoemen bij het kunnen voorzien in de woon- en zorgbehoeften van licht zorgbehoevende senioren betreft huishoudenssamenstelling. Het aantal eenpersoonshuishoudens onder de groep licht zorgbehoevenden is zeer hoog, maar gezien de verschillen tussen alleenstaanden en samenwonenden is het van toegevoegde waarde om de specifieke aandachtspunten nader uiteen te zetten. Daarbij is het wel of niet hebben van kinderen van invloed op de wijze waarop in bepaalde behoefte wordt voorzien, zoals het hebben van sociale contacten en het ontvangen van hulp. In 2.1.3 Toename van het aantal eenpersoonshuishoudens worden de ontwikkeling omtrent eenpersoonshuishoudens nader besproken. 2.3.1
Fysiologische behoeften
Een belangrijk verschil tussen alleenstaanden en samenwonenden is dat laatstgenoemde elkaar kunnen helpen en steun kunnen bieden met betrekking tot het kunnen voorzien in verschillende fysiologische behoeften. Zo hebben samenwonenden elkaar voor het voeren van vertrouwelijke gesprekken om te voorzien in de behoefte aan medische ondersteuning waarbij alleenstaanden mogelijk hiervoor een beroep doen op hun kinderen, of als ze die niet hebben op andere naasten of professionals. Bij het voorzien in medische ondersteuning middels hulpmiddelen is het wenselijk wanneer de ‘gezonde’ partner deze apparatuur kan bedienen. Ter invulling van de behoefte aan beschutting en bescherming moet het voor een tweepersoonshuishouden mogelijk zijn dat beide personen zich in de woning terug kunnen trekken, en zich daarmee dus ook af kunnen zonderen van elkaar. Dit sluit aan op het aandachtspunt bij de behoefte aan auditief comfort en meer specifiek het vermijden van irrelevante geluiden, namelijk dat beide personen tegelijkertijd geluid producerende activiteiten kunnen ondernemen als TV kijken en radio luisteren zonder dat de andere daarbij overlast ondervindt. Tot slot kan gesteld worden dat de huishuidensamenstelling van invloed is op de invulling van de behoefte aan seksualiteit. 2.3.2
Sociale behoeften
Met betrekking tot de sociale behoeftencategorie zijn aandachtspunten te benoemen tussen alleenstaanden en samenwonenden betreffende de invulling van de behoefte aan direct sociaal contact, sociale ondersteuning en privacy. Het wel of niet hebben van een partner en kinderen is onder andere van invloed op de invulling van de behoefte aan sociale contacten. Doordat alleenstaanden geen partner in het privédomein hebben die een gevoel van geborgenheid geeft en waarmee (ondersteunende) gesprekken kunnen worden gevoerd, zijn zij genoodzaakt om dergelijke contacten en gesprekken met derden te voeren, zoals kinderen, medebewoners en mantelzorgers. Hierdoor is men eerder aangewezen op de semiopenbare ruimte en de omgeving om directe contacten te kunnen leggen. Bij woonzorgconcepten voor alleenstaanden is het bijvoorbeeld van belang dat extra aandacht wordt besteed aan het inrichten van deze ruimtes, ter stimulatie van het ontmoeten van (nieuwe) contacten. Met name ouderen met (klein)kinderen gaven aan dat ze het belangrijk vinden dat die op visite kunnen komen en dat de mogelijk er is dat ze kunnen blijven logeren. Indien men geen nageslacht heeft dan is het aannemelijk dat het belang om bijvoorbeeld in het privédomein logees te kunnen ontvangen minder groot is. Een ander aandachtspunt betreft de invulling van de behoefte aan privacy. Zo dienen samenwonenden de mogelijkheid te hebben om zich gelijktijdig in het privédomein af te kunnen zonderen.
95
2.3.3
Psychologische behoeften
Tot de psychologische behoeftencategorie behorende aandachtspunten zijn van toepassing op de behoeften aan het veilig voelen in de woning, psychologische ondersteuning en het onderdeel zijn van de samenleving. De invulling van de behoefte aan het zich veilig voelen in de woning is het met name een aandachtspunt voor alleenstaanden. De meeste licht zorgbehoevende senioren zijn vrouwen, die gedurende een lange tijd in hun leven gewend zijn aan de beschermende aanwezigheid van hun echtgenoot. Doordat veel senioren in de loop der tijd alleen zijn komen te staan dient het gevoel van veiligheid op een andere wijze worden ingevuld, zoals door extra aandacht te besteden aan het kunnen waarschuwen van anderen en de aanwezigheid van sociale controle. Tijdens de interviews kwam dan ook duidelijk naar voren dat het gevoel van veiligheid één van de belangrijkste redenen was voor de doorgaans alleenstaande vrouwelijke senioren om in een woonzorgvoorziening te gaan wonen. Op het gebied van psychologische ondersteuning geldt evenals bij sociale ondersteuning dat de invulling van de behoefte aan het voeren van vertrouwelijke gesprekken eenvoudiger geschiedt bij samenwonenden dan bij alleenstaanden. Het laatste relevante aandachtspunt heeft betrekking op samenwonenden waarvan één iemand zorgbehoevend is. Het is denkbaar dat de andere persoon zijn of haar partner zo goed mogelijk wil ondersteunen en van hulp wil kunnen voorzien. Bij het verlenen van de zorg dient daarom overeenstemming worden bereikt, waarbij bijvoorbeeld de partner optreedt als mantelzorger en daarbij op afroep ondersteund wordt door een professionele verzorger. 2.3.4
Functionele behoeften
Het belangrijkste aandachtspunt op het gebied van de functionele behoeftencategorie voor tweepersoonshuishoudens is samen te vatten als de aanwezigheid van voldoende ruimte. Zo dient een woning die ondersteuning biedt aan de activiteit slapen of rusten voor twee personen over een slaapkamer te schikken die ruim genoeg is om een tweepersoons bed kwijt te kunnen, en daarbij nog steeds kan voorzien in de eventuele behoefte om met de rolstoel of rollator te kunnen draaien en verplaatsen door de ruimten. De invulling van de behoeften aan het krijgen van hulp met ADL en HDL is eveneens een aandachtspunt, aangezien alleenstaanden hiervoor geen beroep kunnen doen op een partner terwijl samenwonenden mogelijk elkaar op bepaalde fronten van hulp kunnen voorzien. De aanwezigheid van voldoende ruimte bij tweepersoonshuishoudens is ook van toepassing op het gebied van uitoefenen van de hobby in de woning. Als de situatie zich voordoet dat op een bepaald moment één lid van huishouden wil ontspannen door tv te kijken en de ander graag in alle rust een puzzel wil maken, dan moet de woning hierin kunnen voorzien. Dit pleit niet alleen voor voldoende ruimte, maar ook voor de aanwezigheid van een extra afsluitbare kamer.
2.4
Cultuur
Als laatste relevante variabele met een onderscheidend vermogen wordt hier cultuur besproken. Gangbare gemeenschappelijke factoren die hier aan ten gronde liggen zijn bijvoorbeeld nationaliteit, geloofsovertuiging en taal. Gelet op de sterk in omvang toenemende groep allochtone senioren, op basis waarvan de meest relevante verschillen zijn te onderscheiden, wordt daar in deze paragraaf kort op ingezoomd. Het grootste deel van de eerste generatie allochtonen zijn in de jaren vijftig, zestig en zeventig van de twintigste eeuw naar Nederland geëmigreerd, met als doel om hier werk te vinden, te studeren of met de hoop een beter leven te leiden dan in het thuisland. De meeste van deze personen zijn oorspronkelijk afkomstig uit Turkije, Marokko en Suriname.
96
Figuur 1 Prognose van het totaal aantal eerste en tweede generatie allochtonen in de leeftijd van 65 jaar of ouder in 2010 – 2050. Eigen bewerking op basis van (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2014c)
In 2014 vormden de Surinaamse, Turkse en Marokkaanse 65-plussers ruim 70 procent van het totaal aantal niet-westerse allochtone senioren in Nederland. Zoals in figuur 1 is te zien neemt het aantal senioren onder deze groepen eerste en tweede generatie allochtonen de komende decennia zeer sterk toe. Momenteel is de grootste groep niet-westerse allochtone senioren van Surinaamse komaf. In 2050 heeft de grootste groep de wortels in Turkije (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2014c). Het sterkst vertegenwoordigd zijn deze drie nationaliteiten in de steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Eindhoven (Van Duin, De Jong, & Broekman, 2006; Centraal Bureau voor de Statistiek, 2014). Met betrekking tot de huishoudenssamenstelling valt op dat Turken en Marokkanen relatief weinig eenpersoonshuishoudens kennen, in tegenstelling tot de Surinaamse ouderen waarvan ongeveer 40 procent alleen woont. Doordat van de gehuwde Marokkaanse en Turkse mannen respectievelijk 70 procent en 34 procent een vrouw hebben die minstens zes jaar jonger is, hebben zij relatief jonge kinderen die vaak nog bij de ouders inwonen. Marokkaanse 55-plussers hadden in 2004 gemiddeld vijf kinderen, Turkse bijna vier en Surinaamse gemiddeld ruim drie kinderen. Met name bij Turkse ouderen wonen deze kinderen vaak in dezelfde buurt. Een mogelijk gevolg hiervan is dat het verlenen van informele hulp door uitwonende kinderen vergemakkelijkt kan worden (Schellingerhout, 2004). Van de grootste etnische minderheidsgroepen in Nederland zijn Turken en Marokkanen gemiddeld het laagste opgeleid (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2005). Surinamers daarentegen behoren tot de hoogst opgeleide groep allochtonen. De verklaring in dit verschil ligt in het feit dat vrijwel alle Turken en Marokkanen vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw naar Nederland emigreerden om werk te kunnen vinden, terwijl een relatief grote groep Surinamers naar Nederland kwam met als doel een studie te volgen. Overigens is voor alle groepen het aandeel ongeschoolde vrouwen hoger dan het aandeel ongeschoolde mannen. Dezelfde verhoudingen zijn te onderscheiden op het gebied van de beheersing van de Nederlandse taal. Van alle allochtonen spreken Turken en Marokkanen doorgaans het minst goed Nederlands, waarbij een deel van de senioren niet zonder hulp van de kinderen een Nederlands gesprek kan voeren. Surinamers hebben zeer weinig moeite met het spreken van de taal (Dagevos, 2001). Deze taalbarrière doet mogelijk de drempel om aanspraak te maken op bijvoorbeeld AWBZ of Wmo zorg vergroten. Met de inkomenssituatie onder deze groepen is het vrij slecht gesteld. Ruim 90 procent van de Marokkaanse, driekwart van de Turkse en ruim de helft van de Surinaamse huishoudens had in 2003 een gestandaardiseerd inkomen van minder dan € 10.000,- per jaar. Daarbij beschouwt iets meer dan 97
80 procent van de Turkse en Marokkaanse 65-plussers hun inkomen als ‘te weinig’ of ‘veel te weinig’ (Schellingerhout, 2004). Dit lage inkomen is deels het gevolg van het feit dat veel allochtone senioren geen recht hebben op een volledige AOW-uitkering. Voor ieder jaar dat zij in de laatste vijftig jaar voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet in Nederland woonachtig zijn geweest, worden zij namelijk 2 procent op hun AOW-uitkering gekort (Nibud, 2014). De meeste allochtone gezinnen hebben één inkomen om van te leven. De grote gezinnen die kenmerkend zijn voor de Turkse en Marokkaanse huishoudens hebben hierdoor het meeste moeite om financieel rond te kunnen komen. Allochtone senioren hebben vaker en op jongere leeftijd last van lichamelijk klachten dan autochtone senioren. De belangrijkste verklaring hiervoor ligt in het fysiek zware arbeidsverleden (Kullberg & Ras, 2004). De grootste verschillen tussen de uiteenlopende nationaliteiten van de ouderen zijn te benoemen op het gebied van mobiliteit, persoonlijke verzorging en beperkingen met het uitvoeren van HDL. Zo heeft 61 procent van de Marokkaanse, 46 procent van de Turkse en 21 procent van de Surinaamse senioren beperkingen met betrekking tot de mobiliteit. Verder heeft ongeveer een derde van de Marokkaanse en Turkse ouderen problemen met de persoonlijke verzorging. Bui (2011) stelt in haar onderzoek naar vergrijzing onder niet-westerse allochtonen in Nederland dat veel Turkse en Marokkaanse senioren zoveel (fysieke) beperkingen hebben, dat het voor vele van hen moeilijk is om zelfstandig te functioneren. Hoewel Surinamers doorgaans minder vaak fysieke aandoeningen hebben, is het aandeel met hart- en vaatziekten hoger dan bij Turken en Marokkanen (Schellingerhout, 2004). Overigens is het niet zo dat allochtonen over de gehele linie ongezonder zijn dan autochtone senioren, doordat ze een ander leef- en voedingspatroon hebben en bijvoorbeeld minder roken. Onderzoek van Kullberg en Ras (2004) toont aan dat 70 procent van de Marokkaanse 55-plussers en 56 procent van de Turkse 55-plussers de voorkeur heeft om zodra gezondheidsproblemen zich voordoen bij hun kinderen in te gaan wonen. Onder Surinamers is dit aandeel met 11 procent beperkt. Daarbij geeft een deel er de voorkeur aan om terug te keren naar het thuisland, maar is dit doordat zij vaak al decennia lang in Nederland wonen en hier hun eigen netwerk hebben opgebouwd veelal niet meer mogelijk. Tot slot zijn veel van deze groepen onbekend met de Nederlandse woonvormen zoals groepswonen of kangoeroewoningen. Het heersende beeld over de verzorgingshuizen onder de allochtone senioren is dat het ontbreekt aan kleur en hartelijkheid. Het aandeel allochtonen in verzorgingshuizen is dan ook laag. Daar komt bij dat het overgrote deel van de verzorgenden in de verzorgingshuizen autochtoon zijn en niet of weinig bekend zijn met andere culturen (Bui, 2011). 2.4.1
Fysiologische behoeften
Het aantal te benoemen relevante aandachtspunten met betrekking tot cultuur blijft beperkt tot de behoefte aan het gemakkelijk schoon kunnen houden van de fysieke omgeving en de behoefte aan hygiëne. Omdat het in sommige culturen, zoals een groot deel van de Marokkaanse en Turkse huishoudens, gebruikelijk is om zonder schoenen door het huis te lopen, is het extra belangrijk dat de vloer goed schoon te houden is. Daarbij moet er bij binnenkomst van de woning ruimte zijn voor een schoenenrek. Verder is het in bepaalde culturen gebruikelijk om meerdere malen per dag te bidden, waaraan een rituele reiniging aan voorafgaat. Voor die culturen is de aanwezigheid van een ruime badkamer met bidet een pré. 2.4.2
Sociale behoeften
Met betrekking tot de sociale behoeftencategorie zijn verschillende aandachtspunten te benoemen, die met name betrekking hebben op het hebben op de invulling van de behoefte aan direct sociaal contact binnen de woning en de behoefte aan sociale ondersteuning. Belangrijke punten van aandacht omtrent het ontvangen van visite is dat bepaalde culturen gekenmerkt worden door grote families, die bij voorkeur in het privédomein moeten kunnen worden 98
ontvangen. Voldoende ruimte dient aanwezig te zijn om de familie en visite te kunnen ontvangen, en deze de mogelijkheid te kunnen bieden om te blijven overnachten. Daarbij blijkt uit de literatuur dat bij sommige culturen, bijvoorbeeld personen van Turkse en Marokkaanse afkomst, de mannen en vrouwen in een aparte ruimte moeten kunnen worden ontvangen, waarbij de vrouwen niet genoodzaakt moeten zijn om de ‘mannenruimte’ te passeren. Ontsluiting via een centrale hal is hiervoor een mogelijke oplossing, evenals het toepassen van verplaatsbare wanden. Bij bijvoorbeeld de Surinaamse cultuur wordt de (gesloten) keuken graag gebruikt als ontmoetingsruimte voor visite. Tot slot is de wijze waarop activiteiten met betrekking tot de geloofsovertuiging worden uitgevoerd een belangrijk aandachtspunt. Wanneer het bijvoorbeeld gebruikelijk is om in het privédomein, of meer specifiek de woon- of slaapkamer, te bidden, dan dient hiervoor voldoende ruimte aanwezig te zijn zodat niet telkens spullen aan de kant moeten worden gezet. 2.4.3
Psychologische behoeften
Te benoemen aandachtspunten met betrekking tot de psychologische behoeftencategorie zijn de behoeften aan personificatie, zelfexpressie, zelfontplooiing en autonomie. Ten behoeve van het kunnen voorzien in de behoefte aan personificatie en zelfexpressie moeten ouderen met verschillende culturele achtergronden de mogelijkheid hebben om eigen identiteit aan de woning te geven. Uit onderzoek van Bui (2011) blijkt namelijk dat verschillende culturen de Nederlandse verzorgingshuizen als ‘zakelijk’, ‘wit’ en ‘kil’ ervaren. Daarom is het extra van belang dat men met de eigen spullen het privédomein en de semiopenbare ruimte kan inrichten, en dat daarbij het gewenste kleur- en materiaalgebruik wordt toegepast. Een ander aandachtspunt is dat het in bepaalde (Islamitische) culturen gebruikelijker is om lid te zijn van een (culturele) vereniging. Zo is ongeveer driekwart van de Turkse, Marokkaanse en Surinaamse 55-plussers lid van een vereniging voor etnische groepen, waarbij het in de meeste gevallen een godsdienstige vereniging betreft (Schellingerhout, 2004). Dergelijke verenigingen dienen dus in de nabijheid aanwezig te zijn, met de eventuele mogelijkheid om die in de semiopenbare ruimte van het woonzorgvastgoed te huisvesten. Op deze wijze heeft men personen met overeenkomstige culturele achtergronden om zich heen, waardoor men zich meer vertrouwd voelt met de omgeving. Dit vertrouwen met de omgeving draagt bij aan de beleving van veiligheid. Het laatste aandachtspunt betreft de wijze waarop in de behoefte aan autonomie wordt voorzien, en meer specifiek het nemen van besluiten met betrekking tot de hulp en de verzorging. In sommige culturen is het bijvoorbeeld gangbaar als de kinderen de zorg op zich nemen, of mogen zorgbehoevenden enkel geholpen worden door personen van het gelijke geslacht (Islam). Hier dient met name rekening mee te worden gehouden bij het organiseren van de zorg. 2.4.4
Functionele behoeften
Relevante aandachtspunten die benoemd kunnen worden met betrekking tot de functionele behoeftencategorie zijn de invulling van de behoefte aan (hulp met) ADL en HDL, het ontspannen buiten de woning en mobiliteit buiten het woongebouw. Benoembare aandachtspunten op het gebied van ADL en HDL hebben onder andere betrekking op het bereiden en nuttigen van de maaltijd. Uit expertinterviews blijkt dat dit door sommige culturen, zoals de Surinaamse, als zeer belangrijk wordt beschouwd, waarbij men tevens graag gezamenlijk kookt. Doorgaans wordt in bijvoorbeeld de Turkse, Marokkaanse en Surinaamse cultuur een gesloten keuken op prijs gesteld. Door deze opzet dient extra aandacht te worden besteed aan het rollator- en rolstoelvriendelijk maken van de woning. Benoembare aandachtspunten met betrekking tot de behoeften aan ontspanning binnen en buiten het woongebouw zijn de mogelijkheid tot het branden van wierook en de aanwezigheid van een privébuitenruimte. Laatstgenoemde is bijvoorbeeld van belang voor Islamitische culturen, omdat het privédomein de enige plek voor de vrouw is waar zij zonder hoofddoek buiten kan zijn. Met betrekking tot het gebruik van de sanitaire voorzieningen dient aandacht te worden besteed aan het feit dat in bepaalde culturen een sterke voorkeur uitgaat naar de aanwezigheid van een apart gastentoilet in het privédomein, of dat deze tenminste niet in de 99
badkamer is geplaatst. Het laatste aandachtspunt heeft betrekking op de behoefte aan mobiliteit buiten de woning. De culturele achtergrond van de bewoners is namelijk van invloed op de vereiste voorzieningen die in de nabijheid van het woongebouw zijn gelegen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een moskee, een kerk, een Islamitische slager, een Surinaamse toko, etc.
100