Tim en de geheime valken Ragna Clocquet
Inhoud
1.
Romeinse droom
2
2.
Naar het museum
3
3.
Geheime speurtocht
8
4.
Een Valk
12
5.
Strijdwagen
14
6.
Romeinse schildpad
18
7.
Valkhofburcht
26
8.
IJskelder
34
9.
Musoppie
41
10.
Murobbie
46
11.
Toekomst
53
1
Romeinse droom Tim stond op het voetbalveld. Hij speelde een wedstrijd. Hij was vlakbij de keeper. Hij wilde snel omkijken naar zijn teamgenootje of die de bal naar hem zou spelen zodat hij kon scoren. Wat raar, dacht hij. Hij kon zijn hoofd bijna niet draaien. Zijn hoofd was heel zwaar, net of iemand hem de grond in duwde. Hij kreeg er pijn van in zijn nek. Hij wilde even op zijn hoofd voelen om te controleren wat er op zijn hoofd zat, maar zijn hand kon hij bijna niet optillen. Verbaasd keek hij naar zijn handen. Hij zag dat hij met zijn rechterhand een speer vasthield en met zijn linkerhand een schild. Hij bewoog zijn ogen naar boven en zag net een randje van een metalen helm, die op zijn hoofd stond. De leren koortjes waarmee de helm was vastgemaakt, voelde hij onder zijn kin. Hij keek naar beneden. In plaats van zijn clubkleren, droeg hij een harnas. Het harnas was gemaakt van metalen platen die aan elkaar vastgemaakt waren met leren riempjes. Het harnas was heel zwaar. Hij keek verder naar beneden. In plaats van voetbalschoenen droeg hij sandalen. Hij tilde zijn linkervoet op en keek eronder. Hij zag metalen noppen. Een speer, een schild, een helm, een harnas en sandalen, dacht Tim verbaasd. Hij was een Romein! Tim keek op naar zijn teamgenootje. De bal werd hard in zijn richting geschopt. Hij wilde schoppen, maar het schild zat in de weg. De bal kaatste tegen het schild en werd van richting veranderd. De bal schoot naar het doel. De keeper was zo verbaasd over de Romein op het veld, dat hij niet reageerde. Goal! Toen schrok bij wakker. Het was pas zes uur ’s ochtends.
2
Naar het museum Vandaag zou Tim met de klas naar Museum Het Valkhof in Nijmegen gaan. Snel trok hij zijn spijkerbroek en shirt aan. Zijn rugzak had hij ’s avonds al gepakt. Was hij nog iets vergeten? Hij keek even om zich heen. Wacht, mijn zaklamp. Die neem ik ook maar mee, je weet maar nooit. Om acht uur moesten de leerlingen verzamelen op school. Een grote bus stond al klaar. De meeste leerlingen waren er al. Gelukkig was zijn vriend Luc er ook. ‘Hoi Luc, wij gaan naast elkaar zitten, hé,’ zei Tim. ‘Ja, en ik heb van mama snoep meegekregen voor onderweg. Jij mag ook wat,’ zei Luc. ‘Kom, we gaan in de bus zitten.’ Naast Tim en Luc, aan de andere kant van het gangpad, zat Maud. Eigenlijk keek Tim wel een beetje op tegen Maud. Ze was best wel slim. Hijzelf natuurlijk ook, maar in de klas gaf Maud soms een antwoord dat hij niet zelf had kunnen bedenken. Dan was hij een beetje jaloers. ‘En Maud, goed opgelet bij geschiedenis? Jij weet zeker alles van de Romeinen?’ vroeg hij. ‘Ik heb thuis een boek over de Romeinen,’ zei Maud. ‘Er staan plaatjes in van hun huizen en hoe ze leefden. Die Romeinen waren best slim. Ze hadden al vloerverwarming!’ ‘Vloerverwarming?’ vroeg Luc. ‘Hadden ze 2000 jaar geleden al vloerverwarming? Ik wed dat het museum zelf niet eens vloerverwarming heeft!’ ‘Weet ik niet,’ zei Maud. ‘De meester heeft gezegd dat ze vandaag ook gaan vertellen over het museum zelf. Dus niet wat ze er laten zien maar over het gebouw. Dan kunnen we vragen of het museum vloerverwarming heeft.’ ‘Ik wil weten of het museum zelf stroom maakt,’ zei Tim. ‘Mijn vader heeft vorig jaar op ons dak zonnepanelen laten leggen die elektriciteit maken en nu draait onze stroommeter rondjes achteruit! Nu hoeven we minder te betalen voor onze elektriciteit! Als je trouwens veel weet van de Romeinen, mag je wel bij mij en Luc in het groepje. Dan kunnen we mooi winnen met de speurtocht!’
3
Na een uurtje waren ze bij het museum. De bus stopte naast een groot plein. Meester Maarten ging binnen om de kaartjes regelen. De kinderen moesten op het plein wachten. Tim hoorde zijn klasgenoten druk praten. Hij zag iemand op het muurtje klimmen dat voor het museum stond. Hij liep verder het plein op en keek naar het gebouw. Hij zag een modern gebouw. Het was een rechthoekig gebouw met veel glas. Het was een soort groen glas. Je kon er niet doorheen kijken. Alleen beneden kon hij naar binnen kijken. En op de eerste verdieping zag hij alleen de benen lopen van bezoekers.
Op het plein zag hij een schuine paal. Het onderste stuk was groen, erboven waren zwarte blokken. Bovenop zat een gouden schildpad. Tim kon nog net het kopje zien en een pootje dat over de rand stak. Raar dat de paal zo scheef stond, dacht hij. De meester kwam terug om te vertellen dat ze naar binnen konden gaan. Ze zouden verzamelen in een aparte ruimte. Een meneer van het museum kwam uitleg geven over het museum. ‘Het Museum Het Valkhof is in 1999 geopend door koningin Beatrix, de moeder van koning Willem Alexander,’ vertelde hij. ‘Dat is dus vlak voordat jullie geboren waren. Het museum ligt in een park en is genoemd naar dit park: Het Valkhof. Dit park ligt op een kleine heuvel met uitzicht over de rivier de Waal. Al heel lang wordt deze heuvel gebruikt. Koningen en keizers hebben hier gewoond. De Romeinen hadden ruim 2000 jaar geleden een legerkamp gebouwd in de buurt van deze heuvel. Karel de Grote had rond het jaar 800 een burcht op de heuvel.’ ‘Je bedoelt een palts?’ vroeg Tim. ‘Een wat?’ vroeg Luc verbaasd. ‘Een palts,’ zei Tim. 4
‘Ja,’ antwoordde de meneer. ‘Karel de Grote had een palts gebouwd, dat is een soort kasteel voor een koning.’ ‘Hoe weet jij dat nou?’ vroeg Luc fluisterend aan Tim. ‘Oh, gewoon, dat hebben we op school gehad bij geschiedenis,’ fluisterde Tim terug. ‘Die keer dat jij even niet oplette.’ Tim glimlachte er breed bij. Zijn vriend lette wel vaker niet op. ‘Oh, toen,’ zei Luc met een even brede glimlach. Hij wist zelf ook wel, dat hij tijdens de les niet altijd zijn aandacht erbij kon houden. ‘Toen was ik aan andere belangrijke dingen aan het denken.’ De meneer vertelde verder. ‘De burcht is afgebrand en na ongeveer 400 jaar weer opgebouwd en uitgebreid tot een burchtcomplex met kasteelmuren, uitkijktorens en een grote reuzentoren, de donjon.’ Nu lette Luc wel goed op. Hij wist dan misschien niet zoveel van Romeinen maar van ridders wist hij alles. Het was zijn favoriete onderwerp. Als hij met zijn ouders op vakantie was, gingen ze vaak naar kastelen. Naar heel dure kastelen, waar koningen hadden gewoond. Maar ook naar oude, kapotgeschoten ruïnes. Die vond hij het spannendst. Dan ging hij altijd op zoek naar geheime gangetjes en kerkers diep onder de grond. ‘Er zijn tekeningen en schilderijen van het burchtcomplex gevonden, die gemaakt zijn in het jaar 1600,’ vertelde de meneer. ‘De schilderijen hangen nu in het museum. Die zullen jullie straks zien. Rond 1800 braken de Fransen het burchtcomplex af. De regering van toen vond het te duur om de burcht weer op te bouwen. Ze besloten om het gebouwencomplex te slopen en alleen de twee kapellen te bewaren. De stenen van de burcht werden verkocht en gebruikt voor nieuwe gebouwen in Amsterdam. Daar kregen ze toen 90.000 gulden voor. Dat was toen heel veel geld.’ ‘Echt?’ vroeg Luc verbaasd. ‘Zonde dat ze het kasteel hebben gesloopt. Maar waarom hebben ze het niet opnieuw gebouwd?’ ‘Omdat het te duur was,’ herhaalde de meneer. ‘Er is nu dus in het park Het Valkhof niet veel meer te zien van de Valkhofburcht. Maar er zijn plannen om de donjon van de Valkhofburcht te herbouwen. Wie weet zien jullie hier nog ooit de Valkhofburcht. Waar de naam Valkhof vandaan komt, is niet duidelijk. Sommige zeggen dat een koning valken gehouden zou hebben op de voorplaats van het hof.’ ‘Dus zo’n 1200 jaar heeft hier een kasteel gestaan?’ vroeg Luc met verwondering in zijn stem. ‘Zo zou je het kunnen zeggen,’ zei de meneer.
5
‘En toen hebben ze het kasteel maar gesloopt?’ vroeg Luc teleurgesteld. ‘Ja,’ antwoordde de meneer. ‘Stom,’ zei Luc verontwaardigd. Hij klonk een beetje boos. ‘Anders hadden we nu in het kasteel kunnen zijn in plaats van in dit museum. Dan had ik ridder kunnen zijn met een zwaard!’ Daarna vertelde de meneer over het museum. ‘Het museum is ontworpen door een bekende Nederlandse architect, Ben van Berkel. Het ontwerpen van een museum is heel moeilijk. Je moet vooraf alles bedenken, terwijl je niet precies weet wat er in het museum gaat gebeuren. Een tijdje geleden hebben ze besloten om het museum te gaan verbouwen. Dat noemen ze met een moeilijk woord renoveren. Muren moesten anders worden geplaatst en de installatie moest worden aangepast. Het restaurant zat achter in het gebouw en moest voorin het gebouw komen, aan het plein. Dan kon er ook een terrasje op het plein worden gemaakt. En het museum moest ook duurzamer en energiezuiniger worden. Het museum heeft dezelfde architect gevraagd om een ontwerp te maken voor de renovatie van het gebouw. De architect vond de grote, rechte trap in het midden van het gebouw heel belangrijk. Deze trap is het hart van het gebouw. Als je voor de trap staat en omhoog kijkt, kun je dwars door het gebouw naar buiten kijken. Als je je omdraait, kun je over het plein voor het museum de oude binnenstad van Nijmegen zien. Bij de plannen voor de renovatie is heel goed nagedacht hoe de trap nog beter gemaakt kon worden. Kijk straks zelf maar als je bij de trap bent hoe het is geworden.’ Daarna legde de meneer uit wat ze gingen doen. ‘Jullie maken groepjes van ongeveer vier kinderen,’ zei de meneer. Luc knipoogde naar Tim. ‘Wij samen,’ fluisterde hij. ‘Jullie krijgen een boekje met een speurtocht door het museum,’ zei de meneer. ‘Elk groepje begint op een andere plek, zodat jullie elkaar niet in de weg lopen. In het boekje dat je krijgt, staat een plattegrond met nummers. Groepje 1 begint op de plattegrond bij nummer 1, groepje 2 begint bij nummer 2, en zo verder. Wie van jullie kan een plattegrond lezen?’ vroeg hij. Tim stak zijn vinger op. ’Kom eens hier,’ zei de meneer. ‘Vertel maar waar we nu zijn.’
6
Tim keek in het boekje. Hij zag drie plattegronden. De trap bij de ingang herkende hij. Hij dacht even na hoe ze waren gelopen. Bij de ingang naar links en toen weer rechts en toen een stuk rechtdoor, naar de achterkant van het gebouw. ‘Hier,’ zei hij, ‘in deze ruimte.’ Hij wees de ruimte aan op de plattegrond. ‘Klopt,’ zei de man. Hij liet zien waar ze nu waren. ‘Een paar groepjes beginnen beneden, een paar groepjes beginnen boven. En één groepje begint hier. Maken jullie nu maar groepjes.’ Snel liep iedereen door elkaar. Sam en Marc liepen naar Robert en Diederik. Lisa, Kiki, Sterre en Evelien stonden bij elkaar. Luc liep snel naar Tim. Ze wenkten naar Maud. Maud kwam naar hen toe. De meneer deelde de boekjes uit. De eerste groepjes gingen naar beneden. De andere naar boven. Meester Maarten ging ook meteen naar boven. Daar zou hij een oogje in het zeil houden. Luc, Tim en Maud waren de laatsten in het lokaal.
7
Geheime speurtocht ‘Zo,’ zei de meneer, ‘nog drie kinderen over. Mooi.’ ‘Voor jullie,’ zei hij met een geheimzinnige glimlach, ‘heb ik een speciale speurtocht.’ Maud vond dat hij een beetje eng lachte. Ze keek eens goed naar hem. Hij had pretlichtjes in zijn ogen en een scheef glimlachje. Hij had een klein zwart baardje. Zijn haren waren pikzwart en piekerig. Meneer Piekebol, dacht ze. Ze keek naar Tim en Luc. Die leken het wel spannend te vinden. ‘Jullie speurtocht,’ zei de man, ‘leidt naar een geheime code. Om de code te vinden, moeten jullie op valkenjacht. Alsjeblieft.’ Hij gaf de geheime speurtocht aan Tim. ‘Maar let op,’ ging hij verder, ‘alleen jullie kunnen de code zien. Ik denk dat jullie samen slim genoeg zijn om de code te ontcijferen. En niemand mag weten dat jullie deze geheime speurtocht volgen! Daarom lijkt deze speurtocht op de andere speurtochten. Alleen in deze zitten extra aanwijzingen. Succes!’ Meteen verliet de man de ruimte. Luc, Tim en Maud keken elkaar verbaasd aan. ‘Ik weet het niet,’ zei Maud voorzichtig. ‘Hij lachte eng en hij heeft rare pikzwarte, piekerige haren. Ik noem hem meneer Piekebol. Moeten we die speurtocht wel doen?’ ‘Tuurlijk!’ zei Luc. ‘Cool toch! Ik heb wel zin in een avontuur! En we zijn met z’n drieën. Net als de drie musketiers,’ ging hij enthousiast verder. ‘Nu zijn wij ook een soort drie musketiers! We kunnen alles oplossen als we net als de musketiers samenwerken.’ Hij ging meteen kaarsrecht staan, met zijn kin fier omhoog. Zijn ene hand zette hij in zijn zij, de andere hield hij voor zich in het midden van het groepje. Tim snapte wel wat zijn vriend bedoelde. Ook hij zette één hand in zijn zij. Zijn andere hand legde hij op die van Luc. Luc keek nu naar Maud. ‘Jij ook,’ zei hij hoopvol. Maud keek een beetje raar, met één wenkbrauw omhoog. Ze keek er ook moeilijk bij. Ze zuchtte. Ze hield helemaal niet van dit soort spelletjes. Ze vond het kinderachtig. Het was meer iets voor jongens als Luc. Die speelde wel vaker riddertje of zoiets.
8
Luc keek Maud nog steeds aan. Hij keek nog steeds hoopvol en trok een brede glimlach. ‘Toe?’ vroeg hij liefjes. Maud wist dat Luc heel lang kon doordrammen als hij graag iets wilde. Ze gaf toe. Ze legde haar hand op die van Tim en Luc. ‘Yes!’ riep Luc blij. ‘Eén voor allen, allen voor één!’ riep hij triomfantelijk. ‘Kom, we gaan de code zoeken,’ zei Luc er ongeduldig achteraan. ‘Laat het boekje eens lezen.’ Ze bladerden samen door het boekje. Er stond een plattegrond in met cijfers, een lijstje met moeilijke woorden en de opdrachten van de speurtocht. Veel bijzonders zagen ze niet. Opeens viel er een blaadje uit het boek. Samen lazen ze het briefje:
Zoek de vijf valken. Elke valk heeft een letter die alleen jullie kunnen zien. De letters zijn de code van de deur.
‘De vijf valken?’ vroeg Luc. ‘Vliegen die hier rond?’ Hij keek meteen om zich heen of hij een vogel zag vliegen. ‘Meneer Piekebol had het over een valkenjacht. Zou hij bedoelen dat we vijf valken moeten zoeken?’ vroeg Maud vertwijfeld. ‘Ik weet het niet,’ zuchtte Tim, terwijl hij zijn schouders ophaalde. ‘We zien het zo wel. Bewaar het briefje goed.’ Luc stopte het briefje in zijn broekzak. Ze bladerden naar de opdracht die hoorde bij dit lokaal. Het was de laatste vraag van de speurtocht: Opdracht: Hoe ziet de toekomst eruit?
9
‘Hè, wat is dat nou voor een rare vraag?’ vroeg Maud. ‘Hoe kan ik dat nu weten?’ ‘Oh,’ zei Luc. ‘Ik weet het wel. Gewoon overal snoep, chocolade huizen, suikerspinbomen en ijsbergen met héél veel slagroom. En het mooie is, dat ze in de toekomst iets hebben uitgevonden dat je alles kunt eten zonder dik te worden en zonder misselijk te worden. Cool hè?’ ‘Nou,’ zei Tim. ‘Dat lijkt me niet.’ ‘Staat het antwoord achterin het boekje?’ vroeg Maud, die het antwoord van Luc onzin vond en geen zin had om ertegenin te gaan. Tim bladerde door naar de laatste pagina. Daar stonden wel antwoorden, maar niet op deze vraag. ‘Daar komen we niet verder mee,’ zuchtte hij. ‘Stom dat wij bij de laatste vraag moeten beginnen,’ zei Luc. ‘We weten niet eens wat de antwoorden zijn op de eerdere vragen.’ ‘Je hebt gelijk,’ zei Maud. ‘Zullen we deze vraag overslaan en beginnen bij vraag één? Misschien als we alle antwoorden hebben, dat we dan ook dit antwoord weten.’ ‘Goed idee,’ zei Tim. ‘Mmm,’ mopperde Luc zachtjes. ‘Toch vond ik mijn antwoord goed.’ ‘Waar gaan we heen?’ vroeg Maud. Ze was blij dat ze hier weg konden. Ze hadden geen valk gezien, gelukkig. ‘We gaan naar boven,’ zei Tim. Samen liepen ze naar de trap. Onderaan de trap bleef Tim staan. ‘Hier moesten we toch kijken, had meneer Piekebol gezegd?’ vroeg hij. ‘Ja,’ zei Maud. ‘Nou, ik zie het plein voor het museum en ik kan over trap naar boven kijken en dan door de ramen aan de andere kant van het gebouw weer naar buiten,’ vertelde Luc. ‘Dat was ook precies de bedoeling!’ zei Maud. Luc rende snel een stukje de trap op. Hij struikelde en ving zich op met zijn handen. Hij ging op een tree zitten. Met zijn handen maakte hij een soort toeter voor zijn mond. ‘Zo zie ik het nog beter,’ riep hij naar Tim en Maud, die nog beneden stonden. ‘Kom zelf maar kijken,’ echode het door de hal. Een man van de beveiliging stond aan de zijkant en keek Luc streng aan. ‘Niet schreeuwen in het museum,’ zei hij streng.
10
‘Maar ik mag mijn vrienden toch wel roepen?’ vroeg Luc met een grijns op zijn gezicht. ‘Kom jongens, we moeten naar boven,’ riep hij naar beneden. Hij wenkte met zijn hand. De beveiligingsman keek nog steeds naar Luc maar zei niets. Tim en Maud kwamen de trap op. Ze zeiden niets tegen Luc en zonder iets te zeggen liepen ze samen verder naar boven. Bovenaan de trap keek Luc nog even om. Hij wilde weten of de beveiligingsman boos was. Helaas kon hij het niet zien, want de beveiligingsman keek net de andere kant op. Bovenaan de trap was een lange, lege gang. Het was er heel licht. Overal waren grote ramen. Ze zagen een vreemd, bobbelig plafond. Ze keken om zich heen. ‘Links of rechts?’ vroeg Luc. Hij keek mee in het boekje. ‘Links,’ zei Tim. ‘Hé,’ zei Luc. ‘Hier staat nog iets onder.’ In heel kleine letters stond: Kijk in de gang naar boven en vind de staart. ‘In de gang?’ zei Maud. ‘Daar zijn we nu.’ Ze keek omhoog. Ze zag allemaal witte planken tegen het plafond. Ertussendoor kon ze buizen en lampen zien. ‘Hoezo een staart?’ vroeg ze. Halverwege de gang stak iets uit het plafond. ‘Daar,’ fluisterde ze. ‘Daar is iets.’ Ze liepen er samen naartoe. Ze keken naar boven. Boven het plafond zat een valk.
11
Een Valk Het plafond was wel een paar meter boven hen. De valk zat helemaal stil. Hij was opgezet. Ze konden zijn kop niet goed zien. De staart stak onder het plafond uit. Tussen de bruin-wit gestreepte veren konden ze een letter zien. Het was de letter H. ‘Iedereen kan deze letter toch zien?’ zei Maud. ‘Waarom is dit dan zo speciaal?’ ‘Meneer Piekebol had gezegd dat alleen wij de code konden zien,’ zei Tim. ‘Misschien zien de anderen deze letter niet?’ ‘Ik snap niet dat anderen deze letter niet kunnen zien,’ zei Luc. ‘Ik heb geen bril op en zie de letter duidelijk.’ ‘Je hebt niet eens een bril,’ zei Maud verbaasd. ‘Nee,’ antwoordde Luc vrolijk. ‘Maar áls ik een bril had, zou ik het nóg beter kunnen zien.’ Tim keek even met opgetrokken wenkbrauwen naar Luc. ‘We hebben de eerste letter. Zullen we naar de eerste opdracht gaan?’ vroeg hij. ‘Wacht,’ zei Maud. ‘Ik zie daar Lisa, Kiki, Sterre en Evelien. Ze komen hierheen.’ ‘Hoi,’ zei Maud tegen de meiden. ‘Hadden jullie al gezien dat er een valk boven het plafond zit?’ ‘Nee,’ zei Sterre. ‘Die hadden we niet gezien.’ ‘Kijk, daar zit hij,’ zei Maud en ze wees naar boven. ‘Vind je de vogel speciaal?’ vroeg ze. ‘Hoezo?’ vroeg Sterre verbaasd. ‘Nou, gewoon. Zie je iets bijzonders, aan zijn staart bijvoorbeeld?’ ‘Nee,’ antwoordde Sterre een beetje verwonderd. ‘Gewoon een saaie, dode vogel boven het plafond. Waarom?’ ‘Oh, gewoon,’ zei Maud. ‘Zo maar. Ik vind het wel een mooie vogel.’ ‘Oh,’ zei Sterre ongeïnteresseerd en een beetje spottend. ‘Ik niet. Kom meiden, we gaan. Doei!’ ‘Doei!’ antwoordde Maud en ze keek de meiden na.
12
Tim, Maud en Luc wachtten even tot de meiden weg waren. ‘Ze zag de letter niet,’ zei Maud fluisterend. Ze wilde niet dat iemand haar kon horen. ‘Nee,’ zei Tim ook fluisterend. ‘Had meneer Piekebol toch gelijk.’ Op dat moment kwam meneer Piekebol van het museum langslopen. Maud keek een beetje angstig naar hem. Tim wilde wel eens weten hoe het kwam dat de andere kinderen de letter niet zagen en stapte op hem af. ‘Meneer,’ begon hij, ‘ik snap niet dat niemand de letter kan zien op de staart van de valk. Het is toch heel duidelijk te zien?’ Hij wees naar de vogel boven hem. Meneer Piekebol keek ook naar de vogel. Hij keek daarna naar Tim, naar Luc en naar Maud. Hij lachte weer met dat scheve glimlachje van hem. ‘Tja,’ zei hij. ‘Ik zie de letter wel. En jullie dus ook. Nu weet ik zeker dat ik de juiste kinderen de geheime speurtocht heb gegeven! Maar…’, ging hij op geheimzinnige toon verder, ‘zoals ik jullie al heb verteld, ziet niemand anders de letters. Wat ik nog niet had verteld is, dat jullie voor elke gevonden valk en letter een extra aanwijzing krijgen om de laatste opdracht op te lossen. De eerste aanwijzing krijgen jullie van mij. Willen jullie vandaag en in de toekomst verder komen, dan moeten jullie samenwerken. Onthoud dat dus goed: de eerste aanwijzing is samenwerken.’ Daarna liep de man door en verdween in de volgende ruimte. Maud keek haar vrienden verwonderd aan. Luc had een lachje om zijn mond. ‘Waarom lach je?’ vroeg Maud geërgerd. ‘Wat is zo grappig?’ Nu begon Luc nog breder te lachen. ‘Ik wist wel dat ik gelijk had. Wij zijn toch de drie musketiers? Nou, die moesten ook samenwerken, net als wij. Dat had ik toch gezegd!’ ‘Oh’, schamperde Maud. ‘En hoe werken musketiers dan precies samen?’ ‘Eh, nou,’ antwoordde Luc vertwijfeld, ‘gewoon, met zijn drieën.’ ‘Kom,’ zei Tim, die wist dat zijn vriend het antwoord niet wist. ‘We hebben een aanwijzing voor onze laatste opdracht. Maar we gaan eerst beginnen met onze eerste opdracht. Kom, we gaan.’
13
Strijdwagen Ze liepen een ruimte binnen. In het midden stond een houten kar met twee wielen. In het boekje stond: De grote houten kar is nagemaakt van een strijdwagen uit de prehistorie. De kar is 2500 jaar geleden gemaakt. Een paard liep voor de kar. Van de echte kar die is gevonden, is niet veel over, omdat die is verbrand. In de vitrine naast de strijdwagen kun je zien wat er van de echte wagen over is. Een vitrine is een glazen kast, stond in boekje. Luc keek in de vitrine. ‘Ik zie alleen maar een paar stukken oud ijzer,’ zei hij. Op het bordje bij de vitrine stond dat de stukken ijzer de ijzeren velgen waren geweest van de strijdwagen. ‘Wat zijn velgen?’ vroeg Luc. Maud keek even in de vitrine en daarna naar de houten kar. ‘Kijk,’ zei ze terwijl ze naar de wielen van de strijdwagen wees. ‘Velgen zijn die ijzeren banden om de houten wielen. Dan slijten de houten wielen niet zo snel.’ ‘Er staan ook twee opdrachten in het boekje die horen bij de strijdwagen,’ zei Tim. Hij las de eerste opdracht voor. ‘Opdracht: Hoe zou een sportwagen die nu in de grond begraven wordt, er over 2000 jaar uitzien?’ ‘Weggerot,’ antwoordde Luc. ‘Dat kan niet,’ zei Tim. ‘Er zit ijzer en plastic in de auto en dat rot niet weg.’ ‘Nou, van de Romeinse strijdwagen is anders weinig over, die is wel helemaal weggerot, op deze paar stukjes ijzer na,’ antwoordde Luc. ‘Ik denk dat de sportauto die begraven wordt, ingedeukt is,’ zei Maud. ‘Maar de stoelen zullen er niet meer zijn omdat die van stof zijn. De rubberen banden zullen ook weg zijn. En de ramen zullen eruit zijn omdat die zijn gebroken. En alles is verroest.’ ‘Dat is wel een verschil met vroeger,’ zei Tim nadenkend. ‘De houten strijdwagen is weggerot. Daarvan is weinig over. Maar wat doen we nu met kapotte auto’s? Gooien we die op een vuilnisbelt?’ ‘Als we alle auto’s van nu op een berg gooien, dan wordt dat wel een megasuper-hoge berg,’ antwoordde Luc. ‘Wat zou er gebeuren met dropjes die
14
per ongeluk nog in de auto liggen, die wordt weggegooid?’ vroeg hij zich hardop af. ‘Die zullen dan ook wel weggerot zijn,’ antwoordde Tim. ‘Ik heb trouwens in het museum nog geen Romeins snoepje gezien. Snoep van 2000 jaar oud is vast ook weggerot.’ ‘Hadden de Romeinen dan snoep?’ vroeg Luc geïnteresseerd. ‘Weet ik niet,’ antwoordde Maud. ‘Laten we het aan die meneer vragen.’ Ze zagen een meneer in een strak blauw pak bij het raam in de gang staan. Samen liepen ze ernaartoe. ‘Weet u of de Romeinen snoep hadden?’ vroeg Maud. ‘Snoep?’ vroeg de meneer. ‘De Romeinen hadden geen snoepjes zoals wij nu kennen. Ze hadden geen lolly’s en geen dropjes. Maar ze hadden wel lekker eten. Romeinen aten als lekkernij de lever van een vis. Hiervoor betaalden ze erg veel geld. Wat ze ook erg lekker vonden, waren relmuizen. Deze muizen werden eerst vetgemest en kregen heel veel lekker voer, zoals walnoten, eikels en kastanjes. Soms werden ze wel 20 cm. groot. En die aten ze op.’ ‘Getver,’ zei Maud. Ze trok er een vies gezicht bij. ‘Muizen eten, bah.’ ‘Wat de Romeinen ook erg lekker vonden, waren slakken,’ ging de meneer verder. ‘Ook de slakken werden eerst vetgemest, maar dan met melk. Ze werden in een bord met melk en zout gelegd. Slakken zijn dol op melk, dus dronken ze de melk op. Maar door het zout kregen de slakken dorst. De dorstige slakken werden een paar dagen in gewone melk gelegd, tot ze dik genoeg waren en niet meer in hun eigen huisje terug konden. Dan werden ze gefrituurd in olie en opgegeten. Heerlijk!’ ‘Mmm,’ zei Luc. ‘Ben ik blij dat ik geen Romein ben. Ik heb wel snoepjes bij me. Jullie ook één?’ Hij pakte de snoepjes uit zijn broekzak en bood ze aan de anderen aan. ‘Ho, ho,’ zei de meneer. ‘In dit museum mag je niet eten. In het restaurant hierbeneden mag je wel snoepen.’ ‘Oh, jammer,’ zei Luc teleurgesteld en hij stopte de snoepjes weer terug in zijn broekzak. ‘Wisten jullie ook dat de Romeinen hun tanden poetsten na al dit lekkere eten?’ vroeg de meneer. ‘Hadden ze dan al tandpasta?’ vroeg Maud ongelovig.
15
‘Nou, niet precies tandpasta zoals wij die nu kennen. De Romeinen gebruikten liever verpulverde muizenhersenen!’ antwoordde de meneer lachend. Maud staarde de meneer ongelovig aan. ‘Kom,’ zei ze, ‘we gaan. Er was nog een opdracht in de zaal.’ Ze liepen terug naar de zaal. Maud keek in het boekje. Luc keek met haar mee. Hij zag een sportwagen. Het merk van de auto herkende hij meteen. ‘Wauw, cool dat die Romeinen een sportwagen hadden,’ zei Luc vrolijk. ‘Nee-ee,’ zuchtte Maud. ‘De Romeinen hadden geen sportwagen. Dat weet jij ook wel. Er staat bij het plaatje dat de strijdwagen van de Romeinen heel duur was. En dat het in de Romeinse tijd net zo stoer was om in een strijdwagen te rijden als nu in een snelle sportwagen.’ Daarna las ze de opdracht voor. ‘Opdracht: Je ziet een strijdwagen van de Romeinen en een sportauto van nu. Hoe denk je dat een auto er in de toekomst uitziet?’ ‘Ik weet het,’ zei Tim meteen. ‘Het is een auto die op water en zonlicht rijdt. Eigenlijk een soort rijdende plant. De auto heeft zonnecellen op het dak en rijdt op water. De superzonnecellen splitsen het water in zuurstof en waterstof. De waterstof wordt verbrand in de motor. Uit de uitlaat komt zuurstof en waterdamp. Heel goed voor het milieu en veel goedkoper dan auto’s die op benzine rijden. Goed idee, hè?’ vertelde hij enthousiast. ‘Heb je dat helemaal zelf bedacht?’ vroeg Maud, die onder de indruk was van de uitleg van Tim. ‘Nou, niet helemaal,’ gaf Tim toe. ‘Het stond in de Donald Duck en Willie Wortel had deze auto uitgevonden.’ ‘Ik heb een beter idee,’ zei Luc enthousiast. ‘Het is een supercoole vliegende auto!’ Hij begon meteen te rennen. ‘Kijk, zo!’ riep hij. Hij zwaaide met zijn armen alsof het vleugels waren. Hij rende om de strijdwagen heen en ging steeds sneller rennen. ‘Voorzichtig!’ riep Maud. ‘Let op die glazen kast!’ Luc ging nog een versnelling hoger en rende sneller en sneller. De glazen kast kwam snel dichterbij. Hij probeerde te stoppen. Met piepende remmen kwam hij tot stilstand, een paar centimeter voor de glazen kast. Hij was net op tijd gestopt.
16
‘Stommerd,’ riep Maud boos. ‘Kijk toch uit.’ ‘Sorry,’ zei Luc beteuterd. ‘Maar het was wél een supercoole, razendsnelle toekomstauto.’ Hij zette zijn handen in zijn zij en stond hijgend te kijken naar de glazen kast. Oeps, dacht hij. In de kast lagen verschillende bijlen. ‘He, jongens,’ riep hij naar Tim en Maud. ‘Heb ik even geluk dat ik op tijd ben gestopt. In deze kast liggen oude bijlen! Als ik de kast omver had gelopen, was mijn hoofd eraf gehakt geweest!’ Hij keek nog eens goed naar de kast. Hij voelde strenge ogen op zich gericht en keek omhoog. Boven op de kast zat een valk. Hij keek boos naar Luc. ‘Maud,’ zei Luc voorzichtig. ‘Kom eens hier.’ Maud liep naar Luc. ‘Kijk eens naar boven.’ Hij wees voorzichtig naar boven. Maud keek omhoog. ‘Weer een valk,’ zei ze ongerust. ‘Deze kijkt wel boos.’ Tim kwam er ook bij staan. Hij zag de valk ook. ‘Er staat een letter E op zijn buik,’ zei Tim met zachte stem. ‘Nu hebben we de letters H en E.’
17
Romeinse schildpad ‘Waar is de volgende opdracht?’ vroeg Luc ongeduldig. ‘Hier,’ zei Tim. Hij wees op de plattegrond. ‘Hoe komen we daar?’ vroeg Luc. ‘Deze kant op,’ zei Tim. ‘We moeten richting de gang.’ In zijn ooghoeken zag Tim iets bewegen. Hij keek snel achterom, in de richting waar hij het zag. Hij zag nog net een schaduw die de hoek omging. Het leek op de schaduw van een man. Een soort rokje wapperde om zijn benen. Toen zag hij niets meer. Had hij het zich nou verbeeld? Gespannen liep hij naar de plek waar hij de schaduw had gezien. Heel stil liep hij ernaartoe. ‘Hé,’ zei Luc. ‘Je loopt verkeerd.’ Tim reageerde niet en liep door, zijn oren gespitst. Hoorde hij iets? Luc keek Maud met opgetrokken wenkbrauwen aan. Ze liepen stilletjes achter Tim aan. Tim liep naar de hoek van de ruimte. Hier was een doorgang naar een andere zaal van het museum. Hierachter was de schaduw verdwenen. Hij ging met zijn rug strak tegen de muur staan. Hij keek Maud en Luc doordringend aan. ‘Stt,’ fluisterde hij. Hij hield zijn wijsvinger tegen zijn mond. ‘Stt, stil zijn,’ herhaalde hij zachtjes. ‘Ik zag iets bewegen.’ Voorzichtig keek hij om het hoekje. Hij hield zijn adem in. Hij keek in de ruimte die erachter lag. Niets. Niets te zien. Of toch wel? Op een podium stonden twee Romeinen en een paard. Het waren poppen. Eén van de Romeinen droeg een soort rood rokje. Had hij die gezien? Of had hij zich de schaduw maar ingebeeld? ‘He,’ zei Luc. ‘Daar staat een scherm. Even kijken.’ Hij liep snel naar de andere kant van de zaal waar het scherm stond. Ernaast hing een heel lang schilderij, dat even breed was als de muur. Op het scherm zag je ook het schilderij. ‘Het is een reiskaart,’ zei Luc. Tim keek even om zich heen, hij zag echt niets bewegen. Hij liep langzaam naar Luc en keek nog een paar keer om zich heen. Maud liep ook mee.
18
Samen keken ze op het scherm. Ze zagen een kaart van Europa. Als een filmpje werd Europa ingedrukt tot een lange, smalle, rechte kaart. Alsof Europa helemaal platgeslagen was. Deze smalle kaart was de reiskaart van de Romeinen. Hierop stonden de wegen en afstanden in Romeinse cijfers. Hiermee konden de Romeinen uitrekenen hoever het lopen was van de ene plaats naar de andere. Luc drukte op een knopje om de volgende uitleg te krijgen. Ze zagen nu een tijdsbalk die begon bij het jaar nul tot het jaar 2000. Van de Romeinen tot nu. In het hoekje van het scherm kwam bij het jaar 0 een helmpje tevoorschijn. Een gouden helmpje met een rode pluim, zoals de Romeinse bevelhebbers droegen. Onder het helmpje zat een groen gezichtje. Grote, ronde, vrolijke ogen kwamen onder het helmpje vandaan. Verbaasd keken Luc, Maud en Tim naar het scherm. ‘Hoort dit erbij?’ vroeg Maud vertwijfeld. ‘Het zal wel een game zijn,’ zei Luc. Maud keek even opzij naar Luc. ‘Probeer jij dan dat helmpje te bewegen.’ Luc bewoog zijn vinger over het scherm, alsof hij een pad uitstippelde voor het helmpje met de ogen. Eerst gebeurde er niets, toen kwam het helmpje langzaam in beweging. Het helmpje kwam langzaam uit de hoek gekropen. Ze zagen steeds meer tevoorschijn komen. Eerst het groene gezichtje, met de vrolijke ogen en een brede glimlach. Toen een lichaam met een bult en vier pootjes. ‘Een schildpad!’ zei Tim verrast. ‘Wat heeft dat nu met de Romeinen te maken?’ De vrolijke schildpad met het Romeinse helmpje liep langzaam over het scherm naar de andere kant van het scherm, naar het jaar 2000. Toen keek de schildpad even om naar achteren, naar het jaar 0. Daarna keek hij weer naar voren. De tijdsbalk begon onder zijn pootjes te bewegen. In plaats van het jaar 2000, werd het 3000 en 4000. Toen stond de tijdsbalk stil. De schildpad keek naar Luc, Tim en Maud. Hij had een nog bredere glimlach en knipoogde. Vrolijk liep de schildpad daarna uit het scherm. Maud keek verbaasd naar Tim. ‘Raar toch, of niet?’ ‘Ja,’ antwoordde Tim. ‘Zou dit de tweede aanwijzing zijn, voor de letter van de valk, zoals meneer Piekebol had gezegd?’ ‘Een Romeinse schildpad?’ lachte Luc spottend. ‘Vast niet.’
19
Tim dacht nog aan de schaduw die hij had gezien. Achter hem stonden de twee Romeinse soldaten. Misschien had hij die gezien? ‘Kom,’ zei Tim. ‘Daar staan Romeinse soldaten. Die wil ik even van dichtbij zien.’ Hij liep er voorzichtig naartoe en keek nog eens goed om zich heen. Hij zag toch echt niemand anders. Maud liep achter hem aan. Tim liep naar de Romein met het rode rokje en het rechte schild. Deze leek precies op de Romein in zijn droom. Snel keek hij naar de schoenen. Hij probeerde eronder te kijken. ‘Hé,’ zei hij tegen Maud, die naast hem was komen staan. ‘Kijk, hij heeft noppen onder zijn schoenen, net als mijn voetbalschoenen.’ Ook Luc was erbij komen staan. ‘Ja,’ zei Luc. ‘Maar met die sandalen moet je niet te hard schoppen, dat doet pijn aan je tenen. Maar wat zag je nou net?’ ‘Ik dacht dat ik iets zag bewegen, maar nu zie ik niets meer,’ zei Tim een beetje teleurgesteld. ‘Was hier ook een opdracht?’ vroeg Maud. ‘Ik zag een plaatje van deze Romeinen in het boekje.’ Tim bladerde door het boekje. ‘Je hebt gelijk,’ zei hij. ‘We moeten de verschillen zoeken tussen de ruiter en de gewone soldaat. Kijk, de antwoorden staan er al bij.’
20
Samen keken ze even naar de twee poppen en de verschillen die in het boekje stonden. ‘Hier staat ook dat de Romeinse ruiters een speciale groep waren in het leger, die veel verdienden,’ vertelde Maud. ‘Ha, mooie ruiters,’ zei Luc. ‘Ze vochten niet eens te paard! De Romeinen stapten eerst van hun paard af als ze gingen vechten.’ ‘Waarom deden ze dat?’ vroeg Maud verbaasd. ‘Nou,’ zei Luc trots, blij dat hij iets wist dat de anderen nog niet wisten, ‘de Romeinen hadden de stijgbeugels nog niet uitgevonden. Als ze te paard zouden vechten en een klap zouden krijgen van de vijand, dan zouden die Romeinen zo van het paard zijn gevallen. Kijk maar naar het paard, er zijn geen stijgbeugels.’ ‘Sinds wanneer weet jij iets van de Romeinen?’ vroeg Maud nog meer verbaasd. ‘Dit stond in mijn ‘allesboek over ridders’ en dat heb ik onthouden,’ antwoordde Luc trots. Tim moest denken aan zijn droom. Het harnas en het schild waren heel zwaar geweest. ‘Weet één van jullie of het schild en het harnas zwaar zijn?’ vroeg hij. ‘Volgens mij kan het schild wel 10 kilo zijn en met harnas erbij weegt alles bij elkaar ongeveer 30 kilo,’ antwoordde Maud. ‘Ik heb een boek waarin een plaatje staat van een Romein, die een zware hond op zijn nek heeft, zo groot als Bas.’ ‘Bas?’ vroeg Luc. ‘Is dat je broertje?’ ‘Nee,’ grinnikte Maud. ‘Bas is onze hond, het is een golden retriever. Als hij tegen mij opspringt, is hij groter dan ik. Ik ben een keer omver gesprongen door hem. Als je een harnas aanhad, was het net of je de hele tijd zo’n zware hond moest tillen.’ ‘En het schild moesten ze soms boven hun hoofd tillen,’ ging ze verder. ‘Dan gingen de soldaten naast en achter elkaar staan met hun schild boven hun hoofd. Dan was het net of ze een dakje hadden. De vijand kon dan vanaf een muur wel stenen en pijlen en speren naar beneden gooien, maar die ketsten af tegen het dakje en dan konden de Romeinen doorlopen.’ ‘Slim bedacht,’ zei Tim. ‘Ja,’ zei Maud. ‘Dat hadden de Romeinen afgekeken van de schildpad. Ze noemden het ook de schildpadformatie.’
21
Weer een schildpad, dacht Tim. Had dat iets te maken met de schildpad en de tijdsbalk, vroeg hij zich in gedachten af. ‘De Romeinen hebben dus heel goed gekeken naar de schildpad, en dat dan gebruikt voor een aanval,’ concludeerde hij. ‘Ha,’ zei Luc. ‘Als ze net zo snel waren als een schildpad, dan schoten die Romeinen niet erg op.’ ‘Wij schieten anders ook niet echt op,’ zei Maud een beetje geprikkeld. ‘Kom, we gaan naar de volgende opdracht.’ Tim keek nog een keer achterom naar de Romein met het rechte schild toen hij de zaal verliet. Schild, dacht hij. Schild en schildpad, schildpadformatie en Romein. Zou het toch een aanwijzing zijn? Hij snapte alleen niet wat hij met deze aanwijzing moest doen. En hij snapte ook niet wat het te maken had met de eerste aanwijzing ‘samenwerken’, behalve dan dat de Romeinen samenwerkten bij de schildpadformatie. Hij keek nog een keer goed naar de Romein. De Romein keek zijn kant op. Leek het nou of gaf de Romein hem echt een knipoog? Tim knipperde even met zijn ogen. De pop stond helemaal stil. Geen beweging te zien. Hij schudde zijn hoofd. Hij liet zich teveel meeslepen door de speurtocht en het zoeken naar de code. Hij had het zich vast verbeeld. Ze liepen de gang weer in. Daar stond weer de meneer van het snoep en het strakke blauwe pak. Tim dacht nog steeds aan het schild en de schildpad en de schildpadformatie. Ineens moest hij denken aan de paal met de schildpad op het plein. Hij liep naar de meneer toe. ‘Weet u waarom de paal met de schildpad op het plein voor het museum zo scheef staat?’ vroeg Tim. ‘De paal op het plein heet de godenpijler,’ antwoordde de meneer. ‘Kom maar mee, dan vertel ik jullie er meer over.’ Ze liepen samen naar de volgende zaal. Ze zagen twee stenen blokken met plaatjes erop. ‘Deze twee stenen blokken zijn nog over van de godenpijler die 7,5 meter hoog was. De stenen blokken zijn in 1980 in Nijmegen gevonden, op het plein voor het museum.’ ‘Dat is niet zo lang geleden,’ zei Tim. ‘Toen was mijn vader een kind. Raar dat ze de blokken niet eerder hebben gevonden. Ze hebben hier bijna 2000 jaar gelegen!’
22
‘Dat klopt,’ antwoordde de meneer. ‘De godenpijler was een overwinningsmonument. Er staan goden op de blokken afgebeeld. Keizer Tiberius heeft het monument laten plaatsen, ongeveer in het jaar 17 na Christus. Ze zeggen dat de godenpijler het geboortebewijs is van de stad Nijmegen. Zeg maar het bewijs dat de stad Nijmegen al 2000 jaar oud is.
De paal op het plein is een kunstwerk. Voor het onderste deel van de paal hebben ze deze twee stenen blokken nagemaakt in brons. Bovenop hebben de kunstenaars een schildpad gezet. De schildpad is het symbool van een lang leven en brenger van geluk als deze je pad kruist.’ ‘Maar waarom staat de paal dan zo scheef?’ vroeg Tim nog een keer. ‘De kunstenaars hebben van de godenpijler ook een zonnewijzer gemaakt. Omdat de schildpad bovenop zit, valt de schaduw van de schildpad op de grond en loopt als het ware met de tijd mee. Zo kan de schildpad het pad kruisen van de mensen die daar lopen en geluk brengen.’ ‘Kom, laten we naar de volgende opdracht gaan,’ zei Luc die vond dat het lang genoeg had geduurd. ‘Die kant op,’ zei de meneer. Hij wees naar de hoek van het gebouw. ‘En kijk goed omhoog of je geen rare beesten ziet vliegen,’ zei hij lachend. Hij gaf Maud een knipoog. Maud schrok een beetje. Waarom doet ook deze meneer geheimzinnig, dacht ze. ‘Kom we gaan,’ zei ze. Ze wilde weg bij deze meneer. Ze liepen naar de hoek van het gebouw en keken omhoog. Onder het plafond zagen ze geen staart. Opgelucht haalde Maud adem. ‘Geen valk,’ zei ze zachtjes.
23
Er stonden een paar verrekijkers in de hoek. Luc rende erheen en keek er meteen doorheen. ‘Huh,’ zei Luc verbaasd. ‘Ik dacht dat ik de rivier en de brug van dichtbij zou zien, maar ik zie een oud schilderij.’ Tim liep rustig naar een andere verrekijker. Maud keek een beetje om zich heen. Ze hoorde maar half wat Luc zei. Ze was nog niet gerustgesteld. Ze keek naar buiten,
D
naar de rivier. Daarna keek ze naar het plein voor het museum. Snel keek ze ook even naar boven, om er zeker van te zijn dat er geen valk was. Haar adem stokte. Langzaam wees ze met haar hand naar boven, naar het raam. ‘Jongens,’ zei ze heel zacht. ‘Een valk!’
Met een ruk keken de jongens naar Maud. Ze keken naar de plek waar ze naartoe wees. Boven in het raam zat een valk. Met een briefje in zijn bek. Op het briefje stond de letter D. Maud keek achterom, naar de meneer in het strakke blauwe pak. Maar de meneer was weg. Ze zuchtte diep. ‘Weer een valk,’ zei ze. ‘Weer een letter. Nu hebben we een H, een E en een D. Wat moeten we doen?’ Tim antwoordde zacht. ‘Gewoon de speurtocht afmaken. We mogen niet opvallen. Anders zien de anderen dat er iets aan de hand is.’ Tim keek nog even door de verrekijker. Hij was benieuwd of hij ook een schilderij zou zien. Even kon hij niets meer zeggen, zijn mond viel open van verbazing. Hij zag geen oud schilderij. Hij zag iets heel anders. Het was of hij naar een filmpje keek. ‘Pst,’ zei een Romein in zijn verrekijker. ‘Salve.’ Salve?, dacht Tim. ‘Salutate,’ commandeerde de Romein. Tim keek met grote ogen door de verrekijker. Wat was dit nu weer? Hallo oude Romein, dacht Tim. ‘Ah,’ zei de Romein tevreden, ‘Salve!’ Hij klakte met zijn schoenen tegen elkaar en stak zijn hand op, alsof hij Tim begroette.
24
‘Ah, jij geen Romeinu. Intellego, ik begrijpu. En jij Latijn niet begrijpu. Ah, jij goed luisteru. Jij denku jij levu in mooiu tijdu. Maar toch niet zo mooiu tijdu. Mooiu wereld ziek. Jij begrijpu jij beter maku. Onthoudu. Jij gaat wereld beter maku.’ Hoe kan ik de wereld beter maken? dacht Tim verbaasd. Hij vond het wel stom om een vraag te stellen aan een Romein in een verrekijker, alsof hij met die Romein kon praten. Bovendien praatte de Romein Latijn en hij Nederlands. Toch leek de Romein zijn gedachten te kunnen lezen, want hij gaf een antwoord. ‘Puto positivum. In jouw talu puto postivum zijnu ‘ik denku postievu’. Dus puto positivum. Denku positievu.’ ‘Puto,’ zei Tim verward. ‘Puto positivum,’ herhaalde hij hardop wat de Romein tegen hem had gezegd. ‘Pluto?’ vroeg Luc verbaasd. ‘Pluto wat? Wat is er met Pluto?’ ‘Nee, puto,’ herhaalde Tim nog een keer. ‘Geen Pluto. Puto is Latijn.’ Hij keek een beetje verdwaasd naar Luc. Hij begreep het zelf ook niet helemaal. ‘Latijn? Sinds wanneer spreek jij Latijn?’ vroeg Luc verrast. Hij wist dat zijn vriend slim was, maar Latijn had hij hem nog nooit horen spreken. ‘Puto betekent ‘ik denk’. En positivum is in het Nederlands positief. En dat is wat we moeten doen: zelf positief denken.’ ‘En hoe kom je daar nou bij?’ vroeg Luc een beetje achterdochtig. ‘Van de Romeinen zeker,’ grapte hij. ‘Uhh, ja,’ zei Tim. Verder zei hij maar niets. Zelfs zijn beste vriend zou niet geloven dat hij net met een Romein had gesproken.
25
Valkhofburcht ‘Kom,’ zei Luc. ‘De volgende opdracht is hier vlakbij.’ Met tegenzin liep Maud mee. Za had maar half geluisterd naar het gesprek van Luc en Tim. Ze dacht aan de valken en de letters. Ze was liever naar meester Maarten gegaan om alles te vertellen. Maar dat mocht niet, ze mocht niets verklappen. En Luc en Tim gingen gewoon door. Nou ja, eigenlijk was er ook nog niets gebeurd. Misschien viel het wel mee. Ze liepen weer door de gang. In de gang stond een vitrine. In het boekje stond wat er in de vitrine lag: Hier zie je de inhoud van een Romeinse afvalkuil. Het afval in deze kuil is in één keer weggegooid, waarschijnlijk na een feestje. De Romeinen gebruikten een afvalkuil als vuilnisbak. Alles wat kapot was, werd daarin gegooid. Serviesgoed, etensresten, kapotte olielampjes en versleten schoenen en kleren. Er stond ook een opdracht bij. Opdracht: Voor welk voorwerp gebruiken wij tegenwoordig stroom en hoe zien die voorwerpen er in de toekomst uit? ‘Dat moet de lamp zijn,’ zei Tim, die zijn aandacht op de vitrine en haar inhoud richtte. ‘Er ligt daar een olielamp in de vitrine. Nu hebben we gewone lampen op stroom. Maar hoe zien lampen er in de toekomst uit?’ ‘Ik weet het,’ zei Luc enthousiast. ‘De lampen vliegen allemaal!’ ‘Vliegende lampen, echt niet,’ zei Maud stellig. ‘Echt wel,’ zei Luc nog stelliger. ‘Ik heb bij een tentoonstelling vliegende lantaarnpalen gezien. Heel handig. Je stuurt gewoon vliegtuigjes naar waar het donker is. En als het weer licht wordt, vliegen ze weer naar huis.’ ‘Ik denk dat ze bijna geen lampen meer nodig hebben. Overal in huis komen spiegels die de ruimten lichter maken. We hebben dan geen stroom meer nodig,’ vertelde Maud. ‘En als het donker is?’ vroeg Luc slim. ‘Dan gebruiken we de stroom die we overdag hebben opgewekt met de zonnepanelen op het dak,’ antwoordde Maud.
26
‘Oh,’ zei Luc teleurgesteld omdat hij het niet leuk vond dat Maud het weer beter wist. ‘Er zijn juist overal lampen,’ zei Tim. ‘En die mogen de hele dag aanstaan. Alle stroom is toch gratis van de zon, omdat we zonnepanelen op het dak hebben.’ ‘Het is toch stom om de lampen de hele dag aan te laten staan als het niet nodig is,’ zei Maud. ‘Mm, misschien heb je wel gelijk,’ antwoordde Tim zacht. ‘De Romeinen moeten trouwens wel heel rijk zijn geweest als ze dit allemaal na een feestje weggooiden,’ zei Maud terwijl ze naar de inhoud van de vitrine wees. ‘Mijn moeder zou het niet goedvinden als ik borden en vorkjes zou weggooien na mijn verjaardagsfeestje.’ ‘Nee, maar bij een barbecue gebruiken wij plastic borden en bestek,’ zei Luc. ‘Na het eten gooien we alles weg, dan hoef ik niet af te wassen. Lekker makkelijk!’ ‘Als je het plastic maar weggooit bij het oud plastic,’ zei Maud. ‘Dan kunnen ze het plastic opnieuw gebruiken.’ ‘Zouden de Romeinen al iets geweten hebben van recyclen?’ vroeg Tim. ‘Wij brengen thuis plastic, papier, glas, blik en melkpakken apart weg. Een ook kapotte lampen en batterijen.’ ‘Nou,’ zei Maud. ‘Als ik deze afvalkuil zie, dan kieperden de Romeinen alles weg. Zijn we toch slimmer dan die Romeinen toen!’ ‘Tim,’ zei Maud. ‘Jij wilde toch weten of dit museum vloerverwarming heeft? Misschien weet die meneer van het snoep het wel. Daar staat hij weer.’ Tim liep naar de meneer toe. ‘Meneer, heeft dit museum vloerverwarming, net als bij de Romeinen?’ ‘De Romeinen hadden vloerverwarming. De warmte kwam van warme lucht,’ antwoordde de meneer. ‘Kom maar mee. Ik zal jullie laten zien waarmee de Romeinen bouwden.’ Ze liepen een zaal in. ‘De Romeinen hebben veel nieuwe technieken ontwikkeld,’ vertelde de meneer. ‘Hier zie je buizen die de Romeinen hebben gemaakt. Er liggen ook dakpannen en brokken beton. De Romeinen hebben het beton uitgevonden. De Romeinen gebruikten holle buizen waar warme lucht doorheen ging.’ ‘Ja, dat weet ik al, maar hebben ze hier nu vloerverwarming?’ vroeg Luc ongeduldig.
27
‘In dit museum maken we ook gebruik van warme lucht, maar die gaat niet door de vloer,’ ging de meneer verder. ‘Het is een slimme verwarming die we in dit museum hebben. Voor de museumstukken is het heel belangrijk dat de lucht niet te vochtig en niet te warm of te koud wordt. De lucht die we in het museum blazen, kan snel reageren als het warmer, kouder of vochtiger wordt. Als we vloerverwarming zouden hebben, zoals de Romeinen, dan zou het systeem te traag reageren.’ ‘En hebben jullie ook gratis stroom?’ vroeg Luc. ‘Gratis?’ vroeg de meneer verrast. ‘Hij bedoelt energie van zonnepanelen of windenergie,’ legde Maud uit. ‘Oh, je bedoelt dus groene stroom, die duurzaam is opgewekt?’ ‘Ja,’ antwoordde Luc. ‘Nou,’ zei de meneer, ‘zonnepanelen zijn heel duur om zelf te kopen.’ ‘Maar wij hebben wel zonnepanelen,’ zei Tim trots. ‘En wij zijn echt geen miljonair.' ’Heel goed dat jullie zonnepanelen hebben. Dit museum gebruikt heel veel energie. Wel 250 keer zo veel als bij jullie thuis. We gebruiken wel een miljoen kilowattuur per jaar.’ ‘Kilowattus?’ vroeg Luc. ‘Kilowattuur,’ antwoordde de meneer. ‘Hiermee meten we elektriciteit.’ ‘Als we alle energie die we gebruiken in dit museum zelf moeten opwekken, is dit gebouw te klein,’ ging de meneer verder. ‘Zelfs als we het hele dak en alle gevels volleggen met zonnepanelen, dan nog kunnen we maar zo’n 10% opwekken van alle energie die we gebruiken. Maar we willen in het museum wel graag groene stroom gebruiken. Daarom hebben we een afspraak gemaakt met degene die stroom levert aan dit museum. Die zorgt ervoor dat we alleen maar groene stroom krijgen. Die groene stroom wordt wel ergens anders gemaakt door windmolens.’ ‘Als je meer wilt weten over het energiegebruik van dit museum,’ ging de meneer verder, ‘moet je kijken op het energielabel. Dit energielabel hangt beneden bij de ingang. Het is een soort certificaat dat aangeeft hoeveel energie het gebouw gebruikt. Als je een G-label hebt, gebruik je veel energie. Als je een A-label hebt, gebruik je weinig energie. Het G-label geven ze aan met een lang rood pijltje, een A-label met een kort groen pijltje.’ ‘Wat voor label heeft dit museum?’ vroeg Maud.
28
‘Dit museum had eerst een D-label en na de renovatie is het een C-label geworden. Dat is een lichtgroen pijltje. En voor ik het vergeet, jongens, er is weer een gevleugelde vriend in de buurt. Tot later.’ En meteen liep hij weg. ‘Een gevleugelde vriend?’ vroeg Luc. ‘Nee, hè,’ zei Maud. Ze zuchtte diep. ‘Toch niet weer een vogel?’ ‘Waar dan?’ vroeg Luc. Samen keken ze om zich heen. Tim keek in het boek waar ze naartoe moesten. ‘We moeten naar het schilderij met het kasteel waarover meneer Piekebol in het begin heeft verteld. Zullen we daar maar naartoe gaan?’ Luc keek op de plattegrond. Ze moesten eerst een ruimte door en dan kwamen ze in de zaal met het schilderij. Samen liepen ze ernaartoe. Het was een grote, hoge zaal. In het midden van de zaal stond een grote pot en een vitrine met een klein kasteel. Aan de muur hingen grote schilderijen. In het boekje stond dat in deze zaal allemaal dingen te zien zijn, die te maken hebben met het Valkhof en het kasteel dat er vroeger heeft gestaan. Er stond ook een plaatje in van een schilderij, gemaakt door Jan van Goyen.
Maud zag het schilderij aan de muur hangen. Het was heel groot. Op het schilderij was het kasteel op de heuvel en de rivier te zien. Ze zag een dikke muur langs het water. Op de rivier voer een bootje met allemaal mensen erin. Ze zag ook een molentje op het schilderij. 29
‘Kijk,’ zei ze. ‘Op dat torentje naast de molen staan mensjes! Eentje wijst naar de molen. En het lijkt net of daar een draakje vliegt.’ ‘Waar zie je een draak vliegen?’ vroeg Luc verwonderd. ‘Ik zie geen draak.’ ‘Daar,’ antwoordde Maud, terwijl ze naar een wit vlekje op het schilderij wees. ‘Dat is een vogel die in de lucht vliegt,’ zei Luc. ‘Maar hij lijkt op een draak,’ zei Maud stellig. Ze keken ook naar het schilderij dat ernaast hing. Ook daarop was de Valkhofburcht te zien, maar dan net anders. ‘Sinds wanneer gaan paarden op een boot over het water?’ vroeg Maud verbaasd, terwijl ze naar een bootje op het schilderij wees. ‘Die gaan toch over de brug?’ ‘Ik zie geen brug,’ zei Tim nadenkend. Hij keek even opzij naar het andere schilderij. ‘En op het andere schilderij zie ik ook geen brug. Er is geen brug. Die moeten ze nog bouwen.’ ‘Als ze een kasteel kunnen bouwen, hadden ze ook wel een brug kunnen bouwen,’ vond Maud. In het boekje stond een opdracht om de verschillen tussen het schilderij en de maquette aan te wijzen. De maquette was het kleine, nagebouwde kasteel dat in het midden van de zaal stond. In het boekje stond ook dat er van het echte kasteel nog een stukje ruïne over was en een kapel. Het nagebouwde kasteel was helemaal wit. Luc vond het lastig om te bedenken hoe het kasteel er vroeger uit had gezien. Hij vond het jammer dat het kasteel was gesloopt. Hij had het kasteel graag in het echt willen zien. Hij zag zichzelf al als ridder te paard. Hij galoppeerde over de velden naar het kasteel. In de verte zag hij de donjon, de reuzentoren. Zijn mantel wapperde om hem heen. Op de mantel stond zijn familiewapen. Hij galoppeerde langs de verdedigingsmuur en reed door de toegangspoort. Voor zich zag hij een kerkje. Rechts was de waterput. Erachter zag hij de donjon, die hij al van ver had gezien. Op het binnenplein sprong hij van zijn paard. Kippen fladderden verschrikt op. Hij bond het paard vast aan een hek. Hij rende naar de donjon en ging naar binnen. Binnen was het donker. Gelukkig brandden de fakkels aan de muur. Snel liep hij alle trappen op. Hij liep door tot hij bovenin bij een klein deurtje kwam. Bukkend liep hij erdoor.
30
Toen stond hij buiten. Vanaf daar kon hij heel ver kijken. In de verte zag hij de vijand aankomen. Hij zag grote stofwolken in zijn richting komen. ‘Hé,’ hoorde hij zeggen. ‘Waar denk je aan?’ Luc knipperde even met zijn ogen. Hij zag de maquette van de Valkhofburcht. Maud en Tim keken hem vragend aan. ‘Oh, uhh’ zei hij verward. Blijkbaar had hij even staan dagdromen. ‘Ik dacht eraan hoe het zou zijn om in het kasteel te leven. Verder niets.’ Hij keek even om zich heen, of hij over iets anders kon beginnen. Hij vond het vervelend dat hij even zo diep in gedachten was verzonken. ‘Ik snap niet dat ze dit kasteel hebben gesloopt,’ zei Luc snel. ‘Echt zonde.’ ‘Ja,’ zei Tim. ‘Maar meneer Piekebol zei dat ze de toren misschien opnieuw willen bouwen.’ ‘Toch is dat niet hetzelfde,’ zei Luc verbolgen. ‘Ze bouwen het toch niet precies hetzelfde, met dikke muren eromheen en uitkijktorens en alle gebouwen die er eerst waren. Dat is vast veel te duur. Weten jullie trouwens nog voor hoeveel geld ze het kasteel verkocht hadden?’ ‘Volgens mij voor 90.000 euro of gulden,’ zei Maud. ‘Gulden,’ zei Tim. ‘Toen waren er nog geen euro’s.’ ‘Pff,’ zei Luc. ‘Dat is nog minder dan er nu wordt betaald voor een beetje sportauto! Zo’n kasteel is toch meer dan een miljoen waard!’ ‘Dat wel,’ zei Tim. ‘Maar ik denk dat ze niet veel keus hadden. Wel slim dat ze de stenen verkochten. Eigenlijk is dat hetzelfde als afval verkopen. Nu gooien we veel weg en wordt het verbrand. Heel stom.’ ‘Ja, toppunt van nutteloosheid,’ antwoordde Luc. ‘Als ik later groot ben, ga ik veel geld verdienen met verkopen van afval. En dan bouw ik mijn eigen kasteel!’ Hij keek een beetje om zich heen. Naar de maquette en naar de schilderijen. Hij keek recht omhoog naar het plafond. ‘Hé,’ zei hij verbaasd, terwijl hij naar het plafond wees. ‘Een staart!’ Met een ruk keek Maud op. Ze keek naar het plafond. Boven het plafond zat weer een valk. Op zijn staart stond de letter E. Tim zag het ook.
31
‘Oké,’ zei Tim. ‘Nu hebben we de letters H, E, D en weer een E.’ ‘Ik weet het woord!’ zei Luc enthousiast. ‘HEED.’ Maud keek hem verwonderd aan. ‘Heed met een d? Wat is dat?’ vroeg ze een beetje spottend. ‘Uhh,’ antwoordde Luc. ‘Gewoon, warm op zijn Romeins of zo?’ Hij trok zijn wenkbrauwen op alsof het heel gewoon was wat hij zei. ‘We zullen verder moeten zoeken naar de vijfde valk,’ zei Tim, die wel wist dat het niet klopte wat zijn vriend zei. ‘Dan pas kunnen we de code ontcijferen.’ Plots werd er iets omgeroepen. Maud schrok van het harde geluid. ‘Wil de klas van meneer Maarten zich verzamelen in de ontvangstruimte? Het is lunchtijd.’ ‘We zijn nog niet klaar,’ zei Luc gehaast. ‘We hebben nog niet eens de helft van de opdrachten gedaan en we hebben nog niet alle letters.’ ‘Laten we toch maar gaan. Anders valt het op dat we er niet zijn,’ zei Tim. Maud, Luc en Tim liepen naar de ontvangstruimte. Maud zei: ‘Ik ga eerst nog even naar de wc.’ Luc rende alvast vooruit, hij wilde snel zijn snoepjes pakken. Tim liep nog even langs de Romeinse soldaten. Hij wilde nog even kijken of de Romein er nog stond en of hij toch bewoog. Hij dwaalde door een zaal en kwam toen bij de Romeinse soldaten. Ze stonden er nog steeds, op precies dezelfde plek op precies dezelfde manier. Tim keek strak in de ogen van de soldaat met het rode schild. De ogen van de soldaat bewogen niet. Het was een pop. Tim zuchtte. Stiekem had hij gehoopt dat de Romein toch leefde. Langzaam liep hij door naar de gang. Langs de vitrine met het afval van het feestje. Hij bleef even staan en keek in de vitrine. In de ruit voor hem zag hij iets bewegen. Hij keek op en zag een spiegeling van een man die achter hem stond. In de ruit zag hij een jas en een broek. Het hoofd van de man was niet te zien. Hij hield zijn adem in. Hij voelde dat de hand van de man zachtjes op zijn hoofd gelegd werd. Hij durfde niet om te kijken. Hij hoorde de man zachtjes fluisteren. ‘Als je samenwerkt, kun je grote problemen oplossen. Als iedereen een klein probleempje oplost, los je samen ook een groot probleem op.’ De man haalde zijn hand van het hoofd van Tim.
32
Tim keek nog steeds strak in de ruit. De man liep weg van hem. Voorzichtig draaide hij zich om. Niets. Niemand te zien. Tim keek alle kanten op maar er was niets, zelfs geen schaduw. Tim haalde diep adem en bleef even staan nadenken. Was dit de vierde aanwijzing? Allemaal kleine stapjes zetten en kleine problemen oplossen? Meneer Piekebol had als eerste aanwijzing gegeven dat ze moesten samenwerken. Daarna hadden zowel de vrolijke schildpad met Romeinse helm als de Romeinse soldaat naar hem geknipoogd. Dat had iets te maken met het kijken naar schildpadden en de schildpadformatie. En in de verrekijker had een Romein met hem gepraat en gezegd dat hij de wereld beter moest maken door zelf na te denken. En nu kreeg hij te horen dat iedereen kleine stapjes moest zetten. Wat had dat allemaal met elkaar te maken? Hij wist het niet. Langzaam liep hij naar de ontvangstruimte waar zijn klasgenoten al aan het eten waren.
33
IJskelder Maud volgde de bordjes naar de wc. Ze liep nog een trap omlaag. Toen ze terugliep keek ze door het raam naast de trap. Ze zag een ruimte met grote stenen, een soort Romeinse poort leek het. Het was er donker. Gele buizen verlichtten de ruimte een beetje. Ze zag een lichtgevende witte papegaai met een gele kuif, gemaakt van lange lampen. Ze hield haar hand boven haar ogen en tuurde door het glas om beter te kunnen kijken. ‘Oh,’ schrok ze. Op een steen stond een valk. Op zijn buik stond de letter N. Snel rende ze de trap op en ging op zoek naar Tim en Luc. In de ontvangstruimte waren alle kinderen van de klas. Meester Maarten was er ook. Iedereen was druk aan het kletsen. Maud zag Luc en Tim bij het raam staan en liep ernaartoe. ‘Luc, Tim,’ zei ze zacht. ‘Ik weet de vijfde letter!’ ‘Waar heb je die gevonden?’ vroeg Tim. ‘Op de wc natuurlijk!’ zei Luc iets te hard. ‘Stt,’ zei Maud boos. ‘Kom, we kunnen hier naar buiten, dan zal ik het daar vertellen.’
Ze liepen de tuin in. Het was een lange tuin met een hoge wal aan één kant. Op de wal stonden grote bomen. Op de grond lagen allemaal steentjes. In het midden stond een soort huisje. Daar liepen ze omheen. Erachter was het rustig. Ze gingen op de grond zitten. ‘Vertel,’ zei Tim. ‘Nou,’ zei Maud. ‘Ik ging dus naar de wc en toen ik terugliep, moest ik via de trap naar boven. Naast de trap waren ramen. Toen ik door de ramen keek, zag ik eerst niets, want het was donker.’
34
‘Vertel de letter nou,’ zei Luc ongeduldig. ‘In die ruimte,’ ging Maud rustig verder, ‘was de valk. Hij had de letter N op zijn buik.’ ‘De letter N,’ zei Tim. ‘Kom, we gaan kijken!’ zei Luc. Hij stond meteen op. ‘Nee,’ zei Maud snel. ‘Het valt te veel op als we nu naar beneden gaan. Geloof mij nou maar.’ Met tegenzin ging Luc weer zitten. ‘Dan hebben we nu de vijf letters,’ zei Tim. De letters H, E, D, E en N.’ ‘Heden,’ zei Maud. ‘Ja, dat kan,’ zei Tim. ‘Saai woord,’ zei Luc. ‘Kan het niet wat anders zijn? Zoals De Hen? Of dehen? Misschien is het wel een Romeins woord zoals heedn?’ ‘Nee dh!’ antwoordde Maud een beetje spottend. ‘Ik denk dat het heden is. Wat moeten we nu doen? Staat er nog iets in het boekje?’ Tim bladerde door het boek. Luc en Maud keken mee. Ze waren zo verdiept in het boekje, dat ze niet doorhadden dat de rest van de klas al verder was gegaan met de speurtocht in het museum. Ineens stond meneer Piekebol voor hen. ‘Zo, zo,’ zei meneer Piekebol. ‘Zitten jullie hier, achter de ijskelder? Lukt het een beetje met jullie speurtocht?’ Geschrokken keken ze alle drie op. ‘Eh, ja meneer P, eh, meneer,’ stamelde Tim. ‘We hebben alle letters gevonden.’ ‘Mooi zo,’ zei meneer Piekebol met een scheve glimlach. ‘Ik wist wel dat jullie samen slim genoeg zouden zijn.’ ‘Zei u net ijskelder?’ vroeg Luc hoopvol. ‘Krijg ik een ijsje?’ De man glimlachte naar Luc. ‘Dit huisje hier is de ijskelder.’ Hij wees naar het huisje dat achter hem stond. ‘De ijskelder is de koelkast van vroeger. Ze bewaarden hier medicijnen. Het was er extra koud omdat ze in de winter ijs verzamelden en bewaarden in de ijskelder. Maar helaas kun je er geen ijsjes krijgen. Ik heb voor jullie wel de laatste aanwijzing. In jullie boek staat geen extra informatie meer. Jullie hebben alles gevonden. Kijk goed om je heen en gebruik wat je hebt gevonden. Soms moet je even met andere ogen kijken. Dan kun je nieuwe ideeën bedenken. Dan worden jullie de uitvinders van nu. Succes.’ En weg was hij weer.
35
Verbaasd keek Maud naar Tim en naar Luc. Ze was opgelucht dat meneer Piekebol weer weg was. ‘De uitvinders van nu?’ herhaalde Tim wat meneer Piekebol had gezegd. ‘De laatste aanwijzing?’ vroeg Luc. ‘Wat had hij ook al weer in het begin gezegd?’ Tim antwoordde: ‘Hij had in het begin gezegd dat we moesten samenwerken.’ ‘Oh, ja,’ zei Luc enthousiast. Zijn ogen glommen. ‘De drie musketiers! Nou, laten we meteen aan de slag gaan!’ Luc stond meteen op en keek om zich heen. ‘Wat wil je gaan doen?’ zuchtte Maud. Luc keek Maud verbaasd aan. Hij trok zijn schouders op stak zijn handen in de lucht. ‘Nou, uhh, ja, weet ik veel.’ Met een zucht ging Luc weer op de grond zitten. ‘We moeten eerst een plan bedenken,’ zei Tim. ‘Zoals Pluto zeker,’ antwoordde Luc spottend. ‘Ja, zoiets als Pluto,’ antwoordde Tim rustig. ‘Oke, dan,’ antwoordde Luc. ‘Bedenk jij maar iets.’ ‘Lekker samenwerken,’ zei Maud. ‘Goed dan,’ zei Luc met een zucht. ‘Ik denk wel mee.’ ‘Kijk goed om je heen, zei meneer Piekebol,’ ging Tim verder. ‘Ja,’ zei Luc. ‘Ik zie een dikke muur en de ramen van het museum. We weten niet eens waar we moeten zijn of waar we naartoe moeten.’ ‘De meeste vogels zaten boven het plafond of ergens bovenop. Zouden we nu ook ergens boven moeten zoeken?’ vroeg Tim zich hardop af. ‘Zal ik die wal opklimmen?’ vroeg Luc gretig. ‘Via de klimop zeker?’ vroeg Maud. ‘Ja!’ zei Luc blij. ‘Het heet niet voor niets klim op!’ ‘Die wal kun je niet opklimmen,’ antwoordde Maud. ‘Veel te stijl en de klimop breekt.’ Luc zuchtte teleurgesteld. In gedachten verzonken keken ze om zich heen. Maud zuchtte diep. ‘Op het briefje stond toch dat het de code was van een deur? Dan moeten we een deur zoeken,’ zei ze. ‘Ik heb heel veel deuren gezien,’ zei Luc. ‘Voordeur, achterdeur, wc-deur, deur van de bus, autodeur. Welke deur moeten we dan hebben?’
36
‘Kijk,’ zei Maud, terwijl ze naar een deurtje voor zich wees. ‘Daar is een deurtje.’ Ze zagen een klein houten deurtje. Het deurtje zat in het huisje, dat meneer Piekebol de ijskelder had genoemd. De muren naast het deurtje waren zo dik, dat het wel een kleine tunnel leek. Ze stonden op en liepen naar het deurtje. Luc liep het tunneltje in en moest bukken om zijn hoofd niet te stoten. Hij voelde meteen of het deurtje open kon. ‘Jammer,’ zei Luc teleurgesteld. ‘Het deurtje zit op slot.’ ‘Kijk,’ zei Maud verbaasd. ‘Hier kun je een code intypen.’ Ze zagen op de stenen de nummers 1 tot en met 9. Verbaasd keken Tim en Luc naar de stenen waarop de cijfers stonden. ‘Je kunt toch niet een deur openen door op stenen te drukken?' vroeg Luc verbaasd. ‘Nou, het is anders wel heel toevallig dat wij een code moeten intypen en dat hier allemaal cijfers staan,’ antwoordde Maud. ‘Ik geloof er niets van,’ zei Luc. ‘Laat eens proberen, ga eens aan de kant.’ Hij stak zijn hand uit en drukte op het cijfer 5. Het cijfer lichtte blauw op. Meteen trok hij gesprokken zijn hand terug. ‘Wauw,’ zei Luc. ‘Cool. We hebben het gevonden! Kom, snel de code intypen, wat moet ik intypen?’ ‘We moeten de code ‘heden’ intypen,’ antwoordde Maud. Luc stak zijn hand uit om de letters in te toetsen. Zijn hand stopte vlak voor de stenen, hij dacht even na en keek toen om naar Maud. ‘Mooi is dat,’ mopperde Luc. ‘Wij hebben letters, geen cijfers. Zo lukt het nooit.’ ‘Heb jij je telefoon bij je?’ vroeg Maud aan Tim. ‘De telefoon?’ vroeg Luc. ‘Wil je een Romein gaan bellen om de code te vragen of zo?’ ‘Ha, ha, leuk,’ zei Maud een beetje geïrriteerd. ‘Ik wil alleen even de telefoon zien. En we moesten toch met andere ogen gaan kijken? Dat ga ik doen.’ Tim had ondertussen zijn telefoon uit zijn rugzak gehaald en gaf de telefoon aan Maud. ‘Zie je wel,’ zei Maud trots. ‘Hier staan cijfers op, maar ook letters. Ik denk dat we de letters moeten omzetten in cijfers. Zullen we dat proberen?’
37
‘Slim plan,’ zei Tim een beetje jaloers. Dat had hij zelf ook kunnen bedenken, dacht hij terwijl hij zijn telefoon in zijn broekzak stopte. ‘Het alfabet heeft 26 letters, gedeeld door 9 cijfers. Dat is ongeveer 3 letters per cijfer,’ zei hij. ‘Dus je bedoelt dat a, b en c horen bij 1?’ vroeg Luc. ‘Ja,’ zei Maud enthousiast. ‘En dus d, e en f bij 2, en g, h en i bij 3. Dan hebben we al bijna de code.’ Luc telde op zijn vingers mee. ‘J, k en l zijn 4 en m, n en o zijn 5.’ ‘Ik weet het,’ riep Maud trots. ‘H is 3, E is 2, D is 2, E is weer 2 en N is 5. Dus 3-2-2-2-5.’ Luc begon de code in te toetsen. ‘Stop!’ riep Maud angstig. ‘Ik weet niet of ik het wel durf,’ zei ze zacht. Luc stopte met intoetsen. Hij zuchtte. ‘Meiden,’ mopperde hij. ‘Het is maar een deurtje. Wat denk je dat er kan gebeuren? Dat je in een valkuil stapt en via een ondergrondse glijbaan bij trollen en enge beesten komt? Of dat er een heks in het huisje zit, die je armen en benen in de soep stopt?’ ‘Hou op,’ zei Tim. ‘Weet je wat?’ zei Tim. ‘Luc en ik gaan als eersten naar binnen en als er niets gebeurt kom je ook. Oké?’ ‘Oké,’ antwoordde Maud zwak. Luc toetste de code in: 3-2-2-2-5. De cijfers lichtten blauw op. Ze hoorden een klik. Tim deed de klink van het deurtje omlaag. Piepend ging het deurtje open. Voorzichtig keken hij en Luc naar binnen. Het was er donker. ‘Ik heb een zaklamp meegenomen,’ zei Tim blij. Hij pakte de zaklamp uit zijn rugzak. Hij knipte de lamp aan en scheen in het donker. Niets te zien. Hij bukte en langzaam liep hij naar binnen. Luc volgde hem meteen. Eerst moesten ze een trapje af. Met één hand steunde Tim tegen de muur. Die voelde koud en vochtig aan. Met zijn zaklamp scheen hij op de grond. Hij zag dat de grond nat en een beetje modderig was. Zijn schoenen gleden een beetje weg op de gladde grond. Met zijn zaklamp scheen hij in het rond. Hij zag alleen maar muur. ‘Kom maar,’ zei Tim tegen Maud. ‘Er is hier niets engs.’ Voorzichtig liep Maud naar binnen. Ook zij hield zich vast aan de koude muur. Voorzichtig liep ze het trapje af, tot ze naast Luc en Tim stond. Met een klap viel de deur achter haar dicht. Op slot.
38
Maud stond stil van schrik. Ze hield haar adem in. Ze knipperde met haar ogen. Ze moest wennen aan het donker. Ze zag de zaklamp van Tim vlakbij schijnen. ‘Tim,’ vroeg ze zacht met bibberende stem. ‘Wil jij proberen of de deur weer opengaat?’ Tim scheen met de zaklamp naar de deur. Hij liep ernaartoe en deed de klink omlaag. Dit lukte. Hij duwde zachtjes tegen de deur. Geen beweging. Met zijn schouder duwde hij harder tegen de deur. Het lukte niet, de deur bleef dicht. ‘De deur zit op slot,’ zei hij teleurgesteld. Luc had de hele tijd stil gestaan. Hij wilde een grapje maken maar kon niets verzinnen. Koortsachtig dacht hij na. Ze zaten gevangen in een donker huis. Niemand uit de klas wist waar ze waren. Schreeuwen had geen zin. Ze zaten in de tuin van het museum en alle anderen waren binnen. Alleen meneer Piekebol wist waarschijnlijk waar ze waren. ‘Weet je,’ zei Luc. Hij probeerde geruststellend te klinken. ‘Meneer Piekebol komt ons zo vast redden.’ ‘Misschien,’ antwoordde Maud. Ze was er niet zo zeker van. ‘Ik heb geen zin om hier te wachten. Ik wil naar buiten!’ Haar stem bibberde een beetje. Luc hoorde haar een keer snikken. Hij was bang dat ze zou gaan huilen. Hij had het koud. Zijn handen stopte hij in zijn zakken. Dat was wat warmer. ‘Hé,’ zei hij verbaasd. ‘Ik heb dat briefje nog, dat uit het boek was gevallen.’ Hij pakte het briefje. ‘Tim, schijn eens bij.’ Tim scheen met zijn zaklamp op het briefje. Maud ging dichterbij staan. Met zijn drieën lazen ze wat op het briefje stond: Zoek de vijf valken. Elke valk heeft een letter die alleen jullie kunnen zien. De letters zijn de code van de deur. ‘Ja, dat weten we nu wel,’ zei Luc. ‘Draai eens om,’ zei Maud.
Ga in een kring staan. Geef elkaar een hand. Sluit je ogen. Verlaat het heden.
Luc draaide het briefje ondersteboven. ‘Nee, sufferd,’ zei Maud. ‘De achterkant.’ Luc draaide het briefje om. ‘Hé, hier staat ook iets,’ zei hij verbaasd. Tim las het voor: ‘Ga in een kring staan. Geef elkaar de hand. Sluit je ogen. Verlaat het heden.’
39
Maud keek naar Tim. Ze kon zijn ogen nauwelijks zien, zo donker was het. ‘Ik wil het wel proberen,’ zei ze. Ze wilde maar al te graag weg uit dit donkere huis. ‘Durf je dat?’ vroeg Luc ongelovig. ‘Ja,’ antwoordde ze stoer. Ook al wist ze het zelf niet helemaal zeker. ‘Oké,’ zei Tim. ‘Laten we het maar proberen.’ Hij knipte zijn zaklamp uit en borg die goed op. Hij pakte op de tast de hand van Maud. Maud zocht de hand van Luc. En Luc zocht de hand van Tim. Nu stonden ze hand in hand. ‘Nu moeten we onze ogen sluiten,’ zei Tim. ‘3, 2 en 1.’ Meteen deed hij zijn ogen dicht. Luc volgde meteen. Maar Maud stond met wijd open ogen te kijken naar Tim en naar Luc, ook al zag ze niets in het donker. ‘Er gebeurt niets,’ zei Luc. ‘Hebben jullie je ogen dicht?’ Voorzichtig sloot Maud haar ogen. In een flits werd alles licht.
40
Musoppie Het leek of ze omhoog werden getild. Langzaam gingen ze omhoog. Ze begonnen rondjes te draaien. Eerst langzaam, toen steeds sneller en sneller. De haren van Maud waaiden in haar gezicht. Nog sneller en sneller. Als een wervelwind schoten ze door de lucht. Hoger en hoger. Het licht werd steeds feller. Toen hingen ze ineens stil. Alles om hen heen was fel wit verlicht. Even hingen ze in de lucht. Toen tuimelden ze naar beneden. En met een plof kwamen ze neer. Versuft keek Maud om zich heen. Haar ogen deden pijn van het felle licht. Ze kneep haar ogen tot spleetjes om in het felle licht iets te kunnen zien. Ze hield de handen van Tim en Luc nog steeds stevig vast. Ze keek naar hen. Tim keek verschrikt, Luc was bang. Waar zijn we, dacht ze. Als dichte mist die optrekt, zo werd het felle licht zachter. Het wit kreeg kleur. Eerst vaag en toen steeds feller. Steeds beter kon ze zien waar ze was. Ze zag een mooi park op een heuvel. Vol met bloemen in verschillende kleuren. Ze zag ronde, blauwe bloemen. Gele bloemen die op tulpen leken. Oranje bloemen als klokjes en paarse, roze en rode bloemen, die verspreid over de heuvel groeiden. Het rook heerlijk. Er stonden hoge bomen met grote groene bladeren. De zon scheen, de lucht was blauw. Ze hoorde vogeltjes fluiten. Er liep een pad door de bloemen heen. Zouden ze daar overheen gaan lopen? In de verte kwam iemand aan. Hij liep langzaam, met een wandelstok in zijn hand. Het was een oud mannetje. Op zijn hoofd stond een hoed met een gleuf en een brede rand. Hij had een bruin jasje aan en een licht bruine wijde broek, als een oud opaatje. Het mannetje kwam langzaam dichterbij. Toen hij heel dichtbij was, stopte het oude opaatje. Als groet nam hij zijn hoed af. Hij had grijze, piekerige haren en een klein grijs baardje. Hij had pretlichtjes in zijn ogen en een scheef glimlachje. De rimpels in zijn gezicht lachten mee. ‘Hallo, lieve kinderen,’ zei hij met een krakerige, oude stem. ‘Fijn dat jullie er eindelijk zijn. Ik heb eeuwen op jullie gewacht.’ ‘Waar zijn we?’ vroeg Tim verbaasd. Het opaatje glimlachte alleen. Hij gaf geen antwoord, alsof hij de vraag niet had gehoord. Maud keek eens goed naar het opaatje. ‘Volgens mij heb ik u
41
eerder gezien,’ zei ze voorzichtig. Ze dacht aan meneer Piekebol. Maar dan als opa, opa Grijsbol. Het opaatje begon nog meer te glimlachen. Zijn rimpels werden nog dieper. ‘Ja, ja,’ zei hij met zijn krakerige stem. ‘Lang geleden werkte in een museum. Daar heb ik veel kinderen ontmoet.’ Maud was een beetje verward door het antwoord. Hoezo lang geleden, dacht ze. ‘Maar waar zijn we nu,’ herhaalde Maud de vraag. ‘Waar we zijn, maakt niet uit,’ antwoordde opa Grijsbol geheimzinnig. ‘Het gaat erom, wat je doet. Kom, ik wil jullie iets laten zien.’ Opa Grijsbol liep langzaam de heuvel op. Zijn wandelstok tikte op het stenen paadje. Maud, Luc en Tim liepen langzaam achter hem aan. Ze hielden elkaars hand nog steeds stevig vast. Maud keek naar de vele bloemen. Overal waar ze om zich heen keek, zag ze bloemen. Zo veel, zo mooi had ze niet eerder gezien. Bovenop de heuvel stopte opa Grijsbol. Hij hijgde van de inspanning van de beklimming. Met zijn wandelstok wees hij omlaag. ‘Kijk jongens, kijk,’ zei hij trots.
Ze zagen een gebouw. Tenminste, het leek het meest op een gebouw. Het was een zwart-wit gestreept gebouw. Net zoals de strepen van een zebra. Tussen de strepen zaten ramen. Op het dak stonden kleine gekleurde windmolentjes. Die draaiden vrolijk in de wind. Het dak was zwart en glom in de zon. Om het gebouw bloeiden bloemen in alle kleuren en maten. Het pad waarop ze liepen, slingerde naar het gebouw.
42
‘Kijk jongens,’ herhaalde opa Grijsbol. ‘Is dat niet fantastisch?’ Weer wees hij met zijn wandelstok naar het gebouw. ‘Wat is het?’ vroeg Tim. Opa Grijsbol keek verbaasd naar Tim. ‘Zie je dat niet?’ vroeg hij. ‘Dat is mijn museum!’ ‘Oh,’ zei Tim. ‘Wat voor museum? Gaat het over Romeinen?’ ‘Ha,’ lachte opa Grijsbol. Het was een kort, krakerig, hoog lachje. ‘Romeinen? Nee, joh. Romeinen zijn ouderwets. Die leefden 4000 jaar geleden! Nee, dit is het slimste museum van de wereld. Alles in en op het museum is kunst, is geschiedenis, is toekomst. Het is een musoppie.’ Verbaasd keken Luc, Maud en Tim elkaar aan. Romeinen, 4000 jaar geleden? Dat klopt toch niet, dacht Maud. ‘Ik heb nog nooit van een musoppie gehoord,’ zei Luc. ‘Die jeugd van tegenwoordig,’ mopperde opa Grijsbol. ‘Die weet niet eens wat een musoppie is. Zal ik het dan maar uitleggen?’ vroeg hij met zijn scheve glimlachje. ‘Graag,’ zei Luc. ‘Nou,’ zei opa Grijsbol. ‘Het is een lang verhaal.’ En hij begon te vertellen. ‘Lang geleden was de wereld niet zo mooi als nu. Er waren veel mensen op de wereld, en er kwamen er steeds meer. Er waren oorlogen. Sommige mensen waren rijk, velen waren arm. Veel kinderen hadden geen schoon water om te drinken, in andere delen van de wereld waren er overstromingen. Veel mensen hadden honger. De wereld werd steeds smeriger door al het afval dat de mensen weggooiden. De zee werd ‘plastic soep’ genoemd omdat er heel veel plastic afval in de zee dreef. De aarde werd zieker en zieker, en de mensen trouwens ook. Dit duurde jaren. Heel lang wilden de mensen niet geloven dat het steeds slechter ging. Heel lang werd er niets aan gedaan. Tot ongeveer 2000 jaar geleden. Toen zagen steeds meer mensen in dat er iets moest gebeuren. Langzaam werden verbeteringen doorgevoerd. Uitvindingen werden gedaan. Langzaam werd de aarde beter, en de mensen ook. In dit mussoppie hebben we dat allemaal verzameld. Je kunt zien waarmee het begon en wat we in al die jaren hebben geleerd.
43
Lusten jullie koffie?’ vroeg opa Grijsbol ineens. ‘Uhh, nee,’ stamelde Tim. ‘Oh,’ zei opa Grijsbol. En hij vertelde verder. ‘Het begon dus met een kop koffie. Eén kopje koffie zorgde voor heel veel afval. Maar 0,2% van de hele koffieplant werd gebruikt voor een kopje koffie. De rest werd weggegooid. Zo’n 2000 jaar geleden bedacht iemand dat het stom was om zoveel weg te gooien. Hij bedacht dat je met afval veel meer kon doen. En hij ontdekte dat je op koffie-afval paddenstoelen kon laten groeien! Zo kon hij geld verdienen met afval en met het afval voedsel verbouwen voor mensen. Als de paddenstoelen rijp waren en geoogst, dan werd de grond, waar ook het koffie-afval in zat, gebruikt als voedsel voor dieren. Dus eerst koffieplanten verbouwen en de koffie verkopen. Dan lekker een kop koffie drinken en het afval van de koffie verkopen. Daarna de paddenstoelen die groeien op het koffie-afval verkopen. En dan nog de grond met koffie-afval, waarop de paddenstoelen zijn gegroeid, ook nog verkopen! Dus geen afval meer en veel geld verdienen. Dat noemden ze ‘de kringloop sluiten’. Tot die tijd waren mensen gewend om alles weg te gooien, gewoon op een grote vuilnisbelt, of om afval te verbranden. En het stomme was, dat sommige grondstoffen opraakten. Tja, die lagen gewoon op de vuilnisbelt. Gelukkig kwamen er steeds meer mensen die bedachten dat dat anders moest en slimmer kon. Zij begonnen met het verzamelen van afval en opnieuw gebruiken van grondstoffen voor nieuwe spullen. Dat noemden ze ‘afval is voedsel’. En dat idee hebben ze heel ver doorgevoerd, zodat we nu in onze tijd geen afval meer hebben! In het musoppie is een ruimte waarin je dit kunt zien en zelf kunt uitproberen. Wat je ook in het musoppie kunt zien, is hoe het gebouw gemaakt is. Dit gebouw heeft geen elektriciteit en gas nodig.’ ‘Zijn dat stroompanelen op het dak?’ vroeg Tim. ‘Ja,’ antwoordde opa Grijsbol. ‘Die zwarte panelen zorgen voor elektriciteit, maar ook voor water.’ ‘Hè?’ vroeg Maud verbaasd. ‘Voor water? Hoe dan?’ Opa Grijsbol legde het uit. ‘’s Nachts wordt het koud. Dat weten jullie wel. Nou, het zwarte dak wordt ’s nachts extra koud. Dat komt omdat het dak
44
door de zwarte kleur alle warmte naar boven, naar de lucht, uitstraalt. ’s Ochtends is het dus een heel koud dak. Dan wordt de lucht wat warmer omdat de zon gaat schijnen. En warme lucht kan wat meer waterdamp bevatten. Deze warmere lucht met waterdamp waait over het koude dak. Omdat het dak zo koud is, condenseert de waterdamp op de zwarte panelen. De panelen staan iets schuin en zijn super glad. De druppeltjes rollen ervan af en worden opgevangen. Zo hebben we elke dag schoon water om te drinken en de bloemen water te geven.’ ‘Is het gebouw expres zwart-wit gestreept?’ vroeg Tim. ‘Ja, natuurlijk!’ antwoordde opa Grijsbol. ‘Je kent toch wel een zebra? Nou, die heeft zijn strepen ook niet voor niets. De zwarte strepen worden in zon warm. De witte strepen blijven wat koeler. Door het temperatuurverschil tussen de strepen, gaat het een beetje waaien en blijft de huid van de zebra koeler. En dat werkt ook bij dit gebouw.’ ‘Wauw,’ zuchtte Tim. ‘Zo’n gebouw wil ik ook.’ ‘Maak het dan!’ zei opa Grijsbol enthousiast. ‘Bouw het dan zelf. Maak het dan, bouw het dan zelf!’ Het opaatje bleef de zin maar herhalen. Het leek wel een liedje. Steunend op zijn wandelstok liep hij weg. Hij leek wel te willen huppelen, op het ritme van het liedje. ‘Maak het dan, bouw het dan zelf.’ Tik, tik. De wandelstok tikte op het ritme van het liedje mee. ‘Maak het dan, bouw het dan zelf.’ Tik, tik. Tim, Luc en Maud keken het opaatje na. Het deuntje hoorden ze langzaam zachter worden, tot ze niets meer hoorden. Ze keken elkaar verwonderd aan. ‘Kom,’ zei Luc ineens. ‘We gaan naar het musoppie!’ Hij begon meteen de heuvel af te rennen. Tim en Maud sleurde hij met zich mee de heuvel af. Maud schrok van de onverwachte beweging en verloor haar evenwicht. ‘Stop,’ riep ze. ‘Ik val!’ Van schrik opende ze wijd haar ogen. Ineens was het pikdonker.
45
Murobbie ‘Wat doe je,’ schreeuwde Luc. Hij was de heuvel af aan het rennen en ineens was het donker. Hij hoorde Tim zuchten. ‘We zijn weer terug,’ zei Tim zacht. ‘We zijn weer in de donkere ijskelder.’ ‘Nee,’ zei Luc met paniek in zijn stem. ‘Ik wil naar het musoppie! Snel, doe je ogen weer dicht.’ Luc, Maud en Tim deden hun ogen weer dicht. In een flits werd alles weer licht. Het leek of ze omhoog werden getild. Langzaam gingen ze omhoog. Ze begonnen weer rondjes te draaien. Eerst langzaam, toen steeds sneller en sneller. Als een wervelwind schoten ze door de lucht. Hoger en hoger. Het licht werd steeds feller. Toen hingen ze ineens stil. Alles om hen heen was fel wit verlicht. Even hingen ze in de lucht. Toen tuimelden ze naar beneden. Met een plof kwamen ze neer. Versuft keek Maud om zich heen. Haar ogen deden pijn van het felle licht. Ze kneep haar ogen weer tot spleetjes om beter te kunnen zien. Ze hield de handen van Tim en Luc nog steeds stevig vast. Ze keek naar hen. We zijn weer bij het musoppie, dacht ze blij. Ze glimlachte. Als dichte mist die optrekt, zo werd het felle licht zachter. Het wit kreeg kleur. Eerst vaag en toen steeds feller. Steeds beter kon ze zien waar ze was. Ze zag een park op een heuvel. Vol met grote, gele bloemen. Er liep een pad door de bloemen heen. De zon scheen, de lucht was blauw. Er stonden geen bomen. Ze hoorde geen vogels fluiten. Maud keek naar de gele bloemen. Het waren andere bloemen, dacht ze verbaasd. Allemaal geel. En ze rook geen bloemen. Ze trok Luc en Tim mee om er beter naar te kunnen kijken. ‘Dit zijn rare bloemen’, zei ze. ‘Het lijken zonnebloemen, maar dan nep.’ De blaadjes waren geel en van plastic, het midden was zwart-blauw. ‘Het midden lijkt wel op zonnecellen,’ zei Tim verbaasd. Maud keek nog eens. ‘Je hebt gelijk, het zijn allemaal zonnecellen! Het zijn helemaal geen zonnebloemen.’ ‘Het zijn zonne-cel-bloemen,’ grapte Luc. In de verte kwam iemand aan. Hij liep langzaam en schommelde een beetje. Hij bewoog een beetje schokkerig. Eerst bewoog zijn rechterarm in houterige bewegingen naar voren. Zijn bovenlijf draaide een beetje mee. Dan bewoog zijn linkerarm houterig naar voren in schokkerige bewegingen.
46
Zijn schouders schokschouderde mee. Zijn hoofd bewoog met kleine schokjes van links naar rechts. Ook zijn benen bewogen met kleine schokjes. De hele man leek wel wit. De man kwam steeds dichterbij. Het was geen mens. En hij léék niet helemaal wit, hij wás helemaal wit. Alleen zijn ogen waren zwart. De man, of wat dan op een man leek, leek op een kruising tussen een robot en een marsmannetje. Op zijn hoofd stond een soort antenne met een bolletje. De robot kwam steeds dichterbij. Toen hij heel dichtbij was, stopte de robot. Als groet maakte hij een klein buiginkje. ‘Ha-llo, lie-ve kin-der-en,’ zei hij met een blikkerige stem. ‘Fijn dat jul-lie er zijn.’ ‘Waar zijn we?’ vroeg Tim. ‘En wie bent u?’ De robot glimlachte. ‘Ik zag jullie in een don-kere ruimte en ik wilde jullie mijn om-geving laten zien, jullie toe-komst.’ Zijn stem klonk nog wel blikkerig, maar hij haperde niet meer zo erg. ‘Dus heb ik jullie hier-heen ge-tele-porteerd.’ Luc keek met grote ogen naar Tim. ‘Hij zei geteleporteerd! Ik wist wel dat dat kon!’ ‘Hoe doe je dat, teleporteren?’ vroeg Tim geïnteresseerd. ‘Oh, gewoon, ik swiep over mijn I-padsie en kijk naar de tele-smart-visie die in de lucht verschijnt en geef commando ‘Teleporteer kinderen’. En dan komen jullie hier.’ ‘Wauw,’ zei Tim. Maud keek benauwd. ‘Kun je me straks ook weer terugteleporteren?’ vroeg ze met een piepstemmetje. ‘Alleen als ik dat wil,’ antwoordde de robot terwijl hij zijn hoofd scheef hield en Maud aankeek. Maud keek naar de robot en dacht: Wat een raar mannetje. De robot keek Maud aan. Hij strekte met robot-achtige beweging zijn arm. Met een schokkerige beweging strekte hij zijn wijsvinger. Zijn vingerkootjes piepten. Hij wees in haar richting. ‘Jij denkt, ik ben een raar man-netje. Ik ben geen raar man-netje. Ik ben een robot. Ik werk sa-men met de mensen. Ik ben hier om jullie te helpen.’ ‘Er zijn dus nog wel mensen?’ vroeg Maud.
47
‘Ja,’ antwoordde de robot. ‘Er zijn nog mensen, maar niet zoveel meer als vroe-ger. Vroe-ger maakten de mensen enorm veel af-val, bergen afval. En zeeën vol afval. En mensen gebruikten teveel van de aar-de, teveel voedsel, teveel grondstoffen. Tot er niet meer voor iedereen voldoende eten was en de aarde zo ver-vuild was, dat er minder kon groei-en. Toen stierven veel mensen van de honger. Er bleven nog wel mensen over, en die hadden robots ont-wikkeld om te helpen. Wij robots hebben veel afvalbergen op-geruimd en de zeeën schoon-ge-maakt. We hebben er ja-ren over gedaan om de bergen afval op te ruimen en de mo-le-cu-len te scheiden voor nieuwe grondstoffen. En we hebben ontdekt wat je moet eten zodat er voor ie-dereen genoeg is.’ Mmm, dacht Luc. Eten! Hij hoorde zijn maag rommelen. Ik lust wel iets te eten en te drinken. Ik heb wel trek in een stuk taart en groene ranja. De robot keek Luc aan. Hij bewoog zijn arm richting Luc en wees met zijn wijsvinger in zijn richting. ‘Jij denkt, ik wil eten en drinken. Wij hebben eten en drinken. In het murobbie krijg jij eten en drinken.’ ‘In het murobbie?’ vroeg Luc. ‘Wat is een murobbie?’ ‘Dat laat ik zo zien,’ zei de robot. ‘Jij krijgt daar grimade maar geen taart.’ ‘Grimade?’ vroeg Luc. Hij trok zijn neus op en kneep zijn ogen een beetje dicht. Hij kon zich niet voorstellen dat grimade lekker was. De robot keek op zijn pols en bewoog met de vinger van zijn andere hand over de pols. Er verscheen een klein schempje in zijn pols dat begon te praten. ‘Grimade – blieb - even opzoeken – blieb. Jij noeme het groene limonade. Wij noemen het grimade.’ Luc pakte de hand van de robot. Die voelde koud en metaalachtig. Hij schrok ervan en liet even los. Hij keek naar de robot, maar die keek vriendelijk. Hij pakte de hand weer vast en trok die naar zich toe om goed op het schermpje in de pols te kijken. Daarna keek hij met vragende ogen naar de robot. De robot antwoordde. ‘Dit is mijn in-gebouwde computer, zoals jullie dat vroeger noemden. Zo kan ik altijd alles opzoe-ken als ik iets niet weet.’ ‘Een ingebouwde computer,’ herhaalde Luc, die de hand van de robot weer losliet. ‘Die wil ik ook wel als ik een proefwerk heb!’
48
‘Nee,’ antwoordde de robot met zware stem. ‘Als mens moet je zelf nadenken. Onthoud dat maar. Ik kan niet zelf nadenken. Jij wel. Jij moet zelf nadenken.’ ‘Fraai is dat,’ mopperde Luc. ‘En als ik nu rode limonade wil?’ vroeg Luc, die nog steeds honger en dorst had. ‘Dan krijg jij rimade natuurlijk!’ antwoordde de robot. ‘Maar jij krijgt geen taart. Taart is met suiker en met kleurstoffen. Allemaal slecht. Jij krijgt groemelet of paddemelet.’ Luc zette grote ogen op. Paddemelet dacht hij? Ik, padden eten? Ik dacht het niet! ‘Jij denkt dat jij padden gaat eten,’ antwoordde de robot vriendelijk. ‘Wij koken geen padden.’ Hij streek weer even over zijn pols met het schermpje. ‘Paddemelet – blieb – even opzoeken – blieb. Jij noeme paddenstoelen-omelet. Wij noemen paddemelet,’ zei het schermpje. ‘Ik lust geen paddenstoelen, die glibberen zo in mijn mond,’ antwoordde Luc. ‘Dan krijg jij groemelet te eten,’ antwoordde de robot. Luc keek de robot weer vragend aan. Die streek weer even over zijn pols. ‘Blieb - even opzoeken – blieb. Jij groenten-omelet noemen,’ hoorde Luc. ‘Oh, zei Luc. ‘Dat lust ik wel.’ Luc zuchtte, hij had nu trek. Hij dacht aan het snoepje in zijn broekzak. Zijn linkerhand deed een beetje pijn. Maud had zijn hand nog stevig vast, hij voelde zijn vingers tintelden. Hij voelde in zijn rechter broekzak en vond een snoepje. Het plasticje knisperde in zijn hand. Opeens keek de robot met fel rode ogen naar Luc. Luc schrok ervan. De antenne op het hoofd van de robot werd roodgloeiend. Luc werd er bang van. Deed hij iets verkeerd? ‘Jij mag geen snoep eten,’ bulderde de robot. ‘Geef aan mij!’ Luc gaf het snoepje verschrikt aan de robot. De robot bleef hem strak aankijken. Hij haalde het plasticje van het snoepje. Het plasticje stopte hij links in een vakje in zijn buik. ‘Dit is voor jou afval,’ zei de robot streng. ‘Afval is nut-te-lo-ze troep. Plastic moet je hergebruiken. Ik ga dit plastic recyclen.’ Met zijn vinger ging hij over het snoepje, alsof hij het scande. ‘Suiker, kleurstoffen, E-stoffen.
49
Allemaal slecht,’ zei de robot. ‘Dit moet jij niet eten. Het is slecht voor je en voor de aarde.’ Hij stopte het snoepje rechts in een vakje in zijn zij. ‘Wat doe je?’ vroeg Luc met een klein stemmetje. ‘Ik scheid het afval van het eten. Het plasticje recycle ik en het snoepje lossen we op en dan scheiden we de schadelijke moleculen van de goede.’ Luc snapte niet helemaal wat de robot zei, maar hij wist wel dat hij zijn snoepje niet meer terug zou krijgen. Hij durfde niets te zeggen. De robot glimlachte weer naar Luc. Zijn ogen werden weer zwart en vriendelijk, zijn antenne werd weer wit. ‘Jij krijgt zo ook een framdrapbei of tokoratel,’ zei hij vriendelijk. Luc keek hem niet-begrijpend aan. ‘Dat zijn de lekkerste snoepjes voor kinderen tegenwoordig.’ De robot streek weer over zijn pols. ‘Blieb - even opzoeken – blieb,’ klonk het. ‘Framdrapbei is nieuw fruit dat bestaat uit kruising van framboos-druif-appel-aardbei. Tokoratel is nieuwe groente die bestaat uit een kruising van tomaat-komkommer-radijs-wortel.’ De robot glimlachte nog steeds vriendelijk. ‘Snap je,’ zei hij. ‘Vier keer fruit of vier keer groenten ineen, ideaal voor kinderen.’ Mmm, dacht Luc. Doe mij maar een melokoezu, een mergpijp-lolly-koekzuurstok. De robot keek gefronst en een beetje boos naar Luc, maar zei niets. Tim had al die tijd staan luisteren. Hoe meer hij hoorde, hoe meer vragen hij kreeg. ‘Umh,’ schraapte hij zijn keel. ‘Meneer de robot, mag ik wat vragen?’ De robot keek naar Tim. Hij strekte zijn arm uit en met schokkerige bewegingen strekte hij zijn wijsvinger. Zijn vingerkootjes piepten weer. Hij wees naar Tim. ‘Jij hebt veel vragen,’ zei hij tegen Tim. ‘Ja,’ zei Tim. En hij begon meteen. ‘Wat is een murobbie? Hoe werken een I-padsie en een tele-smart-visie? En hoe kun je teleporteren? En hoe kun je moleculen scheiden en er nieuwe grondstoffen van maken?’ ‘Ho, ho,’ antwoordde de robot. ‘Eén vraag tegelijk, anders slaat mijn computer op tilt.’ ‘Laten we beginnen met de I-padsie,’ ging de robot verder.
50
De robot pakte een klein zwart vierkantje uit een vakje in zijn been. Het midden van het vierkantje bestond uit een fel groen verlicht klein vierkantje, eromheen stonden in een vast patroon kleine groene lichtjes. ‘Kijk jongens,’ zei de robot. ‘Dit is een I-padsie. Hij hield het vierkantje omhoog. Met zijn andere hand tikte hij een paar keer op het midden van het groene vierkantje. Er ontstond een soort mistscherm tussen Tim en de robot. Toen zag Tim een soort scherm ontstaan dat zweefde in de lucht. Het was groter dan een televisie en het was doorzichtig. Door het scherm heen, kon Tim de robot zien. Op het scherm zag hij beelden. ‘Dit is de tele-smart-visie,’ zei de robot trots. ‘Hiermee kan ik de hele wereld zien en ook het verleden.’ De robot bewoog zijn vingers door de lucht. Het leek of hij het scherm van de tele-smart-visie aanraakte. Er verscheen een beeld op het scherm dat leek op een gebouw. ‘En dit, jongens,’ ging de robot verder, ‘is een murobbie.’ Het was een soort gebouw gemaakt van metaal. Het glansde in de zon. Tim zag geen ramen. Wel zag hij bewegende armen aan en op het gebouw, een soort robotarmen. Het leek of het gebouw op pootjes stond en zo kon weglopen. ‘Wat doet een murobbie?’ vroeg Tim. De robot antwoordde: ‘Een murobbie is een verzameling van de laatste technieken. En er is ook een verzameling van oude technieken, zoals oude computers, oude I-pads en een ouderwetse I-phone 14. Helaas hebben we geen oudere telefoon, zo eentje met knopjes.’ ‘Zo een?’ vroeg Tim terwijl hij uit zijn linker broekzak zijn telefoon haalde. De ogen van de robot lichtten op. Hij stak voorzichtig zijn hand uit. De hand stak door het scherm heen. Het scherm bleef gewoon in de lucht. ‘Mag ik die vasthouden?’ vroeg hij hoopvol. Tim twijfelde. Hij wilde zijn telefoon heel houden. ‘Stop je de telefoon niet in een zijvak?’ vroeg hij. ‘En krijg ik de telefoon terug?’
51
‘Ja, natuurlijk,’ antwoordde de robot gretig. ‘Maar ik wil die telefoon echt heel graag even vasthouden. Ik heb nog nooit een telefoon met knopjes gezien.’ De robot klonk bijna zielig. Tim geloofde de robot en gaf hem de telefoon. De robot pakte de telefoon heel voorzichtig aan en legde die op zijn hand. Hij streelde over de knoppen. ‘Wat mooi,’ zei de robot zacht. ‘Vroeger had je nog knopjes. Nu kun je alleen maar swiepen.’ Hij raakte een paar knopjes aan. ‘Mag ik?’ vroeg hij met lichtjes in zijn ogen. Hij drukte een paar knopjes in. Er kwam ineens geluid uit de telefoon. Blijkbaar had de robot het knopje van de luidspreker ingedrukt. Daar schrok de robot van. Door de schrik liet hij bijna de telefoon vallen. De robot keek even verschrikt naar Tim. Maar daarna begon hij meteen te lachen, zo blij was hij. Er klonk een pieptoon uit de telefoon. Het was een langgerekte pieptoon. De robot drukte nog een knopje in. Er kwam geen geluid meer uit de telefoon. De robot gaf de telefoon terug aan Tim. Met één hand borg Tim de telefoon op. Zijn andere hand had Maud nog steeds stevig vast. ‘Is de murobbie aan de andere kant van de heuvel?’ vroeg Luc ineens. De robot keek verbaasd naar Luc. ‘Hoe weet jij dat? Jij bent hier nog niet eerder geweest.’ Luc lachte breed. ‘Kom,’ zei Luc ineens. ‘We gaan naar het murobbie!’ Hij begon er meteen naartoe te rennen. ‘Wacht’ riep Tim. ‘Ik wil nog meer aan de robot vragen.’ Hij trok zijn hand los van Maud en keerde zich om naar de robot. Ineens was het pikdonker.
52
Toekomst ‘Wat doe je,’ schreeuwde Luc. Hij was aan het rennen en ineens was het donker. Hij hoorde Tim zuchten. ‘We zijn weer terug,’ zei Tim zacht. ‘We zijn weer in de donkere ijskelder.’ ‘Nee,’ zei Luc met paniek in zijn stem. ‘Ik wil naar het murobbie! Snel, doe je ogen weer dicht.’ Luc, Maud en Tim deden hun ogen weer dicht. Maar er gebeurde niets. Ze bleven in de donkere ijskelder. ‘Het lukt niet meer,’ zei Maud zachtjes. ‘We kunnen niet meer naar het murobbie.’ ‘Waarom liet je dan ook los?’ vroeg Luc boos. ‘Waarom rende jij dan weg en wachtte je niet op mij,’ antwoordde Tim boos terug. Er werd geklopt. ‘Wat is dat?’ vroeg Luc verontrust. ‘Zijn jullie daar?’ hoorden ze aan de andere kant van de deur. ‘Maud, Luc, Tim, zijn jullie daar?’ Het was de stem van meester Maarten. De deur ging open. Licht viel naar binnen. Luc, Maud en Tim knipperden met hun ogen. ‘Hier zijn jullie,’ klonk het opgelucht. ‘We waren jullie een hele tijd kwijt. We gaan zo naar huis. Maar waarom staan jullie in een kringetje in het donker?’ vroeg meester Maarten verbaasd. ‘Oh, uhh,’ stamelde Tim. ‘Ze hadden een speciale opdracht van mij,’ klonk een stem achter meester Maarten. Meester Maarten keek om. Luc, Tim en Maud liepen naar buiten. Meneer Piekebol stond er. ‘Een speciale opdracht?’ vroeg meester Maarten. ‘Ja,’ antwoordde de man. ‘De laatste vraag van de speurtocht is een heel moeilijke vraag. Dit groepje heeft vanmiddag extra informatie gekregen om het antwoord te vinden.’ Meester Maarten keek naar Tim, Maud en Luc. Hij zag niet dat meneer Piekebol glimlachte en een knipoog gaf.
53
‘Oh, nou ja, het was niet de afspraak, maar goed dan. Dan mogen jullie zo het antwoord geven op de vraag. Kom, we gaan naar binnen. De rest van de klas wacht,’ zei Meester Maarten. Samen liepen ze naar binnen. Alle kinderen stonden al te wachten. Meester Maarten ging voor de groep staan. ‘Sorry voor het wachten, maar we zijn weer compleet. We kunnen gaan.’ ‘Nog één momentje,’ zei meneer Piekebol. ‘Jullie weten nog niet het antwoord op de laatste vraag.’ Tim, Luc en Maud liepen naar voren. Ze pakten het boekje erbij en zochten naar de vraag. Tim las voor: ‘Hoe ziet de toekomst eruit.’ Even was het stil. Hij dacht na. Luc en Maud keken hem aan. Alle kinderen van de klas keken ook naar Tim. Tim dacht aan de Romein in zijn droom. In zijn droom was hij zelf een Romein. Meneer Piekebol had als aanwijzing gegeven dat ze moesten samenwerken en de uitvinders waren van nu. Daarna hadden zowel de vrolijke schildpad met Romeinse helm als de Romeinse soldaat naar hem geknipoogd. Dat was toen de Romeinen zelf naar de schildpad hadden gekeken en hadden bedacht dat ze met een schildpadformatie de vijand konden aanvallen. Hij dacht ook aan de Romein in de verrekijker. ‘Puto positivum’ had de Romein gezegd, ‘ik denk positief’. En hij had gezegd dat hij de wereld beter moest maken. De meneer die hij gespiegeld in het raam had gezien, had gezegd dat iedereen kleine stapjes moest zetten. En daarna waren hij, Luc en Maud nog naar het musoppie en het murobbie geweest. Het musoppie was een gebouw dat gemaakt was als de natuur en alles zelf kon, zoals zelf water maken en zelf energie maken. Het murobbie was meer een soort robotgebouw met heel veel techniek. Het verschil tussen natuur en techniek was er ook bij de sportauto en bij de lampen. Hij had een auto als een plant bedacht, Luc een vliegende auto. Maud had bedacht dat we geen lampen meer nodig hadden en Luc had het over vliegende lampen. Wat had dat allemaal met elkaar te maken? Toen begon Tim te vertellen. ‘Hoe ziet de toekomst eruit,’ herhaalde Tim de vraag en hij zuchtte diep om nog even na te kunnen denken. ‘Dat weet ik niet. We weten niet hoe de toekomst eruitziet.’
54
Hij was even stil. Zijn klasgenoten keken hem aan. Hij keek even naar Luc en Maud, maar die leken ook geen antwoord te weten. Het was waar dat hij niet wist hoe de toekomst eruit zou zien, dacht hij. Maar dat wisten de Romeinen ook niet. En toch waren er nu nog overblijfselen uit de Romeinse tijd. Ineens wist hij het antwoord! Hij vertelde snel verder. ‘We weten niet hoe de toekomst eruitziet. De Romeinen wisten 2000 jaar geleden ook niet hoe het er nu uit zou zien. Toch maken we nu nog steeds gebruik van uitvindingen van de Romeinen. De Romeinen hebben in het verleden de toekomst gemaakt door zelf na te denken en zelf te bouwen. Hoe het er over 2000 jaar uitziet, weten we niet. Maar wat we nu uitvinden, gebruiken we in het jaar 4000 misschien nog steeds. Wij kunnen kiezen of we in de toekomst veel meer techniek willen hebben en in een soort robotwereld willen leven. Of we kunnen kiezen voor een toekomst met meer natuur door te leren hoe de natuur iets oplost. We kunnen zelf kiezen hoe we de toekomst maken. We maken de toekomst zelf door, net als de Romeinen, zelf na te denken en zelf uit te vinden. Wij zijn de Romeinen van nu.’ Luc keek trots naar Tim. Wat had hij dat mooi verteld, vond hij. Hij keek naar Maud en kreeg een glinstering in zijn ogen. Hij pakte haar hand en trok haar mee. Samen gingen ze bij Tim staan. Luc zette zijn hand in zijn zij, de andere hield hij in het midden voor zich. Hij keek vragend naar Maud. Ze glimlachte en legde haar hand op die van Luc. Luc keek naar Tim met een brede grijns op zijn gezicht. Tim legde zijn hand op die van Maud. Tim ging fier rechtop staan, met zijn kin in de lucht. Met harde, trotse stem riep hij: ‘Wij zijn de Romeinen van nu!’
Gebruiksvoorwaarden Het werk van schrijvers en dichters op Nederland Schrijft mag gratis worden gelezen en/of gedownload voor eigen gebruik. Iedere verspreiding, openbaarmaking, verveelvoudiging of bewerking is niet toegestaan.
55