TEYLER<S>MUSEUM magazijn
winter '84 belanden. Waarom niet? Dat zoeken we op. Dan worden we met de volgende eigenaardigheid geconfronteerd. Bij een zo eminent en groot geleerde -volgens velen is hij, en hij alleen, de grondlegger der scheikunde en de eerste fysioloog - lijkt de verwachting niet irreëel volgeschreven boekenkasten te vinden. Dit geldt te meer daar we hier te maken hebben met een inwoner van Frankrijk, en omdat het in dat land niet tot de traditie behoort nationale helden te vergeten. Welnu, er is vrijwel niets. Ook in het juninummer van vorig jaar van 'La Récherche' vraagt Maurice Crosland zich in een uiterst lezenswaardig artikel vertwijfeld af wat er nu precies aan de hand is. Gelukkig brengt dan toch de bibliotheek van Teylers Stichting enige uitkomst. We vinden er een redelijk goede studie met veel bronmateriaal van Lucien Scheler (in Nederland moeilijk verkrijgbaar) en de, onvolledig gebleven, schitterende uitgave Oeuvres de Lavoisier. Hoewel Lavoisier en Teylers Museum nooit direct iets met elkaar te maken hadden, zijn er toch een aantal redenen aan te geven om hier nader op Lavoisiers leven in te gaan:
Gravure van Lavoisier, op de frontspice van de Oeuvres de Lavoisier deel 1. Deze afbeelding is gemaakt naar een schilderij van David. Hierop is ook Madame Paulze Lavoisier te zien en enige chemische apparatuur.
Antoine-Laurent Lavoisier Dis aliter visum (Vergilius, Aeneis 2, 428): De goden hebben een ander besluit genomen. Vrijwel alle boeken en artikelen die de naam Lavoisier vermelden, dat wil zeggen, vrijwel alle boeken en artikelen die de grondbeginselen der scheikunde behandelen, maken melding van diens tragische dood onder de guillotine. Meestal wordt aangegeven dat Lavoisier als martelaar voor de wetenschap gevallen is tijdens het schrikbewind van Robespierre: 'La République n's pas besoin de savants.' Nooit lezen we wat de beschuldigingen tegen Lavoisier nu precies inhielden die hem uiteindelijk op het schavot deden
Ontwerp van een hangolielamp voor de openbare verlichting van een grote stad. Een prijsvraag waarmee Lavoisier een gouden medaille wint. (Oeuvres de Lavoisier deel 3. pp. 1-84.) Zijn eerste officiële erkenning.
1
TEYLER<§>MUSEUM - Lavoisier was de voornaamste inspirator van de chemische experimenten van Van Marum in Teylers Museum. De door Van Marum in het Nederlands vertaalde samenvatting van het standaardwerk Traite élémentaire de Chimie verscheen in 1787, twee jaar voor de 'originele' Franse uitgave. - De geheimzinnigheid, hierboven aangegeven, rond het leven en de dood van Lavoisier. - De aanwezigheid van een deel van Lavoisiers chemische instrumenten in een schitterend museum in Parijs. - Een verrassende ontdekking die de naam Lavoisier verbindt met die van Wybrand Hendriks (17441831), van 1785 tot 1820 'Casteleyn van Teylers Fundatie en Opzichter van het Kunstkabinet'. Jeugd, opleiding en werken Antoine-Laurent Lavoisier wordt op 26 augustus 1743 geboren in Parijs, in de parochie van Saint-Merri, het oudste gedeelte van de stad. De familie is afkomstig uit Villers-Cotterêts in de buurt van Soissons. In enkele generaties klimmen de Lavoisiers daar van eenvoudige dagloners op tot de bourgeoisie. De vader van AntoineLaurent verwerft de positie van procureur bij het parlement, verhuist naar Parijs, en trouwt daar met Emilie Punctis die al in 1748 overlijdt. AntoineLaurent en zijn zusje Marie-Marguerite-Emilie worden grootgebracht door Constance Punctis, de zuster van hun moeder. Om zich geheel aan de opvoeding van de kinderen te wijden trouwt zijzelf niet. Op school, het beroemde College Mazarin, ontpopt Antoine-Laurent zich als een briljante leerling en hij toont dan al grote belangstelling voor wis- en natuurkunde. Omdat een wetenschappelijke carrière onder het Ancien Régime vrijwel uitgesloten is, studeert Lavoisier rechten aan de Sorbonne. In 1764 behaalt hij het licenciaat. Daarnaast volgt hij colleges in de Jardin du Roi: bij Abbé de La Caille wis- en sterrekunde, bij Bernard de Jussieu plantkunde, bij Jean-Etienne Guettard geologie en mineralogie, maar vooral bij Guillaume-Francois Rouelle scheikunde. Die colleges van de gepassioneerde Rouelle waren beroemd. Onder zijn studenten komen we ook Jean-Jacques Rousseau tegen en Diderot, die ze met een historische inleiding op schrift stelt. Het eerste zelfstandige wetenschappelijke onderzoek van Lavoisier vindt op 24 oktober 1763 plaats. We vinden het in de Oeuvres de Lavoisier terug als een beschrijving van het noorderlicht te Villers-Cotterêts. Het eerste grote werk is de assistentie van Guettard met de mineralogische kaart van Frankrijk. Op 27 februari 1765 presenteert Lavoisier voor het eerst een wetenschappelijke verhandeling voor de Académie Royale des Sciences: Analyse du Gypse. Belangrijk in hetzelfde jaar is de deelname van Lavoisier aan een prijsvraag waarbij om oplossingen wordt gevraagd voor de verlichting van een grote stad. Om de bestaande 2
verlichting grondig te onderzoeken sluit Lavoisier zich gedurende zes weken in een verduisterde kamer op. Het eindrapport bestaat uit 70 bladzijden in folio. Het levert hem een gouden medaille op. Snel maakt Lavoisier nu naam en al op 18 mei 1768 wordt Lavoisier, 24 jaar oud, tot lid van de Académie gekozen. In veelzijdigheid doet Lavoisier bepaald niet voor Van Marum onder. De belangrijkste rapporten en verhandelingen gaan over uiteenlopende onderwerpen als: Project om Parijs van zuiver drinkwater te voorzien ('69), een waterpomp voor de brandweer ('74), de onmenselijke toestand in het gevangeniswezen ('80), de verlichting van openbare gebouwen ('81), het 'magnetisme' bij dieren, een actueel onderwerp op dat moment ('84), de toestand in het Hötel-Dieu ('86), de cider van Normandië ('86), en de toestand van de slachthuizen van Parijs ('87). Ferme générale In 1768 realiseert de jonge academicus zich dat het kapitaal van zijn moeder waarover hij kan beschikken, op den duur onvoldoende zal zijn voor de ambities die hij koestert. Op aanraden van zijn vader solliciteert hij bij de Ferme générale, ondanks ernstige waarschuwingen en bezwaren van zijn vrienden en mentoren. De Ferme générale was een typisch instituut van het Ancien Régime, daterend uit het begin van de 16-de eeuw. Via dit instituut had de koning de heffing van indirecte belastingen verpacht - directe belastingen bestonden nauwelijks. Een fermier general moest zich inkopen voor ongeveer anderhalf miljoen francs, maar kon daarna tamelijk zelfstandig belasting heffen. De inkomsten beliepen al snel zo'n driehonderdduizend francs, dus 20 procent van het kapitaal, en dat een leven lang. Deze belastingpachters werden door de Franse bevolking gehaat, niet alleen omdat belastingheffers nergens en nooit populair zijn, maar vooral omdat zij toen, zelf erg rijk, met grote willekeur schuldenaren uitzochten. De Ferme générale behoorde werkelijk tot de ernstigste uitwassen van het Régime; het was synoniem met corruptie en oplichterij (zie ook de Huizinga-lezing, 1983, door Robert Darnton). In de Nederlanden was in 1748 een vergelijkbaar systeem afgeschaft na de beruchte pachters- en Doelistenoproeren. In 1768 koopt Lavoisier zich in bij Jean Baudon, een 'fermier' op leeftijd, voor in totaal 340 duizend livres. (1 livre was toen ongeveer 40 cent. Het is interessant deze bedragen te vergelijken met de inkomsten van Van Marum welke in het artikel over Cuvier vermeld staan.) Door zijn zelfverzekerd optreden weet Lavoisier onmiddellijk de sympathie van zijn superieuren te winnen. Paulze, de directeur van de tabaksheffing, raakt zozeer onder de indruk dat hij Lavoisier probeert te interesseren voor zijn dochter Marie Anne Pierrette, op dat moment 13 jaar oud.
TEYLER<§>MUSEUM Op 4 december 1771 trouwen zij. Het huwelijk is uiterst gelukkig. Marie Anne Pierrette, die na een miskraam geen kinderen kan krijgen, stelt zich geheel in dienst van Lavoisier en dus van de wetenschap. Zij leert Latijn en Engels, vertaalt en verzorgt de uitgave van de werken van o.a. Kirwan in Frankrijk. Om de geschriften van haar man te kunnen illustreren gaat ze in de leer bij David (de 13 platen in de Traite zijn door haar gemaakt). Ook de correspondentie van Lavoisier wordt grotendeels door haar gevoerd. De Saussure, Du Pont de Nemours en Charles Blagden worden door haar bekeerd tot de moderne scheikunde. De grote wis- en natuurkundige Laplace heeft zijn leven lang tedere gevoelens voor haar. Tot haar minder mooie karaktertrekken behoren een zekere ontevredenheid, arrogantie en gevoelloosheid. De muur rond Parijs en de tabak Li 1775 doet Lavoisier na een ministerieel verzoek een onderzoek naar de belastingopbrengsten aan de grens van Parijs over goederen die de stad ingebracht worden. Lavoisier die, voor zover valt na te gaan, zijn werkzaamheden voor Ferme générale eerlijk verricht, komt tot de voor hem verbijsterende conclusie dat die inkomsten slechts één vijfde bedragen van wat op grond van het aantal inwoners verwacht mag worden. Zijn voorstel om deze situatie te verbeteren ligt direct in zijn rechtlijnige manier van denken besloten: Bouw een muur om Parijs met een beperkt aantal doorgangen. Dit maakt hem niet erg populair, te meer niet daar in de volgende jaren de muur ook werkelijk gebouwd wordt. Ruim 70 jaar heeft de muur, bekend als Barrière des Fermiers-Généraux of Propylées de Paris, bestaan. 'Le mur murant Paris rend Paris murmurant' is een nog steeds bestaande Franse uitdrukking. De bevolking is dan ook niet erg gevoelig voor de schitterende tolhuizen van Claude-Nicolas Ledoux (1736-1806). Deze paviljoens zijn, helaas, vrijwel alle gesloopt.
Reeds in deze jaren gaan er in de kranten stemmen op om de bedenker van de muur op te hangen. Het zal nog even duren. Een andere zeer gevoelige kwestie in die jaren is de tabaksverwerking. Deze vindt bij de verkopers plaats. Uiteraard wordt daarbij gerommeld. Om de zaak in de hand te houden, in verband met een uniforme kwaliteit en met het oog op een relatief eenvoudige belastingheffing, drijft Lavoisier door dat de tabak voortaan in fabrieken verwerkt wordt. Op zich is dit een verbetering: het systeem wordt gemoderniseerd, maar het leidt tot rellen. De verbittering jegens Lavoisier neemt toe. Scheikunde Het is misschien verwonderlijk dat de scheikunde van Lavoisier tot nu niet besproken is, alsof het hier een bijzaak betreft. Dat is gedeeltelijk ook het geval. Volgens een verslag van Marie Anne Pierrette kan Lavoisier niet meer dan één dag per week aan scheikundige experimenten besteden. Bovendien zijn er juist over zijn wetenschappelijk werk twee uitstekende studies verschenen van H. Guerlac en M. Daumas, waarnaar wij verwijzen. De eerste resultaten, over verbrandingsprocessen, verschijnen in 1773: Opuscules physiques et chimiques, in een oplage van 1250 stuks. Een exemplaar wordt naar de Hollandsche Maatschappij gestuurd met een begeleidend schrijven dat - helaas verloren is gegaan. Een belangrijke benoeming vindt op 13 juni 1775 plaats. Lavoisier wordt opgenomen in de directie van de Régie des Poudres. Hier kan hij zijn scheikundige kennis toepassen: de Régie des Poudres houdt zich bezig met de productie en distributie van het buskruit. Dit vormt een groot probleem in Frankrijk, zozeer zelfs dat voor het overgrote deel deze stof bij de Hollanders gekocht moet worden, 'de vervloekten, die hun eigen prijs bepalen'. Onder Lavoisiers leiding verbetert de situatie aanzienlijk. De explosieve werking van het buskruit wordt op zijn voorstel ook verbeterd door het bijmengen van kaliumchloraat. Tijdens experimenten met dit mengsel vinden twee personen de dood; Lavoisier en zijn vrouw ontsnappen er ternauwernood aan. Revolutie
Rotonde de la Villette (Bureau de la Barrière de Pantin). Gravure van één van de weinig overgebleven tolhuizen die de enige doortocht vormden door de muur rond Parijs. Er waren oorspronkelijk 55 van deze paviljoens, alle verschillend en alle door Ledoux ontworpen, fascinerende architectuur. Min of meer intact zijn verder nog Enfer (Denfert-Rochereau), Chartres (Pare Monceau), en le Tröne (Place de la Nation).
In 1789 vinden twee revoluties plaats. De chemische revolutie verloopt rustig, immers, het gevecht tegen de phlogistontheorie is dan al beslecht. Het verschijnen van de Traite elementaire de chimie vormt de bekroning. Die andere revolutie, op 14 juli, veroorzaakt wat meer rumoer. Lavoisier heeft de onrustige dagen ervoor De Launay, de verdediger van de Bastille, voorzien van zes ton buskruit. Het levert hem geen problemen op. Veel ernstiger is een misverstand op 6 3
TEYLER<S>MUSEUM
De Gazometer van Lavoisier. Dit prachtige instrument (Pierre Bernard Mégnié?) wordt door Lavoisier in de Traite beschreven (Oeuvres de Lavoisier deel 1, pp. 260-283). Een gazometer was oorspronkelijk bedoeld voor de productie van zuurstof. Het hier afgebeelde apparaat heeft echter universele toepassingsmogelijkheden, het is duidelijk ingewikkelder, kostbaarder maar ook nauwkeuriger dan de gazometer van Van Marum (vitrinekast 1 ovale zaal; Magazijn 1,1). Madame Lavoisier tekende, niet zonder grote bedrevenheid, de bovenstaande plaat.
augustus. Lavoisier laat dan een afgekeurde partij buskruit van het Arsenal terugsturen naar de fabriek in Essonnes. De bevolking krijgt er lucht van en denkt hier te maken te hebben met explosieven die tegen haar gebruikt gaan worden. Lavoisier wordt op straat herkend en hij slaagt er niet in de omstanders van zijn goede bedoelingen te overtuigen. Slechts door te vluchten en zich te verstoppen brengt hij het er levend af. De daarop volgende tijd kan Lavoisier tamelijk rustig werken. De Ferme générale wordt weliswaar met terugwerkende kracht afgeschaft vanaf 1 juli 1789, maar Lavoisier behoudt het directoraat met de daarbij behorende emolumenten van de Régie des Poudres. Lavoisier sympathiseert zelfs openlijk met de revolutie door lid te worden van de exclusieve Club de 1789. tezamen met illustere figuren als La Fayette, Du Pont de Nemours, Talleyrand, Sieyès en De la Rochefoucauld. Ook het wetenschappelijk werk staat niet stil: Lavoisier wordt lid van de Commission des Poids et Mesures, met als doel de maten en gewichten te standariseren. Met Haüy bepaalt hij daartoe het gewicht van een kubieke voet water bij verschillende temperaturen, en, met Borda, de lineaire uitzetting van platina. In feite is er niets aan de hand tot de strijd tussen de Girondijnen en Jacobijnen ontbrandt. De totale overwinning van de laatsten brengt in het land de hoofden pas goed op hol. Van de voormalige fermiers généraux wordt verantwoording over hun rekeningen gevraagd. Het zij nogmaals gezegd: er zijn werkelijk geen aanwijzingen 4
dat Lavoisier corrupt is geweest, maar de volkswoede keert zich tegen hem en zijn collegae. Een Judasrol vervult Gaudot die een boekje opendoet over de vroegere misstanden, zonder te vermelden dat het voornamelijk over zijn eigen werkzaamheden gaat. De situatie wordt hopeloos als in hongerend Parijs bekend wordt welke niet geringe voedselvoorraden ten huize Lavoisier liggen opgeslagen. Er wordt een arrestatiebevel uitgegeven; Lavoisier verbergt zich, maar op 28 april 1794 geeft hij zichzelf aan. Met 31 andere voormalige fermiers généraux zit hij in de Conciergerie gevangen. Madame Lavoisier verzoekt om invrijheidsstelling bij Dupin, die in staat is daaraan gevolg te geven. Haar arrogante en hooghartige gedrag ergert Dupin echter zo dat hij na een eerste aarzelende welwillendheid een eind aan het gesprek maakt. Op 8 mei 1794 verschijnen 28 van de belastingpachters voor het Tribunal Révolutionnaire, louter en alleen op beschuldiging van hun werkzaamheden voor de Ferme génerale. Door goede connecties zijn vier van hen de dans ontsprongen. De uitspraak is 'Schuldig voor allen'. Zij worden terstond naar de guillotine gebracht. Lavoisier is als vierde aan de beurt; hij ziet nog juist hoe Jacques Paulze, zijn schoonvader, onthoofd wordt. Met zekerheid zijn de woorden door de wiskundige Lagrange uitgesproken: 'Een enkel ogenblik slechts behoefde men om zijn hoofd af te hakken, honderd jaren zullen wellicht niet voldoende zijn om zijns gelijke voort te brengen.' Nog geen drie maanden later zou er niets meer aan de hand zijn. Op 28 juli valt het hoofd van Robespierre. Voor diens veelvuldig aangehaalde woorden, 'La République n'a pas besoin de savants' bestaat geen historisch bewijs. Stilte Het kan verwondering wekken dat de vrienden van de Académie niets hebben gedaan om Lavoisier van het schavot te redden. De vraag is wel: Wat zouden ze hebben kunnen doen? We kunnen in 'De Goden hebben dorst' van Anatole France lezen dat in 1794 Frankrijk in een gekkenhuis veranderd is. Vreemder is het dat het ook in de jaren erna stil blijft rond Lavoisier. Waar zijn op dat moment Fourcroy, Guyton de Morveau en Berthollet? Hebben zij wroeging dat zij niet aan Robespierre om clementie hebben gevraagd? Madame Lavoisier loopt tegen een muur van onbegrip wanneer zij eerherstel voor haar man probeert te krijgen. De Académie die haar overleden leden altijd in de bloemrijkste taal herdenkt, doet dat bij Lavoisier pas in 1889 (!) in een weinig geïnspireerde toespraak van Berthelot. Zoals al eerder is aangegeven, lijkt die doem tot heden te bestaan. Het laboratorium van Lavoisier Gelukkig zijn een groot aantal instrumenten waarmee Lavoisier zijn experimenten verrichtte, bewaard
TEYLER<S>MUSEUM gebleven. Deze bevinden zich in een buitengewoon mooi museum te Parijs, een 'verplicht nummer voor elke liefhebber van het Fysisch Kabinet in Teylers Museum: Het Conservatoire National des Arts et Métiers. Het is wrang dat juist in 1794 de Conventie dit Instituut oprichtte. Het museum is voor een gedeelte in een 13-de eeuws voormalig klooster gevestigd, voor een ander deel in bebouwing uit 1882. Uiteraard mist dit museum de veelzijdigheid van 'Teyler', maar op het gebied van wetenschap en techniek is vrijwel elk onderwerp vertegenwoordigd. Het museum is gevestigd in de Rue Saint-Martin, Paris III, metro Arts et Métiers; de openingstijden zijn dagelijks (behalve maandag van 13.30 tot 17.30 uur, 's zondags van 10.00 tot 17.00 uur.
France, A., (1912), Les Dieux ont soif. Nederlandse vertaling 1971, Polak en Van Gennep, Amsterdam Guerlac, H., (1961), Lavoisier, The crucial year. Cornell University Press, Ithaca, New York Scheler, L., (1964), Lavoisier et Ie principe chimique, in Savants du Monde entier, deel 21, editions Seghers, Paris
Geertje Dircksz nader bezien Een beroemde, veel gereproduceerde tekening onder de Rembrandts in Teylers Museum is de prachtige met bister gewassen pentekening die de neutrale titel draagt 'Vrouw in Noord-Hollands kostuum'. \
Madame Lavoisier en Wybrand Hendriks Teylers Museum bezit zowel een schilderij als een aquarel van Wybrand Hendriks, genaamd 'De Soepuitdeling'. Wij zien daarop de verstrekking van goedkope, maar voedzame soep aan behoeftige Haarlemmers. Op verschillende manieren was Teylers Stichting bij deze voedselverstrekking betrokken. Hier is van belang dat, blijkens een bericht van de Konst- en letterbode van 12 december 1800, de recepten van. Lord Rumford werden gebruikt. Lord Rumford, die eigenlijk Benjamin Thomson heette, was een natuurkundige van naam. Daarnaast was hij als kanselier in dienst van Keurvorst Karel Theodoor van Beieren. Hij regeerde dat land met praktisch onbeperkte macht. Hij wendde deze uitsluitend ten goede aan en hij deed veel voor de armen. Na de dood van Lavoisier vatte hij een bijzondere genegenheid op voor Madame Lavoisier. Zij trouwden op 24 oktober 1805. In het huwelijkscontract liet madame Lavoisier haar toekomstige naam vastleggen als Madame Lavoisier de Rumford. Het huwelijk was bijzonder ongelukkig. Reeds na één jaar beschreef Rumford zijn echtgenote als een 'draak van een vrouw'. In 1809 scheidden zij.
V
A.W.
ag?' Rembrandt, Geertje Dircksz op de rug gezien, 22.0 x 15.4 cm, pen en penseel in bruin.
Literatuur: Crosland, M., (1983). Lavoisier, Ie 'Mal aimé' in la Recherche no. 145, pp. 784-791, Paris. Darnton, R. (1983), Huizinga Lezing, De bedoeling van Moeder de Gans; Geschiedenis in ethnografische context, NRCHandelsblad 10 december 1983. Daumas, M., (1955), Lavoisier, théoricien et experimentateur, Presses Universitaires de France, Paris. Dumas, J.B., (ed.), (1864-11 Imprimerie impériale, Paris
), CEuvres de Lavoisier, 4 delen,
Toch bestaat bij velen de overtuiging dat we hier te maken hebben met Rembrandts huisgenote, de verzorgster van Titus, Geertje Dircksz, op de rug gezien, leunend tegen een balpoottafel. Het hierbij afgebeelde opschrift in rood krijt op de achterzijde van de tekening, dat vermoedelijk uit het eind van de 17de eeuw stamt, vermeldt: 'de minnemoer van Titus, Soon van Rembrandt'. Het Noord-Hollands kostuum dat zo fraai is weergegeven bevestigt deze aanwijzing. Door de studies van 5