Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Middelburg, februari 2011
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Colofon © Scoop 2011 Samenstelling Dick van der Wouw Scoop Zeeuws instituut voor sociale en culturele ontwikkeling Achter de Houttuinen 8 Postbus 407 Middelburg Telefoon (0118) 682500 Telefax (0118) 635311 www.scoopzld.nl
[email protected] Foto Nico Out Lay-out Scoop Ontwerp men@work Scoop Drukwerk Scoop Deze uitgave is tot stand gekomen in opdracht van de Provincie Zeeland. De Provincie Zeeland streeft naar een goede sociale en culturele infrastructuur in Zeeland, in samenwerking met anderen. Als sociaal-cultureel kennis- en ontwikkelingsinstituut ondersteunt Scoop de Provincie bij haar taken in het sociaal-cultureel beleid.
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Inhoudsopgave 1. Inleiding ............................................................................. 7 2. Werkwijze .......................................................................... 9 3. Leefbaarheid in stad en dorp ........................................ 11 Leefbaarheid meten ........................................................... 11 Leefbaarheid op het platteland........................................... 12 Leefbaarheid in wijken van plattelandssteden ..................... 12 Leefbaarheid als integrale ervaring ..................................... 13 Dimensies van ervaren leefbaarheid.................................... 18 Leefbaarheid multidimensioneel ......................................... 19 Leefbaarheid in de tijd........................................................ 19 Conclusies .......................................................................... 20 4. Persoonskenmerken en persoonlijke context ............... 21 Persoonskenmerken ........................................................... 21 Persoonlijke context ........................................................... 23 Conclusies .......................................................................... 28 5. Analyse van woonmilieukenmerken ............................. 29 Sociaal-cultureel: autonome dorpen en woondorpen ......... 29 Sociaal-economisch: steden en dorpen, industriekernen en recreatiekernen ............................................................. 31 Sociaal-ruimtelijk: sociale infrastructuur en woonmilieu ...... 32 Conclusies .......................................................................... 33 6. Verkennende modelanalyses.......................................... 35 7. Verklaringsmodel voor leefbaarheid ............................. 37 8. Conclusies en aanbevelingen ......................................... 39 Literatuur .............................................................................. 43 Bijlagen Bijlage 1: Deelmodellen .......................................................... 47
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
6
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
1. Inleiding Met het begrip leefbaarheid wordt aangegeven hoe aantrekkelijk en/of geschikt een gebied of gemeenschap is om er te wonen, te leren, te werken en te recreëren. Het is een typisch containerbegrip en dus diffuus en multidimensioneel. Iedereen heeft een idee van de betekenis, maar de exacte omschrijving is sterk afhankelijk van tijd en plaats (Wikipedia). In een stadswijk betekent leefbaarheid voor de inwoners iets anders dan in een dorp en de belangrijke vraagstukken van leefbaarheid in een gebied veranderen ook door de jaren heen. Ze zijn vaak terug te vinden op de politieke agenda van een lokale overheid. Ze zijn ook te herkennen in de vele lokale en regionale projecten die gericht zijn op het verbeteren of versterken van de leefomgeving. De tijd- en plaatsgebondenheid van leefbaarheid komt tot uitdrukking in de definitie die ten behoeve van het Rijksbeleid door het RIGO en RIVM is ontwikkeld: Leefbaarheid is de mate waarin de leefomgeving aansluit bij de voorwaarden en behoeften die er door de mens aan worden gesteld. Het gaat over de voorwaarden waaronder mensen in een bepaalde omgeving kunnen en willen samenleven1. In het onderzoek van de Sociale Staat van Zeeland 2009 zijn veel gegevens verzameld over kernen en wijken in de provincie. In de gemeentelijke rapporten zijn deze gegevens per kern gepresenteerd en in het provinciaal rapport is een verkennende analyse rond het thema leefbaarheid gemaakt (Smit e.a., 2009). Daarbij is een aantal randvoorwaarden (veiligheid, gezondheid, mobiliteit) onderscheiden en staan levensdomeinen als wonen, werken, leren, zorgen en vrije tijd centraal. Ook is gekeken naar sociale netwerken die een belangrijke rol spelen in de manier waarop mensen kunnen en willen samenleven. Uiteindelijk gaat het er om hoe mensen de match tussen henzelf en hun fysieke en sociale omgeving ervaren.
Daarin staan relaties tussen de netwerken van mensen, de sociale infrastructuur van kernen en wijken en de door inwoners ervaren leefbaarheid centraal. Een belangrijke conclusie uit deze analyse is dat de ervaren leefbaarheid niet gebonden is aan de omvang van het voorzieningenniveau in de eigen kern. Om de leefbaarheid van een omgeving goed te kunnen duiden is een instrumentarium nodig dat de tijd- en plaatsgebonden leefbaarheidonderwerpen scherp in beeld brengt. Beleidsmakers willen immers weten welke factoren van belang zijn om vervolgens te kijken of er kansen liggen voor effectief beleid gericht op verbetering van de leefbaarheid. In de Sociale Staat van Zeeland 2009 is een eerste aanzet voor een dergelijke analyse gepresenteerd. De complexiteit van het begrip leefbaarheid werd bevestigd door de samenhang van veel factoren met de ervaren leefbaarheid. Ook bleken er duidelijke verschillen in de werking van factoren tussen stad en platteland. De Provincie Zeeland heeft Scoop gevraagd om de leefbaarheid van Zeeland uit te werken in een aparte themarapportage. Dat is voor de provincie van belang omdat de match tussen mens en zijn omgeving beslist geen puur lokale aangelegenheid is. De dag- en leefpaden van mensen beperken zich immers niet tot de wijk of het dorp. Zelfs niet tot de regio of de provincie. Het gegeven dat een groot deel van de Zeeuwse jongeren buiten de provincie gaat studeren is daar een goed voorbeeld van. Leefbaarheid dient ook in dat perspectief te worden gezien. In de provinciale nota’s ‘Onverkende paden’ en ‘Op Pad’ wordt nadrukkelijk aangegeven dat de demografische ontwikkelingen in Zeeland een transitie in denken over de inrichting van Zeeland noodzakelijk maken. Dat geldt voor de economische, ruimtelijke en de sociale infrastructuur.
1. Leidelmeijer, K. en I. van Kamp (2003), Kwaliteit van de leefomgeving en leefbaarheid; naar een begrippenkader en conceptuele inkadering, RIGO en RIVM i.o.v. VROM, Bilthoven.
7
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Krimpende bevolking in delen van Zeeland, dalende beroepsbevolking, vergrijzing en ontgroening stellen Zeeland voor de opgave om op een nieuwe en duurzame manier te werken aan de voorwaarden voor een goede match tussen inwoners en hun leefomgeving. In ‘Op Pad’ wordt gepleit voor het opstellen van regionale visies, waarbij gemeenten en provincie samen optrekken. Het project ‘Masterplan voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen’ is een voorbeeld waarin deze samenwerking vorm krijgt. Ook in het nieuwe omgevingsplan zal de relatie met gemeentelijke structuurvisies en dus de manier waarop kernen en wijken worden ingericht nadrukkelijk worden gelegd. Het versterken van de leefbaarheid is daarbij een belangrijk doel. Het aanstellen van een onderwijsautoriteit voor Zeeland is een ander voorbeeld waarin de urgentie tot uitdrukking komt om een duurzame, samenhangende voorzieningenstructuur in Zeeland te verzekeren. De positie van Zeeland als grensregio, de bevolkingsontwikkeling en de ontwikkelingen in het onderwijsniveau van de beroepsbevolking stellen het beroeps- en hoger onderwijs in Zeeland voor een moeilijke opgave om kwalitatief hoogwaardig onderwijsaanbod te blijven aanbieden dat mede is afgestemd op de behoefte van het regionale bedrijfsleven en de regionale non-profitsector. De Zeeuwse woningmarkt heeft duidelijke kwaliteitsimpulsen nodig (Van der Wouw e.a., 2010). Het gaat daarbij niet om de kwaliteit van individuele woningen, het gaat om de kwaliteit van het wonen. Zeeland heeft voor een belangrijk deel een verouderde woningvoorraad met een toenemend aantal ‘rotte kiezen’, kwalitatief slechte, lang leegstaande woningen die de woonkwaliteit en leefbaarheid van een hele buurt of kern kunnen aantasten, en uiteindelijk ook het positieve imago van het wonen en beleven van Zeeland. De centrale vraag die we in dit themarapport hanteren is: Welke factoren zijn van invloed op leefbaarheid?
8
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
2. Werkwijze De verdiepende analyse van leefbaarheid verloopt in een aantal stappen. In hoofdstuk 3 wordt het begrip leefbaarheid verder uitgewerkt. Allereerst een korte beschouwing over verschillende manieren waarop tegen leefbaarheid kan worden aangekeken en de bruikbaarheid voor de Zeeuwse situatie. Vervolgens wordt het begrip operationeel gemaakt in lijn met de vier dimensies van de barometer leefbaarheid. Daarna wordt zichtbaar gemaakt waar verschillen in Zeeland op de vier onderscheiden dimensies zich voordoen. Voor de verdere analyses worden de individuele scores op de vier dimensies samen gebracht tot één score voor leefbaarheid. Figuur 1: Analysemodel
In de hoofdstukken 4 en 5 is gezocht naar factoren die kunnen bijdragen aan de verschillen in leefbaarheid tussen inwoners en wijken. Daarbij is een onderscheid gemaakt naar factoren op het individuele niveau en factoren op het niveau van de wijk of kern. Hoofdstuk 4 is gewijd aan de analyse van persoonskenmerken die van invloed kunnen zijn op de leefbaarheid. Daarbij wordt weer een onderscheid gemaakt tussen individuele persoonskenmerken en contextuele persoonskenmerken. Individuele kenmerken zijn leeftijd, geslacht, gezondheid, mobiliteit, veiligheidsgevoel en overlast.
Als persoonlijke contextvariabelen wordt gekeken naar de sociale netwerken waar mensen zich in bewegen. Ook dorps- of wijktrots, de mate waarin men lokaal actief is, het hebben van sociale contacten met de buren, eenzaamheid en collectieve redzaamheid worden als kenmerken van de persoonlijke context aangemerkt. In hoofdstuk 5 wordt gekeken naar de woonmilieukenmerken van wijken en kernen. De vraag wordt beantwoord in welke mate dorpen en wijken in sociaal-cultureel, sociaal-economisch en sociaal-ruimtelijk opzicht als meer of minder leefbaar zijn te typeren. In sociaal-cultureel opzicht wordt stedelijk van dorps onderscheiden en typeringen gebruikt aan de hand van de mate waarin het verenigingsleven gebonden is aan kernen en wijken en de mate waarin inwoners gericht zijn op de lokaal aanwezige voorzieningen. Sociaal-economisch is een aantal kernen in Zeeland te typeren als kernen waar de recreatiefunctie overheerst en zijn er kernen die vlak bij de grote industrieën van Zeeland als industriekernen liggen. In sociaal-ruimtelijk opzicht worden kernen getypeerd door de schaal van wonen (bevolkingsomvang), of er sprake is van groei of krimp, de mate van vergrijzing en kinderrijkheid, de woonstabiliteit in de wijk (verhuismobiliteit) en de materiële welvaart. In hoofdstuk 6 vinden vervolgens verkennende analyses plaats van clusters van kenmerken. Daarin wordt gekeken naar het effect van deze clusters van factoren op de leefbaarheid en gezocht naar de voor leefbaarheid belangrijke factoren binnen deze clusters. De resultaten van deze analyses worden vervolgens in hoofdstuk 7 in een verklaringsmodel getoetst. In het slothoofdstuk worden de resultaten van de analyses besproken en van conclusies en aanbevelingen voorzien.
9
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
10
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
3. Leefbaarheid in stad en dorp Leefbaarheid meten Leefbaarheid wordt in onderzoek op veel verschillende manieren gemeten. De ‘leefbaarometer’ die voor het Rijksbeleid is ontwikkeld2 en de barometer leefbaarheid3 voor Zeeland zijn beide instrumenten die iets zeggen over de mate waarin de leefomgeving aansluit op de behoeften van mensen. Ze gaan beide uit van dezelfde definitie van leefbaarheid. In de uitwerking en thematisering van leefbaarheid zijn ze echter heel verschillend. De leefbaarometer is een instrument dat in zijn uitwerking sterk gericht is op stedelijke problematieken rond veiligheid van de wijk, multi-etniciteit en hoogbouw. Bij de instrumentontwikkeling van de leefbaarometer zijn 49 voorspellers van het oordeel van mensen over de leefbaarheid van hun omgeving4 gevonden. De leefbaarometer is gevalideerd in stedelijke omgevingen (de G31). Zeeland en andere plattelandsgebieden zijn buiten de validatie gehouden. De leefbaarometer houdt daarmee weinig rekening met de thema’s en problematiek die inwoners van dorpen op het platteland in het kader van hun leefbaarheid bezighouden. Het instrument wordt daar ook als weinig bruikbaar ervaren. In de context van plattelandsgebieden buiten de Randstad spelen op dit moment immers heel andere zaken als het gaat om leefbaarheid. Het gaat dan om een veranderende bevolkingssamenstelling qua leeftijd, groei en krimp van de bevolking, schaalvergroting, voorzieningen die daarbij in het nauw dreigen te raken en mobiliteitskwesties. Meer in het algemeen kan men zeggen dat zich een aantal demografische, economische en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen voordoet die voor de leefbaarheid van belangrijke delen van de gebieden buiten de Randstad ongunstig uitpakken. Te noemen zijn onder andere de (dubbele) vergrijzing, het gegeven dat veel jonge mensen wegtrekken uit het platteland, de teruglopende werkgele-
genheid in de agrarische sector en de aanverwante kleinschalige industrie, en het verdwijnen van openbaar vervoer, scholen en winkels, de waardevermindering van huizen en de dreigende leegstand als gevolg van de demografische ontwikkeling (Van der Wouw e.a., 2010). Deze sociaal-ruimtelijke selectieve ontwikkelingsprocessen leiden ertoe dat de kwaliteit van leven van de mensen die in deze gebieden wonen in het geding is. Dit geldt vooral voor mobiliteitsarme groepen met weinig geld. Deze negatieve ontwikkelingen worden nog eens versterkt door algemene maatschappelijke trends en veranderingsprocessen die niet exclusief op het platteland spelen, zoals de individualisering, veranderingen in de economie, de komst van migranten, emancipatieprocessen, de voortschrijdende secularisatie, en de verminderde betekenis van het dorp als integratiekader. Deze trends kunnen versterkt negatief doorwerken in kwetsbare plattelandsgebieden. De barometer leefbaarheid van Scoop is er juist op gericht om deze plattelandscontext goed en vooral transparant in beeld te brengen. Daarmee wordt het een instrument waarmee bewoners en overheden gezamenlijk kunnen werken aan de versterking van de leefbaarheid. Het instrument kan dan tegelijkertijd een extra impuls geven aan de sociale vitaliteit van dorpen en wijken. De barometer leefbaarheid van Scoop bestaat uit vier dimensies en geeft daarbij antwoord op de vragen: Wie woont er en hoe ontwikkelt de bevolkingssamenstelling? Hoe ziet de leefomgeving er sociaal, cultureel en fysiek uit? Wat is de sociale infrastructuur en sluit deze aan bij de bevolkingssamenstelling? Hoe wordt de leefbaarheid ervaren, sluit deze aan bij de voorwaarden en behoeften van de inwoners?
2. Leidelmeijer, Marlet e.a. (2008). De Leefbaarometer: rapportage instrumentontwikkeling, RIGO Atlas voor gemeenten, Amsterdam en Utrecht. 3. Van der Wouw, D. e.a. (2009). Leefbaarheidonderzoek Sluis, Scoop Middelburg. 4. Deze beoordeling is gebaseerd op drie vragen: of mensen tevreden zijn met hun woonomgeving, het vervelend vinden om er te wonen, zich thuis voelen in de buurt.
11
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Vervolgens worden dorpsprofielen gemaakt en worden dorpen per gemeente met elkaar vergeleken op basis van hun scores. Daarmee wordt inzicht gegeven in de mate waarin de leefomgeving aansluit bij de voorwaarden en behoeften van inwoners. In de gemeentelijke rapportages van de Sociale Staat van Zeeland zijn dergelijke dorpsprofielen opgenomen.
Leefbaarheid op het platteland Bij het vaststellen van de leefbaarheid van een gebied op een bepaald moment is het goed om een onderscheid te maken tussen de ervaren leefbaarheid en de veronderstelde leefbaarheid. De veronderstelde leefbaarheid verwijst naar een voorzieningenpakket in een kern of wijk dat voorwaardelijk wordt geacht voor de leefbaarheid van die kern of wijk. Beleidsmatig wordt vaak gesproken over basisvoorzieningen, een soort minimumpakket aan voorzieningen dat een dorp leefbaar maakt. Over wat nu precies basisvoorzieningen zijn bestaat discussie. Vaak worden basisschool, huisarts, dorpshuis, supermarkt, postkantoor, bank, openbaar vervoer, apotheek, bibliotheek en sportvoorzieningen als basisvoorzieningen aangemerkt. Diverse onderzoeken laten echter zien dat inwoners van kernen met vrijwel geen van deze voorzieningen, hun kern toch als zeer leefbaar kunnen ervaren. Maar je kunt wel zeggen dat een kern pas een leefgemeenschap kan zijn als er een voorziening is die het mogelijk maakt dat mensen elkaar kunnen ontmoeten. Dorpen in de moderne tijd hebben al lang niet meer de functies en samenhang die het dorp tot een omvattende leef-, woon- werk- en recreatiegemeenschap maken. Dit autonome dorp is voor veel inwoners en vooral ook bestuurders nog wel vaak het referentiebeeld, het machtige beeld van leefbaarheid. Ondanks de wetenschap dat de aanwezigheid van (een kompleet pakket aan) basisvoorzieningen in kernen geen directe voorwaarde is voor een leefbare omgeving, domineert al decennia lang de voorzieningenstructuur de lokale leefbaarheidsagenda. Het is een agenda die door schaalvergrotingsprocessen, mobiliteitstoename en nu ook door demografische ontwikkelingen in het teken staat van het behoud van voorzieningen voor de leefbaarheid. De dorpsschool is daar een goed en actueel voorbeeld van. Veel plattelandsgemeenten hebben vanwege de leefbaarheid een beleid om kleine schooltjes zo lang als mogelijk in stand te houden. Het onderzoek naar afnemende leerlingen in het basisonderwijs in Zeeland (Van der Wouw e.a., 2010) laat zien dat dit beleid in de komende jaren sterk onder druk zal komen te staan. Tegelijkertijd laat het onderzoek zien dat in dorpen zonder basisschool de leefbaarheid gemiddeld vaak hoger is dan in dorpen waar wel een basisschool is.
12
Wanneer functies of voorzieningen uit het dorp verdwijnen hoeft dat dus niet te betekenen dat de ziel uit het dorp verdwijnt. Dorpen zijn meer of minder goed in staat gebleken in de moderne ontwikkelingen waarbij veel voorzieningen uit het dorp verdwijnen een hart van leefbaarheid te behouden. Dit hart zit dan niet zozeer in de stenen van een voorziening, maar veel meer in datgene wat inwoners met elkaar ondernemen en wat zij daarin voor elkaar betekenen. Het zit dus in sociale verbanden. En het zit in toenemende mate in de fysieke kenmerken van de woonomgeving (het mooie wonen). Door een onderscheid te maken tussen veronderstelde leefbaarheid en ervaren leefbaarheid wordt het mogelijk om de algemene beleving van leefbaarheid door bewoners los te koppelen van de discussie over het behoud van voorzieningen. Ook kunnen we er mee duidelijk maken dat eenzelfde voorziening in een dorp een heel ander leefbaarheidseffect kan hebben dan eenzelfde voorziening in een ander dorp. Bovendien is een meer dynamische en meerschalige kijk mogelijk op de relatie tussen mens en zijn omgeving. In dit rapport staat de ervaren leefbaarheid centraal. Tenzij nadrukkelijk anders is aangegeven, wordt in deze rapportage met leefbaarheid de door inwoners ervaren leefbaarheid bedoeld.
Leefbaarheid in wijken van plattelandssteden Zeeland is een provincie zonder grote steden. De grootste stedelijke kern heeft minder dan 40.000 inwoners. Zeeuwen wonen vooral in dorpen. Wel zijn in de woonplaatsen Vlissingen, Middelburg, Goes en Terneuzen en ook Zierikzee duidelijke wijkstructuren aanwezig. Leefbaarheid van de woonomgeving is daar beter te koppelen aan wijken dan aan de steden als geheel. De sociale infrastructuur van wijken (het geheel van voorzieningen, verenigingen en activiteiten) verschilt echter sterk van die van dorpen. In wijken van steden is het vaak heel moeilijk om vast te stellen welke voorziening bij welke wijk ‘hoort’. Meestal is het centrum van de stad ook de wijk waar veel voorzieningen staan die mede bedoeld zijn voor de inwoners van andere wijken, zoals bijvoorbeeld winkelvoorzieningen en horeca. In het onderzoek naar de sociale kwaliteiten van de wijken in Middelburg (Van der Wouw e.a., 2005) kwam het verschil tussen woonwijken en centrum duidelijk naar voren. In de Sociale Staat van Zeeland is daarom de sociale infrastructuur in de steden niet gekoppeld aan de wijken, maar aan de stedelijke woonplaats als geheel.
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Maar ook kan men voorzieningen die (net) niet in de wijk staan toch als zodanig dichtbij ervaren dat ze wel tot een voorziening van hun woonomgeving worden gerekend. Daarom zal in stadswijken het ervaren van een leefbare omgeving minder dan in dorpen aan de in de wijk aanwezige voorzieningen gekoppeld zijn. Leefbaarheid in wijken van steden wordt daar sterker beleefd als de mate waarin de wijk veilig is, er weinig overlast is en er geen verloedering optreedt.
Leefbaarheid als integrale ervaring
In de Sociale Staat van Zeeland is uitsluitend de vraag naar de tevredenheid met de kern als woonplaats gebruikt als indicator voor de ervaren leefbaarheid. Voor een verdiepingsanalyse zijn de antwoorden op die vraag te weinig onderscheidend gebleken. Bovendien heeft de vraag geen inhoudelijke verwijzing naar belangrijke elementen van de match tussen mens en zijn omgeving. In deze rapportage worden daarom verschillende kwaliteiten van leefbaarheid onderscheiden. Het oordeel over de kern of wijk als woonplaats wordt gezet naast oordelen over de woonomgeving, de voorzieningen en de medebewoners.
Inwoners kunnen heel verschillend oordelen over de leefbaarheid van hun omgeving. De persoonlijke match van iemand met zijn omgeving zal sterk afhangen van het referentiepunt dat hij of zij daarbij hanteert. De een vindt de kern als woonplaats fantastisch, omdat hij er zo’n goede sociale contacten heeft, de ander omdat er veel gebeurt in de kern, weer een ander omdat het een mooie woonomgeving is met rust en ruimte, en een ander meet de tevredenheid met de omgeving af aan de kwaliteit van de voorzieningen. Over de verschillende levensfasen kan het perspectief van een inwoner ook nog eens sterk veranderen.
Deze vier kwaliteiten komen overeen met de dimensies die worden onderscheiden in de barometer leefbaarheid. In de barometer leefbaarheid worden drie van de vier dimensies gevuld met zoveel mogelijk objectieve kenmerken. Dit levert dorps- en wijkprofielen op waar inwoners, dorps- en wijkraden en de overheid mee aan de slag kunnen bij de ontwikkeling van dorps- en wijkplannen. In deze verdiepende studie gaat het om verklaringen te vinden voor verschillen in de match tussen inwoners en omgeving. Uitgangspunt is de bewonerservaring. Centraal staat wat zij vinden van hun medebewoners, van hun woonmilieu, van hun voorzieningen, van hun kern of wijk als woonplaats.
Daarmee lijkt het oordeel over leefbaarheid vooral subjectief en individueel bepaald te zijn. Maar dat is slechts een deel van het verhaal. De andere kant is dat inwoners steeds hetzelfde dorp of dezelfde wijk en dezelfde bredere omgeving voor ogen hebben en er dus ook zoiets is als een gezamenlijk gedeeld beeld van de leefbaarheid. In de ene kern wordt dat door de meerderheid van de bevolking meer gerelateerd aan hoe de woonomgeving er uitziet, terwijl in een andere kern op een bepaald moment de mogelijke sluiting van een basisschool doorslaggevend is voor de ervaren leefbaarheid.
Onderzoeken in Borsele en Sluis (Van der meer e.a., 2007; Van der Wouw e.a., 2009) laten zien dat een positief oordeel over een kern als woonplaats in zijn algemeenheid samengaat met zowel een positief oordeel over de voorzieningen als over de woonomgeving. Het algemene oordeel over de kern als woonplaats blijkt ook sterk samen te hangen met de tevredenheid over de samenstelling van de bevolking in de kern of wijk. We hebben hier dus een sterk samenhangend geheel van bewonersbeoordelingen van kernen en wijken. Dat is de leefbaarheid als integrale ervaring.
Figuur 2: Dimensies van leefbaarheid
Ondanks de grote samenhang tussen de dimensies zijn er ook verschillen. Wanneer de dimensies van de ervaren leefbaarheid op aparte kaarten worden geprojecteerd, ontstaan duidelijk verschillende kaartbeelden. Kernen en wijken krijgen daarmee in de beleving van de inwoners duidelijke profileringen. Op gemeentelijk niveau is over de gehele linie Noord-Beveland de gemeente die op alle dimensies bovengemiddeld scoort. De vier genoemde dimensies van leefbaarheid worden hieronder eerst kort behandeld, mede aan de hand van kaartbeelden. Vervolgens worden zij voor een aantal woongebieden samengevat in profieldiagrammen van ervaren leefbaarheid.
13
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Figuur 3
Kwaliteit van de kern of wijk als woonplaats Niet alleen de directe woonomgeving is onderdeel van de ervaren leefbaarheid, maar ook de wijdere omgeving. De dag- en leefpaden van mensen beperken zich immers niet tot de kern of de wijk alleen. De match tussen de inwoner en zijn omgeving is mede afhankelijk van de positie van die kern of wijk in de ruimere omgeving. Dit betekent dat leefbaarheid in Zeeland ook nadrukkelijk een regionale en provinciale zaak is. Maatschappelijke discussies in de provincie over het onderwijs met de instelling van een onderwijsautoriteit, de ziekenhuiszorg, ambulancezorg wijzen daar op. En elementen van leefbaarheid als economische voorspoed, beschikbaarheid van banen, recreatieve mogelijkheden, natuurontwikkeling en duurzaamheid spelen ook vooral op bovenlokaal niveau. De tevredenheid met de kern of wijk als woonplaats is op te vatten als een algemeen oordeel over de woonbeleving, waarin tevens de mogelijkheden voor een goede invulling van de eigen dag- en leefpaden is vervat. Daarin komen ook beoordelingen over de woonomgeving, de voorzieningen en de medebewoners samen.
14
Het gaat ook om de ‘quality of place’, de plaats waar je woont en waar je je thuis voelt. Dat verwijst naar omgevingskwaliteit, veiligheid en geborgenheid. Het is tevens het oordeel over de wijk of de kern als de uitvalsbasis om de dingen van het leven te ondernemen (werken, leren, zorgen, recreëren). Maar ook de beoordeling van de plaats als woonplaats in regionaal verband. Een goed bereikbaar en kwalitatief goed ziekenhuis bijvoorbeeld is uitermate belangrijk voor het welbevinden van veel inwoners van wijken en kernen. De veronderstelling is dat de bereikbaarheid van (boven)regionale voorzieningen vervat is in het algemene oordeel over de kern als woonplaats. Het oordeel bevat daarmee dus ook een beleving van de kern of wijk geplaatst in een breder regionaal perspectief. De tevredenheid met de kern of wijk loopt sterk uiteen van 46% in de wijk Middengebied in Vlissingen tot 98% in de Goese wijk Overzuid. Scherpenisse is de kern met de laagste tevredenheid (51%), Ouwerkerk is de kern met de meeste tevreden inwoners (97%).
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Figuur 4
Kwaliteit van de bevolkingssamenstelling Als mensen tevreden zijn met de bevolkingssamenstelling geeft dit aan dat er wat hen betreft een goede match is tussen hen en dit aspect van de sociale omgeving. De tevredenheid met de bevolkingssamenstelling is duidelijk het laagst in enkele stedelijke wijken. Maar ook in dorpen als Retranchement, Cadzand, Sluiskil en Ellewoutsdijk overheerst een minder positief beeld over de bevolkingssamenstelling. Tevreden is men het meest in de binnenstad van Middelburg en Overslag. Op een vijfpunts-schaal loopt het gemiddelde oordeel over de samenstelling van de bevolking uiteen van 2,8 in het middengebied van Vlissingen tot 3,9 in de binnenstad van Middelburg.
15
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Figuur 5
Kwaliteit van de woonomgeving De gebouwen, de bestrating, de groenvoorzieningen, parken, fiets- en wandelpaden, het buitengebied, de verkeersveiligheid, de openbare verlichting, de geschiktheid van de omgeving om er kinderen te laten opgroeien, zijn de gemeten onderdelen van de woonomgeving. Het gemiddelde rapportcijfer over deze zaken geeft het oordeel van inwoners over de kwaliteit van hun woonomgeving aan.
16
Stedelijke wijken als de Binnenstad en het middengebied in Vlissingen en Goes-West, maar ook de woonomgeving in Ellemeet wordt door de inwoners relatief laag gewaardeerd. Goese Meer, Nisse, Retranchement, Ouwerkerk, Aagtekerke zijn door de inwoners hoog gewaardeerde woonomgevingen. Het bewonersoordeel over de kwaliteit van de woonomgeving loopt uiteen van 5,7 in de wijk Middengebied in Vlissingen tot 7,6 in Nisse.
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Figuur 6
Kwaliteit van de voorzieningen Dorpen en wijken kunnen sterk verschillen in de mate waarin voorzieningen aanwezig zijn. Inwoners is gevraagd om de aanwezige voorzieningen met een rapportcijfer te waarderen. Het gemiddelde rapportcijfer voor de beoordeelde voorzieningen geeft het kwaliteitsoordeel van inwoners over deze dimensie van leefbaarheid.
In Sint Annaland, Kapelle, Westkapelle, Oostburg, Breskens en Kloosterzande wordt de kwaliteit van de voorzieningen duidelijk hoog gewaardeerd. In Overslag waardeert men de kwaliteit van de voorzieningen als onvoldoende. De gemiddelde rapportcijfers die inwoners geven over kwaliteit van de voorzieningen lopen uiteen van 5,1 in Overslag tot 7,9 in Oostburg. Het oordeel over de kwaliteit van de voorzieningen hangt sterk samen met de omvang van de kern of wijk. In de ogen van inwoners is de kwaliteit van het voorzieningenpakket in kleine kernen minder dan in de grotere kernen. Hierin kan ook een stuk ontevredenheid schuilen met de afwezigheid van een aantal voorzieningen in de eigen kern.
17
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Dimensies van ervaren leefbaarheid Omdat er in zijn algemeenheid een positieve relatie bestaat tussen het oordeel over de voorzieningen en het oordeel over de woonomgeving is het juist interessant om te kijken waar de verschillende oordelen van elkaar afwijken. Dit geeft kernen een duidelijker profilering. Door de vier dimensies van de ervaren leefbaarheid in een webdiagram te plaatsen en de gestandaardiseerde gemiddelde scores van een kern hierin te projecteren en af te zetten tegen het Zeeuws gemiddelde ontstaat een beeld van de sterke en zwakke punten van een kern of wijk: een profiel van de ervaren leefbaarheid. We bespreken er hier enkele. De wijk Goese Meer is een typische wijk waar de leefbaarheid niet aan de voorzieningen wordt afgemeten, maar vooral aan de woonomgeving.
De inwoners van de binnenstad van Middelburg zijn bovengemiddeld tevreden met hun wijk als woonwijk. Ze zijn daarbij het meest tevreden over de samenstelling van de bevolking in hun wijk. De woonomgeving wordt als gemiddeld ervaren. Figuur 9 ďĞǀŽůŬŝŶŐƐͲ ƐĂŵĞŶƐƚĞůůŝŶŐ ϴ͕ϱ ϲ͕ϱ ϰ͕ϱ ǁŽŽŶƉůĂĂƚƐ
Ϯ͕ϱ
ǀŽŽƌnjŝĞŶŝŶŐĞŶ
Figuur 7 ďĞǀŽůŬŝŶŐƐͲ ƐĂŵĞŶƐƚĞůůŝŶŐ ϵ͕ϱ ϴ͕ϱ ϳ͕ϱ ϲ͕ϱ ϱ͕ϱ ϰ͕ϱ ϯ͕ϱ Ϯ͕ϱ
ǁŽŽŶƉůĂĂƚƐ
ǁŽŽŶŽŵŐĞǀŝŶŐ t/:<D/>hZ'Ͳ/EEE^d
ǀŽŽƌnjŝĞŶŝŶŐĞŶ
ĞĞƵǁƐŐĞŵŝĚĚĞůĚĞ
Bewoners van de binnenstad van Vlissingen zijn een stuk minder tevreden over hun wijk dan de inwoners van de binnenstad van Middelburg. Met de voorzieningen zit het wel goed, maar de woonomgeving, de bevolkingsamenstelling en de wijk als woonwijk worden relatief laag gewaardeerd. Figuur 10 ďĞǀŽůŬŝŶŐƐͲ ƐĂŵĞŶƐƚĞůůŝŶŐ ϴ͕ϱ
ǁŽŽŶŽŵŐĞǀŝŶŐ t/:<'K^DZ
ĞĞƵǁƐŐĞŵŝĚĚĞůĚĞ
ϲ͕ϱ
De kern Sluiskil scoort laag als woonplaats, men is minder tevreden over de bevolkingssamenstelling en de woonomgeving, maar men is gemiddeld het meest tevreden over de voorzieningen in de kern. Figuur 8
ϰ͕ϱ ǁŽŽŶƉůĂĂƚƐ
Ϯ͕ϱ
ǀŽŽƌnjŝĞŶŝŶŐĞŶ
ďĞǀŽůŬŝŶŐƐͲ ƐĂŵĞŶƐƚĞůůŝŶŐ
ǁŽŽŶŽŵŐĞǀŝŶŐ
ϴ͕ϱ
t/:</EEE^d;s>/^^/E'EͿ
ĞĞƵǁƐŐĞŵŝĚĚĞůĚĞ
ϲ͕ϱ ϰ͕ϱ ǁŽŽŶƉůĂĂƚƐ
ǀŽŽƌnjŝĞŶŝŶŐĞŶ
Ϯ͕ϱ
ǁŽŽŶŽŵŐĞǀŝŶŐ ^>h/^>
De profieldiagrammen van de ervaren leefbaarheid laten zien dat de wijk Goese Meer een wijk van Goes is waar de bewoners de woonomgeving erg hoog waarderen terwijl zij de voorzieningen een relatief laag rapportcijfer geven. Omgekeerd beoordelen bewoners van de binnenstad in Vlissingen hun woonomgeving relatief laag en de voorzieningen juist hoog. De binnenstad van Vlissingen heeft daarmee een heel ander leefbaarheidsprofiel dan bijvoorbeeld de binnenstad van Middelburg.
ĞĞƵǁƐŐĞŵŝĚĚĞůĚĞ
5. De score is berekend als de Bartlet-factorscore van de dominante component in een principale componentenanalyse. Om de scores gemakkelijker interpreteerbaar te maken is een lineaire transformatie toegepast van +7.
18
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Leefbaarheid multidimensioneel Leefbaarheid als integrale ervaring is voor de verdere analyses gemeten als de score5 die een respondent in het onderzoek geeft voor zijn eigen kern of wijk op de vier dimensies van leefbaarheid. Die score is te zien als het brede oordeel van een inwoner over de afstemming tussen hemzelf en zijn omgeving. Oftewel hoe een inwoner oordeelt over de mate waarin de kern of wijk aan zijn of haar voorwaarden en behoeften voldoet. De twee respondenten met de grootste ontevredenheid wonen in Nieuw en Sint Joosland (score: 1,8) en in Scherpenisse (score 2,1). De twee respondenten met de grootste tevredenheid wonen in Meliskerke en Gapinge (score: 9,7). Iedereen heeft zoals gezegd zijn eigen beleving van leefbaarheid, maar bij inwoners van een kern of wijk is er wel een gezamenlijk richtpunt voor de leefbaarheid, namelijk de eigen woonkern of woonwijk. In dit onderzoek wordt gezocht naar verklaringen voor de verschillen in de beleving van leefbaarheid. Dat wil zeggen verschillen tussen individuele inwoners en verschillen tussen kernen. Dorpen en wijken in Zeeland zijn te typeren in de mate waarin hun inwoners een gemiddeld positiever of negatiever oordeel hebben over de leefbaarheid. Het Middengebied in Vlissingen scoort met een 5,6 het laagst, Kapelle met een 7,6 het hoogst. Er treden dus zowel op individueel niveau verschillen in ervaren leefbaarheid op, als ook op het niveau van wijken en kernen. Om na te gaan of deze verschillen daadwerkelijk duiden op een thematiek op meerdere niveaus is gekeken naar de mate waarin beide niveaus bijdragen aan de variatie in ervaren leefbaarheid. Ongeveer 10% van de variatie tussen de leefbaarheidoordelen blijkt toe te rekenen aan verschillen tussen kernen en wijken. Dat is behoorlijk betekenisvol. Aangezien er ruim 14.000 inwoners en ‘slechts’ 159 kernen en wijken in de analyse zijn betrokken, is daarmee een aanzienlijk deel van de verklaring van verschillen tussen de ervaren leefbaarheid toe te schrijven aan verschillen tussen de kernen en wijken.
Eén op de vijf inwoners van Zeeland vindt dat hun kern of wijk er in het afgelopen jaar op achteruit is gegaan, terwijl 15% vindt dat deze er op vooruit is gegaan. Opmerkelijk veel inwoners geven aan dat hun kern er op achteruit is gegaan. In het landelijk WoOnonderzoek wordt aan inwoners gevraagd of men vindt dat de buurt er op vooruit of achteruit is gegaan. Dan geven nog steeds meer inwoners van Zeeland een positief signaal af dan het aantal inwoners dat negatief oordeelt over de ontwikkeling in het afgelopen jaar (Van der Wouw, 2010). Een verklaring hiervoor is dat de buurt als begrip naar alle waarschijnlijkheid als een kleinere geografische omgeving wordt gezien als de wijk of het dorp. Blijkbaar vindt men dat het dichtbij (in de straat) nog vaker verbetert, terwijl de kern of de wijk als geheel in de ogen van de inwoners een negatieve ontwikkeling doormaakt. Het fenomeen dat mensen een positiever beeld hebben van hun eigen leven en directe omgeving dan van de meer van hen verwijderde omgeving is eerder gerapporteerd door het SCP (2004). Er is bovendien een duidelijke relatie tussen het oordeel over de ontwikkeling van een kern of wijk en het algemene oordeel over de leefbaarheid. Inwoners die vinden dat hun kern of wijk er het afgelopen jaar op achteruit is gegaan ervaren de leefbaarheid beduidend minder positief dan degenen die dit niet zo ervaren. Dat blijkt niet samen te hangen met het algemene oordeel over de kwaliteit van de aanwezige voorzieningen in een kern of wijk. Wel is er samenhang met het algemene oordeel over de kwaliteit van de woonomgeving, de bevolkingssamenstelling en het algemene oordeel over de kern als woonplaats. Figuur 11
Leefbaarheid in de tijd
Leefbaarheid is zoals eerder aangegeven niet alleen afhankelijk van plaats, maar ook van tijd. Een omgeving kan in de ogen van de inwoners vooruit gaan of juist achteruit. Het onderzoek naar de Sociale Staat van Zeeland is nog slechts één keer uitgevoerd. Daarom is het niet mogelijk om ontwikkelingen in de tijd te analyseren. Wel is aan inwoners gevraagd of zij op dit moment vinden of hun kern meer of minder leefbaar is geworden.
YRRUXLW
DFKWHUXLW
JHOLMNJHEOHYHQ
ZHHWQLHWJHHQ PHQLQJ
9LQGWXGDWGHNHUQZLMNZDDULQXZRRQWKHWDIJHORSHQMDDUYRRUXLWRI DFKWHUXLWLVJHJDDQ"
19
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Conclusies In dit hoofdstuk is de ervaren leefbaarheid als integrale ervaring nader onderzocht. Daartoe zijn verschillende dimensies bekeken die van belang zijn voor een goede match tussen mens en zijn omgeving. Wijken en kernen in Zeeland zijn te typeren aan de hand van de individuele beoordelingen over de vier onderscheiden dimensies van leefbaarheid: - voorzieningen - woonomgeving - medebewoners - kern/wijk als woonplaats Webdiagrammen laten zien welke profileringen wijken en kernen hebben ten opzichte van het gemiddelde Zeeuwse beeld van leefbaarheid. Zij leveren aangrijpingspunten voor een wijk en kerngericht leefbaarheidsbeleid. Het integrale oordeel over deze dimensies van leefbaarheid heeft betekenis op zowel individueel niveau als het niveau van de wijk of kern. Er zijn grote verschillen tussen hoe inwoners de match tussen henzelf en hun omgeving ervaren. Er zijn ook aanzienlijke verschillen tussen wijken en kernen wat de mate betreft waarin hun inwoners de wijk of kern als leefbaar ervaren. Ook is duidelijk geworden dat inwoners die een positieve ontwikkeling zien in de leefbaarheid van hun omgeving ook een positiever integraal oordeel geven over de leefbaarheid van hun omgeving. Echte ontwikkelingen in oordelen over de leefbaarheid in de tijd zijn aan de hand van dit onderzoek niet vast te stellen. Dat vereist metingen op verschillende tijdstippen. Voor de beantwoording van de vraag welke factoren van invloed zijn op de leefbaarheid is het hier ontwikkelde integrale oordeel over de leefbaarheid van een kern of wijk bruikbaar gebleken als afhankelijke variabele. In de volgende hoofdstukken wordt nagegaan welke individuele en contextuele factoren dit oordeel beïnvloeden.
20
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
4. Persoonskenmerken en persoonlijke context In dit hoofdstuk worden analyses gepresenteerd over de mate waarin het individuele oordeel over de leefbaarheid van de kern of wijk samenhangt met individuele achtergrondkenmerken en kenmerken van de persoonlijke context. Het oordeel over de leefbaarheid van een omgeving is in belangrijke mate een individueel gegeven. Het is ook een persoonlijke match tussen mens en omgeving. Die kan afhankelijk zijn van hoe veilig en gezond je je voelt, hoe mobiel je bent, in welke levensfase je verkeert, of je veel geld te besteden hebt etc. Zo trekken jongeren van het platteland naar de stad om daar te gaan studeren. Het is voor hen vaak ondoenlijk (onleefbaar) om dagelijks de afstand van universiteit of hogeschool naar huis te overbruggen. Deze jongeren treffen we in ons onderzoek vrijwel niet aan omdat zij buiten Zeeland verblijven. Het oordeel over de leefbaarheid van een omgeving wordt ook beïnvloed door de manier waarop iemand in die omgeving staat, beweegt en er over oordeelt. Persoonlijke netwerken en de binding met de lokale omgeving kunnen van persoon tot persoon verschillen. Inwoners in een wijk of kern kunnen weinig of juist heel actief op elkaar betrokken zijn. Die betrokkenheid kan informeel zijn via persoonlijke contacten of formeler via bestaande organisaties. Er kunnen initiatiefgroepen zijn die werken aan een goede sociale infrastructuur. Als er dan een overheid is die hen daarin ondersteunt en stimuleert kun je spreken van een sociaal vitale gemeenschap.
Persoonskenmerken Leeftijd De volgende grafiek laat goed zien dat er een lichte relatie is tussen de leeftijd van iemand en zijn of haar oordeel over de leefbaarheid. Het maken of ervaren van een goede match tussen jezelf en je omgeving is blijkbaar iets waar je met het klimmen der jaren beter toe in staat bent. In de oudste en jongste levensfasen is de lijn van gemiddelde leefbaarheid sterker variërend. De ‘dagpaden’ van jongeren en van ouderen verschillen ook sterker onderling en zijn sterker aan verandering onderhevig dan in de middenleeftijden. Dat kan betekenen dat in de jonge jaren het zoeken van de match belangrijk is, terwijl op oudere leeftijd het verlies van de match tot uitdrukking komt. Figuur 12
21
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Geslacht Vrouwen oordelen over het algemeen iets positiever over de leefbaarheid dan mannen. Figuur 13
/HHIEDDUKHLGJHPLGGHOGHVFRUHͿ
Mobiliteit Mobiliteit is een belangrijke voorwaarde om deel te kunnen nemen aan het sociale leven, zeker als zich dat ook voor een belangrijk deel buiten de eigen kern of wijk afspeelt. Automobiliteit is dat zeker in plattelandsgebieden met weinig openbaar vervoer. Het gaat er om een auto te kunnen gebruiken voor de meeste activiteiten (werk of studie, winkelen, familie- of vriendenbezoek, uitgaan, sporten). Het bezit van een rijbewijs zegt op zich weinig over hoe leefbaar mensen hun wijk of kern vinden. Altijd over een auto kunnen beschikken is wel positief van invloed op de ervaren leefbaarheid.
Figuur 15
YURXZ *(6/$&+7
Gezondheid Mensen die zich gezond voelen ervaren hun omgeving als duidelijk leefbaarder dan mensen die zich minder gezond voelen. Vooral mensen die zich sterk belemmert voelen door een langdurige ziekte, aandoening of handicap hebben een verlaagde ervaren leefbaarheid. De sterkste relatie is er als iemand moeite heeft met huishoudelijke activiteiten zoals boodschappen doen en stofzuigen.
/HHIEDDUKHLGJHPLGGHOGHVFRUHͿ
QLHWDOWLMG
DOWLMG PRELHO
Veel zaken zijn tegenwoordig via internet af te handelen. Daardoor zijn bankfilialen, postagentschappen, maar ook winkels ook voor mensen met een fysieke mobiliteitshandicap en zonder de beschikking over een auto ook in afgelegen gebieden minder een belemmering. Niet iedereen is even digivaardig. Dat zou gevolgen kunnen hebben voor de perceptie of de kern of wijk leefbaar is. Het blijkt echter dat mensen die zelf geen internet gebruiken hun lokale omgeving niet wezenlijk anders ervaren dan mensen die dit wel doen.
Figuur 14
]HHUJRHG
JRHG
JDDWZHO
VOHFKW
+RHLVRYHUKHWDOJHPHHQXZJH]RQGKHLG"
22
/HHIEDDUKHLGJHPLGGHOGHVFRUHͿ
PDQ
]HHUVOHFKW
Opleiding en inkomen De sociaal-economische status van een persoon wordt veelal afgemeten aan diens opleidingsniveau en inkomen. De veronderstelling kan zijn dat een hogere opleiding en of een beter inkomen, het gemakkelijker maakt om te wonen in een zelf gekozen omgeving en daarmee een betere match te zien geeft tussen de voorwaarden en behoeften en daarmee een hogere ervaren leefbaarheid. Er blijkt in het onderzoek echter geen verband te zijn tussen het opleidingsniveau en de ervaren leefbaarheid. Bij inkomen is er wel een verband. Hoe hoger het inkomen hoe hoger de score voor leefbaarheid. Inwoners met een kleinere beurs blijken dus minder goed in staat om een goede match tussen henzelf en hun omgeving te maken.
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Figuur 16
Figuur 17
/HHIEDDUKHLGJHPLGGHOGHVFRUHͿ
Aangezien een belangrijk deel van de respondenten van het onderzoek de vraag naar het inkomen niet heeft ingevuld en ook van een aantal wijken het gemiddelde inkomen niet bekend is, is het moeilijk om dit kenmerk in de vervolganalyses op te nemen. In hoofdstuk 6 wordt hier nog op teruggekomen.
/HHIEDDUKHLGJHPLGGHOGHVFRUHͿ
ZLMGHUJHULFKW
ORNDDO ORNDDO JHwVROHHUG JHwQWHJUHHUGJHwQWHJUHHUG DFWLHI SDVVLHI
SULYDF\ JHULFKW
IDPLOLHJHULFKW
6RFLDDO1HWZHUN7\SRORJLH
Inwoners van wie ook familie en/of vrienden en kennissen in de eigen kern wonen beoordelen de leefbaarheid van die kern beter dan inwoners zonder een duidelijk sociaal netwerk in de kern.
¼RI PLQGHU
¼WP ¼WP ¼WP ¼ ¼ ¼
¼RI PHHU
Figuur 18
1(7720$$1',1.20(1+8,6+28'(1
Sociale netwerken In hun dag- en leefpaden bewegen mensen in sociale netwerken. Netwerken zijn belangrijk om doelen in het leven te verwezenlijken. Ze zijn ook belangrijk omdat ze de leden van netwerken het gevoel kunnen geven ergens bij te horen, een gevoel van veiligheid en geborgenheid te verschaffen. Ze zijn belangrijk omdat alleen via sociale netwerken het dagelijks leven vorm te geven is. Netwerken kunnen losser of vaster zijn, lokaal maar ook globaal. Je familienetwerk gaat meestal een leven lang mee en kan heel hecht zijn. Een twitternetwerk kan heel vluchtig en tijdelijk zijn. Een individu kan in veel verschillende netwerken opereren. De verschillende soorten netwerken kunnen mensen ook met elkaar verbinden. Op basis van de manier waarop mensen in netwerken opereren zijn netwerktypen onderscheiden in de Sociale Staat van Zeeland. De privacy georiënteerde en geïsoleerde netwerktypen scoren op leefbaarheid duidelijk lager dan de andere typen. De inwoners die lokaal geïntegreerd actief zijn, scoren hoog op leefbaarheid.
LQPLMQNHUQZLMN
Figuur 19 LQPLMQNHUQZLMN
Vier van de tien inwoners in Zeeuwse dorpen en wijken hebben familie in de kern of wijk wonen. En eveneens vier van de tien inwoners geven aan dat zij ook vrienden in de kern of wijk hebben wonen.
HOGHUVLQPLMQ HOGHUVLQ=HHODQG EXLWHQ=HHODQG JHPHHQWH
:DDUZRRQWKHWIDPLOLHOLGGDWKHWGLFKWVWELMXZRRQW"
/HHIEDDUKHLGJHPLGGHOGHVFRUHͿ
Persoonlijke context
/HHIEDDUKHLGJHPLGGHOGHVFRUHͿ
HOGHUVLQPLMQ HOGHUVLQ=HHODQG EXLWHQ=HHODQG JHPHHQWH
:DDUZRQHQXZYULHQGHQHQNHQQLVVHQGLHKHWGLFKWVWELMXZRQHQ"
23
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Geloofsgemeenschappen kunnen ook belangrijke netwerken voor mensen zijn, netwerken waardoor zij geïnspireerd raken en vandaar uit ook vorm geven aan het leven. In Zeeland wonen relatief veel mensen die zich rekenen tot de gereformeerde gemeente. Zij vormen vaak nog hechte gemeenschappen met veel onderlinge solidariteit. Delen van Zeeland staan in die zin ook bekend als onderdeel uitmakend van de ‘bible belt’. Mensen die zich rekenen tot de gereformeerde gemeente ervaren de leefbaarheid van hun omgeving duidelijk positiever dan anderen.
Wanneer een kern of wijk niet meer schoon en heel is, heeft dit een extra negatief effect op normoverschrijdend gedrag. Het blijkt ook in Zeeland dat mensen die vaak overlast ervaren in hun omgeving, de leefbaarheid lager beoordelen dan mensen die soms of zelden overlast ervaren. Daarbij hangt de overlast van rommel op straat het sterkst samen met leefbaarheid. Figuur 22 /HHIEDDUKHLGJHPLGGHOGHVFRUHͿ
Figuur 20
/HHIEDDUKHLGJHPLGGHOGHVFRUHͿ
]HOGHQ
VRPV
YDDN
+HHIWODVWYDQ5RPPHORSVWUDDW
QHH
MD
UHNHQW]LFKWRWJHUHIRUPHHUGHJHPHHQWH
Figuur 21 /HHIEDDUKHLGJHPLGGHOGHVFRUHͿ
Figuur 23 /HHIEDDUKHLGJHPLGGHOGHVFRUHͿ
Veiligheid en overlast Jezelf veilig voelen in je eigen kern of wijk is een belangrijke voorwaarde om ook de kern of wijk als leefbaar te ervaren. Een kleine groep inwoners geeft aan zich vaak onveilig te voelen en deze mensen ervaren de leefbaarheid ook beduidend minder dan andere inwoners.
Kern- en wijkgerichtheid Kern- en wijkgerichtheid uit zich op verschillende manieren. Door te participeren in het verenigingsleven in de kern of de wijk.
QLHWLQGHNHUQZLMN
LQGHNHUQZLMN
YHUHQLJLQJVOHYHQ
YDDN
VRPV
]HOGHQ
QRRLW
9RHOWX]LFKZHOHHQVRQYHLOLJLQXZHLJHQNHUQZLMN"
Uit Gronings onderzoek (Keizer e.a., 2008) is bekend dat mensen gemakkelijker overgaan tot normoverschrijdend gedrag in de openbare ruimte als ze zien dat anderen zich niet aan normen of regels houden, en bijvoorbeeld graffiti op de muur spuiten of rommel op straat gooien. Dit effect staat ook wel bekend als de ‘broken windows’ theorie. 24
In de helft van de kernen en wijken in Zeeland geven de meeste bewoners aan dat de voor hen belangrijkste verenigingen in de eigen kern of wijk gevestigd zijn. De gerichtheid op de eigen kern is dus nog steeds groot te noemen. Inwoners voor wie het belangrijkste verenigingsleven zich afspeelt in de eigen kern of wijk oordelen positiever over de leefbaarheid van hun wijk of kern. Een grote mate van kern- en wijkgerichtheid doet zich ook voor als je veel of altijd gebruik maakt van de aanwezige voorzieningen.
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Figuur 24: Percentage van de inwoners dat de voorziening in de eigen kern gebruikt
Figuur 25
/HHIEDDUKHLGJHPLGGHOGHVFRUHͿ
Pas als er voorzieningen in een kern zijn, kunnen mensen er gebruik van maken. De afgelopen decennia zijn door allerlei maatschappelijke ontwikkelingen voorzieningen uit (kleine) kernen verdwenen. Toch kent Zeeland nog een relatief uitgebreid voorzieningenniveau met een grote spreiding over de kernen. Het beleid van de gemeenten met meerdere woonkernen in Zeeland is ook altijd gericht geweest op het zoveel mogelijk decentraal blijven organiseren van maatschappelijke voorzieningen. Veel kan daarom nog in de eigen kern worden gedaan. Pinnen, het halen van medicijnen, een huisartsbezoek, de dagelijkse boodschap en de gang naar het postagentschap zijn activiteiten die inwoners van Zeeland in meerderheid ook in hun eigen kern doen. Sporten, dorpshuisbezoek, boeken lenen, kerkbezoek, cafébezoek, opstappen in het openbaar vervoer zijn activiteiten die door een kwart tot een derde van de inwoners in hun eigen kern of wijk worden gedaan. De basisschool, het trapveldje/speelpleintje, de speeltuin, de JOP, zijn voorzieningen vooral bedoeld voor kinderen en of jongeren. Het zijn voorzieningen die door minder dan een kwart van de inwoners van Zeeland in de eigen kern worden gebruikt.
!
3HUFHQWDJHLQZRQHUVGDWPHHVWDOYRRU]LHQLQJHQLQGHHLJHQNHUQJHEUXLNW
Het aandeel van de inwoners dat aangeeft meestal gebruik te maken van de in de kern of wijk aanwezige voorzieningen blijkt sterk samen te hangen met het oordeel over de leefbaarheid. Voor de leefbaarheid gaat het er blijkbaar minder om of een voorziening aanwezig is, maar het gaat om de mate waarin deze voorziening door de inwoners wordt gebruikt.
Het aandeel inwoners dat gebruik maakt van de voorzieningen die er in de eigen kern of wijk zijn, is een belangrijke graadmeter voor de gerichtheid van inwoners op de eigen kern en geeft een indicatie van de mate waarin de voorzieningen de inwoners aan hun kern of wijk weten te binden.
25
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Figuur 28 /HHIEDDUKHLGJHPLGGHOGHVFRUHͿ
Wijk-Dorpstrots en actief zijn voor de wijk of kern De gehechtheid van inwoners aan hun omgeving kan op verschillende manieren tot stand komen en vorm krijgen. Was vroeger vooral sprake van een vanzelfsprekende dorpsbinding of binding met de wijk op basis van het feit dat men ergens geboren en getogen was, in toenemende mate is sprake van wat Thissen (2006) lokaal bewustzijn of dorpstrots noemt. Inwoners die trots op hun dorp of wijk zijn en inwoners die zien dat bewoners zich inzetten voor hun wijk of kern oordelen in dit onderzoek over het algemeen ook positiever over de leefbaarheid van hun kern of wijk.
Figuur 26
]HHURQHHQV
RQHHQV
QHXWUDDO
HHQV
]HHUHHQV
,NZRRQKLHUQXHHQPDDOPDDUHUJHQVDQGHUV]RXLNRRNZHOZHQQHQ
/HHIEDDUKHLGJHPLGGHOGHVFRUHͿ
Sociale contacten Sociale contacten met de directe buren heeft een positieve relatie met leefbaarheid, terwijl gevoelens van eenzaamheid juist een negatieve relatie hebben.
Figuur 29
RQHHQV
QHXWUDDO
HHQV
'LWLVHHQNHUQZLMNRPWURWVRSWH]LMQ
Figuur 27 /HHIEDDUKHLGJHPLGGHOGHVFRUHͿ
]HHUHHQV /HHIEDDUKHLGJHPLGGHOGHVFRUHͿ
]HHURQHHQV
GDJHOLMNV
jNHHU WHQPLQVWH WHQPLQVWH PLQGHUGDQ SHUZHHN ZHNHOLMNV PDDQGHOLMNV NHHUSHU PDDQG
+RHYDDNPDDNWXHHQSUDDWMHPHWXZEXUHQ"
Figuur 30
RQHHQV
QHXWUDDO
HHQV
]HHUHHQV
'HEHZRQHUVYDQGH]HNHUQZLMN]HWWHQ]LFKLQYRRUGHNHUQZLMN
Het blijkt dat in zijn algemeenheid mensen die geboren en getogen zijn in het dorp of de wijk niet trotser op hun woonomgeving zijn dan inwoners die van elders komen of een tijd uit de kern of wijk zijn weggeweest. Dorps- wijktrots is dus een gegeven dat losstaat van het hebben van wortels in de lokale gemeenschap.
/HHIEDDUKHLGJHPLGGHOGHVFRUHͿ
]HHURQHHQV
ELMQD QRRLW
VRPV 9RHOWX]LFKZHOHHQVHHQ]DDP"
Hoe sterker de binding aan de huidige woonplek, hoe hoger de leefbaarheid wordt ervaren. Inwoners met heel weinig binding aan hun huidige woonplek, scoren beduidend lager op leefbaarheid dan de rest.
26
QRRLW
ELMQD DOWLMG
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Collectieve redzaamheid In de Sociale Staat van Zeeland is het begrip collectieve redzaamheid gepresenteerd. Dit van oorsprong Amerikaanse begrip (Sampson, 2004) betekent dat mensen in een bepaald gebied elkaar vertrouwen en de bereidheid hebben samen te werken om bepaalde problemen op te lossen of bepaalde doelen te bereiken. Ook in Nederlands onderzoek naar sociale samenhang en vitaliteit komt het begrip collectieve redzaamheid steeds meer naar voren. Onlangs verscheen bijvoorbeeld een NICIS- studie gericht op redzaamheid in stadsbuurten (Kleinhans & Bolt, 2010). Collectieve redzaamheid is een indicator voor sociale vitaliteit. In de Sociale Staat van Zeeland is een schaal voor collectieve redzaamheid ontwikkeld. Daarin geven inwoners aan of mensen in hun wijk of kern elkaar vertrouwen en bereid zijn samen bepaalde problemen op te lossen of bepaalde doelen te bereiken. Concreet gaat het dan om het vertrouwen dat inwoners hebben dat de mensen in de eigen wijk of kern anderen zouden aanspreken op overlast en zouden ingrijpen bij overlast van jongeren, heftige woordenwisselingen, vechtpartijen, vandalisme, inbraak, huiselijk geweld, discriminatie of verloedering van tuinen. Hoge scores op deze schaal gaan samen met hoge scores op leefbaarheid. Figuur 31
/HHIEDDUKHLGJHPLGGHOGHVFRUHͿ
Deze meting is op het niveau van intentioneel gedrag en zegt nog niets over het werkelijk gedrag. Het betekent dus niet dat mensen daadwerkelijk buurtbewoners aanspreken op zaken die inbreuk maken op de veiligheid en leefbaarheid van de wijk of kern. Maar het intentionele gedrag en het vertrouwen dat je medebewoners anderen aanspreken op storend gedrag zegt wel iets over de mate waarin de kern of wijk als leefbaar wordt ervaren. In het NICIS-rapport over vertrouwen in de buurt (Kleinhals en Bolt, 2010) wordt ook op dit verschil ingegaan. Men signaleert dat in twee wijken die er precies hetzelfde uitzien, dit intentionele gedrag van de collectieve zelfredzaamheid toch een verschil maakt in de mate waarin mensen het aangenaam toeven vinden in de wijk.
Samenspel tussen inwoners, dorps- wijkraad en gemeente De inwoners van de Zeeuwse kernen en wijken is aan de hand van een aantal stellingen gevraagd aan te geven hoe zij de relatie tussen de gemeente, de dorpsraad of wijkraad en de inwoners ervaren. Heeft de dorps- wijkraad invloed, doet ze voldoende voor de kern of wijk, doet het gemeentebestuur voldoende voor de kern of wijk, worden inwoners voldoende geïnformeerd. Deze stellingen vormen een schaal (Cronbach’s alpha=0,72). Er is een sterk verband tussen deze schaal en de score voor leefbaarheid. Dit betekent dat als inwoners het samenspel tussen inwoners, dorps- of wijkraad en de gemeentelijke overheid als goed waarderen, zij ook positief oordelen over leefbaarheid. Figuur 32 /HHIEDDUKHLGJHPLGGHOGHVFRUHͿ
Het belang dat inwoners hechten aan sociale relaties in een wijk (familie, buren, werk, voorzieningen) alsook aan meer fysieke aspecten van de kern of wijk (rust/ruimte, veiligheid) hangt samen met de score voor leefbaarheid. Mensen die familie hebben wonen in de wijk of kern geven niet vaker aan een fysieke binding te hebben met de wijk of kern dan mensen die familie dichtbij hebben wonen. Wel geven zij duidelijk vaker aan dat zij een sociale binding hebben met de kern.
PLQVWJRHG
PLQGHUJRHG
JHPLGGHOG
JRHG
]HHUJRHG
VDPHQVSHOWXVVHQLQZRQHUVGRUSVZLMNUDDGJHPHHQWH
]HHUZHLQLJ
ZHLQLJ
PLGGHOPDWLJ
VWHUN
]HHUVWHUN
FROOHFWLHYHUHG]DDPKHLG
27
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Conclusies Persoonskenmerken als leeftijd, geslacht, gezondheid, mobiliteit en inkomen blijken van invloed op de ervaren leefbaarheid. Jonge, minder bemiddelden, minder gezonde en minder mobiele inwoners kunnen als doelgroepen van leefbaarheidsbeleid worden benoemd. Ook de aard van de sociale context waarin personen zich bewegen (persoonlijke context) speelt mee in de beoordeling van de leefbaarheid van hun omgeving. Actieve betrokkenheid van mensen op hun sociale omgeving in de vorm van sociale contacten, participeren in verenigingen en gebruik maken van de voorzieningen die er zijn bevordert de leefbaarheid. Leefbaarheidsbeleid zou daarom gericht moeten zijn op het optimaliseren van de omstandigheden waaronder lokale sociale netwerken kunnen floreren. De ontmoetingsfunctie is cruciaal. Daarnaast is duidelijk geworden dat een schone, veilige omgeving zonder overlast, een omgeving waar mensen trots op kunnen zijn en waar inwoners het vertrouwen hebben dat medebewoners meewerken aan het schoon, heel en veilig houden van die omgeving, als de meer leefbare omgeving wordt ervaren. Tenslotte is gebleken dat inwoners hun omgeving als erg leefbaar ervaren als overheid, inwoners en hun vertegenwoordigers goed met elkaar overweg kunnen, elkaar goed informeren en goed samenwerken aan de toekomst van hun omgeving. Leefbaarheidsbeleid is dan ook het bevorderen van een goed samenspel tussen deze partijen. Dorps- en wijkplannen waarin gezamenlijke en gedragen kennis bijeen is gebracht en ingezet wordt voor de ontwikkeling van de omgeving zijn dan belangrijke instrumenten voor de leefbaarheid.
28
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
5. Analyse van woonmilieukenmerken In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de woonmilieukenmerken van wijken en kernen. De vraag staat centraal in welke mate dorpen en wijken in sociaal-cultureel, sociaaleconomisch en sociaal-ruimtelijk opzicht als meer of minder leefbaar zijn te typeren.
Sociaal-cultureel: autonome dorpen en woondorpen Thissen geeft aan dat kernen op het platteland zich ontwikkelen van autonome dorpen naar woondorpen. In die transformatie kunnen dorpen meer of minder succesvol zijn. De woonomgeving speelt daarin een belangrijke rol. In het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam en Scoop in dorpen van de gemeente Borsele (Van der Meer e.a., 2008) is dit duidelijk naar voren gekomen. Maar de hang naar het autonome dorp is nog steeds bij veel dorpelingen aanwezig. Zij wensen de complete samenleving op enkele vierkante kilometers. Het is ook het machtige beeld voor de lokale politiek, omdat het autonome dorp symbool staat voor het meest leefbare dorp. Authentiek autonome dorpen zijn te herkennen aan het gegeven dat wonen, leren, werken, vrije tijd nog voor de meeste mensen uit het dorp zich in het dorp afspelen. Deze autonome dorpen bestaan niet meer. Leren en werken zijn levensgebieden die zich vrijwel niet meer op dorpsniveau afspelen. Het autonome karakter van dorpen toont zich nu vooral in de sociaal-culturele sfeer. Een dorp is daarin autonoom te noemen als een groot deel van de inwoners aangeeft familie en vrienden in het dorp te hebben en dat de belangrijkste verenigingen voor hen in het dorp zijn. Westkapelle, Sint Annaland en Aagtekerke zijn zulke dorpen. Ellemeet, Serooskerke (Schouwen-Duiveland) en Sirjansland zijn daarvan het tegendeel. Het zijn kleine dorpen, met weinig verenigingen, familie en vrienden wonen meestal in andere woonplaatsen. Het zijn typische woondorpen.
Kern- en wijkgerichtheid De in het vorige hoofdstuk besproken kern- en wijkgerichtheid is niet alleen een element van de persoonlijke context. Het aandeel inwoners dat meestal voorzieningen gebruikt in de eigen kern of wijk en het aandeel inwoners voor wie geldt dat het belangrijkste verenigingsleven zich voor hen afspeelt in de eigen kern, zijn ook kenmerken van het sociaal-culturele leven in de wijk of kern. In kernen en wijken waar veel inwoners op die manier gericht zijn op de eigen kern wordt de leefbaarheid ook hoger beoordeeld dan in kernen waar dat minder het geval is. In de steden is het aandeel van de inwoners dat aangeeft dat de voor hem of haar belangrijkste verenigingen in de eigen wijk te vinden zijn het laagst. Maar er zijn ook dorpen waar het verenigingsleven minder met het dorp is verbonden. Rond Oostburg, Kloosterzande, Goes, Zierikzee en Haamstede zijn dorpen waar het verenigingsleven voor minder dan een kwart van de inwoners zich in de eigen kern afspeelt. Inwoners die hun belangrijkste verenigingen in de eigen kern vinden zijn over het algemeen ook meer te spreken over de voorzieningen in hun kern. Maar in Scherpenisse en Waarde bijvoorbeeld gaat een sterke gerichtheid op de voorzieningen in de eigen kern juist gepaard met een lage waardering van de voorzieningen. In Overslag, waar voor 80% van de inwoners het verenigingsleven zich vooral buiten de kern afspeelt, geeft men de voorzieningen in de kern een erg lage beoordeling. Dit kan ook een uiting van ongenoegen zijn met het geringe voorzieningenniveau en daarmee een indicator voor een minder succesvol woondorp.
29
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Figuur 33: Percentage van de inwoners met de belangrijkste vereniging in de eigen kern/wijk
Figuur 34: Gemiddeld aandeel van de inwoners dat meestal gebruik maakt van in de kern aanwezige voorzieningen
30
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Kloetinge, Ritthem, Sint Jansteen zijn kernen waar de gerichtheid op de eigen voorzieningen relatief laag is. Dat zijn kernen die vlakbij een dragende kern of stedelijk centrum liggen. Opmerkelijk is dat ook in Westdorpe waar de omvang van de sociale infrastructuur groot is, er toch veel mensen aangeven de voorzieningen meestal elders te gebruiken. In Meliskerke en ’s-Gravenpolder is de gerichtheid op de voorzieningen in de eigen kern in vergelijking met andere kernen juist erg hoog. Het algemene beeld dat hieruit naar voren komt is dat: stedelijke wijken en kleine kernen vlakbij stedelijke omgeving weinig binden via voorzieningen in de regio Zeeuws-Vlaanderen de gespreid gelegen grotere dorpen de meest bindende kernen zijn. in de kustgebieden boven de Westerschelde men sterk gericht is op de voorzieningen in de eigen kern. in de gemeenten Reimerswaal en Tholen in veel kernen een sterke binding is.
Sociaal-economisch: steden en dorpen, industriekernen en recreatiekernen
/HHIEDDUKHLGJHPLGGHOGHVFRUHͿ
Wijken als Goese Meer, de Mortiere in Middelburg, Othene in Terneuzen, wijken rond de binnenstad van Zierikzee, zijn wijken waar die binding gering is. Daar zijn ook weinig voorzieningen. Heinkenszand en ’s Gravenpolder zijn de dorpen in Zeeland waar die binding het grootst is. Daar ligt het gemiddelde gebruik van de voorzieningen in de eigen kern boven de 60%. Het zijn vooral wijken buiten het centrum van steden en de echt kleine dorpen als Eindewege, Oud-Sabbinge en Overslag met de geringste binding aan eigen voorzieningen. Wat de dorpen in Zeeland betreft is er een sterke relatie tussen de omvang van de sociale infrastructuur in een kern en het gebruik van die infrastructuur. Hoe meer zaken ook in een kern aanwezig zijn, hoe groter de gerichtheid van inwoners op de voorzieningen van de eigen kern. Daarom is het goed om naar de uitzonderingen te kijken.
Figuur 35
GRUS
VWDG VWDGGRUS
Dorpsbewoners oordelen niet wezenlijk anders dan stadsbewoners over de leefbaarheid van hun omgeving. Wel zijn zij minder positief over de bevolkingssamenstelling in hun wijk dan dorpsbewoners over de bevolkingssamenstelling in hun kern. De kanaalzone en het Sloegebied zijn de economische kerngebieden van Zeeland. Dorpen als Hoek, Sluiskil, Sas van Gent, Westdorpe, ’s Heerenhoek, Nieuwdorp en Borssele hebben een woonmilieu dat te typeren is als woonmilieu in een industrieel decor. In deze dorpen wordt de leefbaarheid lager gewaardeerd dan elders in de provincie. Het oordeel over de voorzieningen en de bevolkingssamenstelling daarbinnen is overigens niet verschillend tussen de industriële dorpen en de rest van Zeeland. De verschillen zitten in het oordeel over de kern als woonplaats en het oordeel over de kwaliteit van de woonomgeving. Figuur 36 /HHIEDDUKHLGJHPLGGHOGHVFRUHͿ
Figuur 34 geeft een overzicht per gebied van het aandeel van de bewoners dat meestal de voorziening in de eigen kern of wijk gebruikt.
De vier grootste steden in Zeeland en Zierikzee worden in dit onderzoek gezien als meer stedelijke woonmilieus. In de rest van Zeeland overheerst het dorpse karakter.
QHH
MD LQGXVWULHNHUQ
31
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Figuur 37
/HHIEDDUKHLGJHPLGGHOGHVFRUHͿ
QHH
MD
Sociale infrastructuur De sociale infrastructuur van een kern, gedefinieerd als het geheel van voorzieningen, verenigingen en sociale activiteiten, is een onderdeel van de barometer leefbaarheid van Scoop. De omvang van de sociale infrastructuur wordt gemeten op de onderdelen sociaal-cultureel verenigingsleven, sport, bereikbaarheid, onderwijs, horeca, financiële dienstverlening en zorg. Voor alle kernen in Zeeland is de omvang van de sociale infrastructuur vastgesteld. Door middel van dorpsprofielen is in beeld gebracht hoe omvangrijk de sociale infrastructuur van een kern is. Een voorbeeld daarvan is weergegeven in figuur 38. Voor wijken in steden zijn deze scores niet beschikbaar.
UHFUHDWLHNHUQ
Recreatie is in Zeeland een belangrijke economische drager. Een aantal kernen in Zeeland leunt heel sterk op de recreatie en zijn te typeren als typische recreatiekernen. Zij verschillen ook in de beleving van leefbaarheid door inwoners van andere kernen. In recreatiekernen wordt de leefbaarheid hoger gewaardeerd dan in andere kernen en wijken. Dat geldt vooral voor de woonomgeving, de voorzieningen en de kern als woonplaats. Over de bevolkingsamenstelling zijn zij niet positiever dan elders.
Sociaal-ruimtelijk: sociale infrastructuur en woonmilieu
De totaalscore voor de sociale infrastructuur is sterk afhankelijk van de omvang van de kern. Dit is niet verwonderlijk omdat een grotere kern meer draagvlak heeft voor verenigingen en voorzieningen. Daarom is per gemeente op basis van de spreiding van de infrastructuur over de kernen een lijn berekend die aangeeft wat de verwachte omvang is van de sociale infrastructuur: de veronderstelde leefbaarheid. (Figuur 39 geeft deze lijn voor de gemeente Sluis). Deze lijn is binnen de gemeentelijke context een verbeelding van de omvang van de sociale infrastructuur die bij een bepaalde kernomvang ‘past’ (Van der Wouw, 2009). Hoe meer een kernscore voor de sociale infrastructuur afwijkt van deze lijn, des te meer is de kern in ‘onbalans’. Deze mate van onbalans hangt samen met de score voor leefbaarheid. Figuur 39
Figuur 38: Dorpsprofiel sociale infrastructuur (de stippellijn geeft het gemiddelde voor de gemeente
De omvang van de sociale infrastructuur hangt niet samen met de tevredenheid met de kern als woonplaats. Dat is gevonden in de eerdere studies in de gemeenten Borsele en Sluis. Het is ook weer aangetoond in het onderzoek naar de Sociale Staat van Zeeland. Hiermee is een onderbouwing gegeven voor de stelling dat de aanwezigheid van voorzieningen nog geen voorwaarde hoeft te zijn voor de leefbaarheid van een kern. Aanwezigheid van culturele voorzieningen en vooral een omvangrijk verenigingsleven gaat wel samen met een grotere tevredenheid met de kern als woonplaats. Dit suggereert dat het vooral lokale activiteiten zijn die het verschil kunnen maken in het algemene oordeel over de kern als woonplaats.
32
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
In deze studie is een breder begrip van leefbaarheid gehanteerd. De omvang van de sociale infrastructuur hangt dan wel samen met het in deze studie gehanteerde integrale oordeel over de leefbaarheid. Hieruit is af te leiden dat het bij het integrale oordeel over de leefbaarheid niet zozeer gaat om de aanwezigheid van voorzieningen. Belangrijker is het kwaliteitsoordeel over de aanwezige voorzieningen en de mate waarin de sociale infrastructuur in onbalans is met de omvang van de kern. Het algehele kwaliteitsoordeel over de sociale infrastructuur is hoger in grotere kernen dan in kleine kernen en is positiever naarmate de omvang van de sociale infrastructuur groter is. Dit geldt voor alle onderdelen van de sociale infrastructuur met uitzondering van de omvang van de culturele voorzieningen en het verenigingsleven. Er is vooral een relatie met zorgvoorzieningen.
Woonmilieu Wijken en kernen kunnen van elkaar verschillen in de mate waarin bepaalde persoonlijke kenmerken en persoonlijke contextkenmerken voorkomen. Bijvoorbeeld het bij elkaar wonen van veel ouderen, of een kinderrijke omgeving is een kenmerk van een omgeving. Ook de persoonlijke netwerken van mensen kunnen, als ze veelvuldig voorkomen, een echt kenmerk van de wijk of kern worden. Zo zijn er dorpen waar veel familie bij elkaar woont als familiekern te benoemen. Ten behoeve van de barometer leefbaarheid is daarom ook een woonmilieutabel opgesteld. Daarin wordt een aantal sociaal-ruimtelijke kenmerken van een omgeving weergegeven. Dit betreft de bevolkingsomvang en kenmerken als het percentage gezinnen met jonge kinderen, het percentage 75-plussers en het percentage hoge inkomens. Het gaat ook om kenmerken van de woningen, zoals het percentage huurwoningen, de gemiddelde woningwaarde en de verhuismobiliteit. In dit onderzoek is ook gekeken of de kern of wijk in vier jaar met krimp of groei van de bevolking te maken heeft gehad. Deze gegevens geven een indicatie of we te maken hebben met een rijke omgeving, een vergrijzende of kinderrijke omgeving of een stabiele omgeving. Deze kenmerken blijken allemaal in meer of mindere mate samen te hangen met de leefbaarheid. Opmerkelijk is dat grotere kernen en wijken door de inwoners over het algemeen als leefbaarder worden ervaren dan kleinere kernen. Het percentage hoge inkomens en de gemiddelde woningwaarde vertonen de meeste samenhang met de score voor leefbaarheid.
Tabel 1: Woonmilieutabel barometer leefbaarheid
Effect op leefbaarheid bevolkingsomvang
+
% gezinnen met kinderen
+
% 75 plussers
+
% hoge inkomens
+
% huurwoningen
-
Gemiddelde woningwaarde (WOZ)
+
Verhuismobiliteit
-
Groei/krimp
+
Conclusies Sociaal-ruimtelijke en sociaal-economische kenmerken van kernen en wijken hebben invloed op de ervaren leefbaarheid. Rijke grotere kernen en wijken met een stabiele en wat leeftijd betreft gemêleerde bevolkingssamenstelling die de afgelopen jaren niet zijn gedaald in inwoneraantal worden door hun inwoners als de meer leefbare kernen ervaren. Dit betekent dat leefbaarheidsbeleid een focus heeft in het versterken van kleine krimpende kernen met een sterk eenzijdige bevolkingsopbouw en met relatief veel goedkope (huur)woningen. Zeeuwse kernen en wijken verschillen duidelijk in de mate waarin ze ‘autonoom’ genoemd kunnen worden. Echte autonome dorpen bestaan niet meer en de mobiliteit van inwoners maakt het ook niet meer noodzakelijk alles op het dorp of in de wijk te organiseren. Maar er zijn wel dorpen en wijken die in sociaal-cultureel opzicht hun inwoners sterker weten te binden dan andere en als meer succesvolle woondorpen kunnen worden aangemerkt. Leefbaarheidsbeleid zou dus moeten aanhaken bij de kern- en wijkbinding. Kernen in de buurt van industrieën hebben een duidelijk benedengemiddeld leefbaarheidsniveau, terwijl kernen waar de recreatie dominant is juist als bovengemiddeld leefbaar worden ervaren. Dit betekent dat leefbaarheidsbeleid zich sterker moet richten op industriekernen. De analyse laat verder zien dat het niet de aanwezigheid van voorzieningen is die een kern of wijk meer leefbaar maakt, maar het kwaliteitsoordeel over de voorzieningen en of de sociale infrastructuur van een kern in balans is met de omvang van de kern.
33
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
34
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
6. Verkennende modelanalyses Individuele kenmerken van inwoners, hun meningen over hun omgeving, sociale, ruimtelijke en fysieke kenmerken van wijken zijn in de vorige hoofdstukken apart besproken. Daarbij is gekeken of zij elk afzonderlijk een relatie hebben met de score voor leefbaarheid die inwoners toekennen aan hun wijk of kern. Veel van die kenmerken blijken inderdaad samen te hangen met de leefbaarheid. In dit hoofdstuk wordt gekeken in welke mate deze kenmerken in gezamenlijkheid betekenis hebben voor de leefbaarheid. Welke zaken zijn nu het meest belangrijk en kan een verklarend model ontwikkeld worden waarin zowel, individuele als contextuele kenmerken worden meegenomen. De analyses worden uitgevoerd met behulp van gegeneraliseerde lineaire multilevel modellering. Daarbij zijn de wijken en kernen van Zeeland als apart analyseniveau meegenomen. Persoonskenmerken die belangrijke voorwaarden kunnen zijn voor de beleving van de leefbaarheid en de kenmerken van het woonmilieu worden gezamenlijk met de manier waarop mensen in hun omgeving staan en naar die omgeving kijken, onderzocht. Er wordt ook gezocht of er persoons- en belevingskenmerken zijn die in verschillende soorten wijken of kernen ook verschillende uitwerking hebben op hoe leefbaarheid wordt ervaren (interactie-effecten).
De zoekstrategie voor het beste model verloopt volgens het schema: Deelmodel 1 Welke persoonskenmerken hebben belangrijke invloed op de beleefde leefbaarheid van een wijk of kern? Zijn er combinaties van persoonskenmerken die een extra effect hebben op leefbaarheid?
Deelmodel 2 Welke kenmerken van de manier waarop mensen in hun omgeving acteren (persoonlijke context kenmerken) zijn van invloed op leefbaarheid? Zijn er combinaties van deze kenmerken individueel en collectief die elkaar versterken in relatie tot leefbaarheid? Deelmodel 3 Welke omgevingsbeoordelingen (wijk-kernbeoordelingen) en vormen van sociale binding zijn van invloed op leefbaarheid? Zijn er combinaties van individuele en collectieve oordelen over en binding met de omgeving van invloed op de leefbaarheid? Deelmodel 4 Welke objectieve woonmilieukenmerken zijn van invloed op leefbaarheid? Zijn er combinaties van deze woonmilieukenmerken die van invloed zijn op leefbaarheid? In het gegevensbestand zijn in totaal 159 wijken en kernen onderscheiden. De gegevens over de 10 kleine kernen van Sluis zijn afkomstig van de pilotstudie voor de Sociale Staat van Zeeland (Van der Wouw e.a., 2009). In de pilot is een aantal vragen niet gesteld die wel in de verklaring voor leefbaarheid van belang blijken te zijn. De belangrijkste daarvan zijn de vragen naar de gezondheid en overlast. In de verkennende deelanalyses zijn de kleine kernen van de gemeente Sluis nog wel zoveel mogelijk meegenomen, in de totaalanalyses niet. Er blijven daarom voor het uiteindelijke verklaringsmodel dat in hoofdstuk 7 wordt behandeld 149 kernen en wijken beschikbaar. Dit aantal betekent dat het ook niet zinvol is om alle wijkkenmerken tegelijkertijd in het model op te nemen. We gaan uit van een maximum van 10 wijkkenmerken die nog tot interpreteerbare resultaten kunnen leiden. In bijlage 1 zijn de modellen opgenomen.
35
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Deelmodel 1: model met persoonskenmerken Van de persoonskenmerken blijken geslacht, leeftijd, gezondheid en inkomen belangrijke effecten op leefbaarheid te hebben. Mobiliteit blijkt vooral van invloed in combinatie met de levensfase. Beperkte mobiliteit blijkt in alle levensfasen een enigszins verlagend effect op de leefbaarheid te hebben. Maar in de levensfasen van jongvolwassenheid en intensieve verzorging is het effect van beperkte mobiliteit op de ervaren leefbaarheid beduidend groter. Deelmodel 2: model met persoonlijke context kenmerken Er zijn in dit deelmodel drie varianten bekeken. Model 2a is een variant met uitsluitend persoonlijke contextkenmerken. De aard en intensiteit van het persoonlijke netwerk en het lokale karakter daarvan blijken sterk van invloed op de ervaren leefbaarheid. Alleen het gegeven of je wel of geen familie in de eigen kern of wijk hebt wonen is daarbij van minder belang. In variant model2b zijn vervolgens de lokale contextkenmerken toegevoegd. Daarin valt op dat aanwezigheid van familie en vrienden vooral als lokale context betekenis hebben voor de leefbaarheid. Omgevingen waar veel mensen wonen met familie en/of vrienden in de wijk of kern geven positieve effecten op de leefbaarheid. In omgevingen waar veel mensen aangeven zich vaker eenzaam te voelen heeft dat een negatief effect op leefbaarheid. In de derde variant model2c worden ook de interactieeffecten opgenomen tussen kenmerken van de persoonlijke context en de mate waarin dit kenmerk ook een kenmerk van de wijk of kern is. Het blijkt dat vooral in kernen of wijken waarin veel mensen zich rekenen tot de gereformeerde gemeente, de leefbaarheid voor gereformeerden wordt vergroot, terwijl ze juist voor niet gereformeerden wordt verlaagd. De mate waarin een kern of wijk via het verenigingsleven of voorzieningengebruik hun inwoners weet te binden blijkt als lokaal kenmerk weinig toe te voegen aan de verklaring voor leefbaarheid. Deelmodel 3: model met wijkoordelen en binding Het individuele gegeven oordeel over het eigen dorp of de eigen wijk en de binding met de wijk hangen sterk samen met het oordeel over de leefbaarheid van een wijk of kern. Het gevoel in een veilige buurt te wonen, een dorp of wijk waar je trots op kunt zijn, waar je vindt dat inwoners zich willen inzetten voor de gemeenschap, de binding die je met je omgeving ervaart, het gevoel dat als het nodig is je omgeving voor je klaar staat een het gevoel dat inwoners, wijk- of dorpsraad en gemeente goed met elkaar overweg kunnen, het zijn allemaal belevingen die erg samenhangen met de leefbaarheid.
36
Maar ook het in een wijk of kern aanwezige collectieve gevoel van inwoners dat het een wijk is om trots op te zijn, waar inwoners zich voor elkaar inzetten versterkt de leefbaarheid. Het zijn bovendien de inwoners in wijken met veel collectieve wijk- dorpstrots die zelf ook erg trots zijn op hun wijk die in belangrijke mate de leefbaarheid hoger waarderen. Opmerkelijk is dat collectieve redzaamheid vooral een persoonlijk gevoel is. Het heeft geen leefbaarheidversterkend effect als veel mensen in een omgeving datzelfde gevoel hebben. Deelmodel 4: model met objectieve wijkkenmerken Een model met de objectieve dorps-wijkkenmerken blijkt niet zoveel sterke verbanden op te leveren met leefbaarheid. Dit wordt mede veroorzaakt doordat we te maken hebben met ‘slechts’ 149 wijken en kernen. Het beste model hier is een model met uitsluitend het aandeel hoge inkomens in een wijk, de gemiddelde woningwaarde en de interactie tussen die twee. Dit betekent dat vooral sociaal-economisch kapitaal in een wijk effect heeft op leefbaarheid. In de volgende grafiek is het gecombineerde effect van WOZ-waarde en % hoge inkomens in een wijk zichtbaar gemaakt. De leefbaarheid is in wijken met weinig hoge inkomens en een lage gemiddelde WOZ-waarde het laagst. In wijken met een lage gemiddelde WOZ-waarde maakt het voor de leefbaarheid nogal wat uit of er veel mensen met een hoog inkomen wonen. In een wijk met een hoge gemiddelde WOZ-waarde is dat verschil veel minder. Figuur 40
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
7. Verklaringsmodel voor leefbaarheid In het vorige hoofdstuk zijn voor de verschillende soorten kenmerken en oordelen verkennende modelanalyses uitgevoerd. De persoonskenmerken, kenmerken van de persoonlijke context, wijkoordelen en woonmilieukenmerken zijn als aparte clusters van variabelen in relatie met leefbaarheid verkend. Daaruit resulteerden een aantal belangrijke voorspellers voor leefbaarheid. In dit hoofdstuk gaat de analyse een stap verder door alle belangrijke voorspellers in samenhang in een enkel model onder te brengen. Daarbij is gezocht naar het model met de meeste verklaringskracht, waarin uitsluitend die kenmerken en oordelen zijn opgenomen die daadwerkelijk iets toevoegen aan de verklaring van leefbaarheid. De nadruk bij de modelvorming ligt op de relatie tussen individuele kenmerken en oordelen en kenmerken van de lokale context. Omdat niet van alle wijken en kernen belangrijke gegevens bekend zijn, worden uiteindelijk 2 eindmodellen gepresenteerd. Het eerste eindmodel is gebaseerd op gegevens uit 149 wijken en kernen. In dit model zijn het netto gezinsinkomen en het % hoge inkomens in een wijk of kern niet opgenomen omdat deze voor 7 wijken ontbreken en een niet onbelangrijk deel van de respondenten de vraag naar het inkomen niet heeft ingevuld. In een tweede eindmodel is inkomen en het aandeel hoge inkomens toegevoegd. Dit model is gebaseerd op 142 wijken en kernen en 1.500 respondenten minder dan in het eerste eindmodel. Het eerste eindmodel laat zien dat persoonskenmerken als geslacht, levensfase, gezondheid en mobiliteit belangrijk zijn in relatie tot leefbaarheid. Vrouwen zijn over het algemeen positiever over de leefbaarheid. Jongeren zijn minder positief over de leefbaarheid dan ouderen. Mensen met een minder goede of slechte gezondheid ervaren de leefbaarheid als beduidend minder dan gezonde mensen. Mobiliteit is vooral een probleem met betrekking tot leefbaarheid voor jongvolwassenen en ouderen in de leeftijdsfase van intensieve verzorging (zie figuur 41).
Figuur 41: Gecombineerde effecten van levensfase en mobiliteit op de ervaren leefbaarheid
Tegelijkertijd is ook de persoonlijke context meebepalend voor de leefbaarheid. Inwoners van wie de familie ver weg woont, met wie ze ook nog eens weinig contact hebben, zonder vrienden in de omgeving, weinig contact hebben met de buren en zich ook weinig bemoeien met lokale activiteiten, beoordelen de leefbaarheid beduidend lager dan mensen met een meer lokaal netwerk en gerichtheid op lokale activiteiten. Mensen die voor hun verenigingsleven vooral gericht zijn op hun eigen wijk of kern ervaren hun omgeving als meer leefbaar dan inwoners die de gerichtheid op de kern niet hebben. Het hebben van lokale binding door het verenigingsleven en vrienden lijkt van groter belang voor de leefbaarheid, dan het gebruik van lokale voorzieningen. Naarmate het percentage toeneemt van de inwoners van een wijk of kern dat aangeeft vrienden in de wijk of kern te hebben, stijgt ook de leefbaarheid. Onder mensen die zich rekenen tot de gereformeerde gemeente is dat vooral in wijken met relatief veel inwoners met een gelijke geloofsovertuiging. In wijken waar veel mensen wonen die aangeven zich vaker eenzaam te voelen wordt de leefbaarheid lager gewaardeerd.
37
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Wanneer inwoners hun wijk beoordelen als veilig en schoon, beoordelen zij ook de leefbaarheid hoger dan inwoners die hun wijk vaker als onveilig of rommelig ervaren. Inwoners die trots zijn op hun wijk of kern en inwoners die er een sterke binding mee hebben ervaren hun omgeving ook als meer leefbaar. Mensen die aangeven ook wel elders te willen wonen beoordelen de leefbaarheid ook als minder dan mensen met een duidelijke wijkbinding. Inwoners die het gevoel hebben dat de wijkbewoners of de dorpsbewoners voor elkaar klaarstaan en elkaar zullen helpen wanneer dat nodig is, beoordelen de wijk als meer leefbaar dan inwoners die deze collectieve redzaamheid niet zo ervaren. Als inwoners zien dat het samenspel tussen de wijk of kernbewoners, de dorpsraad of wijkraad en de gemeente goed verloopt, ervaren zij hun omgeving als meer leefbaar. Wanneer persoonskenmerken, de kenmerken van de persoonlijke context en de wijkoordelen en woonmilieukenmerken in samenhang worden bekeken, blijkt er een duidelijk verschil in leefbaarheid tussen dorpen en stadswijken. In stadswijken wordt de leefbaarheid dan als duidelijk minder ervaren dan in de dorpen. Het tweede eindmodel tenslotte laat zien dat het eigen inkomen, maar ook het aandeel inwoners met een hoger inkomen in de wijk of kern de leefbaarheid bevordert. De relatie tussen inkomen en altijd over een auto kunnen beschikken is groot. Omdat in het laatste model de mobiliteit geen effect meer heeft, lijkt het er op dat een hoger inkomen de dominantere en meer voorwaardelijke factor is voor een hogere ervaren leefbaarheid.
38
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
8. Conclusies en aanbevelingen Leefbaarheidsprofielen van wijken en kernen Leefbaarheid is in dit onderzoek opgevat als een integraal oordeel van inwoners over de kwaliteit van hun fysieke en sociale woonomgeving. Het geeft een beeld van de mate waarin inwoners een match tussen henzelf en hun directe en wijdere omgeving ervaren. Deze ervaren leefbaarheid zegt dus iets over de mate waarin de leefomgeving in Zeeland aansluit bij de voorwaarden en behoeften van de inwoners. Wijken en kernen in Zeeland zijn daarbij te typeren aan de hand van de individuele oordelen over de vier onderscheiden dimensies van leefbaarheid: - Kwaliteit van voorzieningen - Kwaliteit van de woonomgeving - Tevredenheid met samenstelling van de bevolking - Tevredenheid met kern/wijk als woonplaats Kernen en wijken profileren zich op deze vier dimensies van de ervaren leefbaarheid. Het laat bijvoorbeeld goed het verschil zien tussen de binnenstad van Middelburg en die van Vlissingen. Beide scoren hoog op voorzieningen, maar op de andere dimensies scoort de binnenstad van Vlissingen beduidend minder. In dit onderzoek is onderzocht welke factoren de verschillen in de ervaren leefbaarheid tussen inwoners en tussen wijken en kernen in Zeeland kunnen verklaren. Daarvoor is het gemiddelde oordeel van Zeeuwen over de vier dimensies van leefbaarheid in hun woonomgeving op een 7 gesteld. De individuele oordelen lopen dan uiteen van minder dan een 2 tot een 10. Er zijn daarmee grote verschillen in hoe inwoners de leefbaarheid van hun woonomgeving ervaren. Dorpen en wijken in Zeeland zijn te typeren in de mate waarin hun inwoners een gemiddeld positiever of negatiever oordeel hebben over de leefbaarheid.
Het Middengebied in Vlissingen scoort met een 5,6 het laagst, Kapelle met een 7,6 het hoogst. Dit betekent niet dat iedereen in het Middengebied ontevreden is over de leefbaarheid en dat iedereen in Kapelle tevreden is. Maar het zijn wel belangrijke verschillen in de algemeen ervaren leefbaarheid tussen de 159 kernen en wijken van Zeeland. De inzet van beleid zou zich moeten richten op het versterken van de leefbaarheidsprofielen van de wijken en kernen in Zeeland. Inwoners, dorspraden, gemeenten en ook de provincie kunnen ieder op eigen wijze en vanuit hun specifieke verantwoordelijkheid inzet plegen op de versterking van deze leefbaarheidsprofielen. Maar ook maatschappelijke organisaties en bedrijven kunnen in hun werk bijdragen aan de versterking van deze leefbaarheidsprofielen. In het gemeentelijk en provinciaal beleid (bijvoorbeeld in structuurvisies en omgevingsplannen) kunnen streefwaarden voor elke dimensie van leefbaarheid worden opgenomen waar vervolgens concrete beleidsacties aan te koppelen zijn. Deze acties kunnen voor een belangrijk deel ontleend worden aan de verklarende analyses in dit rapport.
Het onderzoek naar de factoren die de ervaren leefbaarheid beïnvloeden, levert verklaringen op diverse niveaus: persoonskenmerken, sociale context en kenmerken van de wijk of kern. Daarmee biedt het ook aanknopingspunten voor leefbaarheidsbeleid op verschillende niveaus en beleidsterreinen.
39
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Leefbaarheid en persoonskenmerken Als eerste wordt leefbaarheid in belangrijke mate beïnvloed door persoonlijke kernmerken en omstandigheden. Vrouwen zijn iets positiever over de leefbaarheid dan mannen. Ouderen ervaren over het algemeen een betere match met de omgeving dan jongeren. Gezondere en mobiele inwoners zijn ook meer tevreden over de leefbaarheid van hun omgeving. Mobiliteit, het te allen tijde kunnen beschikken over een eigen auto, is daarbij vooral belangrijk voor de leefbaarheid in de fase van jongvolwassenheid en de fase van intensieve verzorging. De ervaren leefbaarheid wordt ook beïnvloed door het inkomen. Een hoger inkomen stelt je blijkbaar beter in staat om de woonplek te kiezen die bij je past. Zeeland is daarmee een leefomgeving die het best past bij mobiele mensen, gezonde mensen, ouderen en mensen met een hoger inkomen. Gezondheidsbeleid is leefbaarheidsbeleid. Zeeland is de meest vergrijsde provincie van Nederland en heeft daardoor relatief veel te maken met zorg voor gezondheid. Door de sterk toenemende vergrijzing zal die taak nog belangrijker worden. Overheden in Zeeland, hebben een belangrijke taak om mede door een goed sociaal en ruimtelijk beleid zoveel mogelijk gezondheidsproblemen te voorkomen en of inwoners met gezondheidsproblemen een optimale zorg te verzekeren. Werken aan een mooie, schone en veilige leefomgeving en het stimuleren van collectieve redzaamheid van inwoners daarbij is leefbaarheidsbeleid. Mobiliteitsbeleid is leefbaarheidsbeleid. Inwoners van Zeeland zijn over het algemeen zelf zeer mobiel. Een systeem van openbaar vervoer gericht op het bedienen van iedereen is daarom extreem kostbaar en bedient de mensen die mobiliteitsproblemen hebben niet goed genoeg. Beter is het regionale openbaar vervoer te zien als een aanvullende voorziening en de inrichting vooral te enten op die doelgroepen die er van afhankelijk zijn. Inkomensbeleid is leefbaarheidsbeleid. In Zeeland is weliswaar weinig werkeloosheid, maar het inkomen ligt onder het gemiddelde in Nederland. Dit betekent dat werken aan een goede economische infrastructuur met veel hoogwaardige banen op bereikbare afstand een belangrijke doelstelling is ter versterking van de leefbaarheid. Bij die goede infrastructuur behoren ook goede snelle vervoersverbindingen met de steden rond de provincie. Zeeland heeft volop kansen als de mooie woon- en verblijfsprovincie. De mogelijkheden voor een economisch florerend ‘Florida aan de Noordzee’ zouden serieus onderzocht moeten worden.
40
Leefbaarheid en kenmerken van de sociale context Een tweede niveau van verklarende factoren voor de leefbaarheid is het niveau van de sociale context waarin inwoners zich bevinden of begeven. In het dagelijkse handelen van inwoners speelt de interactie met anderen in je omgeving een cruciale rol in de beleving van leefbaarheid. Heel belangrijk is de aansluiting die je hebt met buren en medebewoners. Eenzaamheid is een vijand van leefbaarheid. Wijken en kernen met veel eenzame inwoners worden als minder leefbaar ervaren. Het hebben van familie, vrienden, of geloofsgenoten in je omgeving draagt in belangrijke mate bij aan een gevoel van leefbaarheid. Het sterkst zien we dit bij mensen die zich rekenen tot de gereformeerde gemeente. Zij ervaren de omgeving als veel leefbaarder wanneer zij omringd zijn door veel geloofsgenoten. Mensen die vaker gebruik maken van de aanwezige voorzieningen in hun wijk of dorp ervaren een betere match met hun omgeving, dan mensen die meer gebruik maken van voorzieningen elders (ook al zijn ze in de eigen kern). Dat geldt ook voor mensen die intensiever betrokken zijn bij het verenigingsleven in de kern. Het is niet zozeer de aanwezigheid van (veel) voorzieningen die een voorwaarde is voor het ervaren van leefbaarheid, maar de individuele betrokkenheid bij de kern of de wijk en daarbij gebruik makend van de aanwezige voorzieningen. Voorzieningen zijn in die zin beter te beschouwen als resultaat van vitaliteit in een kern of wijk, dan als de voorwaarde om leefbaarheid te behouden. Het gaat met andere woorden om de kwaliteit van voorzieningen. Het collectieve gevoel trots te zijn op je wijk of dorp, er duidelijke binding mee hebben en je inzetten voor de wijk verhoogt de ervaren leefbaarheid. Een veilige en schone omgeving zonder overlast wordt als meer leefbaar ervaren. Maar vooral ook het vertrouwen dat medebewoners daarop ook daadwerkelijk toezien en ingrijpen als daar inbreuk op wordt gemaakt. Deze collectieve redzaamheid is van wezenlijk belang voor de leefbaarheid van wijken en dorpen. Dat betekent anderen kunnen aanspreken op overlast en ingrijpen bij overlast van jongeren, heftige woordenwisselingen, vechtpartijen, vandalisme, inbraak, huiselijk geweld, discriminatie of verloedering van tuinen. Als inwoners daarin op elkaar vertrouwen levert dat veel leefbaarheidwinst op. Dat geldt ook voor wijken en dorpen waar het samenspel tussen de inwoners, de wijk- of dorpsraad en de gemeente goed gaat.
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Leefbaarheidsbeleid moet zich richten op het optimaliseren van de omstandigheden waaronder lokale sociale netwerken kunnen floreren en cultuur en cultureel erfgoed wordt benut om trots te bevorderen. De ontmoetingsfunctie is cruciaal. Een bloeiend verenigingsleven is erg belangrijk voor de ervaren leefbaarheid. De vrijwillige inzet van inwoners voor deze verenigingen verdient het om krachtig te worden gestimuleerd. Leefbaarheidsbeleid zet minder in op het behoud van (kwijnende) voorzieningen, maar op versterking van de kwaliteit en bereikbaarheid van voorzieningen. De sterk veranderende demografische opbouw van Zeeland biedt hiervoor uitgelezen kansen. Het in het rapport ‘Onderwijs ons goed’ (Van der Wouw e.a., 2010b) geschetste voorkeursscenario waarbij overheden, onderwijsveld en inwoners gezamenlijk werken aan vernieuwing van het basisonderwijs en het creëren van integrale kindcentra is daarbij een basis. Het project masterplan voorzieningenZeeuws-Vlaanderen kan eveneens aanwijzingen opleveren voor de inrichting van een duurzame voorzieningenstructuur in Zeeland. Het goed bedienen van inwoners met kwalitatief hoogwaardige en bereikbare voorzieningen vereist meer intergemeentelijke afstemming en is daarmee ook een zaak voor de provincie. In het licht van de huidige bevolkingsontwikkeling is concurrentie tussen gemeenten onwenselijk en financieel onverstandig. Leefbaarheidsbeleid is het bevorderen van een goed samenspel tussen inwoners, dorps- en wijkraden en de gemeente. Dorps- en wijkplannen waarin gezamenlijke en gedragen kennis bijeen is gebracht en ingezet wordt voor de ontwikkeling van de omgeving zijn dan belangrijke instrumenten. De provincie kan hier een belangrijke bijdrage leveren door het samenspel te voeden met onderzoeksresultaten en het signaleren van kansen en bedreigingen.
Leefbaarheid en wijk- en kernkenmerken Sociaal-ruimtelijke en sociaal-economische kenmerken van kernen en wijken hebben invloed op de ervaren leefbaarheid. Rijke grotere kernen en wijken met een stabiele en, wat betreft leeftijd, gemêleerde bevolkingssamenstelling die de afgelopen jaren niet zijn gedaald in inwoneraantal, worden door hun inwoners als de meer leefbare kernen ervaren. Voor de leefbaarheid van wijken en kernen is vooral het sociaal-economisch kapitaal dat aanwezig is cruciaal. Wijken en dorpen met een lage omgevingswaarde (lage gemiddelde woningwaarde en veel inwoners met lage inkomens) worden als beduidend minder leefbaar ervaren. Mensen met eenzelfde achtergrond, sociaal netwerk en lokale sociale integratie zullen in een dorp hun woonomgeving als leefbaarder beoordelen dan eenzelfde soort inwoners van een stadswijk. Dit duidt er op dat in de basis de dorpsomgeving als meer leefbaar wordt beschouwd dan de stadswijk. Sociale integratie heeft in een stadwijk een sterker effect op de leefbaarheid dan in dorpen. Zeeuwse kernen en wijken verschillen duidelijk in de mate waarin ze ‘autonoom’ genoemd kunnen worden. Echte autonome dorpen bestaan niet meer en de mobiliteit van inwoners maakt het ook niet meer noodzakelijk alles in de kern of de wijk te organiseren. Maar er zijn wel kernen en wijken die in sociaal-cultureel opzicht hun inwoners sterker weten te binden dan andere en als meer succesvolle woonkernen of woonwijken kunnen worden aangemerkt. Leefbaarheidsbeleid zou dus moeten aanhaken bij de kernen wijkbinding. Kernen in de buurt van industrieën hebben een duidelijk benedengemiddeld leefbaarheidsniveau, terwijl kernen waar de recreatie dominant is juist als bovengemiddeld leefbaar worden ervaren. Dit betekent dat leefbaarheidsbeleid zich sterker moet richten op industriekernen. De analyse laat verder zien dat het niet de aanwezigheid van voorzieningen is die een kern of wijk meer leefbaar maakt, maar het kwaliteitsoordeel over de voorzieningen en of de sociale infrastructuur van een kern in balans is met de omvang van de kern.
41
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Tenslotte Woningmarktbeleid is leefbaarheidsbeleid. Bevolkingskrimp in kernen en wijken is een bedreiging voor de leefbaarheid. Het geeft het gevoel dat de omgeving in een neerwaartse spiraal zit. De omgevingswaarde komt door een ontspannen woningmarkt onder druk te staan. Hier is snel ingrijpen gewenst en sloop van sterk verouderde woningen in deze gebieden heeft prioriteit. Kernen die gelegen zijn bij de grote industriegebieden van Zeeland zijn hierbij het meest kwetsbaar. Dit betekent dat leefbaarheidsbeleid een focus heeft in het versterken van kleine krimpende kernen met een sterk eenzijdige bevolkingsopbouw en met relatief veel goedkope (huur) woningen. Door de demografische opbouw van Zeeland is het onvermijdelijk dat veel kernen en wijken zullen krimpen. Bestrijden heeft geen zin. Het begeleiden van de krimp des te meer. Voor de leefbaarheid is het belangrijk dat de kwaliteit van het wonen in stand wordt gehouden. Overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke instellingen zullen hier gezamenlijk moeten optrekken om de Zeeuwse wijken en kernen een duurzaam waardevolle toekomst te geven. Er is Deltakapitaal nodig. Leefbaarheidsbeleid zal in stadswijken meer dan in de dorpen gericht moeten zijn op het bevorderen van de sociale integratie. Via het ingezette sociaal stedelijk beleid in Zeeland kan hier invulling aan worden gegeven.
42
Dit onderzoek laat zien dat de ervaren leefbaarheid een complex begrip is, waarbij veel zaken een rol spelen. Toch zijn er duidelijke oorzaken van (gebrek aan) leefbaarheid aan te wijzen en is richting te geven aan hoe je aan verbetering van de leefbaarheid kunt werken. Voor individuen betekent werken aan leefbaarheid dat je investeert in je wijk of kern. Dit investeren is dan vooral participeren en je verbinden met medebewoners. Dat bewerkstelligt de betere match met je omgeving. Eenzaamheid is de vijand van leefbaarheid. Voor beleidsmakers zijn er veel aangrijpingspunten die de leefbaarheid kunnen versterken. Kwaliteitsverbetering van de voorzieningen en kwaliteitsverbetering van de woonomgeving, het toevoegen van vastgoedwaarde en vooral het investeren in de voorwaarden voor inwoners om te kunnen participeren in hun omgeving. Dat betekent niet dat er veel voorzieningen aanwezig moeten zijn, maar wat er is moet van kwalitatief hoog niveau zijn. Inwoners zijn immers heel mobiel. Alleen de jongeren en ouderen die niet altijd over een auto beschikken kunnen hier een probleem ervaren. Belangrijker dan de aanwezigheid van voorzieningen is een goed samenspel tussen inwoners, hun dorps- of wijkraad en de gemeente. Dat is voor de leefbaarheid een cruciale voorwaarde.
Gezamenlijk werken aan een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving, waarbij inwoners vertrouwen kunnen hebben dat zij met hun medebewoners meehelpen aan een veilige, overlastvrije, schone, zelfredzame en leefbare omgeving.
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Literatuur Keizer, K., Lindenberg, S., & Steg, L. (2008). The spreading of disorder. Science, 322, 1681-1685 Kleinhans, R. & G. Bolt (2010). Vertrouwen houden in de buurt, Verval, opleving en collectieve zelfredzaamheid in Stadsbuurten. NICIS, Den Haag Leidelmeijer k., G. Marlet et.al. (2008). De Leefbaarometer: rapportage instrumentontwikkeling, RIGO Atlas voor gemeenten, Amsterdam en Utrecht Meer, M. van der, F. Thissen, J. Droogleever Fortuijn, I. van der Tak & D. van der Wouw (2008). De sociale draagkracht van dorpen in Borsele: leefbaarheid, sociale cohesie en commmunity care in kleine dorpen. Amsterdam: AMIDSt - UvA Sampson, R. (2004). Neighbourhood and community: collective efficacy and community safety. In: New Economy, 11(2) pp. 106-113 SCP, (2004). In het zicht van de toekomst; Sociaal en Cultureel Rapport 2004. Den Haag Smit, A. et. al. (2009). Sociale staat van Zeeland. Scoop, Middelburg Thissen F. et.al. (2006) Leefbare dorpen: van raamwerk tot ontwikkelingsmodel; UvA, Amsterdam Wouw, D. van der (2005). Bewoners in Beeld; naar een sociale kwaliteitsatlas Middelburg. Scoop: Middelburg Wouw, D. van der (2009). Leefbaarheid gemeten: De barometer van Scoop. In: P10, BMC, Scoop. Zomer in Nederland. Open oog voor toekomstbestendig platteland Wouw, D. van der, E. Bakker, J. van Sluijs van Overbeeke (2010a). Om de kwaliteit van het wonen. Scoop, Middelburg Wouw, D. van der, E. Walrave, E. Bakker, J. van Sluijs (2009). Leefbaarheidonderzoek Sluis, Scoop, Middelburg Wouw, D. van der, et. al. (2010b). Onderwijs ons goed; afnemende leerlingenaantallen in Zeeland. Scoop & RPCZ, Middelburg & Vlissingen
43
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
44
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Bijlagen
45
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
46
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Bijlage 1: Deelmodellen Model met alleen persoonskenmerken Model 1a
Model 1b
Geslacht
***
***
Leeftijd (levensfase)
***
***
Gezondheid
***
***
Persoonskenmerken
Mobiliteit
*
Inkomen
***
***
Opleidingsniveau Interactie-effecten Mobiliteit*Levensfase
**
Modelparameters N
11.177
11.177
AICC
30.727
30.725
Model met persoonlijke en lokale contextkenmerken Model 2a Model 2b Persoonlijke context kenmerken
Netwerktype geïsoleerd
Model 2c
***
***
**
Vrienden in kern/wijk
***
***
Gereformeerde gemeente
***
***
Voorzieningengebruik in kern/wijk
***
**
*** *
Familie in kern/wijk
Lokale contextkenmerken
Verenigingsleven in kern/wijk
***
***
Eenzaamheidsgevoel
***
***
Burencontact
***
***
% Geïsoleerd netwerk
**
*
% Familie in kern/wijk
***
***
% Vrienden in kern/wijk
***
***
***
**
% Gereformeerde gemeente % % Verenigingsleven in kern/wijk % Eenzaamheidsgevoel % Burencontact Interactie-effecten Netwerktype geis.
% Geisoleerd netwerk
Familie in kern/wijk
% Familie in kern/wijk
Vrienden in kern/wijk
% Vrienden in kern/wijk
Gereformeerde gemeente
% Gereformeerde gemeente
Kern/wijkgerichtheid (voorzieningengebruik)
% Voorzieningen gebruik in kern/wijk
Verenigingsleven in kern/wijk
% Verenigingsleven in kern/wijk
Eenzaamheidsgevoel
% Eenzaamheidsgevoel
Burencontact
% Burencontact
***
Modelparameters N
13.924
13.924
13.924
AICC
37.756
37.721
37.711 47
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Model met wijk/kern oordelen en -binding Model 3a Model 3b
Model 3c
Individuele dorps- en wijkoordelen en binding Veiligheidsgevoel
***
***
***
-
-
-
Dorps-wijk trots
***
***
***
Dorps- wijkinzet inwoners
***
***
***
Dorps-wijkbinding
***
***
***
Collectieve redzaamheid
***
***
***
Samenspel inwoners, dorps-wijkraden, gemeenten
***
***
***
*
*
Overlast (rommel op straat)6
Lokale dorps- en wijkoordelen en binding L-Veiligheidsgevoel L-Overlast (rommel op straat)
-
-
L-Dorps-wijk trots
-
***
***
L-Dorps- wijkinzet inwoners
***
***
*
*
L-Dorps-wijkbinding L-Collectieve redzaamheid L-Samenspel inwoners, dorps-wijkraden, gemeenten
*
Interactie-effecten Dorps-wijk trots
L-Dorps-wijk trots
***
Modelparameters N
12.867
12.867
12.867
AICC
30.394
30.357
30.342
Model met objectieve wijk/kernkenmerken Model4a
Model 4b
*
-
Objectieve wijk-en kernkenmerken Stadswijk/dorp Industriekern Recreatiekern
*
-
SCP woonmilieutypering
-
bevolkingsomvang
-
% gezinnen met kinderen
-
% 65 plussers % hoge inkomens
*
***
% huurwoningen Gemiddelde woningwaarde (WOZ)
***
Verhuismobiliteit
-
Groei/krimp
-
Interactie-effecten % hoge inkomens
Gem. woningwaarde
***
Modelparameters N
13.337
13.337
AICC
37.224
36.168
6. Overlast is niet gemeten in de kleine kernen van de gemeente Sluis en derhalve niet in deze analyse meegenomen. In het eindmodel is overlast wel meegenomen.
48
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Multilevel analyse Leefbaarheid Eindmodel 149 wijken/kernen Persoonskenmerken Geslacht
***
Leeftijd (levensfase)
***
Gezondheid
***
Mobiliteit Mobiliteit*Levensfase
** ***
Persoonlijke context kenmerken Netwerktype geïsoleerd
***
Gereformeerd Voorzieningengebruik in kern/wijk
***
Verenigingsleven in kern/wijk
***
Veiligheidsgevoel
***
Overlast (rommel op straat)
***
Kern/wijk trots
***
Kern/wijk binding
***
Collectieve redzaamheid
***
Samenspel inwoners, dorps-wijkraden, gemeenten
***
% met vrienden in kern/wijk
***
Wijkoordelen
Woonmilieu % mensen met Eenzaamheidsgevoelens in de wijk/kern Stadswijk/dorp % hoge inkomens in kern/wijk
* *** **
% gereformeerde gemeente Interactie persoons- en milieukenmerk Gereformeerd in kern/ wijk met veel gereformeerden
**
Modelparameters N
12.146
AICC
29.565
49
Themarapport Sociale Staat van Zeeland Leefbaarheid
Multilevel analyse Leefbaarheid Eindmodel 142 wijken/kernen Persoonskenmerken Geslacht
***
Leeftijd (levensfase)
***
Gezondheid
***
Mobiliteit Mobiliteit*Levensfase Inkomen
**
Persoonlijke context kenmerken Netwerktype geïsoleerd
***
Gereformeerd Voorzieningengebruik in kern/wijk
***
Verenigingsleven in kern/wijk
***
Veiligheidsgevoel
***
Overlast (rommel op straat)
***
Kern/wijk trots
***
Kern/wijk binding
***
Collectieve redzaamheid
***
Samenspel inwoners, dorps-wijkraden, gemeenten
***
% met vrienden in kern/wijk
***
Wijkoordelen
Woonmilieu % mensen met Eenzaamheidsgevoelens in de wijk/kern Stadswijk/dorp % hoge inkomens in kern/wijk
* *** **
% gereformeerde gemeente Interactie persoons- en milieukenmerk Gereformeerd in kern/ wijk met veel gereformeerden
**
Modelparameters N
10.650
AICC
25.232
50