Theater, muziek en stijl VMBO HAVO Leergebied Kunst en Cultuur VWO Docentenhandleiding
Marlies de Jongh Saskia van der Linden Ruud van der Meer Rieks Veenker
Op deze cd-rom staan de audiotracks bij Muziek, theater en stijl (ingezongen én instrumentale versies), pdf-bestanden van de liedjes en pdf-bestanden van de bladmuziek voor de orkeststukken en de losse partijen.
ThiemeMeulenhoff ontwikkelt leermiddelen voor Primair Onderwijs, Algemeen Voortgezet Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Beroepsonderwijs. Dit is de docentenhandleiding bij het lespakket Theater, muziek en stijl. Deze handleiding is niet los verkrijgbaar. Het complete lespakket (ISBN 90-06-48256-0) bestaat uit 30 projectkaternen voor leerlingen en docentenmateriaal. Neem voor meer informatie en bestellingen contact op met ThiemeMeulenhoff (0575-594880) of kijk op www.thiememeulenhoff.nl Eerste druk / eerste oplage © ThiemeMeulenhoff, Utrecht / Zutphen 2005 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
2
Muziek, theater en stijl Docentenhandleiding
1
Het projectkatern Theater, muziek en stijl
1.1
Thema, doel en eindproduct
In het project Theater, muziek en stijl werkt de leerling bij het stylingbureau STYLE. Dit bureau heeft vijf opdrachten in portefeuille: een grote brillenzaak wil een andere uitstraling, er ligt een aanvraag voor een praalwagen voor het tropisch zomercarnaval, een jongerenblad wil een fotosessie in een special over rock-’n-roll, een kapperszaak wil een nieuwe etalage en er moet een modeshow worden verzorgd. Werk aan de winkel! Alle scènes staan qua onderwerp in het teken van styling: uiterlijk, stijl, uitstraling, identiteit. Een thema waar bijna alle leerlingen in de onderbouw wel iets mee hebben. In onze ogen daarom een bruikbaar thema. In deze context werken leerlingen naar een muzikale performance toe rond uiterlijk en stijl. Elke opdracht van het stylingbureau is een scène van de musical. De scènes worden aan elkaar geschakeld door acts van steeds twee spelers: de directeur van STYLE en zijn secretaresse. Dat is de rode draad van het verhaal. Deze acts en de vijf scènes vormen samen een totale theatervoorstelling. Het doel is het bedenken, uitvoeren en presenteren van een musical. Uitgangspunt is het thema styling. Dit project biedt ervaringsgerichte onderdelen (uitvoeren, organiseren, presenteren) in combinatie met vakinhoudelijke onderdelen (muziek, beeldend, dans, drama en evt. zelfs audiovisueel) binnen één betekenisvolle context. Het eindproduct is een voorstelling. Op weg daar naartoe maken leerlingen kennis met de veelzijdigheid van een dergelijke productie: organisatie, teksten, publiciteit, decor, belichting, setting, muziek, dans, kleding en rekwisieten. Het merendeel van de tijd in dit project wordt echter ingeruimd voor het bedenken, ontwerpen en repeteren. De voorstelling bestaat in zijn meest uitgebreide vorm uit vijf scènes en een verhaallijn van directeur en secretaresse. Deze zijn allemaal gesitueerd in en om het stylingbureau STYLE. Elke scène belicht een andere invalshoek van deze glamourwereld: Scène 1: een etalage, nieuwe uitstraling voor een brillenzaak Scène 2: het ontwerp voor een praalwagen voor een tropisch zomercarnaval Scène 3: een fotosessie voor een jongerenblad met een rock-’n-roll-insteek Scène 4: inrichting van een etalage van een kapperszaak Scène 5: het verzorgen van een modeshow (met catwalk) De directeur/directrice van STYLE en zijn/haar secretaresse kunnen de scènes op verschillende manieren met elkaar verbinden. Bijvoorbeeld met (komische) sketches, of met interviews met de decorbouwers of het publiek. Het hele stuk door zijn dit dezelfde twee leerlingen. Het geheel wordt voorafgegaan door een ouverture en afgesloten met een slotlied. De duur van de voorstelling kan variëren (afhankelijk van het aantal gekozen scènes) van 30 tot 45 minuten. In schema ziet de totale musical er als volgt uit: ouverture 1
scène 1 sketch
scène 2 sketch
lied 2
scène 3
sketch lied 3
scène 4
sketch lied 4
scène 5
sketch lied 5
lied 6
slotlied 9
sketch track 7
lied 8
Bij de liedjes hebben de directeur en zijn/haar secretaresse beiden een karakter meegekregen. De directeur is nogal bazig terwijl de secretaresse duidelijk ondergeschikt is. Na scène 4 krijgt de secretaresse ruzie met de directeur en loopt weg. Ze zingt lied 6, De touwtjes van de Big Boss, waarin ze in figuurlijke zin de touwtjes doorknipt. Na afloop van de daaropvolgende scène (5) moet de directeur zijn laatste act alleen doen. Dat lukt hem niet goed en hij zingt lied 8, Niemand kan alles alleen. Direct daarna volgt het Slotlied.
1.2
Flexibele inzet
De modulaire opzet van dit project garandeert dat het op verschillende manieren kan worden ingezet. Het is zowel inpasbaar in het normale lesprogramma (enkele uren of blokuren) als in een opzet die uitgaat van verlengde blokuren of dagdelen én het project is uitvoerbaar in een projectweek.
3
Muziek, theater en stijl Docentenhandleiding
Los van het lesprogramma kan Theater, muziek en stijl ook in groepen van verschillende grootte worden uitgevoerd. De docenten bepalen aan de hand van de groepsgrootte hoeveel en welke scènes er worden uitgevoerd. In hoofdstuk 2 (paragraaf 2.4) van deze handleiding worden drie organisatorische opties toegelicht (één klas, drie klassen en vijf of zes klassen).
1.3
Het materiaal
Het project Theater, muziek en stijl bestaat uit de volgende onderdelen: • een fullcolor leerlingenkatern van 24 bladzijden • een geprinte docentenhandleiding per pakket van 30 leerlingenkaternen • een cd-rom als bijlage in de docentenhandleiding, met daarop: - audiotracks van de liedjes met zowel ingezongen als instrumentale versies, - printklare liedteksten (pdf-formaat), - printklare bladmuziek van de orkeststukken en liedjes (partituur én losse partijen) (pdf). • extra ondersteuning / informatie via www.projecten-online.nl en/of www.thiememeulenhoff.nl
1.4
Aansluiting bij kerndoelen en karakteristiek van de nieuwe onderbouw
Vanuit de algemene karakteristiek van het onderwijs in de onderbouw van het voortgezet onderwijs liggen er enkele zeer directe verbanden met het project Muziek, theater en stijl. Als belangrijkste kenmerken worden genoemd: de leerling leert actief en in toenemende mate zelfstandig, samen met anderen, in samenhang, oriënteert zich, de leerling leert in een uitdagende, veilige en gezonde leeromgeving en in een doorlopende leerlijn. Aspecten die juist ook aan de basis staan van de projectmatige opzet. Voor wat betreft de doorlopende leerlijn is deze muziektheaterproductie niet voor niets in het eerste leerjaar geplaatst. In aansluiting op vaak een muzikale afsluiting van het basisonderwijs zijn leerlingen in leerjaar 1 nog zeer ontvankelijk voor een voortzetting van een dergelijke muzikale insteek. Vanuit de karakteristiek van het leergebied Kunst en Cultuur in de nieuwe onderbouw en vanuit de kerndoelen zelf zijn er vele raakvlakken met dit project. Kerndoelen leergebied Kunst en cultuur in de nieuwe onderbouw (2004) 48 De leerling leert door het gebruik van elementaire vaardigheden de zeggingskracht van verschillende kunstzinnige disciplines te onderzoeken en toe te passen om eigen gevoelens uit te drukken, ervaringen vast te leggen, verbeelding vorm te geven en communicatie te bewerkstellingen. 49 De leerling leert eigen kunstzinnig werk, alleen of als deelnemer van een groep, aan derden te presenteren. 50 De leerling leert op basis van enige achtergrondkennis te kijken naar beeldende kunst, te luisteren naar muziek en te kijken en luisteren naar theater-, dans- en filmvoorstellingen. 51 De leerling leert met behulp van visuele of auditieve middelen verslag te doen van deelname aan kunstzinnige activiteiten, als toeschouwer en als deelnemer. 52 De leerling leert mondeling of schriftelijk te reflecteren op eigen werk en werk van anderen, waaronder dat van kunstenaars.
De aansluiting van de nieuwe kerndoelen met het project is als volgt verzorgd: (48) Een theaterspel zorgt voor inzicht in de verschillende theatervormen. Daarna passeren de verschillende aspecten van muziektheater de revue aan de hand waarvan de leerling ook een voorkeur uit moet spreken voor waar hij daarna praktisch mee aan het werk gaat. Eenmaal gekozen voor een bepaald onderdeel (muziek, tekst, decor, publiciteit, organisatie, kleding, dans e.d.) kan de leerling zijn verbeelding daarin vorm geven. (49) De einduitvoering voor publiek is de ultieme presentatievorm voor muziektheater. (50) Een van de doelstellingen van dit project is leerlingen podiumervaring op te laten doen en (achtergrond)kennis bij te brengen van het productieproces van (muziek)theatervoorstellingen. Deze ervaring en kennis legt een basis voor onder andere het beschouwen en beschrijven van theater-, dans-, film- en muziekvoorstellingen in het kader van CKV1 in de bovenbouw. (51) Via het draaiboek (pagina 21) kan de leerling tussendoor verslag uitbrengen van de voortgang. Foto’s kunnen daarbij tussenliggende fasen in het wordingsproces vastleggen. Uiteindelijk kan ook de gehele uitvoering worden gefilmd en opgenomen. Dat geeft de leerling later de kans om de eigen rol als deelnemer en als beschouwer te observeren en in te vullen.
4
Muziek, theater en stijl Docentenhandleiding
(52) Gedurende het project wordt enkele malen stilgestaan bij het proces. Aan de ene kant om een akkoord van de docent op voortgang en richting te krijgen, maar ook om de leerling te laten reflecteren op het eigen proces en het eindproduct. Expliciet wordt hier aandacht aan besteed in het hoofdstuk Terugblik (evaluatie en beoordeling). Tussendoor krijgt de leerling af en toe de opdracht iets aan verslaglegging te doen via aangeboden vragen in het draaiboek. Dit zijn elementen die goed een plaats kunnen krijgen in het kunstdossier.
1.5
Leerdoelen leergebied Kunst en Cultuur in de nieuwe onderbouw
Voor een goede voorbereiding op de bovenbouw van het vmbo of de tweede fase van het havo/vwo moeten leerlingen zich op alle disciplines van het leergebied kunst en cultuur kunnen oriënteren. Omdat in dit musicalproject de leerlingen worden verdeeld over verschillende kunstdisciplines (werkgroep 1 t/m 6) komen de vakspecifieke leerdoelen niet expliciet voor alle leerlingen aan de orde. Daarom wordt voor vakspecifieke leerdoelen verwezen naar publicaties hierover per kunstdiscipline. Wel wordt vakoverstijgend bij alle leerlingen aandacht besteed aan de culturele competenties* kennis, houding en vaardigheden. Elke competentie kent drie componenten: een actieve, een receptieve en een reflectieve. Het project Muziek, theater en stijl draagt ertoe bij dat leerlingen met name de leerdoelen van de actieve component, het zelf doen en uitvoeren, bereiken. 1 De actieve component: het zelf doen Kennis • de leerling heeft binnen zijn eigen werkgroep/kunstdiscipline kennis verworven van materialen en technieken/werkwijzen • de leerling heeft van verschillende andere kunstdisciplines kennis genomen van materialen en technieken/werkwijzen Vaardigheden • de leerling kan vakeigen materialen, technieken/werkwijzen toepassen bij opdrachten • de leerling kan de verschillende fasen van het creatief- of ontwerpproces onderscheiden • de leerling kan zijn keuzes in dit proces toelichten Houding • de leerling kan verantwoordelijkheid nemen voor zijn ontwerp en resultaat • de leerling kan openstaan voor suggesties van anderen zowel binnen zijn eigen werkgroep/kunstdiscipline als daarbuiten bij andere kunstdisciplines 2 De receptieve component: het kijken naar Vaardigheden • de leerling kan samenwerken met andere kunstdisciplines ten gunste van een gezamenlijk eindresultaat • de leerling kan zijn eigen ideeën en ontwerpen ondergeschikt maken aan die van een ander uit een andere kunstdiscipline Houding • de leerling kan zich openstellen voor ervaringen van andere kunstdisciplines dan de hem tot nu toe vertrouwde en/of bekende 3 De reflectieve component: het praten over Vaardigheden • de leerling kan vakspecifieke basisbegrippen toepassen om zijn mening te geven • de leerling kan tot op zekere hoogte de boodschap van maker en zijn eigen reactie daarop van elkaar scheiden • de leerling kan praten over cultuuruitingen van verschillende kunstdisciplines * Bron: Ze hoeven het niet door te slikken, SLO 2003
1.6
De relatie van het project met de huidige kerndoelen voor de basisvorming
De kerndoelen 1998-2003/4 zijn vakspecifiek. Het project Muziek, theater en stijl is leergebiedbreed maar komt ook tegemoet aan deze kerndoelen. Voor de beeldende vakken wordt er met name via het maken van decors, affiches, kleding en rekwisieten aandacht besteed aan domein A (beeldende problemen). Leerlingen zullen vooral bezig
5
Muziek, theater en stijl Docentenhandleiding
zijn met het maken van werk dat voldoet aan de functionele eisen van de scène waar ze voor ontwerpen. Domein B (het werkproces) speelt in het project een grote rol. Bij alle uitvoerende zaken wordt de nadruk gelegd op de volgende stappen in dit proces: wat ga ik maken, hoe ga ik dat doen en welke middelen ga ik gebruiken. Voor wat betreft domein C (de middelen) is de keuze vrij en zal deze vooral voortvloeien uit de communicatieve en de gebruikseisen (het beeldend probleem). Daarbij kan er worden gewerkt in textiel (kleding, rekwisieten, decor), tweedimensionaal (posters, decor, rekwisieten), driedimensionaal (decor, rekwisieten) en audiovisueel (geluid, belichting, beeld in decor e.d.). Voor alle kunstvakken geldt dat er in de begin- (oriëntatie) en eindfase (presenteren en reflecteren) tijd wordt ingeruimd voor de beschouwelijke kant (de domeinen D). Zowel beschouwing van eigen en elkaars werk als reflectie op de daarmee gemoeid zijnde processen en het eindproduct. Voor wat betreft dans en drama is er binnen Muziek, theater en stijl in de werkgroepen 1 en 5 ruimte voor dansen en spelen, vormgeven en presenteren (de domeinen A, B en C). Voor muziek is er binnen deze muziektheaterproductie veel ruimte. Musiceren, vormgeven, presenteren en beluisteren krijgen ruim baan. Er kan worden gespeeld, gezongen, begeleid, gespeeld in orkestvorm (ouverture) en er kunnen evt. nieuwe teksten op muziek worden gezet. Het actief musiceren kan zowel solo als in groepsverband.
2
Voorbereiding en organisatie van het project
2.1
Omvang van het project in slu’s en hoe deze te verdelen
Bij het project Muziek, theater en stijl is uitgegaan van een totale omvang van circa 16 uur (slu’s). In de praktijk is gebleken dat bij het opzetten van een muziektheaterproductie als deze de uren het best in een aantal blokken van 2,5 tot 3 uur opgedeeld kunnen worden. Uitgaande van het maximale aantal uren zijn er diverse mogelijkheden om deze blokuren in te roosteren: • Vier weken achter elkaar per week een middag van 2,5 tot 3 uur om aan het project te werken. In de vijfde week werken de leerlingen één hele dag aan het in elkaar zetten en opvoeren van de voorstelling. Een mogelijke dagindeling daarbij is: - 1,5 uur voor het in elkaar zetten van de voorstelling op de plaats van opvoering. Decor- en kledinggroep zorgen ervoor dat alle onderdelen op z’n plaats komen te staan. Niet alle leerlingen zijn daar bij nodig. Deze tijd kan dus door de begeleiders ook worden gebruikt om nog aan de verschillende losse onderdelen te werken. - 1,5 uur voor repeteren op toneel. De losse onderdelen zijn al ingestudeerd, het gaat vooral om het in elkaar schuiven van de verschillende scènes en het wennen aan spelen op toneel. - 1 uur generale doorloop en puntjes op de i zetten. - 1 uur voor de uitvoering zelf (’s avonds is wel extra spannend) • Met bovenstaande indeling in het achterhoofd kan het totale project ook binnen een week of zelfs binnen drie dagen worden gerealiseerd. Het legt alleen een zwaardere claim op het rooster. • Een iets aangepaste werkwijze maakt het ook mogelijk om dit project in een corridor van 2 tot 3 lesuren per dag in te zetten. In dat geval kan het geheel binnen twee weken worden afgerond.
2.2 1.
2. 3.
6
Voorbereiding Bepaal vooraf wat u op muzikaal gebied wilt doen. Gebruikt u de bijgeleverde cd met instrumentale muziek en liedjes? Stelt u een live-orkest samen? Laat u de leerlingen zelf muziek uitzoeken en toepassen? Schrijven de leerlingen nieuwe teksten op de bestaande muziek? Of kiest u een combinatie van de genoemde mogelijkheden? Kiest u voor het werken met de bijgeleverde cd-rom, dan liggen de rollen van de directeur en de secretaresse voor een groot deel vast. Er is namelijk voor elk van hen een liedje geschreven. Bepaal van tevoren de uiteindelijke presentatievorm. Wordt het een live-uitvoering op het toneel? Met een live-orkest, met van tevoren opgenomen muziek, of met de ondersteunende audiotracks op de cd-rom? Of wordt het een eerder op video of film opgenomen vertoning? Daar kunnen eventueel via montage effecten aan worden toegevoegd. Voordeel is dat iedereen die eraan heeft gewerkt nu naar het eindproduct kan kijken.
Muziek, theater en stijl Docentenhandleiding
4.
5. 6.
7. 8. 9.
2.3
Het meest efficiënt is om de vijf scènes van tevoren over de klassen of groepen te verdelen. Werkt u met vijf klassen, houd er dan rekening mee dat er bij de uitvoering zo’n 150 leerlingen betrokken zijn. Zo’n 30 leerlingen per scène. Maak vooraf de keuze welke leerlingen directeur en secretaresse spelen. Dit moeten leerlingen met acteertalent zijn, want deze rollen vormen de rode draad van het verhaal. Regel de begeleiding. Begeleidt een docent/klassenmentor één klas op alle terreinen (en gaan de leerlingen met vakspecifieke vragen naar de vakdocent)? In dat geval kan de klas steeds aan het project werken zodra er een les van de desbetreffende docent op het lesrooster staat. Of begeleidt een (vak)docent alleen op zijn eigen vakgebied? Dan ligt de structuur van een projectweek meer voor de hand. De docent beeldend begeleidt dan alleen de decor- en de kleding/rekwisieten- groepen van alle klassen. De muziekdocent alleen de muziek/zanggroep van alle klassen en het orkest, enzovoort. Bepaal binnen welk rooster de musical wordt voorbereid (vakuren, blokuren, verlengde blokuren, dagdelen of in een projectweek). Waar kunnen de leerlingen werken? Zowel de decorgroep als de dansgroep in één lokaal is niet zo’n goed idee. Beiden groepen hebben na de ontwerpfase een aparte werkruimte nodig. Stel tot slot iemand van het docententeam aan als regisseur van het geheel. Dit is vooral zinvol op het moment dat alle scènes en spelers bij elkaar komen.
Aanpak
Mede door de losse scène-opbouw is dit project op meerdere manieren aan te pakken. Waarschijnlijk is vooraf beslist welke klas welke scène gaat spelen (zie 2.2 Voorbereiding). Per klas schrijven de leerlingen zich in voor een bepaalde werkgroep van de desbetreffende scène. Zij nemen onder leiding van enkele docenten de verantwoordelijkheid op zich van het eindresultaat van dat onderdeel van de scène. De leerlingen kunnen kiezen uit de volgende zes werkgroepen: 1 toneel: de medewerkers en de directeur + secretaresse van STYLE, 2 publiciteit, 3 decor, 4 muziek, 5 dans en beweging, 6 kleding en rekwisieten. Elke werkgroep bereidt zijn eigen onderdeel voor maar er zal geregeld overleg plaats moeten vinden tussen de verschillende werkgroepen. De dansgroep zal moeten overleggen met de muziekgroep omdat zij op de muziek moeten dansen. De kleding- en rekwisietengroep en de decorgroep zullen toch graag de sfeer en het ‘totaalbeeld’ op elkaar willen afstemmen. Een andere optie is om niet van tevoren de scènes aan klassen te koppelen. Alle leerlingen die aan het project meedoen schrijven zich, ongeacht in welke klas ze zitten, in voor een bepaalde werkgroep. Zij nemen onder leiding van enkele (vak)docenten de verantwoordelijkheid op zich van het eindresultaat van dat onderdeel voor alle scènes. Binnen de werkgroep kunnen weer groepjes van vier à vijf leerlingen worden gevormd die elk een eigen scène verzorgen. Ook hier geldt dat de groepjes regelmatig met elkaar en met de groepen van andere kunstdisciplines zullen moeten overleggen. Er zijn tussenvormen denkbaar. Heeft de school de mogelijkheid om een live-orkest samen te stellen dan kunnen leerlingen uit alle klassen zich daarvoor inschrijven. Voor de rest worden de scènes in klassenverband ingestudeerd. Ook zouden sommige specifieke onderdelen (publiciteit) door leerlingen uit verschillende klassen verzorgd kunnen worden terwijl de combinatie klas/scène gehandhaafd blijft. Tip: Welke vorm ook wordt gekozen, wijs per groepje een contactpersoon/woordvoerder aan. Deze kan altijd ingeschakeld worden om met docenten en andere leerlingen te overleggen.
2.4
Drie organisatievormen
Op de volgende bladzijde worden drie mogelijke organisatievormen gepresenteerd met een korte toelichting op belangrijke punten, voor het • werken in één klas, • werken met drie klassen, • uitvoeren van dit project met vijf of zes klassen. Wilt u met nog grotere groepen aan de gang dan is het raadzaam om het geheel in tweeën te splitsen en twee uitvoeringen na elkaar te plannen.
7
Muziek, theater en stijl Docentenhandleiding
Theater, muziek en stijl - Organisatievormen
ouverture
scène 1
scène 2
scène 3
scène 4
scène 5
slotlied
directeur + secretaresse van STYLE publiciteit het orkest
Met één klas Bepaal vooraf welke scènes er worden uitgevoerd. Bij het werken met één klas vormen scène 2 en 5 de beste keus. Een groep verzorgt de publiciteit (werkgroep 2). Een tweede groep zorgt voor toneelspel en presentatie: de directeur/secretaresse (werkgroep 1). Daarnaast zijn er nog vier groepen nodig. Eén die zich richt op het decor voor de beide scènes (werkgroep 3). Eén die zich richt op muziek en één voor dans (werkgroepen 4 en 5) voor scène 2 en 5. En één die zich richt op kleding en rekwisieten voor de twee scènes (werkgroep 6). Werkgroepen 3, 4, 5 en 6 bestaan idealiter elk uit ca. 6 leerlingen (te splitsen over 2 scènes zorgt voor samenwerkingsverbanden van steeds zo’n 3 leerlingen). Leerlingen uit de werkgroepen 4 en 5 spelen ook de rollen van de medewerkers van STYLE. Door de beperkte omvang van de groep is in deze versie uitgegaan van het werken met de bijgeleverde cd-rom voor de liedteksten en ondersteunende muziek. Met drie klassen Bepaal vooraf welke scènes er worden uitgevoerd. Bij het werken met drie klassen vormen scène 1, 3 en 5 de beste keus. Een groep verzorgt de publiciteit (werkgroep 2). Een tweede groep zorgt voor toneel (spelen scène 1, 3 en 5) en presentatie: de directeur/secretaresse (werkgroep 1). Daarnaast zijn er nog vier groepen nodig. Eén die zich richt op het decor voor de drie scènes (werkgroep 3). Eén die zich richt op muziek en één voor dans (werkgroepen 4 en 5) voor de scènes. En één die zich richt op kleding en rekwisieten voor de drie scènes (werkgroep 6). Werkgroepen 3, 4, 5 en 6 bestaan idealiter elk uit ca. 18 leerlingen (te splitsen over 3 scènes zorgt voor samenwerkingsverbanden van steeds zo’n 6 leerlingen). Werkgroep 1 kan bestaan uit 14 leerlingen: directeur, secretaresse en per scène 4 medewerkers van STYLE. Een orkest(je) dat ouverture en slot instudeert en uitvoert is optioneel. Is dit laatste niet te bemensen binnen drie klassen, dan kan ook met de cd-rom gewerkt worden. Met vijf of zes klassen Met zoveel leerlingen kunnen alle scènes worden uitgevoerd. Er zijn genoeg leerlingen om voor alle scènes alle werkgroepen te bemensen. Extra aandacht voor de organisatie van de einduitvoering is nodig. De groep is zo groot dat samenstelling van een orkest die ouverture en slot instuderen en uitvoeren wellicht tot de mogelijkheden behoort.
2.5
Muziek
Voor de muzikale bijdrage aan het project zijn verschillende mogelijkheden: • De muziekgroep kan zelf bestaande muziekvoorbeelden (zowel gezongen als instrumentaal) aandragen en die inpassen in de diverse scènes. Bij muziekstukken zonder zang kunnen natuurlijk zelf liedteksten worden gemaakt. • Een tweede optie is het instuderen van de kant-en-klare liedjes die speciaal voor deze musical zijn geschreven. U kunt dan gebruik maken van de cd-rom die bij dit project is geleverd. Op de cd-rom staan van alle liedjes zowel een instrumentale als ingezongen versie. • Voor scholen die met een live-orkest willen werken staat op de cd-rom een openingsstuk (ouverture; een op noten uitgeschreven partituur inclusief losse partijen). Deze is zo geschreven dat delen ervan als entr’acte kunnen worden gespeeld. De ouverture kan eventueel na de voorstelling nogmaals worden gespeeld. • De inhoud van de cd-rom bestaat o.a. uit: - audiotracks: ingezongen én instrumentale versies in zowel audio- als mp3-formaat (voor zowel cd-speler als pc) - liedteksten (printbaar in pdf-formaat) - bladmuziek van de liedjes en de ouverture: volledige partituur en losse partijen (pdf-fomaat) • Uiteraard zijn ook verschillende mengvormen van bovengenoemde opties mogelijk. Overzicht audiotracks in schema:
Titel / lied / track 1 Ouverture 2 De brillenblues 3 Het kokosnotenlied 4 De vandalen-rock 5 Hair-styling 6 De touwtjes van de Big Boss 7 De catwalk 8 Niemand kan alles alleen 9 Slotlied
2.6
Uitvoering instrumentaal voor orkest solist en koor koor solist en koor koor solist (refrein kan met koor) instrumentaal solist (refrein kan met koor) koor
Plaats in het geheel aan het begin tijdens scène 1 tijdens scène 2 tijdens scène 3 tijdens scène 4 vóór scène 5 (tijdens sketch) tijdens scène 5 na scène 5 (tijdens sketch) afsluiting
Proces
Bij het maken van een muziektheaterproductie is er onderscheid te maken tussen dynamische kunstvormen die zich in de tijd afspelen (muziek, dans en theater) en statische kunstvormen die meer een momentopname zijn (beeldende vormgeving, kleding, belichting en geluid). Een gevolg daarvan is dat bij muziek, dans en theater het succes van de voorbereiding staat of valt met de opvoering zelf, terwijl bij de andere disciplines vooral de fase voorafgaand aan de opvoering cruciaal is. Fase Oriëntatie Wat ga je doen ?
Plan van aanpak Hoe ga je het doen? Uitwerken plan Doen !
Presentatie Laten zien ! Evaluatie Terugblik
Inhoud - introductie van de verhaallijn - inleving in de wereld van het theater - ontdekken van eigen mogelijkheden - keuze maken voor een van de werkgroepen - werkwijze vaststellen aan de hand van het stappenplan: ideeën genereren, keuzes maken - onderzoeken van beschikbare middelen/mogelijkheden - onderkennen van knelpunten en problemen - opzoeken van geschikt materiaal - verdelen van taken - maken/instuderen - oplossen van knelpunten en problemen, - overleggen en/of samenwerken met anderen - opbouw toneel / doorloop / generale repetitie - uitvoering - evaluatie proces en product - beoordeling
Lesuren / katern 1 les / p. 3-5 (intro + theaterspel) 2 lessen / p. 6-7 (talentenspel) 2 lessen / p. 8-21
5 lessen / p. 9-21
5 lessen / p. 22 1 les / p. 23
2.7
Draaiboek
Het draaiboek (bladzijde 21) is het punt waar van de leerling een eerste verslaglegging van het proces gevraagd wordt. Het is in de eerste plaats bedoeld als leidraad: neemt de leerling wel alle stappen? In de tweede plaats is het een instrument voor de docent. Door regelmatig de draaiboeken van de leerlingen te bekijken kunt u snel zien waar ze eventueel tegenaan lopen en hoe ver ze zijn. U zet een paraaf in de daarvoor opgenomen ‘check’-ruimte als de leerling het voorgaande naar behoren heeft uitgevoerd. Tot slot is het draaiboek de basis voor de voorstelling. De draaiboeken van alle werkgroepen bevatten belangrijke informatie over verschillende aspecten van de voorstelling. Die informatie moet bij alle leerlingen bekend zijn. Maak dus een totaaldraaiboek of hang per werkgroep een draaiboek in de klas en wijs de leerlingen op het belang van communicatie en het doorgeven van informatie.
2.8
Terugblik
Bij het opzetten en uitvoeren van een musical is het applaus van het publiek de meest ultieme vorm van positieve feedback. Daar kan geen cijfer tegenop. Toch is het zinvol leerlingen te laten nadenken over hun verwachtingen vooraf en de al dan niet bereikte doelen achteraf. Zo’n evaluatie kan een geschreven tekst zijn, met de vragen uit de paragraaf Terugblik als uitgangspunt. De verslaglegging gaat meestal in de vorm van geschreven tekst. Het kan ook in de vorm van een fotoreportage. Op pagina 8 van het projectkatern worden de leerlingen op deze mogelijkheid gewezen. Ze kunnen de collage op aparte vellen maken en in een map doen. Bij elke foto komt een kort onderschrift te staan. Op die manier hebben de leerlingen behalve een verslag ook een zichtbare herinnering aan een bijzonder project. Een andere mogelijkheid is de vorm van een juryrapport, waarbij leerlingen zowel hun eigen werk als dat van anderen beoordelen op sterke en zwakke punten.
3 3.1
Lessuggesties en aanwijzingen Wat ga je doen ?
Het is belangrijk om direct bij de start van dit project aan de leerlingen duidelijk te maken dat zij niet voor alle onderdelen van de musical verantwoordelijk zijn. • Elke klas of groep bereidt een scène van de musical voor en voert die ook uit. • De leerlingen worden ingedeeld bij een van de zes werkgroepen. In de paragraaf Wat ga je doen? worden de leerlingen bij hun keuze van de werkgroep geholpen. • Een uitzondering vormen de leerlingen die de directeur en de secretaresse (m/v) spelen. Zij kunnen het best vooraf door de docent(en) aangewezen worden, op grond van hun spel- en zangkwaliteiten en hun uitstraling. • Wordt er met een live-orkest gewerkt dan geldt ook hiervoor dat de muzikanten vooraf door de docent gevraagd worden in het orkest mee te spelen. Deze leerlingen kunnen dus uit alle klassen/groepen komen die aan het project meedoen. Ter oriëntatie en inspiratie • De serie Allemaal theater, van het Theater Instituut Nederland (cd-roms): heeft een goede aflevering over musical. Niveau hv. • Een voorstelling met backstage rondleiding in het plaatselijk theater is erg leuk en aan te raden. Hier maken leerlingen echt kennis met alle facetten van een voorstelling. • Bekijk als start van het project één van de momenteel populaire musicalvideo’s. • Het theaterboek voor de jeugd Dit is theater (Lemniscaat, ISBN 9056375652) bevat hoofdstukken over musical, muziektheater, opera en zang. Niveau mavo-t/havo/vwo.
10
Muziek, theater en stijl Docentenhandleiding
Het grote theaterspel Om kennis te maken met de verschillende vormen van theater is het leuk om te beginnen met dit theaterspel. Maak eventueel een kopie van de spelregels voor alle groepen spelers.
Spelregels Het Grote Theaterspel Een spel voor 4 spelers of 4 groepen spelers. Nodig: 4 pionnen en een dobbelsteen. • • • •
Wie het hoogste aantal ogen met de dobbelsteen gooit mag beginnen. Speel met de klok mee. Start vanuit je eigen theater of bioscoop. De vakjes met cabaret, film, tragedie, etc. zijn opdrachten. Met sommige opdrachten kun je een bonus verdienen en mag je plaatsen vooruit. Bij andere opdrachten moet je achteruit, tenzij je de opdracht goed uitvoert. • De groep beslist of de opdracht voldoende is. Wees niet té streng. Het gaat tenslotte om het spel! • Lukt een bonusopdracht niet dan ga je altijd 1 plaats achteruit. • Komt iemand anders op hetzelfde hokje, dan moet hij/zij een ander voorbeeld laten zien of noemen dan zijn/haar voorgang(st)er. • Kom je op een hokje met applaus (handen), dan mag je nog een keer gooien. • Wie het eerst in zijn eigen theater terug is, heeft gewonnen. Heb je niet gewonnen? Kies één van de opdrachten die nog niet is gedaan en voer die alsnog uit. (Je mag dezelfde opdracht kiezen.) Totaaltheater: bedoeld wordt de voorstelling Noordwesterwals (1994-’95), die werd gespeeld op een scheepshelling van de NDSM-werf in Amsterdam-Noord. Pagina 6-7 Hier worden de leerlingen geconfronteerd met hun talenten, hun eigen voorkeuren en de zes werkgroepen van dit katern. De gelaagde opbouw heeft tot doel alle leerlingen te betrekken bij het project doordat zij het gevoel krijgen dat ze (minstens een beetje) op basis van hun capaciteiten ingedeeld worden. Daarnaast zal de uitslag van de twee opdrachten vaak verschillen, dat geeft de docent enige vrijheid bij het indelen. Een tweede onderliggend doel is dat de indeling van groepen niet volgens het recht van de sterkste noch volgens andere voor de hand liggende banen zal verlopen. Opdracht 1 Bij dit talentenspel krijgen alle leerlingen talenten toebedeeld. Eerst op papier, vervolgens in een spel. Deel I Leerlingen vullen achter de talenten in het katern de namen van hun klasgenoten in. Elke klasgenoot moet minimaal eenmaal genoemd worden. Leerlingen worden zo gedwongen om van een klasgenoot te bedenken wat voor (verborgen) talenten hij of zij heeft. Deel II Dit onderdeel vraagt veel verschillende kleuren papier en evenveel veiligheidsspelden of plakband. Elke leerling krijgt (of maakt) een aantal kaartjes (groepsgrootte min 1) in zijn of haar eigen kleur (alternatief: vorm). De leerlingen lopend zwijgend door de klas. Ze mogen alleen gekke bekken naar elkaar trekken, grinniken, verbaasd kijken, instemmend knikken enz. Elke leerling hangt ondertussen bij iedere andere leerling een kaartje met een talent op de rug. Zij kunnen de ingevulde lijst in hun katern als steun gebruiken. De kleuren/vormen helpen bij het bepalen of zij een leerling al een talent toebedeeld hebben of niet. Na 15 minuten moet iedereen klaar zijn. Dan pas haalt de leerling de kaartjes van zijn rug en kijkt hij waar, volgens zijn klasgenoten, zijn talent ligt. De hoogste score wordt in het katern genoteerd. Dit spel is best spannend! Maak de sfeer leuk spannend door zelf de toon te zetten, doe bijvoorbeeld zelf ook mee. Opdracht 2 Leerlingen oriënteren zich in het katern op 6 werkgroepen. Daarna noteren zij de eigen voorkeur én de werkgroep die uit het talentenspel voortkomt. Het volgende schema kan daarbij helpen.
11
Muziek, theater en stijl Docentenhandleiding
Talenten in relatie tot de werkgroepen: een verhaal vertellen Werkgroep 1 (Toneel) of Werkgroep 4 (Muziek) zingen Werkgroep 4 (Muziek) tekenen Werkgroep 2 (Publiciteit) of Werkgroep 3 (Decor) verhalen schrijven Werkgroep 1 (Toneel) of Werkgroep 2 (Publiciteit) vechtsporten Werkgroep 5 (Dans en beweging) knutselen Werkgroep 3 (Decor) of Werkgroep 6 (Kleding en rekwisieten) ideeën verzinnen Werkgroep 3 (Decor) of Werkgroep 6 (Kleding en rekwisieten) organiseren Werkgroep 1 (Toneel) leidinggeven Werkgroep 4 (Muziek) of Werkgroep 1 (Toneel) een mop vertellen Werkgroep 1 (Toneel) dansen Werkgroep 5 (Dans en beweging) kleding ontwerpen Werkgroep 6 (Kleding en rekwisieten) toneelspelen Werkgroep 1 (Toneel) of Werkgroep 4 (Muziek) muziek spelen Werkgroep 4 (Muziek)
3.2
Hoe ga je het doen ?
Contactpersonen
Elke scène wordt door één klas/groep voorbereid en uitgevoerd. Binnen elke scène werken vijf of zes verschillende groepen aan een onderdeel ervan (de werkgroep Publiciteit kan ook uit leerlingen van meerdere klassen/groepen samengesteld worden). Omdat het belangrijk is dat er regelmatig overleg is tussen de diverse werkgroepen, stelt elke werkgroep in het begin een contactpersoon aan. Deze contactpersonen van de verschillende werkgroepen hebben op afgesproken momenten overleg over wat er is bedacht of nog bedacht moet worden. Zinvolle overlegmomenten zijn: • na de allereerste eerste brainstormronde • voor de werkelijke Doen!-fase. • halverwege de Doen!-fase. De contactpersonen brengen verslag uit aan de leden van hun eigen werkgroep. Op die manier weten de leerlingen in grote lijnen waar de andere werkgroepen van hun eigen scène mee bezig zijn.
Werkgroep 1: Toneel Opdracht 3 Het aantal sketches dat bij b bedacht wordt, is afhankelijk van het aantal scènes. Worden alle vijf scènes uitgevoerd, dan zijn er zes sketches nodig (zie het schema op pagina 3). Bij minder scènes minder sketches. Stuur de leerlingen hierop aan. Laat de sketches samen bedenken. Belangrijk is dat de karakters van de directeur en de secretaresse duidelijk naar voren komen. Opdracht 4 Laat de leerlingen samen bedenken hoe het verhaal zich ontwikkelt.
Werkgroep 2: Publiciteit Publiciteit zorgt voor aandacht. Zorg, wat er ook gemaakt wordt, voor een verzorgd en aantrekkelijk product. Liever eenvoudig en helder dan teveel willen doen en daardoor een rommeltje krijgen. Opdracht 6 Een affiche hangt op meerdere plaatsen in de stad of de school. Denk bij het ontwerpen al na over de manier van vermenigvuldigen. Bijvoorbeeld: • Kopiëren. Het affiche moet A4- of A3-formaat hebben. Het wordt dan zwart-wit (wat je kunt inkleuren) of zwarte tekst op een gekleurde ondergrond. • Met de hand. Gebruik meerdere kleuren. Werk met grote eenvoudige vormen en weinig tekst. Opdracht 7 Bijvoorbeeld folders, flyers of toegangskaarten. Je kunt ook een fotoreportage maken van de voorbereidingen en de uitvoering zelf, of een website ontwerpen of een logo/beeldmerk voor de musical, dat toepasbaar is op meerdere dingen (merchandising).
12
Muziek, theater en stijl Docentenhandleiding
Opdracht 8 Werkvolgorde • Maak vijf kleine ontwerpen (15 bij 20 cm). Geef alleen ongeveer aan wat je waar wilt tekenen. Bespreek de ontwerpen met de anderen in de werkgroep. • Kies de twee beste uit en werk die wat verder uit op A4-formaat. • Kijk met je groepsgenoten of het ontwerp de gewenste sfeer uitstraalt. Kies het beste ontwerp.
Werkgroep 3: Decor Voorbereiding
Hang afbeeldingen van decors in het lokaal ter inspiratie. De afbeeldingen moeten de leerlingen helpen een decor te ontwerpen dat de voorstelling ondersteunt. Leg de leerlingen uit dat het decor meer een sfeer creëert dan de locatie nabouwt. Bij het Theater Instituut Nederland (TIN) in Amsterdam zijn in de databank prachtige voorbeelden van decors te vinden. U kunt zoeken op trefwoord decor, de gevonden afbeeldingen kunnen uitgeprint worden. Ook zijn er in de bibliotheek gratis boeken te leen over deze onderwerpen. Op de website van het TIN staan helaas geen afbeeldingen. Op www.theater.pagina.nl of www.musical.pagina.nl kunt u theatergroepen vinden die wel foto’s van hun voorstellingen plaatsen. Op afbeeldingen kunnen de leerlingen ook zien dat decor bouwen vaak een kwestie van overdrijven (van maat, kleur en herhaling) is. Wijs de leerlingen hierop in een kort klassengesprek. Opdracht 10 en 11 Individueel Afbeelding opdracht 10: Dit is een deel van het decor van One day 49 dat Styx Theatre opvoerde op het Oerol-festival van 2002. Vijfhonderd spierwitte overhemden aan negen waslijnen gaven de Oosterendse duinen op Terschelling een surrealistische aanblik. Het stuk refereerde aan een verdwenen beschaving en aan een nieuwe samenleving. Opdracht 12 Tip voor groepswerk De groep gaat om twee tekenaars heen aan een grote tafel zitten en geeft aanwijzingen. De tekenaars schetsen met gekleurd krijt de vormen in de gekozen kleuren op een groot vel papier. Laat meerdere schetsen maken. Leerlingen vinden het soms erg leuk om in elkaars tekening te werken. Vraag hen de schets gezamenlijk tot stand te laten komen waarbij de inbreng van iedereen van waarde moet zijn. Opdracht 13 Goede begeleiding bij de constructie is van belang: kan het decor goed verplaatst worden en waar staan de decorstukken vlak voor en na een scène? Wie plaatst de decorstukken? Tips • Op toneel moet alles altijd overdreven worden. • Vormen: van lappen stof kunnen heel goed grote vormen geknipt worden, maar bepaalde vormen (zoals sterren) ‘hangen’ moeilijk. Dan moeten de vormen als gaten uit de stof geknipt worden. • Opbouwen en afbreken: aan stokken/waslijnen kunnen met wasknijpers snel vormen vastgemaakt worden. Stokken kunnen als wigwam bijeen gebonden worden en snel uitgeklapt worden. • Sfeer: gekleurde transparante folie voor lampen kan de kleur/sfeer versterken. • Leerlingen werken graag met spuitbussen: buiten kan er naar hartelust gespoten worden. Spuiten helpt de leerlingen groot te denken. • Een witgoedleverancier tijdig vragen om dozen levert wellicht lekker grote dozen op. Een wandeling met de biologieles misschien een paar lange takken? Moeder of vaders in de verpakkingsindustrie: piepschuim, eenmalige pallets of ander materiaal. Licht Als de groep groot is kunnen enkele leerlingen een lichtontwerp maken. Voor het lichtontwerp moeten de leerlingen bij het schooltheater gaan kijken wat de mogelijkheden zijn. Licht bepaalt in belangrijke mate de sfeer tijdens de uitvoering. Een lichtbeeld wordt ontworpen door een lichttechnicus. Belangrijker dan het lichtbeeld zijn de lichtovergangen. Voor ons bovendien veel interessanter want een lichtovergang is in een eenvoudig schooltheater makkelijker uit te voeren. Op de cd-rom Dit is theater (Lemniscaat/Bruna) staat in het onderdeel ‘Doen’ de mogelijkheid om een lichtontwerp te maken en uit te printen.
13
Muziek, theater en stijl Docentenhandleiding
Aan het begin en einde van een scène verandert het licht. Dat kan op verschillende manieren. Voorbeelden bij het begin van een scène: • alle lichten gaan in één keer vol aan • de lichten gaan een voor een aan • eerst de lichten die op één punt gericht zijn aandoen, even later het hele podium verlichten • alle lichten aan en vervolgens enkele lichten doven; één punt op het toneel blijft verlicht • lichten met een dimmer langzaam tot vol aanzetten • de scène begint in het donker, plots gaan alle lichten vol aan • de scène begint in het donker, de lichten gaan vervolgens een voor een aan Een zelfde lijstje is te maken voor het einde van de scène in omgekeerde volgorde. Het licht op het podium kan aangevuld worden door zaklampen, elektrische lampionnen, schemerlampjes, mijnwerkerslampen (voorhoofd), flikkerende discolampen, kerstverlichting. • Laat de decorgroep meteen het plaatsen en verwijderen van het decor oefenen en eventueel de lichtovergang uitproberen bij de repetities. • Laat de leerlingen na het uitproberen hun plannen daar waar nodig is bijstellen. • Laat de leerlingen altijd van de ene kant van het podium opkomen en naar de andere kant af gaan. Dit voorkomt botsingen tijdens de scènewisselingen.
Werkgroep 4: Muziek De cd-rom bevat audiotracks (instrumentaal + ingezongen), liedteksten en bladmuziek bij alle liedjes. Orkest
De standaardbezetting van het orkest van de ouverture is: blokfluit (blft) klokkenspel (klsp) drums (hi-hat/ snaredrum/bassdrum) dwarsfluit (dwfl) keyboard (kbrd) cello/bas (vlc/bas) klarinet (klar) piano (pno) viool (vln) trompet (trpt) Op de cd-rom zijn tevens partijen te vinden voor sopraan- en altsaxofoon, deze partijen zijn afgeleid van bestaande partijen uit de ouverture: sopraansax 1 = dwarsfluit altsax 1 = klarinet sopraansax 2 = klarinet altsax 2 = trompet Bij de keyboardpartij staan akkoordsymbolen. Deze kunnen worden gebruikt voor leerlingen die geen noten maar wel akkoorden kunnen lezen, zoals bijvoorbeeld sommige gitaristen en keyboardspelers. Het C-gedeelte kan zowel door het hele orkest als door een deel ervan worden gespeeld. Daarbij zijn piano 2 en de cello/basgitaar steeds de basis. De andere instrumenten kunnen alleen of in tweetallen hun partij als solo spelen. Deze variaties zijn goed te gebruiken als intermezzi bij de scènewisselingen in de musical. Suggestie voor zo'n intermezzo: deel C (met solist(en)) + deel B (tutti). Liedjes
Hebt u ervoor gekozen zelf liedteksten (op bestaande muziek of bij nieuwe muziek) te bedenken, dan geeft de site www.apeldoorn-onderwijs.nl/rap allerlei nuttige suggesties om een rap te maken. Tevens staan er diverse basisritmes op die gebruikt kunnen worden bij het bedenken van een tekst. Het spreekt voor zich dat de tips die hier staan (inclusief de ritmes) ook gebruikt kunnen worden voor het maken van een liedje.
Werkgroep 5: Dans en beweging Het onderdeel beweging (of dans) kan zowel door een dansdocent als door een enthousiaste ‘amateur’docent worden begeleid. Het eindproduct hoeft namelijk geen complete dans te zijn. Een dansdocent zal de opdrachten wellicht uit willen breiden tot een complete dans. Hij (zij) kan zijn weg wel vinden. De volgende ondersteuning is vooral bedoeld voor de ‘amateur’-docent die de dansgroep begeleidt. Leerlingen die voor dans kiezen, zijn vaak al met beweging bezig. Ze zijn makkelijk tot bewegen te krijgen. Het is aan u om al dat bewegen wat te stroomlijnen. De groep zal sterker zijn wanneer er enkele jongens meedoen. Laat evt. aanwezige breakdansers, capoeiradansers (maar ook oosterse
14
Muziek, theater en stijl Docentenhandleiding
gevechtssporters, hiphoppers en rappers) in de groep plaatsnemen. Ook de samenwerking tussen geschoolde balletleerlingen en de anders georiënteerde leerlingen kan verrassende resultaten geven. Dit bedenken de leerlingen zelf op voorhand niet; het is van belang dat van tevoren te benoemen. De opdrachten zijn zo opgezet dat de leerlingen zoveel mogelijk zelf aan het werk gaan. Ze ‘ruiken’ eerst even aan moderne dans en even aan de wereld van hun eigen dans (opdracht 19). Ze isoleren bewegingen uit een dans (opdracht 19b/c) en ervaren hoe het is om een groepje leiding te geven (opdracht 20). Eventueel kan de dansgroep gebruik maken van Dans maar! een uniek ontwerpspel waarmee je je eigen choreografie kunt ontwerpen: www.proto4.thinkquest.nl/~kld011/dansmaar. Opdracht 19 Deze opdracht moet óf als huiswerk óf in een computerlokaal gemaakt worden (er moet op school MTV gekeken kunnen worden). Ter introductie/inspiratie kan een videofragment van een capoeira-dans (of vechtsport) worden bekeken. Deze sporten isoleren bewegingen en laten ze vertraagd zien. Probeer de leerlingen zover te krijgen dat bewegingen met gevoelens of verhalen geassocieerd worden. Opdracht 20 Dit kunnen de leerlingen zelfstandig. Een docent houdt in de gaten of iedereen eerlijk aan bod komt. Zo ervaren leerlingen dat niet altijd de leerling met de grootste mond de beste regisseur/choreograaf is. Als er tijd is kunnen alle bewegingen achter elkaar gezet worden en op de muziek uitgeprobeerd. Opdracht 21 en 22 De leerlingen maken een plan en leggen het de docent voor. Pas nadat zij feedback hebben gekregen mogen zij door met repeteren. In de tekst wordt steeds gesproken over ‘een beweging’. Mochten zij al een paar bewegingen aaneen hebben geregen, dan is dat geen probleem. De docent controleert of de leerlingen het zichzelf (of de andere spelers) niet te moeilijk maken. De docent ziet er ook op toe dat de contactpersoon tijdig overlegt met de werkgroepen muziek en toneel. Organisatorisch
De dansgroep moet een ruimte hebben waar zij kan werken en repeteren zonder anderen te storen met hun muziek. De leerlingen dansen waarschijnlijk tijdens het lied. Spreek met de muziekgroep/docent af of zij ook meezingen. Maak goede afspraken waar de dansgroep zich bevindt vóór hun optreden. Wachten zij in de coulissen tot zij ‘op’ mogen. Wat is hun ‘cue’? Waar lopen zij heen als zij klaar zijn? Een tableaux vivant is een spannend alternatief. Tip: laat alle leerlingen altijd van dezelfde kant opkomen (en naar de andere kant afgaan). Suggesties
• Tableau vivant: de dansgroep vormt een tableau vivant aan het begin van de scène. Een groep mensen die gefixeerd staan, geeft een spannend toneelbeeld. Dat dezelfde groep op een goed moment die spanning doorbreekt en een nieuwe spanning creëert is theatraal interessant. Dit hoeft dan niet tijdens het lied en kan zelfs zonder muziek plaatsvinden. Klappen in de handen, bonken met de voeten of iemand met een trommel kan de beweging begeleiden. • De dansbeweging kan als begin van de scène gesitueerd worden. • De dansbeweging kan als onderdeel van het opbouwen van het scène decor uitgevoerd worden. • De dansbeweging kan verrassend herhaald worden gedurende de scène. • Een combinatie van deze mogelijkheden.
Werkgroep 6: Kleding en rekwisieten Voorbereiding
Als je meubelmaker bent zul je bij het maken van een stoel rekening moeten houden met een aantal dingen. De stoel moet mooi gemaakt zijn, je moet er lekker in kunnen zitten, de stoel moet stevig zijn en een tijd meegaan. Een stoel voor een voorstelling moet aan andere voorwaarden voldoen. Die hoeft maar kort mee te gaan, niemand ziet de stoel echt goed van dichtbij, dus hij hoeft niet mooi gemaakt te zijn en hij hoeft helemaal niet lekker te zitten. Maar hij moet wél: de acteur helpen om zijn rol te spelen (bijv.: hoe ziet de stoel van de verlegen, bange, kleine leerling eruit? En de stoel van de autoritaire, grote koning?) én het publiek helpen te begrijpen wat er belangrijk is in het stuk.
15
Muziek, theater en stijl Docentenhandleiding
Hang afbeeldingen van kostuums in het lokaal ter inspiratie. De afbeeldingen moeten de leerlingen helpen kostuums te ontwerpen die de voorstelling ondersteunen. Naast het decor zijn kleding en rekwisieten bepalend voor de sfeer van het toneelbeeld. Toneelkleding en rekwisieten maken is vaak een kwestie van overdrijven (maat, kleur en herhaling). Bovendien speelt suggestie een belangrijker rol dan iets zo natuurgetrouw mogelijk weergeven. Laat de leerlingen kiezen voor kleding óf rekwisieten. Opdracht 27 Pruiken van papier Maak van een strook gekleurd Engels karton van ongeveer 4 cm breed (die past bij de kleur pruik) een basis (zie tekening 1) die past om het hoofd van degene voor wie de pruik is bedoeld. Met dunnere stroken karton van ongeveer 2 cm maak je kruislings een ‘kapje’ aan de eerste strook (zie tekening 2). Je maakt van gekleurde stroken papier van ongeveer 2 cm rolletjes die je aan je kapje vastniet (zie tekening 3). Zorg voor een hele bos (zie tekening 4).
3.3
Doen !
Hang in de klas de draaiboeken van alle werkgroepen per scène naast elkaar. Zo kun je alle onderdelen goed op elkaar afstemmen.
3.4
Laten zien !
Van de 16 uur die voor dit project is uitgetrokken, is 5 uur bestemd voor het repeteren op de plaats van de opvoering. Voordat daadwerkelijk aan deze fase wordt begonnen is het heel prettig als licht (lampen/standaards) en geluid (versterking/microfoons) klaar staan en getest zijn. Dit testen gaat namelijk het best in een lege ruimte. Voorbeeld voor tijdsindeling: • 2,5 uur voor het opbouwen en repeteren op toneel. Omdat de losse onderdelen in grote lijnen zijn gemaakt of ingestudeerd, gaat het hier met name om het in elkaar schuiven van de verschillende scènes en het wennen aan spelen op toneel. • 1,5 uur generale doorloop en puntjes op de i zetten. • 1 uur voor de uitvoering zelf. De 2,5 uur voor het opbouwen van het toneel en repeteren is krap. Dit is de meest chaotische fase. Laat de moed niet zakken! Met de hete adem van de uitvoering in de nek zijn leerlingen vaak sterk in het bedenken van oplossingen voor acute problemen. En er is nog een generale. Draait de voorstelling eenmaal dan hebt u nog de mogelijkheid om achter de schermen bij te springen als dat nodig is. • • • •
Let goed op het overzicht op het toneel. Zorg dat alle spelers steeds aan de ene kant opkomen en aan de andere kant van het toneel af gaan. Beperk het aantal technici, decorbouwers, etc., die tijdens de voorstelling actief zijn. Zorg dat iedereen bij het begin van de scène goed zijn plaats weet.
3.5
Terugblik
Bij elk leerproces hoort een terugblik/evaluatie. De vragenlijst op pagina 23 is een manier om deze terugblik vorm te geven. Een andere manier is het maken van een fotoverslag. De suggestie daarvoor is in het leerlingenkatern op pagina 8 al gedaan. Door het plaatsen van tekst bij de foto’s kunnen leerlingen hun eigen mening over dit project geven. Voor leerlingen die graag praktisch bezig zijn is deze vorm van evalueren zeker het overwegen waard. Het invullen van de vragenlijst op pagina 23 is geen doel op zich. Met name een kort gesprek over datgene wat de leerlingen hebben ingevuld geeft de noodzakelijke verdieping die bij een evaluatie past.
16
Muziek, theater en stijl Docentenhandleiding