NATIONALE BANK VAN BELGIE
TIJDSCHRIFT voor Documentatie en Voorlichting VERSCHIJNT MAANDELIJKS
Departement Studiën en Documentatie
XXX Ve Jaargang, Deel II, Nr 2
Augustus 1960
Dit tijdschrift wordt als objectieve documentatie uitgegeven. De artikels geven de opvatting van de schrijvers weer, onafhankelijk van de mening der Bank.
INHOUD : De rol van het monetaire beleid in de groei en het evenwicht van de volkshuishouding, door N. Kaldor — Structuur en verloop van de werkloosheid in België — Raming, voor de jaren 1960 tot 1975, van de aflossingen van de gevestigde en halflange staatsschuld uitgegeven tot op 80 juni 1960 — Literatuur betreffende de monetaire en financiële toestand van België — Economische wetgeving — Statistieken.
DE ROL VAN HET MONETAIRE BELEID IN DE GROEI EN HET EVENWICHT VAN DE VOLKSHUISHOUDING door Nicholas KALDOR,
Fellow of King's College, Cambridge, Reader in Economics aan de Universiteit te Cambridge.
In deze bijdrage neem ik mij voor de fundamentele problemen te bespreken die aan de geldpolitiek bij de handhaving van stabiele prijzen en inkomens worden gesteld; ik zal mij echter beperken tot de binnenlandse aspecten van die politiek. Er bestaan genoeg meningsverschillen over de wijze waarop veranderingen in de geldhoeveelheid het prijzen- en inkomenspeil beïnvloeden om de publikatie van een artikel over deze eerder elementaire begrippen te rechtvaardigen. Zolang geen akkoord wordt bereikt omtrent de methoden van aanpassing, kan moeilijk eenstemmigheid worden verwacht over het beleid dat in bepaalde omstandigheden dient gevoerd.
I. DE MODUS OPERANDI
VAN DE GELDPOLITIEK Het geldaanbod en het peil der bestedingen. In de eerste plaats dient opgemerkt dat in de hedendaagse samenleving geen eenvoudig en rechtstreeks verband bestaat tussen het volume van de geldomloop (welke definitie daaraan ook gegeven wordt) en de hoeveelheid geld die elk jaar aan goederen en diensten wordt besteed. Dit verband zou alleen bestaan indien de omloopsnelheid van het geld
constant blijft of slechts in geringe doch te voorziene mate beïnvloed wordt door de aanvankelijke wijziging van de geldhoeveelheid; dergelijke veronderstelling berust echter op geen enkele empirische basis. De jaarlijkse verhouding van de kasmiddelen tot het volume van de geldomzet weerspiegelt eenvoudig het verband tussen de geldhoeveelheid en het volume der monetaire betalingen : noch de ene, noch de andere factor afzonderlijk bepaalt die verhouding. Op een zelfde tijdstip in de geschiedenis kan de omloopsnelheid, in verschillende landen, laag of hoog, stijgend of dalend zijn. Doch er bestaat geen systematisch verband tussen het peil of de richting van de bewegingen van die snelheid en de graad van inflatoire druk of de snelheid van de wijzigingen in de geldomzet. Wij kunnen het verschil in die snelheden slechts verklaren in het licht van een historisch, eerder dan van een psychologisch of institutioneel kader. De wijzigingen in de omloopsnelheid van het geld, in elk land afzonderlijk, zijn veel meer de weerspiegeling van de geldpolitiek zelf dan van andere factoren. Een restrictieve geldpolitiek leidt tot een verhoging van de omloopsnelheid, en omgekeerd. In het VerenigdKoninkrijk, bij voorbeeld, viel er tussen 1955 en 1958 een opvallende stijging van de omloopsnelheid van het geld op te merken, wijl de geldhoeveelheid achterbleef bij de stijging van prijzen en geldinkomens.
— 89 —
Terwijl de geldhoeveelheid onveranderd bleef (of zelfs lichtjes daalde), was het jaarlijkse groeipercentage van het nationale produkt, in geldswaarde uitgedrukt, even hoog als of hoger dan in de voorgaande jaren toen de geldvoorraad steeg. Deze verandering van de omloopsnellieid van het geld was in generlei opzicht een zelfstandige verandering; zij was eenvoudig het gevolg van een gewijzigde geldpolitiek; indien de geldhoeveelheid niet was beperkt geworden, zou er geen grond geweest zijn om in een verschillend beloop van prijzen en inkomens te geloven. In elk geval beïnvloedt een wijziging van de geldhoeveelheid de omloopsnelheid van het geld veeleer dan het peil der transacties. Anderzijds, voeren de theoretici van de kwantiteitsleer aan dat particulieren en bedrijven kasvoorraden in verhouding tot de omzet wensen aan te houden, waarvan de grootte volledig onafhankelijk is van de geldhoeveelheid. Zij steunen deze bewijsvoering op de institutionele factoren die de frequentie van wedde- en loonuitbetalingen en de onzekerheid betreffende de juiste tijdsregeling van talrijke betalingen en afrekeningen beheersen. Doch gelet op de normale frequentie van velerlei betalingen, vereist het handhaven van eender welke betalingsstroom geen wel bepaalde hoeveelheid geldmiddelen. Het publiek houdt kasvoorraden aan zowel om speculatieve en voorzorgsmotieven als voor de overbrugging van de inkomsten en uitgaven uit hoofde van zijn normale transacties. Verder kunnen het scheppen van geldsurrogaten en de « synchronisatie » van betalingen en ontvangsten, de behoefte aan kasmiddelen voor transacties aanzienlijk verminderen. De hiermee gepaard gaande stijging van de rentevoet op korte termijn wijst op het nadeel van een lager liquiditeitspercentage. Terwijl in uiterste gevallen het « nadeel » van een lage liquiditeit zeer groot kan zijn — zoals bij voorbeeld in 1923 in Duitsland, toen de verhouding van de geldcirculatie tot het lopende jaarlijkse nationale inkomen op minder dan 'A pct. viel —, blijkt het dat in normale omstandigheden, wanneer deze verhouding bij voorbeeld tussen 20 en 50 pct. ligt, aanzienlijke veranderingen kunnen optreden in de liquiditeitspositie zonder dat opvallende wijzigingen ontstaan in de rentetarieven op korte termijn. De oorzaken waarom « het onmogelijk is de omloopsnelheid van het geld te beperken », zoals het Eadcliffe Committee dit onlangs uitdrukte, zijn tweevoudig. In de eerste plaats worden de betalingen in een zekere mate automatisch afgestemd op een tekort aan liquide middelen dat in een of andere tak van het economische bestel ervaren wordt. De reden hiertoe is eenvoudig : telkens de vereffening van handelstransacties, wegens een tekort aan kasmiddelen, uitgesteld wordt, verspreidt zich dit tekort, wat tot gevolg heeft dat de omvang van de gemiddelde dagelijkse kasvoorraad inkrimpt en zich aanpast aan de dagelijkse stroom van ontvangsten en uitgaven (wat, m.a.w., betekent dat de omloopsnelheid verhoogt). In plaats van kasmiddelen op te hopen met
het oog op hun periodieke betalingen op de normale datum, stellen de bedrijven en particulieren de vereffening uit totdat zij over voldoende kasmiddelen beschikken. Doch dit is slechts een andere manier om uit te drukken dat de economische subjecten het geld doorgeven zohaast zij het ontvangen, waardoor natuurlijk de frequentie verhoogt waarmede het geld in een bepaalde periode van eigenaar verwisselt. Een tweede reden is dat de kredietbeperking van de clearingbanken ongetwijfeld de groei bevordert van nieuwe financiële instellingen die, hoewel zij geen rechtstreekse betaalmiddelen verschaffen, toch liquiditeiten scheppen — aangezien dergelijke instellingen als bijzonder kenmerk dragen dat hun verplichtingen door de geldgevers (dit zijn hun depositohouders) beschouwd worden als « liquide activa », terwijl hun activa door hun geldnemers niet behandeld worden als liquide passiva (of negatieve liquide activa). Daarom is het fout te geloven dat de zogenaamde niet monetaire financiële instellingen, waarvan de deposito's normaal niet worden beschouwd als rechtstreekse betaalmiddelen, louter dienen als investeringskanalen en niet op dezelfde wijze als de clearingbanken geld of krediet kunnen « scheppen ». De ontwikkeling van dergelijke secundaire financiële instellingen — een gevolg van de restrictieve kredietpolitiek van de clearingbanken — doet nieuwe soorten van rentedragende liquide activa, d.i. nieuwe surrogaten van de deposito's bij de clearingbanken, ontstaan en heeft verreweg hetzelfde resultaat als een spontane vermindering van de voorkeur voor het « geld ».
De invloed van rentewijzigingen en het bestedingspeil. Niettemin moeten wij de weerslag van de wijziging van het geldaanbod op de vraag naar goederen en diensten gaan zoeken in het mechanisme van de daaruit voortvloeiende veranderingen van de rentetarieven ( 1 ). Theoretisch kunnen wij verwachten dat een stijging van de rentevoet moet leiden tot een min of meer blijvende inkrimping van de kapitaalinvesteringen, alsmede tot het uitstellen van sommige andere uitgaven zowel van bedrijven als van particulieren. Wij kunnen verwachten dat door een verhoging van de rentetarieven de bedrijven zullen geneigd zijn de verhouding van hun voorraden, hetzij in grondstoffen, hetzij in afgewerkte produkten, tot hun omzet in nagenoeg dezelfde mate te verkleinen als de ( 1 ) Waar men geen volmaakte kredietmarkt heeft (zoals in het geval van een oligopolistisch bankwezen), kunnen de interesttarieven niet volledig de druk van de kredietvraag weerspiegelen, wegens de door de banken gevoerde politiek van « kredietrantsoenering ». In dit geval echter is het waarschijnlijk dat de niet bevredigde geldnemers die hogere interesten willen betalen, zich zullen wenden tot andere financiële instellingen die bereid zijn hun behoeften te voldoen. (De snelle groei van de financieringshuizen voor verkopen op afbetaling zowel voor bedrijf s- als voor particuliere doeleinden, was een rechtstreeks gevolg van de politiek van « kredietcontractie » die na 1955 aan de banken werd opgelegd.)
— 90 —
verhouding van hun kasvoorraad tot de geldomzet Doch de « rente-elasticiteit » bij het aanhouden van voorraden is klaarblijkelijk veel geringer, want een « besparing » van de voorraden kan leiden tot vertraging in de produktie en derhalve tot hogere kosten en afzetverlies bij gebrek aan eindprodukten ter voldoening van de vraag ( 1 ). Er zouden heel wat grotere wijzigingen van de rentetarieven op korte termijn vereist zijn dan die welke, laten wij zeggen, tussen 1954 en 1958 in het Verenigd-Koninkrijk in werkelijkheid hebben plaatsgehad, om een enigszins belangrijke inkrimping van de investeringen in voorraden teweeg te brengen. In elk geval is de weerslag van een verhoging der interesttarieven op kortlopende investeringen van louter tijdelijke aard : eenmaal dat de bedrijven de verhouding van hun voorraden tot de omzet aan het nieuwe peil hebben aangepast, is de beperkende invloed van de verhoogde interestvoet op het bestedingspeil uitgeput. (zoals iedere stroom van transacties binnen bepaalde grenzen kan gefinancierd worden met een lagere kasvoorraad, zo kan elke stroom van handelsverrichtingen, eveneens binnen bepaalde grenzen, met lagere voorraden worden onderhouden.) Aldus kan een door de kredietpolitiek teweeggebrachte neerwaartse aanpassing van de voorraden niet meer dan tijdelijk het tegenwicht vormen van inflatoire spanningen uitgaande van andere economische sectoren, zoals een chronisch tekort aan spaarmiddelen tegenover de investeringen in vast kapitaal, het begrotingstekort of het uitvoeroverschot ( 2 ). De uitwerking van een stijging van de interesttarieven op langlopende investeringen kan weliswaar van meer blijvende aard zijn, doch ook hier kan slechts van zeer aanzienlijke wijzigingen van de rentetarieven verwacht worden dat zij de kapitaaluitgaven sterk zullen beïnvloeden, want : 1. De relevante rentevoet is deze op lange termijn, waarvan de beweging t.o.v. de variaties van de kortlopende rente traag is. (Men is geneigd wijzigingen van de rentevoet op korte termijn als voorlopig te beschouwen, hetgeen aanleiding geeft tot een kleinere verandering, zij het in dezelfde richting, van de rentevoet op lange termijn.) 2. Zelfs de daaruit voortvloeiende verhogingen van de interesttarieven op lange termijn kunnen als tijdelijk beschouwd worden, weshalve zij minder ontmoedigend werken op de kapitaaluitgaven op (1) Alhoewel de politiek van kredietbeperking die sinds februari 1955 in het Verenigd-Koninkrijk wordt gevoerd, een wezenlijke verandering teweegbracht in de omvang van de kasmiddelen in verhouding tot de omzet, had zij geen beperking tot gevolg van de omvang der voorraden in verhouding tot de omzet ; de reële investeringen in voorraden voor elk der jaren 1955 tot 1957 lagen belangrijk hoger dan in de drie voorgaande jaren. (2) De toestand is echter verschillend wanneer de versnelling van de voorraadvorming of het tegenovergestelde geval oorzaak is van het gebrek aan stabiliteit. Dit zou men in beginsel kunnen teniet doen door nauwkeurig in de tijd aangebrachte en juist afgewogen wijzigingen van de voorwaarden van het kortlopende krediet. Zie hierna, afdeling II, d) .
lange termijn dan indien zij als blijvend werden aangezien ( 1 ). De investeerders zullen trachten langlopende investeringen met kortlopende leningen te financieren (in weerwil van het reeds hogere peil van de rentevoet op korte termijn) in het vooruitzicht later, tegen voordeligere voorwaarden, op lange termijn te kunnen ontlenen. 3. Er is gewoonlijk een aanzienlijk verschil tussen het verwachte winstpercentage uit investeringen en de marktrente voor geldleningen. Al met al nemen de investeerders risico's op zich wanneer zij hun kapitaal vastleggen. Er is geen reden om deze risicopremie als constant te veronderstellen, en bescheiden schommelingen van de rentevoet komen niet noodzakelijk tot uiting in wijzigingen van de investeringsprogramma's. Hoe groter de verhouding is van risicopremie tot rentevoet, hoe minder de investeringsbeslissingen op een gegeven beweging van de rentevoet zullen reageren. (Bedraagt de rentevoet 5 pct. en de risicopremie 10 pet., zodat het verwachte bruto winstpercentage 15 pet. is, dan vertegenwoordigt een wijziging van de rentevoet van 5 tot 6 pet. een verhoging van 20 pct., doch slechts een vermindering van 10 pct. van de verwachte opbrengst uit hoofde van het risico.) Wanneer de prijzen stijgen is het winstpercentage hoger, omdat het jaarlijkse toenemingspercentage van het prijzenpeil eenvoudig kan beschouwd worden als een verhoging van wat de gewone winstmarge zou geweest zijn bij een stabiel prijzenpeil. Aldus kan het verschil tussen het winstpercentage en de interestvoet uitzonderlijk groot zijn. Ook de fiscaliteit vermindert de gevoeligheid van de investeringsbeslissingen voor wijzigingen van de rentetarieven, vermits een belasting wordt geheven op het verschil tussen het winsten het rentepercentage. Een belasting van 50 pet. zou derhalve bij een stijging van de rentevoet met 1 pct. de netto-opbrengst slechts met 0,5 pct. doen verminderen. 4. Wanneer in een volkshuishouding volledige tewerkstelling heerst, dan kan het produktievermogen van de kapitaalgoederenindustrie een sterkere rem zijn voor de investeringen dan de beschikbare financieringsmiddelen. In dergelijke omstandigheden kan een verhoging van de rentevoet slechts het aantal voorgenomen kapitaaluitgaven verminderen, zonder invloed uit te oefenen op het werkelijke bedrag der investeringen die in een bepaalde periode worden ondernomen. Niettemin zal een wijziging van de interesttarieven de bestedingen, zij het slechts binnen bepaalde grenzen, beïnvloeden; het is tevens doelmatiger en meer geschikt de rentetarieven rechtstreeks te regelen door open-marktverrichtingen, dan onrechtstreeks ( 2 ) Het feit dat in perioden van hoge geldmarktrente de opbrengst uit obligaties van de onaflosbare schuld lager kan liggen dan het interestpercentage voor certificaten of voor obligaties van leningen met nabije vervaldag, is een duidelijke aanwijzing dat de markt voor de toekomst een daling verwacht van de rente op lange termijn.
— 91 —
via het aanbod van bankkrediet ( 1 ). De grenzen kunnen wel bereikt worden bij de bestrijding van de deflatie, want er kan praktisch een minimumpeil voor de rente bestaan; doch in het tegenovergestelde geval, zullen maar weinigen beweren dat een verhoging van de rente der langlopende overheidsobligaties tot, bijv., 15 pct., geen drastisch deflatoir effect zou uitoefenen. De schommelingen van de rentevoet zouden groter moeten zijn dan in de jongste jaren, althans indien hij het voornaamste instrument van de geldpolitiek wil worden; en in landen zoals in Groot-Brittannië doet het bestaan van een reusachtige overheidsschuld op korte termijn, waarvan een groot deel in het buitenland wordt aangehouden, de theoretische waarde van dit instrument verminderen. Zelfs indien er geen overheidsschuld zou uitstaan, zouden er andere uiterst ongewenste gevolgen oprijzen bij elke poging om het peil van de vraag alleen door de kredietpolitiek te stabiliseren. De noodzakelijk ruime en snelle wijzigingen van het rentepeil zouden in hoge mate de stabiliteit van de obligatiekoersen schaden; de speculatieve risico's verbonden aan leningen op lange termijn zouden aanzienlijk groter worden; nieuwe uitgiften zouden moeilijker te plaatsen zijn; de winst op lange termijn zou een minder belangrijke rol spelen bij de besteding van de gelden en de kapitaalmarkt zou een minder doeltreffend werkmiddel worden. De hogere gemiddelde interestvoet zou het minimum winstpercentage op lange termijn, waarop investeringen plaatshebben, opdrijven. Ten einde het investeren voldoende lonend te maken, zou de overheid het verbruik moeten aanwakkeren, terwijl zij anderzijds de investeringen remt als gevolg van haar monetair beleid. Die aanwakkering van het verbruik zou geleidelijk voeren naar een volkshuishouding met hoog verbruik en lage investeringen met al de voor de hand liggende gevolgen voor de economische groei op lange termijn. En dit alles omdat de beweegbaarheid van de rentevoet aanleiding geeft tot een ruimer speculatief risico en daardoor tot een hoger gemiddeld peil van de rentevoet op lange termijn. ( 1 ) Het is verkeerd te beweren dat de kwantitatieve kredietcontrole door de clearingbanken hetzelfde resultaat heeft als een daarmee overeenstemmende wijziging van de rentetarieven op korte termijn. Dit is slechts waar indien de clearingbanken de enige bron van kortlopend krediet vormen, wat natuurlijk geenszins het geval is. Buiten het bestaan van andere types van financiële instellingen, kent het « handelskrediet » in verscheidene vormen een uitbreiding waaronder de onvrijwillige (of tenminste gedeeltelijk onvrijwillige) kredietverlening, in de vorm van de verdaagde betaling door de schuldenaar, het uiterste voorbeeld is. Zoals blijkt uit een recente analyse van de rekeningen van 3.000 in de notering opgenomen Britse vennootschappen, overtrof in 1953 het nettobedrag der uitstaande handelskredieten van deze vennootschappen in aanzienlijke mate het totale bedrag van hun bankkredieten; bovendien was de aanwas van het nettohandelskrediet (overschot van de handelsdebiteuren op de handelscrediteuren) in de vijf aan 1953 voorafgaande jaren twee-en-een-half-maal zo groot als de voorschotten en leningen bij de banken. Het door die bedrijven in 1953 ontvangen handelskrediet overtrof vijfmaal hun bankvoorschotten, zes-en-een-half-maal het gewaarborgde handelskrediet (cf. Company Income and Finance, 1949-1953, N.I.E.S.R., 1956). Ongelukkig zijn thans geen cijfers voorhanden waardoor het effect van de a kredietcontractie » kan worden nagegaan.
De gevaren van stabiele prijzen bij hoge rentetarieven. Wanneer wij een voortgezette inflatoire prijsontwikkeling op lange termijn veronderstellen, is een hoog interestpeil verenigbaar met een ononderbroken economische groei ( 1 ). Hoofddoel van de kredietpolitiek is evenwel de prijsstabiliteit op lange termijn en niet een aanhoudende tendens tot prijsinflatie; tevens kan het samengaan van hoge rentetarieven en stabiele prijzen een economische stagnatie met zich brengen. In een gestadig groeiende volkshuishouding kan het gemiddelde winstpercentage der investeringen bij eerste benadering gelijkgesteld worden aan het quotiënt verkregen door deling van het groeipercentage van het bruto nationaal produkt, in geld uitgedrukt, door het percentage gespaarde winst ( 2 ). Om het investeringsproces in stand te houden, moet het winstpercentage belangrijk groter zijn dan de rentetarieven (op lange termijn); die marge verhoogt naarmate de belastingen op de inkomsten en de winsten zwaarder zijn. We kunnen slechts gissen hoe groot die minimummarge moet zijn; op grond van de marges die voor het Verenigd-Koninkrijk gelden sedert het einde van de XIXe eeuw, toen het winstpercentage bestendig rond 10 pct. bewoog terwijl de rentevoet op lange termijn schommelde tussen 3 en 3,5 pct., schat ik de minimummarge op bruto 6 tot 10 pet., en belastingvrij op 3 tot 5 pct., zodat een rentetarief op lange termijn van 4 tot 7 pct. een minimum winstpercentage van ongeveer 15 pct. vereist opdat de investeringen zouden voortduren. Berekenen wij nu het reële winstpercentage door het groeipercentage van het bruto nationaal produkt, in geld uitgedrukt, te delen door het percentage van de gespaarde winst; dit groeipercentage is klaarblijkelijk gevormd uit de prijsstijging plus de toename van het reële nationale produkt. Stijgen de prijzen met hetzelfde percentage als het reële produkt, dan wordt de teller van ons verhoudingsgetal dubbel zo groot als in een toestand van volledig prijsevenwicht. Derhalve kunnen wij slechts onze marge tussen de rentevoet en het winstpercentage uit investeringen behouden, door in het laatste geval de noemer van onze breuk evenredig te verminderen, d.i. door halvering van het percentage der gespaarde winst. Met andere woorden, om de invloed van de prijsstabiliteit op het winstpercentage uit te schakelen, dienen maatregelen getroffen om de verbruiksneiging, bij voorbeeld door belastingvermindering, aan te wakkeren. Dit zou de investeringsprikkel herstellen, wat niet wegneemt dat het aandeel van het sparen in het inkomen, en dus het aandeel van de investeringen in de produktie, lager zou liggen, waaruit volgt dat het reële percentage van de economische groei kleiner zal (1) Verscheidene Latijnsamerikaanse landen kenden een jaarlijkse stijging van het prijspeil met 10 pct. en hadden een voldoend hoge investeringsvoet om een jaarlijkse groei met 3 tot 5 pct. van het reële nationale inkomen te handhaven. (2) Voor de berekening van deze formule, cf. Economie Journal, december 1957, blz. 304-311 en 618-614.
— 92 —.
zijn dan gedurende een periode van gematigde prijs- . stijging. Daaruit blijkt dat een economie die slechts een bescheiden vooruitgang vertoont (m.a.w. die een laag potentieel groeipercentage bezit), zich geen volledige prijsstabiliteit mag veroorloven; want de prijs die betaald wordt om daartoe te komen, betekent nog een verdere vermindering van het percentage van haar groei.
II. DE GELDPOLITIEK EN HET PROBLEEM DER STABILITEIT Indien de voorgaande beschouwingen juist zijn, moeten wij ons de vraag stellen in welke omstandigheden, indien zij zich voordoen, het voor een volkshuishouding wenselijk is te vertrouwen op de geldpolitiek als instrument van economische controle. Om deze vraag te beantwoorden, moeten de oorzaken ontleed worden van een ontwikkeling in inflatoire of deflatoire richting. a) Buitensporige druk uitgaande van de vraag. Een algemene inflatoire spanning als resultaat van te grote investeringsplannen in verhouding tot de voorziene besparingen, gaat gepaard met niet uitgevoerde bestellingen, met een tekort aan arbeidskrachten in de meeste nijverheidstakken, met een achterblijven van de verhoging van wedden en lonen op bedrijfswinsten en met betalingsbalansproblemen. Op lange termijn is het stellig beter deze dispariteit uit te schakelen door een verhoging van het sparen veeleer dan door een besnoeiing van de investeringen. Voor dit doel zijn monetaire middelen niet geschikt aangezien deze — in zover zij hun uitwerking niet missen — een beperkende invloed uitoefenen op het investeringspeil en de besparingen niet doen aangroeien. Daarentegen is de financiële politiek in staat de inflatiedruk te doen afnemen door het opvoeren van de nationale besparingen, m.a.w. door bekrimping van de vraag naar verbruiksgoederen. b) Onevenwichtige vraag. Er kunnen zich nochtans toestanden voordoen waarin de spanning beperkt blijft tot sommige afzonderlijke sectoren van de economie, zonder dat een algemene spanning van de vraag in verhouding tot de beschikbare middelen optreedt. Het beste voorbeeld hiervan is wellicht het feit dat in talrijke minder ontwikkelde landen de stijging van het aanbod van goederen voor de loonarbeiders in het algemeen en van voedingswaren in het bijzonder, geen gelijke tred houdt met de stijging van de niet-landbouwproduktie en de inkomens. Dit veroorzaakt een opwaartse druk op de nominale lonen die, op hun beurt, de spanning uitdragen over de gehele volkshuishouding : wij kunnen dit omschrijven als een uit de
vraag ontstane inflatie der voedselprijzen gekoppeld aan een uit de kosten ontstane inflatie der nijverheidsprijzen. Alhoewel dit eigen is aan minder ontwikkelde gebieden, doet zich hetzelfde verschijnsel voor in economisch ontwikkelde landen wanneer de uitvoerindustrie geen gelijke tred kan houden met het algemene groeitempo van de economie en de daaruit voortvloeiende behoefte aan grotere invoer. In beide gevallen van a onevenwichtige » ontwikkeling, brengen controlemaatregelen, zij het monetaire of financiële, waarschijnlijk weinig steun : wat vereist is, zijn selectieve maatregelen die door hun gevolgen discriminerend werken op de verschillende economische sectoren. c) Looninflatie. Wij zullen hierna een toestand beschouwen waarin een kosten- of liever een looninflatie heerst. Alhoewel elk inflatieproces gepaard gaat met loonsverhogingen, ben ik de mening toegedaan dat het begrip a kosteninflatie » moet voorbehouden worden voor die gevallen waarin de loonsverhogingen als oorzaak kunnen genoemd worden of de oorsprong zijn van de prijsstijging, met uitsluiting van deze waarin de loonsverhoging zelf de weerspiegeling is van de inflatoire spanningen die in het economische bestel optreden. (Wij nemen aan dat dit onderscheid niet scherp is omlijnd, doch ik denk dat weinige economisten de algemene geldigheid ervan zouden betwisten). Terwijl een looninflatie van de laatste soort slechts een bijzonder aspect is van een inflatie van het vraag-type, die onder a) hierboven werd besproken, blijkt het andere inflatietype niet te kunnen bestreden worden met algemene beperkingen van de vraag tenzij zij voldoende krachtig zijn om een sterke werkloosheid te veroorzaken. Dikwijls werd beweerd dat de naoorlogse looninflatie in Groot-Brittannië hoofdzakelijk het gevolg was van een vraaginflatie ontstaan uit de concurrentie onder werkgevers voor het verkrijgen van schaars geworden arbeidskrachten; zij zou zich niet hebben voorgedaan indien men de vraag tot een lager peil had gedrukt. De aanhangers van deze opvatting voeren ter staving het feit aan dat in verscheidene naoorlogse jaren de stijging van de inkomens groter was dan deze van de lonen; dit betekent dat de werkgevers vaak bereid waren hogere lonen te betalen dan de conventionele tarieven in sommige nijverheidstakken met een tekort aan arbeidskrachten. Naar mijn mening, vloeit daaruit niet gewoonweg voort dat men de opwaartse beweging van de conventionele loontarieven had kunnen verzachten of vermijden ware de druk van de vraag minder hevig geweest, of dat er een enigszins groter verschil tussen de huidige en de conventionele tarieven zou hebben bestaan indien de bedongen schalen minder waren gestegen. Talrijke economisten die de mening delen dat het stijgingspercentage van de normale lonen een
— 93 ---
hoofdrol heeft gespeeld in de naoorlogse inflatieperiode, houden niettemin staande dat een vrij matige vermindering van de economische bedrijvigheid zou volstaan hebben om de opwaartse beweging der lonen voldoende in toom te houden en het tempo van de loonsverhogingen in overeenstemming te houden met de toeneming van de produktiviteit. Zij voeren aan dat er wel een « neutraal punt » kan bestaan bij een werkloosheidspeil dat weinig — laten wij zeggen 2 of 3 pct. — onder de volledige tewerkstelling ligt en waarop het stijgingspercentage van de lonen dat van het goederenaanbod niet overtreft. Hoewel het peil van de produktie, op welk tijdstip ook, lager zal liggen dan bij een volledige tewerkstelling, zou dit nadeel, volgens de voorstanders van deze stelling, slechts eens voor altijd moeten gedragen worden, en indien de produktiviteit in dezelfde mate kan worden opgevoerd als in omstandigheden van volledige tewerkstelling, dan zal de winst op lange termijn, voortvloeiend uit een verhoogde economische en monetaire stabiliteit, dit nadeel wel ruimschoots vergoeden. Zelfs indien het juist was dat een matige graad van werkloosheid zou volstaan om de stijging van de lonen te beperken, zodat ze verenigbaar zou zijn met de kosten- en prijzenstabiliteit (en mij is geen bevestiging van deze bewering bekend), dan nog blijft het de vraag of het mogelijk is de economische activiteit op een peil te houden waarbij terzelfder tijd én een gematigde werkloosheid én een stabiel groeitempo van de produktie worden gehandhaafd. Indien de effectieve vraag de beperkende factor vormt veeleer dan de schaarste aan beschikbare hulpmiddelen, is dan een dergelijk evenwicht in een toestand van onderbezetting stabiel, wanneer de omstandigheden geenszins stabiel zijn ? Indien de krachten sterk genoeg zijn om van het ene jaar tot het andere een expansie te bewerkstelligen, hoe zal men dan verhinderen dat zij sterk genoeg gaan worden om de onderbezetting uit te schakelen ? Omgekeerd, indien de vraag niet groot genoeg is om de bestaande hulpbronnen volledig aan te wenden, hoe kan dan mettertijd een gestadige uitbreiding van het produktievermogen verwacht worden ? In de mate dat de voornaamste oorzaak van de inflatoire ontwikkeling gelegen is in een buitensporige verhoging van de lonen in verhouding tot de stijging van het goederenaanbod, blijkt het nutteloos hierop controle uit te oefenen met monetaire maatregelen die, indien zij effectief zijn, leiden tot een vertraging van het groeitempo van de produktie en daarenboven de kloof verbreden tussen de beweging van de lonen en deze van de produktiviteit. Zelfs indien zij erin slagen de loonsverhoging te remmen, bestaat er geen zekerheid dat de inflatietendens hierdoor zou verminderen; zij kan zelfs verscherpt worden indien de produktiviteitsstijging nog verder verzwakt. In feite hebben, zoals de gebeurtenissen na 1950 hebben aangetoond, snel groeiende landen zoals Duitsland en Japan de inflatie voorkomen ondanks het feit dat in deze landen de nominale
lonen waren gestegen tegen een nog sneller tempo dan elders. Het zijn de volkshuishoudingen die een trage ontwikkeling kennen, die het meest te lijden hebben van een looninflatie, en het beste middel ter voorkoming van inflatie ligt in een beleid dat de groei van de produktiviteit bevordert en niet in een politiek die ertoe strekt loonsverhogingen te remmen door beperking van de produktie. d) Schommelingen van de investeringen in voor-
raden.
Ten slotte komen wij tot de veranderingen in de globale vraag, die teweeggebracht worden door de schommelingen van de investeringen, inzonderheid deze in voorraden. De ervaring na de oorlog leert dat het meest labiele bestanddeel in de investeringen in feite de voorraden zijn geweest. Zij bleken zeer gevoelig voor de prijsverwachtingen en verklaarden in hoge mate de onstandvastigheid van de betalingsbalans van Groot-Brittannië. In verhouding tot het vast kapitaal zijn investeringen in voorraden natuurlijk van minder belang; nochtans zijn de plotse bewegingen van de voorraadvraag voor een groot deel verantwoordelijk voor de schommelingen in de totale investeringen. De oorzaak der onevenwichtigheid in de voorraadvorming lag ongetwijfeld in de wisselende verwachtingen betreffende de grondstoffenprijzen, hetgeen op hun beurt oorzaak was van de onstabiele prijzen. Uiteraard zijn de grondstoffenprijzen meer vatbaar voor internationale controle — bij voorbeeld door aanleg van buffervoorraden — dan voor controlemaatregelen op nationaal vlak. Op het nationale vlak, kan nochtans van de kredietpolitiek een enigszins stabiliserende invloed op de snelheid van de voorraadvorming worden verwacht, doch men kan zich moeilijk inbeelden welke andere controlemiddelen hiertoe zouden kunnen aangewend worden. (De financiële politiek, bij voorbeeld, is als instrument voor dit doel niet geschikt.) Wij hebben in deze verhandeling reeds eerder gewezen op de mogelijke reacties van de voorraden op wijzigingen van de rentevoet op korte termijn. Nemen wij nu aan dat de voorraadvraag het meest onstabiele bestanddeel vormt van de investeringsvraag en beïnvloed wordt door wijzigingen van de rentevoet op korte termijn, dan behoeft men zich niet zeer bezorgd te maken over de rentevoet op lange termijn, noch over zijn uitwerking, noch over zijn gemis aan uitwerking op de investeringen in vast kapitaal. Wij kunnen het zwaartepunt leggen op de kortlopende rentevoet en de voorraadvraag stabiliseren, terwijl de investeringen op lange termijn door andere maatregelen kunnen aangemoedigd of geremd (indien nodig) worden. Om de investeringen in voorraden te ontmoedigen, kan de verhoging van de rentevoet op korte termijn doelmatiger zijn dan de kwantitatieve beperking van het bankkrediet, vooral omdat wijzigingen van deze rentevoet invloed kunnen uit-
— 94 —
oefenen op alle handelsbedrijven en niet alleen op diegene die afhankelijk zijn van bankkrediet, en omdat het effect van de kredietlijnen, enz., in een bepaalde mate kan worden verzacht door het ontstaan van nieuwe soorten financiële instellingen naast het aan controle onderworpen bankwezen. Doch zelfs in dit geval kan de rentevoet op korte termijn niet als een gevoelig of betrouwbaar controle-instrument worden beschouwd. Zijn de prijsverwachtingen zeer wisselend, dan kan een drastische verhoging van de rentevoet op korte termijn vereist zijn om de voorraadvorming te ontmoedigen of een drastische verlaging om een buitensporige liquidatie te voorkomen; en terwijl de monetaire overheid theoretisch de kortlopende rente tot gelijk welk peil kan opdrijven, is er minder armslag voor renteverlagingen. Evenmin is de monetaire overheid geneigd het wapen van de
rentevoet op drastische wijze te hanteren omwille van de verstorende uitwerking van dergelijke wijzigingen op het financiële bestel. Niettemin is het de taak van de monetaire overheid een matigende invloed op de schommelingen van voorraadaangroei uit te oefenen, daar zij uiteraard niet aan andere instrumenten kan toevertrouwd worden. De doeltreffendheid van het monetaire instrument zou nochtans aanzienlijk worden versterkt indien men zich duidelijker en meer algemeen bewust was van de juiste inwerking ervan op het bedrijfsleven en indien men duidelijker inzag dat het monetaire instrument niet in de plaats kan treden van andere instrumenten van economische stabilisatie (zoals de financiële politiek), maar dat het integendeel samen met die andere instrumenten dient aangewend om zijn optimale uitwerking te bereiken.
STRUCTUUR EN VERLOOP VAN DE WERKLOOSHEID IN BELGIE
INLEIDING
De sociale, economische en financiële draagwijdte van het probleem der werkloosheid rechtvaardigt ruimschoots een periodisch onderzoek naar het verloop ervan. In de artikelen over de economische evolutie in België, die in dit Tijdschrift worden gepubliceerd, wordt geregeld een bijzondere plaats ingeruimd aan de toestand van de werkgelegenheid. In het licht van de huidige bezorgdheid omtrent de regionale economische ontwikkeling, de economische programmatie en de sanering der overheidsfinanciën, bleek het nochtans nuttig in een afzonderlijk artikel sommige aspecten van het verschijnsel der werkloosheid te belichten. Dit artikel behandelt vooreerst de structuur van de werkloosheid uit oogpunt van de leeftijd, de graad van geschooldheid, het geslacht en, ten slotte, de regionale spreiding. Het snijdt vervolgens enkele aspecten aan van het verloop van de werkloosheid sedert haar conjunctureel laagtepunt van 1956-1957. Het overschouwt eveneens het verloop op langere termijn van de werkloosheid in een aantal belangrijke economische sectoren; daarbij wordt tot in 1950 teruggegrepen. Ten slotte, omvat het een raming van de beschikbare arbeidskrachten op basis van de statistieken opgemaakt door de Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling en Werkloosheid.
Zoals bekend, worden deze laatsten in hoofdzaak aangeworven onder de oude werknemers. Daaruit vloeit voort dat het relatieve aandeel der oude werklozen sedert 1952, d.i. het jaar waarin de tewerkstelling door de overheid voor de eerste maal enige omvang had bereikt, nog sterker is gestegen dan uit de statistieken blijkt. Grafiek 1.
Percentage der volledig werklozen die 50 en meer jaar oud zijn (Excl. de door de overheid te werk gestelde werklozen) Bron : R ijkndicn8t voor Arboidsbcrniddcling cn 1Vorklooslacid. Mei 60 noen
...
Nov.
...............
20
•....
.......... Vrouwen
60
Mennen
•or
40
Tolool 20 Vrouwen
0
1. WIJZIGINGEN IN DE STRUCTUUR VAN DE VOLLEDIGE WERKLOOSHEID
1948
Een ganse reeks statistieken verstrekken inlichtingen over de wijzigingen die zich in de structuur van de volledige werkloosheid hebben voorgedaan. Aan de hand van de beschikbare documentatie is het nochtans niet altijd mogelijk duidelijk het onderling verband tussen de verschillende aspecten van die wijzigingen vast te stellen. a) Leeftijd van de werklozen. Sedert 1948 is de leeftijdsstructuur van de volledige werkloosheid sterk verslechterd : het aantal werklozen van 50 jaar en ouder vermeerderde in verhouding tot het totale aantal volledig werklozen. Bij gebrek aan een onafgebroken reeks was het niet mogelijk bij de berekening de door de overheid te werk gestelde werklozen in aanmerking te nemen.
1950
1952
1954
1956
1958
De verslechtering van de leeftijdsstructuur van de werkloosheid is een fundamenteel verschijnsel. Zoals kan worden vastgesteld, verandert het relatieve aandeel der oude werklozen met de conjunctuurbewegingen : liet stijgt in periodes van herneming en van voorspoed, wanneer bij de aanwerving de voorkeur gaat naar jongere werknemers, om nadien tijdens de recessieperiode te verminderen ten gevolge van de afdankingen waardoor deze laatsten in een relatief sterkere mate dan de oude werknemers worden getroffen. Zulks neemt niet weg dat, wanneer men twee voldoende van elkaar verwijderde jaren beschouwt, de stijgende tendens van het aandeel der oude werklozen tot uiting komt, zelfs indien men verwaarloost met die conjunctuurinvloed rekening te houden. Terwijl het relatieve aandeel der oude werklozen in mei 1948 35,7 pct. bedroeg, steeg het in mei 1959 tot 46,3 pct. — 50,6 pct. voor de mannen tegen slechts
— 96 —
31,7 pct. voor de vrouwen —, rekening gehouden met de door de overheid te werk gestelde werklozen van 50 jaar en ouder. De conjunctuurinvloed had nochtans, in de loop van het eerste jaar, in de richting van een stijging gestuwd, terwijl hij, in de loop van het laatstgenoemde jaar, daarentegen in de richting van een daling van het relatieve aandeel der oude werklozen had gewerkt. De verslechtering van de leeftijdsstructuur van de werkloosheid komt a fortiori tot uiting wanneer de vergelijking betrekking heeft op jaren waaruit de conjunctuurinvloed praktisch is uitgeschakeld omdat ze door gelijkaardige conjuncturele tendensen worden gekenmerkt.
De gemiddelde duur van de werkloosheid is veel langer voor de werklozen van meer dan 50 jaar oud dan voor de anderen (cf. bij voorbeeld de toestand in mei en in november 1959 in tabel II). Tabel II.
Gemiddelde duur van de volledige werkloosheid (In maanden) van de half jaarlijkse tellingen der volledig werklozen van de Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling en Werkloosheid, incl. de door de overheid te werk gestelde werklozen.
Bron : Berekeningen N .B.B. op basis der statistische tabellen
Mannen
Vrouwen
— 50 jaar -I- 50 jaar — 50 jaar 4- 50 jaar
Tabel I.
Aandeel der volledig werklozen van 50 jaar en ouder in de gezamenlijke volledige werkloosheid Da mei van ieder jaar ( 1 )
(Mannen en vrouwen - in pet.) Bron : It i jkadienst voor Arbeidsbemiddeling en Werkloosheid.
Jaren van laagconjunctuur 1949 1953 1958
26,2 35,1 44,6
Jaren van conjunctureel herstel 1950 1954 1959
29,1 38,0 41,3
Jaren van hoogconjunctuur 1948 1951 1957
35,7 35,2 56,7 2
1 Er werd geen rekening gehouden met de door de overheid te werk gestelde werklozen. 2 In weerwil van de conjunctuurverzwakking bij het begin van 1957, lag de volledige werkloosheid voor het ganse jaar nog 14,5 pet. lager dan in 1956.
De problemen van de veroudering, van de graad van geschooldheid en van de geschiktheid der werklozen houden onderling verband met elkaar. Op beide laatste problemen zal later ingegaan worden. Het eerste probleem, nl. de neiging tot stijgen van het relatieve aandeel der oude werklozen, is als volgt te verklaren. Aangezien de werkgelegenheid sedert de oorlog in België niet altijd precies op haar hoogste peil werd gehandhaafd, hebben de conjunctuurbewegingen de omvang van de werkloosheid vrij sterk beïnvloed. Terwijl de werkloosheid der oude arbeiders op het ogenblik van een conjunctuurverslapping over het algemeen trager stijgt dan de werkloosheid der arbeiders van minder dan 50 jaar, gaat de keuze van de werkgevers bij voorkeur naar jongere werknemers bij de aanwervingen die zich onder invloed van de economische herneming voordoen. De herhaling van dit verschijnsel in de loop der conjunctuurbewegingen heeft tot gevolg gehad dat de duur van de werkloosheid der oude werknemers toenam, en dat deze reeds door hun leeftijd gehandicapte arbeidskrachten het gevaar liepen hun beroepsbekwaamheid te zien afnemen.
1959 Half-mei Half-november
12,0 13,4
29,3 33,4
9,9 10,0
27,8 29,2
De sectoren die het meest onder de werkloosheid te lijden hebben, zijn vaak sectoren waarin de jonge werknemers steeds minder belang stellen; dit is, bij voorbeeld. het geval met de textielsector. Het relatieve aandeel der jongeren is groter in de expansieve sectoren waarin minder gevaar voor werkloosheid bestaat. Hier dient aan toegevoegd dat de bevolking die de werkbekwame leeftijd heeft bereikt, sedert de oorlog verouderd is, wat eveneens de verslechtering van de leef tijdsstructuur der volledig werklozen heeft in de hand gewerkt. Het is moeilijk na te gaan in welke mate de verlenging van het schoolbezoek en van de beroepsopleiding een verhoging heeft meegebracht van de gemiddelde leeftijd waarop de arbeider zich voor de eerste maal als werkzoekende aanbiedt, en vooral in welke mate daardoor het risico van werkloosheid voor de jonge werknemers is afgenomen. De militieplicht die de jongeren gedurende enige tijd aan het produktieproces onttrekt en soms de aanwerving gedurende de periode onmiddellijk vóór de dienstplicht bemoeilijkt, heeft eveneens enige weerslag op de statistieken van de werkgelegenheid en van de werkloosheid, en meer in het bijzonder op het relatieve aandeel van de lagere leeftijdsklassen. De dienstplicht vermindert het aantal onder de jongeren opgetekende werklozen, terwijl de moeilijkheden bij de aanwerving in de periode onmiddellijk vóór de militaire dienstplicht in tegengestelde richting werken. In verhouding tot het totale aantal werklozen zijn de oude werknemers veel talrijker bij de mannen dan bij de vrouwen : 56,6 pct. tegen 38,5 pct. volgens de laatste gegevens van de Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling en Werkloosheid; rekening houdend met de door de overheid te werk gestelde werklozen die bijna uitsluitend mannen zijn, bedraagt het percentage der oude werklozen 61,0 pct. van het totaal voor de mannen. De oude werkloze vrouwen zijn minder talrijk omdat vanaf 1956 de pensioengerechtigde leeftijd voor de vrouwen van 65 op 60 jaar werd teruggebracht. Bovendien geven een groot aantal vrouwen hun beroep op, lange tijd vóór de pensioengerechtigde leeftijd.
— 97 —
b) Graad van geschooldheid der werklozen. In verband met de evolutie van de graad van geschooldheid der volledig werklozen sedert 1949, valt op te merken dat de verhouding der gewone en geoefende ongeschoolde werklozen is toegenomen, terwijl die der geschoolde en halfgeschoolde arbeiders verminderde. Dit blijkt erop te wijzen dat de werkloosheid der ongeschoolde arbeiders een steeds sterker structureel karakter aanneemt en moeilijker wordt opgeslorpt dan de werkloosheid der meer geschoolde arbeiders. De aanbiedingen van betrekkingen vanwege de ondernemingshoofden vertonen een verschuiving ten gunste van deze laatste categorie arbeiders. Tussen 1949 en 1959 daalde het aantal geschoolde en halfgeschoolde werklozen met 39 pet., dat der niet-geschoolden, slechts met 8 pct. Grafiek 3.
Graad van geschooldheid der volledig werkloze werknemers, in procent van het totaal (Erel. dc door dc overheid te werk gestelde -werkloen) ]Brui
1h7hddienbt voor
Arbeidsbeninhlelnin en Werkloosheid.
neming van hun beroepsbekwaamheid in de hand werkt gelet op de langdurige periodes van werkeloosheid. Op een arbeidsmarkt waarop de gezamenlijke vraag naar betrekkingen vanwege de werknemers bijna voortdurend de door de werkgevers aangeboden betrekkingen overtreffen, gaat bij gelijke graad van geschooldheid de voorkeur bij de aanwerving naar de jonge arbeidskrachten. De jonge arbeiders aanvaarden lagere lonen. Zij reageren ook beter op een systeem van produktiepremies. Op gebied van beroepsbekwaamheid worden vaak dusdanige eisen gesteld, dat alleen de nog jonge werknemers daaraan kunnen voldoen omdat zij bij hun vorming meer over de moderne techniek hebben vernomen. Ingeval een leerperiode ten laste van de onderneming de effectieve tewerkstelling voorafgaat, hebben de jongeren eveneens meer kans van aangeworven te worden : de oude arbeiders beschikken inderdaad over minder mogelijkheden om zich in een beroep te bekwamen. De grote arbeidsverdeling maakt het de onderneming mogelijk in een minimum van tijd een jonge ongeschoolde werkkracht te vormen tot een geschoold arbeider, althans van uit haar standpunt.
100
*i~ttimittzdtta,' 80
c) Geslacht der werklozen.
-_-_-_-_-_-_-_-_-_-_ ----------_ Go volende ongeschooldon
______
60
4 Geschoolden* ha Ilgeschoolden
20
1950
1952
1954
1956
1958
Men is geneigd een verband te leggen tussen de stijging van het relatieve aandeel der oude werklozen enerzijds en der ongeschoolde werklozen anderzijds, en dit om twee redenen. In de eerste plaats worden de oudere arbeidskrachten gemakkelijker uitgeschakeld voor posten die geen enkele bijzondere geschooldheid vergen. Voor bepaalde zware arbeid, komen de oude werknemers, bij voorbeeld, minder gemakkelijk in aanmerking. Voor de zeer geschoolde arbeid daarentegen, speelt het feit oud te zijn natuurlijk een veel minder belangrijke rol en houdt zelfs vaak een grotere ervaring in. Anderzijds, zijn de oudere arbeidskrachten in vele gevallen niet voldoende geschoold. De werknemers die sedert de oorlog werden opgenomen als werklozen van 50 jaar en ouder, begonnen hun beroepsactiviteit inderdaad tijdens de periode tussen beide wereldoorlogen. Zij hebben dan ook bijzonder te lijden gehad onder de economische omstandigheden die voor de verbetering der beroepsbekwaamheid niet gunstig waren. Die werknemers zijn dan ook vaak minder aangepast aan de eisen van de moderne industrie. Daaraan dient toegevoegd dat de merkelijk langere duur van de werkloosheid der oude werknemers zijnerzijds de af-
De evolutie wat de spreiding van de volledige werkloosheid volgens het geslacht betreft, is kenmerkend in die zin dat zij aantoont welke weerslag een wijziging in de reglementering kan hebben op de toestand zoals die in de statistieken is opgenomen. De belangrijke wijzigingen in de verhouding der mannelijke en vrouwelijke werklozen, waarover hierna zal gehandeld worden, vloeien inderdaad niet voort uit een verschuiving in de samenstelling van het aantal bij de Maatschappelijke Zekerheid aangesloten werknemers. Van 1946 tot 1956 bleef de verhouding van de vrouwen in het totale aantal der aangeslotenen vrij stabiel : het schommelde tussen 22,8 pct. en 23,8 pct. Het is slechts tijdens de jongste jaren dat zich een licht opwaartse tendens van het percentage openbaarde : het steeg geregeld van 23,5 pct. in 1955 tot 24,7 pct. in 1959. De toeneming van de volledige werkloosheid vanaf 1948 bereikte reeds in 1949 een hoogtepunt voor de mannen; voor de vrouwen bleef de toeneming van de werkloosheid echter aanhouden tot in 1953. Die stijging van de vrouwelijke werkloosheid was een gevolg van de geleidelijke terugkeer naar een meer normale economische toestand : de geallieerde strijdkrachten hebben hun personeel, waaronder een groot aantal vrouwen, afgedankt; de bedrijfsleiders hebben hun produktie gereorganiseerd en hun arbeidskrachten vernieuwd; de jongere elementen worden vaak verkozen boven de andere en de geschoolde arbeidsters boven de minder geschoolde ( 1 ). Het aandeel van de vrouwen in de gezamenlijke volledige werkloosheid, inclusief de door de overheid ( 1 ) Cf. Jaarverslag van de Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling en Werkloosheid, Dienstjaar 1953, blz. 31-36.
- 98 —
te werk gestelde werklozen, steeg van 10,3 pct. in 1946 tot 35,8 pct. in 1952. Meer in het bijzonder tussen 1949 en 1953 daalde de volledige werkloosheid der mannen, absoluut gezien, terwijl die der Grafiek 3.
Evolutie van de volledige werkloosheid volgens geslacht Bron :
Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling en Werkloosheid.
a) Daggemiddelde van het aantal gecontroleerde werklozen, in duizenden eenheden (incl. d_ e door de overheid te werk gestelde werklozen
Mo
120
Mannen 100
80 Vrouwen ,ww wee.... 60
/ I I
40
1/
% %
r•sts/Regeringstnootregelen s, tegen de ,nisb eiken inzake de 1 vrouwelijke werkloosheid
I
20
.. /
I ************** ****
0 1946
1948
1950
** o ****** **
**
• "n..
".
% ■_ I °P
.
I .. .*'
1954
1956
I .. 4
•• Door de ** * ** . .0. overheid te werk gestelde we rklozen
1952
1958
eens tot de inkrimping van de vrouwelijke werkloosheid heeft bijgedragen. Het daggemiddelde van de volledige werkloosheid bereikte zijn naoorlogs maximum in 1953 met 192.000 eenheden, rekening houdend met de door de overheid te werk gestelde werklozen. Onder invloed van de wijzigingen aan de reglementering daalde de volledige vrouwelijke werkloosheid met 51 pet., terwijl de mannelijke werkloosheid gedurende dezelfde periode daalde met 21 pet., of slechts met 12,7 pct., indien men rekening houdt met door de overheid te werk gestelde werklozen. Opgemerkt dient ook dat de gemiddelde duur van de werkloosheid minder lang is voor de vrouwen dan voor de mannen, en dit zowel in de jongere als in de oudere leeftijdsklassen; zulks blijkt uit de cijfers van tabel II. Ten slotte dient de betekenis van het aantal gehuwde vrouwen onder de werkloze arbeidsters onderstreept : half-mei 1960 bereikte het 66 pct. van de volledige vrouwelijke werkloosheid. Nochtans vertegenwoordigen de gehuwde vrouwen, volgens de algemeen aanvaarde ramingen, nauwelijks iets meer dan 50 pet. van de totale vrouwelijke arbeidskrachten. De vrouwelijke werkloosheid zal hierna nog behandeld worden wanneer de spreiding van de werkloosheid per streek of per induStriële sector ter sprake komt.
b) Indeling per geslacht van de volledige werkloosheid, in procent van het totaal (Incl. de door de overheid te werk gestelde werklozen)
80
60
40
20
0 1946
1948
1950
1952
1954
1956
1958
d) Regionale spreiding van de werklozen. Uit een onderzoek naar het verloop van de volledige werkloosheid in de maand juni van ieder jaar (deze maand werd weerhouden omdat de statistieken van de werkgelegenheid van de Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid waarmee zal getracht worden een vergelijking te trekken, op 30 juni zijn opgesteld) en dit over voldoende ruime en conjunctureel vergelijkbare periodes, blijkt dat de volledige werkloosheid in de Vlaamse provincies gedaald is van een daggemiddelde van 104.300 eenheden gedurende de periode 1950-1954 tot 54.800 eenheden voor de periode 1956-1959, d.i. een daling met 47,4 pct. In Brabant daalde het gemiddelde van 30.700 eenheden in 1950-1954 tot '15.800 eenheden in 1956-1959, d.i. een daling met 48,5 pet.; in de Waalse provincies is de daling minder sterk, nl. 26,1 pct.; het gemiddelde viel van 22.300 eenheden in 1950-1954 terug op 16.500 eenheden in de periode 1956-1959. WelisWaar heerste er tijdens de eerste periode een grotere werkloosheid in de Vlaamse provincies : het aantal volledig werklozen vertegenwoordigde 14,6 pct. van het aantal bij 'de Maatschappelijke Zekerheid aangeslotenen, terwijl het percentage in Wallonië slechts 3,8 pct. bedroeg. Anderzijds vergrootte de werkloosheid hier sterker in 1959. De verschuiving in de geografische spreiding van de volledige werkloosheid wijst op een langzame
vrouwen daarentegen sterk toenam. Het is de snelle stijging, zowel absoluut als relatief, van het aantal volledig werkloze arbeidsters, die de regering ertoe deed besluiten de uitkeringsvoorwaarden voor ,de vrouwen te verscherpen ten einde de misbruiken tegen te gaan. Deze reglementaire maatregelen die in 1953 en 1955 werden uitgevaardigd, hadden onmiddellijk uitwerking. Reeds in 1954 vertegenwoordigde het aantal werkloze arbeidsters nog slechts 32,9 pct. en in 1956, 29,4 pct. van de volledige werkloosheid. In 1959 bedroeg het percentage 23,1 pct. Hier dient aan toegevoegd dat de verlaging, in 1956, van de pensioengerechtigde leeftijd voor de vrouwen even\ — 99 ----
dech bestendige opslorping in 'de streken waarin de werkloosheid vooral een structureel karakter heeft aangenoinen, d.i. in de : Vlaamse provincies. Voor dezelfde vergelijkingsperiodes als hierboven, daalde. Grafiek" 4.
Regionale. evolutie van de volledige werkloosheid in juni van ieder jaar (Excl. de door de overheid te werk gestelde werklozen) Bron : Rijksdienst . voor Arbeidsbemiddeling en 'Werkloosheid.
a) Daggemiddelde van het aantal gecontroleerde werklozen, in duizenden eenheden
•
120
100
Vlo mse provin
ies
80
60
Brabant
•■■ •••••„
20
oo,
•Woolle provincies 0 1948
1950
1952
1954
middelde van de volledige werkloosheid 69,1 pct. bedroeg, dat van , Brabant, 19,1 pct. en dat der Waalse provincies,. 11,8 pct. De vergelijking beves tigt de vaststelling van een stabiliteit van het percentage voor de provincie Brabant en lichte tendensen, de ene gunstig voor Vlaanderen, de andere, ongunstig voor Wallonië. De wijziging in de structuur van de regionale spreiding van de werkloosheid stemt overeen, wat de tendens van haar evolutie betreft, met de verschuiving in de regionale spreiding van de werkgelegenheid. Nochtans dient naar geen nauwkeurige overeenstemming van die beide evoluties gezocht, aangezien de betreffende statistische criteria verschillen. De statistieken van de werkloosheid van de Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling en Werkloosheid zijn opgesteld volgens de woonplaats van de werkloze werknemers. De mobiliteit van de arbeidskrachten kan dan ook haar invloed doen gevoelen op de regionale spreiding van de werkloosheid. De statistieken van de werkgelegenheid van de Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid berusten daarentegen op het criterium van de ligging der bedrijven. Met dit voorbehoud voor ogen, dient
1958
1956
Grafiek 5.
b) Geografische verdeling van de volledige werkloosheid, in procent van het totaal
Regionale evolutie van de tewerkstelling
100
80
(Aantal aangeslotenen bij de R.M.Z. (arbeiders 1- bedienden), op 30 juni)
_-_-_ -_-_-----_-- -_-_ -_-_-_-_----- _-_ -_ -_ _ _ _
----
Bron : Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid.
a) Indexcijfers basis 1953 = 100 _
- _ - - _
60
/7
r
Vloornse provinc1es
20
./.0. 1 94 8
1950
1952
1954.
1956
1958 •
de relatieve belangrijkheid van die provincies in de geiamenlijkè werkloosheid van 66,3 pct. in 19501954 tot 63,0 pct. in 1956-1959, terwijl die der Waalse provincies steeg van 14,2 pct. tot 18,9 pct. In de loop der jongste jaren werd deze ontwikkeling natuurlijk beïnvloed door de steenkolenerisis waarOnder de Waalse provincies meer te' lijden hadden dan de Vlaamse; het is er echter niet de' enige oorzaak van, aangezien de neiging tot inkrimping van de werkloosheid zich reeds voordien in het noorden van het land had geuit. Veel stabieler is het relatieve aandeel van Brabant in het totaal vim de volledige werkloosheid : het daalde van 19,5 pct. in 1950-1954 tot 18,1 pct. in 1956-1959: Indien men de percentages van 1956-1959 wil vergelijken 'met de meest verwijderde naoorlogse periode waarover reeds statistische gegevens beschikbaar zijn, kan men de periode 1948-1950 nemen tijdens dewelke het aandeel van de Vlaamse provincies in het jaarge-
b) . In procent van het totaal
1 00 —
de aandacht gevestigd op het verband tussen de evolutie van het relatieve aandeel van de werkloosheid en die van het relatieve aandeel van de werkgelegenheid in de verschillende streken van het land. Wat de Vlaamse provincies betreft, gaat de vermindering van hun aandeel in de volledige werkloosheid gepaard met de stijging van hun aandeel in de werkgelegenheid. Wat, anderzijds, de Waalse provincies betreft, valt op te merken dat de toeneming van hun relatief aandeel in de werkloosheid samengaat met de vermindering van hun aandeel in de werkgelegenheid. In Brabant, ten slotte, heeft de toeneming van de werkgelegenheid die daar werd waargenomen, zowel relatief als absoluut gezien, geen vermindering van het relatieve aandeel van die provincie in de gezamenlijke werkloosheid teweeggebracht. Zoals reeds werd aangestipt, heeft zulks echter niet belet dat het absolute peil van de werkloosheid in die provincie is gedaald. Zo de belangrijke toeneming van de werkgelegenheid in Brabant het relatieve aandeel van die provincie in de gezamenlijke werkloosheid niet heeft verminderd, dan vloeit zulks voort uit het feit dat de in die provincie te werk gestelde werknemers vaak in de naburige provincies worden aangeworven; de stijging van de werkgelegenheid in Brabant doet zich dan ook ten dele voor ten gunste van de andere provincies waar de werklOosheid in dezelfde mate daalt. Het geval van Brabant doet duidelijk de invloed uitschijnen van de mobiliteit van de arbeidskrachten, reden te meer van het gebrek aan nauwkeurige overeenstemming tussen het verloop van de tewerkstelling en van de werkloosheid binnen de grenzen van een bepaalde streek.
2. EVOLUTIE VAN DE TOTALE WERKLOOSHEID (VOLLEDIGE EN GEDEELTELIJKE) SEDERT HET CONJUNCTURELE LAAGTEPUNT VAN 1956-1957 In 1956-1957, op het einde van de jongste periode van hoogconjunctuur, daalde de werkloosheid tot een uiterst laag, sedert de allereerste naoorlogse jaren nimmer bereikt peil. Dit conjuncturele minimum is reeds op zichzelf een belangrijk analysegegeven. Het vormt echter eveneens een aanknopingspunt voor de ontleding van de stijging van de werkloosheid die daarop is gevolgd en van de omvang ervan. Dit onderzoek leidt tot belangrijke besluiten in verband met de gedraging der verschillende industriële sectoren tegenover het conjunctuurverloop der beide jongste jaren.
.
a) Ontleding van het conjuncturele minimum van de werkloosheid van de periode : tweede halfjaar van 1956 - eerste halfjaar van 1957.
Verondersteld mag worden dat de conjuncturele werkloosheid nagenoeg verdwenen is gedurende de - 101
periode van een jaar gevormd door het tweede halfjaar van 1956 en het eerste halfjaar van 1957, waarin de totale werkloosheid 120.000 eenheden bedroeg en als volgt was ingedeeld : (Daggemiddelden in duizenden eenheden)
Volledige werklozen — als dusdanig getelde volledig werklozen — door de overheid te werk gestelde werklozen Gedeeltelijk en toevallig werklozen
78 7 35
Totaal
120
Dit minimumaantal werklozen omvat geen seizoenwerkloosheid, waarvan de bewegingen mekaar, per definitie, in de loop" van het jaar opheffen. Bovendien werden in de loop van de winter 1956-1957 ( 1 ) weinige storingen ten gevolge van slechte weersomstandigheden waargenomen, zodat deze categorie van accidentele invloeden mag verwaarloosd worden. Aangenomen mag dus worden dat het hoofdzakelijk gaat om de gewone frictionele werkloosheid en bovendien om die vorm van karakteristieke werkloosheid die haast niet op te slorpen is omwille van' de structuur van de arbeidskrachten, nl. inzonderheid de leeftijd en de geschooldheid. Deze werkloosheid is niet structureel indien men daardoor verstaat een ondertewerkstelling die het gevolg is van structuurgebreken van het bedrijfsleven welke door een aangepaste politiek kunnen verbeterd worden ( 2 ). In het minimum van 1956-1957 vertegenwoordigt de structurele werkloosheid — in de economische betekenis — een relatief weinig belangrijk aantal; het is vanzelfsprekend moeilijk te berekenen. Aanvaard mag echter worden dat de quasi onsamendrukbare werkloosheid die moeilijk op te slorpen is door middel van een economische politiek — tenzij door sociale of wederaanpassingsmaatregelen —, althans voor een gedeelte de werkloosheid der oude arbeiders omvat : volgens de twee halfjaarlijkse tellingen van de Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling en Werkloosheid van november 1956 en mei 1957, die uitsluitend betrekking hebben op de volledig werklozen, bedroeg het aantal van deze laatsten die de leeftijd van 50 jaar of meer hadden bereikt, en zonder rekening te houden met de door de overheid te werk gestelde werklozen, op dat tijdstip ongeveer 40.000 eenheden, waarvan één vierde in mei 1957 slechts als gedeeltelijk geschikt werd beschouwd, daar de graad van hun ongeschiktheid 34 tot 66 pct. bedroeg. Op dezelfde datum kwamen er onder de werklozen van minder dan 50 jaar ongeveer 6.000 voor die eveneens slechts gedeeltelijk geschikt waren. Men zou dus geneigd zijn daaruit te besluiten dat, het aantal bejaarde werklozen en gedeeltelijk geschikte arbeiders, gedurende het tweede halfjaar van 1956 en het eerste halfjaar van 1957, in totaal (1) Cf. Jaarverslag Van de Rijksdienst voor Arbeidsbemid,deling en Werkloosheid, Dienstjaar 1957, blz. 2. (2) Cf. inzonderheid R. De Backer, a Structurele werkloosheid in Oost-Vlaanderen », Arbeidsblad, april 1959,blz.536-557.
46.000 eenheden bedroeg op een totaal van 78.000 volledig werklozen. Het zou gewaagd zijn, op basis van die cijfers, over te gaan tot een raming van de beschikbare arbeids-' reserve voor de periode waarin het betrokken conjuncturele minimum werd bereikt; de statistische gegevens zijn niet omstandig genoeg. Zoals bekend ( 1 ), berust de statistiek betreffende de graad van werkbekwaamheid van de volledig werklozen niet op voldoend gegronde criteria om als basis voor een raming van de beschikbare arbeidskrachten aangewend te worden. Anderzijds zijn geen nauwkeurige gegevens beschikbaar over de leeftijdsstructuur en de graad van ongeschiktheid der door de overheid te' werk ge stelde werklozen. Bekend is alleen dat zij `1;oofdzakelijk onder de bejaarde werklozen worden aangeworven. b) Ontleding van de aangroei van de werkloosheid tussen haar.conjunctureel laagtepunt van 1956-1957 en 1959. De verslechtering' van de toestand op de arbeidsmarkt sedert de tweede helft van 1957 openbaarde zich in een aanzienlijke toeneming van de werkloosheid. Van het conjuncturele minimum van 120.000 eenheden, steeg deze laatste tot 216.000 eenheden in 1959, d.i. met '96.000 eenheden.• Ter verklaring van de uitbreiding' der werkloosheid tussen de periode tweede halfjaar van 1956-eerste halfjaar van 1957, eensdeels, en 1959, anderdeels, dient de economische evolutie onderzocht,' m.a.w. dienen nieuwe factoren van conjuncturele en structurele aard ingeroepen. De belangrijkste hiervan is zonder enige twijfel het feit dat cl:e:economische, herleving van vorig jaar niet krachtig genoeg is geweest om 'de industriële produktie op te voeren tot een peil dat hoog genoeg was om de ongunstige invloed van de produktiviteitsverhoging op de evolutie van de tewerkstelling op te vangen. Deze vaststelling geldt zelfs wanneer men de bijzondere moeilijkheden van de'steenkolennijverheid buiten beschouwing laat. Het indexcijfer van de produktie in de fabrieksnijverheid, berekend door het Instituut voor Economisch en Sociaal Onderzoek (basis 1953 = 100), daalde inderdaad van 130,7 in de periode tweede halfjaar van 1956-eerste halfjaar van 1957 tot 128,6 in 1959; dit laatste jaar was geen jaar van recessie, doch van herleving : de produktie ligt• hoger dan in 1958, doch voor het jaar in zijn geheel, blijft zij nog enigszins beneden het-vroegere conjuncturele hoogtepunt. Tijdens de beschouwde periode steeg de produktiviteit in de fabrieksnijverheid, naar raming op basis van de indexcijfers van de prodUktie en van de gepresteerde uren, met ongeveer 12,2 pct. In die omstandigheden valt het dan ook niet te verwonderen dat de werkloosheid is toegenomen. Aangezien de ( 1 ) Cf. L. Reneau, a Beschouwingen over het probleem van de werkloosheid in België », Arbeidsblad, april 1960, blz. 485519.
produktiviteit - tijdens de beschouwde periode in belangrijke mate is gestegen, zou een snelle toeneming van de produktie in de fabrieksnijverheid noodzakelijk zijn geweest om een verslechtering• van het volume der tewerkstelling te voorkomen. De stijging van de werkloosheid vloeit dan ook, in de maté waarin zij niet aan de steenkolencrisis te wijten is, voort uit een onvoldoende expansie van de bedrijvigheid. De ontwikkeling van deze laatste zelf zou dienen verklaard aan de hand van factoren waarover hier echter niet kan uitgeweid worden. De werkloosheid waartoe 'deze ontwikkeling aanleiding heeft gegeven, dient blijkbaar meer 'als een structurele dan als een conjuncturele werkloosheid beschouwd. Op te merken valt dat de scheidingslijn tussen structurele en conjuncturele werkloosheid moeilijk te trekken is. Het is dan ook uiterst moeilijk, vooral wanneer de toestand met niet voldoende perspectief kan worden beschouwd, uit te maken in welke mate de werkloosheid die zich tijdens een periode van economische verslapping voordoet, een zuiver conjunctureel karakter draagt, of daarentegen haar ontstaan vindt in structuurgebreken die tijdens.de recessie aan het licht komen. Zoals 'reeds werd opgemerkt, is ook de steenkolencrisis een oorzaak van de stijging der werkloosheid. Deze laatste heeft zich vooreerst uitgebreid onder de mijnwerkers ten gevolge van de vermindering van de winning, om zich vervolgens uit te breiden tot een reeks andere sectoren die van de steenkolenmijnen afhankelijk zijn. De verhoging van de aan de kolencrisis te wijten werkloosheid bedraagt 19.000 eenheden, cijfer waarbij nog de onrechtstreeks door de steenkolencrisis veroorzaakte werkloosheid zou dienen gevoegd. Het gaat hier om een werkloosheid die veroorzaakt wordt door een samenspel van conjuncturele en structurele factoren. Het zou niettemin zeer moeilijk zijn hun invloed duidelijk te onderkennen, aangezien sommige structuurgebreken verborgen bleven in periodes van voorspoed, om zich vervolgens gedurende de recessie in al hun omvang te openbaren. Aldus heeft de werkloosheid in de mijnen zich uitgebreid ter gelegenheid van een conjunctuurverslapping, hoewel de diepere, oorzaak ervan berust in een •gebrek aan structurele aanpassing waarvan men zich sedert lange tijd bewust is. De vermeerdering met 96.000 eenheden van de werkloosheid tussen het gemiddelde van het tweede halfjaar .van 1956-eerste halfjaar van 1957 en dit van 1959, kan als volgt gesplitst worden : (Dagge na iddelden in duisenddn eanhcdrn)
19 Werkloosheid in de mijnen Structurele (en gelijktijdig conjuncturele) werkloosheid, incl. werkloosheid door de steenkolencrisis in de andere sectoren teweeggebracht -I- 78 Totaal ... + 96 (Aangezien de cijfers werden afgerond, stemt het totaal niet precies overeen met' de som der bestanddelen.)'
— 102 --
met 13.700 eenheden, terwijl de volledige. werkloosheid' slechts met 2.500 eenheden toenam; het verschil is, met name te verklaren door de stopzetting van de aanwerving van buitenlandse arbeiders, door
Zoals men kan vaststellen, was het niet mogelijk de werkloosheid door de steenkolencrisis in de andere sectoren teweeggebracht, nauwkeurig te ramen. Deze werkloosheid komt dan ook voor onder de rubriek van de structurele en conjuncturele werkloosheid. Evenmin werd een raming gemaakt van de stijging van de werkloosheid ten gevolge van toevallige factoren. ' De analyse van de werkloosheid die in 1959 héerste, brèngt volgende cijfers aan het licht indien verondersteld wordt dat de frictionele en structurele werkloosheid evenals de nagenoeg niet opslorpbare werkloosheid sedert het conjuncturele laagtepunt van 1956-1957 geen verandering hebben ondergaan :
Tabel IV.
Verhoging van de werkloosheid tussen de periode tweede' halfjaar van 1956-eerste halfjaar van 1957 en 1959 (Daggemiddelden van het aantal gecontroleerde volledig en gedeeltelijk werklozen, incl. de door de overheid te werk gestelde werklozen) ,
(in pel.
van le stijging)
(in duizenden eenheden)
Tabel III. Vier industriële sectoren
Economische kenmerken van de werkloosheid in 1959
Mijnen Metaalsector Textielsector Bouwnijverheid
(Daggemiddelden in duizenden eenheden)
Frictionele, structurele en nágenoeg niet opalorpbare werkloosheid, reeds in 19561957 opgetekend 120 Werkloosheid rechtstreeks te wijten aan 19 de steenkolencrisis Structurele en conjuncturele werkloosheid, incl. werkloosheid door de steenkolencrisis in de andere sectoren teweeg78 gebracht Totaal ...
‹
-I+ -1--I-
18,7 17,4 12,3 11,7
Andere sectoren
-I- 60,1 -I- 26,2
62,3 27,1
Werklozén 'door de over- héid 'te werk gesteld
-I- 10,2
10,6
± 96,5
100,0
Totaal
het vertrek van een aantal mijnwerkers naar andere sectoren en ten slotte door de pensionering van een aantal andere mijnwerkers. Deze omstandigheden hebben de invloed verzacht die de steenkolencrisis anders op de volledige werkloosheid zou hebben uitgeoefend. In de metaalnijverheid verhoogde het aantal werklozen met 17.000 eenheden, waarvan meer dan 70 pct. werden afgedankt. In deze sector kwam de verslechtering van de toestand dus tot uiting in een sterkere toeneming van de volledige werkloosheid. Deze laatste treft vooral de metaalverwerkende nijverheid. Zoals reeds in dit Tijdschrift ( 1 ) werd vermeld, ,waren bij de herleving van de buitenlandse vraag vooreerst de verbruiksgoederen betrokken, terwijl de Belgische metaalverwerkende nijverheid vooral gespecialiseerd is in de voortbrenging van investeringsgoederen. Het economische herstel heeft dus met vertraging zijn invloed doen gevoelen. Anderzijds, heeft de geleidelijke invoering van de Gemeenschappelijke Markt aanleiding gegeven tot een streven naar reorganisatie en rationalisatie in die sector welke een relatief groot aantal bedrijven telt. In de textielnijverheid is vooral de gedeeltelijke en toevallige werkloosheid toegenomen. Deze industrie heeft weliswaar in 1959 baat gevonden bij een gunstige aankoopstroming die -nochtans de gevolgen van des stijging van- de_ produktiviteit niet heeft kunnen ,
216
(Aangezien de cijfers werden afgerond, stemt het totaal niet precies overeen met de som der bestanddelen.)
c) Aandeel van de verschillende economische sectoren in de verhoging van de' werkloosheid tussen haar conjunctureel minimum van 19561957 en 1959. Het doel dat hier wordt nagestreefd, is het aandeel te becijferen der verschillende sectoren in de toeneming van de werkloosheid tussen' periode tweede halfjaar van 1956-eerste halfjaar van 1957 en- 1959. Bij de vergelijking van beide periodes, dient eraan herinnerd dat de cijfers betreffende 1959' beïnvloed werden door de verslechtering van het volume der tewerkstelling, die zich sedert de tweede helft van 1957 heeft voorgedaan, alsmede door de geleidelijke verbetering die zich vanaf de lente van verleden jaar heeft afgetekend. De verhoging van de werkloosheid moet, ten belope van ruim 60 pct. voor rekening- gesteld worden van vier grote industriële sectoren : steenkolenmijnen, metaalnijverheid, textielindustrie, bouwbedrijf. In de steenkolenmijnen waar de werkloosheid voor de huidige crisis zeer zwak .was, bereikte zij in 1959 een zeer hoog peil : 21.000 eenheden. Nagenoeg 84 pct. waren gedeeltelijk werklozen; de steenkolencrisis is dus voor een groot deel verantwoordelijk voor de aangroei van de gedeeltelijke werkloosheid. Gedurende de beschouwde periode daalde het aantal in de• steenkolenmijnen ingeschreven arbeiders,
,
,
,
( 1 ) c Overzicht van de economische en financiële toestand van België- tijdens de huidige conjuncturele expansie », Tijdschrift voor Documentatie en Voorlichting, Dl. I. nr 5, mei 1960, blï. '229:246.
1,03:
opvangen. Het produktiepeil van het vorige jaar lag trouwens merkelijk beneden het peil van 1956-1957. De bouwnijverheid kende in 1959 een aanzienlijke herleving, inzonderheid dank zij de regeringsmaatregelen ten gunste van de woningbouw en de openbare werken. In haar geheel bleef de bedrijvigheid in de bouwnijverheid niettemin beneden het vroegere hoogtepunt en de tewerkstelling nam er in verhouding tot 1958 nog verder af.
dient deze hier in haar geheel beschouwd : zij omvat de ijzer- en staalnijverheid, de industrie der nonferro metalen en de metaalverwerkende nijverheid. Grafiek 6
Evolutie van de metaalnijverheid 140
120
3. VERLOOP OP LANGERE TERMIJN VAN DE WERKLOOSHEID IN ENKELE BELANGRIJKE SECTOREN Getracht zal worden hier meer omstandig het verband te onderzoeken tussen het verloop van de produktie en de arbeidsmogelijkheden en dit aan de hand van de bestudering van enkele belangrijke sectoren : de metaalindustrie, de textiel- en de kleding. nijverheid, de bouwnijverheid en, ten slotte, de scheikundige industrie. Vooraf dient opgemerkt dat de verschillende voor deze nijverheidssectoren beschikbare statistische gegevens betreffende de produktie, de werkloosheid, de werkgelegenheid, enz., verre van homogeen zijn, in die zin dat de bestaande reeksen niet werden opgesteld op basis van een zelfde bepaling voor de betrokken industrieën; de werkloosheidsstatistieken per bedrijfstak berusten op een wankele basis aangezien een ongeschoolde arbeider in een bepaalde sector als werkloze kan ingeschreven worden, hoewel hij er slechts een betrekkelijk korte 'tijd heeft gewerkt. Bovendien bestaat er geen indexcijfer over de werkgelegenheid per sector vóór 1953. Om het vroegere verloop na te gaan, moet dan ook een beroep gedaan worden op de telling van het aantal onder de Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid ressorterende arbeiders; bepaalde schommelingen van dit aantal kunnen verklaard worden door het feit dat gedurende de periode een bepaald aantal arbeiders het statuut van bediende hebben verkregen, doch deze verschuivingen hebben over het algemeen geen grote omvang aangenomen. In een bepaalde sector bestaat tussen het verloop van de produktie en dat van de werkloosheid geen nauw verband. Het peil van de werkloosheid in een bepaalde sector wordt inderdaad eveneens ,beïnvloed door de ontwikkeling van de activiteit in andere sectoren. Men kan zich anderzijds geplaatst zien tegenover een sector waar de produktie, het aantal ingeschrevenen bij de maatschappelijke zekerheid en de werkloosheid tegelijkertijd toenemen, indien in de betrokken sector bij voorbeeld wordt overgegaan tot de aanwerving van jonge "arbeiders die nooit enig beroep hebben uitgeoefend en tegelijkertijd een bepaald aantal oudere arbeiders worden afgedankt.. a) Aangezien' de statistieken van de werkloosheid" geen onderverdeling maken voor de metaalindustrie,'
100
Duizenden
20
Gedeeli, en icievalrge werklozen wi.
I ....
Duizenden
320
300
280 Aantal aangeslote en bij de Meelach. Zekerheid
260
..P 1950
1. 1952
1954
1956
1958
1 Indexcijfer bekomen door deling van het indexcijfer van de' produktie door het overeenstemmende indexcijfer der arbeiders-uren.. Do indexcijfers der onderafdelingen van de groepen werden gewogen in funktie van de in 1953 bijgevoegde waarde.
De invloed van de produktieschommelingen op de werkloosheid is duidelijk.. Voor nagenoeg elk der beschouwde jaren gaat de stijging van de produktie gepaard met een teruggang van de werkloosheid en de daling van de produktie met een toeneming van de werkloosheid. Van het ene jaar tot het andere wordt een nauw parallellisme van de schommelingen waargenomen zowel in het geval van de volledige als in dat van de gedeeltelijke en toevallige werkloosheid. Op langere termijn, nl. sedert' 1950, gaf deze laatste categorie van werkloosheid geen fundamentele ontwikkeling te zien. Wat daarentegen de volledige werkloosheid betreft, is de toestand aanzienlijk verbeterd : zij viel inderdaad terug van ongeveer 29.000 eenheden in 1950 op 16.000 eenheden in 1958 en op 20.000 eenheden in 1959. Er deed zich dus in de metaalsector een structurele verbetering voor, daar het conjunctuurverloop gedurende deze drie jaar een nagenoeg gelijkaardige 'invloed heeft uitgeoefend. In verband met de expansie van de tewerkstelling vertoonde de volledige werkloosheid
--e 104: —
een sterke inkrimping tijdens de fase van ' herleving en voorspoed van 1954-1957. Zulks laat toe te veronderstellen dat de vermindering van de geregistreerde werkloosheid waarschijnlijk, althans ten
•dele, te danken is aan de aanwervingen die binnen de metaalnijverheid zelf hebben plaatsgehad. De conjunctuuromslag openbaarde zich vanaf 1957 door een lichte daling van de produktie, gepaard met een kleine verhoging van de gedeeltelijke en toevallige werkloosheid. Nochtans nam de tewerkstelling nog toe. Doch in 1958 en 1959 veranderde de toestand : de tewerkstelling liep terug en de volledige werkloosheid steeg in aanzienlijke mate. De verbetering van de voortbrenging in de loop van vorig jaar had slechts een lichte vermindering van de gedeeltelijke en toevallige werkloosheid tot gevolg. b) In de textielnijverheid wordt eveneens een nauw parallellisme waargenomen van de wijzigingen van de industriële produktie en de werkloosheid van het ene jaar tot het andere. Bovendien blijkt dat alleen een : aanzienlijke verhoging van de produktie bij machte is de werkloosheid te doen afnemen. Aldus heeft zich in 1951,. bij ,een ongewijzigde voortbrenging, een opflakkering, vooral van de tijdelijke en toevallige werkloosheid, voorgedaan. In 1953 was de produktie toegenomen, doch de verbetering van de bedrijvigheid heeft zich helemaal niet weerspie, Grafiek
7.
Evolutie van de textielnijverheid 140 indexcijfers ba sis ' 1953 =' 100
I 1 Pr oduktiv iteit (I) I I ••
•
120
geld in de volledige werkloosheid, die. °veranderd bleef, maar wel in de gedeeltelijke- en toevallige werkloosheid. Dezelfde' gang •van zaken deed• zich voor in 1959, toen de verbetering van de economische bedrijvigheid een daling van de •gedeeltelijke en toevallige werkloosheid teweegbracht, terwijl de volledige werkloosheid steeg gelijktijdig met de teruggang van de tewerkstelling. Hier dient gewezen op een ander belangrijk verschijnsel : de aanzienlijke opslorping van de werkloosheid die zich sedert 1952 in de textielsector voordeed, kan niet op rekening gesteld worden van de verbetering van de bedrijvigheid in deze industrie, aangezien de werkgelegenheid er terugliep. De fundamentele inkrimping van de werkloosheid in de textielsector vindt dus hoofdzakelijk haar verklaring in het feit 'dat arbeiders die in deze nijverheid ingeschreven waren naar andere economische sectoren overgingen of' gepensioneerd werden. De maatregelen 'Welke ten opzichte van de vrouwelijke werklozen werden genomen, 'troffen in het bijzonder deze nijverheid, waarin een zeer groot aantal vrouwelijke arbeidskrachten is te werk gesield. Aangezien de textielnijverheid, met uitzondering van het centrum Verviers, hoofdzakelijk is gevestigd in het Vlaamse landsgedeelte, hebben, deze maatregelen eveneens bijgedragen tot de vermindering Van het aantal werkloze vrouwen en derhalve ook van de totale in dit gebied waargenomen werkloosheid. De opslorping van de werkloosheid werd voorzeker vergemakkelijkt door de betrekkelijk gunstige evolutie van de produktie in de textielnijverheid zelf, waardoor een te snelle inkrimping van de tewerkstelling kon vermeden worden. c) Voor de kledingnijverheid beschikt men over Vrij onvolledige statistische gegevens. VaStgesteld
Produktie .E.S.O.
Grafiek 8. 100 Werkgelegenheid •
Evolutie van de kledingnijverheid
■
Indexcijfers basis 1953=100
80 J 120
Duizenden
Aantal aanga lotenen bij de Maats h. Zekerheid 100 Activiteit N.I.S.
80
180
ti Duizenden 20
160 Aanio ,oarigeslotenen bij de Mciakch. Ze
erheid: V
140
10
"•siv,
1. 20 j, ..1950
lil:ir:lige werklozen
.j:195 2 :'
—
•
11956 i:,
.:1958
•
1 Indexcijfer bekomen door deling van het indexcijfer van de produkt e door het overeenstemmende indexcijfer der arbeiders-uren. De indexcijfers der onderafdelingen, van de groepen werden gewogen in funkt'e van de in 1958 bijgevoegde waarde.
1950 .-
— 105 --•
..
..
•••• DédeeW en ició -val ige werkloten" — . ...
- 1952'
• -. 1954'
' 1956
1958
kan echter worden dat de tewerkstelling in deze sector goed gehandhaafd werd. De volledige tewerkstelling daalde merkelijk sedert 1953. Zoals in de textielsector, is ook hier de opslorping toe te schrijven aan de overschakeling van de werklozen en aan de maatregelen ter bestrijding van de misbruiken op gebied van de vrouwelijke werkloosheid. Op te merken valt nochtans dat de werkloosheid in het kledingbedrijf niettemin betrekkelijk hoog blijft in verhouding tot het aantal tegen de werkloosheid verzekerde arbeidskrachten. d) De bouwnijverheid neemt op het gebied van de werkloosheid een sleutelpositie in. Het bouwbedrijf leent zich inderdaad bijzonder goed voor het voeren van een politiek van conjunctureel herstel. De mogelijkheden voor een dergelijke politiek worden aangetoond door de belangrijke aangroei van het aantal in deze sector te werk gestelde arbeiders, dat van 169.000 eenheden op 30 juni 1950 steeg tot 189.000 eenheden op 30 juni 1959, d.i. een toeneming met 20.000 eenheden. In weerwil van deze grotere tewerkstelling valt echter geen duidelijke
na hun afdanking in die nijverheid als werklozen ingeschreven blijven. e) De scheikundige nijverheid is een zeer kapitaalintensieve industrie in volle ontwikkeling. Zulks verklaart waarom de tewerkstelling er 'weliswaar stijgt, doch in mindere mate, dan de expansie van de produktie laat vermoeden. Het aantal te werk gestelde arbeiders nam toe van 33.500 op 30 juni 1950 tot 34.900 half-1953 en tot 37.300 half-1959. Gelet op die omstandigheden is het dan ook te begrijpen dat de scheikundige sector nooit erg onder de werkloosheid heeft te lijden gehad. Grafiek 10.
Evolutie van de scheikundige nijverheid (Indexcijfers basis 1953 = 100) 160
150
Produktie
140
Grafiek 9. 130
Evolutie van de bouwnijverheid 120
Produktiviteit (l • • I •
•
120
• di •v 110
Aantal aangeslo enen Maat cis. Zekerheid -
bij de
100
100 B.N.P. legen prijzen
an 1953 (1)
90ft Duizend
1950
*.X.. 1952
1954
1956
1958
1 Indexcijfer bekomen door deling van het indexcijfer der produktie •door het overeenstemmende indexcijfer der arbeiders-uren. 20 •
4. RAMING VAN DE BESCHIKBARE ARBEIDSKRACHTEN
......
Gedeelt. en toevallige werklozen 0 Duizenden
200
180 Aantal aanga slotenen
bi ij de Maats h. teke -rhájd
160 1950 1
1952
1954
1956
1958
Bruto nationaal produkt berekend door de analyse van de produktie tegen de prijzen van 1958 (D.U.L.B.E.A.).
tendens tot opslorping van de yver-k1o6slieici binnen het bouwbedrijf zelf waar te nemen : dit betek6it dat deze nijverheid zeer gemakkelijk de werknemers, inzonderheid uit andere sectoren, aantrekt," die dan
Bij de jongste twee halfjaarlijkse tellingen van de Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling en Werkloosheid, werd speciaal het aantal gehandicapte werklozen ( 1 ) opgetekend. Deze nieuwe statistiek maakt een meer realistische benadering mogelijk van het aantal volledig werklozen die werkelijk' op de arbeidsmarkt beschikbaar zijn. Vastgesteld kan worden dat het aantal beschikbare arbeidskrachten van november 1959 tot mei 1960 gevoelig is teruggelopen dank zij het gunstige conjunctuurverloop waardoor de opslOrping van de werkloosheid na het einde van de winter aanhield. Bij het berekenen van de beschikbare arbeidsreserve werd natuurlijk geen rekening gehouden met de a verdoken » werkloosheid in de bedrijfstakken • niet abnormaal lage produktiviteit; nochtans mogen ( 1 ) Zie L. Reneau, op. cit. blz. 488 en vlg.
----- 1-06. —
deze potentiële arbeidskrachten niet buiten beschouwing gelaten worden, wil men, bij voorbeeld, overgaan tot een raming van het aantal in het land te scheppen nieuwe betrekkingen. Evenmin kon Tabel V.
Beschikbare arbeidsreserve (mannen + vrouwen)
— de frictionele werkloosheid; — een zekere institutionele werkloosheid te wijten aan misbruiken, d.i. arbeiders die een werkloosheidsuitkering ontvangen in strijd met de geest van de vigerende wetgeving; — werklozen die vroeger in niet-industriële taken waren gespecialiseerd (bedienden, kunstenaars, personenverzorging, enz.), dus niet arbeidsreserve voor de nijverheid vormen.
(Daggemiddelden in duizenden eenheden) Bron : Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling en Werkloosheid. Halfnovember 1959
Volledig werklozen Werklozen te werk gesteld door de overheid « Economische » werkloosheid Gehandicapte volledig werklozen Volledig werklozen, werkelijk beschikbaar op de arbeidsmarkt
Half-mei 1960
116,7
106,5
16,3
13,6
133,0
120,1
— 51,7 — 57,9 81,3
62,2
rekening gehouden worden met de personen die eventueel verlangen een beroep uit te oefenen zonder daarom als werkloze te zijn ingeschreven. De gedeeltelijke en toevallige werkloosheid werd bij die raming eveneens buiten beschouwing gelaten. Zulks is gerechtvaardigd in de mate waarin deze werklozen geen full-time betrekking wensen, hoewel zij inkomsten moeten derVen ten gevolge van hun gedeeltelijke of toevallige werkloosheid. De toestand doet zich echter anders voor wanneer de gedeeltelijk of toevallig werklozen overwegen zich naar een andere betrekking te richten. De gedeeltelijke werkloosheid in de steenkolenmijnen, bij voorbeeld, zet er thans talrijke mijnwerkers toe aan een nieuwe betrekking te zoeken; dit betekent dat deze arbeiders, althans ten dele, als beschikbaar zouden dienen beschouwd. Voor de steenkolenmijnen is de gedeeltelijke werkloosheid inderdaad geen normaal stelsel omdat het berust op beweegredenen van sociale aard; het werd ingevoerd om massale afdankingen van een groot aantal mijnwerkers te voorkomen. Anderzijds, dient de aandacht gevestigd op het feit dat deze raming der beschikbare arbeiders omvat : — de werkbekwame werklozen van 50 jaar en ouder;
5. BESLUITEN Na de jaren 1946-1947 die door de volledige tewerkstelling waren gekenmerkt, kende de werkloosheid een plotse stijging vanaf het einde van 1948. Het maximum van de naoorlogse periode werd bereikt in 1952 met een totale werkloosheid van 256.000 eenheden. Sedert die datum, werd een gevoelige verbetering waargenomen die in feite overeenstemt met een institutionele en structurele opslorping van de werkloosheid. Zij daalde inderdaad tot een conjunctureel minimum van 120.000 eenheden gedurende de periode tweede halfjaar van 1956-eerste halfjaar van 1957, waarin de volledige tewerkstelling praktisch werd bereikt. Sedert die datum verslechterde de toestand, zodat in 1959 de werkloosheid tot 216.000 eenheden steeg. Dit cijfer ligt echter nog merkelijk beneden het hoge peil dat in het begin der vijftiger jaren werd opgetekend. Het aldus geschetste algemene verloop van de werkloosheid ging gepaard met belangrijke wijzigingen in haar structuur. In dit artikel werden de belangrijkste ervan in het licht gesteld : verslechtering van de leeftijdsstructuur van de werkloosheid, opslorping van de werkloosheid der geschoolde werknemers, vermindering van de vrouwelijke werkloosheid en, ten slotte, inkrimping van het relatieve aandeel der Vlaamse provincies in de gezamenlijke werkloosheid. In verband met de factoren die de werkloosheid verklaren, werd in dit artikel eveneens aangetoond dat het, gelet op de dwingende noodzakelijkheid voor de bedrijfsleiders de uitrusting te moderniseren en de produktie te reorganiseren, van belang is er tegelijkertijd over te waken dat de produktie in haar geheel tegen een snel tempo toeneemt. Slechts op die voorwaarde is het mogelijk de ongunstige invloed op te vangen die de verhoging van de produktiviteit uitoefent op het aantal te werk gestelder.
RAMING, VOOR DE JAREN 1960 TOT 1975, VAN DE AFLOSSINGEN VAN DE GEVESTIGDE EN HALFLANGE STAATSSCHULD UITGEGEVEN TOT OP 30 JUNI 1960 Dit artikel beoogt slechts de cijfergegevens betreffende de vervaldagen van de Staatsschuld, zoals zij in bijgaande tabel werden opgenomen, beknopt toe te lichten. Alvorens echter tot de eigenlijke commentaar over te gaan, dienen vooreerst drie beschouwingen gemaakt : 1) Aard van de beschouwde schuld : Het gaat uitsluitend om de directe en indirecte, gevestigde en halflange schuld. De schuld op korte termijn werd buiten beschouwing gelaten gelet op de geringe betekenis van een raming van de last welke de terugbetalingen van een schuld van die aard vertegenwoordigt. 2) Aard van de opgetekende gegevens : De dienst van de Staatsschuld omvat, zoals bekend, twee duidelijk onderscheiden bestanddelen : de rentelast en de bedragen besteed aan de aflossing. Alleen deze laatste werden in de tabel opgenomen en zullen dus uitsluitend de aandacht gaande houden. 3) Beschouwde periode : De cijfers die in de tabel voorkomen, vertegenwoordigen de aflossingslast voor de jaren 1960 tot 1975 van de leningen op lange en halflange termijn uitgegeven tot op 30 juni 1960. Het is dan ook duidelijk dat die last voor diepgaande wijzigingen vatbaar is, daar het op dit ogenblik onmogelijk is te voorzien welk bedrag aan nieuwe leningen in de toekomst zal worden aangegaan, en, bijgevolg, de last en de verdeling te ramen van de bijkomende aflossingen die daaruit zullen voortvloeien. Gelet op dit voorbehoud, kunnen enkele beknopte opmerkingen gemaakt worden betreffende : 1) het mechanisme van de aflossing; 2) de betekenis van de wijzigingen die in de cijfers van het ene jaar tot het andere worden waargenomen. 1. Het mechanisme van de aflossing.
Wat de budgettaire invloed van die aflossingslast betreft, dient een onderscheid gemaakt volgens de aard van de schuld. De gevestigde schuld wordt ten dele periodisch terugbetaald; deze terugbetalingen nemen twee belangrijke vormen aan : de terugbetaling van effecten door jaarlijkse uitloting en de delging door
inkoop ter beurze; de aflossingsdotaties worden op de gewone begroting ingeschreven. Op de eindvervaldag wordt het nog niet afgeloste bedrag van de lening terugbetaald door middel van kredieten die te dien einde op de buitengewone begroting zijn voorzien. De schuld op halflange termijn wordt in één keer afgelost door een globale terugbetaling op de vervaldag. De uitgaven die daaruit voortvloeien, worden niet gedekt door begrotingskredieten en komen eenvoudig ten laste van de thesaurie. 2. De betekenis van de wijzigingen in de cijfers van het ene jaar tot het andere. Over het algemeen blijkt uit de lezing van de tabel dat de aflossingslast vrij geregeld afneemt in de tijd, wat normaal is, gelet op het geleidelijke verdwijnen van de uitstaande leningen. Deze vaststelling geldt nochtans niet voor de eerste jaren waarin de waargenomen bewegingen vrij onregelmatig zijn, en voor die waarin belangrijke eindvervaldagen voorkomen. Het onregelmatige aspect van de tijdens de eerste vijf jaar waargenomen bewegingen houdt verband met twee belangrijke oorzaken. Eensdeels, wordt de aflossing tijdens deze jaren sterk beïnvloed : a) door de gezamenlijke terugbetalingen op de vervaldag van leningen op halflange termijn : — 1960 : 4 pct.-certificaten 1949: fr. 6,1 miljard ; — 1963 : 5 'A pct.-certificaten 1957-1963 : fr. 4,6 miljard, en 4 pct.-lening 1943, op 5, 10, 15 of 20 jaar : fr. 2,5 miljard; — 1964 : 5 'A pct.-certificaten 1958-1964 : fr. 7,5 miljard; b) door de belangrijkheid van de eindvervaldagen van sommige gevestigde leningen : — 1962: 4 iA pct.-lening 1952-1962 : fr. 5,2 miljard; — 1964 : 4 'A pet.-lening 1952-1964 : fr. 5,5 miljard. Indien men, anderdeels, slechts de gevestigde binnenlandse schuld beschouwt, dan stelt men vast dat de afgeloste bedragen, de belangrijke eindverval108 —
ct:, CO . . CO 0 ..--,
TL6T
1- 1
■cO al
1-1
•-•
el
OL6T
CO ■o-
ca
cn cl I d g
ca
en ol
ri
_ _ 1
r-I /-I
/-I 0
t-
...•
,-I
1-1
c' .. i ,-I
I
- co ‘n 0 •-.•
Ii ‘o- ce,. c- 0 cm
.0
el.
I
ri
C:1 g ,-I
01 CO
le.0
C.-•
Z961
..
,c, •-
...
0
0.
0961
,..0
C.1.. ,C,.. ,•'-I g
a>
I
I
0.
(2-
j e-
0
I ,1 g
d c* . ,- i I C•
(7) ... CO n-I
Directe gevestigde 1 waarvan : belangrij ke eindvervaldagen Indirecte gevestigde waarvan : belangrijke eindvervaldagen Directe op halflange termijn Totaalbinnenlandse schuld
i ,M I .. CO
d
CO CO I g g
— 1970: 5 pct.-lening 1959-1970 : fr. 5,4 miljard; 5 '4 pct.-lening 1960-1970: fr. 9,2 miljard, en 5 en 5 J% pct.-lening 1960-1965-1970: fr. 5,5 miljard.
£' 91 t' T
I U-J
n
I
11
— 1968: 5 pct.-lening 1958-1968: fr. 7,7 miljard, en 4 IA pet.-lening 1953-1968 : fr. 3,5 miljard;
0' 8 o' t
1961
CO.
I
9' 91 6.0
I ,l, CO^
i' t
g
CD
r•
,--( 1 ,--i - i ,-1 ,-4
Wat de jaren betreft waarvoor de aflossingen van de gezamenlijke gevestigde en halflange staatsschuld niet dalen omdat de eindvervaldagen bijzonder belangrijk zijn, dienen vermeld :
c' L1
. cq ,1
..
0' 9T
ca- m- r-co 0 ,--i
s' of
1I n-1,e,
c e-
I
8' 33 &' 6
1
I
3
... I ,-1
8961
co a;
nen
I
9961
'1. I
8' 31
,--(- 0- I
i
'
9961
al al
co-
I
-------7 9' 61 t`I
L961
al
I
I
'
9961
0 ko ,--i 0
c',' c; 1
6' 31
tc,.
,-( 0;
Binne nlandse schuld :
ce -ci■-
,
cn ca... oi- ,--i ....
CO O
.O.. al 1-1 0
. .
cn o;
,
•••-•
0 0"
/-4 v-I
I .,,,
CM ‘1-5 . . 1- 1 0 rl ......
r- eq
CO.
I
b-
..
000
C; d
..,/, 0 •-•
1-4 ■- i
en- I1 ,-i
/-I ,CO
cv
1-1 r-I
t.ri
t• al r-I
CO
C
6961
.
- c- c,
ci
c0
I
I
1
1 I "'". I I
1
0- C7
dagen niet in aanmerking genomen, tijdens de eerste vier jaar toenemen. Deze toeneming vindt haar verklaring in het feit dat van 1961 tot 1963 slechts één enkele gevestigde lening gedelgd wordt, terwijl de periodische aflossingen van de andere gevestigde leningen om twee redenen een neiging tot vergroten vertonen. De eerste is dat de gevestigde leningen die gedurende de jongste jaren werden uitgegeven, slechts aflosbaar worden vanaf het derde jaar; de respectieve aflossingen voorzien voor 1961, 1962 en 1963 omvatten dus voor de eerste maal diegene die verbonden zijn aan de leningen resp. uitgegeven in 1958, 1959 en 1960 (eerste zes maanden). De tweede reden is dat de jaarlijkse last gevormd door interesten en aflossingen voor talrijke gevestigde leningen constant is; de aflossingsdotatie groeit dus ieder jaar aan met de interesten van gedelgde kapitalen, zodat het totaal der jaarlijkse aflossingen geleidelijk stijgt tot op de eindvervaldag; zo de periodische aflossingen na 1963 niet verder meer stijgen, dan betekent zulks dat de delging van bepaalde leningen opweegt tegen de toeneming van de aflossingen betreffende andere.
Directe geves tigde Indirecte gevestigde Directe op halflange term ijn Totaa lbuitenlandse schuld Algemeen totaal
1L61
(In m iljarden
0. 1-1 1-1
.
CO"
0' 91
al 0 •-•
I
6' 93 1' T
CO t..)
-
CO cv
1' 91 1' 1
, -1
CD
I
CIC)
Bu itenlandse schuld :
£L61
Raming, voor de j aren 1960 tot1975, van de aflossingen van de gevestigde en halflange staatsschuld uitgegeven tot op 30 juni1960.
0
L' T
CO
■cO 0
....
6' 0
[..- CD
C-
I I
£' L
CD
.....•
. 0
0' T
PL61
•cl..
CO
0 co . . ,-I 0
Ln7 3' 6
I 9L61
CO
--- 109 —
LITERATUUR BETREFFENDE DE MONETAIRE EN FINANCIELE TOESTAND VAN BELGIE Onderstaande literatuuropgave sluit aan bij diegene die wij gepubliceerd hebben in ons Julinummer 1960 van het Tijdschrift. Er weze opgemerkt dat in deze literatuuropgave noch de verslagen van de verschillende instellingen, noch de statistische bronnen zijn overgenomen.
9. EUROPESE INTEGRATIE
KREININ M., The a Outer-Seven » and European Integration. (The American Economic Review, Northwestern University, Evanston, Illinois, L, n,* 3, juni 1960, blz. 370-386.)
1. GELD- EN BANKWEZEN
MONTE DEI PASCHI DI SIENA, Le marché monétaire et des titres dans les pays de la Communauté Economique Européenne. (Milaan, 1960, 43 blz.)
CROMBE H., Les a Longs Crédits » en matière d'exportation de biens d'équipement. (Bulletin hebdo-
SERWY W., Les organisations coopératives de consommateurs et la Communauté Economique Européenne. (Revue des Etudes coopératives, Parijs,
madaire de Fabrimétal, Brussel, nr 736, 8 augustus 1960, blz. 637-650.)
Die belgische Nationalbank.
(Zeitschrift fiir das gesamte Kreditwesen, Frankfurt-am-Main, XIII, nT 14, 15 juli 1960, blz. 658-659.)
XXXIX, nrs 119-120, januari-april 1960, blz. 45-56.)
VAN DER SCHUEREN J., L'adaptation des entreprises belges au Marché commun. (Organisation scientifique, Brussel, juni-juli 1960, XXXIV, n" 6-7, blz. 137-139.)
von STEMPEL 0., Probleme der Assoziierung der berseeischen Under mit der E.W.G. (Afrika, 2. NATIONAAL INKOMEN - SPAARWEZEN - INVESTERINGEN
Nederlandse belangen in de Kongo. (Documentatie, Den Haag, XX, nT 29, 21 juli 1960, blz. 225-226J
POUPART R, Staatsfinanzen und Investitionen im Kongo. (Afrika, Mnchen, II, nT 7, juli 1960, blz. 274277.)
Milnchen, II, nr 7, juli 1960, blz. 259-261.)
10. ALGEMEEN
Aspects internationaux des problèmes d'économie régionale (Premier congrès international d'économie régionale). (Vrije Universiteit te Brussel, Institut de Sociologie Solvay, Brussel, 1959, 538 blz.)
4. BEGROTING EN OPENBARE PINANCIEN
DEHEM R, Le n:Me des finances publiques dans l'augmentation de la productivité nationale. (Bulletin de Documentation du Ministère des Finances, Brussel, nr 4, april 1960, blz. 105-119.)
Emissions en francs belges á long et moyen terme du secteur public en Belgique. (Bulletin de Documentation du Ministère des Finances, Brussel, nr 4, april 1960, blz. 53-63.)
HEBETTE F., Les finances publiques en 1959. (Bulletin de Documentation du Ministère des Finances, Brussel, nr 5, mei 1960, blz. 5-51.)
POUPART R, Staatsfinanzen und Investitionen im Kongo. (Afrika, Milnchen, II, nT 7, juli 1960, blz. 274277.)
De economische toestand in België (Tweede kwartaal 1960). (Weekberichten van de Kredietbank, Brussel, XV, nr 31, 30 juli 1960, blz. 293-298.)
Economisch overzicht van Kongo. (Weekberichten van de Kredietbank, Brussel, XV, nT 31, 30 juli 1960, blz. 299-300.)
HUYBRECHS J., Kongo op de drempel van zijn onafhankelijkheid. (Tijdschrift voor Economie, Leuven, V, nr 2, 1960, blz. 137-164.) LANGER E., Nouvelles institutions financières internationales pour le développement. (Les Annales de l'Economie collective, Geneve, XLVIII, n" 559.561, januari-maart 1960, blz. 32-50.)
PARISOT G., Un facteur de l'économie énergétique. Le prix des charbons en Europe. (Revue franqaise de l'Energie, Parijs, XI, nr 119, juni 1960, blz. 336355.)
ECONOMISCHE WETGEVING
Deze rubriek bevat de wetten, besluiten en andere officiële bekendmakingen die van bijzonder belang zijn voor 's lands algemene economie en via het Belgisch Staatsblad werden afgekondigd in de loop van de maand aan deze van de publikatie van ons Tijdschrift voorafgaand. Alleen de gewichtigste wetten en besluiten hebben wij a in extenso » overgenomen. Voor de andere wetteksten volstaat een eenvoudige vermelding, desnoods door een verklarende nota verduidelijkt. Om het naslaan ervan te vergemakkelijken, hebben wij bovenbedoelde documentatie in de volgende rubrieken ondergebracht :
1. — Algemene economische wetgeving n. — Overheidsfinanciën (incl. begrotingswetten), munt-, bank- en financiële wetgeving III. — Landbouw IV. — Nijverheid V. — Arbeid VI. — Binnenlandse handel VII. — Buitenlandse handel VIII. — Verkeerswezen IX. — Prijzen en lonen X. — Sociale wetgeving (pensioenen, sociale verzekeringen en diverse sociale voordelen) XI. — Oorlogsschade
I. — ALGEMENE ECONOMISCHE WETGEVING
Wet van 22 april 1960
Koninklijk besluit van 11 juli 1960
houdende goedkeuring van de Internationale Suikerovereenkomst, gedaan te Londen op 1 december 1958 (Staatsblad, 30 juli 1960, blz. 5.785).
betreffende het geven van een bestemming aan onroerende domeingoederen volgens de wet van 18 juli 1959 tot invoering van bijzondere maatre. gelen ter bestrijding van de economische en sociale moeilijkheden in sommige gewesten (Staatsblad, 29 juli 1960, blz. 5.732).
.
II. — OVERHEIDSFINANCIEN (INCL. BEGROTINGSWETTEN), MUNT-, BANK- EN FINANCIELE WETGEVING
Wet van 9 juni 1960
Koninklijk besluit van 13 juni 1960
houdende de begroting van pensioenen voor het dienstjaar 1960 (Staatsblad, 4 juli 1960, blz. 5.152).
betreffende het verwaarlozen van gedeelten van een frank •in de. comptabiliteit van' hèt Ministerie van Economische. Zaken en van de openbare instellingen die onder • de Miitister van Economische Zaken ressorteren (Staatsblad, 14 juli 1960, blz. 5.382).
.
Enig artikel. — Voor de aan het dienstjaar 1960 verbonden (...) uitgaven betreffende de begroting van pensioenen, worden kredieten geopend die de som van fr. 16.842.111.000 belopen.
Wet van 14 juni 1960
Wet van 22 juni 1960
houdende de begroting van het Ministerie van Sociale Voorzorg voor het dienstjaar 1960 (Staatsblad, 6 juli 1960, blz. 5.193).
houdende de bijzondere begroting voor hulp aan Belgisch-Kongo, aan Ruanda-Urundi en aan de overzeese gebieden van de Europese Economische Gemeenschap voor het dienstjaar 1960 (Staatsblad, 1 juli 1960, blz. 5.088).
Artikel 1. — Voor de aan het dienstjaar 1960 verbonden (...) gewone uitgaven betreffende het Ministerie van Sociale Voorzorg, worden kredieten geopend die de som van fr. 8.196.482.000 belopen.
Artikel 1. — Betalingskredieten zijn geopend ten belope van fr. 4.677.500.000 (...).
Wet van 15 juni 1960 houdende de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin voor het dienstjaar 1960 (Staatsblad, 29 juli 1960, blz. 5.733). Artikel 1. — Voor de aan het dienstjaar 1960 verbonden (...) gewone uitgaven betreffende het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, zijn kredieten geopend die de som van fr. 3.018.455.000 belopen. Art. 3. — V astleggingskredieten worden geopend ten bedrage van fr. 326.000.000 (...).
Koninklijk besluit van 22 juni 1960 houdende verhoging van de grens der verbintenissen van de Nationale Kas voor Beroepskrediet (Staatsblad, 4 juli 1960, blz. 5.162). Artikel 1. — Het bedrag van zes miljard frank, vastgesteld door het koninklijk besluit van 27 juli 1959, genomen in uitvoering van de wet van 4 mei 1959 houdende verhoging van de grens der verbintenissen van de Nationale Kas voor Beroepskrediet, wordt, door vrijgeving van een tweede gedeelte van vijfhonderd miljoen frank, op zes miljard vijfhonderd miljoen frank gebracht.
Wet van 20 juni 1960 houdende de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en van Buitenlandse Handel voor het dienstjaar 1960 (Staatsblad, 9 juli 1960, blz. 5.273).
Wet van 22 juni 1960
Artikel 1. — Voor de aan het dienstjaar 1960 verbonden (...) gewone uitgaven betreffende het Ministerie van Buitenlandse Zaken en van Buitenlandse Handel, zijn kredieten geopend die de som van fr. 933.337.000 belopen.
tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen (Staatsblad, 21 juli 1960, blz. 5.537).
Wet van 20 juni 1960
Wet van 27 juni 1960
tot wijziging van de verkeersbelasting op de autovoertuigen (Staatsblad, 21 juli 1960, blz. 5.534).
houdende de begroting van het Ministerie van Culturele Zaken voor het dienstjaar 1960 (Staatsblad, 4 juli 1960, blz. 5.160).
Wet van 22 juni 1960
Artikel 1. — Voor de aan het dienstjaar 1960 verbonden (...) gewone uitgaven betreffende de begroting van het Ministerie van Culturele Zaken, worden kredieten geopend die de som van fr. 457.632.000 belopen.
houdende de begroting van het Hulpfonds voor Belgisch-Kongo voor het dienstjaar 1960 (Staatsblad, 1 juli 1960, blz. 5.082). Enig artikel. — De ontvangsten en uitgaven van de begroting van het Hulpfonds voor Belgisch-Kongo voor het dienstjaar 1960, worden geraamd op de som van twee miljard zevenhonderd miljoen Kongolese frank (Kfr. 2.700.000.000) (...).
Art. 3. — De Staat waarborgt de betaling van de interesten en van de aflossing van de kapitalen van de leningen uit te schrijven voor een bedrag van fr. 175.000.000 door het Belgisch Nationaal Instituut voor Radio-omroep voor de financiering van de investeringsuitgaven die betrekking hebben op de openbare diensten van de televisie en de radio-omroep.
Wet van 22 juni 1960 houdende de begroting van het Ministerie van Belgisch-Kongo en van Ruanda-Urundi voor het dienstjaar 1960 (Staatsblad, 1 juli 1960, blz. 5.084). - Artikel 1. — Voor de aan het dienstjaar 1960 verbonden (...) gewone uitgaven betreffende het Ministerie van BelgischKongo en van Ruanda-Urundi, worden kredieten geopend die de som van fr. 168.450.000 belopen.
• Wet van 27 juni 1960 houdende de-begroting .der Dotatiën simor 'het dieitstjaar 1960 (Staatsblad, 8 juli 1960, blz. 5.256). Enig artikel. — Voor de aan het dienstjaar 1960 verbonden (...) uitgaven betreffende de begroting van Dotatiën, zijn kredieten geopend die de som van fr. 376.678.000 belopen. •
—.112—
Wet van 27 juni 1960 tot goedkeuring van Protocollen bij Beneluxovereenkomst en tot bekrachtiging van het koninklijk besluit van 17 december 1958 inzake douanen en accijnzen (Staatsblad, 22-23 juli 1960, blz. 5.576).
Koninklijk besluit van 28 juni 1960 betreffende de betaling, bij middel van effecten van de staatsschuld, van 600.000 preferente aandelen en 15.800 winstaandelen van de SABENA, door de Staat aangekocht in uitvoering van de wet van 23 juni 1960 (Staatsblad, 1 juli 1960, blz. 5.081).
Artikel 1. — Voor de aan het dienstjaar 1960 verbonden (...) gewone uitgaven betreffende het Ministerie van Binnenlandse Zaken, worden kredieten geopend ten belope van fr. 8.774.274.000.
Wet van 4 juli 1960 houdende de begroting van het Ministerie van Justitie voor het dienstjaar 1960 (Staatsblad, 26 juli 1960, blz. 5.635). Artikel 1. — Voor de aan het dienstjaar 1960 verbonden (...) gewone uitgaven betreffende het Ministerie van Justitie, zijn kredieten geopend die de som van fr. 2.037.600.000 belopen.
Artikel 1. — Onze Minister van Financiën wordt gemachtigd een lening uit te geven genaamd a 5 pct. Schuld op vijf jaar 1960-1965 », nominaal groot fr. 300 miljoen. Art. 2. — Deze lening wordt vertegenwoordigd door schatkistcertificaten aan toonder, rentend tegen 5 pct. 's jaars, te rekenen van 1 juli 1960 en terugbetaalbaar op 1 juli 1965 a pari van hun nominale waarde.
Koninklijk besluit van 5 juli 1960 tot wijziging van de Algemene Verordening op de met het zegel gelijkgestelde taksen (Staatsblad, 21 juli 1960, blz. 5.539).
Art. 3. — Deze certificaten zijn voorzien van vijf jaarlijkse rentecoupons, betaalbaar op 1 juli van elk der jaren 1961 tot 1965.
Wet van 11 juli 1960
Art. 4. — De schatkistcertificaten worden afgeleverd in
ruil van certificaten die de inschrijving op naam van de Staat in de registers van de aandeelhouders van de Belgische Naamloze Vennootschap tot Exploitatie van het Luchtverkeer (SABENA) vaststellen van de 600.000 preferente aandelen en de 15.800 winstaandelen van deze Vennootschap die de Staat gemachtigd is ingevolge artikel 2 van de wet van 23 juni 1960 te kopen.
tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, van het Wetboek der successierechten, van het Wetboek der zegelrechten en van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen (Staatsblad, 20 juli 1960, blz. 5.510).
Art. 5. — De renten van de schatkistcertificaten zijn vrijgesteld van alle om het even welke zakelijke belastingen en taksen, huidige en toekomstige, ten bate van de Staat, de provincies en de gemeenten.
Koninklijk besluit van 29 juni 1960 houdende coordinatie van de wetten en besluiten betreffende de gemeentelijke en provinciale financiën (Staatsblad, 15 juli 1960, blz. 5.417).
Koninklijk besluit van 11 juli 1960 houdende vaststelling van de toepassingsvoorwaarden en -modaliteiten van art. 3, § 1, 8°, van de samengeordende wetten betreffende de verkeersbelasting op de autovoertuigen, wat betreft de taxi's en de voertuigen verhuurd met bestuurder (Staatsblad, 21 juli 1960, blz. 5.536).
Wet van 11 juli 1960 Wet van 2 juli 1960 houdende de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken voor het dienstjaar 1960 (Staatsblad, 26 juli 1960, blz. 5.625).
tot wijziging van de wetten betreffende de inkomstenbelastingen, samengeordend op 15 januari 1948, tot bevordering van de petroleumprospectie in België (Staatsblad, 30 juli 1960, blz. 5.780).
III. — LANDBOUW Ministerieel besluit van 28 juni 1960 houdende vaststelling van het bedrag der premies toegekend aan de instellingen die uit Belgische melk zekere melkderivaten voortbrengen (Staatsblad, 1 juli 1960, blz. 5.090). Erratum (Staatsblad, 9 juli 1960, blz. 5.286).
— 113 --
V. — ARBEID
Koninklijke besluiten van 4 mei 1960
de uitvoering van de arbeidsovereenkomst schorst (Staatsblad, 29 juli 1960, blz. 5.754).
waarbij algemeen verbindend worden verklaard de beslissingen van 14 januari 1960 van het Nationaal Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de verkorting van de arbeidsduur (Staatsblad, 4 juli 1960, blz. 5.099).
Ministerieel besluit van 6 mei 1960 houdende wijziging van het ministerieel besluit van 6 mei 1960 houdende wijziging van het ministerieel besluit van 5 januari 1960 tot wijziging van het ministerieel besluit van 20 maart 1956 tot inrichting van de tewerkstelling der werklozen door de provincies, de gemeenten en de openbare instellingen (Staatsblad, 16 juli 1960, blz. 5.461).
Koninklijk besluit van 9 juni 1960 waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de beslissing van 25 januari 1960 van het Nationaal Paritair Comité voor het kappersbedrijf en de schoonheidszorgen, betreffende de beperking van de arbeidsduur (Staatsblad, 29 juli 1960, blz. 5.755).
Koninklijk besluit van 14 juni 1960 waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de beslissing van 24 november 1959 van het Nationaal Paritair Comité voor de steenbakkerij, betreffende de verkorting van de arbeidsduur in de steenbakkerijen (Staatsblad, 29 juli 1960, blz. 5.756).
Koninklijk besluit van 8 juni 1960 Wet van 12 juli 1960 tot vaststelling voor de wit- en zelfwasserijen, voor de strijkondernemingen, alsmede voor de depots en a shops », van de voorwaarden waaronder het gebrek aan werk wegens economische oorzaken,
houdende wijziging van de wet van 9 juli 1926 op de werkrechtersraden (Staatsblad, 22-23 juli 1960, blz. 5.564).
VII. — BUITENLANDSE HANDEL Wet van 7 juli 1960
Ministerieel besluit van 13 juli 1960
tot bekrachtiging van een koninklijk besluit genomen krachtens de wet van 30 juni 1931 betreffende de in-, uit- en doorvoer van goederen, gewijzigd bij de wet van 30 juli 1934 (Staatsblad, 18 juli 1960, blz. 5.472).
tot wijziging van de ministeriële besluiten van 30 april en 6 mei 1960, tot instelling van een bijzonder recht bij de invoer van sommige landbouwen voedingsprodukten (Staatsblad, 25 juli 1960, blz. 5.614).
IX. — PRIJZEN EN LONEN . Koninklijk besluit van 18 juli 1960
TITEL I. — Bepalingen tot wijziging van de wet van 10 maart 1900 betreffende de arbeidsovereenkomst.
getroffen in uitvoering van de artikelen 5, 13 en 15 van de wet van 27 juni 1960 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen (Staatsblad, 22-23 juli 1960, blz. 5.589).
Artikel 1. — Artikel 12 van de wet van 10 maart 1900 betreffende de arbeidsovereenkomst, gewijzigd bij de wet van 4 maart 1954, wordt door volgende bepalingen vervangen : a Art. 12. — Heeft recht op zijn normaal loon, de arbeider die, op het ogenblik dat hij zich op het werk aanbiedt, geschikt is om te werken en : n 1) die, zich normaal naar zijn werk begevend, met vertraging op de plaats van het werk toekomt, op voorwaarde dat die vertraging te wijten is aan een oorzaak die overkomen is op de weg van het werk en onafhankelijk is van zijn wil; » 2) die, buiten het geval van staking, wegens een oorzaak die onafhankelijk is van zijn wil, hetzij het werk niet kan beginnen dan wanneer hij zich normaal op de plaats van het werk had begeven, hetzij het werk, waaraan hij bezig was, niet kan voortzetten.
Wet van 20 juli 1960 tot invoering van het gewaarborgd weekloon (Staatsblad, 22-23 juli 1960, blz. 5.570).
— 114 ---
» Er kan van die bepalingen slechts worden afgeweken krachtens een bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde beslissing van het paritair comité. » Art. 4. — Artikel 28 van dezelfde wet wordt door de volgende bepalingen aangevuld : • In geval van technische stoornis in de onderneming, wordt de uitvoering van de overeenkomst eerst geschorst na een periode van zeven dagen, te rekenen vanaf de datum van deze technische stoornis. » De arbeidsdag die onderbroken wordt ingevolge een technische stoornis in de onderneming en aan de arbeider betaald wordt krachtens artikel 12 van deze wet, moet beschouwd worden als de eerste dag van de periode van zeven dagen. » Gedurende deze periode van zeven dagen behoudt de arbeider het recht op zijn normaal loon. » De arbeider verliest het recht op dat loon, wanneer hij weigert een vervangingswerk te aanvaarden, dat overeenstemt met zijn lichamelijke en verstandelijke geschiktheden. Nochtans is die weigering op zichzelf geen ernstige reden die de verbreking van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. » Art. 6. — In artikel 28bis, in dezelfde wet ingevoegd door de wet van 22 juli 1952 en gewijzigd bij de wet van 4 maart 1954, wordt tussen b) en c) een b)bis ingevoegd, luidend als volgt : » b)bis. In geval van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een arbeidsongeval of van een ongeval op de weg van het werk, behoudt de arbeider het recht op het normale loon gedurende een periode van zeven dagen te rekenen van de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid. » De arbeidsdag die onderbroken wordt ingevolge een arbeidsongeval of een ongeval op de weg van het werk en aan de door het ongeval getroffen arbeider betaald wordt krachtens de bepalingen van artikel 12 van deze wet, moet beschouwd worden als de eerste dag van deze periode.
TITEL II. — Bepalingen van tijdelijke aard betreffende de betaling van de eerste dagen van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval en toepasselijk op de werkgevers die minstens tien werknemers in dienst hebben, alsmede op de arbeiders die zij tewerkstellen. Art. 15. — In geval van arbeidsongeschiktheid van ten minste veertien dagen ten gevolge van ziekte of ongeval, met uitzondering van de arbeidsongevallen of van ongevallen op de weg van het werk en onverminderd de toepassing van artikel 12 van de wet van 10 maart 1900 op de arbeidsovereenkomst gewijzigd bij deze wet, heeft de arbeider, ten laste van zijn werkgever, recht op 80 pct. van zijn normaal loon, gedurende een periode van zeven dagen te rekenen vanaf de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid. Dit recht is afhankelijk van de voorwaarde dat de arbeider onafgebroken gedurende ten minste zes maanden bij dezelfde onderneming in dienst is gebleven. De arbeidsdag die onderbroken wordt ingevolge de arbeidsongeschiktheid en aan de arbeider betaald wordt krachtens artikel 12 van de wet op de arbeidsovereenkomst, moet beschouwd worden als de eerste dag van de periode van zeven dagen. Art. 17. — De Koning kan, na advies van het bevoegde
paritaire comité en bij een in Ministerraad overlegd besluit : a) de duur van de in artikel 15 voorgeschreven anciënniteit wijzigen;
b) de voorwaarde van anciënniteit in de onderneming door andere voorwaarden vervangen; c) bijkomende voorwaarden vaststellen. Het paritaire comité deelt zijn advies mede binnen twee maanden na de hem gedane aanvraag; na het verstrijken van deze termijn mag een beslissing genomen worden. Art. 18. — De Koning kan, op voorstel van het paritaire comité of van de Nationale Arbeidsraad, de minimumduur van de in artikel 15 bedoelde periode van arbeidsongeschiktheid inkorten of de voorwaarde van minimumduur van de arbeidsongeschiktheid afschaffen. De Koning kan eveneens, onder dezelfde voorwaarden, het percentage van het in artikel 15 van deze wet bedoeld loon op maximum 100 pct. brengen.
TITEL III. — Bepalingen van tijdelijke aard betreffende de betaling van de eerste dagen van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval en toepasselijk op de werkgevers die minder dan tien werknemers in dienst hebben, alsmede op de arbeiders die zij tewerkstellen. Art. 22. — In geval van arbeidsongeschiktheid van ten minste veertien dagen ten gevolge van ziekte of ongeval, met uitzondering van arbeidsongevallen of van ongevallen op de weg van het werk, en onverminderd de toepassing van artikel 12 der wet van 10 maart 1900 betreffende de arbeidsovereenkomst, gewijzigd bij deze wet, heeft de arbeider, ten laste van de erkende verzekeringsinstelling tegen ziekte en invaliditeit waarbij hij is aangesloten, recht op een vergoeding die gelijk is aan 80 pct. van zijn normaal loon gedurende een periode van zeven dagen, te rekenen vanaf de eerste dag der arbeidsongeschiktheid. Dat recht is afhankelijk van de voorwaarde dat de arbeider onafgebroken gedurende. ten minste zes maanden bij dezelfde onderneming in dienst is gebleven. Art. 23. — De (...) werkgever is ertoe gehouden, ten bate van het Rijksfonds voor Verzekering tegen Ziekte en Invaliditeit, aan de Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid een bijzondere bijdrage te storten van vijfentwintig frank per maand en per arbeider van zijn onderneming, onderworpen aan de maatschappelijke zekerheid en tewerkgesteld in de loop van de maand voor dewelke de bijdrage verschuldigd is.
De arbeidsdag die onderbroken wordt ingevolge de arbeidsongeschiktheid en aan de arbeider betaald wordt krachtens de bepalingen van artikel 12 van de wet op het arbeidscontract, moet worden beschouwd als de eerste dag van de periode van zeven dagen. TITEL IV. — Bepalingen gemeen aan titels II en III. Art. 29. — Het aantal werknemers in aanmerking genomen om de toepassing van de beschikkingen hetzij van titel II, hetzij van titel III te bepalen, gedurende de periode die ingaat op de datum van inwerkingtreding van de wet en die op 31 december 1961 verstrijkt, is het aantal dat door de werkgever op 30 juni 1960 wordt tewerkgesteld.
Het aantal wordt vastgesteld op basis van de driemaandelijkse aangifte die de werkgever aan de Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid moet toesturen bij het verstrijken van het tweede burgerlijk kwartaal van elk jaar.
X. — SOCIALE WETGEVING (PENSIOENEN, SOCIALE VERZEKERINGEN EN DIVERSE SOCIALE VOORDELEN) Ministerieel besluit van 29 april 1960
Koninklijk besluit van 5 mei 1960
tot goedkeuring van wijzigingen van het Algemeen Reglement van de ziekte- en invaliditeitsverzekering der zeelieden (Staatsblad, 16 juli 1960, blz. 5.460).
tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 oktober 1936 houdende wijziging en samenordening van de statuten van de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden onder Belgische vlag (Staatsblad, 16 juli 1960, blz. 5.455).
— 115 —
Ministerieel besluit van 27 juni 1960 tot wijziging van het ministerieel besluit van 2 maart 1951 houdende vaststelling van de tarieven voor gezondheidszorgen inzake verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit (Staatsblad, 14 juli 1960, blz. 5.379).
Ministerieel besluit van 27 juni 1960 tot wijziging van het ministerieel besluit van 22 september 1955 ter uitvoering van het organiek koninklijk besluit van de ziekte- en invaliditeitsverzekering en de bilaterale en multilaterale overeenkomsten betreffende de sociale zekerheid waar zij de ziekte- en invaliditeitsverzekering beogen (Staatsblad, 14 juli 1960, blz. 5.381).
genschapsrente, strijdersrente of rente verbonden aan de nationale orden (Staatsblad, 30 juli 1960, blz. 5.781).
Wet van 11 juli 1960 tot verhoging van het bedrag der pensioenen van de weduwen en wezen van de oorlog van 1914-1918, van de oorlog van 1940-1945 en van de veldtocht in Korea, tot uitbreiding van de voorwaarden tot toekenning van de voordelen voorzien ten gunste van sommige categorieën van weduwen en wezen, en tot het aanpassen van sommige bepalingen der samengeordende wetten op de vergoedingspensioenen en der samengeordende wetten op de militaire pensioenen (Staatsblad, 30 juli 1960, blz. 5.782).
Koninklijk besluit van 14 juli 1960 Wet van 11 juli 1960 betreffende de terugvordering, door de Staat en door de Nationale Kas voor oorlogspensioenen, van bedragen onverschuldigd uitbetaald als invaliditeitspensioen, weduwen- en wezenpensioen, pensioen of tegemoetkoming aan ascendenten, frontstrepenrente, gevangenschapstrepenrente, gevan-
ter aanpassing van artikel 45 der wet van 28 maart 1960 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen aan de bepalingen der wet van 12 april 1960 tot eenmaking van de verschillende stelsels van koppeling aan het indexcijfer der kleinhandelsprijzen (Staatsblad, 19 juli 1960, blz. 5.497).
ERRATUM Gelieve in het artikel : « De betalingsbalans van de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie in 1959 », verschenen ic het Juninummer 1960, op blz. 305, 2e kolom, le paragraaf, te lezen : — de toeneming en de vermindering van de uitvoer en van de invoer op krediet worden respectievelijk gevoegd bij of afge trokken van ... In plaats van : — de toeneming van de uitvoer en van de invoer op krediet wordt respectievelijk gevoegd bij of afgetrokken van ...
DOORLOPENDE MAANDSTATISTIEKEN (Inhoud, zie laatste bladzijde van het Tijdschrift)
GELDMARKT Ia. - OFFICIEEL RENTETARIEF VOOR DISCONTO
EN BELENINGEN
2
Ib. - RENTEVOET VAN HET DAGGELD EN VAN HET GELD OP ZEER KORTE TERMIJN 1
5,37 4,27
5,66 4,77
( 2) ( 2)
5,66 4,76
1958 1959 3
1,41 1,01
1,56 1,06
1,69 1,11
1959 Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December (v. 24) 1960 Januari Februari Maart April Mei Juni Juli 5
3,25 3,25 3,25 3,25 3,25 8,25 3,25 4,4,4,4,4,4,4,4,-
3,75 3,75 3,75 3,75 3,75 3,75 3,75 4,50 4,50 4,50 4,50 4,50 4,50 4,50 4,50
4,25 4,25 4,25 4,25 4,25 4,25 4,25 4,75 4,75 4,75 4,75 4,75 4,75 4,75 4,75
4,75 4,75 4,75 4,75 4,75 4,75 4,75 5,25 5,25 5,25 5,25 5,25 5,25 5,25 5,25
( ( ( ( ( ( ( ( ( ( ( ( ( ( (
4,75 4,75 4,75 4,75 4,75 4,75 4,75 5,5,5,5,5,5,5, 5,--
1959 Mei Juni Juli Augustus September Oktober November 4 December 1 1960 Januari Februari Maart April Mei Juni Juli
1,1;-1,1,1,1,1,2,17 2,19 2,08 1,95 1,75 2,19 2,58 3,23
1,05 1,05 1,05 1,05 1,05 1,05 1',05 ---------
1,10 1,10 1,10 1,10 • 1,10 1,10 1,10 --
Gemiddelden
1 dag
5 dagen
10 dagen
[
366 dagen
Alle andere overheidsfondsen
4,66 3,77
Niet geaccep teerd, niet in een bank gedomicilieerd pap ier, promessen Schatkistcertificaten en certificaten van het Renten fonds uitgegeven op maximum
3,95 3,27
Tijdvak
Niet geaccep teerd, in een bank gedomicilieerd papier
Geaccep teerd ni et in een bank gedomicilieerd papier
1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde
Geaccep teerd in een bank
gedomicilieerdp apier, warrants
en bankaccep. vooraf door de Nat. Bank van Belg. geviseerd
Officiële rentetarieven van de Nationale Bank van België Voorschotten in rek.Diaconto cour. en beleningen •
2) 2) 2) 2) 2) 2) 2) 2) 2) 2) 2) 2) 2) 2) 2)
1 Vanaf december 1959 gaat het om het gewone gemiddelde van de gemiddelde dagelijkse rentevoeten. Sedert 17 november 1959 wordt het geld op 5 en 10 dagen niet meer uitgeleend of ontleend. - 2 Rentevoet van het certificaat plus 5/10 pet., minimum 2,25 pct. - 3 Gemiddelde van 1 januari tot 18 november 1959. - 4 Tot 16 november 1959. - 5 Vanaf 4 augustus 1960 werden de dis conto- en intreatvoeten als volgt gewijzigd : 5 - 5,50 - 5,75 - 6,25 - (2) 6,25. • Quotiteit van het voorschot op 31 juli 1960 Schaticiatc. en eert. v.h. Rentenfonde uitgegeven op max. 866 d. max. 95 pet.
I
Andere overheidsfondsen
max. 80 pet.
Alleen de effecten en overheidsfondsen » aan toonder » in Belgische franken luidend, worden in onderpand aanvaard.
II. - RENTETARIEF VOOR Ic. - RENTEVOET VAN DE SCHATKISTCERTIFICATEN BANKDEPOSITO'S EN TEGOEDEN BIJ DE
4
ALGEMENE SPAAR- EN LIWRENTEKAS
Schatkistcertificaten op zeer korte termijn Gemiddelden •12
ti
6
1
Datum
0
g
1958 1959
1,94 2,18 2,48 2,89 3,45 1,06 1,43 1,68 1,93 2,32
1959 Mei Juni Juli Aug, Sept. Okt. Nov. Dec. 1960 Jan. Febr. Maart April Mei Juni Juli Aug. 3
1,15 1,15 1,15 1,15 1,15 1,15 1,24
1,35 1,35 1,35 1,35 1,35 1,35 1,44 2,19 2,97 3,3,3,8,3,3,-
1,60 1,60 1,60 1,60 1,60 1,60 1,69 2,44 3,22 3,25 3,25 3,25 3,25 3,25 3,25
1,85 1,85 1,85 1,85 1,85 1,85 1,94 2,69 3,47 3,50 3,50 3,50 3,50 3,50 3,50
6 maanden
Schatkistcertificaten op korte termijn Gemiddelde discontovoet der toewijzingen
2,25 1959 : 2,25 4 aug. 3,448 2,25 1 sept. . 3,456 2,25 6 okt. ... 3,459 2,25 3 nov. . 3,497 2,25 1 dec.... 3,619 2,31 1960 : 2,94 5 jan. ... 4,171 3,72 2 febr. . 4,195 3,75 1 maart 4,198 3,75 5 april . 4,190 3,75 3 mei ... 4,238 3,75 7 juni 4,268 3,75 5 juli ... 4,266 3,75 2 aug. . 4,340
Tijdvak
g
5" 5 E t:a.
g 0
Algemene Spaarkas (spaarinlagen particulieren)
Banken - 1 Depositorekeningen n
go
§ r.•
-4
N
o 0
v-I
1958 Gemiddelde 0,50 1,04 1,77 2,17 2,59 3 , _2 2,- 2 1959 Gemiddelde 0,50 0,85 1,20 1,62 1,95 3,- 2,3,550 3,590 3,653 3,700 3,889 4,300 4,300 4,298 4,340 4,348 4,350 4,400
3,750 3,850 3,861 3,900 4,067 4,354 4,393 4,400 4,397 4,446 4,437
1959 Mei Juni Juli Augustus . September . Oktober November . December 1960 Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Aug. 4 .
0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,50
0,85 0,85 0,85 0,85 0,85 0,85 0,85 0,85 1,05 1,05 1,05 1,05 1,05 1,05 1,05
1,20 1,20 1,20 1,20 1,20 1,20 1,20 1,20 1,90 1,90 1,90 1,90 1,90 1,90 1,90
1,60 1,60 1,60 1,60 1,60 1,60 1,60 1,60 3,-3,-3,-3,-3,3,3,-
1,95 1,95 1,95 1,95
1,96 1,95 1,95 1,95 3,10 3,10 3,10 3,10 3,10 3,10 3,10
3,3,-3,-3,-3,3,3,-3,3,3,-3,3,-3,3,3,-
2, -2,-2,-2,-2,-2,-2,-2,-2,2,-2,-2,2,-2,-2,-
1 Gemiddelde van vier banken. - 2 Sedert 1 januari 1958: 0,80 pet. rente verhoging voor de bedragen cl . e geheel het jaar blijven ingeschreven. - Sedert 1 januari 1959 ie deze renteverhoging afgeschaft. - 3 Rentevoeten in voege op 4 augustus 1960 : -, 4, 4,25, 4,50, 4,75. 4 Vanaf 4 augustus 1960 zijn, in de depositobanken, de volgende rentevoeten in voege : 0,50, 1,75, 2,85, 8,45, 8,60.
GELDMARKT (vervolg) III. - Markt van het daggeld en van het geld op zeer korte termijn "
EDELE METALEN
8
(miljoenen franken) Uitgeleende gelden
Ontleende gelden
(1)
Overige instellingen i 1 (2)
1958 1959 3
2.078 2.176
1.829 1.164
1959 November 4 . December 1960 Januari Februari Maart April Mei Juni Juli : 5 tot 11 12 tot 18 19 tot 25 26 tot 1/8. Augustus : 2 tot 8
1.945 2.115 2.157 2.357 2.729 2.920 2.259 2.405
1.277 2.647 2.981 2.839 2.002 1.769 3.232 2.940
565 800 591 716 681 1.085 1.290
2.288 1.858 2.174 2.396
4.458 4.768 4.087 3.987
1.994
3.222
Deposito. banken
Daggemiddelden
banken b k (8 )
Overige instellingen nstellingen 2
(4)
9
Goud- en zilvernoteringen te Londen Totaal (5) = (1) -1- (2) of (8)+(4)
Daggemiddelden
Zilver Goud in pence in ah. en d. per os. fijn per os. fijn
3.907 3.340
1958 1959
249/ 9 11/, 249/ 5
76 79
4.197 4.338 4.605 4.015 4.008 4.406 4.055
3.222 4.762 5.138 5.196 4.731 4.689 5.491 5.345
1.373 1.502 1.422 1.344
5.373 5.124 4.839 5.039
6.746 6.626 6.261 6.383
1.278
3.938
5.216
1959 Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei Juni Juli
249/ 6 IA 249/ 8B/, 249/10 14 249/11 11 / 8 250/ 6 1A 250/ 1 5 /0 250/ 2 250/ 5 3‘ 250/ 7 1A 250/ 4 14 250/ 1 IA 249/11 1% 250/ 1 7 / s 250/ 5 249/11 7 /,
79 78 78 79 79 80 80 80 80 79 79 79 79 79 79
• Tot 16 november 1959 omvatten de cijfers, gebeurlijk, de u'tstaande bedragen die op 5 en 10 dagen werden uitgeleend of ontleend. - Sedert 17 novem• ber 1959 wordt er geen geld op 5 en 10 dagen meer uitgeleend of ontleend. 1 Inzonderheid het Gemeentekrediet van België, de Centrale Bank van Belgisch Kongo en Ruanda-Urundi, de Algemene Spaar. en Lijfrentekas en sedert 17 november 1959, het Rentenfonds. - 2 Inzonderheid het Herdiscontering- en Waarborginstituut, de Nationale Delorederedienst, de Centrale Bank van Belgisch Kongo en Ruanda-Urundi, de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid en, sedert 17 november 1959, het Rentenfonde. Gemiddelde van 1 januari tot 16 november 1959. - 4 Gemiddelde van 1 tot 16 november 1959. - 5 Prijs van een oz. fijn goud te New-York : 85 $ vanaf 1 februari 1984 .
VALUTAMARKT Officiële wisselkoersen vastgesteld door de in Verrekeningskamer te Brussel vergaderde bankiers 101 (Belgische franken) Gemiddelden
1 Zwitserve frank
1 dollar U.S.A.
100 Franse frank
1
1
1
1
1
100
gulden
kroon
kroon
Mark
kroon
lire
Oos tenr. schilling
11,84 1 51,397 51,395 139,41 174,04 13,17 10,19 52,110 52,108 140,33 174,98 13,24
9,63
7,21
11,90
6,97
7,99
192,21
9,66
7,25
11,96
7,01
8,05
193,14
13,21 9,64 13,23 9,65 13,24 9,65 13,22 9,66 13,24 9,67 13,25 9,66 13,24 9,66 13,26 9,65 13,23 9,63 13,22 9,63 13,22 9,63 13,22 9,65 13,22 9,64 13,22 9,66 13,23 9,66
7,24 7,25 7,25 7,25 7,25 7,26 7,25 7,24 7,22 7,22 7,23 7,23 7,22 7,23 7,24
11,92 11,95 11,94 11,94 11,96 11,97 11,99 11,99 11,97 11,96 11,96 11,95 11,96 11,96 11,96
7,00 7,02 7,01 7,01 7,01 7,01 7,01 7,00 6,98 6,98 6,99 7,00 6,99 6,98 6,99
8,03 8,05 8,04 8,05 8,06 8,06 8,06 8,06 8,04 8,03 8,03 8,03 8,03 8,03 8,04
192,61 193,00 193,36 193,65 193,89 193,65 193,17 192,72 192,01 191,83 191,82 191,53 191,48 191,97 192,62
of I NF
1958
11,40 49,89
1959
11,56 49,96
1959 Mei Juni Juli Augustus . September . Oktober November . December . 1960 Januari Februari Maart April Mei Juni Juli
11,53 11,58 11,58 11,58 11,57 11,53 11,52 11,57 11,54 11,50 11,50 11,49 11,53 11,56 11,57
49,85 49,93 49,92 49,96 50,02 50,00 50,02 50,01 49,90 49,87 • 49,87 49,84 49,86 49,86 49,88
1 Canadese dollar
10,17 10,19 10,18 10,19 10,20 10,19 10,20 10,19 10,16 10,16 10,16 10,16 10,17 10,17 10,18
Fabel
51,784 52,067 52,147 52,334 52,562 52,766 52,637 52,576 52,361 52,397 52,446 51,771 51,012 50,757 50,959
1 Gemiddelde van 1 tot 28 voor de maand december 1958.
Post
51,782 52,064 52,145 52,333 52,560 52,765 52,635 52,575 52,356 52,396 52,443 51,768 51,011 50,755 50,959
1 Pond Sterling
140,30 140,43 140,35 140,37 140,25 140,34 140,20 139,95 139,72 139,80 139,91 140,02 139,91 139,74 140,08
100 Eecudos
174,89 175,08 175,00 174,98 174,85 174,96 174,78 174,45 174,14 174,23 174,34 174,46 174,33 174,12 174,49
Ned rl. Zweedse Deense Deutsche Noorse Italiaanse
100
KAPITAALMARKT
14
1. - NOTERINGEN VAN ENKELE OVRHEIDSFONDSEN - VERGELIJKENDE TABEL Notering per Notering
Aard der effecten
I. - Rechtstr. Belg. binnenl. Staatssch. (Rente bij te rek.). 3 1/2 pct. Schuld 1937 3 IA pct. Schuld 1943 4 pet. Geünificeerde Schuld le reeks 4 pct. Bevrijdingslening, 1945 4 Y2 pct. Lening, 1952-1962, op 10 jaar 4 1/2 pct. Lening, 1952-1964, op 12 jaar 4 IA pct. Lening, 1953-1973, op 20 jaar 4 1/2 pct. Lening, 1953-1968, op 15 jaar 4 1/2 pet. Lening, 1954-1972, op 18 jaar 4 I/4 pct. Lening, 1954-1974, op 20 jaar, le reeks 4 1/4 pct. Lening, 1954-1974, op 20 jaar, 20 reeks 4 pct. Lening, 1955-1975, op 20 jaar 4 Yi pet. Lening 1956-1971, op 15 jaar 4 14 pct. Lening 1956-1973, op 17 jaar 5 pct. Lening 1957-1969, op 12 jaar 5 141 pct. Lening 1960-1970, op 10 jaar 4 pct. Schatkistcert. met ten hoogste 20 j. loopt., 1943 4 pet. Vijf- of tienjaarsschatkistcertificaten, 1949 5 Y2 pct. Vijfjaarsschatkistcertificaten, 1957 Lotenlening 1941, 4 pct. Lotenlening 1953 (2 pct., 5 pct. vanaf 1967) II. Indir. en gewaarb. Staatsschuld (Rente bij te rek.). 4 pct. Lotenlening Oorlogsschade 1923 Len. tot Wederopb. le schijf 1947, 5 pct. Len. tot Wederopb. 2e schijf 1949, 5 pct. Len. tot Wederopb. 3e schijf 1950, 5 pct. 4 I/4 pct. Lening van het Wegenfonds op 10 jaar, 1955-1965 4 pct. pref. aandelen van de N.M.B.S. (Belgische Schijf) 5 pct. Zelfst. Kas voor Oorlogsschade - le schijf 1953 4 IA pct. Vijftienjaarsl. Beh. v. Telegr. en Telef. 1953, le r. 4 I/2 pct. Vijftienjaarsl. Beh. v. Telegr. en Telef. 1953, 2 8 r. 4 I4 pct. Twintigjaarsl. Beh. v. Telegr. en Telef. 1954, 10 r. 4 14 pct. Nat. Maat. van Belg. Spoorw. 1954-1974 4 pct. Nat. Maat. van Belg. Spoorw. 1955-1975, le r. 4 I/2 pct. Tienjaarslen. v.d. Nat. M. vr Kred. a.d. Nijv. 1951 4 IA pct. Tienjaarsl. v.d. Nat. M. vr Kr. a.d. Nijv. 2e r. 1952 Rechtstreekse schuld van Belgisch Kongo. III. Renteloos : Belgisch Kongo, Lotenlening 1888 -
1 augustus 1960
1 juli 1980
1 juni 1960
2 mei 1980
1 april 1960
voor
88,40 88,40 83,60 83,60 93,60 93,60 90,10 89,70 102,10 101,70 100,50 100,30 95,90 96,96,30 • 96,30 94,30 94,90 93,20 93,10 92,30 92,30 90,80 91,20 96,50 95,50 94,80 94,80 98,90 99,99,99,70 111,10 110,50 101,60 101,941,970,1.060,- 1.023,-
87,90 83,20 92,90,100,97,30 94,93,40 90,20 89,60 88,80 86,10 93,93,40 95,96,40 110,10 100,906,1.014,-
100,100,100,100,100,100,100,100,100,100,100,100,100,100,100,100,100,100,100,1.000,1.000,-
88,40 88,60 84,20 85,30 93,80 93,80 90,90,102,10 102,50 99,60 100,90 95,80 95,90 96,30 96,60 94,60 94,50 93,50 93,30 92,50 92,40 90,70 90,40 95,40 95,90 94,80 94,80 99,20 98,80 110,50 110,30 105,10 101,70 101,70 972,966,1.100,- 1.084,-
1.050,100,100,1.000,100,500,100,100,100,100,100,100,100,100,-
1.021,- 1.024,- 1.024,- 1.010,- 1.004,99,30 99,90 99,90 99,80 100,40 99,20 99,90 99,90 99,80 100,20 97,50' 99,20 1 99,10' 98,70 1 1.002,94,70 96,40 96,40 96,60 96,90 452,480,482,482,481,96,60 97,60 97,70 97,70 97,90 97,98,50 98,70 99,30 99,40 97,60 98,30 98,30 98,30 98,60 92,10 93,50 93,50 93,30 93,40 92,30 93,10 92,90 93,92,80 89,30 90,80 90,90 90,30 90,30 101,60 101,90 101,80 101,50 101,80 101,90 103,90 103,50 104,10 104,30
-
-
100,
-
261,
-
253,
-
250,
Rente bij te rekenen •
100,100,100,-
4 pct. Koloniale Schuld. 1936 4 I4 pct. Koloniale Schuld 1954-1974 Koloniale schuld 1958-1964, 5 I/2 pct.
79,80 57,70,-
-
62,70 46,30 62,80
67,45,50 59,50
251,
-
235,46,40' 46,-' 60,30'
57,-51,72,20
1 Notering voor 100 fr. - 2 Gewijzigde papierkoers.
151
II. - MAANDINDEXCIJFERS DER AANDELENNOTERINGEN OP DE BEURS TE BRUSSEL EN TE ATWERPEN KONTANTMARKT
I
Handel en dienste
Diverse industrie&
Voedingsbedrijven
Textielnijverl
I
Bouwmjverh
Glas- en spiegelglas fabrieken
Steenkolen mijnen
Scheikun dii nijverhe id
Metaalverwerkend bedrijven
Metaalindult
Waterverdeli
Gas- en elektriciteit onde rneming
Vervoer
sa2tranem
na
nzweptuni a
°Boog
TI O MODI 011 51410N
Datum
Finan ciële en onroereno sector Be leggingsma schappijen (niet-gesp ec iE Hold ings (vervoer ei elektriciteit
_
•
Algemeen lndexcUfei
-
Indexcijfers t.o.v. de noteringen der voorgaande maand 1960 10 juni .- 106 10 juli ._ 102
104 107 103 101 99 -- 104 108 105 118 100 104 107 108 102 103 105 1104 102 100 103 98 -- 110 110 100 106 104 112 100 106 105 95 103 1041 97
Indexcijfers t.o.v. het gemiddelde van 1953 1959 10 juli -. 10 aug. ._ 10 septemb. 10 oktober 10 novemb. 10 decemb. 1960 10 januari 10 februari 10 maart . 11 april .10 mei 10 juni ._ 10 juli ._
140 145 137 135 134 134 138 129 121 119 114 121 124
206 217 210 209 214 206 217 212 199 207 193 201 206
175 218 182 217 174 207 170 217 152 222 161 217 171 222 159 211 150 207 142 210 133 205 142 212 145 211
128 129 125 121 126 122 120 109 98 101 96 97 100
158 158 156 157 157 152 153 150 147 151 149 147 144
215 215 210 209 212 221
189 192 181 183 188 185 195 179 170 174 166 172 189
151 155 147 149 154 153 160 159 153 158 154 167 184
219 221 215 213 228 223 235 221 211 205 202 213 212
183 192 177 179 192 194 206 202 193 202 206 244 259
89 105 90 82 81 78 79 76 60 60 57 57 59
316 331 325 329 341 371 362 360 355 361 367 381 427
201 207 202 202 204 209 218 212 210 215 211 225 226
105 119 118 122 134 137 140 139 140 140 142 154 163
176 183 181 176 184 188 198 192 187 189 185 188 197
166 171 161 155 154 152 160 149 136 133 125 129 122
298 321 304 307 315 323 311 305 305 314 307 322 333
85 86 80 75 69 72 72 59 53 46 42 48 50
112 126 122 119 123 129 124 121 116 117 115 116 112
III. - OMZET OP DE BEURS TE BRUSSEL
152
Bron : Bulletin mensuel des statistigues publid par la Commiesion de la Beurse de Bruxelles. Obligaties van vennootschappen Tijdvak
1958 1959 1959 Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari' Maart April Mei Juni Juli
Aantal beursdagen
Aandelen 1
Verhandelde bedragen
Duizenden stukken
Totaal 1
Verhandelde bedragen
Verhandelde bedragen
(miljoenen fr.)
Duizenden stukken
(miljoenen fr.)
Duizenden stukken
(miljoenen fr.)
246 247
145 188
158 210
14.928 19.747
17.148 25.719
15.073 19.935
17.306 25.929
17 22 20 21 22 22 19 22 20 21 23 19 20 21 20
15 18 13 12 16 13 13 16 13 12 12 11 10 13 19
17 20 15 14 18 15 15 18 15 14 13 12 11 15 21
1.802 1.756 1.350 1.357 1.258 1.695 1.593 1.434 1.484 1.573 1.900 1.539 1.607 2.200 1.769
2.319 2.418 1.978 1.895 1.685 2.024 2.119 1.786 2.023 1.900 2.015 1.558 1.892 2.998 2.306
1.817 1.774 1.363 1.369 1.274 1.708 1.606 1.450 1.497 1.585 1.912 1.550 1.617 2.213 1.788
2.336 2.438 1.993 1.909 1.703 2.039 2.134 1.804 2.038 1.914 2.028 1.570 1.903 3.013 2.327
1 Kontant- en termijnmarkt.
IV. - RENDEMENT VAN VAST RENTENDE WAARDEN OP DE BEURS TE BRUSSEL
16
(in procenten)
Begin der maand
Vervaldag binnen 5 tot 20 jaar
Parastut. en steden
Steden
Terugbetaling op vaste datum
Terugbetaling in vaste annuiteiten
4 pct. le r.
4,5 tot 5,5 pct.
4 p et '
4 tot 5 1/4 pet.
4,28 4,27 4,27 4,27 4,27 4,24 4,22
4,57 4,54 4,51 4,47 4,61 4,62 4,59
4,93 4,87 4,79 4,93 4,95 4,93 4,90
Staat
Paraat. en Steden
(terugbetaling in veranderlijke annuiteiten)
Vervaldag meer dan 20 jaar
Staat Lotenleningen
Indirecte Schuld
tot 5 14 pct.
e
4 pet.
4 pct.
4,97 5,04 5,04 5,04 5,18 5,06 5,11
4,99 5,04 5,01 5,01 5,09 5,08 5,08
4,71 4,69 4,67 4,66 4,64 4,64 4,64
5,09 5,19 5,14 5,12 5,13 5,15 5,13 5,24 5.12 1 5,09 5,10 5,08 5,06 5,09 5,14 5,24
4,21
4,79
4,92
5,21
5,10
4,63
4,24 4,25 4,26 4,26 4,27 4,27 4,35
4,82 4,83 4,73 4,84 4,94 5,01 5,67
4,94 4,94 4,95 4,96 4,98 4,97 5,04
6,32 5,31 5,23 5,26 5,28 5,29 5,79
5,13 5,15 5,14 5,17 5,19 5,17 5,41
4,61 4,60 4,54 4,52 4,57 4,70 4,92
N.B. Voor de samenstelling : zie rjdschrift zoor Documentatie en Voorlichting van februari 1956, blz. 84. 1 Vanaf januari 1960 wordt voor de berekening van het rendement de mobiliënbelasting afgetrokken.
,227
Directe Schuld
Middenrendement (excl. do Gofinificeerde schuld)
'0 Ir; br; br; U; ne;
Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus
Vervaldag binnen 5 tot 10 jaar
.0 10..
1960 Januari
Vervaldag binnen 2 tot 5 jaar
r; br; ‘C
1959 Juni Juli Augustus September Oktober November December
GO:11Bceerde schuld (rendement alleen berekend volgens de notering)
1 71
V. - EMISSIES VAN DE NIJVERHEIDS- EN HANDELSVENNOOTSCHAPPEN
Retrospectief overzicht (miljoenen franken) Bron : Nationaal Instituut voor de Statistiek.
Oprichting vennootschappen Tijdvak Aantal
A.
Nominael bedrag
Obligatieuitgiften
Kapitaalverhogingen
Gestort bedrag op nominsla waarde
Aantal
Oud kapitaal
Norm._
nala verhoging
bedrag op nominste waarde
Aantal
Nomi naal bedrag
("Mien•
lijk° uitgiften
Nominaal
Uitgiftapre. mr ën
bedrag 1
Stortingen andere dan in geld
NettoBij voe-
Inbreng gmg ;
uitgiften
in natura
van reserves
2
a
4,
Belgische vennootschappen (naamloze en commenditaire op aandelen
-
personenvennootschappen met beperkte aansprakelijkheid) 1958 1959 1959 Eerste 2 m. 1960 Eerste 2 m.
2.473 2.687 554 584 233 174 239 212 136 196 201 180 300 290 294
1959 April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart
April Mei Juni
B.
1958 1959 1959 Eerste 2 m. • 1960 Eerste 2 m. • 1958 December 1959 Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari
-
1.892 1.588 3.701 3.420 358 396 426 368 408 282 143 568 70 186 254 214 923 193 233 552 535 328 268
356 262 133 549 66 124 244 180 900 184 185 294 497 297 249
716 760 76 80 96 68 80 64 23 52 61 60 111 40 40
17.970 7.184 6.412 17.178 6.626 6.221 402 386 560 1.268 713 662 3.716 1.177 1.158 927 3.396 989 303 728 307 967 726 561 912 90 88 816 433 419 412 398 1.316 248 232 837 4.874 1.556 1.474 551 539 1.000 122 268 162 216 270 407 404 1.314 744 2.387 2.253
164 3.216 12.292 210,5 v 89 v 3.222 v13.549 138,5 4 475 1.273 0,2 75 1.214 17,5 3 4,5 310 1.895 5 0,1 1 50 1.321 1 26 476 6 124 1.418 180 1 20 4,0 694 1 75 0,8 2 401 1.067 100,0 3 1,3 2.200 2.662 2.479 7,5 2 25 769 17,0 445 50 1 0,5 822 0,2 942 1.642 2.655 108,7
1.952 2.562 6.842 6 4.539 1.903 v6.546 6 249 709 261 279 27 816 378 649 792 7 287 672 380 148 176 138 721 182 381 63 27 88 111 169 339 312 788 43 204 94 2.315 84 763 1.535 144 16 605 136 11 210 267 179 64 289 239 373 414 382 245 268 298 2.045
Kongolese vennootschappen (aandelen- en personenvennootschappen)
281 631 237 733 44 110 587 39 91 29 48 24 62 20 23 19 20 123 14 17 24 75 19 45 18 223 47 26 18 21 18 24 14 28 20 108 19 479
475 100 74 509 16 89 9 573 69 15 46 13 43 3 18 5 122 10 14 3 45 9 16 6 116 9 5 35 16 6 2 12 27 3 94 9 478
3.851 1.375 2.813 1.609 406 374 237 79 537 2.686 173 102 201 305 12 27 147 153 43 77 255 756 810 273 617 164 269 208 56 207 9
7 237
5 10 79
1.280 1.547 350 78 537 148 202 9 146 43 230 265 164 269 56 4 10 78
14 v 2
2.457 451 v 116 v 2.458 484 666
562 596 310 572
628 221 263 35 270 60 330 318 387 316 74 29 38 187 479
150 93 216 7 88 6 28 6 56 16 58 4 18 105 467
452 1.192 960 v 616 46 83 43 36 360 106 34 67 17 12 17 3 141 39 11 40 113 134 25 250 84 140 265 23 14 12 6 18 82 35 11
1 In de gestorte bedragen niet begrepen. In de oprichtingen en kapitaalverhogingen begrepen. In de kapitaalverhogingen begrepen. d Omvatten do gestorte bedragen op aandelen, de obligatieuitgiften, de naait tepremiên, verminderd met de stortingen andere dan in geld, en tot terugbetaling van vroegere leningen. 5 Na aftrekking van konversieleningen voor een bedrag van 71 miljoen frank. a Na aftrekking van een konversielening voor een bedrag van 18 miljoen frank. 7 Na aftrekking van een konversielening voor een bedrag van 10 miljoen frank. 2 3
- 121 -
de emissies
VII. - BANKOPERATIES VAN HET GEMEENTEKREDIET
VI. - LENINGEN UITGEGEVEN DOOR DE OVERHEID EN DOOR INSTELLINGEN VAN OPENBAAR NUT 1
20
19
VIII. - HYPOTHEEKINSCHRIJVINGEN
(Voorschotten en terugbetalingen op leningen aan publiekrechtelijke lichamen en instellingen van openbaar nut ter bestrijding der u'tgaven.)
(op lange en halflange termijn)
Gewone uitgaven 3emiddeld Beschiksaldo Nettokingen over terugbetaald der voorrekeningen 2 schotten 3
Bedrag naar de geinde inschrijvingsrechten
Buitengewone uitgaven
Tijdvak
Tijdvak
Tijdvak
(miljoenen
franken)
(miVoenen franke
26.559
1958
28.308
1959
1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde
U.S. 8 97 62,25 U.S.
1959 September . 8.166 750 Oktober 2.000 November December 12.848 1960 Januari Februari 1.500 Maart 8.078 April Mei Juni 4.300 Juli
D.M. 40 Z.F.
1959 Juni Juli Augustus . September. Oktober ._ November . December . 1960 Januari Februari ._ Maart April Mei Juni
U.S. $ 20 U.S. $ 20 D.M. 120 Z.F. 50 U.S. $ 25 U.S. $ 35
145 161 83 158 38 58 250 75 102 631 106 105 412 69 93
574 681 621 883 555 797 875 809 832 614 668 741 506 548 953
371
1.177 1.496 1.914 1.447 1.500 1.310 721 1.137 1.741 1.772 1.526 2.075 1.148 1.516
1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde
1.768 2.133
1959 Juni Juli Augustus . September . Oktober November . December . 1960 Januari Februari Maart April Mei
2.458 1.629 2.797 2.157 2.514 2.243 2.502 1.994 1.970 2.466 2.333 2.280 2.906
Juni
1 Leningen van Staat, ven Belgisch Kongo, provinciën en gemeenten, instellingen van openbaar nut, zoals do Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen, de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen, de Nationale Maatschappij voor Watervoorziening, het Gemeentekrediet, enz. (Excl. de voortdurende uitgiften en de leningen van de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid).
2 Incl. de bedragen afgehaald op de door de provincie en de Staat verleende toelagen. 3 Maandgemiddelde van de saldi der nog niet terugbetaalde voorschotten die werden toegestaan voor • •4 Incl. de hernieuwingen aan het einde van het vijftiende jaar; deze belopen ongeveer 1 pct. van het
de dekking van de gewone uitgaven. totaal; excl. de wettelijke hypotheken.
RIJKSFINANCIEN
251
I. - STAND VAN DE STAATSSCHULD (miljoenen franken) Ha flange schuld
Geconsolideerde schuld binnenlandse
Einde maand directe
1959 Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei Juni Juli
181.134 184.664 184.374 184.260 ._ 192.322 191.916 ._ 191.244 190.824 189.603 202.002 201.829 203.542 207.750 207.162 206.810
indirecte
totale
buitenlandse i 2
binnenlandse
20.072 20.044 19.948 19.933 19.909 19.834 19.812 19.785 19.756 19.726 19.692 19.670 19.637 19.609 19.542
201.206 204.708 204.322 204.193 212.231 211.750 211.056 210.609 209.359 221.728 221.521 223.212 227.387 226.771 226.352
18.877 18.785 18.717 18.755 18.669 18.681 18.627 18.527 20.003 20.005 19.861 19.836 19.781 19.642 19.611
24.011 23.595 22.926 22.700 22.700 22.700 22.700 23.002 24.253 21.165 20.965 17.613 17.613 17.613 17.913
buitenlandse
totale
2
1.432 1.435 1.535 1.535 1.536 1.533 1.534 1.359 1.356 1.355 1.354 1.354 1.358 1.357 1.363
Kortlopende schuld 5
3
25.443 25.030 24.461 24.235 24.236 24.233 24.234 24.361 25.609 22.520 22.319 18.967 18.971 18.970 19.276
binnenlandse
buitenlandse z
totale
5
74.245 71.624 72.701 73.674 66.693 75.236 76.980 75.559 77.362 74.536 76.460 82.421 78.194 77.202 76.944
14.387 13.602 14.162 14.506 15.256 14.611 14.698 15.163 14.826 14.399 14.250 14.928 16.186 17.656 17.284
88.632 85.226 86.863 88.180 81.949 89.847 91.678 90.722 92.188 88.935 90.710 97.349 94.380 94.858 94.228
Pargc. tegoeden Gezao p poet- ~ 10e chèqt schuld rekening i ...
25.166 25.632 26.887 26.366 26.574 26.952 26.842 29.053 26.952 27.237 27.156 27.170 27.898 28.663 28.276
359.324 359.381 361.250 361.729 363.659 371.463 372.437 373.272 374.111 380.425 381.567 386.534 388.417 388.904 387.743
1 Excl. de uit de oor og 1914-1918 voortvloeiende intergouvernementele ach ulden. - 2 Het bedrag der buitenlandse schu den is berekend naar de wissel. koers op de aangegeven datum. - 3 Schatkistcertificaten met meer dan één jaar looptijd. - 4 Certificaten met ten hoogste één jaar looptijd. - 6 Excl. de Dotatie der Oudstrijders.
-122-
II. - BEZIT AAN OVERHEIDSFONDSEN VAN DE NATIONALE BANK VAN BELGJE
252
(miljoenen franken) Ten hoogste 120 dagen looptijd Schatkistcertificaten 1
Einde maand
Met meer dan vijf jaar looptijd Nationale Geconsolideerde vordering overheidsfondsen op de Staat 2
42.721 43.820 44.274 45.418 43.311 45.308 45.230 38.734 44.462 45.960 43.808 41.811 44.714 45.513 44.911
2.072 2.232 2.230 2.235 2.239 2.375 2.372 2.376 2.379 2.465 2.463 2.466 2.469 2.523 2.521
34.660 34.456 34.456 34.456 34.456 34.243 34.243 34.243 34.243 34.030 34.030 34.030 34.030 34.000 34.000
5.989 7.132 7.588 8.727 6.616 8.690 8.615 2.115 7.840 9.465 7.315 5.315 8.215 8.990 8.390
1956 December 1957 Maart Juni September December 1958 Maart Juni Septèmber December 1959 Maart Juni september December 1960 Maart Juni
Totaal 3
1 Overeenkomst van 14 september 1948 afgesloten krachtens art. 18 van d e organieke wet der Nationale Bank van België. - 2 Art. 8 § b), van de wet van 28 juli 1948 betreffende de sanering van de balans der Nationale Bank van België. - 3 Art. 14 van de organieke wet der Nationale Bank van België.
258
III. - OVERZICHT VAN DE UITVOERING DER BEGROTINGEN (miljoenen franken) Bron :
Belgisch Staatsblad.
Van 1/I tot 80/VI/1960 Voor dienst- Voor dienstjaar 1959 jaar 1960
Ontvangsten
Uitgaven
Van 1/I tot 80/VI/1960 Voor dienst- Voor dienstjaar 1959 jaar 1960
Gewone uitgaven :
Rijksmiddelen :
Belastingen Taksen, tolgelden en cijnzen Patrimoniuminkomsten Terugbetalingen Diverse opbrengsten Muntsaneringsbelastingen Ontvangsten voortvloeiende uit de oorlog
6.094 54 375 312 83 6
43.421 2.187 368 390 360 59
Totaal ...
6.924
46.785
Opbrengsten van gevestigde leningen . Diversen
19
20.445 104
Buitengewone ontvangsten :
Totaal ... EINDTOTAAL ... Mali ...
1.463 443 1 72 412 2.349 4.673 257
Rijksschuld Pensioenen Dotatiën Kwade posten en terugbetalingen bezoldigingen ... Algemeen bestuur materieel Toelagen Werken Andere uitgaven Totaal
9.040
7.111 6.304 210 134 13.134 1.679 18.199 149 1.760 48.680
33 33
1.278 1.256 4.219 7.549 312 2.182 16.796
9.007
65.476
630
Buitengewone uitgaven :
19
20.549
6.943
67.334
2.064
Dienst van de Rijksschuld Kredieten betreffende voorschotten ... Kredieten betreffende participaties ... Kred. betreff. § nieuwe beleggingen . de beleggingen ? herst. v. openb. dom. Andere uitgaven Totaal EINDTOTAAL Boni
-
1.858
IV. - OPBRENGST VAN DE BELASTINGEN
26
a) Ontvangsten zonder onderscheid van begrotingsjaar (de provinciale en gemeentelijke opcentiemen en de sommen toegekend aan de Koloniale Schatkist niet inbegrepen) (miljoenen franken) Bron : Belgisch Staatsblad.
Tijdvak
Directe belastingen
Douanen en accijnzen
Registratierechten
1958 Maandgemiddelde 1959 Maandgemiddelde
3.069 3.230
1.614 1.636
2.738 2.994
7.321 7.860
1959 April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei Juni
2.661 3.021 3.588 6.371 2.410 3.631 2.787 2.130 2.502 6.065 2.315 2.487 2.510 3.166 3.873
1.630 1.606 1.550 1.726 1.434 1.633 1.840 1.783 1.810 1.592 1.456 1.968 1.851 1.786 1.859
2.833 2.863 2.923 2.884 2.783 2.960 3.237 3.006 3.223 2.902 2.880 3.360 3.107 3.131 3.207
7.124 7.490 8.061 10.981 6.627 8.224 7.864 6.919 7.535 10.659 6.651 7.815 7.468 8.083 8.939
Totale ontvangsten
1
1
Gecumuleerde . ontvangsten sedert januari 1 -
30.616 38.106 46.167 57.148 63.775 71.999 79.863 86.782 94.317 10.559 17.210 25.025 32.493 40.576 49.515
b) Totale ontvangsten van de begrotingsjaren 1959 en 1960 tot 30 juni 1960 geïnd (de provinciale en gemeentelijke opcentiemen en de sommen toegekend aan de Koloniale Schatkist niet inbegrepen) (miljoenen franken) Bron : Belgisch Staatsblad. Begrotingsjaar 1959
Begrotingsjaar 1980
2
Juni 1980 Ontvangsten voor rekening van het begrotingsjaar 1980
Opbrengsten
Budgettaire ramingen
Opbrengsten
Budgettaire ramingen
I. Directe belastingen 1
39.489
38.670
14.735
14.273
3.873
II. Douanen en accijnzen
19.623
20.223
1.859
5.700 14.253
10.110 3.052 6.591 346
10.661
5.370 13.353 650
2.850 7.672
527 1.254 58
85.927
85.701
18.576
19.008
3.207
3.653 1.789 30.077
3.550 1.790 29.920
1.948 852 15.540
1.933 1.107 15.733
346 160 2.664
95.039
94.594
43.421
43.942
8.989
waarvan douanen accijnzen bijzondere verbruikstaksen
III. Registratie waarvan registratie erfenissen zegel en gelijkgest. taksen
Totaal 1 Verschil t.o.v. de budgettaire ramingen
+445
- 521
+293
1 Met inbegrip van de opbrengst der vooruitbetalingen aan te rekenen op de bedrijfsbelasting. 2
Het op 1 januari 1969 aangevangen dienstjaar 1959 werd op 81 maart 1980 afgesloten.
NOTA. - De termijn van invordering der directe belastingen ie langer dan het kalenderjaar. Voor deze belastingen zijn de cijfers dus maar definitief na het afsluiten van het begrotingsjaar.
- 124 --
INKOMEN EN SPAREN
30 2
I. - RENDEMENT DER BELGISCHE EN KONGOLESE VENNOOTSCHAPPEN OP AANDELEN
Bron : Nationaal Instituut voor de Statistiek. Aantal vennootschappen Tijdvak
1958 2 1959 2
Gestort kapitaal
Netto-resultaat Reserves
winst
verlies
I
Betaalbaar gesteld brutodividend
Obligatieschuld 1
Brutoobligatiecoupons
getelde
met winst
met verlies
13.974 14.454
10.454 10.184
3.520 4.270
193.699 206.952
111.775 122.423
30.464 26.918
2.256 4.121
17.785 16.893
64.040 8 71.717 5
2.655 3.170
511 366 345 120 180 1.558 2.730 2.958 1.686 576 195 293 523 401 351
364 265 249 83 132 1.143 1.957 2.123 1.211 411 139 217 354 285 233
147 101 96 37 48 415 773 835 475 165 56 76 169 116 118
12.222 14.235 8.205 2.439 664 16.670 34.114 61.665 31.679 14.276 1.438 2.326 9.380 17.262 7.627
5.389 6.737 4.723 989 1.707 9.832 23.697 34.173 19.136 8.831 1.084 1.796 3.635 8.713 4.069
1.367 1.657 728 240 367 2.286 3.706 9.174 4.413 1.661 200 342 1.075 1.731 773
127 195 102 86 13 458 589 1.179 386 327 83 131 253 117 95
913 1.024 447 149 311 1.367 1.978 6.360 2.552 1.274 98 154 703 1.218 471
4.033 3.890 5.746 5.959 4.443 5.536 5.337 4.818 6.106 5.320 4.120 5.361 4.754 • 5.146 6.584
181 176 285 274 182 246 233 209 290 231 162 230 203 229 320
1958 Oktober November December 1959 Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December
(miljoenen franken)
(ni 'ijoenen franken)
1 Voor de maandelijkse resultaten, slaan de in aanmerking genomen leningen op andere vennootschappen dan die waarop de vorige kolommen betrekking hebben. 2 Na aftrek van de dubbeltellingen. 3 Op 31 december.
II. - ALGEMENE SPAAREN LIJFRENTEKAS Inlagen op de spaarboekjes der particulieren bij de Spaarkas 1 (Netto-spaarbedrag)
III. -
INDEXCIJFER VAN DE BRUTO-UURBEZOLDIGINGEN DER ARBEIDERS
31
Basisjaar 1953 = 100 Wijze van opstelling en aanwendingsvoorwaarden : zie Novembernummer 1957, blz. 415
(miljoenen franken) UitbetaInlagen
Tijdvak
1958 Maandgemiddelde 1959 Maandgemiddelde 1959 Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei • Juni SJuli
v v v v v v v
1.576 1.828 1.683 1.863 2.075 1.730 1.757 1.824 1.688 1.989 2.324 1.856 1.853 1.784 1.777 1.798 -1.897
lingen
Saldi
1.193 383 1.353 475 1.317 366 1.503 360 717 1.358 541 1.189 1.474 283 1.419 405 1.266 422 334 1.655 1.186 1.138 1.532 324 1.636 217 65 1.719 117 1.660 1.698 100 1.780 117
32
Tegoed der inleggers op het einde van het tijdvak
66.700 2 74.442 2 69.344 69.704 70.421 70.962 71.245 71.650 72.072 74.442 2 75.580 75.904 76.121 76:186 76.303 76.403 76.520
1 - Inc1. de spaasrboekjes van de krijgsgevangenen. Aantal spaarboekjes op 81 december 1958 : 6.877.480 (gerectificeerd ei fer) en op 81 december 1959 : 7.034.844. 2 Incl. de gekapitaliseerde rente van het dienstjaar.
Gemiddelde brutoverdienste par gepresteerd uur (mannen -f- vrouwen)
Tijdvak
1955 December 1956 Maart Juni September December 1957 Maart Juni September December 1958 Maart Juni September December 1959 Maart Juni September December 1960 Maart 1 Excl. de transportarbeiders.
- 125 -
v
107,6 109,4 113,8 115,2 119,5 121,9 125,4 124,9 128,9 128,8 130,9 130,5 132,3 131,2 132,1 133,6 136,9 135,7
Type-uurloon niet
geschoolde arbeider 1
geschoolde h lde
106,4 109,5 113,2 115,1 118,3 121,8 124,1 125,1 127,7 128,2 128,8 129,0 128,6 128,6 129,9 131,1 133,0 133,0
107,2 110,1 113,9 115,5 118,1 122,0 124,4 124,7 127,8 128,4 129,0 129,0 129,3 129,8 131,4 132,6 133,8 134,6
1
LOOP DER ZAKEN I. - BEDRIJVIGHEID DER VERREKENINGSKAMERS
35
Debetverrichtingen
miljard. franken
247,4 250,1 230,1 258,6 253,0 221,6 247,2 254,9 255,3 291,4 245,4 271,6 293,8 251,7 305,6 311,4 288,8
244,3 266,5 253,1 258,5 236,0 222,0 260,7 240,7 277,2 357,5 335,5 372,5 363,6 336,8 378,5 371,6 426,9
234,9 236,5 219,9 247,6 238,1 213,4 241,2 241,3 241,4 265,3 220,4 246,4 257,8 224,5 260,1 251,3 225,6
Met inbegrip van de terugbetalingen van het daggeld of van het voordien op 5 en 10 dagen geleend geld. - Sedert 17 november afgesloten onder de instellingen die voordien in de verrekenkamer niet verte genwoordigd waren.
Totaal
duizenden stukken
duizen den stukken
miljard. franken
miljard. franken
duizenden stukken
Totaal
5,4 7,1 6,1 6,6 6,1 5,6 6,8 8,1 7,8 8,2 9,4 8,0 8,0 8,8 9,2 10,4 13,5
du izenden s tukken
miljard. franken
du ize n den stukken
miljard. fran ken
Bijbanken en Agentschappen aaljaar;
cc- cc- cc-
COCO11 01 N OCOWua
111,6 120,7 118,5 124,1 124,2 114,2 119,6 119,2 123,0 128,2 114,9 128,2 122,3 123,6 132,1 130,8 142,7
r—Ob
240,3 243,1 222,2 251,7 246,8 216,0 240,8 248,5 248,5 283,4 238,5 263,6 285,6 244,2 297,5 303,0 280,8
ca- ca c; ca- ca- ca- ca- ca- ccs cc- ccs ca- co-
14,6 15,1 14,7 7,5 12,8 14,4 19,9 13,1 16,0 16,7 13,7 22,1 20,5 22,4 17,0 14,0 17,2
Verrichtingen met het buitenland
OCS>C. CO 10 •ct■
■
1 1
112,7 123,6 113,8 120,3 93,0 87,8 114,4 100,3 130,4 204,4 197,5 214,2 212,8 182,0 220,2 216,4 253,5
10
O
1
38 38 38 89 89 39 39 39 39 39 39 39 39 39 39 39 39
es
1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde 1959 Mei Juni Juli Augustus September . Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei Juni Juli
Effecten, Overecht., chkq. overheidspapier wisselbr. prom., en coupons kwijtschr. enz.
u2,1,11,15 uap -uaz mp
einde tijdvak
5 en 10 dagen 0 duizenden stukken
Tijdvak
Geld op 1,
63,1482,3 63,7486,7 62,3450,0 66,6506,2 66,0491,1 56,1435,0 68,8488,4 65,1496,2 60,2496,7 64,1556,8 58,8465,8 59,5518,0 59,6551,7 53,6476,2 54,7565,7 56,9562,7 53,0514,4
1959,
miljard. franken
Hoofdbank Aantal kamer.
307,4 330,2 315,4 325,1 302,0 278,1 824,5 805,9 937,4 421,6 394,2 432,0 423,1 890,4 433,2 428,6 479,9
incl. de verrichtingen
II. - POSTCHEQUE- EN GIROVERKEER
36
(miljarden franken)
Tijdvak
1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde 1959 Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart Apri1 •Mei Juni Juli
Duizenden
Totaal
Tegoed van
rekeningen einde tijdvak
tego ed
particulieren "
789 1 819 1 800 802 803 805 810 814 816 819 820 823 825 826 827 830 831
Debet
Credit
Algemene Stortingen
Giro's
Chèques en diversen
Giro's
beweging
37,4 39,4 38,8 40,1 46,3 37,7 39,3 40,9 37,2 44,4 40,5 41,3 40,7 40,7 42,0 43,3 47,1
93,0 97,9 94,0 96,4 112,3 90,8 97,7 105,6 93,6 107,5 104,4 103,4 102,1 100,2 103,4 104,8 113,8
37,3 39,1 37,1 38,2 46,8 87,4 38,6 42,3 37,4 40,1 41,1 43,2 39,2 41,0 41,2 41,3 48,0
93,0 97,9 94,0 96,4 112,3 90,8 97,7 105,6 93,6 107,5 104,4 103,4 102,1 100,2 103,4 104,8 113,8
260,8 274,3 263,9 271,3 317,8 256,6 273,3 294,5 261,7 299,4 290,5 291,4 284,1 282,2 290,1 294,2 322,7
(Daggemiddelde)
31,2 33,1 32,1 33,4 37,3 33,8 34,4 34,6 33,8 34,8 36,3 36,3 36,0 35,2 37,4 38,0 40,4
23,5 25,1 24,7 25,1 25,7 26,2 25,9 26,3 26,5 26,6 26,0 26,1 26,4 26,6 27,0 27,5 27,7
Verrichtingen zonder gebruik van
Omloop-
chartaalgeld pct.
mildheid
91 91 92 91 92 92 90 91 90 91 92 92 92 92 92 92 91
4,21 4,11 4,50 3,93 4,14 3,82 3,84 4,00 4,07 4,11 4,04 4,07 3,66 4,21 3,89 3,87 4,03
1 Op 81 december. Verhouding van type maand van 25 dagen, van de debet-omzet tot het gem iddeld dagelijks tegoed. • Deze tegoeden omvatten de vrije tegoeden en de effecten van de Munteeneringslening, waarin de definitief geblokkeerde tegoeden werden
2
2
- 126 -
omgezet
PRIJZEN a) INDEXCIJFERS DER GROOTHANDELSPRIJZEN IN BELGIE
451
Basistijdvak 1936-1938 = 100 Bron : Ministerie van Economische Zaken — Dienst van het Indexcijfer. Scheikundige produkten
Minerale produkten
Alge" Dierlijke
Tijdvak
Man
Indexcijfer
Plaat-
Vetaardige produkproduk- stoffen ten ten
Algem. indexcijfer van de groep
Steenkool
BiinroA.lgem. — ScheiPetroErtsen Groeve- index- Scheimum dukten kundige en ruwe produk- cijfer, kundige uit produkmestproduksteenmetalen ten van de ten stoffen ten kool groep
Huiden en leder
Aantal produkten
135
13
14
2
19
4
4
3
5
3
11
8
3
5
1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde
422 420
359 371
470 447
356 359
455 446
668 629
481 451
290 316
410 399
471 471
327 326
350 350
274 269
327 387
1959 April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei Juni
419 421 419 419 422 423 423 424 426 480 426 425 424 427 427
366 372 367 376 389 386 376 376 370 376 357 358 353 347 367
462 462 447 442 437 442 442 425 420 425 418 418 417 441 443
367 370 366 357 351 354 358 361 361 361 358 357 360 353 347
449 449 444 440 439 440 444 443 447 441 441 437 434 433 433
625 625 624 624 619 620 624 624 624 621 621 596 599 603 606
462 458 458 436 437 439 441 441 441 407 407 407 398 396 398
325
399 402 393 395 398 398 405 401 403 406 411 410 408 408 401
469 471 472 470 471 471 470 470 470 470 470 470 468 468 467
328 327 323 325 321 319 321
347 349 349 349 351 348 351 353 353 353 354 353
284 275 262 268 254 251 252 269 271 280 280 281 281 271 256
397 408 414 408 407 409 402 391 386 397 390 887 389 880 372
321 312 311 309 310 312 312 3.31 333 326 326 324 324 324
327
328 331 332 332 331 326 321
352
349 349
451
a) INDEXCIJFERS DER GROOTHANDELSPRIJZEN IN BELGIE (vervolg) Basistijdvak 1936-1938 = 100 Bron : Ministerie van Economische Zaken — Dienst van het Indexcijfer. Textielprodukten Papier
Tijdvak
Rubber
Hout
en k arton
Algem. indexcijfer van de groep
Wol
Vlas
Katoen
Metalen en metaalprodukten
Jute
Kunstmatige vezels
Bouwmateriolen
Algem. metaalNiet indexMetaalcijfer nijverijzerhoufabrik. van de dende held groep
Aantal produkten
1
6
4
21
5
5
6
2
3
13
26
9
13
4
1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde
278 347
619 592
485 465
336 326
367 373
266 271
447 412
329 290
248 240
514 516
480 481
557 551
455 452
406 434
1959 April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei Juni
833 348 327 846 369 356 372 429 394 396 395 409 414 440 417
573 573 573 574 597 609 614 625 643 650 650 653 658 658 655
459 459 464 464 464 464 464 464 466 466 467 467 467 469 469
318 318 321 323 328 332 335 843 351 358 353 352 355 363 358
367 379 373 380 399 397 390 389 391 397 390 387 387 385 383
249 249 264 266 270 284 299 315 317 319 320 311 311 311 308
413 403 402 404 407 411 412 416 422 431 428 425 426 429 435
287 287 287 277 280 275 269 298 363 390 360 388 421 523 459
240 239 241 240 238 238 239 237 237 237 238 238 238 238 238
513 513 518 518 518 518 518 518 520 542 542 542 542 542 542
479 481 480 480 484 483 484 485 486 485 484 483 483 481 483
546 549 552 553 553 557 554 556 559 558 555 553 553 553 555
452 459 453 453 455 453 453 452 453 450 449 449 449 449 451
431 434 426 424 437 433 443 448 447 452 456 452 450 442 444
— 127 —
b) INDEXCIJFERS DER GROOTHANDELSPRIJZEN 45 2
IN BELGIE EN IN HET BUITENLAND
c) INDEXCIJFERS DER KLEIN-
46
HANDELSPRIJZEN IN BELGIE Basisjaar : gemiddelde 1953 = 100
Basisjaar : gemiddelde 1953* = 100 Nederland ( CentraalBureau voor de Statistiek)
Frankrijk ( Statistique générale de la France )
Italië (Banco diRoma )
West-Duitsland ( Statistisches Bundesamt)
Verenigd- Koninkrijk* ( Board ofTrade) 1954 = 100
1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde
102 101
105 106
121 126
101 98
1959 April Mei Juni Juli Augustus . September. Oktober ._ November . December . 1960 Januari ._ Februari Maart April Mei Juni
101 101 101 101 102 102 102 102 103 104 103 102 .102 103 103
104 104 105 105 105 106 108 108 107 106 105 104 104
125 126 124 125 126 127 129 129 130 131 129 129 130 132 128
97 97 97 97 97 98 99 99 99 99 99 99 98 98
106 105 105 105 105 105 105 105 105 106 106 106 106 106 106 106 106
111 111 111 111 111 111 111 112 112 112 112 112 112 112 v113 v113 v113
Vere n igde Staten (Department of Labor, Bureau Labor Statistica ) Zwitserland (Office fédéra l de l 'industrie, des Arts et Métiere et du Travel!)
Tijdvak
België ( Ministerie van Economische Zaken )
Bron : Min. van Econ. Zak. (Dienst van het Indexcijfer).
Algemeen
Tijdvak
IndeXcijfer
Aantal produkten
1 Industriële afgewerkte produ (ten. • Verenigd Koninkrijk : Nieuwe index op basis 1954
108 108 109 109 109 109 108 109 108 108 108 108 108 109 109 109 109
102 100 99 99 99 100 100 100 101 102 101 102 101 101 101 101 101
65
Produkten exl c. Diensten voediepwaren
Voedingswaren
25
35
1958 Gemiddelde 108,31 107,9 1959 Gemiddelde 109,64 109,5 109,22 108,9 1959 Mei 109,59 109,2 Juni 109,80 109,1 Juli • Augustus . 110,14 110,0 September. 110,23 110,0 Oktober ._ 110,38 110,4 November . 110,82 110,8 December . 110,53 110,6 1960 Januari _. 110,28 110,1 110,17 109,8 Februari 109,89 109,3 Maart 109,79 109,1 April 109,78 109,3 Mei 109,96 109,6 Juni 109,67 108,8 Juli
5
106,2 114,6 106,6 120,0 106,2 106,8 106,8 106,9 107,2 107,0 107,1 107,1 107,1 107,1 107,0 106,8 106,7 106,8 106,9
120,1 120,5 120,6 120,7 120,9 121,0 121,1 121,5 121,5 121,7 122,0 122,3 122,2 122,3 122,5
100 (Alle bewerkte produkten).
PRODUKTIE
50
I. - INDEXCIJFERS VAN DE INDUSTRIELE BEDRIJVIGHEID EN PRODUKTIE Basisjaai. : gemiddelde 1953 = 100 Indexcijfers van de industriële produktie Bron : Instit. voor Econom. en Sociaal Onderzoek
Indexcijfers van de industriële bedrijvigheid Bron : Nationaal Instituut voor de Statistiek
waarvan :
Indexcijfer der fabrieksnijverheid
Alge• meen Meen
Index elg er
-
1958 Gemidd. -. 1959 Gemidd. v 1959 Maart April Mei Juni • Juli v Augustus v Septemb. v Oktober . v Novemb. v December v 1960 Januari Februari v Maart -. v April -. v Mei, 0
.v
108,4 108,8 107,0 111,5 100,3 110,7 92,6 99,9 112,8 118,9 110,9 114,7 108,1 109,9 120,8 114,7
Index--
eig..
der extractienijverheid
91,4 79,4 83,8 86,1 77,9 81,1 67,1 71,4 80,7 86,6 83,4 85,8 77,4 79,7 86,9 82,4
Alge-
waarvan : Totaal
110,4 114,3 113,3 118,5 106,5 118,8 99,6 107,7 121,6 127,8 118,4 122,6 117,2 118,2 130,1 123,6
meen
IJzeren staalnijverheld
Metaalverwerkende nijverheld
Spinnerijen
Waverijen
127,9 140,0 133,6 143,9 130,7 146,2 131,1 126,9 149,5 160,0 144,6 156,1 148,0 156,3 166,9 148,1
100,7 94,1 95,4 99,7 87,0 97,9 77,5 84,8 99,9 102,9 96,4 102,7 96,7 96,5 104,7 101,5
97,1 112,5 107,0 110,4 100,2 119,5 94,4 107,1 120,9 126,6 110,9 126,4 131,5 118,6 128,1 117,5
103,6 116,7 111,5 117,3 100,5 119,6 103,5 105,0 127,5 136,7 125,6 130,8 121,6 120,6 136,1 122,1
- 128 -
Index-
cijfer
115,1 119,1 118,6 120,7 119,7 121,1 104,3 111,2 124,8 127,1 132,5 126,2 121,5 129,0 132,0 131,0 132,0
Brandstof en energie
98,1 87,6 94,3 90,2 84,8 86,3 72,7 78,7 87,2 90,1 95,6 95,0 92,4 94,3 91,4 89,0 89,6
Ijzeren staalnijverheld
Metaal. verwerkende nijverheldr
Spinnerijen
we„.
128,3 139,7 132,6 141,8 134,6 145,0 128,8 127,0 148,0 153,2 151,8 152,4 147,0 160,2 160,8 151,0 154,3
126,8 131,7 131,4 133,6 136,6 132,8 116,3 119,7 140,2 141,6 150,1 139,6 131,6 146,0 152,0 143,7
98,7 115,5 108,6 107,9 110,2 118,6 92,5 112,1 118,4 121,0 135,4 128,5 137,7 124,9 124,8 121,0
96,1 108,4
rijen
105,1 105,0 103,4 110,4 93,1 97,3 114,1 116,8 129,2 117,9 114,4 112,2 118,3 116,0
55 1
II. - BRANDSTOFFEN EN METALLURGISCHE PRODUKTEN
Bron : Ministerie van Economische Zaken (Algemene Directie der Mijnen). Steenkolenmijnen Gemiddeld aantal aanwezige arbeiders (duizenden)
Netto-hoeveelheid opgedolven steenkool per bekken
Voorraad einde tijdvak
ondergrondas
onder- en bovengrondse
Bergen
Centrum
Charleroi
Luik
Kempen
Totaal
Gemiddeld aantal extractiedagen
1936-1938 Gemiddelde 1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde
87 91 78
125 122 106
408 300 215
353 245 172
640 540 460
451 339 318
541 831 731
2.425 1 2.255 1.896
24,0 21,3 18,7
1.602 6.928 7.496
1959 Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei Juni Juli
81 79 74 72 73 73 73 72 70 67 69 68
110 108 102 99 100 100 99 98 95 92 95 93
200 217 175 199 210 221 222 221 203 203 215 214 198 187 134
171 177 144 161 174 187 179 184 173 170 175 166 166 170 140
470 484 362 391 457 498 465 486 434 475 494 465 462 472 304
324 825 224 289 326 355 314 343 310 316 340 317 301 294 189
686 702 696 658 715 755 812 819 784 768 824 759 739 703 743
1.851 1.905 1.601 1.698 1.882 2.016 1.992 2.053 1.904 1.932 2.048 1.921 1.866 1.826 1.510
17,5 18,4 16,4 18,2 19,5 20,6 19,7 20,3 19,8 20,2 20,7 19,9
7.555 7.627 7.690 7.763 7.753 7.767 7.716 7.496 7.341 7.386 7.440 7.439 7.440 7.400 7.246
Tijdvak
v v v
(duizenden tonnen)
1 Inbegrepen 82.000 ton voortkomende van het bekken van Namen. De kolenmijuen van dit bekken, werden en Charleroi.
(duiz.
tonnen)
in 1942 verdeeld tussen de bekkens van Luik
55' Bronnen : Miniat. van Economische Zaken (Algemene Directie der Mijnen en Nationaal Instituut Briketten
Cokes Tijdvak
1936 1938 Gemiddelde -
1957 Gemiddelde 1958 Gemiddelde 1959 Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December
1960 Januari Februari Maart April Mei
voor de Statistiek.) - Miniat.
Ruwe petroleum
Hoogovens
van Finanoiin (Ascijnzen).
Voortbrenging der metaalnijverheid (duizenden tonnen)
in werking
Produktie
Gemiddeld
Produktie
Gemiddeld
Verwerking
(duizenden tonnen)
aantal
(duizenden tonnen)
aantal
(duizenden
Ruw staal
arbeiders
kiloliters)
(einde tijdvak)
Gietijzer
arbeiders
Afgewerkt ijzer en staal
435 576 601
3.831 4.632 4.539
142 86 83
855 477 453
-630 644
37 49 50
261 460 497
253 501 536
202 349 386
599 586 604 595 592 594
4.575 4.475 4.525 4.558 4.507 4.549 4.519 4.544 4.519 4.529 4.551 4.476 4.493 4.532
84 90 105 71 46 56 72 82 91 103 115 96 92 108
499 471 483 462 420
753 675 767 564 623 650 620 577 578 641 698 700
49 49 47 47 45 48 47 49 50 50 51
485 486 473 505 485 470 517 557 520 555 540
505 541 485 568 521 506 573 619 549 604 562
52 52
536
593
590 527
665 593
869 406 364 404 352 340 416 442 899 '429 408 437 453 401
602
635 623 652 646 610 654 620
423
415 397 437 450 491 482 428 424
683
631 580
5 61
III. - TEXTIELGOEDEREN Bron : Nationaal Instituut voor de Statistiek. Spinnerij (tonnen) Tijdvak vlasgaren
katoengaren
hennep garen
integeren
wollen garen
fijnspinnerij
hardspinnerij
kamwol
kaardwol
Produktie van ruwe weefsels van getouw gevallen (voor eigen rekening, voor openbare loondiensten en voor orders (tonnen)
Produktie van rayon (tonnen)
jute
vlas
katoen
wol
rayon
2
1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde
729 950
6.110 6.591
70 61
6.232 7.189
349 344
1.924 2.427
1.248 1.446
2.251 2.366
562 628
3.331 3.106
5.597 6.224
2.056 2.437
703 752
1959 Maart April Mei Juni 'Juli Augustus . September Oktober -. November . December . 1960 Januari _. Februari -. Maart April Mei
916 999 752 958 888 735 1.035 1.129 1.053 1.141 1. 0 90 948 1.120 1.109
6.767 6.585 5.773 7.061 5.662 5.502 6.880 7.315 6.444 7.274 6.655 6.473 7.895 6.596
42 79 37 60 57 56 66 62' 65 64 42 100 75 67
6.707 6.717 6.251 7.466 6.680 6.710 7.458 7.616 7.314 7.672 9.378 7.273 7.728 7.213
372 364 281 308 316 241 384 378 338 366 356 353 396 329
2.144 2.289 2.225 2.742 1.471 2.674 2.831 2.953 2.831 2.882 2.784 2.80J 3.109 2.707
1.362 1.482 1.357 1.498 1.296 1.415 1.629 1.681 1.486 1.607 1.492 1.538 1.462 1.333
2.459 2.420 2.270 2.423 1.647 2.417 2.258 2.448 2.514 2.774 2.597 2.606 2.528 2.291 2.591
605 598 489 632 577 526 691 733 737 831 707 695 796 703
2.787 2.611 2.446 3.101 2.746 2.665 3.449 3.905 3.608 3.720 2.647 3.223 3.713 3.093
5.984 6.113 5.546 6.437 5.698 5.363 6.680 7.150 6.848 6.975 6.968 6.646 7.528 6.816
2.263 2.516 2.123 2.490 2.152 2.342 2.707 2.870 2.556 2.622 2.420 2.377 2.574 2.302
783 796 596 770 601 638 811 897 775 881 761 827 1.025 926
'
1 Incl. de jutetapijten. 2 Incl. wollen dekens en tapijten.
IV. - DIVERSE PRODUKTEN
562
Bronnen : Nationaal Instituut voor de Statistiek en Bestuur der Douanen en Acoijasen. Synthetische ammoniak en derivaten
Papier
Visserij Verkoop van vis 5
Suiker
Baksteen
15,5 1 250 1 117 2 154 2 938 147 239 22,9 20,620,1 26,2 4,0 171 370 148 282 25,3 22,619,8 27,3 4,3 165
1959 April Mei Juni Juli Augustus . September. Oktober _. November . December . L960 Januari _. Februari Maart April Mei Juni
402 150 285 423 133 293 434 148 317 405 143 261 434 145 302 447 166 345 426 171 340 388 155 277 334 154 284 250 141 219 249 162 243 426 189 315 408 158 323 416 v159 v331 420
1
23,721,4 24,615,4 23,112,1 21,211,4 20,217,5 19,918,9 23,022,1 23,819,0 22,828,9 24,322,8 22,932,0 24,439,9 24,0 17,7 26,8 15,6
28,6 25,1 29,2 21,0 25,0 30,1 31,3 27,3 29,7 29,7 29,7 33,7 v30,6 v30,1 v30,8
4,6 4,1 5,2 3,2 4,6 4,8 4,3 4,2 4,8 4,4 4,2 5,2 v4,9 v4,6 v4,8
12,8 14,1
Waarde iljoene n frank
Hoevee lh. di ende n tonn,
Lucifei (m iljoenen e
Distileerd( ( du izenden he
Brouwe .
3
I In consump gebracht
Voorraad (n en geraf. suil
Gerafineerde suiker
i. /d. dag komende steen
Gewone baksteen
. Karton
Sameng mestsi
Stikstof h de afgewerl meststoffel
Primaire stikstof
Papier
(miljoen. stuks)
1936-1938 Gem 1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde
25,9 27,0 25,3 23,2 23,9 23,1 26,4 27,1 26,1 26,9 25,6 27,5 27,3 29,5
0 /1i11 1/
(duivenden tonnen)
J9111118
32ITU R
eg
Tijdvak
Cem
Produktie
(duinenden tonnen)
17,5 17,2 159 20,7 16,4 35,0 4.421 2,3 7,2 40,916,4 303 22,2 13,7 18,14.651 3,7 38,0 17,614,9 167 22,2 14,4 17,44.336 3,3 35,4
132 15,4 -- 13,3 213 19,7 15,7 9,94.613 3,5 34,1 173 12,9 -- 10,0 194 20,7 15,6 13,23.936 2,6 27,5 223 14,9 -- 10,5 143 26,4 16,1 25,94.223 3,1 32,0 204 16,6 -- 12,8 107 25,7 17,7 12,23.752 2,9 27,5 -- 11,0 61 26,3 15,7 10,93.776 3,1 30,1 198 16,0 218 17,7 0,214,4 35 23,2 14,6 18,23.538 3,6 37,6 208 17,0 55,320,4 62 26,9 14,7 23,75.212 3,1 37,5 178 15,9 127,727,4 163 21,5 12,1 12,34.129 3,3 42,3 165 15,1 17,716,8 167 18,6 12,6 29,75.240 2,6 37,1 121 10,0 14,2 170 19,9 12,2 17,14.336 3,9 44,6 3,813,2 169 18,0 12,9 21,54.523 4,5 45,6 104 8,7 129 12,3 -- 15,5 160 19,7 14,4 13,85.269 4,3 50,4 145 14,2 14,2 137 19,6 16,2 11,3 4.334 3,1 39,7 13,0 111 21,4 15,5 29,0 4.419 v198 v17,0 0,1 11,5 91 27,7 16,1 13,24.565 -
-
-
Gemiddelde 1988.
2 Gemiddelde 1987-1988.1989. 3 Einde tijdvak. d Aangegeven grondstoffen (hoeveelheid meel en suiker). hel. het Groothertog dom Luxemburg. 5
In de vismijnen te Oostende, Nieuwpoort, Zeebrugge en Blankenberge; in 1988.1987.1988 : enkel verkoop op de vismijn te Oostende. Excl. bering, oprot en garnalen.
- 130 -
58
V. - ELEKTRISCHE ENERGIE * (miljoenen kWh) Bron :
Ministerie van Economische Zaken - Directie Elektrische Energie. Voortbrenging 1 Saldo
Centralen van de voortbrengers-verdelers Gemengde
Tijdvak Gemeentebedrijven
Particuliere maatschappijen
bedrijven
(2)
(8)
1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde
(1) 86,9 34,9
516 552
1959 Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei
38,3 37,9 32,2 30,9 22,8 29,6 32,0 34,4 34,3 41,2 44,5 43,4 44,8 35,9 32,8
521 529 497 514 473 515 566 626 626 662 612 g 558 g 588 g 568 560
Centralen von indaunstitle zelf voortbrengers
Totaal voer
Invoer
Uitvoer
uitvoer
België
(8) =
(5) =
(4)
(1) tot (4)
45,5 46,1
445 465
60,7 56,0 38,8 41,9 22,8 15,1 44,0 44,2 46,7 72,7 101,1 g 111,4 g 101,1 g 80,0 86,8
456 455 421 430 420 437 484 554 523 509 472 469 487 454 450
1.043 1.098 1.076 1.078 989 1.017 939 997 1.126 1.258 1.230 1.285 1.232 1.181 1.221 1.138 1.130
invoer
(6)
24,7 22,1 21,5 14,6 30,3 21,5 21,5 17,4 17,3 23,9 27,7 26,8 27,3 24,3 24,0 19,8 26,2
(7)
19,5 31,0 10,1 23,9 7,2 4,3 6,8 11,9 59,0 95,6 70,2 50,4 29,7 24,0 11,1 19,1 23,8`
(6) -- ( 7 )
5,2 - 8,9 11,4 - 9,3 23,1 17,2 14,7 5,5 --41,7 --71,7, -42,5 --23,6 - 2,4 0,3 12,9 0,7 2,4
Totale stroomhoeveelheid opgenomen door het net
(9) = (5 )
-
I-
(8)
1.048 1.089 1.087 1.068 1.012 1.034 954 1.002 1.085 1.186 1.187 1.261 1.229 1.181 1.234 1.139 1.132
• Aantal centralen in werking in het begin van het jaar 1958 : 160; in het begin van het jaar 1959 : 151. 1 Netto-voortbrenging van de centralen hebbende een totaal opgesteld vermogen van meer dan 100 kW.
g : Gerectificeerde cijfers.
59
VI. - GAS (Produktie, Invoer en Uitvoer) (miljoenen kubieke meten) Bron : Ministerie van Economische Zaken (Administratie van Nijverheid). Produktie der cokesfabrieken
Tijdvak
der gasfabrieken 2
(1)
1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde 1959 Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei
0,23 0,23 0,23 0,23 0,25 0,26 0,21 0,22 0,21 0,21 0,20 0,30 8,41 7,89 12,14 7,40 6,88
waarvan produktie 1, 00r
der steenkoolmijnen
totaal
totaal
rechtstreekse industriële leveringen
(2)
(8)
(4)
(5) =-. (1) -I- (2) -I- (4)
171,55 176,49 178,62 177,76 172,15 172,62 161,32 162,22 174,12 186,28 181,89 197,49 196,50 189,72 197,86 181,40 189,28
100,30 102,91 105,28 106,60 100,93 101,80 97,34 94,87 101,50 109,02 103,57 113,22 108,32 107,00 116,43 106,26 113,78
16,20 16,00 16,70 15,29 14,87 14,70 11,92 11,92 13,69 16,46 18,53 19,85 11,78 10,83 10,82 9,31 9,15
188 193 196 193 187 188 173 174 188 203 201 218 217 208 221 198 205
Invoer
Uitvoer
(6)
(7 )
0,76 0,75
6,58 5,60 5,89 6,07
0,66 0,67 0,71 0,75 , 0,59 0,78 0,86 0,81 . 0,87 0,93 0,96 0,89 1,04 0,94 0,87
5,77
6,14 5,27 3,30 5,40 5,97 6,04 6,45 6,50 6,48 6,53 6,11 6,02
Saldo invoer uitvoer
Totaal in België beschikbaar gas
(8) = (e) - (7 )
(9) = ( 5 ) -1. (8)
-5,82 --4,95
182 188
-5,23 --5,40 --5,06 -5,39 --4,68 -2,52 -4,54 --5,16 --5,17 --5,52 -5,54 -5,59 -5,49 --5,17 --5,15
190 188 182 182 169 172 183 198 195 212 211 203 215 193 200
1 Voor het gebruik van die statistiek verwijzen wij naar de voorwaarden ver meld in het Decembernummer 1957, blz. 528. Vanaf januari 1960, incl. de gasproduktie op basis van koolwaterstof, die voordien in de gasproduktie van de steenkolenmijnen begrepen was.
2
- 131 -
652
VERBRUIK *
1. - Maandelijkse indexcijfers van de verkoop van verbruiksartikelen : basisgemiddelde 1953 = 100 Bron : Nationaal Instituut voor de Statistiek. Grootamrenhuizen
Totaal
Rookgerief
126 125 129 117 126 125 115 131 130 135 153 145 148
125 121 127 127 123 127 113 170 106 128 138 134 132
234 223 272 226 253 290 271 360 260 266 296 272 286
143 188 152 144 145 155 140 202 132 151 164 157 158
135 159 153 146 142 152 164 346 153 140 158 164 141
98 102 111 110 121 138 319 316 130 117 123 138 104
103 103 104 238 205 1 30 164 264 127 117 124 124 117
103 103 105 220 193 131 187 272 127 117 124 126 115
124 131 149 126 117 126 118 192 112 120 130 141 137
.
1 Dit totaal omvat daarenboven : mercerie, linten, patronen; schoenen, pantoffels; aller le opschikartikelen. • Voor het verbruik von suiker, zie tabel nr 562.
66
Onder& bijkom. kled ingstukken opschikartikelen
Schoenen
A lgemene voedingswaren
Verschillende
Restaurant tea-room
Parfu merie weelde -artikelen
Boekhandel, pap ierhandel
Huis houden
139 155 134 136 103 106 133 121 137 v124 v 70 v104 v176
148 140 148 158 150 153 160 184 163 v140 v138 v151 v150
180 187 188 185 188 185 143 140 v170 v186 v138 v142 v144
67
III. - SLACHTINGEN IN DE 12 VOOR-
Rook-, en Sigarillo'e Sigaretten snuifpruimtabak Tijdvak
Grootvee (Ossen, stieren, koeien, vaarzen)
Paarden
Kalveren
Varkens, biggen
Schapen, lammeren, geiten
(duisenden)
(tonnen)
(miljoenen stuks)
128 113 137 148 87 98 116 v117 v144 v107 v 96 v100 v114
NAAMSTE SLACHTHUIZEN VAN HET LAND
Bron : Administratie der Douanen en Accijnzen.
Tijdvak
Meub ilering
106 129 118 138 114 . 163 108 124 110 137 117 113 79 133 126 172 102 132 114 138 107 127 106 106 97 135 108 147 98 111 108 129 119 137 101 146 161 127 115 141 85 160 88 116 190 165 132 111 76 128 112 102 274 181 118 116 59 124 114 187 70 130 117 189 98 170 114 103 222 130 119 130 101 140 125 151 115 137 126 114 249 174 111 130 87 127 113 134 115 170 110 106 120 144 112 122 129 155 134 169 130 141 138 151 147 198 129 135 92 114 100 147 146 138 110 150 116 102 144 109 56 v129 v113 v136 v112 v124 v116 v110 v 85 v134 v 94 v144 79 v135 v125 v142 v124 v165 v127 v102 v 93 v139 v112 v126 113 v135 v124 v142 v115 v154 v126 v124 v 96 v179 v120 v131
II. - TABAKSVERBRUIK (Produktie en invoer)
Sigaren
Kleding
Voeding be halve bakkerij
Dames
Bakkerij
Heren
131 94 66 68 49 86 151 90 77 68 46
6 53 Fiurpo0A
178 166 137 127 92 98 146 121 135 v140 v 92 v139 v207
irdaunntly
1959 April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April
92 112 164 82 55 126 448 805 49 69 75 114 108
Ondorne. Grootmingen met handel bijhuizen
Winkels met .t bijhuizen
Coöperaties
Jejnoxepui
Maand
Ondergoed en bijkom. kledingstukken
Grote ondernemingespecialiseerd in kleding
sport, reis
Huisho udtoes tellen, electriciteit
142 138 139 123 142 129 116 144 110 148 165 166 182
Spelen, speelgoe d,
Huishoudart ikelen
112 113 121 111 112 123 115 119 148 124 142 128 119
Toilet
Totaal
160 159 168 113 124 169 163 196 140 116 147 168 168
Papierhandel
Meubelen, luchters
187 198 220 137 143 191 193 242 190 147 159 180 186
Textiel
169 151 157 106 112 168 134 148 102 91 142 181 180
Totaal 1
212 198 216 121 120 228 195 185 120 108 178 250 228
Linn en, onde rgo ed, hemden en hoeden
124 126 121 84 123 133 117 106 111 108 160 133 132
Bovenkleding dames
132 129 128 129 138 158 159 192 153 154 167 171 147
Bovenkleding heren
Restaurant
144 148 158 150 145 159 159 196 148 148 170 169 156
Stoffen per meter
Niet bederfelijk
128 129 128 130 150 162 169 229 149 163 182 187 158
181330,E
133 126 123 125 131 156 153 172 155 151 160 163 140
Tabak Boek-Papierhandel Part.
raPu Btfilgoti
189 138 146 126 130 154 167 199 135 182 151 159 152
188301
1959 Mei Juni Juli Augustus . September. Oktober _. November . December . 1960 Januari -. Februari Maart April Mei
"1113 19 PuT waawagff
Maand
Huishouden
51eubiler'ng
Kleding
Bederfelijk
Voeding
1936.1938 Gemid. 1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde
16,2 16,1 18,1
49,4 46,7 49,7
430 873 859
1.097 739 782
1936.1938 Gemid. 1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde
16,5 20,8 21,2
0,7 2,6 3,8
12,2 9,6 9,8
26,7 88,9 84,3
8,5 4,8 5,1
1959 Juni Juli Augustus . September Oktober November . December . 1960 Januari Februari _. Maart
20,1 16,9 16,2 24,7 23,2 • 21,4 18,1 17,8 14,9 15,6 15,8 18,5 17,6
67,8 43,5 58,8 64,7 52,9 53,5 52,6 41,8 38,7 46,2 56,0 53,7 62,0
1.049 811 870 921 829 738 897 862 726 929 918 971 1.079
801 680 718 802 700 653 779 747 564 660 734 710 845
1959 Mei Juni Juli Augustus Septenber, Oktober .November December . 1960 Januari -. Februari -. Maart -. April Mei
19,8 20,8 20,2 19,6 25,3 21,7 21,3 23,8 20,1 19,5 22,8 19,0 21,1
3,0 3,2 3,1 8,2 3,8 3,8 3,0 3,7 3,3 3,2 3,6 8,2 2,9
10,4 10,5 10,2 9,1 10,7 8,4 8,6 10,3 8,9 9,7 11,8 10,3 12,8
85,0 86,4 38,9 33,5 36,2 81,9 83,1 35,9 32,9 33,8 85,3 82,2 38,1
2,6 2,1 1,8 1,6 3,9 7,2 9,7 9,8 8,9 5,1 3,9 4,0 3,0
April
Mei Juni
-132-
VERVOER I. - BEDRIJVIGHEID VAN DE NATIONALE MAATSCHAPPIJ VAN BELGISCHE SPOORWEGEN 701 a) Bedrijfsontvangsten en uitgaven (miljoenen franken) Ontvangsten Tijdvak
Overschot der totale ontvangsten o p de uitgaven
Uitgaven
Diversen
Bedrijfscoëfficient
Reizigers en bagage
Goederen
1938 Gemiddelde 1 1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde
74 304 300
147 512 513
5 346 349
226 1.162 1.162
239 1.136 1.108
- 13 26 54
106 98 95
1959 Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei
306 286 303 286 374 354 318 293 274 291 301 254 283 295 283
487 517 491 528 479 468 519 568 565 588 518 529 556 512 525
342 342 343 359 346 344 345 354 344 377 318 310 311 309 307
1.135 1.145 1.137 1.173 1.199 1.166 1.182 1.215 1.183 1.256 1.137 1.093 1.150 1.116 1.115
1.108 1.125 1.075 1.122 1.090 1.080 1.090 1.131 1.084 1.155 1.100 1.076 1.116 1.067 1.079
27 20 62 51 109 86 92 84 99 101 37 17 34 49 36
98 98 95 96 91 93 92 93 92 92 97 98 97 96 97
v v v v v
Totaal
2
2
1 Nord-Belge inbegrepen. Rekening gehouden met de Staatstussenkomsten.
2
702
c) Transportstatistiek 1° Algemeen spoorverkeer
b) Aantal wagens aan de nijverheid geleverd
Wagenladingen
Reizigers
Ton-km. A
B
C
A
C Aantal
Tijdvak
Reizigers- Vervoerde tonnen km.
(miljoenen)
(duizenden)
Belgisch binnen'. vervoer
Internat. vervoer
Doorvoer
Totaal
(miljoenen)
(duizend.)
1938 Gemiddelde 3 1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde
389 214 204
115 66 64
91 64 70
480 278 274
16,8 22,0 21,2
535 755 710
6.169 4.816 4.874
186 128 127
154 246 256
88 112 122
428 486 505
1959 April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei Juni
210 196 213 190 194 213 228 219 220 197 203 224 207 209
64 64 64 56 56 63 69 71 74 70 67 69 66 66
68 66 70 68 62 68 81 75 85 74 75 75 70 71
278 262 283 258 256 281 309 294 305 271 278 299 277 280
22,3 20,6 20,0 19,4 18,8 21,4 22,0 21,4 22,6 v23,4 v21,2 v23,0 v22,1 v20,8 v22,1
731 704 690 744 699 700 699 689 699 v739 v667 v726 v725 v676 v750
4.898 4.706 4.967 4.475 4.537 5.007 5.570 5.313 5.582 5.028 5.069 5.470 4.965 5.052
131 128 139 115 125 134 144 142 135 125 120 138 136 134 133
254 250 260 239 233 261 289 272 288 276 279 301 259 272 278
113 112 114 115 108 116 146 132 167 133 133 130 112 120 119
498 490 513 469 466 511 579 546 590 534 532 569 507 527 529
A. - Aantal wagens aan de nijverheid afgeleverd en belast bij het vertrek aan de Belgische stations (incl. deze voor het vervoer van kolen, cokes en briketten). B. - Aantal wagens meer speciaal voor het vervoer van kolen, cokes en briketten afgeleverd. C. - Aantal geladen wagens komend van vreemde netten en bestemd, hetzij voor stations van het net van de Maatschappij, hetzij voor stations van andere netten. 1 Spoorwagens. van de Nationale Maatschappij en van particulieren. Vanaf januari 1956, militair vervoer inbegrepen. 3 Nord-Belge inbegrepen, behalve wat de ton-km. betreft.
- 133 -
I. - BEDRIJVIGHEID VAN DE NATIONALE MAATSCHAPPIJ VAN BELGISCHE SPOORWEGEN (vervolg)
703
c) Transportstatistiek 2° Vervoer der voornaamste zware goederen A. - Gezamenlijk verkeer
Tijdvak
Tonnenkm.
Totaal
Landbouwen voedingsprodukten
Brandstoffen
Nijverheidsoliën
(miljoenen)
Metaal-
Ertsen
waren
Bouwmateriaal, produkten der groefbedrijven
Textiel
Scheikundige produkten
Diversen
(duizendste tonnen)
1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde
485 505
4.818 4.874
180 131
1.810 1.808
66 58
959 1.043
713 757
742 725
13 14
271 275
64 63
1959 April Mei Juni Juli
498 490 513 469 466 511 579 546 590 534 532 569 507 527 529
4.898 4.706 4.967 4.475 4.537 5.007 5.570 5.313 5.582 5.028 5.069 5.470 4.965 6.052 5.142
108 86 92 94 88 101 209 321 165 135 122 118 91 94 90
1.789 1.788 1.815 1.631 1.597 1.801 1.962 1.938 2.134 2.013 1.897 1.893 1.846 1.856 1.866
61 52 58 53 52 57 62 53 63 65 66 68 60 57 54
1.022 1.036 1.096 1.007 1.026 1.072 1.159 1.055 1.143 1.102 1.136 1.271 1.104 1.158 1.206
781 700 762 676 688 793 881 797 933 783 847 944 806 808 813
803 729 788 697 751 851 887 750 691 558 594 762 753 745 784
14 14 15 14 15 15 16 18 18 17 17 15 14 15 13
253 245 274 234 262 256 324 324 373 298 335 334 240 265 261
67 56 67 69 58 61 70 57 62 57 55 65 51 54 55
Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart • • • April Mei Juni
704
B. - Belgisch binnenlands verkeer
Totaal Tijdvak
Landbouwen voedingsprodukten
Brandstoffen
Nijverheideoliën
Ertsen
Metaalwaren
Bouwmateriaal, produkten der groefbedrijven
n
Textiel
Scheikundige produkten
Diversen
Vervoerde T.-km. (duizend.)
(duizenden tonnen)
1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde
2.329 2.296
81 46
1.238 1.240
20 16
121 132
229 250
493 468
1959 April Mei Juni Juli
2.373 2.249 2.403 2.052 2.212 2.421 2.615 2.563 2.477 2.256 2.223 2.522 2.393 2.341 2.382
19 17 25 28 24 22 108 207 42 17 18 19 17 17 19
1.249 1.235 1.252 1.084 1.117 1.249 1.337 1.372 1.427 1.394 1.309 1.374 1.338 1.289 1.284
17 17 17 14 14 17
140 129 140 119 146 139 143 130 140 117 107 119 137 141 133
279 239 273 219 256 278 285 258 274 259 274 326 274 268 302
532 486 528 438 507 558 568 455 429 327 358 485 482 481 492
Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei Juni
18 16 16 17 17 16 14
15 16
- 134 ---
1
125
1
123
1 1 2 2
1 1 1 1 1 1 1 1
116 108 143 120 125 136 132 106 129 107 127 163 117 115 120
Nationale Maatach. van Buurtspoorweg.
21 20
618
21 17 24 28 21 22 24 18 19 17 12
412
19 13 14 15
364 333
875 258 265 290 471 760 218 125 189 232 264 180
71'
III. - HAVENVERKEER a) Haven van Antwerpen Bronnen •
Havendienst der stad Antwerpen en Nationaal Instituut voor de Statistiek.
Binnenvaart
Zeevaart Vertrokken
Aangekomen Belgische Tijdvak
netto-
Aantal schepen
tonne(dijliza(e`nt d. reg ;s t,
Aantal schepen
Goederen (duizend. metrieke tonnen)
tonnen)
1
''
sladen
Land-
Goederen
vermogen
(duizend.
Goederen
Aantal schepen
(duizend. metrieke tonnen)
op belast
Vertrokken
Aangekomen
(duizend. m
) s)
metrieke enk;
Land-
Goederen
Aantal
vermogen
(duizend.
8 c h e Pe n
(duizend.
'70entnne.enk;
ms )
2
2
1958 Gemiddelde .. 1959 Gemiddelde ._
1.357 1.335
3.545 3.622
1.723 1.668
1.166 1.158
190 172
1.210 1.266
4.208 4.264
2.063 2.129
807 831
4.091 4.104
2.018 2.065
1.139 1.019
1959 Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei Juni
1.298 1.313 1.332 1.345 1.422 1.418 1.306 1.457 1.390 1.524 1.424 1.391 1.374
3.528 3.625 3.646 3.523 3.816 3.892 3.643 4.060 3.866 4.018 3.802 3.726 3.764
1.779 1.329 1.646 1.518 1.597 1.890 1.997 1.923 1.959 2.097
1.115 1.170 1.150 1.178 1.262 1.174 1.132 1.245 1.269 1.345 1.272 1.249 1.227
175 150 160 187 170 193 191 182 146 173 162 121 153
1.127 1.297 1.225 1.325 1.463 1.270 1.337 1.629 1.368 1.406
4.283 3.988 3.921 4.439 4.626 4.556 4.698 4.551 4.245 4.515 4.400 4.434 4.369
2.119 2.016 1.936 2.242 2.309 2.242 2.285 2.203 2.126 2.225 2.124 2.162 2.093
866 842 728 779 778 865 802 809 843 916 839 873 827
4.113 3.833 3.817 4.271 4.471 4.280 4.511 4.521 4.267 4.492 4.287 4.329 4.270
2.044 1.957 1.890 2.176 2.231 2.102 2.229 2.158 2.125 2.177 2.109 2.088 2.060
1.042 969 964 1.003 983 1.036 1.129 1.259 1.078 1.134 1.028 1.061 1.134
1
Internationaal verkeer. -
2
Internationaal en binnenlands verkeer.
712
b) Haven van Gent Bronnen :
Havendienst van Gent en Nationaal Instituut voor de Statistiek.
Binnenvaart
Zeevaart
Tijdvak Aantal schepen
Goederen 1
Vertrokken
Aangekomen Tonnemaat
Goederen
(duizenden registerton.)
(duizenden metrieke tonnen)
Aantal schepen
Tonnemaat
Goederen
(duizenden registerton.)
(duizenden metrieke tonnen) t
Geladen
Gelost
(duizenden metrieke tonnen)
1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde
219 194
163 145
169 152
217 194
156 147
82 83
125 160
73 83
1959 Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei Juni
187 202 213 186 185 181 160 188 174 205 183 154 169
155 153 190 134 129 125 139 135 126 177 133 142 162
182 134 234 182 125 161 137 90 161 124
180 199 213 190 185 183 166 177 182 206 187 155 161
137 150 181 132 141 148 153 120 143 171 142 140 148
88 75 91 90 75 69 57 104 69 99
187 180 188 152 159 159 128 142 127 164
114 118 70 101 61 70 86 82 132 120
1 Internationaal verkeer.
72
IV. - ALGEMENE BEWEGING DER BINNENSCHEEPVAART Bron : Nationaal Instituut voor de Statistiek. Geladen schepen Tijdvak
Binnenverkeer
T
I nvoer
Uitvoer
Doorvoer
Gehele verkeer
Binnenverkeer
1959 April Mei Juni Juli Augustus . September . Oktober November . December . 1960 Januari Februari Maart April
7.118 6.711 7.599 6.583 6.879 7.600 8.380 7.800 8.169 6.454 7.198 7.626 7.759
3.898 3.370 3.632 4.034 3.735 3.852 5.927 4.694 4.597 3.474 4.143 4.689 4.470
Uitvoer
Doorvoer
Gehele Binnenverkeer verkeer
DoorInvoer Uitvoer v oer (miljoenen
duizenden metrieke tonnen)
(aantal)
1958 Gemiddelde 6.842 3.698 2.745 1959 Gemiddelde 7.148 3.889 2.970
Invoer
23,0 28,4
360,5 402,4
107,0 79,5 94,0 84,0 99,5 99,4 106,5 104,0 102,3 88,6 100,6 87,5 136,4 94,1 109,9 73,5 111,8 73,8 .88,6 64,0 102,9 72.4 118,8 93,9
27,6 29,6 35,6 37,9 32,8 28,6 33,7 27,4 29,0 25,1 28,3 39,4
396,8 379,0 437,7 425,5 412,6 428,8 492,1 418,4 435,2 363,8 395,3 453,2
932 999
164 201
4.269 181,5 89,1 4.534 190,5 101,4
1.380 1.218 1.285 1.415 1.285 1.315 1.980 1.658 1.614 1.355 1.589 1.847 1.709
999 1.029 1.196 1.215 1.075 1.019 1.078 891 935 824 939 1.198 1.092
201 221 255 262 236 192 218 196 207 176 200 294 275
4.499 4.303 4.752 4.703 4.518 4.627 5.610 4.924 5.069 4.269 4.667 5.405 5.087
1.919 1.835 2.016 1.811 1.922 2.101 2.334 2.179 2.313 1.914 1.939 2.066 2.011
- 135 -
182,7 171,4 203,2 177,1 188,9 212,1 227,9 207,6 220,6 186,1 191,7 201,1
ton km.)
66,9 82,1
636 13.921 1.866 1.307 791 14.798 1.968 1.366
2.892 768 14.676 849 14.009 3.079 994 15.776 3.551 998 14.998 3.383 888 14.681 3.179 766 15.446 3.228 902 18.669 3.460 808 16.068 2.766 856 16.460 2.838 702 12.930 2.300 792 14.879 2.746 3.362 1.135 16.812 3.368 1.046 16.643
Gehele verkeer
BUITENLANDSE HANDEL VAN DE BELGISCH-LUXEMBURGSE ECONOMISCHE UNIE NOMENCLATUUR DER AFDELINGEN VAN DE BIJZONDERE HANDEL VOLGENS DE TYPE-CLASSIFICATIE VAN DE INTERNATIONALE HANDEL (T.C.I.H.) Bron :
Nationaal
Instituut voor
Tijdvak
75
de Statistiek.
(0) Voedingswaren
(1)
Dranken en tabak
(g) (4) (8 ) (2) FabriOliën en (7 ) (9) Niet Minerale katen (5) brandvetten Ma(8) niet eetbare stoffen, Schei- hoofdza- chines van Diverse elders grondkelijk en kundige stoffen, smeer- dierlijke of plant- produk- gerangvervoer- fabri- genoom• behalve middel. schikt katen de goebrand- en der- aardige volgens mateten oorriaal deren stoffen gelijke grondsprong prod. stof Waarde
Invoer.
1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde
1.720 1.846
224 231
2.366 1.761 2.652 1.649
118 123
1959 Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei Juni
1.669 1.599 1.600 1.797 2.110 2.376 2.248 2.105 1.902 1.946 1.839 1.863
248 210 189 229 257 231 296 221 219 244 249 276
2.826 2.715 2.745 2.599 2.777 2.975 3.173 3.301 3.220 3.404 2.863 3.312
1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde
598 594
38 46
1959 Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei Juni Juli
599 512 588 629 641 601 602 564 569 552 486
1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde
304 330
1959 Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei Juni
Totaal
Gemiddelde prijs per ton (franken)
Uitvoer (+) of Verhouinvoersaldo ding van (-) van uitvoer de hantot delsbalans invoer ( miljoenen in pet. franken)
(miljoenen franken)
1.776 1.991 1.604 1.574
114 107 80 103 124 152 160 137 125 144 157 187
853 949 949 872 899 907 1.007 1.003 1.078 996 1.064 1.158 1.040 1.051
3.484 3.249 3.180 3.660 3.690 3.810 3.751 3.409 3.870 4.014 3.380 3.765
714 861
793 716
56 54
962 1.074
6.999 1.775 7.844 1.778
597 669
159 94
12.691 5.499 13.730 5.620
-
346 611
97,3 95,7
54 47 48 47 45 48 46 50 51 58 58
803 670 934 971 911 1.196 1.189 1.201 1.229 1.128 1.141
774 644 721 625 626 586 821 669 690 577 583
48 35 53 57 68 71 67 57 66 54 51
976 8.323 2.145 1.011 6.413 1.437 1.070 8.270 1.982 1.099 8.971 1.670 1.222 8.564 1.529 1.202 8.714 2.469 1.255 9.095 2.083 1.270 8.787 1.765 1.244 10.215 2.002 1.143 9.399 2.452 1.008 8.964 2.424
712 597 778 811 719 718 683 702 787 691 783
95 81 104 94 104 113 132 125 215
14.529 11.447 14.548 14.974 14.429 15.718 15.973 15.190 17.068 16.251 15.652 15.773 14.960
4-1.147 -1.435 403 - 530 -1.133 - 974 -I- 198 -1.819 60 -603 - 477 + 2
108,6 88,9 102,9 96,6 92,7 94,2 101,3 89,3 99,6 103,9 97,0 100,0
277 274 289 356 421 462 424 398 316 329 315 317
18,1 27,3 13,2 62,8 10,2 12,3 68,8 12,3 15,0 47,8 12,3 13,6 51,8 15,6
2.465 2.603 2.684 2.861 2.724 2.782 2.871 2.669 2.691 2.573 2.548 3.129 2.780 2.925
1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde
92 80
1,7 7,9
417 527
553 529
1959 Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart
81 70 80 93 75 60 61 61 61 61 54
2,7 2,9 2,1 1,6 1,6 74,4 1,8 1,7 92,6 2,5 3,2
649 557 617 533 521 532 477 469 615 623 670
609 478 518 468 501 488 663 526 555 438 461
1.572 1.223 1.495 1.265 1.610 1.572 1.858
1.583
2.792 2.454 3.380 2.679
720 802
29 30
13.037 2.744 1.4.341 2.910
3.153 771 2.617 762 1.920 748 2.629 925 2.898 994 776 2.638 3.341 755 618 3.375 3.971 833 3.192 1.001 3.508 971 3.164 911
31 28 26 31 37 29 32
1 4.817 3.012 13.382 2.795 12.882 2.661
30 29 34 37 26
.
14.145 15.504 15.562 16.692 15.775 17.009 17.128 15.648
2.967
2.930 3.073 3.082 3.182 3.406 2.957 3.080 16.129 3.083 15.771 3.036
Uitvoer.
Gewicht (duizenden
invoer.
1.606 9,9 1.561 10,6 1.527 9,5 1.184 9,3 1.417 7,0 1.222 9,0 1.506 9,8 1.469 12,4 1.810 14,3 1.497 11,4 1.660 10,4 1.846 12,0 1.504 14,7 1.517 17,6
197 154
tonnen
152 161
146 175
43,1 51,3
7,1 8,0
1,2 1,4
4.752 4.929
153 152 153 123 171 189 199 179 173 192 150 158
192 165 189 191 186 199 202 181 206 205 202 209
54,9 69,0 42,4 62,5 47,3 42,0 49,6
8,3 9,7 9,6 10,0
1,3 1,1 1,3 1,5 1,8 1,2 1,4 1,6 1,5 1,7 1,7 1,2
4.920 4.787 4.841 4.768 5.292 5.064 5.415
61,3 57,9 53,3 52,0 61,4
8,3 8,5 7,6 9,1 9,4 7,9 7,9 6,7
4,2 4,4
367 383
782 866
30,5 33,0
5,9 6,8
54,7 5,9
2.308 2.443
3,8 2,8 4,2 4,6 5,3 5,5 5,0 4,4 5,1 3,9 4,0
929 340 787 356 903 399 957 358 921 432 926 460 944 453 895 457 453 1.067 401 1.022 335 907
35,5 31,5 38,7 32,0 20,5 83,6 33,9 25,4 29,6 42,4 38,6
7,2 6,7 7,4 8,3 7,8 7,6 6,5 7,2 7,4 7,2 7,6
5,8 5,5 6,4 6,0
2.663 2.297 2.576 2.461 2.492 2.645 2.653 2.454 2.913 2.629 2.498 2.837 2.692
4.957 4.993 5.791 5.081 5.232 5.195
Uitvoer.
April Mei Juni
Juli
6,4 7,4 8,2 7,6 27,7 27,8 17,4
5.456 4.983 5.648 6.085 5.790 5.944 6:020 6.188 5.859 6.216 6.266 5.560 5.557
WERKLOOSHEID I.
-
81'
GEHELE EN GEDEELTELIJKE WERKLOOSHEID
Bron : Rijksdienst voor Arbeidsbe middeling en Werkloosheid. Verloren werkdagen
Aantal gecontroleerde werklozen
Daggemiddelden
Ingeschreven tijdens de maand Tijdvak
geheel werklozen
gedeeltelijk en toevallig werklozen
Totaal
geheel werklozen
122 131 132 133 148 153 175 161 150 136 130
171 174 167 179 185 205 324 253 176 158 162
293 305 299 312 333 358 499 414 326 294 292
104 100 102 106 116 125 147 138 127 115 104 97 95
gedeeltelijk en toevallig werklozen
Totaal
geheel werklozen
gedeeltelijk en toevallig werklozen
Totaal
2.382 2.904 2.449 2.542 3.258 2.910 4.412 3.318 3.033 2.648 2.906
1.113 1.343 1.180 1.229 1.247 1.457 3.136 2.170 1.204 1.061 1.234
3.495 4.247 3.629 3.771 4.505 4.367 7.548 5.488 4.237 3.709 4.140
(duizenden)
1959 Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei Juni Juli
152 146 151 157 161 199 252 229 176 161 148 137 127
48 46 49 51 45 74 105 91 50 46 44 40 32
II. - INDELING DER GECONTROLEERDE WERKLOZEN PER PROVINCIE
812
Bron : Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling en Werkloosheid. Aantal werkdagen
Tijdvak
Antwerpen
Het Rijk
Brabant
WeetVlaan-
OostVlaanderen
deren
Henegouwen
Luik
Limburg
Luxemburg
Namen
(duizenden)
Daggemiddelde der maand 1959 Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei Juni Juli
29 24 24 28 22 30 24 24 23 28 23 29
146,4 151,2 157,1 160,9 198,5 251,6 228,6 176,7 161,3 147,9 136,6 127,5
6 6 5 6 6
126,8 127,1 126,6 127,6 129,5
27,8 28,5 30,1 31,3 39,1 48,2 44,6 34,5 31,1 27,5 24,9 23,5
22,1 21,3 21,1 23,7 28,4 37,2 34,2 25,3 23,0 20,9 19,7 20,2
17,3 20,4 23,1 25,2 31,5 38,4 34,6 26,2 22,7 19,9 18,5 17,2
29,0 28,5 30,0 31,6 41,9 50,7 45,2 34,0 31,8 28,8 26,6 26,4
23,5 24,3 25,0 22,8 25,6 30,9 27,6 25,2 24,0 22,9 21,3 16,6
13,0 12,7 12,6 13,1 15,2 19,5 17,1 13,8 13,3 12,7 11,5 11,3
11,3 13,0 12,5 9,7 11,7 17,1 16,4 13,3 12,3 12,6 11,6 9,8
0,5 0,6 0,7 1,1 2,2 4,3 4,1 1,5 0,7 0,5 0,5 0,6
1,9 1,9 2,0 2,4 2,9 5,3 4,8 2,9 2,4 2,1 2,0 1,9
25,9 26,0 26,8 27,0 26,3
16,7 17,6 15,2 15,8 17,4
10,7 11,1 11,5 11,6 11,6
11,1 9,7 9,1 8,9 10,5
0,6 0,6 0,6 0,7 0,7
1,9 1,8 1,9 1,9 1,9
Daggemiddelde der week 3 tot 9 10 tot 16 17 tot 23 24 tot 30 31 tot 6/8 .
1960 Juli
23,2 23,1 23,8 23,8 23,7
19,5 19,7 20,5 20,8 20,5
17,2 17,5 17,2 17,1 16,9
813
III. - DAGGEMIDDELDE DER GECONTROLEERDE WERKLOZEN Bron : Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling en Werkloosheid. Volledig werklozen
Totaal Tijdvak
Mannen
I
Vrouwen
I
Totaal
Mannen
I
Vrouwen
I
Gedeeltelijk werklozen Totaal
Mannen
Vrouwen I
Totaal
(duizenden)
1958 Gemiddelde 1959 Gemiddelde
132,3 150,3
48,6 48,9
180,9 199,2
81,3 92,1
28,5 32,9
109,8 125,0
51,0 58,2
20,1 16,0
71,1 74,2
1959 Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei Juni Juli
110,0 106,8 112,0 115,7 116,6 145,1 200,2 183,5 134,4 120,9 109,9 101,7 92,5
41,9 39,6 39,2 41,4 44,3 53,4 51,4 45,1 42,3 40,4 38,0 34,9 35,0
151,9 146,4 151,2 157,1 160,9 198,5 251,6 228,6 176,7 161,3 147,9 136,6 127,5
74,3 71,6 72,9 75,7 84,3 98,7 112,1 105,1 94,7 85,5 76,0 71,8 71,0
29,2 28,5 29,1 30,2 32,0 33,6 35,0 33,1 31,7 29,5 27,7 25,1 24,0
103,5 100,1 102,0 105,9 116,3 132,3 147,1 138,2 126,4 115,0 103,7 96,9 95,0
35,7 35,2 39,1 40,0 32,3 46,4 88,1 78,4 39,7 35,4 33,9 29,9 21,5
12,7 11,1 10,1 11,2 12,3 19,8 16,4 12,0 10,6 10,9 10,3 9,8 11,0
48,4 46,3 49,2 51,2 44,6 66,2 104,5 90,4 50,3 46,3 44,2 39,7 32,5
1 In deze cijfers zijn de werklozen, die het werk onderbroken hebben wegens de staking in het gas- en elektriciteitsbedrijf, niet 'nbegmpen.
- 137 ---
IV. - INDELING DER INGESCHREVEN. WERKLOZEN NAAR BEDRIJFSGROEP (Daggemiddelde van het aantal gecontroleerde werklozen) (duizenden)
81 4
1,1 1,0 0,9 0,9 0,9 0,9 1,1 1,4 3,4 2,4 1,3 1,0 0,8
2,8 2,5 2,3 2,2 2,6 4,0 4,6 5,8 7,1 6,3 4,4 2,8 2,3
1,8 1,5 1,6 1,4 1,5 1,4 1,6 2,0 1,8 1,8 1,7 2,0 1,9
20,9 17,9 17,0 17,3 17,4 20,4 25,4 37,3 78,8 71,6 32,8 25,1 21,9
7,1 6,1 5,9 5,6 5,3 5,7 6,6 9,0 12,1 10,4 6,6 5,7 5,0
2,8 2,7 2,7 2,7 2,8 2,8 2,9 2,9 2,8 2,8 2,7 2,7 2,7
0,5 0,5 0,5 0,4 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,6 0,5 0,4
8,3 7,8 7,7 7,6 8,1 8,4 8,7 8,8 9,2 8,8 8,7 8,2 8,0
0,8 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,9 1,0
117,5 107,7 103,5 100,1 102,0 105,9 116,3 132,3 147,1 138,2 126,4 115,1 103,7
0,8 1,1 1,0 1,1 1,5 1,1 1,0 1,4 1,4 1,6 1,2 0,9 0,8
0,3 0,3 0,2 0,2 0,2 0,3 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,3 0,3
0,2 0,3 0,3 0,3 0,2 0,2 0,3 0,3 0,3 0,2 0,3 0,3 0,3
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1 0,0 0,0 0,0 0,0
0,2 0,2 0,2 0.2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,3 0,3 0,2 0,2 0,2
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
60,0 57,4 48,4 46,3 49,2 51,2 44,6 66,2 104,5 90,4 50,3 46,3 44,2
0,8 1,1 1,0 1,1 1,5 1,1 1,0 1,4 1,4 1,6 1,2 0,9 0,8
4,3 3,7 2,9 2,8 4,1 5,0 5,7 5,7 5,7 5,6 5,4 4,3 4,2
3,0 3,0 3,0 3,0 3,0 3,0 3,2 3,2 3,1 3,0 3,0 3,0 2,9
0,5 0,5 0,5 0,4 0,5 0,5 0,5 0,5 0,6 0,5 0,6 0,5 0,4
8,5 8,0 7,9 7,8 8,3 8,6 8,9 9,0 9,5 9,1 8,9 8,4 8,2
1,0 0,9 0,9 0,9 0,8 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7
177,5 165,1 151,9 146,4
I
Bedienden
24,1 25,6 19,7 20,8 22,7 21,6 14,4 14,7 14,3 13,9 19,3 18,7 19,2
Hotelsspijs hu isen
0,8 0,8 0,7 0,8 0,8 0,9 1,0 1,4 2,0 1,9 0,9 0,7 0,6
4,0 3,4 2,7 2,6 3,9 4,7 5,3 5,3 5,3 5,2 5,0 3,9 3,8
Sche eps hers te l le rs
1959 Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei
5,7 7,3 6,8 5,9 6,5 5,8 7,2 9,9 11,7 10,9 8,8 7,9 5,9
Ha ven a rbe ide rs
1,3 1,1 1,1 1,0 1,0 1,2 1,5 3,0 5,6 4,5 1,3 1,0 0,9
Verkee r
2,3 1,9 1,9 1,9 1,9 2,9 4,2 9,8 43,9 39,6 5,8 2,2 2,0
Voeding, tabak
0,6 0,4 0,5 0,4 0,4 0,4 0,5 0,8 0,5 0,5 0,5 0,8 0,7
Le der, huiden, schoen nijverhe id
0,3 0,4 0,3 0,3 0,3 0,3 0,4 0,6 1,2 0,9 0,4 0,3 0,3
Textiel
0,2 0,2 0,2 0,1 0,1 0,1 0,2 0,4 2,2 1,3 0,3 0,1 0,1
Pap ier
20,6 21,9 15,9 17,1 19,2 18,2 10,8 11,0 10,3 10,2 15,6 14,7 14,6
Metaa l
0,5 0,5 1,3
0,3 0,3 0,2 0,2 0,3 0,4 0,4 0,8 1,3 1,3 0,3 0,3 0,2
Hout, a meub leme n t
Aa rdewer k, glas
1,0 1,0 0,9 0,9
Bouwnijverheid
Steen
1959 Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei
Bosbou w, j icht, visvangst
5,8 5,0 4,8 4,6 4,3 4,5 5,1 6,0 6,5 5,9 5,3 4,7 4,1
Landbouw
18,6 16,0 15,1 15,4 15,5 17,5 21,2 27,5 34,9 32,0 27,0 22,9 19,8
imoy
1,2 1,1 1,1 1,0 1,1 1,0 1,1 1,2 1,3 1,3 1,2 1,2 1,2
sammaleun g
2,5 2,1 2,0 1,9 2,3 3,7 4,2 5,2 5,9 5,4 4,0 2,6 2,0
2 i0aOzaa A
0,9 0,8 0,7 0,8 0,8 0,8 0,9 1,0 1,2 1,1 1,0 0,9 0,7
'Genoe md -s mll
3,5 3,7 3,8 3,7 3,5 3,4 3,6 3,7 4,0 3,7 3,7 3,9 4,6
H u wen;
0,5 0,5 0,5 0,6 0,5 0,5 0,6 0,6 0,7 0,6 0,6 0,4 0,5
geeft
4,7 6,3 5,9 5,0 5,5 4,8 6,5 8,7 9,7 9,3 8,3 7,4 4,6
actuatio
1959 Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei
Tijdvak
111 111U 9(I
Mijn en
Bron : Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling en Werkloosheid.
Volledig werklozen 20,7 18,3 17,5 16,6 16,3 16,3 17,2 18,8 19,8 18,6 17,6 16,8 15,3
1,6 1,4 1,4 1,4 1,4 1,3 1,4 1,5 1,6 1,5 1,4 1,5 1,4
0,8 0,7 0,7 0,6 0,6 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,6
0,8 0,8 0,8 0,7 0,8 0,7 0,7 0,8 0,8 0,8 0,8 0,7 0,6
15,8 14,2 13,3 12,4 12,2 12,5 12,3 13,2 13,9 13,2 12,7 12,2 11,5
5,6 5,5 5,8 5,7 5,4 5,4 6,0 6,9 7,6 6,6 5,5 4,9 4,6
2,3 2,2 2,2 2,1 2,1 2,1 2,3 2,4 2,6 2,5 2,4 2,3 2,1
5,6 4,6 4,5 4,6 4,7 4,6 5,1 5,7 6,4 6,3 6,2 6,0 5,1
10,0 9,2 8,9 8,8 8,9 9,0 9,3 10,2 11,0 10,7 10,3 9,8 9,1
2,0 2,4 2,0 1,2 1,3 2,1 2,1 3,0 1,7 1,2 1,5 1,8 1,7
1,6 1,6 1,6 1,3 1,1 1,4 1,5 2,2 2,2 1,9 1,8 1,6 1,5
1,8 1,7 1,5 1,4 1,4 1,5 1,6 2,4 4,2 3,5 1,9 1,7 1,5
4,3 3,9 3,1 3,0 4,0 4,6 2,8 3,4 3,5 3,9 4,8 5,6 5,2
4,3 4,6 4,2 3,3 3,4 4,2 4,4 5,4 4,3 3,7 3,9 4,1 3,8
7,2 6,2 6,1 5,9 5,8 6,0 6,6 7,9 8,6 8,2 8,0 7,6 6,6
11,8 10,9 10,4 10,2 10,3 10,5 10,9 12,6 15,2 14,2 12,2 11,5 10,6
4,3 3,9 3,1 3,0 4,0 4,6 2,8 3,4 3,5 3,9 4,8 5,6 5,2
1,0 0,9 0,9
0,9
Gedeeltelijk en toevallig werklozen
1,0 1,0 0,7 1,2 2,0 1,6
6,4 5,0 4,5 4,1 4,2 4,1 4,1 5,7 6,2 4,4 3,0 3,2 2,6
0,5 0,5 0,5 0,5 0,4 0,4 0,5 0,7 0,5 0,5 0,4 0,6 0,5
0,3 0,3 0,3 0,2 0,2 0,2 0,1 0,3 0,2 0,2 0,1 0,2 0,2
0,2
0,2 0,2 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,2 0,2 0,1 0,2 0,2
10,3 7,4 7,0 5,9 5,3 5,0 4,7 7,6 7,3 6,4 5,8 6,0 5,7
4,5 5,3 5,0 4,9 4,9 5,5 6,5 10,9 9,0 5,8 4,1 3,8 3,4
Totaal gecontzpleerde werklozen 27,1 23,3 22,0 20,7 20,5 20,4 21,3 24,5 26,0 23,0 20,6 20,0 17,9
2,1 1,9 1,9 1,9 1,8 1,7 1,9 2,2 2,1 2,0 1,8 2,1 1,9
1,1 1,0 1,0 0,8 0,8 0,9 0,8 1,0 0,9 0,9 0,8 0,8 0,8
1,0 1,0 1,0 0,8 0,9 0,8 0,8
0,9 1,0 1,0 0,9 0,9 0,8
26,1 21,6 20,3 18,3 17,5 17,5 17,0 20,8 21,2 19,6 18,5 18,2 17,2
10,1 10,8 10,8 10,6 10,3
10,9 12,5 17,8 16,6 12,4 9,6 8,7 8,0
0,9 1,0
151,2
157,1 160,9 198,5 251,6 228,6 176,7 161,4 147,9
BANK- EN GELDSTATISTIEKEN I. - BELGIE ALGEMENE STATEN DER BANKEN 1
851
(miljoenen franken.) Posten
1959 81 oktober
1959 1959 30 november 81 december
1960 81 januar;
1960 29 februari
1960 81 maart
1960 80 april
1960 81 mei
ACTIVA A. Spaargelden (art. 15, koninkl. besl. 42) B. Beschikbare en vlottende middelen : Kas, Nationale Bank, Postrekening Daggeld Bankiers Moedermaatsch., filialen en dochterm. Andere te innen waard. op korte term. Wissels
a) Handelswissels 2 b) Overheidsf. herdisc. bij N.B.B. c) Overheidsf. mob. bij N.B.B. tot beloop van 95 pct. Prolongaties en voorschot. op effecten Debiteuren wegens verstrekte accept. Diverse debiteuren Effecten a) Belegde wettelijke reserve b) Belgische overheidsfondsen c) Buitenlandse overheidsfondsen d) Bankaandelen e) Andere fondsen Diversen Niet gestort kapitaal
.7-
3.133 1.960 6.507 2.136 4.586 55.843
5.972 1.013 6.696 2.345 5.205 52.469
2.928 2.328 7.333 1.912 5.607 55.220
2.818 2.424 7.082 1.772 5.053 54.938
4.660 2.634 7.043 2.142 5.007 57.559
19.266 22.557
18.288 22.594
18.128 20.709
19.158 22.534
19.097 23.706
20'.830
14.770
14.961
13.632
13.528
12.135
1.308 10.986 22.337 34.700
1.364 11.944 22.792 34.988
1.257 11.695 22.286 37.036
365 31.380 207 1.383 991
366 31.701 235 1.402 996
366 32.021 231 _1.340 1.030
366 34.063 241 1.340 1.025
,1.270 11.530 23.770 35.827 367
12.477 1.210 11.747 24.184 36.344 371
«13.737
1.340 10.586 21.924 34.326
33.286 243 1.317 1.127
33.977 33.770 268 281 -.. 1.325, • 1.333 1.128 ,.1.150
1.317 6
1.426 6
1.730 7
1.298 7
Totaal beschikbare en vlottende middelen
143.251
144.928
C. Vastgestelde middelen : Oprichtings- en eerste inrichtingskost Gebouwen Part, in dochtermaatsch. voor immobil. Vord. op dochtermaatsch. voor •immob. Materieel en meubilair
23 • 1.119 249 343 148
24 1.122 249 346 150
-
MíTi.
2.818 1.474 5.804 1.774 5.289 56.593
146.525 148.907 23 1.126 257 350 140
22 1.099 257 343 140
32.810 242
1.341 1.067 1.055 7
24.252'
"985
2.982 7.527 2.046 6.758 61.811
3.087' 2.575 7.824 2.566 6.211 0.9'66
21..105 26.969
,19:678 '24:098
1.173• 11.387 23.895 37.079 381.
987 7
147.546
153.522,
158.463
20 •1.101 257 348 142
21 1.102 :257 343 . 145
21 ' 1.041 336 147
,16.18a,
(1.125, 11 90 .224.155 36.916 382
7. 156 -.187 • 21 1-.132 257 340 150
Totaal vastgestelde middelen
1.882
1.891
1.896
1.861
1.868
1.868
1.802
1.900
Totaal der activa
145.133
146.819
148.421
150.768
149.414
155.390
160.265
158.687
415 644
1.505 1.115
990 684
460 1.213
1.831 1.404
541 1.273
571 73
1.069 46
599 85
1.171 42
1.318 86
1.187
8.409 .2.145
9.768 2.299 11.748 2.351 927 105.258
10.687 2.897 11.387 ' 3.745 956 105.261
:63.8g7
PASSIVA A. Spaargelden (art. 15 koninkl. besl. 42) B. Opvraagbaar : Bevoorr. of gewaarborgde schuldeisers Daggeld a) Gedekt door reële zekerheden b) Niet gedekt door reële zekerhed Bankiers Moedermaatsch., filialen en dochterm. Geaccepteerde wissels Andere te bet. waarden op korte term. Crediteuren wegens wissels ter incasso Deposito's en crediteuren a) Dadelijk opvraagbaar b) Op hoogstens dertig dagen c) Op meer dan dertig dagen d) Op meer dan een jaar e) Op meer dan twee jaar f) Bankboekjes g) Andere op boekjes ingeschreven deposito's Obligaties en kasbons Nog te storten bedr. op fonds. en part. Diversen •
Totaal opvraagbaar C. Niet opvraagbaar : Kapitaal Niet beschikb. res. wegens uitgiftepr. Wettelijke res. (art. 13, kon. bes!. 185) Beschikbare reserve Retiervefonds
Totaal niet opvraagbaar
Totaal der passiva
731 101
1.102 539
474 65' 8.294 2.275 10.987 2.092 878 98.423
8.568 2.398 11.945 2.690 889 99.256
2.787 976 100.175
8.165 1.771 11.533 2.204 855, 524
60.762 3.357 14.953 1.646 2.054 13.127
61.329 3.407 14.897 1.628 2.061 13.381
62.077 3.319 14.800 1.495 2.097 13.730
60.981 3.512 16.260 1.507 2.027 14'.170
60.756 .3.346 18.412 1.219 2.017 14.133
63.286 3.315 19.554
1.728
1.721
1.738
1.718
6.900 661 4.953
6.883 660 5.138
6.891 664
4.451
6.858 663 4.809
135.588
137.271
138.811
141.137
139.726
5.630 288 369 3.244 100
5.630 287 369" 3.309' ' 93
3.359 91
5.665 . 287" 385 3.258 151
9.762•
'9'j746
10.051
10.265
158.687'
11.695
2.009 14.107
3.235 18.093 1.311 1.991 14.177 .
1.641
1.652
1.627
1.610
6.837 662 4.501
6.909' 683 4.012
6.943 680 4.728
7.011 678 4.641'
150.519
148.636
5.743 281" 369 3.063 92
5.746 283 369 3.106 106
9.545
9.548
9.610
9.631
9.688
145.133
146.819
148.421
150.768
149.414
.
3.462
956 105.438 - 65075
18.928 1.219 1.976 14.152
5.743 294 369 3.061 78
De globale staat bevat, wat betreft de banken, welke hun bedrijvigheid bestanddelen der activa en passiva van de Belgische zetels. De saldi van de Belgisch Kongo gevestigde zetels zijn opgenomen onder de rubriek • Moederm 2 De portefeuille van de Nationale Bank van België en de parastatale in 80 november, 81 december 1959, 31 januari, 29 februari, 81 maart, 80 april 4.220 en 5.275 miljoen die niet bevat zijn in de handelswissels. 1
86 10.533 2. 890' 11.291:.
8.569 2.158 10.586 2.400 902 97.627
145.628 5 ..652 '287
'155.390
5.964 288
'3 26'3"' 151
gedeeltelijk in het buitenland . , of in Belgiich Kongo uitoefenen, slechte de rekeningen geopend door deze latitste op naam van de in het, buitenland 'pf, in aatscliappij, Filialen en Dochtermaatschappijen s. ! stellingen aan wissels door de banken herdisconteerd, beliep op 81 oktober, en 81 mei 1960 respectievelijk fr. 4.810, 5.114, 6.835, 5.809, 5.480, 4.986,
852
WEEKSTATEN VAN DE NATIONALE BANK VAN BELGIE (miljoenen franken) Posten
1950 11 juli
1960 18 juli
1960 25 juli
1960 1 augustus
1960 8 augustus
59.528 7.670 1.835
59.757 7.441 1.971
59.367 6.687 2.199
59.412 4.170 2.199
58.738 3.999 2.199
57.087 3.797 2.199
5.536 4.388
5.536 10 4.388
5.283 25 4.388
5.283 25 4.388
4.960 4.388
4.960 20 4.388
3.534 2.288 '85
3.008 2.398 -466
3:283 2.425 28
3.283 4.809 35
3.283 5.816 76
3.283 6.334 126
3.283 7.301 836
5.890
6.690
9.615
9.790
6.565
7.715
9.115
8.640
660 1
673 1
658 1
636 2
648 1
666 1
649 2
653 1
34.000 2.523 1.508
34.000 2.521 .• 1.508
34.000 2.520 1.508
34.000 2.503 1.508
34.000 2.482 . 1.508
34.000 2.501 1.508
34.000 2.523 1.508
34.000 2.523 1.508
1.081 899 130.348
". 1.082 701 131.421
1.078 845 135.054
1.079 872 135.229
1.080 988 133.348
1;080 1.285 133.408
1.080 1.593 134.497
1.080 1.048 133.324
1.083
1.910
1.884
1.858
1.858
1.846
1.843
1.812
120.665
120.127
119.938
121.926
120.905
14
13
15
1960 20 juni
1960 •27 juni
58.815 7.790 1.543
58.991 7.917 1.486
5.536 20 4.388 21
5.536 20 4.388
3.319 2.227 127
1960 4 juli
ACTIVA Goudvoorraad Vreemde valuta's Te ontvangen vreemde valuta's en goud Internationale akkoorden (Wet . van '28 juli 1948) ' a) E.B.U. b) E.M.A. c) I.M.F. d) andere akkoorden Debiteuren wegens termijnverkepen van vreemde valuta's en goud Handelspapier Voorschotten op onderpand Overheidseffecten (art.- 20 der statuten. lOvereenkomsten van 14-9-48 en 15-452) . • a) schatkistcertificaten b) papier uitgegeven door instellingen waarvan de verbintenissen door de Staat gewaarborgd' zijn ' c) •andere'Belgische overheidseffecten Deel- en pasmunt Tegoed bij de Dienst der Postchecks Geconsolideerde yordering op de Staat (art. 3, § b van de wet v. 28 juli 1948) Overheidsfondsen (art. 18 en 21 der stat.) Gebouwen, Materieel en meubelen Waarden van de Pensioenkas van. het Personeel Diversen Orderekening, , Bestuur der Postchecks : Tegoed voor rekening van de Minister van Openbaar Onderwijs (Schoolpakt, wet van 29• mei 1959, artikel 15)
PASSIVA Bankbiljetten in (inloop' Rekeningen-courant : ' . . gewone rekening • ' buitengewone conjungtuurtaks ' (Wei: , van Schatkist . 124-1957) speciale 'rekening' .véref?, feniná:EU.B ' < Banken in:bet buiten!. i'fittw. rekking. Diverse rekeningen-courant , ' Internationale akkoorde' . (Wet ' van •28 juli 1948) : ,., a) E.M.A.• b) andere, akkoorden , ' • . ; Totaal: der verbinteniesen op , zicht Te leveren vreemde valuta's en goud Pnsioenkas van het Personeel Diversen Kapitaal Reserves en áfichrijvingsrékeningee t!rderekening Minister ;van Openbaar Onderwijs : Te-: goed voor zijn rekening bij het Bestuur der Postchecks (Schoolpakt, wet van 29 mei 1959, artikel '15)
11.6,519
116.551 12
120.471 ."
:85
84
' 84
84
330 212 ..P57
304 227 '4.407
304 230 4 . 209
304 218 3.698
284 229 2.198
283 .232 2.428
283 246 1.506
283 297 1.242
05 165 121.278
432 166 122.183
470 i68 125.950
520 181 125.683
454 ,196. 123.503
418 198 123.504
403 204 124.570
422 , 203 123.361
4.859 , 1.081 606 400 .2.124 130.348
5.014 1.082 618 400 2.124 131.421
4.843 1.078 659 400 2.124 135.054
5.270 .1.079 673 400 2.124 135.229
5.491 5.489 1.080 1.080 702 809 400 400 , 2.124 2.124 133.348 133.408
1.083
1.910
1.884
1.858
•
140 --
1.858
1.846
5.492. 5.492 1.080 1.080 830 866 400 400 2.125 2.125 134.497•j.33.324
1.843
SNELHEID VAN DE GIRALE GELDOMLOOP IN BELGIE
Postrekeningen
Maand
Dadelijk opvraagbare deposito's bij de banken 2 3
Maand
13
1,89 1,94 2,03 1,89 1,87 1,65 1,82 1,81. • 1,97 2,12 1,91 2,06 1,98 -1,98 2,07
1959 Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart. April Mei
4,50 3,93 4,14 3,82 3,84 4,00 4,07 3,80 4,04 4,07 3,66 4,21 3,89 3,87 4,03
1959 Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December 1960 Januari Februari Maart April Mei Juni Juli
855
t Zie tabel nr 80. Voor de samenstelling : zie Tijdschrift voor Documentatie en Voorlichting oktobernummer 1950, blz. 222. 3 Cijfers herleid tot type-maand van 25 dagen. N. B. - De coëfficienten van omloopsnelheid en postrekeningen en der dadelijk opvraagbare deposito's bij de banken kunnen niet met elkaar vergeleken worden daar zij niet op dezelfde grondslagen berekend worden. De coëfficienten betreffende de bankrekeningen zijn nauwkeuriger. - • • 2
85,4
BINNENLANDSE GELDHOEVEELHEID (in miljarden franken) Giraal geld in handen van
Chartaal geld
•Veraiide-,• - • ' ringen .
de bedrijven en particulieren Biljetten Biljetten van de en Einde maand
munten van de
Nationale Bank van
Schatkist België
Direct de Rekeopeisbare Chartale Schatkist ningen Tegoeden depeeite's e n de en op geldhoecourant lagere op post- ten-hoogste 3 ,, ., bij de " dagen ," veelheid publiek- Nationale rekening ' bij den en • rechtelijke Bank parastatale • lichamen van België instel. lingen' • •
(1)
.20
Totaal
(7 )
22,2
53,5 54.1 . 56,3 56,8 55,7 . 56,5
•ct, •
,r1. .3. IC .1.. CO CO CO •ct, 03 CO tO .0 CO. LO .3. CO 'et. .. . . ... . .. .. mt, CO. ..
23,2 22,4 22,8 23,0 24,0 23,9 23,2 24,0 23,9 24,4 24,9 24,5
55,0 1 53,2. 54,7 56,8 57,5 55,9 56,0 58,8 58,5 60,7
23,9
59,1
24;2 24,6 24,5 25,8
58,4 60,2. 60,5 61,1 .
•(8)
76,1 78,3 79,8
80,4 80,2 80,1 78,6 1 75,9 77,8 80,4 82,0 80,2 79,6 83,1 :
82,7'
85,6
0,6
85,9
58,6.
83,4 83,4 83,0 85,2 85,4 87,4 84;6. 84,2
24,3
59,9
24,6 24,5 24,8 25,6
. 59,3 -
geld-
geldbos-
hoeveel-
veelheid .
61,4'' 62,,2
•86,2 87,3
63,0
89,0
van de •
Procent chartaal ge .. ld
totale • .. geld,.
held • •
•
( 8)
23,7 23,1 23,2 24,1 23,2
"et.
.
«3c.-
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0•
-
118,0
‘D CO t-
115,5 115,9 117,5
•
118,8 117,5 115,6 116,0 116,0 118,3 116,6
.
117,5
■nc0 t•-• 00c0nncDc•••0
116,0 116,3 116,8 116,5
d d er cg d O.
115,4
(5)
.
116,4 115,2 115,8 115,2 117,4
c0 r-I ' Cl 03CV O cD VO DI 1-1 CO DI 0 COcD 00 cO cD
tO c0 Mb10totninto10to tOcDcDc0 c0 cO CD c0 eb cD cDcD
114,5 115,9 118,9 118,1 120,2 119,3 119,3 118,0 118,8 118,1 120,3 118,2 118.9 119,0 119,8 119,4. 120,3 121,7 120,4 118,3 119,1 118,7 121,3 119,6 118,5 118,8 120,5 120,8
0-CO c0 c0 nc0 cD C. 00 t
1 0 1010 101410 14 10 101 0 10 10 10 1010 1 0 10 10 101010 10
April Mei Juni. Juli Augustus September Oktober .• November . December . 1960 Januari .... Februari • Maart April . Mei «
111,7 113,1 114,2 115,3 117,4 116,4
(4) "*.0.0-c003c0
, t,
Maart
(3)
coc0co0-c0
to10 101010.0
Aug. n. r. 1 September. Oktober November December 1959 Januari ._ Februari •
,t, ..t. 10,I3 to
1958 Maart . April . Mei Jimi Juli Aug.ouder
(2)
Totale Girale
.
,
(8 ) = (9) (10) = (3) (10) (11)=(9) + (8) . + (2)
82,5 85,0 88,5 88,0 88,5 87,7
197,0 200,9 203.4 208,1 208,7 207',0-
58,1 57,7 57,5 57,3 58,1 57,6
88,2 1 84,0 84,0 86,7 89,2 86,2 86,2 90,7 90,9 92,7 93,7 89,6 90,4 91,3 . 91,8 93,2 95,0 91,2 91,4 93,7 94,1 96,7
205,5 1 202,0 202,8 204,8 209,5 204,4 205,1 209,7 210,7 212,1 214,0 211,3 210,8 209,6 210,9 211,9 216,3 210,8 209,9 212,5 214,8
'58,0 1 58,4 58;6
217,5
•
hoeveel- .:
-I+ + + 1
-,
+
-
57,7 57,4
57,8 58;0
.
:
.
3,9
3,9 2,5.
2,7 0,6 0,3.
4, .1,2 1 3,5 4.- 0,8
4, 2,0
-f 4,7. -
5,) ,
+ 0,7,
56,7 ' 66,9
+ 4,6 F'1,0,
56,3 56,2 57,6 57,1
+ 1,4' + 1,9 2,7
56,4 ,
:held.' t: :,.: 3 , (I2)
56;5 56,0 56,1 56,7 56,5 . 55,9 56,1 55,6
-
-
---0,5, --4,2'
-1-:'1,3' --'0,5,
, -1-',..-4,4. -.J-6,5'
-- 0,9 + 2,6 + 2,1 + 2,9
• Onder aftiek van de kasvoorraden der ge dscheppende instellingen. •• Incl. administratieve parastatale instellingen. 1 Dank zij een nieuwe indeling, werden sedert de maand augustus 1958 de rekeningen op meer dan een maand van de financiële maatschappijen bij de banken uit de geldhoeveelheid verwijderd.
- 141 -7..
GEZAMENLIJKE BALANSEN DER GELDSCHEPPENDE INSTELLINGEN (in miljarden franken)
Saldo •
m em ore
.
ring,-
,
Totaal
i_
" handen van de bedrijven en
posten
parti
(19)
(20)
-
deposito's in buitenlandse gelden sikeirt c handen
van
culieren
e ve n nei;
(21)
particulieren (22)
m
handen van de Schatkist
(28)
Obligatieleningen (dep oaliobanken)
v ersc hil (20) - (21) tot (25)
'
(25)
-65;1 7,4 72,5 174,5 +51,0
1953 Maart Juni September December.
101,4 162,6 104,4 105,9
_65,0 66',3 '66,5 67,3
6,9 6,9 7,3 7,1
71,9 73,2 73,8 74,4
.. 173,3 +49, 1 - 4,6 175,8 +48;8 --.....- 4,0 178,2 +42;3 =--- 3,4 180,3 +52,4 - 4,8
+3,2 47,7 118,0 1,7 - 119,7 35,9 +2;7_47;6 116,7 1,7 0,7 119,1 36,1 +2,-6 48,9- 121,0 1,4 0,3_ 122,7 36,3 +2,7 50,3 120,0 1,6 - 121,6 38,7
43,5 +01,2 +0,3 43,7 +0',3" +0,5 43,6 +0,2 +0,5 45,4 . = +0,1
-3.0' -1,4 -2,0 -1,9
+0,6 +1,5 +1,9 +1,0
201,4 203,6 208,5 209,8
-19,9 -19,3 -19,9 -20,6
-1,7 -1,6 -2,3 -1,5 -
-0,3 -0,5 -1;2 -0,2
-5,1 -1,1 -5,2 -1,2 -5,4 -1,5 -5,3 -1,9
1954 , Maart *Juni _September : December
.102,9 104,3 105,2 106,7
''66,5. 69,9_ 67,1 69,5
7,5 8,1 7,9 7,4
74,0 78,0' 75,6 76,9
176,9 +52,3 - 6,8 182 3 +49 7 .---:' 4,8 180,2 +49,6 - 4,4 183,6 +50,5 - 3,7
+4,3 :49,8' 116,7 1,7 - 118,4 37,4 :+2. 9: ""47,8:-.. 121,6 1,8 0,2 123,6 38,2 +2,7 47,9 120,7 2,1 -= 122,8 38,8 +1,5 48,3 119,9 2,8 1,2 123,9 41,7
45,1 46,2 47,0 49,8
+0,1 +0,3 +0,6 +0,6
+0,2 +1,0 +0,8 +1,0
-1,5 -1,9 -2,5 -1,2
+2,7 +2,6 +2,0 +1,6
207,1 211,6 210,4 215,9
-21,1 -19,6 -20,2 -21,3
-1,4 -1,6 -1,4 -2,0
-0,1 -0,1 -0,1 -0,1
-5,4 -2,2 176,9 -5,5 -2,5 182,3 -5,7 -2,8 180,2 -6,0 -2,9 183,6
1955' Maart Juni September December_..,
407 -5 108,6 109,7 110,7
70 1. 71,7 70,3 73,9
7 1 7,3 7,4 7,9.
77 2 79,0 77,781,8 .
184,7 187,6 187,4 192,5
+53,7 . - 4,7 +52,9 - 4,8 +54,3 - 4,8 +56,1 .- 4,8
+2,4 +2,7 +2,9 +3,4
51-,4 50,8 52,4 54,7
120,4 121,1 120,9 122,3
2,5 3,3: 4,1 5,0
0,1 0,9 1,4 Ó,7
123,0 125,3 126,4 128,0
49,6
+0,7 +0,7 +0,8 +0,1
+1,3 +1,3 +1,3 +1,3
=1,4 -2,0 -1,9 -1,8
+1,3 +2,2 +1,0 +0,9
217,7 221,3 221,4 228,2
-22,3 -22,4 -22,2 -23,4
-1,7 -1,7 -2,0 -.2,4
-0,1 -0,1 -0,1 -0,1
-5,7 -6,1 -6,2 -6,0
-3,2 -3,4 -3,5 -3,8
1956 Maart Juni September December
102:5
74;0 77,0 75,5 77-,5 .
7,5 6,7 7,7 6,5 _.
81,5 83,7 83,2 84,0
191,0 195,1 196,0 198,3
'+58',8 --L 4,9 +59,2 - 3,8 +59,2 - 5,1 +56,9 - 6,1
+3,6 +3,1 +2,-3 '+3,2
57,5 58,5 56,4 54,0
121,8 124,2 123,4 123,4
4,1 4,1 5,0 5,6
0,7 1,4 1,3 2,0
126,6 43,4 129,7 42,1 129,7. 45,1 131,0 49,0
52,0 +0,7 52,6 +1;0 55,3 +0,8 58,4 +0:;7
+1,1 +1,4 +1,4 +1,2
-1,6 -1,4 -1,9 -1,6
+0,5 +1,9 +1,8 +0,6
228,2 24,5 ..2,4 -0,1 233,2 -24,5 -2,8 -0,1 233,3 -23,6 -2,6 234,9 -22,3 -3,2 -0,1
-6,2 -6,6 -6,9 -6,7
-4,0 191,0 -4,1 195,1 -4,2 196,0 -4,3 198,3
77,4' 80,1 73,3 76,1 76,1
7:2 84,6 198,2 +53,2 - 6,2 +3,4
50,4
7,9 6,7 6,4 6,4
88,0 80,0 82;5. 82,5
128,6 4,0 51,5. 127,5 4,2 49,3 124,3 4,2 55,9_ .121,8 4,3 56,1- 121,6 1,8
0,7 1,8 1,2 1,7 1,7
133,3 50,1 60,3 133,5 50,9 61,0 129,7 50,9 60,0 127,8. 52,3 61,5 125,1 52,3 61,5
+1,2 +1,0 +1,3 +1,3 +2,3
-1,5 L1,9 -2,0 -2,3 -0,8
+1,5 +2,7 +2,5 +1,4 +1,4
235,8 238,6 232,5 237,2 237,2
-23,3 -21,9 -22,1 -23,4 -23,4
-3,3 -6,6 -4,4 -3,3 -7,1 -4,4 -3,9 -7,6 -4,5 -3,2 -0,2 -7,5 -4,9 -3,2 -0,2 -7,5 -4,9
76;1 80,4 75,9 82,0
6,4 7,6 8,1 7,2
'82,5 88,0 84,0 89,2
202,0 +70,8 - 4,1 +3,4 209,5 +74,1 - 5,4 +3,4
60,2' 66,2 70,1 . 72,1
0,4 2,0 3,7 4,1
124,9 129,2 125,8 132,9
+1,0 +2,8 +1,1 +3,0 55,8 +1,0 +3,6 56,3 +1,1 +4,1
-0,6 -0,1 +0,2 +0,1
+1,4 +2,6 +2,5 +0,8
238,5 247,7 246,8 255,0
-25,4 -25,0 -26,9 -27,4
-3,0 -2,5 -2,6 -2,6
-0,4 -0,5 -0,5 -0,6
-7,4 -7,8 -8,5 -8,3
-5,3 197,0 -5,8 206,1 -6,3 202;0 -6,6 209,5
119,0 83,1 7,6 120,4 85,9 7,8 118,3 83,0 8,3 .121,3 87,4 7,6 118,8 86,2 7,5
90,7 ;93,7 91,3 : 95.,0 93,7
209,7 214,1 209,6 216,3 212,5
+4,4 +1,4 258,4 +4,7 +1,0 +2,6 262,1 +5,3 +1,1 +2,3 259,7 +5,1 +0,8 +1,7 268,1 139,8 48,5 60,1 +0,6 +5,6 +0,6 +1,7 269,4
-30,1 -29,2 -30,9 --31,5
-3,3 -3,1 -3,1 -4,3
-0,7 -0,6 -0,6 -0,5
-7,8 -8,2 -8,6 -8,6
-6,8 -6,9 -6,9 -6,9
111,4 •112,8 .•- 114,3 . -.- . 113,6 1957 Maart 113,9 Juni 114,4 Septembér Dec. oude reeks 115;5 Dec. n.:reeks 1 115,5 1958 Maart
Juni September December 1959 Maart
Juni September
December 1960 Maart 2
'
114,5 118,1 118,0 120,3
201,9 +53,3...- 4,8 194,4 +51,4 - 4,7 198,0 +57,0 - 3,9 198,0 +57,0 - 3,9
+3,0 +2,6 +2,8 +3,0
197,0 +60,5 '--,- 2;4 +2,1 206,1 +67;5 -• 3;8 +2,5
+70,2 --- 2,9 .+72,2 L 6,5 +70,3 - 5,8 +65,8 - 3,8 +69,5 - 5,2
115,1 1,4 0,3 116,8 36,5 43,3 +0,1 -0,1 -1,6 +0,2 202,3 -18,6 -1,6 -1,4 -5,2 -1,0
(26)
. 102,0
-
50;4
(18)
(10)
Salde•
1952 December
,
4;3 +3,7
(9) •
en ve rp lichtingen tegenover ingeze tenen
(8)
Sa ldo der n iet kort lopende ve rricht ingen van de Na t ionale Kas voor Beroep skred iet en he t Muntfonds
"(7) -
Onder aftrek van Quasi - monetaire verplichtingen der geldscheppende . instellingen • - tegénover.de binnenlandse economie
Ve rschil tus sen de eigen middelen 175en vastgelegde m idde len en pa rt icip aties ( Nat ionale Bank, en depositoba nken )
(6). - .
gen)•
•**-4 va n de n iet e lders ingede e lde vorderingen co
- (5):
lingen
Vorderingen en sc hu lden 171 tegenover n ie t-ge ldsc heppende fina nciële inste ll inge n
- (4) .
Staat
bedra-..
Totaal
pro
instel. •
•
sr:line:e:
Totaal'.
Vorde' ringen . op de
ge financ ie rd door de ge ldscheppende instellingen •
N.B.B.
-
in België gc fina nc. door en buiten " de ge ldschepp. in stelling.
.
Totaal ....
,tingen ninegtet °n-, "(netto-.
,
Diversen
voorschot ten en acceptkredieten aan
•••••
(1)'
,. '* Totaal
:. Andere geld-
Disconto-
kredieten..
bedrijven en particulieren Ne tto voorsc hotten aan het Benten fon ds
geld
in handen •-• van de overhe id
taal
in handen 13 • van de bedrijven en pa rticulieren
Cher- .
Andere netto tegoeden.' en ver1) 1.e-
Vorde ringen op de andere op en bare ontleners
Direct opeisbare activa en .. verplichtingen (nettobedragen)
Giraalgeld -
Data
.... vorderingen op de debet"' en:op andere openbare - ontlenen
Netto goud- • en deviezenvoorraad _
Geldhoeveelheid
85'
122,5 125,0 120,4 126,7
2,0 2,2 1,7 2,1
+3,0 ' 70,3 129,5 2,9 3,9 +4,0 69,7 129,6 3,9 5,0 +6,7- 71,2- 128,0 4,0 2,0 +8,7 .70,7 132,4 4,0 4,6 +8,3 72,6 133,8 4,0 2,0
41,4 43,0 41,4 44,4
48,8 45,7 43,5 43,9
50,1 49,5 52,0
-
+0,8 +0,9 +0,8 +0,8 +0,8
60,2 58,3
136,3 45,2 55,9 +0,8 138,5 44,8 55,8 +0,8 134,0 45,1 55,9 +0,7 141,0 48,1 59,6 +0,7
174,5 173,3 175,8 178,2 180,3
184,7 187,6 187,4 192,5
193,2 201,9 194,4 198,0 198,0
209,7 214,1
209,6 216,3
-36,1 -4,8 -0,5 -8,6 -6,9 212,5
• Incl. de rekeningen van de administratieve parastatale instellingen. 1 Met ingang van december 1957 werden ten gevolge van een meer gade Effileerde splitsing van de vorderingen der geldscheppende instellingen op de overheidsorganen andere dan de Staat, de hierna volgende rubrieken gewijzigd : • Netto gouden deviezenvoorraad : andere nettotegoeden en -verplichtingen • (kolom 8), • Vordering op andere openbare ontlenen • (kolom 11), • Vorderingen en schulden tegenover niet-geldscheppende financiële instellingen • (kolom 17) en • Saldo van de niet elders ingedeelde vorderingen en verplichtingen tegenover ingezetenen • (kolom l8). g De cijfers van de kolommen 8, 9, 10, 11, 18, 17, 18 en 19 zijn voorlopig.
854
OORZAKEN VAN DE VERANDERINGEN IN DE GELDHOEVEELHEID (in miljarden franken) Disconto
Q uasi-monetaire liquiditeiten
Geldhoeveel-
Tijdvak
held
Termijn- Deposito's in deposito's Tegoeden en buitenspeciale landse van de rekenin- geldsoorten van gen der uitvoerders Belgische Schatkist ingezenaar de tenen E.B.U.
Totaal van de geldhoeveelheld en van de VlaaiTotaal
monetaire Ilquiditeiten
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6) = ( 1 ) + (6)
1954 le kwartaal ... 2e kwartaal ... 3e kwartaal ... 4e kwartaal ... Totaal ...
- 3,3 + 5,3 - 2,0 + 3,3 + 3,3
+ 0,5 1,4 -+ 0,5 + 1,1 + 0,7
- 0,1 + 0,1 - 0,2 + 0,7 + 0,5
- 0,1 - 0,1
-I- 0,3 - 1,3 + 0,3 + 1,8 + 1,1
- 3,0 + 4,0 - 1,7 + 5,1 + 4,4
1955 le kwartaal ... 2e kwartaal ... 30 kwartaal ... 4e kwartaal ... Totaal ...
+ + + +
1,1 2,9 0,2. 5,1
+ 1,0 + 0,1
- 0,3 + 0,1 + 0,2 + 0,4 + 0,4
-
+ 0,7 + 0,2 + 1,6 + 2,5
+ + +
1956 le kwartaal ... 2e kwartaal ... 3e kwartaal ... 4e. kwartaál ... Totaal ...
+ + + +
1,5 4,1 0,8 2,4
+ 1,1
-
-
+ 0,4
-
+ 1,1 ± 0,4 . - 1,1 - 0,7 - 0,3
+ + +
+. 0,1 + 0,6 - - 0,7 + 0,2 + 0,2 -
+ 1,1 - 1,4 + 0,8 + 0,8 + 1,3
4+ + +
- 0,2 + 0,1 0,5 - 0,4 + 0,1 -j- 0,1 + 2,0 - , + 0,1 + 0,5 + 4,0 '- 0,6 + 0,4
+ 1,9 - 0,8 + 2,1 + 0,6 + 3,8
+ + +
•
kwartaal .. 2e kwartaal ... 3e kwartaal ... 4e kwartaal ... Totaal...
+ + -
1958 le kwartaal ... 20 kwartaal ... 35 kwartaal ... 4e kwartaal ... Totaal ...
+ +
1957
le
8,9
-
5,8 0,2 3,7 7,5 3,7 0,3 1,0 9,1 4,1 7,5
+11,5
kwartaal ... 2° kwartaal ... " 3e kwartaal ... 40 kwartaal ... Totaal ....
+ 0,2 + 4,3
kwartaal 1 .
- 3,9
1959
1960
le
le
-
4,4
+ 6,7 4- 6,8
-
- 0,2 + 1,2 + 2,1
-
-
0,9' - 0,2 1,2 + 0,5 1,0 + 0,7
+ 1,0
1,4 + 0,2 + 1,3
-
+1,1 + 2,0 -
+ 3,4
4: 2,7 0,8 + 1,7 + 0,6
4- 0,6 - 0,1 -. + 1,2
+ 0,1 -0,1 - 0,1
+ 4,2
+ 1,7
-
0,1
- 0,9 + 1,6 + 1,7 + 5,8
+ 4,5
+ 0,5
+ 0,1
+ 5,1
-
1,8 3,1 0,2 6,7
+11,4 0,4 4,5 0,3 1,7' 5,5
Transacties met het buitenland (excl. de kapitaaltransactie s van de overheid en de officiële schenkingen)
Staat
Andere
aan bij nenlandse bedrijven en parel_
en van culle ren andere bij de overheidsgeldschepfondsen 'pende instel(11)
(12)
(13)
(14)
(15)
(161
(17)
(18) = van (7) tot (17)
+ 0,1 + 0,1 + 0,2 + 0,6 + 1,0
+ 1,0 + 0,2 + 0,3 + 1,7 + 3,2
- 1,3 + 0,8 + 0,6 + 2,9 + 3,0
-
0,1 0,1 0,2 0,3 0,7
-
0,3 0,3 0,2 0,2 1,0
+ 0,1 + 0,2 + 0,2 + 0,5
+ 0,1 + 0,8 - 0,2 + 0,2 + 0,9
+ 0,5 - 0,4 - 0,6 + 1,2 + 0,7
+ 1,7 + 0,1 - 0,8 - 0,3 + 0,7
+ + +
+ 1,4 + 0,5 + 1,7 + 0,5 + 4,1
+ 2,2 - 1,1 - 0,3 + 2,3 + 3,1
- 0,6 + 0,7 + 0,7 + 0,7 + 1,5
- 0,6 + 1,6 + 0,6 + 0,4 + 2,0
- 0,4 + 1,7 - 1,5 + 2,9 + 2,7
+ 0,3 - 0,3 - 0,1 + 0,1 -
-
0,3 0,2 0,2 0,2 0,9
+ 0,1 - 0,1 + 0,1 4-- - 0,1
+ 0,2 + 0,1 - 0,1 + 0,2
- 0,1 - 0,6 + 0,1 + 0,1 - 0,5
- 0,4 + 0,8 - 1,3 - 0,9
+ + +
+ 3,2 + 1,9
- 1,4 + 1,2 2,1 - 1,3 - 3,6
- 0,9 - 0,3 + 0,8 + 0,6 + 0,2
+ 0,2 + 1,3 + 0,3 + 1,0 + 2,8
- 1,0 - 1,3 + 3,0 + 3,9 + 4,6
- 0,2 - 0,4 - 0,3 + 0,2 - 0,7
- 0,2 + 0,1 - 0,1 - 0,1 - 0,5
+ 0,1 + 0,1 - 0,1 + 0,1
- 0,2 + 0,4 -.0,3 ,- 0,1
+ 0,2 + 0,2 - 0,5 + 0,3 + 0,2
- 0,2 + 1,5 - 0,3 - 1,3 - 0,3
- 2,5 + 5,2 + 1,4
+ 3,4 0,4 - 3,1 - 0,4 - 0,5
- 2,0 + 0,1 + 0,1 + 0,2 - 1,6
- 1,3 + 1,6 --, 0,3 - 0,5 - 0,5
+ 1,1 + 0,8 + 1,5 + 3,4
- 0,5 - 0,4 + 0,1 - 0,8
- 0,1 - 0,1 - 0,4 . - 0,6
+ 0,1 + 0,1 - 0,1 - 0,2 - 0,1
- 0,2 + 0,2 + 0,1 + 0,1
+ 0,1 - 0,3 - 0,2 - 0,3 - 0,7
+ 0,8 + 1,2 - 0,3 - 0,8 + 0,9
+ + + +
0,9 2,3 6,7 4,5 1,0
+ 3,9 + 5,6 + 2,8 + 2,6 +14,9
- 0,2 + 3,0 - 4,1 + 7,0 + 5,7
+ 0,2 - 0,1 - 0,6 + 0,4 - 0,1
+ 0,2 + 1,8 + 2,3 -. 0,2 + 4.1
- 3,6 - 3,0 - 2,2 + .0,4 - 8,4
- 0,4 - 0,6 + : 0,2 - 0,8
- 0,4 -:-. 0,5 - 0,5 - 0,3 - 1,7
+ 0,3 + 0,1 - 0,1 + 0,1 + 0,4
+ 0,5 + 0,1 + 0,6 + 0,5 + 1,7
+ 0,2 + 0,4 + 0,2 - 0,3 + 0,5
- 0,2 + 1,3 + 0,2 - 2,3 - 1,0
+ + +
0,9 8,3 2,0 8,1
- 0,2 - 0,1 - 0,3
- 0,3 + 0,1 - 0,1 -, 0,1 - 0,4
+'0,2 + . 0,3 - 0,3 + 0,2
- 0,3 + 0,9 + 0,1 - 0,3 + 0,4
+ 0.7 + 1,3 - 0,7 - 0,6 + 0,7
+ + +
- '
-.0,1
+'0,6
- 0,2
- 0,1
+ 1,2
-
1,0
- 1,3 + 2,8 1,2
-
-
-
+12,6
+ 2,5 + 1,4 + 1,1 .- 0,4 + 0,3 + 0,3 - 0,7 + 3,1 + 3,2 + 4,4
+ 1,2
+. 4,6
- 4,6
+ 1,5
- 0,8
+ 0,3
-- 0;4 - 0,4 - 0,8 -
•
met
posten
3,8 + 5,4 + 0,5 - 1,3 + 0,8
1,0
+ 0,4 + 1,1 + 0,1 + 1,6
• Beweging der directe kredieten aan de overheid + saldo van haar kapitaaltransacties 1 De cijfers van de kolommen 7, 8, 9, 10, 15, 16 en 17 zijn voorlopig.
Totaal
- 2,8 - 1,5 + 0,6 - 4,7
-
0,1
3,6 3,4 2,8 8,4
Salde. mes-
(9)
- 2,1 + 1,3 + 0,3 - 0,8 - 0,3 :- 2,0 + 2,8 + 4,4 + 0,7 + 2,9
+ + +
Diversen Niet kortlopende verrichtingen Niet Kredieten van het elders Muntn" vermelde n fods, niet-geld- kredieten Z en de scheppende aan Nationale Belgische Kas voor financiële ingeze. Beroepsinsteltenen krediet lingen (átldi) (saldi)
(8)
-
+15,3
*
(7)
-
0,9 8,3 2,0 8,1
van de overheid
ten en acceptkredieten
Verschil tussen eigen Obligatiem i ddelen en vastleningen gelegde middelen der + participaties der depositogeldscheppende banken instellingen •
lingen
0,9
1,0
financiering
Tegeldemaking Wi de Staatsschuld
(10)
2,3 6,7 4,5
Monetaire
kredieten, voorschot-
het buitenland. (Overheid : Staat, lagere overheid en administratieve parastatale instellingen.)
3,0 4,0 1,7 5,1 4.4
1,8 3,1 0,2 6,7 +11,4 -
+ + -4--
.0,4 . 4,5 0,3 1, 7 . 5,5
+15,3 3,6 3,4 2,8 •8,4 +12,6
. II. - MAANDSTATEN
856
VAN DE CENTRALE BANK VAN BELGISCH-KONGO EN RUANDA-URUNDI (miljoenen franken) Posten
1959 81 oktober
1959 1959 30 november 31 december
1960 81 januari
1960 29 februari
1960 81 maart
1960 80 april
1960 81 mei
ACTIVA Goud voorraad Tegoed in deviezen omzetbaér in goud Tegoed in Belgische franken : Banken 'en"diverse organismen Certificaten der Belgische Schatkist Andere tegoeden Tegoed in andere deviezen Te ontvangen buitenlandse , deviezen en goud Debiteuren wegens termijnverkopen van deviezen en . goud Handelspapier op Belgisch-Kongo en Ruanda-Urundi. Voorsch. op overheidsf. en edele stoffen Tegoed bij de diensten der Postchecks Overheidseffecten (stat. : art. 6, § 1, nr 3) uitgegeven door Belgisch-Kongo uitgegeven door Ruanda-Urundi Voorschotten (Stat. : art. 6, § 1, nr 4, litt. a en c) aan Ruanda-Urundi aan Belgisch-Kongo aan organ. opger. of beheerd door bijz. welt. bepal. of waarv. de verbintenias. gewaarb. zijn door : Belgisch-Kongo Ruanda-Urundi lkilgische overheidséff. uitgeg. in Kong. fr. Overheidsfondsed : Stat. : art. 6, '§ 1, nre 12 en 13 Stat. : art. 6, § 2, nr 4, al. 2 Gebouwen, materieel, meubelen Diversen
2.100 1.608
2.106 1.467
2.113 1.626
2.118 1.549
1.901 1.378
1.907 1.778
1.910 1.552
1.915 1.797
1
178
1
1
1
135
2
176 136
83 172
171 270
126 469
180 631
120 619
97 619
199 1.116
132
175
263
463
625
616
627
1.136
17
8
22
77
97
105
356. 642 10
277 448 7
281 593 9
326 532 7
616 950 12
657 495 14
643 512 10
401 640 13
1.400
1.575 225
1.415 350
1.565 375
1.615 325
1.615 200
1.965 225
1.810 375
165 4
154 1
135
1
118 1
109
125
1.276
186 4 828
1.623 85 465 222
1.606 88 466 221
1.582 89 480 103
1.575 91 480 49
1.574 100 482 65
1.527 103 486 135
1.527 104 497 111
1.515 105 504 111
10.464
9.943
9.692
9.881
10.613
10.469
10.740
11.869
36
179
.
PASSIVA Biljetten en metalen munten in omloop Rekeningén-coUrant en div. crediteuren : Belgisch-Kongo Ruanda-Urundi Diverse rekeningen-courant Te betélen waarden
6.092
6.041
6.315
6.169
6.163
6.162
6.126
6.319
11 9 1.383 226 7.944
13 19 1.251 227 7.679
16 12 1.017 215 7.423
23 7 1.131 251 7.574
15 10 1.448 635 8.234
16 15 1.499 502 8.351
403 45
559 22
1.392 66
1.047 69
625 45
698 56
--
--
26
12
1.375 299 7.792
1 1.239 190 7.483
5
5
1.311 72
1.042 77
Verbintenissen in buitenlandáe deviezen : .. In omzetbare deviezen In andere ,deviezen
1 13
5 1
Te levereff buitenlandse deviezen en goud
136
177
262
459
630
Diversen
375
Totaal der verbintenissen op zicht
Crediteuren wegens termijnaankopen van deviezen en goud Verbintenissen in Belgische franken : • • Op zicht Op termijn
__
12
__
__
148
__
68
__
43
__
--
__
67
509 2
671
690
1.192
395
426
440
357
495
514
387
Kapitaal
150
150
150
150
150
150
150
150
Reserve- en afschrijvingsfonds
489
489
489
489
489
489
10.464
9.943
9.692
9.881
10.613
10.469
489 10.740
11.869
- 144 -
554
861
III. - BUITENLANDSE EMISSIEBANKEN BANQUE DE FRANCE (miljoenen nieuwe Franse franken)
1960 7 januari
Posten
1960 4 februari
1960 3 maart
ACTIVA
1960 5 mei
1960 7 april
1960 7 juli
1960 9 juni
1980 28 juli
.
GoudvoOrraad
4.322
4.322
4.322
4.322
4.322
4.322
' 4.322
4.322
Dadelijk opeisbare tegoeden in het buitenland
4.072
4.077
4.258
4.747
5.159
5.608
5.362
5.756
84
86
86
74
52
23
15
22
701
438
516
464
553
515
495
366
6.500
6.500
6.500
6.500
6.500
6.500
6.500
6.500
Voorschotten a/h Stabilisatiefonds v/d wisselk. 1 Deelmunten Postrekeningen Leningen aan de Staat Voorschotten aan de Staat 2 Discontoportefeuille :
3.277
3.875
3.026
3.230
1.004
2.635
2.809
2.597
15.808 4.273
14.731
15.107
15.565
16.434
15.454
16.005 .
16.216
4.151
Gedisconteerde binnenlandse wissels Gedisconteerde buitenlandse wissels Wissels door het « Office des Céréales )1, gewaarborgd 3 Wissels ter mobilis. van halflange kred:
1
4.326 1
4.404 1
4.563
1
1
4.629 1
4.723 1
4.760 1
715 10.819
529 10.050
510 10.270
446 10.714
321 11.549
287 10.537
215 11.066
163 11.292
In het binnenl. aangek. verhandelb. pap. 4
2.579
2.280
2.438
2.562
3.083
2.347
3.149
3.328
Voorech. met 30 d. loopt. op overheidsfsen
153
179
161
192
173
171
169
. 184 .
84
78
77
72
74
63
70
73
Wissels welke worden geïncasseerd
285
376
380
223
299
264
237
419
Diversen
586
593
603
601
599
608
612
605
38.451
37.540
37.492
38.521
38.271
38.512
39.747
40.373
34.963 2.452
34.683 2.405
34.742 2.599
36.261 2.309
36.698 2.471
1
1
1
Voorschotten op effecten Voorschotten op goud
Totaal
PASSIVA
Daaeujii opeisbare verbintenissen : Bankbiljetten in omloop Rekeningen-courant : Rekening-courant van de Schatkist Rekeningen-courant akkoorden voor economische samenwerking Rekeningen-courant der Franse en buitenlandse banken en financiële instellingen Andere rekeningen-courant en gelddeposito's; andere dadelijk opeisbare verplichtingen
Kapitaal van de Bank Diversen Totaal
34.421 2.705
33.849 2.543
1
1
34.035 2.451
1
1.656
1.586
1.567
1.548
1.668
1.850
947
886
865
884
856
930
959
150 1.175
150 998
150 856
150 1.033
150 1.021
150 1.027
150 1.054
38.451
37.540
37.492
150 - , 956 38.521
38.271
38.512
39.747
40.373
1.757
•
1 Overeenkoms ■ van 27 juni 1949. Overeenkomst van 29 oktober 1959, goedgekeurd bij de wet van 28 jeCember 1959. Wet van 16 a guetus 1936, decreet van 29 juli 1939 en wet van 19 mei 1941. Decreet van 17 juni 1938.
2 3 4
- 145 -
1.411
:
1.059
BANK OF ENGLAND (miljoenen £)
Posten
1960 6 januari
1960 8 februari
1960 9 maart
862 1960 4 mei
1960 6 april
1900 8 juni
1060 0 juli
1960 8 augustus
Issue department
ACTIVA 11
11
11
11
11
11
11
11
2.186
2.111
2.136
2.186
2.236
2.236
2.286
2.336
Andere effecten
1
1
1
1
1
1
1
1
Munten andere dan goudmunten,
2
2
2
2
2
2
2
2
2.200
2.125
2.150
2.200
2.250
2.250
2.300
2.350
Rijksschuld Andere overheidsfondsen
Bedrag der uitgifte van chartaalgeld Gouden munten en baren
0,4 2.200
0,4 2.125
0,4 2.150
0,4
0,4
0,4
0,4
0,4
2.200
2.250
2.250
2.300
2.350
2.183
2.215
2.245
2.319
67
35
55
31
PASSIVA UitgegeVen Ininkbiljettert : ' • omloop bij het Banking department
2.185
2.098
2.123
2.167
15
27
27
33
'2.200
2.125
2.150
2.200
2.250
2.250
2.300
2.350
•
4.
Bcmking department
ACTIVA 275
288
278
263
220
306
335
356
Disconto en voorschotten
30
27
24
25
31
29
30
42
Effecten
21
20
21
19
18
18
19
19
Bankbiljetten
15
27
27
33
67
35
55
31
1
1
1
1
1
1
1
1
342
363
351
841
337
389
440
449
15
15
15
15
15
4
4
11,
11
10
55
87
125
Overheidsfondsen Andere effecten :
Munten
PASSIVA Kapitaal
15
Reserves Overheidsdéposito's
•
15
15
4
4
4
3
3
13
18
13
11
10
.Incl.; Schatkist, Spaarbanken, Commissarissen van de , Rijksschuld en de Dividendrekeningen Speciale depoSito's Andere deposito's : Banken Andee rekeningen
246
261
255
248
245
240
256
229
64
64
64
65
67
66
351
341
337
389
440
449
64 342
363
146.
-
868
FEDERAL RESERVE RANKS (miljo enen $ ) 1960 6 januari
Posten
1960 8 februari
1960 9 maart
1960 6 april
1960 4 mei
1960 8 juni
18.159 950 19.109 423 437 770 -32
18.112 951 19.063 444 396 572 -30
18.114 938 19.052 344 351 556 -29
1960 6 juli
1960 8 augustus
ACTIVA Goudcertificaten Fonds tot terugbetaling van F.R.-biljetten Totaal reserves goudcertificaten F.R.-biljetten van andere banken Andere kasmiddelen Disconto en voorschotten Leningen aan het bedrijfsleven Accepten rechtstreeks aangekocht Accepten aangehouden krachtens een wederaankoopovereenkomst Overheidsfondsen : Rechtstreeks aangekocht Wissels Certificaten Biljetten Obligaties Totaal rechtstreeks aangekocht Aangehouden krachtens een wederaankoopovereenkomst Totaal der nationale overheidsfondsen
18.186 978 19.164 560 383 1.285 -44
Totaal der leningen en overheidsfondsen Tegoeden op buitenlandse banken Niet-geïnde kasmiddelen Onroerende goederen Andere tegoeden Totaal activa ...
22
18.181 970 19.151 669 510 803 -40 --
18.159 962 19.121 494 465 745 -33
--
--
--
--
18.093 936 19.029 277 344 531 -28 --
17.881 955 18.836 400 407 287 -29 --
2.606 10.507 11.010 2.484 26.607
1.414 10.507 11.010 2.484 25.415
1.224 8.507 13.010 2.484 25.225
1.263 8.507 13.010 2.484 25.264
1.597 8.507 13.010 2.484 25.598
2.161 8.507 13.010 2.484 26.162
2.535 8.507 13.010 2.484 26.536
2.769 8.507 13.010 2.484 26.770
24 26.631
34 25.449
-25.225
57 25.321
290 25.888
-26.162
104 26.640
304 27.074
27.982 -6.063 100 278
26.292 -5.217 101 356
26.003 -4.764 101 211
26.123 -4.984 103 283
26.490 -5.433 103 364
26.747 -5.033 104 206
27.199 -5.164 105 267
27.390 -5.118 105 348
54.530
52.296
51.159
51.462
52.293
51.837
52.385
52.604
OPEISBAAR F.R.-bankbiljetten in omloop Deposito's : Aangesloten banken - reservereken. . U.S.-Schatkist - algemene rekening Buitenlandse Andere Totaal deposito's
28.150
27.547
27.440
27.380
27.248
27.407
27.738
27.617
19.243 650 335 346 20.574
18.021 472 219 344 19.056
17.381 564 200 307 18.452
17.661 417 165 352 18.595
18.217 478 170 303 19.168
17.880 479 207 348 18.914
18.209 325 267 372 19.173
18.308 378 230 358 19.274
Niet onmiddellijk beschikbare kasmiddelen Andere verplichtingen en dividenden
4.588 28
4.404 24
3.949 33
4.159 35
4.556 41
4.173 46
4.145 37
4.375 45
53.340
51.031
49.874
50.169
51.013
50.540
51.093
51.311
Totaal opeisbaar
KAPITAALREKENINGEN Volstort kapitaal Overschot Andere kapitaalrekeningen Totaal passiva Eventuele verplichtingen wegens accepten voor buitenl. correspondent. aangekocht Verpl. wegens len. a./h. part. bedrijfsleven Verhouding der reserves goudcertificaten tot de deposito's en de F.R.-bankbilj.
388 775 27 54.530
390 775 100 52.296
394 775 116 51.159
396 775 122 51.462
398 775 107 52.293
398 775 124 51.837
400 775 117 52.385
402 775 116 52.604
93
125
112
159
168
172
179
183
39,3 %
41,1 %
41,7 %
41,6 %
41,1 %
41,1 %
40,6 %
40,2 %
1 Algemene staat van twaalf federal-reservebanken.
-147-
NEDERLANDSCHE BANK
864
(miljoenen guldens)
Posten
1960 4 januari
1960 8 februari
1960 9 maart
1960 4 april
1960 9 mei
1960 7 juni
1960 4 juli
1960 8 augustus
ACTIVA Goud Vorderingen en geldswaardige papieren luidende in goud of in buitenlandse geldsoorten Buitenlandse betaalmiddelen Vorderingen op het buitenland luidende in guldens Wissels, promessen, schatkistpapier en schuldbrieven in disconto 2 Wissels, schatkistpapier en schuldbrieven door de Bank gekocht (art. 15, onder 4 0 van de Bankwet 1948) Voorschotten in rekening-courant (incl beleningen) 3 Voorschotten aan de Staat (art. 20 van de Bankwet 1948) Nederlandse munten Belegging van kapitaal en reserves Gebouwen en inventaris Diverse rekeningen
4.281
4.281
4.387
4.403
4.403
4.537
4.655
4.733
801 1
809
845
829
855
794
863
780
1
1
1
70
70
68
52
51
50
47
47
478
308
308
363
302
302
282
250
67
12
11
12
11
15
11
35 160 1 7 5.907
40 161
43 161 1 8 5.833
45 159 1 18 5.883
48 171 1 8 5.850
50 172 1 7 5.928
53 172 1 9 6.093
52 171 1 6 6.050
1
6
1 6 5.689
PASSIVA
Bankbiljetten in omloop Bankassignaties Rekening-courantsaldo's in guldens van ingezetenen 's Rijks schatkist Banken in Nederland Andere ingezetenen
4.447
4.246
4.333
4.431
4.435
4.541
4.687
4.613
1.134 466 524
1.115 485
1.173
1.160
1.081
1.129
502 528 130
1.116 372
1.076
538 503 132
617 127
526 420 130
373 570 138
317 682 130
64
144
495 135
Rekening-courantsaldo's in guldens van niet-ingezetenen
87
73
74
60
63
72
86
Buitenlandse circulatiebanken en daarmede gelijk te stellen instellingen Andere niet-ingezetenen
78 9
67
65 9
51 9
54 9
64 8
73
53
6
13
11
6 20 142 71 5.907
17 20 142 76 5.689
12 20 142 79 5.833
17 20 142 53 5.883
19 20 152 45 5.850
21 20 152 46 5.928
18 20 152 49 6.093
17 20 152 55 6.050
Saldo's luidende in buitenlandse geldsoorten Kapitaal Reserves Diverse rekeningen
Waarvan uit hoofde van de liquidatie v. E.B.U en van bilaterale akkoorden Waarvan schatkistpapier (rechtstreeks door de Bank in disconto genomen) 3 Waarvan aan Indonesië (wet van 16 maart 1983 - Staatsblad nr 99)
7
7
7
3
3
2
2
2
8
8
8
8
8
8
8
5
N. B. - Circulatie der door de Bank namens de Staat in het verkeer gebrachte muntbiljetten
104
102
102
103
105
106
107
108
1
1
2
2
- Totaal aan Nederlands schatkistpapier, waarin guldenssaldo's van buitenlandse circulatiebanken en daarmede gelijk te stellen instellingen zijn belegd
- 148 -
866
SVERIGES RIKSBANK (miljoenen Kr.) 1959 81 december
Posten
1960 29 februari
1960 80 januari
1960 81 maart
1960 80 april
1960 81 mei
1960 80 juni
1960 80 juli
377
377
377
377
377
ACTIVA Gouden munten en baren
421
421
378
Meerwaarde van het goud
567
567
509
508
508
508
508
508
1.037
747
963
1.011
1.246
1.261
1.281
1.281
20
21
21
73
169
169
147
178
122
76
14
69
-5
-7
46
21
9
10
9
11
11
11
11
11
Buitenlandse overheidsfondsen • Buitenlandse wissels • Netto-vorderingen op buitenlandse banken en bankiers • Andere buitenlandse tegoeden
4.873
4.753
4.057
4.437
3.982
4.246
4.256
2
2
2
2
2
2
2
2
239
94
89
592
43
344
391
497
56
57
58
58
58
57
57
57
7
7
7
7
7
7
7
7
Munten (andere dan gouden)
23
28
31
31
29
28
29
29
Binnenlandse cheques en bankwissels
13
4
2
39
9
6
20
214
Andere binnenlandse activa
83
69
69
53
56
47
44
68
Aandeel van Zweden in het I.M.F.
776
776
776
776
776
776
776
776
Aandeel van Zweden in het kapitaal van de I.B.H.O. volstort gedeelte
103
103
103
103
103
103
103
103
8.371
7.855
7.784
7.767
7.826
7.671
8.045
8.385
Zweedse schatkistwissels en -obligaties • Binnenlandse wissels • Leningen op onderpand •
4.893
Voorschotten in rekening-courant • Leningen op afbetaling Pensioenfonds gedeponeerd bij het Bestuur der Overheidsschuld
Totaal
PASSIVA Bankbiljetten in omloop 1 Bankwissels Rekening-courantsaldi • Staatsinstellingen Handelsbanken Andere depositohouders
6.266
5.887
5.772
5.727
5.857
5.701
5.983
5.782
7
2
4
1
2
1
1
2
285
144
166
126
160
158
218
140
146 138 1
101 42 1
104 61 1
100 25 1
120 38
2
126 31 1
194 23 1
102 37 1
399
410
957
Deposito's
387
383
399
461
415
Koersverschilrekening
535
538
537
535
617
616
616
616
Andere verplichtingen
166
42
48
59
50
71
91
162
Kapitaal
50
50
50
50
50
50
50
50
Fonds voor leningen op afbetaling
65
65
65
65
65
65
65
65
Reservefonds
20
20
20
20
20
20
20
20
Pensioenfonds
7
7
7
7
7
7
7
7
Overgedragen winst
1
1
1
1
1
1
1
1
133
133
133
582
582
582
582
582
582
582
1
1
8.045
8.385
Winst voor 1959 582
Internationaal Monetair Fonds Internationale Bank voor Herstel en Ontwikkeling Totaal
8.371
7.855
7.784
7.767
7.826
7.671
N. B. De bijkomende dekking der bankbiljetten, (artikel 10 van de wet op de Rijksbank) omvat de met een • aangeduide activa-rubrieken. 1 Het maximum-bedrag der uitgifte van chartaalgeld krachtens de wet nr 188 van 22 mei 1959 bedraagt 6.800 miljoenen Br. -
149
-
BANCA D'ITALIA (miljarden lires) 1959 1959 80 november 81 december
Posten
1960 81 januari
866 1060 29 februari
1960 81 maart
1960 80 april
1980 81 mei
1960 80 juni
172
172
172
172
172
ACTIVA Goudvoorraad Goud in het buitenland, door de Staat verschuldigd Kas 1 Discontoportefeuille Wissels ter incasso Voorschotten op effecten en op goederen en rekening-courantsaldi Deviezen in het buitenland Effecten uitgegeven of gewaarborgd door de Staat Onroerende goederen Diverse debiteuren Diverse vorderingen Voorlopige voorschotten aan de Staat Buitengewone voorschotten aan de Staat Uitgiften door de geallieerde militaire overheid of voor haar rekening Beleggingen in effecten voor rekening van de Schatkist Diverse uitgaven Totaal activa
5
5
5
2 11 417 0,2
2 11 430 0,2
2 10 427 0,2
2 11 425 0,1
2 11 426 0,1
2 12 430 0,1
2 10 430 0,2
2 1.0 425 0,2
66 62
46 62
70 62
84 62
50 62
81 62
65 62
80 62
70
70
74
2.203 3 77 343
2.194 3 77 343
2.176 3 77 343
72 2.041 3 77 343
71 2.012 3 75 343
75 2.000 3 75 488
65 2.021 3 75 488
60 2.064 2 75 488
145
145
145
145
145
128 29
128 42
118 2
108 3
98
5
84 6
74 8
74 22
3.561
3.558
3.513
3.548
3.475
3.490
3.475
3.536
PASSIVA Biljettenomloop 2 Cheques en andere schulden op zicht 3 Rekeningen-courant op zicht Rekeningen-courant op termijn en verplichte reserves der banken Diverse crediteuren Rekening-courant der Schatkist Rekening-courant der Schatkist, bijzonder fonds Staatsthesaurie - meerwaarde voortkomend van de herwaardering van de goudvoorr. Diverse diensten voor rekening v. d. Staat Kapitaal Gewoon reservefonds Buitengewoon reservefonds Winsten van het lopende dienstjaar Voorlopig winstsaldo van vorig boekjaar Totaal passiva en eigen middelen
2.007 13 93
2.238 28 130
2.078 14 91
2.032 14 74
2.035 17 81
2.053 14 80
2.063 14 73
2.095 17 106
987 164 234
772 172 146
884 175 242
825 178 324
831 177 226
808 162 268
814 167 235
723 183 309
17
17
17
17
17
17
17
5
13 0,3 2 2 29
8 0,3 2 2 43
63 14 0,3 3 1 3 1 3.548
63 17 0,3 3 2 5 1 3.475
63 13 0,8 3 2 7 -3.490
3.475
3.561
3.558
6 0,3 3 1 1 1 3.513
63 15 0,3 3 2 9 __
63 7 0,3 3 2 23 3.536
Deponenten van effecten en waarden (orderekening) Schatkistgeld (netto) Bank- en schatkistgeld (netto) Betaalmiddelen Gedane disconteringen Gedane voorschotten Contantverrichtingen door de Verrekeningskamers vereffend
3.737 60 2.064 6.185 119 415
3.604 62 2.297 6.618 201 643
3.617 63 2.139 6.348 73 472
3.859 63 2.094 6.262 48 529
3.952 65 2.099 6.340 138 478
3.855 66 2.118 6.378 193 520
4.131 67 2.130 6.439 78 500
5.662
6.118
8.402
7.953
7.821
7.415
7.262
7.022
7.689
1 Omvat de biljetten en munten voor rekening van de Schatkist 2 Omvat de biljetten bij de echatkiet 3 Omvat waarden en assignaties
9 1 11
8 2 16
8
8 1 10
8 1 11
7 1 10
7 1 10
6
1 10
- 150 -
43 572
11
86'
DEUTSCHE BUNDESBANK (miljoenen D.M.) 1959 7 december
Posten
1960 7 januari
1960 8 februari
1960 7 maart
1960 7 april
1980 7 mei
1960 7 juni
1960 7 juli
ACTIVA 10.905
10.934
10.949
10.999
11.103
11.233
11.365
11.524
Tegoeden bij buitenlandse banken en geldmarktbeleggingen in het buitenland
7.483
7.668
7.923
8.291
9.046
9.849
10.435
11.907
Buitenlandse munten, wissels en cheques
127
125
135
141
156
142
172
170
Kredieten aan internationale instellingen en consolidatiekredieten aan buitenlandse centrale banken
5.156
4.819
4.515
4.521
4.499
4.465
4.493
4.436
2.915
2.832
Goud
waarvan : a) aan E.B.U. b) aan Wereldbank
3.479 1.489
3.156 1.486
2.994 1.381
2.994 1.381
2.976 1.381
2.915 1.406
1.441
1.481
135
129
123
114
110
Duitse pasmunten
84
113
137
Postchequetegoeden
119
177
96
117
124
110
201
138
1.402
901
1.556
2.533
2.191
1.315
2.469
2.498
--
82
20
--
50
61
49
76
Binnenlandse wissels Schatkistwissels en renteloze schatkistbons
25 46
39
25
51
36
31
Kaskredieten
416
215
12
340
411
407
5
9
Effecten
235
234
234
232
228
226
225
224
4.248
5.691
5.298
6.461
5.369
5.137
5.187
5.089
1.181
1.211
1.211
1.247
1.262
1.277
1.336
1.336
404
330
225
206
204
198
216
289
32.316
34.356
34.778
34.523
36.317
37.867
Vorderingen tegen onderpand van effecten
Compensatievorderingen schuldbrief
en
renteloze
Kredieten aan de Staat wegens deelneming aan het kapitaal van internationale instellingen Andere activa
31.831
32.457
PASSIVA Bankbiljetten in omloop
18.665
17.872
17.594
17.965
18.238
18.378
18.785
18.901
Deposito's :
10.571
12.051
12.262
13.881
14.047
13.968
15.090
16.569
8.870
9.426
9.513
11.233
11.086
11.275
12.732
13.184 3.171
a) kredietinstellingen (incl. Postchequediensten en Postspaarkassen
1.454
2.407
2.539
2.435
2.750
2.483
2.144
c) andere binnenlandse depositohouders
247
219
210
218
211
210
214
214
Verplichtingen uit transacties met het buitenland
749
662
685
673
644
470
475
443
352 397
289
288 397
282
156
302 173
320
391
244 400
314
373
Voorzieningsfonds
671
655
655
655
655
806
806
806
Maatschappelijk kapitaal
290
290
290
290
290
290
290
290
Reserves
522
522
522
522
522
562
562
562
Andere passiva
363
405
308
370
382
49
309
296
31.831
32.457
32.316
34.356
34.778
34.523
86.317
37.867
b) officiële depositohouders
deposito's van buitenlandse houders andere
-151-
123
BANQUE NATIONALE SUISSE
868
(miljoenen Zwitserse franken) 1960 7 januari
Posten
1960 6 februari
1960 7 maart
1960 7 april
1960 7 mei
1960 7 juni
1960 7 juli
1960 6 augustus
ACTIVA 7.860
7.904
7.753
7.645
7.645
7.688
7.675
8.385
560
526
425
433
417
531
441
677
Binnenlandse wissels
58
50
46
50
51
52
52
52
Wissels Schatkistb. v. het Z wits. Eedgenootsch.
58
50
46
50
51
52
52
62
Goudvoorraad Deviezen
-
Voorschotten op onderpand Effecten
-
-
-
-
-
-
31
6
10
11
12
18
22
18
44
44 1
44
44
1 43
1 43
44 1
43 1
43 1
43
42
42
43 1 42
-
kunnende dienen tot dekking andere
-
44
43
16
13
18
16
15
20
17
17
7 6
10 6
11 5
8 7
14 6
10 7
10
in het buitenland
9 7
Andere actiefposten
36
27
30
28
27
33
32
30
8.595
8.570
8.324
8.227
8.211
8.385
8.282
9.222
52
52
52
52
52
Correspondenten in Zwitserland
Totaal
7
PASSIVA Eigen middelen
51
51
51
Bankbiljetten in omloop
6.077
5.746
5.794
5.877
5.881
5.950
6.023
6.064
Andere dadelijk opvraagbare verbintenis.
2.273
2.588
2.292
2.112
2.090
2.193
2.013
2.911
2.033
2.499
2.010
1.872
1.607
1.686
1.627
2.589
240
139
282
240
483
507
386
322
194
185
187
186
188
190
194
195
8.595
8.570
8.324
8.227
8.211
8.385
8.282
9.222
Girorekeningen van handels- en industriële banken Andere dadelijk opvraagbare verbintenissen
Andere passiefposten Totaal
DISCONTOVOET DER VOORNAAMSTE CIRCULATIEBANKEN (*) (op 31 juli 1960)
86'
(in. pet. vanaf de aangeduide datum) België Kongo en Ruanda-Urundi Denemarken Duitsland Finland Frankrijk Griekenland Groot-Brittannië Ierland Italië
24 ,decemb. 1959 11 januari 1960 26 januari 1960 3 juni 1960 1 maart 1959 23 april 1959 1 mei 1956 23 juni 1960 30 juni 1960 7 juni 1958
4,- 1 5,- 2 5,50 5,-6,4,10,6,5,50 3,50
Nederland Noorwegen Oostenrijk . Portugal Spanje Turkije Verenigde Staten (Federal Reserve Bank of New-York) ... Zweden Zwitserland
16 novemb. 1959 14 februari 1955 17 maart 1960 12 januari 1944 11 april 1960 6 juni 1956
8,50 3,50 5,2,50 5,75 6,-
10 juni 1960 15 januari 1960 26 februari 1959
3,50 8 5,2,-
(•) Canada : sedert 1 november 1966 discontovoet bepaald de donderdag van elke week. 1 Sedert 4 augustus 1960 : 5 pct. Discontovoet der bij een bank gedomicilieerde accepten en warrants. Voor de andere discontovoeten, zie tabel 2. 2 Discontovoet der bij een bank gedomicilieerde accepten. 3 Sedert 12 augustus 1960 : 8 pct.
- 152 -
Staten in duizenden Zwitserse goudfranken -
-
--------------
-- --
LP S
[eenheden van 0,29032258... g. fijn goud (art. 5 der statuten)] 80 april 1960
ACTIVA
I. Gouden baren en munten
1.513.298
II. Kasmiddelen en banktegoeden op akIlt III. Herdiscontopapier :
pct.
44,21.447.912
37,21.504.297
38,5
2. Schatkistpapier
IV. Diverse wissels mobiliseerbaar op aanvraag Deposito's op termijn en voorschot ten
:
38.307
1,3
1,1
84.176 647.179 41.198
45.193
1,2
680.886
731.355 2,2 12,5
2,2 16,6
91.261 589.625
2,3 15,1
1,0
42.664
14,5 0,3 0,9
15,3 0,4 2,4
1,1
596.313 13.614 95.549 1.432
0,0 1,4
-54.524
-1,4
706.437
530.973
:
479.275 10.208 16.102
--
1.416 23.972
14,0 0,3 0,5
--0,0 0,7
725.943
1.Goud : a) op ten hoogste 3 maanden ... b) van 3 tot 6 maanden c) van 6 tot 9 maanden d) van 9 tot 12 maanden e) op meer dan één jaar 2. Munt : a) op ten hoogste 3 maanden ... b) van 3 tot 6 maanden c) van 6 tot 9 maanden d) van 9 tot 12 maanden e) meer dan één jaar
op
VIL Diverse activa
563.912 10.208 35.361 41.206 1.428 54.322
1,1
761.432
1,9 0,0 1,1 0,8
49.387 14.023 60.059
441.383 13.814 10.665 61.643 68.544
12,9 0,4 0,3 1,8
452.545
2,0 0,0
--
89.975 69.867 36.792 76.430 1.034
0,0
807.274
849.078
64.141 448 36.183 29.122
755
VIII. Eigen middelen aangewend in uit
50.140
-
a) op ten hoogste 3 maanden _. b) op ten hoogste 3 m. (goud) c) van 3 tot 6 maanden d) van 6 tot 9 maanden e) van 9 tot 12 maanden f) op meer dan één jaar
VI. Andere effecten en titels
74.949 428.076
1,3 0,4 1,5
-
11,6 2,3 1,8 0,9 2,0 0,0
26.534 27.811 55.820
--
375.095 105.255 73.257 52.568 90.934 1.231
Totaal activa .-
68.291
--
9,6 2,7 1,9 1,3
2,3 0,0
Totaal ...
68.291
1,7
68.291
1,7
3.423.519 100,03.895.445 100,03.911.268 100,0
9.263 1. Wettelijke Reserve 13.343 2. Algemeen Reservefonds 1.651.947 III. Deposito's (goud) • 1. Circulatiebanken : a) van 6 tot 9 maanden 99.568 b) van 3 tot 6 maanden 433.099 c) op ten hoogste 3 maanden _. 938.236 d) dadelijk opvraagbaar 2. Andere deposanten : a) van 6 tot 9 maanden 5.893 b) van 3 tot 6 maanden 34.608 c) op ten hoogste 3 maanden ._ 140.543 dadelijk opvraagbaar 1.407.914 IV. Deposito's (munt) • 1. Circulatiebanken : 106.751 a) op meer dan één jaar 1.414 b) van 9 tot 12 maanden c) van 6 tot 9 maanden 87.315 d) van 3 tot 6 maanden 929.420 e) op ten hoogste 3 maanden ._ 14.034 f) dadelijk opvraagbaar 2. Andere deposanten : a) van 9 tot 12 maanden b) van 6 tot 9 maanden 30.639 c) van 3 tot 6 maanden 218.922 d) op ten hoogste 3 maanden _. 19.419 e) dadelijk opvraagbaar 50.272 V. Diversen
---
d)
----
VI. Betaalbaar dividend op 1 7 1960 ... VII. Verlies en Winstrekening : -
-
Overdn v.h. soc. boekj. afg. 31-3-59 Winst v.h. soc. boekj. afg. 31-3-60 Overdracht
VIII. Fonds voor eventuele lasten Totaal passiva
Uitvoering van de accoorden van Den Haag van 1930 : Deposito's op lange termijn :
In Duitsland belegde gelden : (zie noot 2) 1. Vord. op de Reichabank en de Golddiskontbank; wissels v. de Golddiskontbank en v. het best. der Spoorw.; bons van het best. van het Postwezen (vervallen) . 2. Schatkistwissels en -bons van de Duitse Regering (vervallen) ...
2,0
II. Reserves •
125.000 22.606
1. Deposito's van de Regeringen schuldeisers op rekening van de Annuiteiten-Trust (zie noot 3) 2. Deposito van de Duitse Regering
-9.280
3,7 0,7
--2,9
1,0 4,1
3,2 0,6
1.954.322
1.942.796
34.535
0,9 5,3 213.809 13,6 534.223 26,0 1.050.497
-5.894 21.132 140.548
106.364 1.425
27,1 0,4
271.407 903.764 26.415
--0,9 6,4 0,6 1,5
__
--0,2 0,5 3,6
--
2,7 0,0
25.259
13,7 26,9
-0,1 0,5 3,0
__
__2,7
1.428
0,0 8,7 22,2 0,4
340.554
23,2 0,7
868.469 14.927
5,5 0,5 0,7
--
---
0,3
24.595
0,6
---- ---- -6,3 245.909 18.656 30.181 16.000 7.829
0,5 0,8 0,4 0,2
-
9.280 15.315
-
--
169.500
-5,5
106.647
--7,0
-- ---30.716 0,8 214.029 20.043
__ 5.894 21.132 117.241
3,2 0,6
1.596.590
--
4,6
125.000 23.372
10.029 13.343
3,1 0,0
-2,5
pct.
9.263 13.343
1.574.163
9.280
-156.500
125.000 22.606
208.084 12,6 529.461 27,41.014.668
--0,2
30 juni 1960
pct.
I. Kapitaal :
--
0,7 0,7 1,4
-
voering der overeenk. v. Den Haag van 1930 voor belegg. in Duitsland
pct.
Aandelen waarvan 25 pct. gestort
1,3
31 mei 1960
80 april 1960
PASSIVA
juni 1960
pct.
503.025
1. Handelswissels en bankaccepten
V.
42.927
80
31 mei 1960
pct.
7.829 4,4
169.500
4,3
3.423.519 100,03.895.445 100,0 3.911.268 100,0
228.909
228.909
228.909
152.606 76.303
152.606 76.303
152.606 76.303
221.019
221.019
221.019
76.181
76.181
76.181
Eigen middelen aangewend in uitvoering der overeenk. (zie hierboven)
68.291
68.291
68.291
297.200
297.200
297.200
Totaal ...
297.200
297.200
297.200
Noot I. - Zijn in deze staat niet begrepen het « earmarked • goud, de effecten en andere titels die voor rekening der circulatiebanken en andere deposanten worden bewaard. Zijn hierin ook niet begrepen het « earmarked goud, de tegoeden in banken, de effecten en andere titels gehouden door de Bank in hoedanigheid van Agent van de Europese Organisatie voor Economische Samenwerking (Europese Betalingsunie), van Overeengekomen Derde luidens het contract van inpandgeving afgesloten met het Hoge Gezagsorgaan van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, alsook van lasthebber-trustee of financieel Agent voor internationale leningen. Noot 2. - Luidens een Overeenkomst van 9 januari 1958, afgesloten tussen de regering van de Duitse Bondsrepubliek en de Bank, en die deel uitmaakt van het Akkoord over de Duitse buitenlandse schulden van 27 februari 1958, werd overeengekomen dat de Bank, niet voor 1 april 1966 de terugbetaling zou eisen van de hoofdsom harer beleggingen in Duitsland, die hierboven aangegeven zijn, met inbegrip van de desbetreffende achterstallige interesten per 81 december 1952. Noot 8. - De Bank ontving van de Regeringen wier deposito's gelijk zijn aan de tegenwaarde van 149.920.880,- Zwitserse goudfranken, bevestiging dat zij haar niet uit hoofde van deze deposito's de transfers mogen vragen van hogere bedragen dan die waarvan zij zelf de terugbetaling en de overmaking door Duitsland in de door de Bank erkende munten al kunnen verkrijgen.
INHOUDSTAFEL DOORLOPENDE MAANDSTATISTIEKEN (De gegevens vergezeld van het letterteken a v » zijn als voorlopig te beschouwen) GELDMARKT. Ia. — Officieel rentetarief voor disconto en beleningen Ib. — Rente van het daggeld en van het geld op zeer korte termijn Ic. -- Discontovoet van de Schatkistcertificaten II. — Rentetarief voor bankdeposito's en tegoeden bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas III. — Markt van het daggeld en van het geld op zeer korte termijn IV. — Discontovoet der voornaamste circulatiebanken
Tab. 2 2 2 4 8 86 8
EDELE METALEN. Notering der edele metalen
9
VALUTAMARKT. Officiële wisselkoersen vastgesteld door de in Verrekeningskamer te Brussel vergaderde bankiers
10 1
KAPITAALMARKT. I. — Noteringen van enkele overheidsfondsen II. — Maandindexcijfers der aandelennoteringen op de Beurs te Brussel en Antwerpen III. — Omzet op de Beurs te Brussel IV. - Rendement van vast renderende waarden op de Beurs te Brussel V. — Emissies van de Nijverheids- en Handelsvennootschappen : Retrospectief overzicht VI. — Leningen uitgegeven door de Overheid VII. — Bankoperaties van het Gemeentekrediet VIII. — Hypotheekinschrijvingen
14 15 1 15 2 16 17 1 18 19 20
Tab. PRODUKTIE. I — Indexcijfers der bedrijvigheid en der industriële 50 produktie II. — Brandstoffen en metallurgische produkten ... 55 1 en 55 2 56 1 III. — Textielgoederen IV. — Diverse produkten 56 2 58 V. - Elektrische energie 59 VI. — Gas VERBRUIK. I. — Maandelijkse indexcijfers van de verkoop van verbruiksartikelen : basisgemid. 1958 = 100 ... 65 2 en 65 8 66 II. — Tabaksverbruik III. — Slachtingen in de 12 voornaamste slachthuizen 67 van het land VERVOER. I. — Bedrijvigheid van de Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen : a) bédrijfsontvangsten en -uitgaven b) wagens aan de nijverheid geleverd c) verkeer : 10 algemeen spoorverkeer 20 zware goederen A) gezamenlijk verkeer B) binnenlands verkeer II. — Bedrijvigheid van de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen III. — Havenverkeer : a) Haven van Antwerpen b) Haven van Gent IV. — Algemene beweging der binnenscheepvaart BUITENLANDSE HANDEL. Nomenclatuur der afdelingen volgens de typeclassificatie van de internationale handel (T.C.I.H.)
70 1 70 2 70 2 70 8
70' 71 1 71 2 72
75
WERKLOOSHEID.
RIJ KSFINANCIEN.
I. II. III. IV.
25 1 I. — Stand van de Staatsschuld II. — Stand van het bezit aan overheidsfondsen van de 25 2 Nationale Bank van België 25 8 III. - Overzicht van de uitvoering der begroting 26 IV. - Opbrengst van de belastingen
— Gehele en gedeeltelijke werkloosheid — Indeling der gecontroleerde werklozen per provincie — Daggemiddelde der gecontroleerde werklozen — Indeling der gecontroleerde werklozen naar bedrijfsgroep
81 1 81 2 81 2 81
'
BANK- EN GELDSTATISTIEKEN. INKOMEN EN SPAREN. I. — Rendement der Belgische en• Kongolese vennootschappen op aandelen : Retrospectief overzicht II. — Algemene Spaar- en Lijfrentekas : Inlagen op de spaarboekjes der particulieren III. — Indexcijfer van de bruto-uurbezoldigingen der arbeiders
30 2 31 32
LOOP DER ZAKEN. I. — Bedrijvigheid der Verrekeningskamers : (Debetverrichtingen) II. — Postcheque- en giroverkeer
35 36
PRIJZEN. a) Indexcijfers der groothandelsprijzen in België b) Indexcijfers der groothandelsprijzen in België en in het buitenland c) Indexcijfers der kleinhandelsprijzen in België
45 1 45 2 46 — 154 ---
I. — België : Algemene Staten der banken Nationale Bank van België : Weekstaten Snelheid van de girale geldomloop in België Binnenlandse geldhoeveelheid Gezamenlijke balansen der geldscheppende instellingen Oorzaken van de veranderingen in de geldhoeveelheid II. - Centrale Bank van Belgisch-Kongo en RuandaUrundi : • Maandstaten III. — Buitenlandse emissiebanken. Staten : Banque de France Bank of England Federal Reserve Banks Nederlandsche Bank Sveriges Riksbank Banca d'Italia Deutsche Bundesbank Banque Nationale Suisse Discontovoet der voornaamste circulatiebanken IV. — Bank voor Internationale Betalingen, te Bazel
861
85 2 85 5 85 ' 85 ' 85 ' 85 0 86 1 86 2 86 8 86 ' 86 6 86 e 86 7 86 8 86 8 87
Abonnementsprijs per jaargang
fr 250 voor België. fr 300 voor het buitenland.
De betaling moet vooraf geschieden door overmaking op postgironuramer 500 der Nationale Bank van België, of op de in haar boeken geopende rekening-courant onder de rubriek a Tijdschrift voor Documentatie en Voorlichting ›. De abonnenten worden verzocht op te geven welke uitgave zij wensen te ontvangen : de Nederlandse of de Franse.
+t
DRUKKERIJ OER NATIONALE BANK VAN DELOle HOOFDINGENIEUR VAN DE DRUKKERIJ
CH. AUSSEMS IS, NATIeNeOUARC. BRUSSEL 6