1
Titel van beroepsjournalist Wet van 30 december 1963 betreffende de erkenning en de bescherming van de titel van journalist (Belgisch Staatsblad van 14 januari 1964) Artikel 1. - Niemand mag gerechtigd worden de titel van beroepsjournalist te voeren tenzij hij aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° Tenminste eenentwintig jaar oud zijn; 2° In België, geheel noch gedeeltelijk vervallen verklaard zijn van de rechten opgesomd in de artikelen 31 en 123 sexies van het Strafwetboek en, onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 2, in het buitenland geen veroordeling hebben ondergaan die, indien zij in België ware uitgesproken, geheel of gedeeltelijk het verlies van deze rechten tot gevolg zou hebben; 3° In zijn hoofdberoep en tegen bezoldiging deelnemen aan de redactie van dag- of periodieke bladen, radio- of televisienieuwsuitzendingen, filmjournaals, of persagentschappen, een en ander voor algemene berichtgeving; 4° Die werkzaamheid tenminste twee jaar lang als gewoon beroep uitgeoefend en ze niet sedert meer dan twee jaar gestaakt hebben; 5° Geen enkele vorm van handel drijven en met name geen op reclame gerichte werkzaamheid uitoefenen, behalve als directeur van een blad, een nieuwsuitzending, een filmjournaal of een persagenschap. Voor de toepassing van dit artikel: a. Moeten onder bladen, radio- of televisienieuwsuitzendingen, filmjournaals of persagentschappen voor algemene berichtgeving verstaan worden die welke, eensdeels, nieuws verstrekken dat betrekking heeft op het actualiteitsgebeuren in `t algemeen en, anderdeels, die welke zich richten tot de lezers, de luisteraars en de toeschouwers in `t algemeen; b. Moeten onder redactie verstaan worden de activiteiten uitgeoefend o.m. als directeur, redacteur, tekenaar, persfotograaf, filmreporter of correspondent voor België. Commerciële, technische en administratieve werkzaamheid alsook correctie-, telex-, reclame en zetterijwerkzaamheid worden geacht buiten de redactie te staan, behalve wanneer zij onder de persoonlijke bevoegdheid van de directeur van het blad, de nieuwsuitzending, het filmjournaal of het persagentschap ressorteren. Art. 2. - Een erkenningscommissie van eerste instantie en een commissie van beroep zullen worden ingesteld om zich uit te spreken of de belanghebbenden aan de bij artikel 1 gestelde voorwaarden tot het verlenen van de titel van beroepsjournalist voldoen of eventueel niet meer voldoen. Indien de betrokkene een veroordeling ondergaan heeft in het buitenland, zullen deze commissies oordelen of, gezien de omstandigheden van het geding, met de in het buitenland uitgesproken veroordeling rekening dient te worden gehouden. De Koning regelt de organisatie en de werking van deze commissies en bepaalt de te volgen procedure. Hij benoemt de werkende en plaatsvervangende leden op dubbele lijsten ingediend door de door hem aangewezen verenigingen en groeperingen. De commissie van beroep wordt evenwel voorgezeten door een werkend lid of een eremagistraat. Art. 3. - Met een geldboete van 200 frank tot 1.000 frank wordt gestraft ieder die zich in het openbaar de titel van beroepsjournalist toeëigent zonder daartoe gerechtigd te zijn. Artikel 85, eerste lid, van het strafwetboek vindt toepassing op dit misdrijf.
2
Werking van de Erkenningscommissie Koninklijk Besluit van 16 oktober 1991 tot vaststelling van de organisatie en de werkwijze van de Erkenningscommissie en van de Commissie van Beroep, alsook van de procedure voor de indiening en het onderzoek van de aanvragen ter verkrijging van de titel van beroepsjournalist (Belgisch Staatsblad 17 april 1992) HOOFDSTUK I. - ERKENNINGSCOMMISSIE Afdeling I. - Samenstelling Artikel 1. De erkenningscommissie van eerste aanleg, die werd ingesteld bij artikel 2 van de wet van 30 december 1963 op de erkenning en bescherming van de titel van beroepsjournalist, omvat drie afdelingen, één Nederlandstalige, één Franstalige en één adviesafdeling voor buitenlandse journalisten. De commissie van beroep, die werd ingesteld bij artikel 2 van de bovengenoemende wet, omvat twee afdelingen, één Nederlandstalige en één Franstalige. Art. 2. De commissie van eerste aanleg en de commissie van beroep hebben hun zetel te Brussel. Elke afdeling van de commissie van eerste aanleg kan echter, bij met redenen omklede beslissing, in een andere provincie-hoofdplaats vergaderen. Art. 3. De Franstalige afdeling en de Nederlandstalige afdeling van de commissie van eerste aanleg bestaan uit acht gewone en acht plaatsvervangende leden. Zij worden paritair door de Koning benoemd op voordracht van de Algemene Vereniging van Beroepsjournalisten in België en van de Belgische Vereniging van de Dagbladuitgevers. De Franstalige en de Nederlandstalige afdeling van de commissie van eerste aanleg kiezen uit hun leden een voorzitter en een secretaris. Voor elk gewoon lid wordt een plaatsvervangend lid benoemd op de zelfde wijze als het gewoon lid. De bovengenoemde verenigingen dragen voor ieder te begeven mandaat een gewoon en een plaatsvervangend kandidaat voor, op dubbele lijsten. Art. 4. De adviesafdeling voor de buitenlandse journalisten van de commissie van eerste aanleg bestaat uit één voorzitter, één plaatsvervangend voorzitter en uit acht gewone en acht plaatsvervangende leden. De Koning benoemt de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter uit de magistraten in werkelijke dienst of uit eremagistraten. De leden van de adviesafdeling voor de buitenlandse journalisten worden door de Koning benoemd op voordracht van de Vereniging van de internationale pers. De adviesafdeling voor de buitenlandse journalisten kiest uit haar leden een secretaris. Als de secretaris verhinderd is of zijn ambt vacant is, verzorgt het jongste lid het secretariaat. Voor elk gewoon lid wordt een plaatsvervangend lid benoemd op de zelfde wijze als het gewone lid. Art. 5. De Franstalige afdeling en de Nederlandstalige afdeling van de commissie van beroep bestaan uit een voorzitter, een plaatsvervangend voorzitter en uit vier gewone en vier plaatsvervangende leden, die door de Koning worden benoemd. De Koning benoemt de voorzitter en plaatsvervangende voorzitter uit de magistraten in werkelijke dienst of uit eremagistraten. De leden van de Nederlandstalige en Franstalige beroepsafdelingen worden paritair benoemd door de Koning op voordracht, op een dubbele lijst, van Algemene Vereniging van Beroepsjournalisten in België en van de Belgische Vereniging van de Dagbladuitgevers. Art. 6. Het mandaat van gewoon of plaatsvervangend lid van de commissies duurt vier jaar.
3
De afdelingen kunnen om de twee jaar voor de helft worden vernieuwd. De eerste maal wordt bij loting uitgemaakt wie van de twee gewone leden, met zijn plaatsvervanger, van elk van de in artikel 3 opgenoemde beroepsverenigingen, het eerste aftreedt. Een gewoon lid dat verhinderd is, wordt door zijn plaatsvervanger vervangen. Bij overlijden of ontslag van een gewoon lid, wordt een nieuw lid benoemd overeenkomstig de procedure bepaald in de artikelen 3 en 5. Het nieuwe lid beëindigt het lopend mandaat. Bij overlijden of ontslag van een plaatsvervangend lid wordt dit lid vervangen volgens dezelfde procedure als een gewoon lid. De duur van het mandaat van dat nieuwe plaatsvervangend lid blijft beperkt tot de duur van het mandaat van het plaatsvervangend lid in wiens plaats hij treedt. De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter van elke afdeling van de commissie van beroep, alsook de voorzitter en plaatsvervangende voorzitter van de adviesafdeling voor de buitenlandse journalisten worden benoemd voor een periode van vier jaar. Afdeling II. - Werkwijze Art. 7. Opdat een afdeling van de commissie van eerste aanleg kan beraadslagen en beslissen, moeten zes leden aanwezig zijn. Opdat de Franstalige en Nederlandstalige afdeling van de commissie van beroep kunnen beraadslagen en beslissen, moeten de voorzitter en twee leden aanwezig zijn. De commissie van eerste aanleg en van de commissie van beroep nemen hun beslissingen bij meerderheid van stemmen van de aanwezige leden. Bij gelijk aantal stemmen wordt het verzoek verworpen. Art. 8. De verenigde afdelingen van de commissie van eerste aanleg en van de commissie van beroep die beraadslagen onder het voorzitterschap van de oudste onder de aanwezige voorzitters, stellen het reglement van orde van de commissie van beroep vast, overeenkomstig de bepalingen van artikel 7, eerste lid. Daarenboven moeten, opdat de commissie zou kunnen beslissen, ten minste twee van de afdelingsvoorzitters en acht leden aanwezig zijn. HOOFDSTUK II. - PROCEDURE Afdeling I. - Erkenning Art. 9. Het verzoek om erkenning van de titel van beroepsjournalist, vergezeld van de stukken ter verantwoording van de aanvraag, wordt door toedoen van de Vereniging van Beroepsjournalisten van België, ingediend bij de Franstalige of Nederlandstalige afdeling van de commissie van eerste aanleg. Voor de buitenlandse journalisten mag het verzoek worden ingediend via de Vereniging voor de internationale pers. Het onderzoek van de aanvragen die worden ingediend door de buitenlandse journalisten, moet worden voorafgegaan door een advies van de adviesafdeling voor de buitenlandse journalisten overeenkomstig de artikelen 16 tot 22 van dit besluit. De aanvrager gebruikt de taal van zijn keuze, die de bevoegdheid bepaalt van de afdeling, opvoorwaarde dat de aanvraag opgesteld is in het Frans of in het Nederlands. Als de aanvraag in het Duits is opgesteld, dan kiest de aanvrager zelf de procedure in het Frans of in het Nederlands; hetzelfde geldt wanneer de aanvraag voor buitenlandse journalisten wordt ingediend in een in België niet gebruikelijk gesproken taal. Art. 10. Voor de buitenlandse journalisten moet worden verstaan onder de stukken ter verantwoording van de aanvraag waarvan sprake in artikel 9, het informatiedossier dat wordt samengesteld door de Belgische diplomatieke of consulaire post in het buitenland of door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Art. 11. Het indienen van de aanvraag mag niet afhankelijk worden gesteld van de aansluiting van de aanvrager bij één van de in artikelen 3 en 4 vermelde verenigingen. Art. 12. In de afdeling gebeurt het onderzoek op basis van het verslag van een lid dat de voorzitter aanwijst.
4
De procedure wordt in beginsel aan de hand van de stukken gevoerd. De aanvrager kan echter worden opgeroepen als de afdeling dat nodig acht. Hij moet worden opgeroepen als de aangeduide verslaggever besluit dat de aanvraag moet worden verworpen. In die gevallen wordt de oproeping bij ter post aangetekende brief aan de woonplaats van de betrokkende gericht, ten minste veertien dagen voor de datum die voor de verschijning is bepaald. Als de regelmatig opgeroepen belanghebbende niet verschijnt wordt hij, op dezelfde wijze en binnen dezelfde termijn, een tweede maal opgeroepen. Als de betrokkene op de tweede oproeping niet ingaat zonder zijn afwezigheid te hebben verantwoord, beslist de commissie en die beslissing kan enkel bij hoger beroep worden betwist. Art. 13. De opgeroepen aanvrager mag zich laten bijstaan en eventueel vertegenwoordigen door een advocaat of door eender welk ander persoon van zijn keuze, die vooraf door de voorzitter is aanvaard; wanneer de voorzitter tijdens de zitting weigert die persoon te aanvaarden, wordt de zaak verdaagd naar een latere zitting. Art. 14. Na het verslag en, eventueel, na de verschijning van de aanvrager of van zijn vertegenwoordiger, besluit de voorzitter de besprekingen. De beslissing wordt uitgesproken binnen de maand die volgt op de afsluiting van de besprekingen. Een door de voorzitter voor eensluitend verklaard afschrift van de beslissing wordt ter kennis gebracht van de belanghebbende, op zijn woonplaats en bij ter post aangetekende brief, binnen een termijn van veertien dagen na de beslissing. Bij afwijzing van de aanvraag en onverminderd de bepalingen die van toepassing zijn op de buitenlandse journalisten, moet de beslissing met redenen omkleed zijn en de kennisgeving moet de tekst van de bepalingen van deze afdeling vermelden. Art. 15. De belanghebbende kan beroep aantekenen tegen de beslissing van de erkenningscommissie van eerste aanleg binnen de twee maanden na de kennisgeving ervan, bij ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van de afdeling die de beslissing heeft genomen. Het dossier wordt binnen de veertien dagen na ontvangst van het beroepschrift overgezonden aan de voorzitter van de bevoegde afdeling van de commissie van beroep. Het beroep wordt behandeld en de beslissing wordt genomen en ter kennis gebracht overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 11, 12, 13 en 14, binnen de maand volgend op de afsluiting van de besprekingen voor de commissie van beroep. Afdeling II. - Adviesprocedure Art. 16. Wanneer een verzoek om erkenning van de titel van beroepsjournalist wordt ingediend door een buitenlands journalist bij de Franstalige of Nederlandstalige afdeling van de commissie van eerste aanleg, vraagt de voorzitter van de desbetreffende afdeling om het advies van de adviesafdeling voor de buitenlandse journalisten. De voorzitter zendt daartoe de aanvraag samen met de stukken ter verantwoording van het verzoek, binnen de veertien dagen na de indiening van de aanvraag, over aan de voorzitter van de adviesafdeling voor de buitenlandse journalisten. Art. 17. De adviezen van de adviesafdeling voor de buitenlandse journalisten zijn met redenen omkleed. Zij worden ondertekend door de voorzitter en de secretaris. Zij zijn opgesteld in de taal van de procedure. Art. 18. In de afdeling gebeurt het onderzoek op basis van het verslag van een lid dat de voorzitter aanwijst. De procedure wordt in beginsel aan de hand van de stukken gevoerd. De aanvrager kan echter worden opgeroepen als de afdeling dat nodig acht. Hij moet worden opgeroepen als de aangeduide verslaggever besluit dat de aanvraag moet worden verworpen. In die gevallen wordt de oproeping bij ter post aangetekende brief aan de woonplaats van de betrokkene gericht, ten minste veertien dagen voor de datum die voor de verschijning is bepaald. Als de regelmatig opgeroepen belanghebbende niet verschijnt wordt hij, op dezelfde wijze en binnen dezelfde termijn, een tweede maal opgeroepen.
5
Als de betrokkene op de tweede oproeping niet ingaat zonder zijn afwezigheid te verantwoorden, beslist de afdeling. Art. 19. De aanvrager die uitgenodigd wordt om te verschijnen, mag zich laten bijstaan en eventueel vertegenwoordigen door een advocaat of door eender welk ander persoon van zijn keuze, die vooraf door de voorzitter is aanvaard; wanneer de voorzitter tijdens de zitting weigert die persoon te aanvaarden, wordt de zaak verdaagd naar een latere zitting. Art. 20. Het advies wordt uitgesproken binnen de maand die volgt op de afsluiting van de besprekingen en het wordt binnen diezelfde termijn ter kennis gebracht van de voorzitter van de erkenningsafdeling die erom verzocht heeft. Na die termijn wordt het advies gunstig geacht betreffende de erkenning of de intrekking. Art. 21. Een door de voorzitter voor eensluidend verklaard afschrift van het advies wordt ter kennis gebracht van de belanghebbende, op zijn woonplaats en bij ter post aangetekende brief, binnen een termijn van veertien dagen na de beslissing. Art. 22. De beslissingen van de Franstalige of de Nederlandstalige afdeling van eerste aanleg of van beroep worden in het bijzonder met redenen omkleed indien zij het advies van de adviesafdelingen voor de buitenlandse journalisten niet volgen. Zij preciseren omstandig waarom het advies van de adviescommissie niet werd gevolgd. Afdeling III. - Intrekking van de erkenning Art. 23. Diegene aan wie de titel van beroepsjournalist is verleend, moet, zodra hij niet meer voldoet aan de vereisten bepaald in artikel 1 van de wet van 30 december 1963, de voorzitter van de afdeling van de commissie, die over zijn aanvraag heeft beslist, hiervan op de hoogte brengen. De in artikel 3 bedoelde verenigingen kunnen de voorzitter van de bovengenoemde afdeling inlichten over feiten die tot de intrekking van de erkenning kunnen leiden. Onverminderd het vierde lid van dit artikel, wordt de procedure gevoerd overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 12, 13 en 14. De betrokkene dient opgeroepen te worden wanneer de aangeduide verslaggever besluit dat de erkenning moet worden ingetrokken. Bij intrekking van de erkenning moet de beslissing met redenen omkleed zijn en de tekst van de bepalingen van dit hoofdstuk vermelden. HOOFDSTUK III. - DIVERSE BEPALINGEN Art. 24. De personen aan wie de titel van beroepsjournalist is verleend, ontvangen, door toedoen van de Eerste Minister, een kaart waarvan deze de vorm, de kleur en de vermeldingen bepaalt. Met het oog op de uitreiking van de kaart van beroepsjournalist wordt van de beslissingen die de erkenning verlenen of intrekken, aan de Eerste Minister een afschrift overgezonden, dat voor eensluidend is verklaard door de voorzitter van de afdeling die ze heeft gewezen. Art. 25. Het koninklijk besluit van 26 januari 1965 tot vaststelling van de organisatie en de werkwijze van de erkenningscommissie en van de commissie van beroep, alsook van de procedure voor de indiening en het onderzoek van aanvragen ter verkrijging van de titel van beroepsjournalist, wordt opgeheven. Art. 26. De commissies van eerste aanleg en beroep, die zijn opgericht bij koninklijk besluit van 26 januari 1965 worden ontbonden op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit. Zij behouden niettemin hun bevoegdheden voor de aanvragen die nog in behandeling zijn en dit tot op het ogenblik dat over die aanvragen een definitieve beslissing is genomen. Er wordt overgegaan tot de oprichting van nieuwe commissies van eerste aanleg en van beroep binnen de twee maanden volgend op de inwerkingtreding van dit besluit. Art. 27. Onze Eerste Minister, Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Buitenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
6
Persdocumenten en identificatietekens Koninklijk besluit van 12 april 1965 (diverse keren gewijzigd) tot instelling van identificatiedocumenten en -kentekens ten behoeve van beroepsjournalisten en persbedrijven (Belgisch Staatsblad van 21 mei 1965) HOOFDSTUK I - ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1. - De identificatiedocumenten en -kentekens die worden afgegeven aan beroepsjournalisten en aan persbedrijven, dienen alleen om de identificatie van de journalisten bij het uitoefenen van hun beroep te vergemakkelijken en om de openbare overheid in staat te stellen de vertegenwoordigers van de pers alle medewerking te verlenen die met de omstandigheden overeen te brengen is. Onder «persbedrijven», voor zover deze zich aan algemene berichtgeving wijden, moeten worden verstaan de bedrijven die dagbladen of periodieken uitgeven, de bedrijven voor radio- en televisienieuwsuitzendingen of fotoberichtgeving, de bedrijven voor filmjournaals en de persagentschappen. HOOFDSTUK II - IDENTIFICATIEDOCUMENTEN EN -KENTEKENS AFGEGEVEN AAN BEROEPSJOURNALISTEN EN AAN PERSBEDRIJVEN Art. 2. - Er wordt een «nationale perskaart » afgegeven aan de journalisten die gemachtigd zijn om de titel van beroepsjournalist te voeren. Het verlies van die titel heeft de intrekking van de nationale perskaart tot gevolg. Art. 3. - Op de nationale perskaart komen voor, benevens het zegel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, een volgnummer en de foto van de houder, zijn naam, voornamen, nationaliteit, woon- of verblijfplaats, het nummer van zijn identiteitskaart of identiteitsbewijs, zijn geboorteplaats en -datum, alsook de naam van het persorgaan waaraan hij medewerkt. Die perskaart draagt de handtekening van de Minister van Binnenlandse Zaken of van diens gemachtigde, zomede van de burgemeester der gemeente waar de zetel van het persbedrijf gevestigd is. Art. 4. - Samen met de nationale perskaart wordt een ronde insignekaart afgegeven. De journalist die er gebruik van maakt, moet zijn perskaart bij zich hebben en op elke vordering van de overheid vertonen. Art. 5. - Op deze insignekaart komen voor, een volgnummer, de foto van de houder, zijn naam en voornamen, de naam van het persorgaan waaraan hij medewerkt, zomede de handtekening van de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken of van diens gemachtigde. Art. 6. - De nationale perskaart en de insignekaart zijn van groene kleur en dragen eenzelfde ordenummer. Art. 7. - Door de Minister van Binnenlandse Zaken worden doorgangsbewijzen voor persauto's afgegeven binnen de perken die hij noodzakelijk acht en op aanvraag van een persbedrijf. Art. 8. - De doorgangsbewijzen voor persauto's zijn onpersoonlijk. Art. 9. - Het doorgangsbewijs voor persauto's bestaat in een bedrukt karton dat op de voorruit van de wagens dient te worden aangebracht. Het is van dezelfde kleur als de nationale perskaart. Art. 10. - De persbedrijven mogen het hun verstrekte doorgangsbewijs voor persauto's aan om het even welke medewerker overhandigen, op voorwaarde dat deze houder is van een nationale perskaart.
7
Het doorgangsbewijs voor persauto's mag met om het even welke wagen - privé-wagen, taxi, huurauto worden gebruikt. Met uitzondering van de bestuurder van de wagen, moeten al de inzittenden in het bezit van hun nationale perskaart zijn. Art. 11. - Het auto-insigne, dat de Algemene Belgische Persbond alleen aan houders van een nationale perskaart afgeeft wordt erkend als middel tot identificatie van beroepsjournalisten. Dat insigne is een 16 centimeter hoge en 12 centimeter brede metalen plaat, met een rode Belgische leeuw en, in het zwart, het opschrift «Pers-A.B.P.» en «A.G.P.B.-Press», een en ander op vergulde grond. Op de plaat staat voorts een volgnummer en is een metalen kleefplaatje bevestigd met de handtekening van de voorzitter van de Algemene Belgische Persbond en met opgave van de jaren waarvoor de plaat geldig is. Art. 12. - De auto-insignes dienen op de voorruit van de wagen te worden aangebracht. HOOFDSTUK III - WlJZE WAAROP DE IDENTIFICATIEDOCUMENTEN EN -KENTEKENS AFGEGEVEN, VERNIEUWD EN INGETROKKEN WORDEN Art 13. - De nationale perskaart en de insignekaart worden door de Minister van Binnenlandse Zaken uitgereikt op aanvraag, hetzij van de verzoeker, hetzij van de Algemene Belgische Persbond. Art. 14. - Elke aanvraag om uitkering van een nationale perskaart en van een insignekaart wordt onderzocht door de Algemene Belgische Persbond die nagaat of de verzoeker gemachtigd is de titel van beroepsjournalist te voeren. Art. 15. - De aanvragen om nationale perskaarten en insignekaarten worden om de vijf jaar hernieuwd. De Algemene Belgische Persbond waakt er over dat de documenten, waarvan de houders overleden zijn of de titel van beroepsjournalist verloren hebben, uit de omloop genomen worden. Hij zendt deze documenten aan de Minister van Binnenlandse Zaken terug. Art. 16. - De nationale perskaarten en insignekaarten, aangevraagd in de loop van een kalenderjaar, worden afgegeven tussen 15 februari en 31 maart van het daarop volgend kalenderjaar. Bij de aanvragen moeten drie foto's van elk der verzoekers worden gevoegd. Art. 17. - De nationale perskaarten en de insignekaarten worden gemaakt op kosten van de Staat, die er eigenaar van blijft. Art. 18. - Zodra de houder van de nationale perskaart en van de insignekaart de titel van beroepsjournalist verliest, trekt de Minister van Binnenlandse Zaken die documenten in of maakt hij ze ongeldig. Hij stelt de voorzitter van de Algemene Belgische Persbond hiervan in kennis. Art. 19. - De aanvragen om doorgangsbewijzen voor persauto's worden om de vijf jaar vernieuwd. Zij worden ingediend en uitgereikt overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 van dit besluit. Art. 20. - Wanneer het persbedrijf dat een doorgangsbewijs voor persauto's heeft gekregen, zijn werkzaamheid stopzet, moet dat doorgangsbewijs hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de Algemene Belgische Persbond aan de Minister van Binnenlandse Zaken teruggezonden worden. Art. 21. - Alleen de Algemene Belgische Persbond is gemachtigd de auto-insignes, bedoeld bij artikel 11, uit te reiken. Hij treft alle dienstige voorzieningen om wederrechtelijk gebruik van de insignes te voorkomen en waakt, zodra daar aanleiding toe bestaat, over de intrekking ervan. HOOFDSTUK IV - STRAFBEPALING Art. 22. - Onverminderd de toepassing van de bepalingen van het strafwetboek, wordt het gebruik van identificatiedocumenten of -kentekens, ingesteld krachtens of in uitvoering van dit besluit, wanneer deze
8
stukken vervallen of nagemaakt zijn, beschouwd als een onwettige toeëigening van de titel van beroepsjournalist in de zin van artikel 3 van de wet van 30 december 1963. HOOFDSTUK V - OPHEFFENDE BEPALINGEN EN BEPALINGEN BETREFFENDE DE INWERKINGTREDING VAN DIT BESLUIT Art. 23. - Worden opgeheven van de datum van inwerkingtreding van dit besluit af, de ministeriële besluiten van 4 januari 1940, 27 december 1946, 27 februari 1959 en 23 september 1963. Art. 24. - Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1966. Art. 25. - Onze Minister van Binnenlandse Zaken en van het Openbaar Ambt is belast met de uitvoering van dit besluit.
T-kaart Ministeriële omzendbrief van 10 april 1997 houdende instelling van een nieuw identificatieteken ten behoeve van de personen die technische bijstand verlenen aan beroepsjournalisten (T-kaart) 1. - Er wordt een nieuw identificatiekenteken ingesteld ten behoeve van personen die technische bijstand verlenen aan beroepsjournalisten bij de taak van informatieverzameling. Het identificatiekenteken wordt slechts uitgereikt aan personen die als hoofdberoep en tegen bezoldiging technische bijstand verlenen aan beroepsjournalisten. Onder personen die technische bijstand verlenen zijn o.a. begrepen: - het fotografisch laboratoriumpersoneel; - de radio- en TV-technici; - de regisseurs. Het kenteken heeft enkel tot doel de identificatie van die personen te vergemakkelijken in de uitoefening van de technische bijstand die zij verschaffen en de openbare overheid in staat te stellen alle medewerking te verlenen die met de omstandigheden in overeenstemming te brengen is. Het identificatiekenteken verschaft aan de houders ervan dan ook geen automatisch toegangs- of doorgangsrecht. In geen geval mag het gebruikt worden om opdrachten van journalistieke aard uit te voeren. 2. - Het identificatiekenteken wordt uitgereikt door de Minister van Binnenlandse Zaken op verzoek van de Algemene Vereniging van de Beroepsjournalisten in Belgïe. De aanvraag tot het bekomen van een identificatiekenteken gaat uit van de betrokken persoon, moet gemotiveerd zijn, en vergezeld van de nodige bewijsstukken waaruit blijkt dat de aanvrager voldoet aan de voorwaarden opgenomen onder punt 1. Bij de aanvraag voegt de verzoeker twee pasfoto's. Zij wordt ingediend bij de Algemene Vereniging van Beroepsjournalisten van Belgïe (A.V.B.B.) door gebruik te maken van het aan deze omzendbrief gehechte modelformulier (bijlage I). De aanvraag wordt op identiek dezelfde wijze behandeld als een aanvraag voor erkenning van beroepsjournalist. 3. - Het identificatiekenteken wordt op naam gesteld. Het bestaat uit een geplastificeerde kaart van 105 mm. hoog en 74 mm. breed met daarop op de voorkant volgende gegevens: - vaste gegevens: de vermeldingen «Koninkrijk Belgïe - Royaume de Belgique», «Ministerie van Binnenlandse Zaken - Ministère de l'Intérieur», de vermelding «Technisch medewerker-Assistant technicien», een kader «PERS-PRESSE» en de geldigheidsduur, een zwarte letter «T», de handtekening van de Secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en de tekst «Dit kenteken heeft alleen tot doel de identificatie van de titularis te vergemakkelijken in de uitoefening van de technische bijstand die hij verschaft en de openbare overheid in staat te stellen alle medewerking te verlenen die met
9
de omstandigheden in overeenstemming te brengen is » en «Cet insigne a pour seul objet de faciliter l'identification de son titulaire dans l'exercice de l'assistance technique qu'il fournit et de permettre aux autorités publiques de lui prêter tout le concours compatible avec les circonstances». - variabele gegevens: de foto van de titularis, een volgnummer, het nummer van de identiteitskaart, geboorteplaats en-datum, nationaliteit, naam, voornaam, persorgaan en specialiteit. 4. - De identificatiekentekens voor personen die technische bijstand verlenen aan beroepsjournalisten worden aangemaakt op kosten van de Staat die er eigenaar van blijft. Zij worden door de Minister van Binnenlande Zaken aan de A.V.B.B. toegezonden, die ze op haar beurt aan de aanvrager afgeeft. 5. - De aanvragen tot het bekomen van identificatiekentekens voor de personen die technische bijstand verlenen aan beroepsjournalisten worden om de vijf jaar hernieuwd. De hernieuwing van de identificatiekentekens valt samen met de hernieuwing van de identificatie-documenten en-kentekens van de beroepsjournalisten. 6. - Jaarlijks zal de A.V.B.B. nagaan of de houder van de identificatiekenteken nog steeds in de uitreikingsvoorwaarden, weergegeven onder punt 1, verkeert. In bevestigend geval wordt door de A.V.B.B. op de achterzijde van het identificatiekenteken een zegel aangebracht. Indien de houder van het identificatiekenteken niet langer voldoet aan de eisen gesteld onder punt 1, trekt de minister van Binnenlandse Zaken, hetzij rechtstreeks, hetzij op verzoek van de A.V.B.B, het document in of maakt hij het ongeldig. Hij stelt de voorzitter van de A.V.B.B. hiervan in kennis. 7. - Naar analogie met de identificatie-documenten en-kentekens voor de beroepsjournalisten zal de kleur van het identificatiekenteken voor de personen die technische bijstand verlenen aan beroepsjournalisten eveneens om de vijf jaar veranderd worden. Voor de periode van 1 januari 1997 tot 31 december 2002 is deze kleur wit. 8. - De A.V.B.B. waakt erover dat de identificatiekentekens waarvan de houders overleden zijn of die het beroep hebben opgegeven uit de omloop worden genomen. Deze documenten dienen aan de Minister van Binnenlandse Zaken te worden teruggestuurd. 9. - Het nieuw identificatiekenteken voor personen die technische bijstand verlenen aan beroepsjournalisten wordt van kracht op 1 juli 1997. 10. - Het oude identificatiekenteken, ingesteld bij ministerieel rondschrijven van 4 februari 1983 (bestaande uit een geelkleurig karton van 16 cm hoog bij 12 cm breed met daarop een grote rode hoofdletter T en de volgende vermeldingen in het zwart «Ministerie van Binnenlandse Zaken - Ministère de l'Intérieur A.V.B.B. - A.G.J.P.B.») wordt behouden als auto-insigne met als enig doel de bestuurders van de persvoertuigen de mogelijkheid te bieden materiaal dienstig voor de beroepsjournalist ter plaatse te brengen en/of materiaal of informatie op drager af te halen. Dit auto-insigne verleent de autobestuurder geen automatisch toegangs-of doorgangsrecht. In geen geval mag het gebruikt worden om opdrachten van journalistieke aard uit te voeren of om technische bijstand aan beroepsjournalisten te verlenen. De procedure tot het bekomen van dit identificatiekenteken, zoals ingesteld bij het ministerieel rondschrijven van 4 februari 1983, wordt behouden. De Minister, Johan VANDE LANOTTE