België - Belgique P.B. - P.P. 2300 Turnhout Masspost
Tijdschrift van de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders van België BC19762
nr. 1 - september 2012 - jaargang 1
www.gerechtsdeurwaarders.be
NKGB-CNHB
In deze editie
Geachte lezer,
X
Hete hangijzers
X
QUID IURIS? De werking van artikel 1562 van het Gerechtelijk Wetboek en het beslag op onroerend goed
Dit is het eerste nummer van het nieuwe kwartaalblad van de Belgische gerechtsdeurwaarders.
X
X
X
Neem uw wetboeken mee op uw laptop, iPad of smartphone Quid iuris? Voorstelling juridische dienst De Europese Kamer van gerechtsdeurwaarders: een noodzakelijke brug naar het communautaire landschap
Wij willen alle collegae, bij middel van een verzorgde uitgave op de hoogte houden van de evoluties in het ambt, de verwachtingen en de beleidskeuzes van haar geëigende organen en van de werkzaamheden van de nationale kamer. Deze interne publicatie is tevens een eerste stap voor een warme opstart van de studiedagen, die wij vroeger kenden onder de benaming ‘permanente vorming’. De sneltreinvaart van de digitalisering van de informatievergaring en -verwerking, maar ook van het dossierbeheer en het fiscaal beheer van onze kantoren impliceert dat deze studiedagen niet enkel kunnen beperkt worden tot het gerechtelijk recht en enkele capita selecta, maar ook moeten handelen over ons dagelijks kantoorbeheer en over de rol van de gerechtsdeurwaarder in het economische en maatschappelijke bestel van de gewestelijke, nationale en Europese context. In het rubriekje ‘hete hangijzers’ worden enkele werven afgebakend.
Ivo Goeyens Voorzitter NKGB - CNHB
Colofon Verantwoordelijke uitgever: Ivo Goeyens, Henri Jasparlaan 93, 1060 Brussel Uitgever: KnopsPublishing, Watervoort 85, 2200 Herentals Periodiciteit: kwartaalblad Erkenningsnummer: P 914378
Hete hangijzers
QUID IURIS?
Een klassieke boutade zegt dat ‘crisissen uitdagingen zijn’, waarmee impliciet wordt gesteld dat men kracht moet putten uit een tegenslag om deze te overwinnen en sterker uit een penibele situatie te komen, of zoals een Nederlandse voetballer het ooit populair verwoordde, ‘ieder nadeel heeft zijn voordeel’.
De werking van artikel 1562 van het Gerechtelijk Wetboek en het beslag op onroerend goed
B. Procedure tegen echtgenoten gehuwd onder het wettelijk stelsel
Bij de wet van 29 mei 20001 denken vele gerechtsdeurwaarders enkel aan de wettelijke inrichting van het Centraal Bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling, dat pas door het Koninklijk Besluit van 7 december 2010 uitgevoerd werd.
In beginsel kan een gemeenschappelijke schuld worden verhaald op drie vermogens, met name de goederen van de echtgenootschuldenaar, de goederen van de echtgenoot niet-schuldenaar en het gemeenschappelijk vermogen (artikel 1414 B.W.). Deze vermogens gelden als gezamenlijk onderpand.
Aan crisissen geen gebrek voor de gerechtsdeurwaarders, het mislukken van het project GSBH, een ondeugdelijke positie omtrent de inning van regionale belastingen en een financieel debacle deden de nationale kamer bibberen en beven; na de geslaagde opstart van de centrale identificatie-authenticatieserver en de centrale der berichten werd er geen adempauze gegund aan ons veelgeplaagd ambt, want op een onzalige morgen werden wij wakker in de wetenschap dat wij enkele dagen later btw-plichtig werden, een nieuw statuut is aan de orde en wij hebben er geen zicht op welke richting dit uitgaat, een veroordeling door de raad van de mededinging kon zonder erge pecuniaire weerslag worden geïncasseerd, maar ontriefde het ambt van een gezaghebbend houvast. Moeten we nog een tijdje doorgaan en verwijzen naar de repercussie van dit alles op de organen van de nationale kamer, naar de moeilijkheden om de Europese aktenuitwisseling te digitaliseren en hiervoor een platform uit te bouwen, naar de onvrede door de vele procedures naar aanleiding van benoemingen en de persoonlijke mokerslagen die velen hebben moeten incasseren, naar de nervositeit van softwareleveranciers die met wisselend succes de evoluties inpassen in onze kantoren? Nochtans is dit geen tijd voor fatalisme; wij moeten de rug rechten en ons op een correcte, doordachte en vooral moedige manier door deze moeilijkheden vechten. Wij mogen evenwel nooit de ziel van ons ambt verloochenen en op zoek gaan naar goedkoop en individueel gewin. Voorbeelden van deze nefaste uitwassen zijn onder meer, in concreto, alternatieven waaromtrent angstige en beangstigende vragen worden gesteld vanuit verschillende arrondissementen, die betrekking hebben op: y
BTW – Het systematisch kunstmatig kwalificeren van een dossier dat de facto een ‘A-label’ verdient onder de toepassingssfeer ‘B’.
y
MINNELIJKE INVORDERING – Het aangaan van resultaatsverbintenissen ten aanzien van de schuldeiser en hierdoor de facto een vereenzelviging van de gerechtsdeurwaarder met zijn mandant teweegbrengen.
y
Er wordt weleens vergeten dat deze wet ook enkele andere belangrijke wijzigingen heeft voorzien. Zo werd de onduidelijkheid rond de onroerende beslagprocedure op een gemeenschappelijk goed tegen echtgenoten opgehelderd door de wijziging van artikel 1562 van het Gerechtelijk Wetboek. Deze wijziging trad in werking op 1 juli 20012. Het korps werd hiervan op de hoogte gebracht door de redactie van de omzendbrief C2001/042 d.d. 27 juni 2001. Hoewel deze bepaling thans meer dan 10 jaar gevolgen sorteert in ons rechtssysteem, komen er op geregelde tijdstippen nog vragen toe op de NKGB over dit thema. Hoog tijd dus om één en ander in herinnering te brengen.
A. Procedure tegen echtgenoten gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen Het stelsel van de scheiding van goederen wordt bepaald door het artikel 1466 e.v. van het Burgerlijk Wetboek. Het gemeenrecht is onverminderd van toepassing, met inachtneming van de toepasselijke bepalingen inzake onverdeeldheid. De schuldeiser dient dan ook steeds over een uitvoerbare titel te beschikken lastens de schuldenaar wiens goederen hij wenst uit te winnen.
GERECHTELIJKE INVORDERING – Het oneigenlijk gebruik van commerciële technieken om het verbod op het principe ‘no cure no pay’ te omzeilen.
Voor de goede orde: ik verwijs naar vragen die werden gesteld, niet naar gangbare praktijken! Het verschijnen van het eerste nummer van ons tijdschrift is wellicht de gelegenheid par excellence om duidelijk te stellen dat dergelijke praktijken ingaan tegen de elementaire waarden van het ambt van gerechtsdeurwaarder en dus niet kunnen worden bijgetreden, wel integendeel!
2
W
september 2012
W
NKGB-CNHB
1 Wet van 29 mei 2000 houdende oprichting van een centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling alsook tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, B.S. 9 augustus 2000. 2 Koninklijk besluit van 31 mei 2001 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van sommige bepalingen van de wet van 29 mei, zoals bovenaan geciteerd, B.S. 20 juni 2001.
1. Gemeenschappelijke schulden (artikel 1408 van het Burgerlijk Wetboek3)
De schuldeiser dient enkel te beschikken over een uitvoerbare titel lastens de echtgenoot-schuldenaar, zonder dat deze titel het gemeenschappelijk karakter van de schuld als dusdanig dient te benoemen4 5. De schuldeiser heeft hierbij de vrijheid de keuze te maken op welke goederen hij eerst zal uitvoeren. 1. De uitvoering op het eigen vermogen van de echtgenoot-schuldenaar De exploten dienen te worden betekend aan de echtgenootschuldenaar. In overeenstemming met de meerderheidsopvatting wordt een aanzegging ervan aan de echtgenoot niet-schuldenaar aanbevolen6. 2. De uitvoering op het eigen vermogen van de echtgenoot niet-schuldenaar De exploten dienen te worden betekend aan de echtgenoot niet-schuldenaar. In overeenstemming met de meerderheidsopvatting wordt een aanzegging ervan aan de echtgenootschuldenaar aanbevolen. De eigen goederen van de niet-gehouden echtgenoot kunnen aan het verhaal van de schuldeisers worden onttrokken indien het gaat om een schuld in de zin van artikel 1414, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek: y buitensporige schulden ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen; y interesten als bijzaak op de eigen schulden van één der echtgenoten; y schulden aangegaan voor de uitoefening van het beroep; y onderhoudsschulden voor kinderen. 3 Artikel 1408 B.W.: ‘Gemeenschappelijk zijn: - de schulden aangegaan door beide echtgenoten, gezamenlijk of hoofdelijk; - de schulden aangegaan door een der echtgenoten ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen; - de schulden door een der echtgenoten aangegaan in het belang van het gemeenschappelijk vermogen; - de schulden ten laste van giften, aan de twee echtgenoten gezamenlijk of aan een van hen gedaan onder beding dat de gegeven of vermaakte goederen gemeenschappelijk zullen zijn; - de interesten die een bijzaak vormen van de eigen schulden van een der echtgenoten; - de onderhoudsschulden jegens bloedverwanten in de nederdalende lijn van een der echtgenoten; - de schulden waarvan niet bewezen is dat zij aan een der echtgenoten eigen zijn ingevolge enige wetsbepaling.’ 4 E. DIRIX en K. BROECKX, Beslag, APR-reeks, Mechelen, Kluwer, nrs. 122-123. 5 Deze hypothese dient te worden onderscheiden van een solidaire veroordeling. 6 G. de Leval, ‘La saisie immobilière’, Rep.not., T. XIII, L. II, Bruxelles, Larcier, 2007, nr. 57, p. 97.Voor meer details, zie het punt D hieronder.
Deze schulden zijn enkel verhaalbaar op het gemeenschappelijk vermogen en op het eigen vermogen van de contracterende echtgenoot. Indien de schuldeisers alsnog de uitwinning op het eigen vermogen van de niet-gehouden echtgenoot doorzet, kan deze zich hiertegen verzetten. Er zal dan bijkomend moeten aangetoond worden dat de beslagen goederen zijn persoonlijke eigendom zijn7. Het weze opgemerkt dat de schulden ex artikel 1414, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek steeds gemeenschappelijke schulden blijven. Het is enkel het verhaalsrecht van de schuldeisers dat wordt beperkt8. 3. De uitvoering op het gemeenschappelijk vermogen a) OUDE REGELING Het beslag op onroerende goederen van echtgenoten die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, zorgde in het verleden voor uiteenlopende interpretaties over de te volgen procedure9: Eerste interpretatie Indien er slechts één echtgenoot in de uitvoerbare titel is vermeld, dient de procedure van gedwongen tenuitvoerlegging enkel te worden vervolgd tegen deze echtgenoot, analoog aan de gemeenrechtelijke regeling voor het uitvoerend beslag op roerend goed. Deze opvatting werd oorspronkelijk in het algemeen aangehouden. De wettelijke basis voor deze civilistische interpretatie is het artikel 1416 van het Burgerlijk Wetboek: ‘Het gemeenschappelijk vermogen wordt bestuurd door de ene of door de andere echtgenoot die de bestuursbevoegdheden alleen kan uitoefenen, onder gehoudenheid voor ieder van hen om de bestuurshandelingen van de andere te eerbiedigen.’ Tweede interpretatie De procedure dient te worden voortgezet tegen beide echtgenoten, vanuit overwegingen van doeltreffendheid en de voorschriften van de hypotheekbewaring10. Derde interpretatie De procedure dient te worden ingesteld tegen de echtgenoot die vermeld wordt in de uitvoerbare titel, maar het beslag dient wel te worden aangezegd aan de echtgenoot.
7 N.VANDEBEECK, ‘Het wettelijk huwelijksvermogensstelsel. Passief van de eigen vermogens en van het gemeenschappelijk vermogen’, in Onroerend goed en het huwelijksvermogen, X.V.-A, 230. 8 H. CASMAN, ‘Artikel 1414 B.W.’, in X., Huwelijksvermogensrecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 1997, III.9.-2. 9 Parlementaire voorbereiding, Parl. St. Kamer, 1998-99, 1969/1, 28 e.v.; G. DE LEVAL, ‘La saisie immobilière’, Rep.not., T. XIII, L. II, Bruxelles, Larcier, 2007, nr. 57, p. 96-97. 10 Répertoire Notarial,Traité des hypothèques et des transcriptions, n° 557 ; C. ENGELS, ‘Het opgeheven artikel 1562 van het Gerechtelijk Wetboek’, in Liber Amicorum Krings, 553-565.
NKGB-CNHB
X
september 2012
X
3
D. Vergelijkende tabellen – Toepassing van artikel 1562 van het Gerechtelijk Wetboek
b) HUIDIGE REGELING Artikel 14 van de wet van 29 mei 2000 voerde het artikel 1562 van het Gerechtelijk Wetboek weer in, nadat dit artikel was opgeheven door artikel 35 van de wet van 14 juli 197611: ‘In afwijking van het gemeen recht wordt de uitwinning van de onroerende goederen, met het oog op het verkrijgen van de betaling van een gemeenschappelijke schuld of van een eigen schuld die het gemeenschappelijk vermogen bezwaart, tegen de echtgenoot en de echtgenote voortgezet.’ Ingeval de procedure wordt opgestart opzichtens een onroerend goed in de gemeenschap en dit ter invordering van een gemeenschappelijke schuld of een eigen schuld die het gemeenschappelijk vermogen bezwaart overeenkomstig artikel 1414 van het Burgerlijk Wetboek, zowel het bevel tot betalen, het beslagexploot, de beschikking tot aanwijzing, de aanmaning tot kennisneming van de verkoopvoorwaarden en het uittreksel uit de akte van toewijzing aan beide echtgenoten afzonderlijk moeten worden betekend. Vorig jaar werd door de Voorzitter van de Koninklijke Federatie van de Hypotheekbewaarders van België gesignaleerd dat de praktijk geenszins uniform verliep volgens bovenstaande uiteenzetting.
2. Eigen schulden (artikel 1406 en 1407 van het Burgerlijk Wetboek12) Artikel 1409 van het Burgerlijk Wetboek luidt als volgt: ‘Onverminderd de navolgende artikelen kan een eigen schuld van een der echtgenoten slechts verhaald worden op diens eigen vermogen en inkomsten.’ De schuldeisers kunnen derhalve de gemeenschap van goederen binnen het huwelijk niet openbreken door de vereffening ervan te vorderen en dragen de bewijslast van de persoonlijke goederen waarop hij beslag legt13.
Er bestaan echter enkele uitzonderingen op dit principe. Zo is een beslag op een onverdeeld aandeel in het gemeenschappelijk vermogen wel mogelijk bij toepassing van de verrijkingsleer, overeenkomstig de artikelen 1410 en 1411 van het Burgerlijk Wetboek. Het beslag blijft daarbij mogelijk voor zover het gemeenschappelijk vermogen voordeel heeft getrokken uit het verboden beroep of verboden handelingen, of ten belope van de netto baten van het gemeenschappelijk vermogen voor de schulden ontstaan uit een strafrechtelijke veroordeling van een der echtgenoten of uit een onrechtmatige daad door hem begaan (artikelen 1411 en 1412 van het Burgerlijk Wetboek).
1. Onroerend goed in eigendom van debiteur Scheiding van goederen Onroerend goed = Gezinswoning
Onroerend goed ≠ Gezinswoning
Gemeenschappelijke schuld
Tenuitvoerlegging enkel lastens de debiteur – Aanzegging aan de andere echtgenoot
Tenuitvoerlegging enkel lastens de debiteur – Aanzegging aan de andere echtgenoot
Eigen schuld
Tenuitvoerlegging en- Tenuitvoerlegging enkel lastens de debiteur kel lastens de debiteur – Geen aanzegging – Aanzegging aan de andere echtgenoot
Gemeenschap van goederen
Artikel 215, § 1, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt: ‘De ene echtgenoot kan zonder de instemming van de andere niet onder bezwarende titel of om niet onder de levenden beschikken over de rechten die hij bezit op het onroerend goed dat het gezin tot voornaamste woning dient, noch dat goed met hypotheek bezwaren.’ Deze bepaling staat niet in de weg dat een schuldeiser beslag kan leggen op het onroerend goed dat de echtgenoten tot voornaamste woning dient. Algemeen wordt aangenomen dat deze regel immers enkel de echtgenoot beschermt tegen het optreden van de andere echtgenoot – en bijgevolg niet tegen de verhaalsrechten van derden –, ook al zijn die het gevolg van de verbintenissen die door deze werden aangegaan.14 Het feit dat een onroerend goed de echtgenoten tot voornaamste gezinswoning dient, blijft niet zonder gevolg ten aanzien van de te volgen procedure.15
Onroerend goed = Gezinswoning
Onroerend goed ≠ gezinswoning
Tenuitvoerlegging enkel lastens de debiteur – Aanzegging aan de andere echtgenoot
Tenuitvoerlegging enkel lastens de debiteur – Aanzegging aan de andere echtgenoot
Eigen schuld die het gemeenschappelijk vermogen bezwaart16
Tenuitvoerlegging enkel lastens de debiteur – Aanzegging aan de andere echtgenoot
Tenuitvoerlegging enkel lastens de debiteur – Aanzegging aan de andere echtgenoot
Eigen schuld die het gemeenschappelijk vermogen NIET bezwaart
Tenuitvoerlegging en- Tenuitvoerlegging enkel lastens de debiteur kel lastens de debiteur – Geen aanzegging – Aanzegging aan de andere echtgenoot
Gemeenschappelijke schuld
11 Wet van 14 juli 1976 betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels, B.S. 18 september 1976. 12 Artikel 1406 B.W.: ‘De schulden van de echtgenoten die dagtekenen van vóór het huwelijk en de schulden ten laste van erfenissen en giften die hun toevallen tijdens het huwelijk, blijven eigen schulden.’
4
W
september 2012
W
NKGB-CNHB
Scheiding van goederen17 Onroerend goed ≠ gezinswoning
Onroerend goed = Gezinswoning Gemeenschappelijke schuld
Tenuitvoerlegging tegen beide echtgenoten
Tenuitvoerlegging tegen beide echtgenoten
Eigen schuld
Tenuitvoerlegging enkel lastens de debiteur – Aanzegging aan de andere echtgenoot
Tenuitvoerlegging enkel lastens de debiteur – Aanzegging aan de andere echtgenoot
C. De gezinswoning
Het gemeenrecht heeft ten volle uitwerking.
Artikel 1407 B.W.: ‘Eigen zijn: - de schulden door één der echtgenoten aangegaan in het uitsluitend belang dan dat van het gemeenschappelijk vermogen; - de schulden behorende tot een door een der echtgenoten uitgeoefend beroep dat hem verboden is krachtens artikel 216, of ontstaan uit handelingen die een der echtgenoten niet mocht verrichten zonder de medewerking van de andere echtgenoot of zonder rechterlijke machtiging; - de schulden ontstaan uit een strafrechtelijke veroordeling of uit een onrechtmatige daad begaan door een der echtgenoten.’ 13 E. DIRIX en K. BROECKX, Beslag, nr. 126.
2. Onroerend goed dat de echtgenoten in onverdeeldheid toebehoort
14 E. DIRIX, ‘Executierechten en huwelijksvermogensrecht’, in H. CASMAN en M.VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Topics, Mechelen, Kluwer, p. TXII.4-1. 15 G. DE LEVAL, La saisie immobilière, Rep.not., T. XIII, L. II, Bruxelles, Larcier, 2007, nr. 58, p. 97-96.Voor meer details, zie het punt D hieronder.
16 Het onderscheid tussen het begrip ‘eigen schuld die het gemeenschappelijk vermogen bezwaart’ en ‘een dergelijke schuld die het gemeenschappelijk vermogen niet bezwaart’ spruit voort uit het Burgerlijk Wetboek, en met name uit de artikelen 1406 e.v. van dit wetboek.
3. Onroerend goed dat deel uitmaakt van de gemeenschap van goederen van de echtgenoten Gemeenschap van goederen18 Onroerend goed ≠ gezinswoning
Onroerend goed = Gezinswoning Gemeenschappelijke schuld
Tenuitvoerlegging tegen beide echtgenoten
Tenuitvoerlegging tegen beide echtgenoten
Eigen schuld die het gemeenschappelijk vermogen bezwaart
Tenuitvoerlegging tegen beide echtgenoten
Tenuitvoerlegging tegen beide echtgenoten
Eigen schuld die het gemeenschappelijk vermogen NIET bezwaart
Geen uitvoeringsmaatregel mogelijk t.a.v. het onroerend goed
Geen uitvoeringsmaatregel mogelijk t.a.v. het onroerend goed
17 Het spreekt voor zich dat het stelsel van scheiding van goederen niet aan de echtgenoten verbiedt samen goederen te verwerven. Deze goederen zullen als onverdeeld beschouwd worden en zijn onderworpen aan de gemeenrechtelijke regels van de onverdeeldheid. Met andere woorden, in het stelsel van scheiding van goederen domineert het principe van de onverdeeldheid, terwijl in het stelsel van gemeenschap van goederen het principe van vermoeden van gemeenschap overheerst. Daarom wordt hier enkel het stelsel van scheiding der goederen beoogd. De uitwinning zal maar kunnen plaatsvinden nadat de verdeling gevorderd werd. 18 De hypothese van het stelsel van scheiding van goederen wordt hier logischerwijze niet bedoeld, aangezien het algemeen principe steeds de gemeenschap van goederen veronderstelt.
NKGB-CNHB
X
september 2012
X
5
We kunnen bijgevolg vaststellen dat een gedeelte van de analyse terugbuigt op de aard van het huwelijksvermogensstelsel dat tussen echtgenoten van toepassing is. In de praktijk berust de moeilijkheid voor de gerechtsdeurwaarder in de identificatie van dit stelsel bij gebrek aan reële publiciteit hierover19, afgezien van de beschikbare informatie over de echtgenoten die zijn ingeschreven in het handelsregister en van het hypotheekregister dat mogelijk één of andere interessante inlichting kan opleveren over de staat van het onroerend goed (vruchtgebruik, naakte eigendom.
Deze toegang is nog voor geen enkele gebruiker verwezenlijkt en dit zal niet gebeuren in de volgende 2,5 jaar. Hiertoe is een tweeledige reden: y
y
Deze situatie dient hoe dan ook te veranderen. Interessant is de publicatie in het Belgisch Staatsblad van het Koninklijk Besluit van 21 juni 2011 houdende het beheer van de centrale registers van testamenten en huwelijksovereenkomsten, op 1 augustus 2011. Dit Koninklijk Besluit geeft daarbij vorm aan het Centraal Register van de huwelijksovereenkomsten (CRH)20, dat werd ingericht door de wet van 6 mei 2009 houdende diverse bepalingen21. Met andere woorden, dit nieuwe register dat de situaties ‘inter vivos’ viseert, zou moeten toelaten een gecentraliseerde publiciteit te organiseren van de gegevens (inclusief het huwelijksvermogensstelsel dat de echtgenoten gekozen hebben) van alle huwelijksovereenkomsten en de wijzigingsakten. Sinds 1 september 2011 (datum van inwerkingtreding van het Koninklijk Besluit) wordt deze gegevensbank gestaag gevuld door de notarissen, en dit op twee wijzen:22 y
y
door de overeenkomsten en de wijzigingsakten waarvan sprake ten laatste binnen de 15 dagen na het verlijden van de authentieke akte in te schrijven; door de betreffende overeenkomsten en akten in te schrijven die zijn verleden tijdens een periode van dertig jaar voorafgaand de inwerkingtreding van dit Besluit; voor zover de twee contractspartijen nog in leven zijn op het moment van de inschrijving. Te dien einde staat de wet de notarissen een periode toe van drie jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van het Besluit.
De toegang voor de gerechtsdeurwaarders tot dit register werd specifiek voorzien door artikel 11 van het Besluit mits een finaliteitsvereiste, namelijk dat de consultatie van het register enkel geschiedt in de uitoefening van hun functie. Deze consultatie zal kosteloos zijn23.
19 D. Michiels, ‘Actuele problemen inzake onroerend beslag’, in Beslag- en executierecht – Naar een collectief beslagrecht, onder redactie van E. Dirix en P. Taelman, Antwerpen, Intersentia, 2001, p. 79, n° 20. 20 H. Jacobs, ‘Het centraal register van huwelijksovereenkomsten’, T.Fam, 2011/7, p. 150-151. 21 B.S. 19 mei 2009 – zie Hoofdstuk 5 van Titel 3 van de Wet. 22 Zie de artikelen 4 et 5 van het Koninklijk Besluit. 23 Zie artikel 16 van het Koninklijk Besluit.
6
W
september 2012
W
NKGB-CNHB
De wetgever heeft een periode van drie jaar voorzien om dit centraal register retroactief te vullen met de huwelijksovereenkomsten die de laatste dertig jaar verleden zijn, mits inachtneming van de voornoemde voorwaarden. De Federatie heeft bijgevolg beslist geen consultatie van de databank toe te staan voor deze compleet is. De Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat werd benoemd tot de verantwoordelijke voor de verwerking. In deze hoedanigheid dient zij nog de technische toegangsmodaliteiten te bepalen die de gebruikers zullen toestaan de gegevens in de databank te consulteren.
Dit nieuwe publiciteitsinstrument zal bijgevolg nog even op zich laten wachten. In de tussentijd zal de gerechtsdeurwaarder verder vertrouwen op de determinerende elementen die in zijn bezit zijn, met name de uitvoerbare titel en de aard van de schuld, om een bepaalde beleidslijn uit te stippelen in geval van gedwongen tenuitvoerlegging.
Opmerking artikel Quid iuris Met groot genoegen lees ik dat de auteurs van ‘quid iuris’, Nicolas Decock en Charissa Voet, als intellectueel integere juristen een vraagteken plaatsen in de titel van hun vaste rubriek waarbij zij de facto de reflectie aanmoedigen en de discussie aanwakkeren. De scalpel van hun studiemethodiek heeft mijns inziens een verborgen anomalie naar boven gebracht, die ik hieronder tracht te verwoorden. De analyse van de beperkingen met betrekking tot de gedwongen tenuitvoerlegging van een uitvoerbare titel tegen één van de echtgenoten uit hoofde van een eigen schuld leidt tot verbazende conclusies. De stelling dat een ‘persoonlijk schuldeiser geen aanspraak kan doen gelden op het aandeel van zijn debiteur in het gemeenschappelijk (huwelijks)vermogen’ (Cass. 17 mei 1991) heeft verregaande consequenties. De eerste wordt bijzonder mooi verwoord door de professoren Dirix en Broeckx in het geciteerde werk als volgt: ‘de persoonlijke schuldeisers van een der echtgenoten kunnen derhalve de huwgemeenschap niet openbreken’. De vraag mag gesteld worden naar de kwalificatie van dit ‘openbreken’. Is de conclusie van de onbeslagbaarheid ‘pur et dur’ niet wat te ver gegrepen? Is de miskenning/inkrimping van de basisregel verwoord in artikel 7 van de hypotheekwet niet excessief, of met andere woorden, is eenieder niet langer gehouden onder verband van al zijn goederen? Houdt zulks geen miskenning in van het gelijkheidsprincipe, ervan uitgaande dat het enkel bestaan van de mede-eigendom aan de fiscus de mogelijkheid verschaft tot het verkrijgen van een wettelijke inschrijving? Wordt deze onbeslagbaarheid weerhouden wanneer de ene partner in de huwgemeenschap te goeder trouw bezit, terwijl uit hoofde van de andere de kwalificatie van artikel 35 van het wetboek van strafvordering voorhanden is, of slaat het adagium ‘fraus omnia corrumpit’ de beschermde partner, waar hij louter civielrechtelijk onaantastbaar is? Met andere woorden: wordt casu quo een strafrechtelijk bewarend beslag op onroerend goed onmogelijk gemaakt voor de Procureur des Konings?
Is er wel degelijk contradictie tussen het verbod tot ‘openbreken van de huwgemeenschap’ en een beslaglegging (zowel bewarend als uitvoerend) zonder vordering in rechte, strekkende tot gedwongen uitonverdeeldheidtreding? Het maatschappelijk belang van deze vragen mag niet onderschat worden; de onderstelling dat het kwestieus patrimonium het ultieme beslagbare goed kan uitmaken is immers niet ver gezocht. Een tweede consequentie is niet van cynisme ontdaan. Het loutere feit van het bestaan van een gemeenschappelijk onroerend goed verschaft blijkbaar een grotere bescherming voor de onwillige debiteur en zijn partner dan de kwalificatie ‘gezinswoning’. Ik ben zo vrij te verwijzen naar: Professor de Leval ‘La saisie immobilière’ nr. 58. Saisie de l’immeuble servant au logement principal de la famille (CC art. 215)…ce texte ne crée donc pas un régime d’insaisissabilité de l’immeuble servant au logement de la famille. Professoren Dirix en Taelman ‘Beslag en Executierecht’ VI - Beslag tegen echtgenoten 22. artikel 215 beschermt de echtgenoten tegen handelingen van hun partner, en dus niet tegen handelingen van derden. Het lijkt wat surrealistisch dat de lezing van een cassatiearrest een schuldenaar bepaalde priviliges zou verschaffen door hem de mogelijkheid te verschaffen zijn patrimonium af te schermen tegen schuldeisers, louter op basis van de ‘oninneembare’ huwgemeenschap. De vraag naar de kwalificatie van de bescherming van deze specifieke mede-eigendom is dus actueel, ik hoop dan ook dat het bijzonder gewaardeerde artikel van de juridische dienst van de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders de aanzet van een verdere reflectie vormt. Ivo Goeyens Voorzitter
NKGB-CNHB
X
september 2012
X
7
Neem uw wetboeken mee Op uw laptop, iPad of smartphone Een nieuwigheid in de uitgeefwereld zijn elektronische boeken of ‘e-books’. Mijnwetboek.be biedt als eerste juridische uitgeverij een groot aantal wetboeken aan in digitale vorm. Het grote voordeel van deze e-books is dat u uw wetboeken altijd binnen handbereik hebt, zonder ermee te moeten sleuren. Ze zijn bovendien bijzonder eenvoudig en praktisch in het professioneel gebruik. Hieronder vindt u het antwoord op de meest gestelde vragen over e-books.
Is een e-book hetzelfde als een PDF?
Hoe kan ik een e-book annoteren?
Wilt u graag kennismaken met digitale wetboeken?
E-books bestaan in twee formaten: enerzijds in het bekende PDF-formaat, dat u kunt gebruiken op pc en mac, en anderzijds in ePub-formaat, dat u kunt gebruiken op uw iPad of smartphone. Het voordeel van ePubs is dat de tekst zich aanpast aan het scherm. Bij een klein scherm worden de zinnen automatisch korter gemaakt. Daardoor zijn ze uitstekend leesbaar, zonder dat u voortdurend moeten schuiven over het scherm.
Veel gebruikte artikelen kunt u heel eenvoudig markeren, zodat ze meteen oplichten. U kunt in de tekst van het wetboek ook persoonlijke annotaties aanbrengen. Deze annotaties kunnen eventueel worden geëxporteerd naar het dossier. De annotaties zijn opgeslagen in het boek, op uw eigen pc, mac, iPad of smartphone.
Volg dan de opleiding ‘Nieuwe communicatietechnieken voor de gerechtsdeurwaarder’, georganiseerd door Mijnwetboek.be in samenwerking met Apple-specialist Easy-m.
Als u een digitaal wetboek bestelt bij Mijnwetboek.be, krijgt u twee linken: één link naar de PDF, die u kunt downloaden op uw pc of mac, en één link naar de ePub, die u kunt downloaden op uw iPad of smartphone.
Heb ik een internetverbinding nodig om een e-book te kunnen consulteren? Als u een e-book aankoopt, dan wordt dat opgeslagen in het geheugen van uw pc, mac, iPad of smartphone. E-books zijn dus altijd te uwer beschikking, ook indien u geen internetverbinding hebt.
Hoe kan ik zoeken in een e-book? Om een hoofdstuk of artikel te vinden in een e-book, kunt u ten eerste gebruik maken de inhoudsopgave.Via de titels in de inhoudsopgave komt u rechtstreeks in het juiste deel van het e-book terecht. Nog handiger is de zoekfunctie. U geeft een bepaald zoekwoord op en onmiddellijk krijgt u een overzicht van alle plaatsen waar het woord voorkomt in het boek. Een rechtstreekse link leidt u naar het onderdeel dat u zoekt. Ten slotte kunt u ook uw eigen gepersonaliseerde register samenstellen. Pagina’s die u vaak nodig heeft, kunt u opslaan door middel van een bladwijzer.
Tijdens deze interactieve, praktijkgerichte opleiding leert u hoe u digitale wetboeken kunt gebruiken op een iPad. U maakt ook kennis met de iPad als nieuw communicatie- en organisatiemiddel voor u als gerechtsdeurwaarder. De iPad is immers niet alleen een handig instrument om e-books te lezen, u kunt er ook mee e-mailen, uw agenda beheren, notities maken, browsen op het internet, foto’s en video’s maken, muziek beluisteren enzoverder.
Tijdens de opleiding komen onder meer de volgende vragen aan bod:
In het kader van deze professionele vorming bieden we u een totaalpakket aan:
y
Hoe gebruik ik mijn wetboeken op mijn iPad?
y
Hoe zoek ik documenten op?
y
Hoe breng ik notities aan in documenten?
voor 995 euro (exclusief btw) ontvangt u niet alleen de nieuwste en meest performante iPad 3 (t.w.v. 729 euro), maar ook de opleiding zelf en een pakket geïnstalleerde digitale wetboeken bestaande uit:
y
Hoe kan ik e-mails en dossiers integreren in de iPad?
y
Burgerlijk Wetboek
y
Hoe kan ik dossiers exporteren?
y
Gerechtelijk Wetboek
y
Hoe kan ik opgeslagen boeken actualiseren?
y
Wetboek van Koophandel
y
Hoe maak ik een dagvaarding op mijn iPad?
y
Strafrecht en strafvordering
y
Kan ik een document dat ik via mijn pc heb doorgezonden bewerken op mijn iPad en vervolgens terug in mijn dossier opslaan?
y
Btw-wetgeving
y
Registratie- en Successierechten
Kan ik een tekst uit mijn wetboek kopiëren in mijn dossier?
Het pakket bevat ook de volgende congresbundels:
y
De eerstvolgende opleiding zal plaatsvinden op: Mechelen, 25 september (van 14u00 tot 17u00), Easy-m IJzerenleen 44 2800 Mechelen
In 2013 worden nieuwe opleidingen georganiseerd. Meer informatie daarover vindt u in het volgende nummer.
8
W
september 2012
W
NKGB-CNHB
y
Het Europees betalingsbevel en de geringe vorderingen
y
Lokale belastingen in het Vlaams Gewest. Hoe invorderen bij particulieren en bedrijven in moeilijkheden?
Deze (wet)boeken zijn reeds geïnstalleerd op uw iPad en zijn dus klaar voor gebruik. Indien u zich inschrijft op de updateformule, krijgt u nadien automatisch updates van de door u gewenste wetboeken.
Meer info en inschrijven: www.mijnwetboek.be/nl/opleidingen
NKGB-CNHB
X
september 2012
X
9
Deze rubriek wil onder de naam ‘Quid iuris’ in elke uitgave van het tijdschrift van de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders een ander juridisch thema aansnijden, dat gelinkt is aan het beroep. Het doel van deze rubriek bestaat er dan ook in steeds een specifieke rechtsvraag te onderzoeken, in functie van de actualiteit, een recente evolutie op wetgevend vlak, opmerkelijke rechtspraak of een nieuwe of gevestigde praktijk binnen het beroep.
Voorstelling juridische dienst In het licht van deze eerste ontmoeting met u als lezer, lijkt het aangewezen enkele regels te wijden aan een korte voorstelling van de juridische dienst. Vanuit pragmatisch oogpunt kunnen we deze presentatie doorlopen aan de hand van enkele korte vragen.
Wie? Wat? Waar? Wanneer? Hoe? Hoeveel? Waarom? Gezichten van de juridische dienst: wie en waar? De juridische dienst van de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders bestaat uit twee juristen, één Nederlandstalige (Charissa Voet) en één Franstalige (de heer Nicolas Decock). Deze dienst is gevestigd in het gebouw van de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders te 1060 Brussel.
Opdrachten van de juridische dienst:
Wat meer specifiek de vragen om juridisch advies van een studie van een gerechtsdeurwaarder, een externe professionele rechtsbeoefenaar of een particulier betreft; deze zullen hoofdzakelijk behandeld worden middels een schriftelijke procedure y
via het rechtstreeks e-adres van de juridische dienst:
[email protected];
y
ofwel via de Infobox van de Nationale Kamer:
[email protected].
wat, hoe en waarom? De inrichting van een juridische dienst op de Nationale Kamer is essentieel, rekening houdende met het toenemend aantal dossiers dat intern wordt beheerd en hun juridische implicaties, het almaar complexer worden van nationale en communautaire wetgeving en de impact hiervan op het beroep, en ten slotte de noodzaak voor de Nationale Kamer om zich te positioneren over een aantal thema’s / problematieken op verschillende vlakken. Mettertijd heeft de juridische dienst zich in zijn werk drie hoofddoelstellingen vooropgesteld: y
y
y
De ondersteuning van het Directiecomité van de Nationale Kamer, waarbij hij de opvolging van de projecten van de Nationale Kamer verzekert, evenals de parlementaire werken en het dagelijks dossierbeheer op Belgisch en Europees niveau, in rechtstreeks of onrechtstreeks verband met het beroep; Juridische ondersteuning bieden aan de gerechtsdeurwaarders en hun medewerkers, waarbij hij hen op de hoogte houdt van de evoluties op vlak van wetgeving, rechtsleer en rechtspraak, maar hen daarbij – in geval van twijfel – ook de mogelijkheid biedt vragen te stellen over een probleem of een onduidelijkheid in een dossier; Het informeren van de rechtsonderhorige en de andere actoren/instellingen uit de gerechtelijke wereld die zich tot de Nationale Kamer wenden voor inlichtingen over het beroep in het algemeen, de deontologie, de praktijk of een bepaalde gerechtsdeurwaarder die is tussengekomen.
10
W
september 2012
W
NKGB-CNHB
Beschikbaarheid van de juridische dienst: wanneer en hoeveel? De juridische dienst wordt geheel gefinancierd door de jaarlijkse bijdragen die door elke gerechtsdeurwaarder gestort worden in zijn hoedanigheid van lid van de Nationale Kamer. Deze interne financiering maakt het de juridische dienst mogelijk dagelijks te werken aan de verwezenlijking van zijn doelstellingen. Er wordt hiertoe nauw samengewerkt met de Voorzitter van de Nationale Kamer en de leden van het Directiecomité, met aandacht voor de meest gepaste manier om de gerechtsdeurwaarders, de rechtsonderhorigen en de overige rechtsbeoefenaars te informeren in functie van de noodwendigheden en het spoedeisend karakter van de aanvragen.
Charissa Voet Juridisch adviseur
Nicolas Decock Conseiller juridique
De Europese Kamer van gerechtsdeurwaarders Een noodzakelijke brug naar het communautaire landschap De grensoverschrijdende invordering van schulden verloopt tot op heden nog steeds niet zonder de nodige problemen en blijft een heikel punt in het Europees economisch klimaat. Op Europees niveau werden de laatste jaren regelmatig nieuwe intiatieven genomen om efficiëntere instrumenten te ontwikkelen en de verschillende nationale regelingen inzake gerechtelijk recht te uniformiseren, teneinde finaal het vertrouwen in de intracommunautaire handel te stimuleren.
< NL versie
Toch blijft er thans veel onduidelijkheid over de praktische toepassing van deze instrumenten en dient men vast te stellen dat zij niet volstaan om tegemoet te komen aan alle pijnpunten. Het is dan ook imperatief blijvend aandacht te hebben voor de communautaire regelgeving en een grotere betrokkenheid op gemeenschapsniveau te bewerkstelligen. De Europese Unie is daarbij enige jaren geleden het engagement aangegaan om enkele Europese projecten in dit kader te subsidiëren. Zo werd o.m. het European Judicial Network (EJN) opgericht en ook het project – EJE (European Judicial Enforcement) mag probleemloos als een succesverhaal worden beschouwd. Een aanvraag voor een vervolg op dit project werd reeds ingediend bij de Europese Commissie (EJE II). Het informaticaproject EJS (European Judicial Signification) en een initiatief voor permanente vorming op Europees vlak (EJL – European Judicial Learning) worden in het vooruitzicht gesteld. In het verlengde van deze projecten en de behoefte voor continuïteit indachtig, werd op 24 april 2012 een Europese structuur uitgedacht door de vier nationale beroepsfederaties van het Groothertogdom Luxemburg, Italië, Frankrijk en België, met name de Europese Kamer van gerechtsdeurwaarders. De structuur werd bedacht met een vennootschapsvorm naar Belgisch recht, een vereniging zonder winstoogmerk, en de maatschappelijke zetel gevestigd te 1060 Brussel, Henri Jasparlaan 93. De Europese Kamer mag worden beschouwd als een welkome aanvulling op reeds bestaande structuren, en stelt zich specifiek ten doel de intracommunautaire rechtszekerheid te dienen op velerlei wijze. De specificiteit van het gemeenschapsrecht en de toepassing ervan noopt tot een nauwe samenwerking tussen de Europese lidstaten. Daarbij mag het belang van een gezonde dynamiek in het beroep niet onderschat worden, met aandacht voor modernisering en informatisering, niet in het minst gezien de snelle ontwikkelingen – en expanties – die zich in andere vrije beroepen aftekenen.
< version FR
Quid iuris?
Het is in het belang van het beroep van gerechtsdeurwaarder dat met deze coöperatie een succesverhaal wordt geschreven. De Europese Kamer werd alvast enthousiast onthaald door de relevante Europese instellingen, en zal zich officieel profileren op 25 september a.s. bij de Europese Raad te Brussel. NKGB-CNHB
X
september 2012
X
11
België - Belgique P.B. - P.P. 2300 Turnhout Masspost
Revue de la Chambre Nationale des Huissiers de Justice de Belgique BC19762
n° 1 - septembre 2012 - année 1
www.huissiersdejustice.be
Dans cette édition X
Sujets brûlants
X
QUID IURIS ? La portée de l’article 1562 du Code judiciaire et la saisie immobilière
X
X
X
La Chambre européenne des huissiers de justice : une nécessaire passerelle vers le paysage communautaire Emportez vos codes sur votre ordinateur portable, iPad ou smartphone Quid iuris ? Présentation du service juridique
NKGB-CNHB Chère Lectrice, Cher Lecteur, C’est le premier numéro de la nouvelle newsletter trimestrielle des huissiers de justice belges. Nous voulons tenir au courant tous les confrères des évolutions de la profession, des attentes et des choix politiques de leurs propres organes ainsi que des travaux de la Chambre nationale au moyen d’une contribution soignée. Cette publication interne est également une première étape pour un démarrage à chaud des journées d’étude que, dans le passé, nous connaissions sous la dénomination de « formation permanente ». Le train à grande vitesse de la digitalisation de la collecte d’informations et du traitement de celles-ci mais aussi de la gestion des dossiers ainsi que de la gestion fiscale de nos études implique que ces journées d’étude ne puissent pas seulement être limitées au droit judiciaire et à quelques capita selecta. Il y aura également lieu d’aborder la gestion journalière de nos études, de même que le rôle de l’huissier de justice dans un système économique et sociétal en fonction du contexte régional, national et européen. Dans une petite rubrique « sujets brûlants » quelques chantiers sont circonscrits.
Ivo Goeyens Président de NKGB - CNHB
Colophon Editeur responsable : Ivo Goeyens, Henri Jasparlaan 93, 1060 Bruxelles Editeur : KnopsPublishing, Watervoort 85, 2200 Herentals Périodicité : Revue trimestrielle Numéro d’agrément : P 914378
Sujets brûlants
QUID IURIS ?
Une boutade classique dit que « les crises sont des défis ». Ainsi, il est implicitement établi que nous devons puiser notre force dans l’adversité pour les surmonter et ainsi sortir plus forts de la situation embarrassante à venir ; ou comme le disait le toujours populaire footballeur néerlandais : « chaque inconvénient a son avantage ».
La portée de l’article 1562 du Code judiciaire et la saisie immobilière
Des crises, il n’en manque pas pour l’huissier de justice : l’échec du projet GSBH, une position précaire en matière de recouvrement des impôts régionaux et une débâcle financière qui ont donné des frissons et des tremblements à la Chambre nationale. Après le démarrage réussi du serveur central d’identification et d’authentification ainsi que du fichier central des avis, il n’y a pas eu de répit octroyé à notre profession meurtrie, car, un funeste matin, nous avons été réveillés en sachant que nous allions, quelques jours plus tard, être assujettis à la TVA, qu’un nouveau statut était à l’ordre du jour sans aucune vue sur la direction qui serait prise, et qu’une condamnation par le conseil de la concurrence, sans contrecoup pécuniaire grave, mais pourvue d’une position d’autorité incommandante, serait rendue. Devons-nous encore poursuivre un moment et renvoyer à la répercussion de tout cela sur les organes de la Chambre nationale; aux difficultés pour digitaliser l’échange d’actes en Europe et pour construire une plate-forme à cet effet; à l’insatisfaction du fait des nombreuses procédures à l’occasion des nominations et des nombreux coups de massue que beaucoup ont dû personnellement encaisser; ou encore à la nervosité des fournisseurs de software qui adaptent les évolutions dans nos études avec un succès variable ? Cependant, le temps n’est pas au fatalisme; nous devons redresser le dos et combattre ces difficultés d’une manière correcte, réfléchie et surtout courageuse. Nous ne pouvons certainement jamais nier l’âme de notre profession et aller à la recherche d’un gain facile et individuel. Des exemples d’excès néfastes sont e.a. in concreto des alternatives concernant lesquelles des questions inquiétantes et alarmantes sont posées dans différents arrondissements et qui concernent :
La loi du 29 mai 20001 évoque seulement, chez certains huissiers de justice, le dispositif légal du Fichier central des avis de saisie, de délégation, de cession et de règlement collectif de dettes, qui a finalement été mis en place par l’entremise de l’arrêté royal du 7 décembre 2010.
B. Procédure à l’encontre des époux mariés sous régime légal 1. Dettes communes (article 1408 du Code civil3) En principe, une dette commune peut être récupérée sur trois patrimoines; à savoir les biens propres de l’époux débiteur, les biens propres de l’époux non-débiteur et le patrimoine commun (v° article 1414 C.civ.). Ces patrimoines valent comme gage conjoint.
On oublie parfois que cette loi a aussi prévu d’autres modifications d’importance. Ainsi, le flou autour de la procédure de saisie immobilière sur un bien commun à l’encontre des époux a été levé à la suite de la modification de l’article 1562 du Code judiciaire.
À cet effet, le créancier doit uniquement disposer d’un titre exécutoire à charge de l’époux débiteur, sans que ce titre doive faire état comme tel du caractère commun de la dette4 5. Le créancier a, de ce fait, la liberté de choisir sur quel(s) bien(s) il souhaite procéder à l’exécution en premier.
Cette modification est entrée en vigueur le 1er juillet 20012. La profession en a été informée à l’occasion de la rédaction de la circulaire C2001/042 du 27 juin 2001.
1. L’exécution sur les biens propres de l’époux débiteur
Bien que cette disposition fasse partie de notre système de droit depuis plus de 10 ans, certaines questions sur ce thème parviennent encore, à intervalles réguliers, à la CNHB. Il est donc opportun de rappeler l’une ou l’autre chose.
A. Procédure à l’encontre des époux mariés sous régime de séparation de biens Le régime de séparation de biens est déterminé par l’article 1466 et suivants du Code civil. Le droit commun est entièrement d’application, en tenant compte des dispositions applicables relatives à l’indivision. Le créancier doit, en tout état de cause, toujours disposer d’un titre exécutoire à charge du débiteur dont il souhaite appréhender les biens.
y La TVA – La qualification systématique et artificielle
sous la sphère d’application B d’un dossier qui mérite de facto un label A.
Les exploits doivent être signifiés à l’époux débiteur. Conformément à la conception majoritaire, une dénonciation de ceux-ci à l’époux non-débiteur est recommandée6. 2. L’exécution sur les biens propres de l’époux nondébiteur Les exploits doivent être signifiés à l’époux non-débiteur. Conformément à la conception majoritaire, une dénonciation de ceux-ci à l’époux débiteur est recommandée. Les biens propres de l’époux non engagé peuvent toutefois échapper au droit de récupération des créanciers à condition qu’il s’agisse de dettes au sens de l’article 1414, al. 2 du Code civil : y des dettes excessives pour les besoins du ménage et l'éducation des enfants ; y des intérêts qui sont l'accessoire des dettes propres à l'un des époux; y des dettes contractées par l’un des époux dans l'exercice de sa profession; y des dettes alimentaires au profit des descendants d’un seul des époux.
Ces dettes sont seulement récupérables sur le patrimoine commun et sur les biens propres de l’époux contractant. Si les créanciers poursuivent malgré tout l’éviction sur le patrimoine propre de l’époux non engagé, celui-ci pourra s’y opposer. Il y aura, par conséquent, lieu pour l’époux concerné de démontrer que les biens saisis sont sa propriété personnelle7. Il est à noter que les dettes reprises à l’article 1414, al. 2 du Code civil restent toujours des dettes communes. C’est uniquement le droit de poursuite des créanciers qui est limité8. 3. L’exécution sur le patrimoine commun a) ANCIENNE REGLEMENTATION La saisie sur les biens immeubles des époux, qui sont mariés en communauté de biens, occasionnait par le passé des interprétations divergentes quant à la procédure à suivre9 : Première interprètation Si seul un époux est mentionné dans le titre exécutoire, la procédure d’exécution forcée devait être poursuivie uniquement à l’encontre de cet époux, par analogie avec la règlementation commune pour les saisies-exécution sur meubles. Originairement, cette conception avait été retenue de manière générale. La base légale pour cette interprétation civiliste était l’article 1416 du Code civil : « Le patrimoine commun est géré par l'un ou l'autre époux qui peut exercer seul les pouvoirs de gestion, à charge pour chacun de respecter les actes de gestion accomplis par son conjoint. » Deuxième interprètation La procédure devait être poursuivie à l’encontre des deux époux, eu égard aux considérations d’efficacité et des prescriptions inhérentes à la conservation des hypothèques10. Troisième interprètation La procédure devait être diligentée à l’encontre de l’époux mentionné dans le titre exécutoire, mais la saisie devait être dénoncée à l’autre époux.
y Le RECOUVREMENT AMIABLE – L’engagement à
des obligations de résultat envers le créancier, provoquant, de ce fait, l’identification de l’huissier de justice à son mandant. y Le RECOUVREMENT JUDICIAIRE – L’usage
impropre de techniques commerciales pour contourner l’interdiction du principe du « no cure, no pay ». Pour le bon ordre : je fais référence aux questions qui ont été posées, et pas aux pratiques courantes! La parution du premier numéro de notre revue est peutêtre l’occasion par excellence d’établir clairement que de telles pratiques vont à l’encontre des valeurs élémentaires de la profession d’huissier de justice et ne peuvent donc plus avoir cours, que du contraire!
2
W
septembre 2012
W
NKGB-CNHB
1 Loi du 29 mai 2000 portant création d'un fichier central des avis de saisie, de délégation, de cession et de règlement collectif de dettes et modifiant certaines dispositions du Code judiciaire, M.B. 9 août 2000. 2 Arrêté Royal du 31 mai 2001 fixant la date d'entrée en vigueur de certaines dispositions de la loi du 29 mai 2000 précitée, M.B. 20 juin 2001.
3 « Sont communes : - les dettes contractées conjointement ou solidairement par les deux époux; - les dettes contractées par un des époux pour les besoins du ménage et l'éducation des enfants; - les dettes contractées par un des époux dans l'intérêt du patrimoine commun; - les dettes grevant les libéralités faites aux deux époux conjointement ou à l'un d'eux avec stipulation que les biens donnés ou légués seront communs; - la charge des intérêts qui sont l'accessoire de dettes propres à l'un des époux; - les dettes alimentaires au profit des descendants d'un seul des époux; - les dettes dont il n'est pas prouvé qu'elles sont propres à l'un des époux en application d'une disposition de loi. » 4 E. DIRIX et K. BROECKX, Beslag, APR-reeks, Mechelen, Kluwer, n° 122-123. 5 Cette hypothèse doit être distinguée d’une condamnation solidaire. 6 G. de Leval, « La saisie immobilière », Rep.not., T. XIII, L. II, Bruxelles, Larcier, 2007, n° 57, p. 97. Pour plus de détails, voir point D ci-dessous.
7 N.VANDEBEECK, « Het wettelijk huwelijksvermogensstelsel. Passief van de eigen vermogens en van het gemeenschappelijk vermogen », dans Onroerend goed en het huwelijksvermogen, X.V.-A, 230. 8 H. CASMAN, « Artikel 1414 B.W. », dans X., Huwelijksvermogensrecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 1997, III.9.-2. 9 Travaux préparatoires, Doc. Parl., ch., sess. ord. 1998-99, n° 1969/1, p. 28 et s..; G. DE LEVAL, « La saisie immobilière », Rep.not., T. XIII, L. II, Bruxelles, Larcier, 2007, n°. 57, p. 96-97. 10 Répertoire Notarial,Traité des hypothèques et des transcriptions, n° 557 ; C. ENGELS, « Het opgeheven artikel 1562 van het Gerechtelijk Wetboek », dans Liber Amicorum Krings, 553-565.
NKGB-CNHB
X
septembre 2012
X
3
b) REGLEMENTATION ACTUELLE L’article 14 de la loi du 29 mai 2000 a introduit à nouveau l’article 1562 du Code judiciaire, après que cet article ait été supprimé par l’article 35 de la loi du 14 juillet 197611 : « Par dérogation au droit commun, l'expropriation des immeubles en vue d'obtenir le paiement d'une dette commune ou d'une dette propre engageant le patrimoine commun se poursuit contre le mari et la femme. » Donc, dans l’éventualité où la procédure serait diligentée à l’égard d’un bien immobilier appartenant à la communauté; et ce, en recouvrement d’une dette commune ou d’une dette propre engageant le patrimoine commun conformément à l’article 1414 du Code civil, aussi bien le commandement de payer, l’exploit de saisie, l’ordonnance de désignation, la sommation de prendre connaissance du cahier des charges que l’extrait de l’acte d’adjudication doivent être signifiés aux deux époux séparément. L’année passée, le Président de la Fédération royale des conservateurs des hypothèques de Belgique avait, à cet égard, signalé que la pratique ne se déroulait aucunement de manière uniforme et, en tout cas, pas suivant les principes exposés ci-dessus.
2. Dettes propres (articles 1406 et 1407 du Code civil12) L’article 1409 du Code civil s’entend comme suit : « Le payement d'une dette propre à l'un des époux ne peut être poursuivi que sur son patrimoine propre et ses revenus, sans préjudice des articles suivants. » Les créanciers ne peuvent donc pas forcer la communauté de biens au sein du mariage en agissant en liquidation de celle-ci et supportent, du même coup, la charge de la preuve des biens personnels sur lesquels ils pratiquent une saisie13.
Il existe bien quelques exceptions à ce principe. Ainsi, une saisie sur une part indivisible du patrimoine commun est effectivement possible en application de la doctrine de l’enrichissement, conformément aux articles 1410 et 1411 du Code civil. La saisie reste par conséquent possible uniquement dans la mesure où le patrimoine commun aurait tiré un profit de l’exercice d’une profession ou d’un acte/agissement interdit, ou pour des dettes résultant d’une condamnation pénale d’un des deux époux ou d’un acte irrégulier commis par lui (articles 1411 et 1412 du Code civil) à concurrence de son actif net dans le patrimoine commun.
D. Tableaux comparatifs – Application de l’article 1562 du Code judiciaire 1. Immeuble propre au débiteur Régime de séparation de biens
Dette commune
Dette propre
Immeuble = Logement familial
Immeuble ≠ logement familial
Poursuite uniquement contre le débiteur – Dénonciation à l’autre époux
Poursuite uniquement contre le débiteur – Dénonciation à l’autre époux
Poursuite uniquement Poursuite uniquement contre le débiteur – contre le débiteur – Dénonciation à l’autre Pas de dénonciation époux
C. Le logement familial L’article 215, § 1, al. 1 du Code civil : « Un époux ne peut, sans l'accord de l'autre, disposer entre vifs à titre onéreux ou gratuit des droits qu'il possède sur l'immeuble qui sert au logement principal de la famille, ni hypothéquer cet immeuble. » Cette disposition ne fait pas obstacle à ce qu’un créancier puisse poser une saisie sur un bien immeuble qui sert de logement principal aux époux. En règle générale, il est supposé que cette règle protège seulement l’époux contre les agissements de l’autre époux (et, par conséquent, pas contre le droit de poursuite des tiers), ainsi que contre ceux qui sont la suite des engagements conclus par celui-ci14. Le fait que le bien immeuble serve de logement familial principal aux époux, n’est évidemment pas sans effet au regard de la procédure à suivre.15
Régime de communauté de biens Immeuble = Logement familial
Immeuble ≠ logement familial
Poursuite uniquement contre le débiteur – Dénonciation à l’autre époux
Poursuite uniquement contre le débiteur – Dénonciation à l’autre époux
Dette propre engageant le patrimoine commun16
Poursuite uniquement contre le débiteur – Dénonciation à l’autre époux
Poursuite uniquement contre le débiteur – Dénonciation à l’autre époux
Dette propre N’engageant PAS le patrimoine commun
Poursuite uniquement Poursuite uniquement contre le débiteur – contre le débiteur – Dénonciation à l’autre Pas de dénonciation époux
Dette commune
Le droit commun trouve ici son effet plein et entier.
2. Immeuble en indivision entre époux Régime de séparation de biens17 Immeuble = Logement familial Dette commune 11 Loi du 14 juillet 1976 relative aux droits et devoirs respectifs des époux et aux régimes matrimoniaux, M.B. 18 septembre 1976. 12 Article 1406 C.civ. : « Les dettes des époux antérieures au mariage et celles qui grèvent les successions et libéralités qui leur échoient durant le mariage, leur restent propres. » Article 1407 C.civ. : « Sont propres : - les dettes contractées par l'un des époux dans l'intérêt exclusif de son patrimoine propre; - les dettes résultant d'une sûreté personnelle ou réelle donnée par un des époux dans un intérêt autre que celui du patrimoine commun; - les dettes provenant de l'exercice par l'un des époux d'une profession qui lui a été interdite en vertu de l'article 216 ou d'actes que l'un des époux ne pouvait accomplir sans le concours de son conjoint ou l'autorisation de justice; - les dettes résultant d'une condamnation pénale ou d'un délit ou quasi-délit commis par un des époux. » 13 E. DIRIX et K. BROECKX, op.cit., n° 126.
4
W
septembre 2012
W
NKGB-CNHB
Dette propre
14 E. DIRIX, « Executierechten en huwelijksvermogensrecht », dans H. CASMAN et M.VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht,Topics, Mechelen, Kluwer, p.TXII. 4-1. 15 G. DE LEVAL, La saisie immobilière, Rep.not., T. XIII, L. II, Bruxelles, Larcier, 2007, n°. 58, p. 97-96. Pour plus de détails, voir point D ci-dessous.
Immeuble ≠ logement familial
Poursuite à charge des deux époux
Poursuite à charge des deux époux
Poursuite uniquement contre le débiteur – Dénonciation à l’autre époux
Poursuite uniquement contre le débiteur – Dénonciation à l’autre époux
16 La distinction entre la notion de « dette propre qui engage le patrimoine commun » et une telle dette qui « n’engage pas le patrimoine commun » résulte du Code civil, et plus particulièrement des articles 1406 et suivants de ce code. 17 Il va de soi que le régime de la séparation de biens n’interdit pas aux époux d’acquérir conjointement des biens. Ces biens seront considérés comme indivis et soumis aux règles ordinaires de l’indivision. Autrement dit, en régime de séparation de biens domine le principe de la présomption d’indivision alors qu’en régime de communauté domine le principe de la présomption de communauté ; raison pour laquelle seul le régime de séparation de bien a été envisagé en l’espèce.
3. Immeuble faisant partie de la communauté des époux Régime de communauté de biens18 Immeuble ≠ logement familial
Immeuble = Logement familial Dette commune
Poursuite à charge des Poursuite à charge deux époux des deux époux
Dette propre engageant le patrimoine commun
Poursuite à charge des deux époux
Poursuite à charge des deux époux
Dette propre N’engageant PAS le patrimoine commun
Pas de poursuite possible sur l’immeuble
Pas de poursuite possible sur l’immeuble
Comme on peut le constater, une partie de l’analyse repose sur la nature du régime matrimonial applicable entre époux. Dans la pratique, toute la difficulté pour l’huissier de justice réside dans le fait d’identifier ce régime à défaut de système de publicité réel en la matière19 ; mises à part les informations disponibles relatives aux époux inscrits au registre de commerce et celles contenues au registre des hypothèques qui peut livrer l’un ou l’autre renseignement intéressant relatif à l’état du bien immobilier (usufruit, nu propriété). Cette situation est toutefois appelée à changer. Il est intéressant de relever la publication au Moniteur belge du 1er août 2011 de l’arrêté royal du 21 juin 2011 concernant la gestion des registres centraux des testaments et des contrats de mariage. Cet arrêté royal donne ainsi effet au Registre central des contrats de mariages (RCCM)20 qui avait été créé par la loi du 6 mai 2009 portant des dispositions diverses21. Autrement dit, ce nouveau registre visant les situations « inter vivos » devrait permettre d’organiser une publicité centralisée des données (en ce compris le régime matrimonial choisi entre époux) de tous les contrats de mariage ainsi que des actes modificatifs.
18 L’hypothèse du régime de séparation de bien n’a très logiquement pas été envisagée en l’espèce dès l’instant où le postulat de départ implique en règle générale un régime de communauté de biens. 19 D. Michiels, « Actuele problemen inzake onroerend beslag », dans Beslag- en executierecht – Naar een collectief beslagrecht, sous la dir. de E. Dirix et P. Taelman, Antwerpen, Intersentia, 2001, p. 79, n° 20. 20 H. Jacobs, « Het centraal register van huwelijksovereenkomsten », T.Fam., 2011/7, p. 150-151. 21 M.B. 19 mai 2009 – v° Chapitre 5 du Titre 3 de la loi.
NKGB-CNHB
X
septembre 2012
X
5
Depuis le 1er septembre 2011 (date d’entrée en vigueur de l’arrêté royal), cette banque de données est progressivement et principalement alimentée par les notaires ; et ce de deux manières22 : y
en inscrivant les contrats et les actes modificatifs dont question, au plus tard dans les 15 jours après la passation de l’acte authentique ;
y
et en inscrivant lesdits contrats et actes qui ont été passés dans une période de 30 ans précédant l’entrée en vigueur de l’arrêté ; pour autant que les deux parties au contrat soient encore en vie au moment de l’inscription. Pour ce faire, le texte légal a accordé aux notaires un délai de 3 ans à compter de l’entrée en vigueur de l’arrêté.
L’accès à ce registre pour les huissiers de justice a bien évidemment été spécifiquement envisagé à l’article 11 de l’arrêté avec toujours cette exigence de finalité ; à savoir que la consultation du registre s’effectue dans l’exercice de leur fonction. 23
À noter que cette consultation sera gratuite . 22 V° les articles 4 et 5 de l’arrêté royal. 23 V° art. 16 de l’arrêté royal.
Cet accès n’est toutefois encore effectif pour aucun des utilisateurs et ne le sera sans doute pas avant 2 ans et demi. La justification en est double : y
y
Le législateur a accordé un délai de trois ans pour alimenter rétroactivement ce registre central avec les contrats de mariage passés ces 30 dernières années aux conditions décrites ci-dessus. La Fédération du Notariat a donc décidé de ne permettre une consultation de la banque de données qu’à partir du moment où celle-ci serait complète. La Fédération royale du Notariat belge a été instaurée en tant que responsable du traitement et, à ce titre, elle doit encore déterminer les modalités d’accès techniques qui permettront aux utilisateurs d’accéder aux informations contenues dans la base de données.
Cet outil supplémentaire en matière de publicité va donc encore se faire attendre quelques temps. Dans l’intervalle, l’huissier de justice continuera à se fier aux éléments déterminants en sa possession, c’est-à-dire le titre exécutoire et le caractère de la dette, pour définir la ligne de conduite à adopter en cas d’exécution.
La Chambre européenne des huissiers de justice Une nécessaire passerelle vers le paysage communautaire Le recouvrement transfrontalier de créances ne se déroule toujours pas à ce jour sans quelques problèmes et reste un point délicat dans le climat économique européen. Ces dernières années, de nouvelles initiatives ont été régulièrement prises à ce niveau pour développer des instruments plus efficients visant aussi à uniformiser les différentes règlementations nationales en matière de droit judiciaire, afin au final de stimuler la confiance dans le commerce intracommunautaire. Malgré tout, beaucoup d’incertitude demeure concernant l’application pratique de ces instruments et nous devons constater qu’ils ne suffisent pas pour solutionner tous les points problématiques. Il est donc impératif de continuer à être attentif à la règlementation communautaire et de veiller à une plus grande implication à cet égard. Il y a quelques années, l’Union européenne s’est ainsi engagée à subsidier certains projets européens dans ce cadre. De cette manière, a entre autre été instauré le Réseau Judiciaire Européen (RJE) mais également le projet EJE (European Judicial Enforcement) qui peut être considéré sans nul doute comme une réussite. Une demande pour la poursuite de ce projet a déjà été introduite auprès de la Commission européenne (EJE II). Le projet informatique EJS (European Judicial Signification) ainsi qu’une initiative pour la formation permanente sur le plan européen (EJL – European Judicial Learning) sont, quant à eux, déjà en ligne de mire. Compte tenu de la prolongation de ces projets et du besoin conscient d’une continuité, une structure européenne a été imaginée le 24 avril 2012 par les fédérations professionnelles nationales du Grand-Duché du Luxembourg, d’Italie, de France et de Belgique, avec pour dénomination la Chambre européenne des huissiers de justice.
6
W
septembre 2012
W
NKGB-CNHB
La structure a été pensée sous la forme d’une société de droit belge, une association sans but lucratif, dont le siège social est établi à 1060 Bruxelles, avenue Henri Jaspar 93. La Chambre européenne peut être considérée comme un complément souhaitable aux structures déjà existantes, et se positionne spécifiquement avec pour objectif de servir la sécurité juridique intracommunautaire à bien des égards. La spécificité du droit communautaire et son application exigent une collaboration étroite entre les Etats membres européens. Ainsi, l’intérêt d’une dynamique saine au sein de la profession ne peut pas être sous-estimée, avec une attention pour la modernisation et l’informatisation, non des moindres vu les développements rapides et les expansions qui se dessinent dans les autres professions libérales. C’est donc dans l’intérêt de la profession d’huissier de justice que, au travers de cette coopération, une success story puisse s’écrire. La Chambre européenne a été d’ores et déjà accueillie avec enthousiasme par les institutions européennes de référence, et se profilera officiellement auprès du Conseil européen à Bruxelles le 25 septembre prochain.
Remarque après l’article Quid iuris Avec grand plaisir, je lis que les auteurs de « quid iuris », Nicolas Decock et Charissa Voet, en tant que juristes intellectuellement intègres, ont placé un point d’interrogation dans le titre de leur rubrique par lequel ils encouragent de facto la réflexion et stimulent la discussion. Le scalpel de leur méthode d’examen a, à mon avis, fait remonter à la surface une anomalie cachée, que je vais essayer d’exprimer ci-dessous. L’analyse des limites relatives à l’exécution forcée d’un titre exécutoire à l’encontre d’un des époux en raison d’une dette propre mène à des conclusions étonnantes. La position selon laquelle ‘un créancier personnel ne peut faire valoir aucune prétention sur la partie de son débiteur dans le patrimoine (matrimonial) commun’ (Cass. 17 mai 1991) a des conséquences profondes. La première est très joliment exprimée comme suit par les professeurs Dirix et Broeckx dans l’ouvrage cité : « de persoonlijke schuldeisers van een der echtgenoten kunnen derhalve de huwgemeenschap niet openbreken » [Traduction libre : les créanciers personnels d’un des époux ne peuvent donc pas briser la communauté matrimoniale]. La question peut être posée quant à la qualification de ce « brisement ». N’est-ce pas aller trop loin que de conclure à l’insaisissabilité « pure et dure » ? La méconnaissance/réduction de la règle de base exprimée dans l’article 7 de la loi hypothécaire n’est-elle pas excessive, ou, en d’autres mots, quelqu’un n’est-il plus tenu en fonction de ses biens ? Cette conclusion ne contient-elle aucune méconnaissance du principe d’égalité, en supposant que la seule existence de la copropriété fournit au fisc la possibilité d’obtenir une inscription légale ? Cette insaisissabilité est-elle retenue quand l’un des partenaires dans la communauté matrimoniale possède de bonne foi, alors que, dans le chef de l’autre, la qualification de l’article 35 du Code d’instruction criminelle est retenue, ou l’adage « fraus omnia corrumpit » frappe-t-il le partenaire protégé, là où il est simplement intouchable civilement ? En d’autres mots : une saisie pénale immobilière conservatoire est-elle casu quo impossible pour le Procureur du Roi ?
Y a-t-il bien une solide contradiction entre l’interdiction de ‘briser la communauté matrimoniale’ et une saisie (aussi bien conservatoire qu’exécutoire) sans devoir agir en droit, en vue de forcer la sortie d’indivision ? L’intérêt social de cette question ne peut pas être sousestimé; l’hypothèse que le patrimoine en question peut constituer le bien ultime saisissable n’est pas exagérée. Une deuxième conséquence n’est pas dépourvue de cynisme. Le simple fait de l’existence d’un bien immobilier commun donne en apparence une plus grande protection pour le débiteur réticent et son partenaire que la qualification de « logement familial ». Je suis heureux de renvoyer à : Professeur de Leval ‘La saisie immobilière’ nr. 58. Saisie de l’immeuble servant au logement principal de la famille (CC art. 215)…ce texte ne crée donc pas un régime d’insaisissabilité de l’immeuble servant au logement de la famille. Les professeurs Dirix et Taelman « Beslag en Executierecht’ » VI - Beslag tegen echtgenoten 22. [Traduction libre : Saisie contre les époux] artikel 215 beschermt de echtgenoten tegen handelingen van hun partner, en dus niet tegen handelingen van derden. [Traduction libre : l’article 215 protège les époux contre les agissements de leur partenaire et donc pas contre les agissements des tiers]. Il semble tout de même surréaliste que la lecture d’un arrêt de Cassation fournisse au débiteur des privilèges définis par lui et donne la possibilité de cloisonner son patrimoine contre les débiteurs, simplement sur la base d’une « imprenable » communauté matrimoniale. La question de la qualification de la protection de cette copropriété spécifique est donc actuelle, et j’espère que l’article particulièrement estimé du service juridique de la chambre nationale des huissiers de justice constituera l’amorce d’une réflexion plus approfondie. Ivo Goeyens Président
NKGB-CNHB
X
septembre 2012
X
7
Emportez vos codes
Quid iuris ?
Sur votre ordinateur portable, iPad ou smartphone
Cette rubrique, intitulée « Quid juris », aura pour objectif d’aborder, à l’occasion des différentes parutions de la revue de la Chambre nationale des huissiers de justice, une thématique juridique différente en lien avec la profession. L’objectif sera ainsi de traiter d’un point de droit spécifique en fonction de l’actualité, d’une évolution législative récente, d’une jurisprudence caractéristique ou encore d’une pratique professionnelle en germe ou déjà bien ancrée.
Les livres électroniques ou “e-books” sont une nouveauté dans le monde de l’édition. Moncode. be, en tant que premier éditeur juridique, présente un grand nombre de codes sous forme numérique. Le grand avantage de ces e-books est que vous avez toujours vos codes sous la main, sans devoir les emporter avec vous. Ils sont par ailleurs très simples et pratiques pour un usage professionnel. Vous trouverez ci-après la réponse à la plupart des questions que l’on se pose sur les e-books.
Comment puis-je annoter un e-book ? Vous pouvez facilement marquer les articles que vous utilisez le plus, de façon à ce qu’ils apparaissent tout de suite.Vous pouvez aussi ajouter des annotations personnelles qui peuvent être éventuellement exportées vers le dossier. Ces annotations sont enregistrées dans le « e-book », sur votre pc, mac, iPad ou smartphone.
Présentation du service juridique Pour cette première rencontre avec le lecteur, il nous est apparu indiqué de consacrer quelques lignes aux présentations. D’une manière très pragmatique, cette démarche peut se résumer à un sigle un peu énigmatique : QQOQCCP ? Soit 4 questions et trois modalités.
Un e-book est-il la même chose qu’un PDF ? Les e-books existent sous deux formats : d’une part, sous le format PDF, que l’on peut utiliser sur pc ou Mac, et d’autre part, sous le format ePub, que l’on peut utiliser sur un iPad ou smartphone. L’avantage des ePubs est que le texte s’adapte à l’écran. Les phrases sont automatiquement raccourcies sur un petit écran. Elles sont donc très lisibles, sans que vous deviez bouger sans cesse sur l’écran. Si vous commandez un code numérique sur Moncode.be, vous obtenez deux liens : un lien vers le format PDF, que vous pouvez télécharger sur votre pc ou Mac, et un lien vers le format ePub, que vous pouvez télécharger sur votre iPad ou smartphone.
Qui ? Quoi ? Où ? Quand ? Comment ? Combien ? Pourquoi ? Visages du service juridique : qui et où ? Le service juridique de la Chambre nationale des huissiers de justice se compose de deux juristes, l’un néerlandophone (Madame Charissa Voet) et l’autre francophone (Monsieur Nicolas Decock). Ce service se situe dans les locaux de la Chambre nationale des huissiers de justice à 1060 Bruxelles.
Ai-je besoin d’une connexion internet pour pouvoir consulter un e-book ?
Aimeriez-vous vous familiariser avec les codes numériques ?
Si vous achetez un e-book, il est enregistré dans la mémoire de votre pc, Mac, iPad ou smartphone. Les e-books sont donc toujours à votre disposition, même si vous ne disposez pas de connexion internet.
Vous trouverez plus d’informations sur les codes numériques sur le site www.moncode.be.
Missions du service juridique :
Moncode.be offre actuellement une formation « Nouvelles techniques de communication pour l’huissier de justice » en collaboration avec le spécialiste Apple Easy-m. Grâce à cette formation interactive tournée vers la pratique, vous apprendrez comment utiliser vos codes sur un iPad.Vous ferez aussi connaissance avec l’iPad comme nouveau moyen de communication et d’organisation en votre qualité d’huissier de justice. L’iPad est en effet non seulement un instrument pratique pour vous permettre de lire vos courriels, gérer votre agenda, prendre des notes, naviguer sur internet, faires des photos et vidéos, écouter de la musique, etc…
L’existence d’un service juridique au sein de la Chambre nationale est primordiale compte tenu du nombre croissant de dossiers gérés en interne et de leurs implications juridiques, de la complexification de la législation au niveau national et communautaire et de son impact sur la profession ainsi que de la nécessité pour la Chambre nationale de se positionner sur un certain nombre de thématiques/problématiques aux ramifications multiples.
Au cours de la formation, voici les questions posées les plus fréquentes : y Comment me servir de mes codes sur mon iPad ? y Comment chercher de la documentation ? y Comment annoter les documents ? y Comment intégrer des courriels et des dossiers dans mon iPad ? y Comment exporter mes dossiers ? y Comment actualiser les livres enregistrés ? y Comment rédiger une citation sur mon iPad ? y Puis-je travailler sur mon iPad un document que j’ai transféré via mon pc et ensuite le réenregistrer dans mon dossier ? y Puis-je copier un texte de mon code dans mon dossier ?
y
Assister le comité de direction de la Chambre nationale, en assurant le suivi des projets développés par la Chambre nationale, des travaux parlementaires et de la législation, des dossiers au niveau belge et européen en lien direct ou indirect avec la profession;
y
Offrir aux huissiers de justice ainsi qu’à leurs collaborateurs un soutien juridique, en les informant sur les évolutions législatives, doctrinales et jurisprudentielles mais aussi en leur permettant de poser leurs questions en cas de doute, de problème ou de flou juridique rencontré dans un dossier;
Comment effectuer mes recherches dans un e-book ? Pour trouver un article ou un chapitre dans un e-book, vous devez d’abord consulter la table des matières. Par les titres, vous arrivez directement à la partie exacte du livre. La fonction “recherche” est encore plus pratique.Vous entrez un certain mot et vous obtenez immédiatement un aperçu de tous les endroits où le mot se trouve dans le e-book. Un lien direct vous amène à la section que vous recherchez. Enfin, vous pouvez constituer votre propre index.Vous pouvez enregistrer les pages dont vous avez souvent besoin grâce à un signet.
Vous recevrez davantage d’informations sur les dates et les lieux de cette formation dans la revue suivante.
8
W
septembre 2012
W
NKGB-CNHB
En ce qui concerne plus spécifiquement les demandes d’avis juridiques qu’elles proviennent d’une étude d’huissier de justice, d’un acteur judiciaire externe ou d’un particulier, leur traitement s’opère principalement au moyen d’une procédure écrite y
via soit l’adresse courriel directe du service juridique :
[email protected];
y
soit l’infobox de la Chambre nationale :
[email protected].
quoi, comment et pourquoi ?
Au fil du temps, le service juridique a ainsi axé son travail sur trois objectifs principaux :
y
Disponibilité du service juridique : quand et combien ? Le service juridique est entièrement financé par les cotisations annuelles versées par chaque huissier de justice en tant que membre de la Chambre nationale. Ce financement interne permet à ce service de travailler quotidiennement à la réalisation des objectifs qui lui ont été assignés. Il collabore ainsi étroitement avec le Président de la Chambre nationale et les membres du comité de direction tout en veillant à informer de la manière la plus appropriée possible les huissiers de justice, les justiciables ainsi que les autres acteurs judiciaires en fonction des besoins et du degré d’urgence des demandes introduites.
Charissa Voet Juridisch adviseur
Nicolas Decock Conseiller juridique
Informer le justiciable et les autres acteurs/institutions du monde judiciaire qui se tournent vers la Chambre nationale pour obtenir des renseignements concernant la profession en général, la déontologie, la pratique professionnelle ou encore une intervention bien précise de l’huissier de justice à leur encontre. NKGB-CNHB
X
septembre 2012
X
9