501338_TA3_BKS_701_GOE
16-06-2005
14:45
Pagina 15
Themapakket 1.3 benoemen verliezen kopen dansen
brengen verdenken kruipen werken
1 Elk woord hieronder is afgeleid van een werkwoord uit het themapakket. Zoek het goede werkwoord. Maak dan met elk werkwoord drie zinnen in de tegenwoordige tijd: één met de ikvorm, één met de jij/hijvorm en één met de wijvorm. Doe het zo:
1 2 3 4 5
1 çbß¡¬l©o∑nøeΩn∫ Iµk∫ çbß¡¬l©o‹o∑n∫ døe∫ eøeΩr¬l¬¥jÒkøe∫ åv®i}n©døeΩr∫ åv√a}n∫ åm¬¥jˆn∫ çh©o®r¬l©o‹ª∫. D«e∫ åmøeøe˘s˘øt eΩr∫ çbß¡¬l©o‹o∑n¬t∫ døe∫ }i n}zøe¬∫t åv√a}n∫ døe∫ çk¬i}n©døeΩrøeΩn∫. GÅo⁄¡©døe∫ }t r©a¬i}nøeΩr˘s çbß¡¬l©o∑nøeΩn∫ ç˘s p©o®r¬¬t øi e¬f‰ ª©d}r©a©g∂.
belonen bezoeken verkopen boksen
kleuren botsen begrijpen bakken
fietsen duiken beginnen dreigen
2 Schrijf het beroep op dat jij het best bij het rijtje werkwoorden vindt passen. Kies uit: burgemeester – onderwijzer – winkelier – bakker – politieagent – postbode – minister 1 2 3 4
fietsen, beginnen, verliezen, brengen kopen, verkopen, bakken, beginnen benoemen, bezoeken, belonen, werken verdenken, belonen, botsen, dreigen
Kies nu één beroep uit. Vertel in vier zinnen iets over dat beroep. Gebruik in elke zin één van de werkwoorden uit het rijtje. Je mag de vorm van het werkwoord veranderen.
beloning begrip dreiging benoeming botsing
Taal actief Groep 7 Bakkaart spelling 1 © Malmberg ’s-Hertogenbosch
15
501338_TA3_BKS_702_GOE
16-06-2005
14:43
Pagina 31
Themapakket 2.3 blozen wijzen bewijzen vrezen
blazen bonzen verwijzen reizen
glanzen verkiezen genezen razen
1 Lees de werkwoorden en de zinnen: Schrijf de persoonsvormen in de verleden tijd en bedenk er een rijmwoord erbij. Let op! Dit rijmwoord moet ook een werkwoord zijn. Doe het zo:
1 çb®l©o‹oÉsıdøe∫ – çh©o‹oÉsıdøe∫
blozen verkiezen lezen, razen
grazen, glanzen vrezen, kiezen reizen, wijzen
Ik (1) toen hij dat zei. Marieke en Heleen (2) om thuis te blijven. Die man (3) het verkeersbord niet goed en (4) met 100 kilometer per uur voorbij. De koeien (5) in de wei en hun vacht (6) in het zonlicht. Zij (7) voor de goede afloop, toen ze hoorden wat wij (8). Toen wij door Italië (9), (10) mijn vader ons de weg.
kiezen prijzen grazen pluizen
peinzen prijzen lezen niezen
2 Veel werkwoorden uit het themapakket rijmen op elkaar. Maak met deze woorden een gedicht van vier of meer regels. Gebruik zo veel mogelijk werkwoorden uit het themapakket. Deze werkwoorden mag je in een andere tijd zetten. Je mag ook zelf werkwoorden bedenken. Bijvoorbeeld: Koeien kunnen niet lezen Ze kunnen ook niemand genezen Wat ze wel kunnen is grazen En dat zal niemand verbazen!
Taal actief Groep 7 Bakkaart spelling 2 © Malmberg ’s-Hertogenbosch
31
501338_TA3_BKS_703_GOE
16-06-2005
15:15
Pagina 47
Themapakket 3.3 fluiten smelten glijden schelden
bloeden bijten vechten praten
1 Schrijf een kort verhaaltje. Gebruik elk van deze werkwoorden minstens één keer als persoonsvorm: sporten, fluiten, broeden, wachten, redden. Je mag zelf weten of je in de tegenwoordige of in de verleden tijd schrijft.
broeden schieten rusten storten
redden zenden snijden sporten
2 De zinnen hieronder zijn niet letterlijk, maar figuurlijk. Schrijf eerst van elke zin de persoonsvorm op. Schrijf het hele werkwoord erachter. Schrijf dan op wat er met de beeldspraak bedoeld wordt. Doe het zo:
GÒi ˘˘s øt eΩrøeΩn∫ ç˘s p©o®r¬¬t øt e∫ ¬i k∫ åmøe¬∫t m¬¥jˆn∫ åv®r¬øi eΩn©døeΩn∫ o¤p∫ çhøe¬∫t åv√o⁄¡¬¬t b√a¬l}vß¡¬l©d∫. Begin bijvoorbeeld zo:
Kies nu zelf vijf woorden uit het themapakket die je bij elkaar vindt passen. Schrijf een kort verhaalje waarin persoonsvormen van alle vijf de werkwoorden voorkomen.
luiden wachten planten schudden
1 çΩs m©o¤l¬∫t – çΩs møe¬l¬øt eΩn∫ A}n}nøeΩm¬¥jˆn∫ åv√o∑n©d∫ døe∫ çb√a¬b®y∂ çhøeøe¬l∫ eΩr©g∂ çl¬øi e¬f‰.
1 2 3 4
Annemijn smolt helemaal toen ze de baby vasthield. De man beet hem toe dat hij zijn mond moest houden. De juf plantte zich tussen de ruziënde kinderen. De kat schoot langs mij heen de tuin in.
5 6 7 8
Femke broedt op een plannetje. De koude wind snijdt in mijn gezicht. Mieke stortte zich vol overgave op haar nieuwe hobby. Mijn hart bloedde toen Peter zei dat het uit was tussen ons.
Taal actief Groep 7 Bakkaart spelling 3 © Malmberg ’s-Hertogenbosch
47
501338_TA3_BKS_704_GOE
16-06-2005
15:14
Pagina 61
Themapakket 4.3 verven rapen leggen bonzen
spelen glanzen grazen zweven
1 Maak een gedicht. In elke regel moet een werkwoord in de verleden tijd staan.
duren vrezen streven snappen
razen durven snoepen mopperen
erven wensen brullen peinzen
2 In deze woorden zit een stukje van een werkwoord verstopt. Schrijf ze onder elkaar op. Schrijf het werkwoord erachter.
Doe het zo:
Iµk∫ çb√o∑n˘sıdøe∫ o¤p∫ døe∫ døe¬u}r∫. Iµk∫ åwß¡Ωn˘s˘øt e∫ ªøeΩn∫ ªΩzøe¬u}r∫. Bedenk er nog zes regels bij. Zet een streep onder de werkwoorden.
1 2 3 4 5
grondverf grasspriet spelletje durfal zweefmolen
6 7 8 9 10
mopperpot kerstwens koolraap vreselijk erfgenaam
Taal actief Groep 7 Bakkaart spelling 4 © Malmberg ’s-Hertogenbosch
61
501338_TA3_BKS_705_GOE
16-06-2005
15:21
Pagina 75
Themapakket 5.3 reizen begroeten raken branden
rennen oogsten slikken planten
leven richten straffen proeven
1 Kies uit beide rijen hieronder een woord of woordgroepje. Maak er een zin mee. Gebruik in je zin ook een werkwoord uit het themapakket. Onderstreep dat woord in je zin. Ga door tot je alle woorden en woordgroepjes uit de rijen hebt gebruikt.
trouwen starten voeden draven
zwaaien verwerken laden beloven
2 Bedenk wat de twee woorden met elkaar te maken hebben. Maak er dan een zin mee. Kies bij 6, 7 en 8 zelf twee woorden uit het themapakket die bij elkaar passen. Maak daar ook een zin mee.
1 MøeΩn˘s»eΩn∫ d¬iøe∫ }t r©o¤u}wß¡Ωn∫, çbß¡¬l©o∑vß¡Ωn∫ e¬l¬k©a©a}r∫ eøe¬u}w®i©ª∫ }t r©o¤u}wÆ.
Doe het zo:
D«e∫ åm©a¬•˘s˘øt e¬¬i ∫t årøe¬i ˘ıs døe∫ åv√o®r¬©i g∂ jÅa©a}r∫ ån©a©a}r∫ Tµu}r¬k¬¥•∫.
Doe het zo:
Wanneer? vorig jaar nu morgen over een uurtje gisteren
Wie? Yasmine en Kim oom Gijs ik de koeien de majesteit
1 2 3 4 5 6 7 8
trouwen en beloven richten en raken proeven en slikken rennen en draven planten en oogsten … en … … en … … en …
Taal actief Groep 7 Bakkaart spelling 5 © Malmberg ’s-Hertogenbosch
75
501338_TA3_BKS_706_GOE
16-06-2005
15:20
Pagina 91
Themapakket 6.3 zingen kijken geven kruipen
vallen liegen nemen prijzen
dragen verwijzen helpen graven
1 Welke gevoelens krijg jij bij deze werkwoorden? Bedenk een zin in de verleden tijd met elk werkwoord. Stop het gevoel dat je bij dit werkwoord krijgt in de zin.
1 åz¬i}n©ªΩn∫ Tıo⁄¡Ωn∫ døe∫ åz©a}n©ªΩrøe˘s d©a¬t∫ }t røe¬u}r¬©i ª∫ çl¬øi e©d∫ åz©o∑n©g∂, çk}røeøe©g∂ ¬i k∫ çk¬i¬p¬pøeΩn}vß¡¬l∫ o¤p∫ åm¬¥jˆn∫ år¬u©g∂. Doe het zo:
1 2 3 4 5
zingen liegen helpen sterven schrijven
6 7 8 9
krijgen dragen prijzen geven
pluizen slapen verkiezen sterven
schrijven blijven krijgen blazen
2 Bedenk bij elk werkwoord een werkwoord dat erop rijmt. Zet het in de verleden tijd. Geef dan antwoord op deze vraag: is het ook een klankvast werkwoord of een klankveranderend werkwoord?
1 çbß¡Ωvß¡Ωn∫ år¬¥jˆm¬t∫ o¤p∫ ªΩvß¡Ωn∫. ªΩvß¡Ωn∫ gÅa¬f‰ çbß¡Ωvß¡Ωn∫ çbß¡øe¬f„døe∫ B«eΩvß¡Ωn∫ i ˘s eøeΩn∫ çk¬l©a}n¬k}v√a˘s˘∫t åwß¡Ωr¬k}w√o‹o®r©d∫ (åmøe¬∫t åvÆ/çf‰ åw®i ˘˘s »s e¬l¬}i n©g∂). Doe het zo:
1 2 3 4 5 6 7 8 9
geven dragen pluizen zingen vallen kruipen slapen blazen graven
Taal actief Groep 7 Bakkaart spelling 6 © Malmberg ’s-Hertogenbosch
91
501338_TA3_BKS_707_GOE
16-06-2005
15:23
Pagina 107
Themapakket 7.3 bestrijden schelden bedenken rijden
brengen lijden bevinden denken
bidden verbieden komen glijden
1 Voor een werkwoord kun je vaak een voorvoegsel of voorzetsel zetten. De betekenis van het woord verandert dan. Bijvoorbeeld: vinden – bevinden Er zijn meer voorzetsels en voorvoegsels, zoals: ge-, ver-, uit-, aan-, over-, af-, bij-, mee-, op-, om-, on-, ont-.
verbinden verliezen gelden bieden
2 Kies twee lange werkwoorden uit het themapakket. Maak van dat werkwoord zoveel mogelijk andere werkwoorden of werkwoordsvormen. Je mag letters vaker gebruiken. Je mag ook werkwoorden in verleden tijd of voltooide tijd zetten. Doe het zo:
Kies vijf werkwoorden uit het themapakket. Schrijf er een voorzetsel of voorvoegsel voor. Zoek de betekenis van dit nieuwe werkwoord op in een woordenboek. Maak dan met het nieuwe werkwoord een zin. Doe het zo:
verzoeken binden vermijden gebieden
çbß¡˘s˘}t r¬¥jÅdøeΩn∫: ç˘s }t r¬¥jÅdøeΩn∫, ç˘s }t r¬¥jÅd∫, ç˘s }t r¬¥jÅd¬t∫, çbß¡˘s˘}t røe©døeΩn∫, år¬¥jÅdøeΩn∫, år¬¥jÅd∫, år¬¥jÅd¬t∫, årøe©døeΩn∫, çbß¡Ωrøe©døeΩn∫, çb®¥j˙øt eΩn∫, çb®¥j˙∫t , çbß¡øe¬∫t , çbß¡¬øt eΩn∫
1 åv®i}n©døeΩn∫ – çbß¡Ωv®i}n©døeΩn∫ – Wƒ¥j∂ çbß¡Ωv®i}n©døeΩn∫ o∑n˘s åm©o∑møeΩn¬tøeøe¬l∫ }i n∫ døe∫ çıs c¬h©o‹o¤l∫.
Taal actief Groep 7 Bakkaart spelling 7 © Malmberg ’s-Hertogenbosch
107
501338_TA3_BKS_708_GOE
16-06-2005
15:22
Pagina 123
Themapakket 8.3 doen blinken kiezen kunnen
lopen zijn schuiven schrikken
zien blazen hebben schijnen
1 Zet elke zin eerst in de verleden tijd. Zoek daarna de persoonsvorm. Schrijf de persoonsvorm op achter het nummer van de zin. Zet het hele werkwoord in de tegenwoordige tijd daar weer achter. Doe het zo: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
1 døeøe©d∫ d©o⁄¡Ωn∫
Jacky doet mee aan een muziekconcours. Dat is een grote wedstrijd voor muziekgezelschappen. Zij heeft zich nog net op tijd aangemeld. Jacky houdt het meest van het onderdeel ‘samenspel’. Zij weet dat ze daar goed in is.
rijden zullen wijzen houden
weten worden zeggen lezen
2 Zoek in het themapakket alle werkwoorden op die passen bij een muziekgezelschap: een orkest, een fanfare of een harmonie. Bekijk de tekening. Beschrijf het muziekgezelschap dat daar loopt. Gebruik de werkwoorden in je verhaal. Schrijf het verhaal op. Zet een blauwe streep onder elk werkwoord uit het themapakket. Hoeveel heb jij er in je verhaal verwerkt?
Andere muzikanten zeggen dat ook. Deze keer zal zij ook wel weer een beker winnen. Wat is zij trots als ze kampioen wordt! Ze ziet ook een foto van zichzelf in de krant staan. Dan kan zij haar geluk niet op!
Taal actief Groep 7 Bakkaart spelling 8 © Malmberg ’s-Hertogenbosch
123
501338_TA3_BKS_709_GOE
16-06-2005
15:26
Pagina 139
Themapakket 9.3 feesten geloven bellen proeven
groeten betalen begroeten beloven
1 Kies drie woorden uit het themapakket. Schrijf van elk woord het belangrijkste woorddeel op. Maak met dat woorddeel nieuwe woorden. Doe het zo:
1 d©a}n˘s»eΩn∫ - d©a}n˘s d©a}n˘sΩwß¡©d˘s˘}t r¬¥jÅd∫ ª©d©a}n˘s˘∫t d©a}n˘s˘b√a©a}r∫ d©a}n˘s»eΩr∫ d©a}n˘s»eΩrøe˘s
verbazen verkleden beleven fluisteren
dansen gebeuren snoepen bedanken
praten bonzen kleuren verwachten
2 Wat vind jij een ‘wereldfeest’? Is dat een groot feest met mensen die dansen? Of is het een feest waarbij je veel cadeautjes krijgt? Of misschien een feest waarbij je lekker kunt eten? Kies acht woorden uit het themapakket en maak daarmee een woordveld. Doe het zo:
wereldfeest
Schrijf met die woorden een verhaal over jouw wereldfeest. Deel je verhaal in in begin, midden en einde.
Taal actief Groep 7 Bakkaart spelling 9 © Malmberg ’s-Hertogenbosch
139
501338_TA3_BKS_710_GOE
16-06-2005
15:25
Pagina 155
Themapakket 10.3 liggen gieten hangen gaan
meten springen sluiten varen
zuigen stuiven glijden knijpen
1 De grote vakantie komt eraan! Zorg dat je je niet gaat vervelen. Maak een lange lijst van dingen die je misschien al eens hebt gedaan in een grote vakantie. Mocht je je toch vervelen, dan pak je gewoon die lijst erbij. Bedenk met elk werkwoord een activiteit. Schrijf het in een goede zin in de verleden tijd op. Doe het zo:
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
liggen hangen springen varen zuigen glijden drijven zwerven schrijven brengen gaan knijpen
1 Iµk∫ çl©a©g∂ çløe¬k¬køeΩr∫ øt e∫ çløeΩzøeΩn∫ o¤p∫ çhøe¬∫t gˆr©a˘s.
wrijven drijven vechten zwerven
schrijven zoeken brengen zijn
2 Veel vormen van een werkwoord kunnen in de verleden tijd ook nog een andere betekenis hebben. Maar dan is het geen werkwoordsvorm meer. Kies vijf werkwoorden uit het themapakket, zet de vormen in de verleden tijd enkelvoud en meervoud erachter. Ken je die vormen ook in een andere betekenis? Bedenk daar zinnen mee. Je kunt voor de betekenis ook in je woordenboek kijken. Doe het zo:
gÒiøe¬øt eΩn∫ gÅo‹o¤t∫ EΩr∫ çl¬©i g˙t∫ eøeΩn∫ çΩs n©o⁄¡¬p¬p©a¬p¬iøeΩr¬¬t •∫ }i n∫ døe∫ gÅo‹o¤t∫. gÅo¤tøeΩn∫ D«e∫ gÅo¤tøeΩn∫ b®¥j∂ d©a¬t∫ d©a¬k∫ åz¬¥jˆn∫ çv√a}n∫ çk©o¤pøeΩr∫ ªΩm©a©a¬k¬t∫.
Taal actief Groep 7 Bakkaart spelling 10 © Malmberg ’s-Hertogenbosch
155