Artikelen
Margriet Kraamwinkel Economisch Instituut/Centrum voor Interdisciplinair onderzoek van Arbeidsmarkt- en Verdelingsvraagstukken (CIAV) van de Rijksuniversiteit Utrecht
De financiële waardering van zorgarbeid bij echtscheiding
The best years of her life Taakverdeling binnen het huwelijk
Bij echtscheiding wordt het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten verdeeld. Dit vermogen kan bestaan uit onder andere een huis, spaargeld, de inboedel, een auto en pensioenaanspraken. Wat niet verdeeld wordt is de verdiencapaciteit van de echtgenoten. Dit belangrijke vermogensonderdeel wordt buiten beschouwing gelaten. In dit artikel wordt onderzocht waarom verdiencapaciteit verdeeld zou moeten worden en hoe dit gedaan zou kunnen worden.
* Dit artikel is een bewerking van een lezing gehouden op 9 juli 1991 voor de Werkgroep Vrouw en Recht in het kader van de cyclus Arbeid en Zorg.
Als een huwelijk gesloten wordt, moet een aantal verstrekkende besluiten genomen worden. Een man en een vrouw die gaan trouwen, nemen meer dan die ene beslissing om verder gezamenlijk door het leven te gaan 'in voor- en tegenspoed'. Er moet ook besloten worden hoe de verschillende taken in het huwelijk verdeeld worden: het afwassen, schoonmaken van het huis, het verdienen van een inkomen, het opvoeden van eventuele kinderen. Kort gezegd: de verdeling tussen onbetaalde zorg- en betaalde arbeid, of die tussen reproduktie en produktie.! Zorg vat ik hier op als werk, niet als een bepaalde, typisch vrouwelijke eigenschap of talent. Er zijn immers vrouwen genoeg die niet op hun vermeende intuïtieve aangeboren gevoel voor zorg aangesproken wensen te worden, dan wel dat talent volkomen missen. De standaardverdeling tussen zorg- en betaalde arbeid is: de vrouw de zorg, de man de betaalde arbeid. Deze keuze is een logische, rationele en deels gedwongen keuze. Er van uitgaand dat het echtpaar ernaar streeft het gezinsinkomen op een zo aangenaam mogelijke manier te maximaliseren en te stabiliseren en óók de zorgarbeid van belang acht, behoeft er nauwelijks nagedacht te worden over deze keuze. Deze keuze wordt bepaald door maatschappelijke rolpatronen en -verwachtingen, de segregatie in het onderwijs2, de verschillen in positie op de arbeidsmarkt3, en het overheidsbeleid, dat (nog steeds) kostwinners bevoordeelt. Het geschetste beeld is echter langzamerhand aan het veranderen. Steeds meer vrouwen verrichten betaalde arbeid, al is het vaak in de onderste regionen van de arbeidsmarkt. De maatschappelijke rolopvattingen veranderen geleidelijk. Vooral hoger opgeleide vrouwen profiteren van deze veranderingen. Voor lager opgeleide vrouwen gaan de veranderingen veel langzamer. Voor oudere vrouwen was de keuze voor het huisvrouw- en moederschap nog veel vanzelfsprekender; vrouwen werden ontslagen bij huwelijk of zwangerschap. De maatschappelijke rolopvattingen waren nog aanzienlijk strikter dan nu.4 Ondanks enige verandering leiden de genoemde oorzaken ertoe dat nog steeds mannen kostwinner zijn, de meeste vrouwen vooral huisvrouw en moeder en de meeste tweeverdieners een-en-een-kwart verdieners. Vanuit het oogpunt van een maximaal en stabiel gezinsinkomen is dat geen vreemde keuze. Van het inkomen uit een min-max-contract zonder aanspraken op ontslagbescherming en sociale zekerheid bij de plaatselijke kruidenier achter de kassa kun je immers geen gezin onderhouden.
1 Gary S. Becker, A treatise on the family, Harvard University Press, Cambridge Massachusetts/London, England 1981. 2 Sociaal en Cultureel Rapport 1988, Hoofdstuk 13, Emancipatie: de 1990-generatie economisch zelfstandig?, Sociaal en Cultureel Planbureau, Samsom, Alphen aan den Rijn 1988, pp. 432-443. 3 Idem pp. 448-451 en 459-462.
1993 nr 2
53
The best years of her life
Margriet Kraamwinkel
De gevolgen van deze taakverdeling zijn groot. Doordat de man blijft werken stijgt zijn verdiencapaciteit.5 Verdiencapaciteit of verdienvermogen is het vermogen een inkomen uit arbeid te verdienen. Dit wordt bepaald door opleiding en werkervaring en komt tot uiting in (zicht op) promoties, salarisverhogingen en stijgende pensioenaanspraken. Het verdienvermogen is de belangrijkste determinant van sociale status en rijkdom geworden in de huidige Westerse maatschappij. Vroeger bepaalden afkomst, grondbezit en dergelijk iemands maatschappelijke positie en rijkdom. Het gezin trad op als een economische eenheid waarin door alle leden van het gezin aan het inkomen een bijdrage geleverd werd. Nu is de individuele positie op de arbeidsmarkt - althans voor mannen - veel belangrijker. Voor vrouwen is dat anders: getrouwde vrouwen leiden immers nog steeds hun status voornamelijk af van die van hun echtgenoot. Voor alleenstaande vrouwen is hun positie op de arbeidsmarkt wel van belang voor hun maatschappelijke positie.6 Niet alleen voor de werkenden is het verdienvermogen een belangrijke determinant van het inkomen, ook voor degenen die gewerkt hebben. De uitkeringen die op betaalde arbeid zijn gebaseerd (werknemersverzekeringen als de Ziektewet) zijn in het algemeen (vooralsnog) hoger en stabieler en minder aan controle onderworpen dan bijvoorbeeld de bijstand. De te verwachten ontwikkelingen in de richting van een mini-stelsel van sociale zekerheid zullen er toe leiden dat de grens scherper wordt tussen degenen met betaald werk die daarmee hun verdiencapaciteit vergroten en degenen zonder betaald werk, die schade aan hun verdiencapaciteit oplopen. De verdiencapaciteit wordt dus steeds meer een cruciaal vermogensonderdeel. Het verdienvermogen van getrouwde en ongetrouwde mannen verschilt. Getrouwde mannen hebben betere carrièreperspectieven en maken meer kans op een hoog salaris dan ongetrouwde. Voor vrouwen geldt precies het omgekeerde. Ongetrouwde, kinderloze
vrouwen doen het beter op de arbeidsmarkt dan getrouwde vrouwen met kinderen - ook als het opleidingsniveau ongeveer gelijk is.7 De verklaring voor dit fenomeen moet gezocht worden in de verdeling van zorgarbeid. Getrouwde vrouwen nemen - ook als ze betaald werken - vaak de zorg voor de huishouding op zich en houden veelal op met werken of gaan minder werken met de komst van het eerste of tweede kind.8 Getrouwde mannen kunnen de zorg voor huishouden en kinderen veelal aan hun vrouw overlaten en doen dat meestal ook. Werkende vrouwen besteden twee keer zoveel tijd aan het huishouden als mannen, vrouwen met kinderen zelfs ruim twee en een half keer zo veel als mannen met kinderen.9 Door de onbetaalde zorgarbeid van zijn vrouw is de man in staat alle aandacht op zijn werk te concentreren en carrière te maken. Het resultaat van het stijgende verdienvermogen blijft doorwerken. De eerste jaren van zijn carrière investeert de man, pas later komt het rendement in de vorm van promoties, salarisstijgingen en pensioenaanspraken. De vrouw investeert die eerste jaren mee in zijn carrière. Daarmee daalt haar waarde op de arbeidsmarkt èn haar waarde op de huwelijksmarkt. Vrouwen zijn immers op de huwelijksmarkt vooral aantrekkelijk als ze jong zijn. Vandaar de verzuchting 'ik heb hem de beste jaren van mijn leven gegeven'. Zijn 'beste jaren' - in de zin van een hoog salaris - moeten dan vaak nog beginnen.10 Door geen betaalde arbeid te verrichten, zal haar verdienvermogen niet alleen niet stijgen, maar zelfs dalen.11 Ieder jaar dat zij thuis blijft kost haar twee procent van haar verdiencapaciteit. In ander buitenlandse onderzoeken zijn schattingen tot tien a vijftien procent verlies per jaar gevonden.12 Het effect van het dalen van het verdienvermogen blijkt als de vrouw zich na tien of vijftien jaar als herintreedster op de arbeidsmarkt meldt: geen of weinig en vaak veroudere werkervaring en een verouderde opleiding die toch al laag was. Dit zijn geen goede papieren voor een vliegende start op de carrière-ladder. Als vrouwen in deeltijd blijven werken, is het verlies van de verdien-
4 Noortje H.M. Mertens, Peter H. van der Meer, Joop J. Schippers en Jacques J. Siegers, De arbeidsparticipatie van de gehuwde vrouw en de gezinsopbouw: gedragen Nederlandse vrouwen zich anders dan Vlaamse vrouwen! Bevolking en Gezin 1992, nr. 3 pp. 105-129. 5 J.J. Schippers, Bedrijfsopleidingen voor vrouwen, Sociaal Maandblad Arbeid, januari 1986, pp. 50-51. 6 Zie over een vergelijkbare ontwikkeling in de Verenigde Staten: Mary Ann Glendon, The newfamily, the newproperty, Tulane Law Review, vol 53, 1979, pp. 697-712. 7 Zie onder andere B.I. van der Burg, Loopbaanverschillen tussen mannen en vrouwen binnen arbeidsorganisaties, (diss), Wolters-Noordhoff, Groningen 1992. 8 Nog steeds stopt tweederde van alle vrouwen met werken bij de geboorte van het eerste kind. Bron: CBS onderzoek gezinsvorming 1988, SDU, 's-Gravenhage 1990, p. 82; zie voor het effect van kindertal op de arbeidsparticipatie van vrouwen: Mertens e.a. 1992, l.c. 9 Sociaal en Cultureel Rapport 1988, o.c. p. 484; zie hierover uitgebreider: Tanja van der Lippe, Arbeidsverhoudingen tussen mannen en vrouwen. Een interdisciplinaire studie naar
betaald en huishoudelijk werk binnen huishoudens, Thesis Publishers, Amsterdam 1993. 10 Zie hierover Lloyd Cohen, Marriage, Divorce, and Quasi Rents; or, 'I Gave Him the Best Years ofMy Life', Journal of Legal Studies, Vol. XVI(2), june 1987, pp. 267-303. 11 Hugh Davis en Heather Joshi, The foregone earnings of Europe's mothers, Discussion Paper in Economics, Birkbeck College, University of London nr. 24/90, september 1990; L.F.M. Groot, J.J. Schippers en J.J. Siegers, The effects of interruptions and part-time work on women's wage rate: a test of the variable-intensity model. De Economist 136, nr. 2, 1988, pp.220-238; L.F.M. Groot, J.J. Schippers en J.J. Siegers, The effect ofunemployment, temporary withdrawals and part-time work on workers' wage rate, European Sociological Review, vol. 6, nr. 3, december 1990, pp. 257-273. 12 Sociaal en Cultureel Rapport 1988, o.c. pp. 466-467. De verschillen met het buitenland zouden veroorzaakt kunnen worden door de relatief slechte arbeidsmarktpositie van Nederlandse vrouwen: lage lonen en platte carrières. Wie het minimumloon verdient, kan eenvoudig weinig aan verdiencapaciteit verliezen.
Een gevolg van de taakverdeling
54
NEMESIS
The best years of her life
capaciteit geringer. Vrouwen die voltijds blijven werken, ondervinden in principe geen schade aan hun verdiencapaciteit. Dan ontstaat echter een ander probleem. Omdat, ook als beide partners werken, de zorgarbeid niet (gelijkelijk) verdeeld wordt, krijgen vrouwen te maken met een dubbele belasting. Dat leidt er vaak toe dat zij na een aantal jaren alsnog minder gaan werken of helemaal stoppen.13 Verdeling van het verdienvermogen In traditionele kostwinnershuwelijken leidt de aangehouden taakverdeling dus tot een stijging van het verdienvermogen van de man en een daling van dat van de vrouw. Bij echtscheiding blijft dit aspect meestal volstrekt buiten beschouwing. De inboedel, het huis, de kinderen en de pensioenaanspraken worden op één of andere manier verdeeld, maar de stijging en daling van het verdienvermogen niet. Ik zal eerst ingaan op een mogelijke verdeling van het gestegen verdienvermogen van de man en dan op een mogelijke compensatie van het gedaalde verdienvermogen van de vrouw. Het gestegen verdienvermogen van de man valt bij echtscheiding automatisch aan hem toe. Het is immers een heel persoonlijke vorm van vermogen. Men kan niet een stukje van zijn vermogen aan dat van de vrouw toevoegen zodat haar kansen op de arbeidsmarkt beter worden. Zij wordt voor haar investeringen echter ook niet gecompenseerd. Zij investeert in zijn verdienvermogen in de verwachting later van de opbrengst mee te kunnen genieten. Bij echtscheiding wordt die verwachting doorbroken. Compensatie voor haar investeringen lijkt dan ook vanzelfsprekend. Zijn verdienvermogen is wèl op geld waardeerbaar, het wordt bij voorbeeld uitgedrukt in zijn salaris en toekomstige stijgingen daarvan. Salaris is een vrij goede graadmeter voor verdienvermogen. De verdiencapaciteit is te vergelijken met de goodwill die bij de verkoop van advocaten- of artsenpraktijk verrekend wordt en als zodanig een nieuw soort eigendom is. Als de echtgenoten in gemeenschap van goederen getrouwd zijn is het verdienvermogen van de man in principe gemeenschappelijke eigendom en valt het in de boedel.14 Ook bij allerlei huwelijkse voorwaarden is er sprake van gemeenschappelijke eigendom. Beide partners hebben immers geïnvesteerd in de groei van dit vermogen; hij door betaald te werken, zij door haar huishoudelijke arbeid. Als de man bij het aangaan van het huweüjk een spaarrekening van duizend gulden heeft en beide echtgenoten er ieder jaar honderd gulden bijstorten is dit immers ook een gemeenschappelijk vermogen geworden na verloop van jaren - koude uitsluiting of niet. Het verdienvermogen van de man dient dan ook verdeeld te worden bij echtscheiding. Hierbij wil ik een onderscheid maken tussen het verdienvermogen zoals dat tot uitdrukking komt in salaris en zoals dat 13 Zie voor de problemen die werkende vrouwen met kinderen ondervinden op het gebied van het huishouden en de taakverdeling tussen echtparen: Arlie Hochschild, The second shift, Avon Books, New York 1989.
1993 nr 2
Margriet Kraamwinkel
tot uitdrukking komt in pensioenaanspraken. Op dat laatste punt zal ik hier niet ingaan.15 De verdeling van het verdienvermogen zoals dat tot uitdrukking komt in het salaris is lastiger dan dat van pensioenaanspraken. Er zijn twee wijzen van verdeling mogelijk. Allereerst kan door middel van een maandelijkse uitkering aan de vrouw afgerekend worden. In de tweede plaats kan contant afgerekend worden. De stijging van zijn verdienvermogen kan via een uitkering verrekend worden door de vrouw een met zijn salarisstijgingen meestijgend recht op een maandelijkse toelage te geven. Dit is de meest precieze methode. Hoeveel het verdienvermogen van de man waard is, blijkt immers uit zijn stijgende salaris. Uitgaand van een eerste huwelijk in gemeenschap van goederen, heeft de vrouw op het ogenblik van echtscheiding recht op de helft van zijn salaris. Dit weerspiegelt immers zijn verdienvermogen dat hun gemeenschappelijke eigendom is. De wijze waarop nu bijvoorbeeld alimentatie berekend wordt, doet geen recht aan dit gegeven. De man kan eerst allerlei kosten van zijn salaris aftrekken, voordat de alimentatie bepaald wordt. De vrouw krijgt in het algemeen veel minder dan de helft van zijn salaris aan alimentatie. Zijn salaris zal in de jaren na echtscheiding allereerst stijgen door prijscompensatie en welvaartsstijgingen. De vrouw heeft recht op de helft van die stijgingen. Na vijfjaar heeft zij nog steeds recht op de helft van zijn oorspronkelijke salaris inclusief prijscompensatie en welvaartsstijging en deels ook op de bovenmatige salarisstijgingen. Hij kan immers nu promotie maken omdat zij zijn kinderen heeft opgevoed. Veel mannen investeren aan het begin van hun carrière veel in hun werk en plukken daar later de vruchten van. Hij heeft die vijfjaar echter ook niet stilgezeten, dus een deel van die salarisverhoging is alléén zijn verdienste. De bovenmatige salarisverhogingen moeten dus niet door twee gedeeld worden, maar door een andere factor. Je zou aan het volgende model kunnen denken. Als de pensioengerechtigde leeftijd 65 is en hij op zijn 25ste is gaan werken, duurt zijn carrière veertig jaar. Stel dat ze de eerste tien jaar getrouwd zijn geweest. Zij heeft om het huishouden en de kinderen te kunnen verzorgen haar baan opgegeven. Op het moment van echtscheiding heeft zij dan recht op de helft van zijn salaris inclusief prijscompensatie en welvaartsstijging. De boventrendmatige salarisstijgingen kunnen als volgt verdeeld worden. Het huwelijk heeft tien jaar geduurd, dat wil zeggen een kwart van zijn vermoedelijke arbeidsloopbaan. Aan de stijging van zijn totale verdiencapaciteit heeft zij voor een kwart bijgedragen. Ze heeft voor de boventrendmatige salarisstijgingen dan recht op de helft van een kwart (de helft van 10/40, dus op 1/8). Voor een traditioneel eerste kostwinnershuwelijk in gemeenschap van goederen geldt dus dat de vrouw recht heeft op de helft van zijn salaris op de datum 14 Ira Mark Ellman, The Theory of Alimoney, California Law Review, Vol. 77(1), january 1989, pp. 3-81. 15 Zie daarover J.R. Dierx en M.M.H. Kraamwinkel, Pensioenverrekening en pensioenverevening na echtscheiding. Het kan allebei beter, NJ 7 februari 1991, afl. 6, pp. 247-256.
55
I
The best years of her life
van echtscheiding inclusief prijscompensatie en welvaartsstijging en op een percentage van de boventrendmatige salarisstijgingen dat bepaald wordt door de helft te nemen van het aantal jaren huwelijk gedeeld door de vermoedelijke duur van zijn carrière. Stel dat een man op zijn 23ste met werken is begonnen en op zijn 25ste getrouwd is en de vut-leeftijd ligt op zestig, terwijl ze scheiden als hij 44 is. Het percentage wordt dan bepaald als volgt: de helft van [(aantal jaren huwelijk): (vermoedelijke duur carrière)] = 1/2 x [ (44-25=19): (60-23=37) ] = 1/2 x 19/37 = 25,68 procent. Als voor het huwelijk het paar een aantal jaren heeft samengewoond, kunnen die jaren ook meegeteld worden bij de huwelijksjaren. Of en in welke mate, hangt af van de omstandigheden van het geval. Als de vrouw in die jaren gewerkt heeft om zijn studie te betalen, is daar bijvoorbeeld alle reden toe, omdat dat een duidelijke investering in zijn verdienvermogen is. Als ze beiden in die tijd gewerkt hebben, is er weer minder reden toe, omdat beider verdiencapaciteit in die tijd vergroot of in ieder geval gelijk gebleven is. Nu kan iedere rechter met een beetje goede wil en een rekenmachine een dergelijk sommetje maken. Maar wat als er sprake is van huweüjkse voorwaarden, twee werkende partners, een tweede huwelijk of een huwelijk dat heel kort geduurd heeft? Bij huwelijkse voorwaarden is vanzelfsprekend de aard van de huwelijkse voorwaarden van belang. Ik ga in dit voorbeeld weer uit van een eerste, traditioneel kostwinnershuwelijk. In de boventrendmatige salarisstijgingen van de man tijdens en na het huwelijk heeft de vrouw mede geïnvesteerd. Daar moet ze dus voor gecompenseerd worden. Ze heeft dan in ieder geval recht op de helft van de tijdens huwelijk gerealiseerde boventrendmatige salarisverhogingen en op een percentage van de na huwelijk te realiseren boventrendmatige salarisverhogingen. Dat percentage wordt op dezelfde manier als boven berekend. In zijn salaris zelf heeft ze ook geïnvesteerd. Het is dan ook niet terecht om te stellen dat bij bijvoorbeeld koude uitsluiting zijn verdiencapaciteit geheel aan hem toevalt. Ze heeft zeker bij een eerste langer durend huwelijk gewoon recht op de helft van zijn salaris. Wel kunnen huwelijkse voorwaarden een reden zijn om de vordering van de vrouw te matigen. Dat zal eerder het geval zijn bij koude uitsluiting dan bij bijvoorbeeld een wettelijk deelgenootschap als bedoeld in artikel 132 en volgende Boek I BW. Ook hier geldt, net als bij het meetellen van voorhuwelijks samenwonen, dat van geval tot geval onderzocht moet worden of de huwelijkse voorwaarden een reden zouden kunnen zijn tot matiging van de vordering van de vrouw. Bij twee werkende partners moet, uitgaand van een eerste huwelijk in gemeenschap van goederen, het verdienvermogen van beiden verdeeld worden. Als beiden een min of meer volledige baan hebben, of een deeltijdbaan van ongeveer dezelfde omvang, kan deze verdeling met gesloten beurzen plaatsvinden. Als echter, wat vaker voorkomt, de vrouw minder werkt dan de man, of na een aantal jaren thuis weer
Margriet Kraamwinkel
in deeltijd is gaan werken, dan heeft haar carrière schade opgelopen doordat zij in die van haar man investeerde, door de zorgarbeid te verrichten. De vrouw heeft dan recht op de verdeling van zijn verdienvermogen volgens het eerste voorbeeld. Haar verdienvermogen is in die tijd, doordat zij in deeltijd gewerkt heeft licht gedaald.16 Als het om een tweede huwelijk gaat wordt het weer ingewikkelder. Stel dat de man twee traditionele kostwinnershuwelijken in gemeenschap van goederen achter de rug heeft. De eerste vrouw heeft dan volgens het eerste voorbeeld recht op de helft van zijn salaris inclusief (een deel van) de trendmatige en boventrendmatige stijgingen. De man start zijn tweede huwelijk dan met een half salaris, dat volledig in de tweede boedel valt. De tweede vrouw heeft bij scheiding dan weer recht op de helft (van de overgebleven helft dus) inclusief een deel van de trendmatige en boventrendmatige salarisstijgingen. De man moet dan een behoorlijk inkomen hebben om niet drie huishoudens onder het sociaal minimum te laten zakken. Dit alles zijn theoretische voorbeelden. Er zullen weinig mannen zijn die een salaris hebben, dat na een eerste huwelijk ook bij de tweede echtscheiding nog een leuk bedrag oplevert als het gedeeld wordt. Het belangrijkste punt is dan ook dat het door de investeringen van de vrouw gestegen verdienvermogen van de man ter sprake moet komen bij de echtscheiding. De vrouw heeft recht op meer dan alleen alimentatie. Bij eerste, traditionele kostwinnershuwelijken, is bovenstaande rekenmethode goed te gebruiken. Er is nog één uitzondering die bespreking behoeft. Dat is een huwelijk dat zeer kort geduurd heeft, bij voorbeeld twee jaar. De vrouw heeft dan nauwelijks schade aan haar verdiencapaciteit opgelopen en in dat geval lijkt een afrekening ineens de meest logische weg. Hoewel de verrekening via een maandelijkse uitkering de meest precieze methode is, kan ook gekozen worden voor een afrekening ineens. Bij kortdurende huwelijken als er geen kinderen zijn kan deze methode zelfs de voorkeur verdienen. Het nadeel van contante afrekening is, dat later kan blijken dat zij te weinig heeft gekregen. Het probleem bij afkoop is dat de carrière van de man niet te voorspellen is. Toch kan afkoop een goede methode zijn, omdat de banden tussen de ex-echtgenoten dan verbroken kunnen worden. Als er een eigen huis is, zou zij dat toebedeeld kunnen krijgen zonder hem daarvoor financieel te hoeven compenseren. Een andere mogelijkheid is betaling van haar opleiding, zodat haar verdiencapaciteit weer wat stijgt. Op die manier wordt zij heel direct gecompenseerd en is er een duidelijke band tussen zijn gestegen en haar gedaalde verdienvermogen. Een ander mogelijkheid is dat hij een lijfrenteverzekering voor haar afsluit. Voor het verrekenen van verdienvermogen via contante afrekening is dan ook geen kant en klare oplossing. Ook hier geldt weer dat van geval tot geval beoordeeld moet worden wat en hoe er verrekend moet worden. Wel moet het
16 Zie het artikel van Marga Bruyn-Hundt in deze Nemesis.
56
NEMESIS
The best years of her life
verdienvermogen van de man bij de verdeling van de boedel op de één of andere manier ter sprake komen en moet de vrouw voor haar investeringen gecompenseerd worden. Ook voor de verdeling door afrekening ineens moet weer onderscheid gemaakt worden tussen verschillende soorten huwelijken. Voor de voorbeelden die ik hierboven, bij afrekening via een maandelijkse uitkering, genoemd heb, geldt mutatis mutandis hetzelfde bij afrekening ineens. Eén probleem, dat nog niet besproken is, is een man met een laag salaris. Als hij al jaren net iets meer dan het minimumloon verdient, is zijn verdiencapaciteit kennelijk nauwelijks gestegen. Gesteld kan worden, dat er dan ook niets verdeeld hoeft te worden. Toch kan in dat geval de vrouw door haar zorgarbeid zijn betaalde arbeid mogelijk gemaakt hebben. Zij ziet van haar investeringen echter niets terug, omdat hij ondanks haar zorgarbeid zijn verdienvermogen niet vergroot heeft. De verdiencapaciteit van de vrouw Is het misschien eenvoudiger het verlies van verdiencapaciteit van de vrouw te compenseren? Op het eerste gezicht lijkt dat zo te zijn. Een vrouw zou op zoek kunnen gaan naar een maatvrouw, die ongeveer hetzelfde werk verrichtte als zij toen zij ophield met werken. Aan de hand van het inkomen van die maatvrouw is dan het verlies van haar verdiencapaciteit te berekenen. Als er geen concrete maatvrouw te vinden is, kan er misschien één geconstrueerd worden op basis van loopbaangegevens. Het voordeel van het verrekenen van het verlies van de verdiencapaciteit van de vrouw is dat het aldus berekende bedrag in een keer contant afgerekend kan worden. De vrouw is dan niet, zoals bij een maandelijkse uitkering, langdurig afhankelijk van de vraag of de man wel of niet aan zijn verplichtingen voldoet. Toch is het verlies van het verdienvermogen van de vrouw niet eenvoudig te berekenen. Gemiddeld genomen zou het om twee procent per jaar gaan. Maar een vrouw die nooit gewerkt heeft, heeft geen standaard waarop ze kan terugvallen. Ook zullen de verschillen tussen vrouwen onderling groot zijn: hoe groot zal het verlies zijn van een vrouw met een universitaire opleiding en een goede baan die bij gebrek aan kinderopvang overstapt naar een part-time functie? Verder zijn er vermoedelijk verschillende maatvrouwen te construeren of te vinden: de één zal wel carrière hebben gemaakt en de ander niet. Met wie moet de vrouw zich dan vergelijken? En is het van school weggelopen meisje door haar huwelijk niet veel beter af dan als ze alleen was gebleven en vakkenvullend bij de Hema haar dagen had moeten slijten? Of was ze daar opgeklommen via afdelingschef tot bedrijfsleider van een filiaal? Of was de secretaresse met vooruitzicht op promotie tot directiesecretaresse bij die ene reorganisatie misschien gewoon ontslagen? Het kan leiden tot onfrisse speculaties. Dat meisje dat te dom was om de mavo af te maken mag blij zijn dat ze met die aardige chemicus getrouwd is die nu best bereid is haar 1500 gulden per maand te betalen. Aangezien haar verdiencapaciteit
1993 nr 2
Margriet Kraamwinkel
nul was, is ze beter af. Of moet de chemicus boeten voor het feit dat hij met een 'sukkeltje' getrouwd is en gewoon de helft van zijn salaris afstaan? En die goed opgeleide vrouw die zonodig 'wilde' stoppen met werken toen er kinderen kwamen, is het niet haar eigen schuld dat ze geen werkervaring heeft? Hij wilde immers best de kinderen eens van school halen en deed elke dag de afwas. Het verrekenen van het verlies van de verdiencapaciteit van de vrouw is geen eenvoudige zaak, nog afgezien van de hierboven genoemde mogelijke discussies. Op basis van algemene cijfers kan wel een schatting gemaakt worden. Het blijft echter een probleem het verlies van de verdiencapaciteit van laagopgeleide vrouwen te berekenen. Een vrouw met alleen middelbare school die voor haar huwelijk slechts het minimumloon verdiende kan enerzijds niets aan verdiencapaciteit verliezen, omdat ze al het minimum verdiende, maar kan anderzijds ook alles verloren hebben, omdat ze nu - door gebrek aan werkervaring - helemaal geen werk meer kan vinden. Zij is dan 'te duur' geworden voor de arbeidsmarkt. Voor hoger opgeleide vrouwen die een beter betaalde baan hebben, kunnen met behulp van algemene cijfers schattingen gemaakt worden. Uitgaande van een huwelijk dat tien jaar heeft geduurd en een verlies van twee procent per jaar, heeft een vrouw die voor haar huwelijk 3000 bruto per maand verdiende, een verlies opgelopen van 10 x 2 procent = 20 procent, dat wil zeggen van 600 gulden per maand. Daar komt dan nog de stijging van het loon door prijscompensatie en/of welvaartsstijging bij. Toch kan voor deze specifieke vrouw gelden dat haar verlies aan verdiencapaciteit veel groter is, omdat ze hoog gespecialiseerd was en nu tien jaar achterloopt. Dat blijft allemaal speculatie, wat het berekenen van het verlies van de verdiencapaciteit van de vrouw ernstig bemoeilijkt. Volgens mij is het verrekenen van het verlies van het verdienvermogen van de vrouw dan ook een moeizame weg. Het verrekenen van het verdienvermogen van de man, het gemeenschappelijk eigendom van het echtpaar, leidt tot beter hanteerbare resultaten. Aansluiting kan gezocht worden bij de wijze waarop goodwill verrekend wordt. Het gaat bij de verdiencapaciteit van de man om een gemeenschappelijk vermogen van man en vrouw, waarin beiden geïnvesteerd hebben in de verwachting daar later baat van te hebben. Door echtscheiding valt dit vermogen volledig toe aan de man en ziet de vrouw haar investeringen in het niets verdwijnen. Daar moet een einde aan gemaakt worden. Bestendiging van het traditionele huwelijk? Het bovenstaande geldt zoals gezegd voor traditionele huwelijken. De laatste jaren wordt er anders tegen het huwelijk aangekeken: het huwelijk wordt niet meer gezien als een levensverzekering en het wordt steeds gewoner dat vrouwen tijdens het huwelijk blijven werken. Meestal werken getrouwde vrouwen echter in deeltijd, waardoor hun verdienvermogen alsnog schade oploopt. De verdeling van;de boedel bij echtscheiding zal maatwerk dienen te blijven. Een
57
The best years of her life
Margriet Kraamwinkel
probleem dat in de discussie over alimentatie, pensioenverrekening enzovoort speelt, is de vraag in hoeverre dit soort maatregelen belonen dat vrouwen huisvrouw zijn. Het voortduren van de situatie waarin vrouwen economisch van hun man afhankelijk zijn is geen goede zaak. Het leidt er vaak toe dat na de echtscheiding de bijstand wacht. Traditionele kostwinnershuwelijken blijven belonen en stimuleren door hier beschreven maatregelen, is echter ook geen oplossing. hi deze discussie dienen een aantal factoren een rol te spelen. Allereerst is het van belang dat de arbeidsmarktpositie van vrouwen maar heel langzaam verandert. Deze wordt onder andere belemmerd door discriminatie op de arbeidsmarkt, het gebrek aan kinderopvang, het ontbreken van speciale regelingen voor ouders met kinderen, de geringe carrièremogelijkheden voor deeltijdwerkers en de beperkte openingstijden van winkels. Zolang dit zo blijft zal de keuze tussen wie zich (vooral) op betaalde arbeid richt en wie zich (vooral) op de onbetaalde zorgarbeid richt nauwelijks veranderen. Daarmee blijft de verdeling van de gestegen verdiencapaciteit van de man bij echtscheiding een belangrijk onderwerp. Voor oudere vrouwen was de invloed van maatschappelijke factoren nog veel groter. Voor hen zijn maatregelen als het verdelen van de gestegen verdiencapaciteit van de man dan ook nog belangrijker dan voor jonge vrouwen. Een tweede punt is de vraag in hoeverre dit soort maatregelen gedrag van echtgenoten beïnvloeden. In het algemeen wordt verondersteld dat regelgeving effect heeft op menselijk gedrag. Zo kan betoogd worden dat de verdeling van het gestegen verdienvermogen van de man de huidige taakverdeling tussen echtgenoten beloont en daarmee vrouwen stimuleert om huisvrouw te blijven. Zij weten dan immers, dat zij, ook bij een echtscheiding, via hun echtgenoot van een goed inkomen verzekerd zijn en zij zullen zich niet op de arbeidsmarkt begeven. Dit betekent een nieuwe belemmering voor de verbetering van de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt, en daarmee voor de strijd voor economische zelfstandigheid. Er zijn in dit verband twee aspecten van belang. Het eerste aspect betreft het ideologisch effect. Verrekening van de gestegen verdiencapaciteit van de man zal het beeld van het traditionele huwelijk bevestigen. De man verdient het inkomen en de vrouw doet het huishouden: een verdeling waar ze samen beter van worden. Van deze verdeling wordt de vrouw nu bij echtscheiding de dupe maar dat zal dan veranderen. Het karakter van het huwelijk als levensverzekering wordt hiermee onderstreept. Op die manier is er sprake van een bestendigend effect; een effect op wat mensen denken en ervaren.17 Dit zal hun gedrag verder weer beïnvloeden. Het belang van deze beeldvorming moet dan ook zeker niet onderschat worden, zoals Dorien Pessers mijns inziens doet als zij stelt dat '(De) afnemende ontvankelijkheid van vrouwen
voor reproduktieve manipulaties betekent dat uitspraken als die van het Bundesverfassungsgericht op andere merites dan een ideologische kunnen worden beoordeeld'.18 Dat vrouwen steeds meer zelf (kunnen) beslissen of en wanneer zij kinderen krijgen, betekent niet dat 'moederrechten' geen of nauwelijks ideologisch effect meer hebben. Dat effect is er wel degelijk. Wel is het de vraag in hoeverre dat ideologische effect het gedrag van mensen beïnvloedt en hoe de relatie tussen ideologisch effect en daadwerkelijk gedrag ligt. Naast het ideologische effect en de relatie daarvan met gedrag is het de vraag in hoeverre een bepaalde maatregel niet de beeldvorming maar het daadwerkelijk gedrag van mensen zal beïnvloeden. Zal een verbetering van de positie van gescheiden vrouwen betekenen dat vrouwen automatisch bij huwelijk hun baan opgeven omdat zij weten dat er in financieel opzicht toch wel voor ze gezorgd wordt? Om deze vraag te beantwoorden zijn de volgende overwegingen van belang. Aan echtscheiding wordt, zeker bij een eerste huwelijk, niet gedacht. Als er huwelijkse voorwaarden worden gesloten, hangt de inhoud vooral af van de notaris. Een echtscheiding en de gevolgen daarvan worden bij het aangaan van het huwelijk in het algemeen als weinig realistisch en daarmee als onbelangrijk gezien. De positieverbetering van de gescheiden vrouw zal vermoedelijk niet meegewogen worden in de afwegingen die de echtgenoten aan het begin van het huwelijk maken. Het is dan ook de vraag in hoeverre een verbetering van de positie van de gescheiden vrouw het gedrag van vrouwen op de arbeidsmarkt zal beïnvloeden. Is het uitbreiden van kinderopvang daarvoor niet veel belangrijker? Dat heeft immers een veel directer resultaat voor werkende zwangere vrouwen. Als kinderopvang beschikbaar is, is één barrière om door te gaan met werken opgeheven. Naast kinderopvang zijn er nog veel meer mogelijkheden in deze sfeer te bedenken als flexibere werktijden en een uitbreiding van verlofmogelijkheden. Het blijft dus onduidelijk in hoeverre maatregelen als het verdelen van het gestegen verdienvermogen van de man bij echtscheiding een anti-emancipatoir effect hebben. Er zal verder onderzocht moeten worden wat de verwachtingen van aanstaande echtgenoten op dit gebied zijn en waarom vrouwen stoppen of juist doorgaan met werken als er kinderen komen. Alleen dan kunnen er zinnige dingen gezegd worden over het effect van dit soort maatregelen. Het is heel goed mogelijk dat maatregelen op het gebied van het arbeidsrecht veel belangrijker zijn om de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt te verbeteren, dan die op het gebied van het huwelijksvermogensrecht. Het omgekeerde is echter net zo goed mogelijk. Dit alles is geen reden om de financiële positie van gescheiden vrouwen nu niet te verbeteren. Er is nu sprake van een overgangsperiode. Dat betekent dat rekening gehouden moet worden met verschillen tussen generaties.
17 Peter Gabel noemt dit het 'effect on people's minds'. Zie: A critical anatomy of the legal opinion, P. d'Errico (ed)
18 Dorien Pessers, Zorgarbeid en gezinspolitiek, Nemesis 1992, nr. 5 p. 2. Het gaat in casu over een uitspraak waarin aan moeders extra pensioenrechten toegekend worden.
American Legal Studies Association Forum, Amherst, Massachusetts, spring 1980.
58
NEMESIS