Territorial Impact binnen ESPON Samenvatting van de ESPON projecten
Projects: TIPTAP, FOCI Projecten: ARTS, EATIA, TIPTAP, TPM
ESPON: European Observation Network on Territorial Development and Cohesion.
1. Presentatie van de ESPON rapporten
Inhoud 1
2
3
Presentatie van de ESPON rapporten Definition du concept dans les rapports Gemeenschappelijke thema’s
ARTS – Assessment of Regional and Territorial Sensitivity Het ARTS project biedt een instrument voor het analyseren van de effecten van de territoriale wetgeving en sectoraal beleid van de EU op de verschillende gevoeligheden van de regio's. Deze benadering, die een voortzetting is van de "EU‐Richtsnoeren voor effectbeoordeling", voldoet aan de groeiende behoeften van de regionale / lokale actoren naar een ex‐ ante evaluatie van de Europese sectorale wetgeving, omdat ze vaak grote gevolgen hebbenop lokale schaal. http://www.espon.eu/main/Menu_Projects/Menu_AppliedResearch/arts.html
4
Gebruik van het concept
5
Concrete cases
6
« Place-based » benadering
7
Afbeeldingen
TIPTAP – Territorial Impact Package for Transport and Agricultural Policies Het project TIPTAP biedt een instrument voor operationele territoriale impactevaluatie toegepast op het gebied van vervoer en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Voor elk van deze twee belangrijke beleidsterreinen van de Europese Unie (EU), worden veronderstellingen gemaakt over oorzaak en gevolg relaties en de impact ervan door middel van kwantitatieve modellen gevoed met de meest relevante beschikbare indicatoren. Deze evaluatie‐instrumenten worden begrepen door de beleidsuitvoerders en laten zien waar de belangrijkste effecten zich voordoen en waarom. http://www.espon.eu/main/Menu_Projects/Menu_AppliedResearch/tiptap.html
EATIA – ESPON and Territorial Impact Assessment Met behulp van een bottom up‐benadering, test het project EATIA een operationele methode van territoriale impactevaluatie. Het project definieert, door middel van analytische werkzaamheden en interactieve relatie tussen beoefenaars, een eenvoudige en praktische methode voor de actoren van het grondgebied (publiek en privaat) voor het opzetten van een structuur van territoriale impactevaluatie op nationaal en subnationaal niveau. Portugal, Slovenië en het Verenigd Koninkrijk dienen als proefgebieden. http://www.espon.eu/main/Menu_Projects/Menu_TargetedAnalyses/EATIA.html
TPM – Territorial Performance Monitoring Het TPM‐project werpt licht op hoe mondiale uitdagingen worden weergegeven op regionaal niveau en hoe te reageren. Besproken elementen zijn: klimaatverandering, energiebronnen, demografische veranderingen en de globalisering. De operationalisering van de aanpak wordt getest op de regio's van Navarra, Dublin, Catalonië, Noord‐Rijnland‐Westfalen en het Vlaamse Gewest. http://www.espon.eu/main/Menu_Projects/Menu_TargetedAnalyses/TPM.html
2
2. Definitie van het concept in de rapporten ARTS Alvorens het concept van de territoriale impact aan te halen,introduceren de auteurs eerst de concepten van gevoeligheid en blootstelling. Gevoeligheid beschrijft hoe een gebied gevoelig is voor de gevolgen van een beleid of wetgeving, gezien in het licht van de geografische, ecologische, sociaal‐economische en culturele karakteristieken. De blootstelling is de intensiteit waarmee de regio's, met inbegrip van een specifieke component van het gebied (waterkwaliteit, verontreinigende emissies, ...) worden beïnvloed door Europese richtlijnen en beleid. De territoriale impact is dan ook de potentiële impact van een beleid of richtlijn, als gevolg van blootstelling van de regio, een gebied van een regio of een regionale gevoeligheid. Dit effect kan direct of indirect afhankelijk zijn van de logische oorzaak en gevolgverbanden. Blootstelling, gevoeligheid en ruimtelijke impact vormen samen de drie pijlers van de zogenaamde territoriale kwetsbaarheid.
TIPTAP De definitie van de territoriale impact wordt hier gekoppeld aan het concept van territoriale cohesie, namelijk de territoriale dimensie van duurzaamheid. In meer analytische termen omvat de territoriale impactevaluatie de impact van het beleid op de economie en het concurrentie‐ vermogen, milieu en klimaatverandering, de maatschappij en het landschap. Bij wijze van synthese, wordt de evaluatie van de verschillende effecten gegroepeerd in drie grote categorieën: territoriale efficiëntie, kwaliteit land en territoriale identiteit. De territoriale efficiëntie verwijst naar het optimaal gebruik van natuurlijke rijkdommen in termen van energie, bodem, toegankelijkheid, het concurrentie‐
3
vermogen en de aantrekkelijkheid. Territoriale kwaliteit weerspiegelt de kwaliteit van werk‐ en leefomgeving, het gemak van toegang tot kennis en diensten van algemeen belang. Tot slot, verwijst territoriale identiteit verwijst naar het sociaal kapitaal, de mogelijkheid om een visie op de toekomst te ontwikkelen, het beschermen van de particuliere eigenschappen en het versterken van specifieke productieve roepingen en de concurrentievoordelen van elk gebied. Deze drie brede categorieën kunnen op hun beurt worden onderverdeeld in meer specifieke, die toestaan de indicator van de impact (op de economie, het concurrentie‐ vermogen, milieu ...) te berekenen
EATIA In deze studie is territoriale impact eender welke invloed op een bepaald gebied, of het nu gaat ruimtegebruik, het bestuur of de economische, sociale en milieu‐effecten als gevolg van de introductie of de omzetting van de Europese richtlijn. De territoriale effectbeoordeling kan dus worden beschouwd als een ex‐ante mechanisme om dergelijke effecten te kunnen vaststellen op nationaal, regionaal en lokaal niveau dat helpt met het identificeren van potentiële conflicten of onverenigbaarheden met de doelstellingen van territoriaal beleid. De impactevaluatie staat ook toe de aard van de impact en de potentiële effecten naargelang verschillende regio's te identificeren, en ‐ in die zin ‐ stelt het in staat rekening te houden met de ruimtelijke dimensie van het EU‐beleid.
TPM Het TPM‐rapport richt zich zich minder direct op de territoriale impact dan in eerdere projecten met meer reflectie op de controle‐instrumenten van lokale veranderingen bij wereldwijde processen (klimaat, energie, demografie, globalisering). Daardoor (buiten de identificatie van lokale territoriale effecten van dergelijke processen om) is het hier de capaciteit van het governancesysteem dat
men tracht te meten. Om dit te doen, is er behoefte aan kwantitatieve indicatoren om de prestaties van een regio in relatie tot anderen (benchmarking) en op zijn eigen profiel (interne differentiaties) te beoordelen. Uiteindelijk kunnen spelers vertrouwen op de controle aan hun territoriale beleid aan te passen.
3. Gemeenschappelijke thema’s Het ARTS project richt zich op de territoriale impact van twaalf Europese richtlijnen: de richtlijn betreffende de luchtkwaliteit, kaderrichtlijn water, Seveso, lawaai‐richtlijn, richtlijn inzake het gebruik van biobrandstoffen, richtlijn inzake milieuaansprakelijkheid, richtlijn betreffende de interoperabiliteit van elektronische tolheffingssystemen, de richtlijn betreffende de erkenning van diploma's, de richtlijn inzake kritieke infrastructuur, richtlijn inzake het duurzaam gebruik van pesticiden, een richtlijn inzake de bevordering van schone voertuigen voor wegvervoer en de efficiënte energie‐ richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen. In het EATIA rapport worden vier of vijf richtlijnen aangepakt. Deze worden meer gebruikt voor het testen van de bruikbaarheid van de methode van effectbeoordeling in plaats van het testen van de werkelijke impact van deze richtsnoeren. Richtlijnen inzake de energieprestaties van gebouwen of op dieren worden gebruikt, bijvoorbeeld. De TPM‐project gaat over de klimaatverandering, de verandering van de energie paradigma, demografische veranderingen (immigratie, veroudering of dalende) en globalisering. TIPTAP richt zich op de territoriale impact van het vervoersbeleid van de EU op verschillende thema's (9 in totaal) als de economische groei, congestiekosten of fragmentatie van het landschap.
4
Betreffende het PAC, zijn de thema's onder meer thema's zijn in de werkgelegenheid, vervuilende emissies of het risico van bodemerosie (zie afbeelding 1).
4. Gebruik van het concept Voor elk van de 12 bovenstaande richtlijnen, implementeerd het project ARTS een conceptueel model, dat wil zeggen, de vertaling van de tekst van de richtlijn in het licht van oorzaak‐gevolg relaties ‐ in "logisch verband" ‐ teneinde zicht te geven op de gevoeligheid van een regio en dus de mogelijke effecten van een richtlijn (zie figuur 2). De territoriale impact wordt vervolgens geanalyseerd door middel van matrices. De regionale blootstellingsmatrix richt zich op de regio's (kustlijnen, periferieën, specifieke installaties, zoals een kerncentrale ...). De blootstellingsmatrix inzake de richtlijn wordt hier dan tegenover geplaatst en meet de intensiteit van de blootstelling van de verschillende velden (natuurlijke omgeving, regionale economie, bevolking en samenleving). Verschillende klassen worden gedefinieerd: Hoge / lage positieve blootstelling, geen blootstelling, hoge/lage negatieve blootstelling. De ruimtelijke dimensie wordt niet meegenomen in dit stadium. Ten slotte is er de regionale gevoeligheidsmatrix om de geografische en sociaal‐economische en politieke prioriteiten vast te stellen die overeenkomen de verschillende thema's. Er wordt niet verwezen naar een bepaalde richtlijn. Tenslotte wordt de territoriale impactmatrix berekend door de drie matrices hierboven. Het geeft voor elk onderwerp en voor elke regio de gevolgen van de richtlijn in negen klassen, gaande van een zeer positief effect tot de zeer negatieve gevolgen. Dit effect kan vervolgens in kaart worden gebracht (zie afbeelding 3).
Het concept wordt behandeld binnen EATIA in een zeer operationeel perspectief, gericht op de specifieke behoeften die politici en administraties in hun dagelijkse praktijk tegenkomen. Het wordt ook gezien als een kwalitatieve benadering op basis van regionale of lokale expertise, waardoor het een "bottom‐up" karakter heeft. In die zin is de benadering een nuttige aanvulling op ARTS dat meer kwantitatieve is, en met een groter geografisch spectrum en "top‐down" georiënteerd. Binnen het TIPTAP projec evalueert het gebruikte model (TEQUILA 2), de gevolgen van het sectorale beleid op twee niveaus: enerzijds de impact op basis van een‐ dimensionale indicator van beleidsevaluatie, aan de andere kant het cumulatieve effect, dwz het effect op de drie hierboven genoemde categorieën (efficiëntie, kwaliteit en territoriale identiteit). In het project TPM, leidt de territoriale effectbeoordeling tot een transcriptie van lokale naar globale dynamiek. De aanpak is de aanleg van een "mindmap" (mentale kaart) van territoriale effecten van mondiaal tot lokaal. Deze effecten worden vervolgens afgewogen tegen de institutionele context, teneinde de responsiviteit van deze (potentiële coördinatie, bestaande strategische relevantie van documenten ...) te bepalen. Ten slotte wordt een onderzoek uitgevoerd om indicatoren voor de monitoring van verschijnselen met een territoriale impact te ontwikkelen.
5. Concrete Cases Van de vier hierboven besproken studies, betreffen twee zeer specifieke cases. Binnen het project EATIA, werd geëxperimenteerd met delen van drie landen (Portugal, Slovenië en het Verenigd Koninkrijk) inzake de methode van de territoriale impactevaluatie. De relevantie van een dergelijke oefening wordt gedemonstreerd in alle gevallen, en leidt tot een voorstel voor een structuur in staat om
5
de territoriale impact van het beleid op systematische wijze (zie figuur 4) te beoordelen. De TPM‐project, van haar kant, laat de concrete resultaten zien van de veerkracht van het Vlaamse Gewest om aan de mondiale dynamiek het hoofd te bieden. Omgekeerd, in het ARTS‐project, ligt de toegevoegde waarde in de territoriale gevoeligheid van de twaalf regionale richtlijnen hierboven vermeld, eerder dan van de studie van een specifieke cases. Het project TIPTAP is niet in het bijzonder op cases gericht, maar illustreert een methode van toepassing is op alle gebieden.
6. « Place-based » benadering Het concept 'place based' is weinig bekend in België en is nog steeds onderhevig aan aanzienlijke verschillen in interpretatie op Europees niveau. Er werd vooral op gewezen na het verslag‐Barca (2009), waarin wordt gesteld dat de 'place‐based approach' ‐ die al twee decennia wordt gebruikt overeenkomend met het paradigma van het regionaal beleid in de OESO ‐ in feite een benadering van territoriale politiek is. Het begrip zoals hier beschouwd is een benadering gekoppeld aan specifieke gebieden, met verschillende eigen‐ schappen, die een passend beleid vereisen. Dit volgens deze verschillende contexten waarin deze diversiteit wordt gezien als een verrijking, en niet als een belemmering, mits ze op de juiste manier wordt aangewend. Het verband tussen van de 'place‐based'‐ benadering en de praktijk van territoriale impactevaluatie is duidelijk, aangezien bij deze laatste rekening wordt gehouden met het specifieke profiel van gebieden (met inbegrip van hun vermogen om hun middelen te maximaliseren). Deze kenmerken zijn een van de sleutels van
ontwikkeling en worden geanalyseerd doorheen de hierboven genoemde ESPON‐ rapporten. De volgende paragrafen geven de verschillende opvattingen en gebruiken weer van het EIT‐concept naargelang de verschillende actoren van de ruimtelijke ontwikkeling in de drie regio's. Deze zijn binnen de Belgische context de belangrijkste houders inzake territoriale ontwikkeling en strategische ruimtelijke planning. De in het kader van dit project geïnterviewde Belgische stakeholders hebben een variabele kennis van het concept van territoriale impact, en integreren het slechts weinig in hun dagelijkse praktijk. De definitie is meestal vrij ruim en is vergelijkbaar met die in het EATIA‐rapport. Desalniettemin blijken er toch hier en daar specifieke dimensies die geïntegreerd zijn. Het EIT moet helpen bij het coördineren van sectoraal beleid en dient de negatieve gevolgen te minimaliseren. De toekomstige dimensie en de behoefte aan ex‐ante evaluatie van dit beleid is stelt men in deze voorop (de studie ESPON 3.2). De aard van de effecten wordt vaak gereduceerd tot de milieudimensie van het grondgebied (in de zin van de natuurlijke omgeving), en minder op andere delen van het land (sociaal, economisch, ...). Tenslotte moet worden opgemerkt dat de EIT meestal toegepast is op relatief lokale schaal (bijvoorbeeld bouwprojecten) en niet over een groter gebied om een of meerdere beleidsinitiatieven te evalueren.
6
7. Afbeeldingen Afbeelding 1: Beoordelingscriteria van territoriale impact van het PAC, ingedeeld in categorieën (project TIPTAP).
Afbeelding 2: Vertaling van de richtlijn inzake het gebruik van pesticiden in termen van ooraak en gevolg (ARTS project).
7
Afbeelding 3: Mapping van de impact van de implementatie van de richtlijn inzake het gebruik van pesticiden (ARTS project).
Afbeelding 4: Governance Framework voor territoriale effectbeoordeling geval van Slovenië (project EATIA)
8
ESPON is een onderzoeksprogramma van de Europese Unie. Het ondersteunt onderzoek dat beleidsmakers moet toestaan te komen tot territoriale cohesie en een harmonieuze ontwikkeling van het Europese grondgebied. Hiertoe (1) levert ESPON vergelijkbare en op elkaar afgestemde data en scenario’s betreffende de ruimtelijke dynamiek aan, en (2) legt ESPON de nadruk op de rijkdom en ontwikkelingsmogelijkheden van de Europese regio’s, hierbij aantonend op welke manier deze territoria kunnen bijdragen aan Europese competitiviteit, territoriale samenwerking en gebalanceerde en duurzame ontwikkeling. http://www.espon.eu CADEC is een transnationaal project gericht op de valorisatie en verspreiding van de ESPON resultaten. De ontwikkelde concepten worden als toegang gebruikt. Voor verdere informatie, gelieve uw ESPON contact point te consulteren: Valérie Biot (ULB‐IGEAT) : 02/650 68 18
[email protected] (FR) Marc Nielsen (ULB‐IGEAT) : 02/650 43 26
[email protected] (FR) Sam Janssen (KUL): 0486/89 77 05
[email protected] (NL) Auteur: Marc Nielsen (vertaling Sam Jansen) Datum: Oktober 2012
9