Tijd in de klassieke beschaving(en) en Byzantium. 1. Dat het begrip “tijd” via zeer verschillende invalshoeken bekeken kan worden wordt uit de diversiteit aan onderwerpen in deze cursus onmiddellijk duidelijk. 2. Die diversiteit is binnen het kader van de klassieke oudheid en Byzantium eveneens groot, maar ingeperkt door de maatschappelijke conteksten van die perioden zelf. Behoefte tot standaardisering groeit; Caesar met kalenderhervorming. Verschuivende tijd-schrikkeljaren/dagen/”carnaval”. 3. Assyrië/Babylonië: waarneming der hemellichamen, planeten. Voorspellingen. Landbouw. 4. Egypte: datum van het wassen van de Nijl. Indictio-indeling, overgenomen door Romeinen en Byzantijnen. 5. Griekse kalender(s): Homerus, Hesiodus (“Werken en Dagen”), de Olympische spelen sinds 776 v. Chr.; telling naar archonten; geschiedenis naar generaties (Herodotus), naar seizoenen (Thucydides). Tijd bij Parmenides, Heraclitus, Aristoteles. 6. Romeinen: stichting van Rome (753 v. Chr.); telling volgens koningen, consuljaren, censoren, praetoren (met jaarlijkse wetgeving), lustra, keizers. De vluchtige jaren, “carpe diem” (Horatius). 7. Byzantijnse tijd: keizer-/patriarchen-/kalief-jaren; orthodoxe jaartelling tgo Juliaanse/Gregoriaanse jaartelling.
Ad 1. Dat het begrip “tijd” onder vele gezichtshoeken bekeken kan worden is al duidelijk uit de opzet van deze cursus, die vele aspecten van het begrip ‘tijd” aan de orde zal laten komen. In onze tijd is in bepaalde opzichten een consensus over de tijdsindeling in het dagelijks leven gegroeid. Bij de jaarwisseling, nu vastgelegd op 1 januari, ziet men de feestelijke inhuldiging zich binnen 24 uur afspelen al naar gelang de tijdzone waarin de begroeting zich afspeelt. In de oudheid was een dergelijke overeenstemming volstrekt ondenkbaar. Onze tijdsindeling is mogelijk gemaakt door de globalisering en snelle communicatiemiddelen. Binnen de doorgaans zeer beperkte gemeenschappen in de oudheid was zo’n indeling ook niet relevant. Integendeel, wie het artikel Zeitrechnung in de Kleine Pauly-Wissowa opslaat wordt geconfronteerd met 16 dichtgedrukte kolommen waarin allerlei systemen van tijdrekening worden gepresenteerd, in een onvoorstelbare diversiteit van benadering. Deze stuk voor stuk aan de orde te stellen zou een college van vele uren vergen, en is dus uitgesloten. Ik zal mij dus beperken tot een paar hoofd-aspecten. Een aspect is gekoppeld aan de condition humaine. Bij iedere volwassene leeft het besef van een verleden en de eigen positie daar tegenover. Hij ziet zijn ouders, zijn grootouders en kan zo ook voorouders postuleren. Het heden is momentaan en als begrip alleen maar hanteerbaar als fictie, nl. met uitschakeling van de feitelijkheid dat de seconde van dit ogenblik al tot het verleden behoort maar nog geen toekomst is. De toekomende tijd is een fictie die men construeert uit de gang van zaken uit 1
het verleden en uit de constatering van situaties, bijvoorbeeld bouwwerken, die er blijkbaar al waren voordat men zelf bestond. Zo kan men extrapoleren dat er ook zaken zullen bestaan of ontwikkeld zullen worden als men zelf uit het ondermaanse vertrokken zal zijn.
Ad 2 Voor een natuurkundige is tijd een ander waarnemingsmiddel dan voor een lid van een landbouwende gemeenschap of een stam van veeteeltbedrijvers. Voor beiden geldt het belang van de seizoenen, in de landbouw zaai- en oogsttijd, in de veeteelt tijd van fokken en plaats voor grazen en drinken. De indeling van de dag heeft als duidelijke componenten de zonsopkomst en –ondergang; wat de maan betreft, kon men constateren dat hier een cyclische verandering zich voltrekt van eerste kwartier tot volle maan en weer terug in een periode van ongeveer 28 dagen. Overeenkomst in de opvolging der seizoenen leidde tot de constatering dat ook daar een cyclische rondgang vast te stellen was van 12 manen gelijk aan één jaar, helaas niet congruent verlopend, waardoor met tel-trucs gerekend ging worden van maanden van 30 dagen en jaren van 360 dagen, om tot de conclusie te komen dat er dan toch seizoen-verschuivingen plaatsgrepen, soms gerepareerd met schrikkeldagen, schrikkelweken of zelfs schrikkelmaanden, totdat de Romeinse veldheer/dictator Julius Caesar het jaar liet uitkomen op 365 ¼ dag (de Juliaanse kalender), later verfijnd door Paus Gregorius, de indeling zoals wij die kennen.
Ad 3 Er zijn aanwijzingen dat in het Tweestromenland reeds in het derde millennium (misschien zelfs eerder) systematisch studie werd gemaakt van de sterrenhemel. Uit die tijd dateert de benoeming van zon, maan en de planeten Mercurius, Venus, Mars, Jupiter en Saturnus. Vooral Venus werd in verband gebracht met het vegetatieve leven op aarde. De Sumeriërs bouwden reeds waarnemingstorens bij hun tempels om de hemel te bestuderen en trokken uit de constellaties conclusies omtrent landbouw en de levens van de machthebbers. Religieuze beleving hing samen met de “berichten” uit de hemelsfeer. Er zijn aanwijzingen van juiste voorspellingen van maansverduisteringen en in de bibliotheek van koning Assurbanipal (669-627 v. Chr.) zijn vele tabletten bewaard gebleven met toekomstvoorspellingen. Ook een sterrencatalogus is in die bibliotheek aangetroffen. Uiteraard kwam ook daar de discrepantie tussen zonnejaar en maanmaanden naar voren. Maanden werden op 30 dagen gesteld, men liet het jaar beginnen met het voorjaarsequinoctium. Om maan- en zonnejaar met elkaar in evenwicht te brengen werden schrikkeldagen ingevoerd, in Babylon bij decreet van de koning, in Egypte gekoppeld aan de geboortedagen van de grote goden Osiris, Horus, Seth, Isis en Nephthys, dagen waarop niet gewerkt werd.
Ad 4
2
In Egypte speelde de 1ste Thot een belangrijke rol. Het was (theoretisch) de dag van de opkomst van de Hondsster en het begin van het wassen en overstromen van de Nijl. De ¼ dag werd echter verwaarloosd en zo “wandelde” de 1ste Toth door het jaar heen om na 1460 jaar op het oorspronkelijke punt terug te keren, een feestdag die in 139 n. Chr., onder het 2de consulaat van Antoninus Pius en Bruttius Praesens uitbundig gevierd werd. Men stelt dat de Egyptische kalender tussen 2800 en 2775 v. Chr. is aangevangen. Ook de jaarindeling werd aan landbouw gekoppeld: de tijd van de overstroming, de tijd van het inzaaien en de tijd van de oogst. Onder het Romeins bewind in Egypte werd een belastinggeneratie op 15 jaar gesteld (indictio), een dateringssysteem dat over het hele rijk werd uitgebreid en in het Byzantijnse rijk de voornaamste dateringsgrondslag bleef.
Ad 5 In de Griekse oudheid wemelt het van dateringsstelsels. De epen van Homerus kennen eigenlijk geen dateringssysteem. De Ilias geeft alleen een episode uit de Trojaanse oorlog weer, beheerst door de ruzie tussen de legeraanvoerder Agamemnon en zijn belangrijkste krijger, Achilleus, het sneuvelen van Achilleus’vriend Patroklos en de dood van Hektor door de ontketende Achilleus. De indeling is per dag. In de Odyssee zwerft Odysseus na de val van Troje 10 jaar lang door de Mediterrane wereld alvorens op Ithaka bij zijn trouwe Penelope terug te keren. Dit ligt anders bij de dichter-landbouwer Hesiodos ±700 v. Chr., die voorschriften geeft voor de landbouwwerkzaamheden door de seizoenen heen. Op zijn naam staat ook een beschrijving van de dagen van de maand met tips voor de voorbereiding van bepaalde handelingen. Als iemand, dan is zeker de landman zich steeds bewust geweest van de relatie weersomstandigheden en mogelijke werkzaamheden, waarbij de weersomstandigheden in de hand lagen van hogere instanties, die met offers en gebeden gunstig gestemd moesten worden. Het in acht nemen van de juiste tijdstippen was daar van groot belang. Dat geldt ook voor de oorlogvoering; ook Alexander de Grote gaat geen veldslag in zonder dat offers aan de goden zijn gebracht of zieners zijn geraadpleegd. Een andere tijdsbenadering komt naar voren bij de historieschrijvers, om te beginnen bij de vader van de geschiedschrijving, Herodotus. Bij hem spelen diverse systemen een rol. Vóór Herodotus kende men reeds de zg. chronographen, plaatselijke geschiedschrijvers. Herodotus levert daar zelf een mooi voorbeeld van in zijn verhaal over Polykrates van Samos. De activiteit van deze piraat is precies gedateerd door zijn correspondentie met koning Amasis van Egypte, die hem waarschuwt voor zijn te grote voorspoed. Polykrates gooit dan om zichzelf te treffen een kostbare ring in zee; in een bijzondere vis die een Samische visser hem komt aanbieden wordt de ring weer teruggevonden. Het kan niet anders of het liep slecht af met Polykrates, die door de Perzen gevangen genomen wordt en opgehangen. Een andere methode van Herodotus ter datering is het rekenen met generaties en koningslijsten. Hij stelt ergens dat drie generaties 100 jaar omvatten; elders rekent hij met 40 jaar per generatie. De andere grondlegger van de geschiedschrijving, Thucydides, rekent eveneens met
3
generaties, maar gebruikt in zijn beschrijving van de Peloponnesische oorlog een indeling in seizoenen. Voor benadering van de werkelijke historische gebeurtenissen spelen archontenlijsten van diverse steden, of de Spartaanse koningen in Sparta een wezenlijke rol. Een zeer bijzonder dateringsinstrument werd in de Griekse wereld geleverd door de Olympische spelen, aangevangen in 776 v. Chr. Lijsten van winnaars bij die spelen en verwijzingen in documenten en geschiedschrijvers naar het zoveelste jaar van de zoveelste Olympiade laten een vrij exacte tijdsvaststelling toe. Bij de voor-Sokratische filosofen speelt tijd slechts zijdelings een rol. In de theorie van het “absolute zijn” van Parmenides bestaat tijd niet: iets is of iets is niet en het zijnde kan niet ontstaan (zijn) uit het niet zijnde. Ook binnen het “panta rhei” (“alles stroomt”, “alles is in voortdurende verandering”) van Herakleitos maakt tijd in wezen niet uit, verandering is een constante. Aristoteles koppelt tijd aan beweging, maar constateert dat de oneindige deelbaarheid van tijd tot paradox leidt dat Achilles de schildpad die voor hem vertrokken is niet kan inhalen. De overgang tot het Christendom gaf ook een nieuwe impuls aan de geschiedbeschouwing. Naast fixatie van de schepping van de wereld op ±5500 v. Chr. beschreven ettelijke kerkelijke auteurs de geschiedenis van de kerk, gelardeerd met verwijzingen naar de wereldlijke geschiedenis. De fundamenten werden geleverd door Eusebius van Caesarea (260-339), tevens auteur van het Leven van Konstantijn de Grote. Zijn methode werd voortgezet door Sokrates (380-440), met verwijzingen naar brieven van keizers en bisschoppen, conciliebesluiten etc.; Sozomenos (1ste helft 5de eeuw) en Theodoretus (1ste helft 5de eeuw) lieten hun kerkgeschiedenissen daar op aansluiten. Van belang voor de geschiedenis der dogma-ontwikkeling is nog Euagrios Scholastikos (536-593). Bij een deel van dit soort werken moet ook nog rekening gehouden worden met plaatselijke jaartellingen, era’s, zoals de Seleucidische, Antiocheense, Alexandrijnse, Pontische etc. tellingen, gekoppeld aan de diverse dynastieën. Naast deze formele indelingen komen ook andere benaderingen tot uitdrukking, o.a. in gezegden als “carpe diem” (Horatius): “pluk de dag”, verwijzend naar de kortheid en wisselvalligheid van het leven, of Seneca met aansporingen om de tijd van leven nuttig te gebruiken, of Cicero’s “o, tempora, o mores” in zijn tirade tegen Catilina “wat een tijden, wat een zeden”, zoveel als “in wat voor tijd leven wij, in hemelsnaam?”, of de atomenwereld van Lucretius in een eeuwigvallende tijdstroom waarin Aphrodite, de voortdurende aantrekkingskracht de zichtbare wereld doet ontstaan.
Ad 6. Als stichtigsdatum van Rome geldt 753 v. Chr. Na het bestuur van de koningen begint in 509 v. Chr. de republiek, met jaarlijkse verkiezing van de twee consuls, praetoren, aedilen, de volkstribunen en eens in de 5 jaar censoren. In de keizertijd (na 31 v. Chr.) werd in principe het ambtenstelsel behouden, ook als uitgangspunt voor de datering, met de keizer als een van de consuls of als proconsul of als volkstribuun. Maar uiteraard werd ook gewerkt met aanduidingen zoals in het zoveelste jaar van 4
keizer die en die. In de Byzantijnse tijd werd gerekend met het jaar van de troonsbestijging van een keizer.
Ad 7. Na de opkomst van de Islam en de Arabische machtsuitbreiding werden data ook gecombineerd. De Chronographie van Theophanes Confessor (760-818) geeft niet alleen het wereldjaar (sinds de schepping) volgens de Alexandrijnse era, maar ook de jaren sinds Christus, de keizerjaren, de jaren van de Perzische koningen en de kaliefen van Bagdad. Daarnaast worden ook de Indictionen aangegeven. Het jaar wisselde per 1 september. Ofschoon in de Christelijke kerk overeenstemming is over de viering van de grote feestdagen, Kerstmis, Pasen, Pinksteren zijn de orthodoxe en katholieke kalenders uit elkaar geraakt doordat de streng-orthodoxe geestelijkheid geweigerd heeft de kalenderhervormingen van Paus Gregorius te accepteren. Zodoende loopt de (Russisch)orthodoxe kalender dertien dagen achter op de katholieke/ West-Europese.
5