Peter J. A. Winkels ~ enanderen @Ten tijde van de ~ Tachtigers ~
~.
(D
~
(D
Q.
~
In oktober 1885 verschijnt de eerste aflevering van
De Nieuwe Gids, het tijdschrift van de Tachtigers. De redactie van dit tweemaandelijks periodiek voor Letteren, Kunst, Politiek en Wetenschap bestond uit Frederik van Eeden, Frank van der Goes, Willem Kloos, Willem Paap en Albert Verwey. De Nieuwe Gids vormde aan het einde van de negentiende eeuw een vemieuwende factor binnen de NecIerlandse cultuur, in de meest ruime zin van dat woord. In de bloeitijd van het tijdschrift, de eerste negen jaargangen (1885-1894) is De Nieuwe Gids het blad van de kritiek op het gebied van de literatuur, beeldende kunst, politiek, economie en in sociale kwesties. Ten lijde van de Tachtigers belicht de cultuur in de periode 1880-1895 (rondom De Nieuwe Gids) in een aantal opstellen van jonge kunsthistorici, Neerlandici en een musicoloog. Dit boek laat zien dat De Nieuwe Gids weliswaar een belangrijk element vormt in de vernieuwing binnen het aangegeven tijdperk, maar dat ook elders veranderingen nagestreefd en gesignaleerd worden Ten lijde van de Tachtigtrs geeft een tijdsbeeld van tachtig aan de hand van thema's als Iiteratuur, beeldende kunst, architectuur, fotografie, muziek, theater en homosexualiteit.
rJj
~
00 00
o
"'00" ~
~
ISBN
90 236 7769 2
MKS Ten tijde van de Tachtigers
Peter J.A . Winkels en anderen
Ten tijde van de Tachtigers Rondom De Nieuwe Gids 1880-18 95 Nijgh & Van Ditmar 's-Gravenhage
Copyright samenstelling © 1985 Peter Winkels Voor Belgie : A.G .H .A . Baart pvba, Deurne Omslagtypografie : Kees van der Hoeven Omslag : Jac. van Looy, Het cafe, Frans Halsmuseum, Haarlem Illustratie frontispiece : Handschrift van her sonnet `Cafe Milles Colonnes' (Cafe Mast), eerste kladversie van Jacobus van Looy . Op her omslag is her schilderij afgebeeld dat Van Looy maakte van hetzelfde cafe . CLP-gegevens Ten -Ten tijde van de Tachtigers : rondom de Nieuwe Gids r88o-1895 I Peter J .A . Winkels en anderen . -'s-Gravenhage : Nijgh & Van Ditmar ISBN 90-236-7769-2 slso - 855 .7 UDC 839 .31"1880/1895" UGI 520 Trefw . : cultuurgeschiedenis ; Nederland ; 188o-1895 .
Harry G.M. Prick
Bij wijze van voorwoord In de brieven en documenten, door G .H . 's-Gravesande in 1955 bijeengebracht onder de titel De geschiedenis van De Nieuwe Gids, vermeldt pagina zzy dat Karel Alberdingk Thijm, of diens alter ego Lodewijk van Deyssel, toen woonachtig to Mont-Iez-Houffalize in de Belgische provincie Luxembourg, her tot een gewoonte had gemaakt over iedere aflevering van dat tweemaandelijks tijdschrift aan Willem Kloos zijn oordeel mee to delen . Dit gebeurde overigens niet steeds tot voile tevredenheid van de redactie-secretaris . Zo vond Kloos op 9 april 1888 dat Van Deyssel maar bitter weinig had geschreven over de april-aflevering, in de ogen van Kloos `de allerbeste, die er nog verschenen is' . Die aflevering, waarin Jac . van Looy, onder de schuilnaam A . Brouwer, De nachtcactus publiceerde en Van Deyssel zelf zijn met minder befaamd geworden essay over Lidewijde, de roman van Conrad Busken Huet, bevatte daarnaast de beschouwing waarin Frederik van Eeden Van Deyssels roman Een liefde bejegende als Ten onzedelijk boek' . Begrijpelijkerwijs was Kloos uitgesproken nieuwsgierig geweest naar Van Deyssels reactie op Van Eedens stuk . Op 8 april 1888 had Karel Alberdingk Thijm daarover aan Kloos bericht dat hij bet `heel mooi en van een ontzachlijke generositeit
Van Deyssel liet zich echter met door Kloos uit zijn tent lokken, al zou hij zich wel, enkele dagen later, want op i 1 april 1888, in een brief aan Van Eeden uitvoerig uitlaten over diens artikel, een brief die laatstelijk werd afgedrukt in de tweede, herziene druk van de, samen met Dr . H .W . van Tricht, door mij bezorgde Briefwisseling tussen Frederik van Eeden en Lodewijk van Deyssel, 's-Gravenhage, 1981, P . 398-400 . Toen echter een volgende aflevering verschenen was, die van juni 1888, nam Van Deyssel als vanouds de moeite in een brief aan Kloos - die bier voor de eerste maal words openbaar gemaakt - alle daarin opgenomen bijdragen to voorzien van een vluchtige opmerking of van een beknopte oordeelvelling . Alleen over zijn eigen bijdrage, die vierentwintig bladzijden besloeg : bet grote essay over (de gebroeders) De Goncourt, zweeg hij - uiteraard opzettelijk - in alle talen, terwijl hij natuurlijk opperbest wilt dat zijn bijdrage bet hoogtepunt vormde in deze juni-aflevering . Kort voor zijn zestigste verjaardag zou hij zich in die wetenschap nog eens bevestigd weten door de in Leipzig docerende hoogleraar 5
Andre Jolles, toen deze in de NRC van 113 september 1924 tot de vaststelling kwam : 'Dit opstel is in zijn soort volstrekt bet beste, war de literatuurgeschiedenis van then tijd geleverd heeft . Niet enkel in Holland, maar ook in Frankrijk, in Engeland en in Duitsland .' Als zodanig zullen Kloos en zijn mederedacteuren her niet terstond hebben onderkend, want in plaats van met Van Deyssels opstel de aflevering to openen, lieten ze daaraan voorafgaan een, met uitzondering van de eerste tamelijk levendige alinea, verder kurkdroge en grauwgrijze verhandeling, door zekere J .Stoffel over `De noodlottige dwalingen der heerschende staathuishoudkunde' . Deze Stoffel, naar wiens antecedenten, tegen elke redelijke verwachting in, zelfs door Garmt Stuiveling geen onderzoek is ingesteld, mocht nog een aantal malen meewerken aan De Nieuwe Gids, onder anderen, met een lang verhaal `Over de oorzaken van den maatschappelijken nood in onze dagen' en, ergst van al, een nog langer `Over kapitaal en rente' dat, ook nog eens voorzien van een naschrift, in de aflevering van februari r 89o precies vijftig bladzijden zou beslaan! Her lijkt onvoorstelbaar dat de redactie-secretaris van de inhoud van Stoffels artikelen heeft kennisgenomen . Van Deyssel sloeg ze in elk geval over, zoals afleesbaar is uit zijn dan nu hieronder volgende brief van 6 juni 1888 : 'Amice, Her is zoo veel als een ceremonie geworden, dat ik je, telkens als ik het genot heb een aflevering van den Nieuwen Gids to ontvangen, daarover kond doe . Om de twee maanden wordt de groote Hoogmis opgedragen ter eere van de Hollandsche schrijfkunst . De redaktie, dat zijn de Priester en de Diakenen, ik ben de koster en op de gebruikelijke manier zeg ik, zoo dra de offerande is geschied, : dienaren Gods, ik dank u, ik heb her wonder gezien . Er is stellig geen-een ceremonie, die ik zoo graag verricht . Her artikel van den heer Stoffel heb ik niet gelezen . De boekbeoordeelingen heb ik met her grootste genoegen gelezen, vooral Verwey over de Aimard-romans en Swift, en u, - waarom bleef de Literaire Kroniek, voor bet eerst meen ik, weg? - over Ten Brink en Koster . Her stukje over den beer Koster heeft mij erg aangenaam gekitteld, waarom, dat zou ik moeilijk weten to zeggen . Toen ik zag, dat 'et (her boek namelijk) verschenen was, had ik er een instinktieve antipathie tegen . Enfin, hoe 'et zij, ik heb van her afmaken van den onbekenden Koster meer plezier gehad dan van bet afmaken van Ten Brink. Ook her stukje over Jan C . de Vos is heel aardig . Het stuk over Lina Schneider is bizonder aangenaam om to lezen, van een zeer fijnen humor . De Nederlandse politiek heb ik niet gelezen . Alleen de noot op blz . z74, die mij ook plezierig aandeed . Waarom weet ik ook niet. `Over schilderijen zien' heb ik ook met belangstelling gelezen . Aletrino blijft'et zelfde, heel lief, iemant die zoo steeds mooye dingen maakt in gelijksoortige sentimenten . Her fransche zinnetje op blz . 309 vond ik onzuiver . Zoo'n inlassching van een fransch zinnetje doet plots de 'schets' een 'causerie' worden . De bijdrage van J . van Santen Kolff heeft dezelfde meening bij mij gaande gehouden, die ik er al over had, dat is, naar mijn bescheiden meening, reportage en geen literatuur noch kritiek . Even-zoo het stuk van den heer v . Deventer . Dat is geen chemie of chemie-kritiek en behoort thuis in een Konversationslexicon of als 6
noot in een speciale biografie of in een verzameling kwinkslagen en edele `karaktertrekken' van groote mannen, mannen van beteekenis . Je bent zoo goed geweest je to beklagen den vorigen keer, dat ik weinig over de aflevering schreef . Daarom schrijf ik er nu veel over en precies mijn gedachte . De Heer van Deventer heeft mij eenige maanden geleden gemeld, dat hij, in een obskuur tijdschrift, waarvan de naam mij niet to binnen komt, Een Liefde, een roman van mij, heeft gekritizeerd . Maar hij kon 'et mij niet bezorgen . Hij schreef, dat-i me dat uit konscientie meldde en niet om dat-i dacht, dat'et me veel schelen kon. Her kon mij, in-der-daad, niets schelen en ik heb geen poging gedaan om de recensie machtig to worden . Geloof me toch, amice, je vriend Van Deventer is de type van den geinkarneerd onartistieken pretensieuzen erudit . Ik heb er zelf bijgezeten dat hij den auteur van een bizonder schoon sonnet vroeg war of dat beteekende "een droom in een droom"! En zoo iemant zou sonnetten kunnen lezen . Nooit, ten eeuwigen dage met .' Merkwaardig genoeg bevatte de juni-aflevering voor de eerste maal, sinds december 1885, geen Literaire Kroniek, maar bracht Kloos zijn besprekingen van Jan ten Brinks boek over Bredero en van Edward B . Kosters bundel Gedichten ditmaal onder in de rubriek 'Boekbeoordeelingen', die geopend werd door Albert Verwey en besloten door Van Deyssel (over een tweetal door P .A . Daum, onder de schuilnaam Maurits, geschreven romans) en door de nog niet geidentificeerde B . . N, die de draak stak met de verhalenbundel Intimiteiten van Jan C . de Vos . War Edward B . Koster betreft, met diens bundel Lie fde's Dageraad en andere gedichten (1890) zou Van Deyssel in De Nieuwe Gids van februari 1891 wel zeer meedogenloos de vloer aanvegen ; zie thans mijn uitgave van Van Deyssels De scheldkritieken, Amsterdam, 1980, p . 178 en p . 334-337 . Her stuk over 'Mevrouw Lina Schneider' was afkomstig van Frank van der Goes, die zelf veel genoegen had beleefd aan de wijze waarop Van Deyssel haar, in december 1887, to kijk had gezet als De Keulsche dame, zij 't niet in De Nieuwe Gids maar in bet weekblad De Amsterdammer.
Bijdragen door P .L. Tak, zeker wanneer die lets zo onduidelijks betroffen als de Nederlandse politiek, placht Van Deyssel met ijzeren regelmaat to negeren, hoe goed hij ook in het persoonlijke vlak met Tak kon opschieten . De noot die Van Deyssel plezierig aandeed, luidde : 'Her Handelsblad citeert aldus : "De beer P .L . Tak, de redacteur van De Amsterdammer, die de politieke overzichten in De Nieuwe Gids schrijft", enz . De uitdrukking kan tot verwarring aanleiding geven . De politiek van De Amsterdammer is uitsluitend in handen van den hoofd-redacteur, war ik niet ben . Verlustig ik mij dus met hier nu en dan een stukje to schrijven, en wil men daaruit citeeren, dan voorkomt men alle aanleiding tot onjuiste gevolgtrekkingen door mijn naam to noemen zonder qualificatie .' `Over schilderijen-zien' had als auteur Frederik van Eeden . In zijn brieven aan Van Eeden zou Van Deyssel tweemaal dit opstel ter sprake brengen : op z1 november en op i december 1888 . War Van Deyssel bier schrijft over Aletrino en Van Santen Kolff - deze laatste ditmaal uitvoerig verhandelend over de achtergronden van Emile Zola's roman La Terre -, laat ik nu rusten, evenals zijn opmerkingen over Charles M . van Deventer . Wel wijs ik er nog op dat de door Van 7
Deyssel niet bij name genoemde auteur van 'een bizonder schoon sonnet' niemand anders was dan . . . Willem Kloos, wiens beroemd geworden sonnet'lk denk altoos aan u, als aan die droomen,' verschenen in De Nieuwe Gids van oktober 1885, immers als slot-terzine heeft : 'Maar in then droom een droom, vol licht en zangen, Mijn droom, zoo zoet begroet, zoo zacht beklaagd . . .' Onduidelijk, tenslotte, is Van Deyssels stilzwijgen over de bespreking door Verberchem (schuilnaam van Willem Witsen) van een expositie, ingericht in Arti door de kunsthandelaar Van Wisselingh, - onduidelijk omdat daarin ook de lof werd gezongen van een negental toen in Arti aanwezige schilderijen van de Marissen . Witsen noemde ze `de grooten onder de grootsten : Thijs Maris, Jacob Maris, Willem Mans ; - de drie emotioneele kunstenaars, waarvan 't moeielijk zijn zou to zeggen wie 't meest intens, wie 't krachtigst is .' Van Deyssel bewonderde ze alledrie, maar Thijs toch wel het allermeest . Samen met Jan Toorop zou hij hem op zo september 1894 gaan opzoeken in diens Londense woning en vier jaar later zou hij in het openbaar verslag uitbrengen over zijn 'Bezoek aan Thijs Maris' . Wie er Ten tijde van de Tachtigers op naleest, komt van al de namen die tot dusver gevallen zijn, Willem Witsen her meest uitvoerig tegen in her hoofdstuk over de schilderkundige beweging in de jaren tachtig, dat o .m . een helder licht werpt op her verschil in betekenis van de beide culturele verenigingen Flanor en Sint Lucas voor de schilders binnen de beweging van Tachtig . Een tweede maal wordt de lezer met Witsen geconfronteerd als 'hoffotograaf' van de Tachtigers . Deze karakteristiek is afkomstig van Sybrand Hekking, van wiens beschouwing over `het dilemma van de fotografie tussen 188o en 1900' de lezer met veel profijt kennisneemt . Diezelfde lezer zal wellicht opmerken dat ik nu bezig lijk de diverse bijdragen de revue to laten passeren, geheel in de trant van de hierboven afgedrukte brief van Van Deyssel aan Kloos, een opmerking die ik niet kan weerspreken . Ook Charles van Deventer, die in latere jaren door Van Deyssel op grond van zijn Platonische studien (1896) en Helleensche studie'n (1897) naar voile waarde zou worden geschat, komt meer uitvoerig aan de orde in wat Hans Hafkamp to berde brengt over `Veranderende opvattingen over vriendschap en liefde tussen mannen' . Dit zeer conscientieus geschreven stuk had er misschien nog bij gewonnen wanneer Hafkamp ook partij getrokken had van het toch opmerkelijke feit dat Van Deventer in 1889 de februari-aflevering van De Nieuwe Gids mocht openen met de aan Willem Kloos opgedragen dialoog `Glaukon of over de moeite' . Dat intussen figuren als Kloos, Van Eeden, Verwey, Van Deyssel, Aletrino, P .L .Tak en Frank van der Goes slechts zeer terloops worden genoemd, hangt uiteraard samen met de opzet van dit boek, door Peter J .A . Winkels in de Inleiding omschreven en begrensd op een wijze die niet nalaat hier en daar een vraagteken op to roepen . Als het er in Ten tijde van de Tachtigers om to doen is, zoals in die inleiding wordt gesteld : als her ware het (geestelijke, musische, religieuze, wijsgerige, maatschappelijke, enz .) `landschap' op to roepen, 'waarin de Tachtigers zich voortbewogen', dan is her met zonder meer duidelijk waarom een en ander beperkt is gebleven tot de beeldende kunst, de muziek, het theater, de architectuur, de fotografie, her uitgaansleven en de menselijke verhoudingen in de periode
8
1885-1894 . Zeer wel immers was dit alles vatbaar geweest voor meer dan een voor de hand liggende uitbreiding in, bij voorbeeld, deze zin : hoe zag de wereld van de uittevers er in die jaren uit en welke plaats namen de uitgevers van de Tachtigers daarin in ; hoe was de situatie binnen her hoofdstedelijk boekhandelwezen ; wat was de religieuze achtergrond van de Tachtigers en zijn er bij de diverse Tachtigers verbindingen to leggen, positief of negatief, tussen hun godsdienstige achtergrond en hun latere opvattingen en werk . Zo wordt nu ook volstaan met een vluchtige vermelding van de ontmoetingsplaatsen van de Tachtigers, van hun stamcafe's en van een aantal ateliers, terwijl een goed aangepakte research nog heel war gegevens hierover had kunnen opleveren . Dat in nogal war bijdragen de door de periode 1885-1894 gestelde tijdgrens overschreden wordt, is in de meeste gevallen niet of nauwelijks hinderlijk, maar dat toch bepaald weer duidelijk wet in de bijdrage over cabaret en revue in Amsterdam tussen 188o en 1900, die echter hoofdzakelijk handelt over de pianistzanger Eduard Jacobs, wiens optreden nota bene eerst een aanvang nam in 1895! Bovendien bevat dit hoofdstuk seen kruimel nieuws voor wie vertrouwd is met wat Alex de Haas (19 S8) en Wim Ibo (1970) over 7acobs schreven . Ofschoon de muziek binnen De Nieuwe Gids een randverschijnsel is gebleven, slaagde Leo Samama er toch in even informatief als onderhoudend `Over onverschillige dingen en ziels-muziek' to verhandelen . Dat compliment komt ook toe aan Atte Jongstra's verrassende bijdrage onder de titel `Malaise', waarin er niet voor wordt teruggeschrokken auteurs als Jan to Winkel, J .N . van Hall en Jan ten Brink in het onderzoek to betrekken : auteurs die doorgaans, als het over de beweging van Tachtig gaat, wat medelijdend en wat lacherig- alsook bij voorbaat met veel vooroordelen - in een hoek worden gedrukt, waar Jongstra ze nu juist is gaan opzoeken! Niet minder informatief, maar vrijwel over de hele linie betrekkelijk kleurloos uitgevallen, is bet hoofdstuk over `De kunst van het zeggen', dat handelt over de ontwikkelingen op toneelgebied . Hoe jammer dat aan dit hoofdstuk niet van tijd tot tijd een van leven sprankelend citaat werd meegegeven, ontleend bijvoorbeeld aan een van de drie kostelijke delen Tooneelherinneringen van Maurits B . Mendes da Costa, persoonlijk bevriend met meer dan een Tachtiger, of - nu her immers over `de kunst van het zeggen' handelt - een fragment uit de zo heel van de naald geschreven brieven van Jacqueline Royaards-Sandberg, in 1981 door mij uitgegeven onder de titel Ik heb je zoveel to vertellen . Deze uitgave lijkt ook onbekend to zijn gebleven aan Annelies Snijder, want anders had zij in haar overigens voortreffelijke bijdrage over 'Het gezicht van Amsterdam', daar waar restaurant Riche aan bet Rokin ter sprake komt, niet alleen maar verwezen naar Paaps Vincent Haman (deze laatste gemodelleerd naar Van Deyssel), die zich bij uitzondering een diner bij Riche veroorloofde, maar ook naar p . 392-393 van de genoemde brievenuitgave waarin Van Deyssel op 1o januari 1946 vastlegde dat hij tussen 188o en 189o dit `Eethuis' frequenteerde, laatstelijk nog eens in 1893 en toen in gezelschap van Frank van der Goes : `De directeur kwam een praatje aan ons tafeltje maken, versierd met een magnifieken glansend bruinen langen en breeden geparfumeerden baard en trok zich buigend terug toen Van der Goes' vriend Toelaer, een groot Amsterdamsch assurantieman, zich bij ons voegde .' Ook ik
9
acht her ogenblik aangebroken mij buigend terug to trekken en de lezer alle gelegenheid to geven zijn eigen indrukken van dit boek to verifieren aan die, hem thans voorgelegd door
Harry G .M . Prick
10
Peter J .A. Winkels
Inleiding DE NIEUWE GIDS PROSPECTUS Op den Eerste October a .s . zal verschijnen de eerste aflevering van een nieuw tijdschrift, genaamd DE NIEUWE GIDS, onder redactie der heeren : Frederik van Eeden, F . Van der Goes, Willem Kloos, Willem Paap en Albert Verwey . In den titel ligt de bedoeling der redactie opgesloten . Gelijk nu bijna een halve eeuw geleden, in bet jaar 1837, DE GIDS werd opgericht door eenige jonge letterkundigen, die aan hunne gedachten over het heden en hunne eischen voor de toekomst een eigen orgaan wilden geven, omdat beide van de denkbeelden en de idealen van bet oudere geslacht met onbelangrijk verschilden, meenen de stichters van DE NIEUWE GIDS, dat zij thans op hunne beurt aan een onafhankelijk tijdschrift behoefte hebben . Men staat voor het feit, dat geheel hun letterkundig streven a fwijkt van den weg, then de gezaghebbende organen zijn ingeslagen, en wenschen to blijven volgen . Wil men dus bet publiek de gelegenheid geven met hunne richting bekend to worden, begeert men met klem de meening uit to spreken, dat groote wijzigingen in onze literatuur dringend noodig zijn, dan is het vestigen van een eigen tijdschri ft het eenige middel voor dit doel . De Redactie van DE NIEUWE GIDS stelt zich in de eerste plaats voor, hare beginselen van aesthetische en historische kritiek to ontwikkelen, en ook hare eigene voortbrengselen den lezers aan to bieden . Een gedeelte van haar bestek houdt zij beschikbaar voor opstellen over algemeene onderwerpen van wetenschap, kunst en philosophie. De Redactie begeert de medewerking van alien, van kunstenaars, van letterkundigen en geleerden, die in vooruitstrevenden zin over hun vak het woord verlangen . Zij voor zich gevoelt de behoefte aan samenwerking der jongeren . Zij heeft reden to onderstellen dat hare tijdgenooten die behoefte met miskennen . Zij koestert den wensch het orgaan to worden van bet jongere geslacht in de Nederland-
Prospectus van het cafe waar de Tachtigers vaak kwamen om to praten, to drinken, to denken (zie ook omslag ; foto : Hist . Topogr . Ad. Gem . Arch . Amsterdam) 11
sche letterkundige, wetenschappelijke en artistieke wereld . Zij maakt er staat op, dat men de door haar verstrekte gelegenheid tot aansluiting zal toonen to waardeeren . In de laatste, schoon met in de geringste plaats, zal DE NIEUWE GIDS zich bezig houden met de binnen- en buitenlandsche politiek van den dag . Zij zal daarbij en bij de beschouwing der sociale vraagstukken de beginselen voorstaan, die door het voorgaande voldoende aangeduid mogen heeten . De Redactie ontveinst zich de moeilijkheden met, die dit programma medebrengt. Maar evenzeer meent zij to mogen verwachten, dat de ernst van haar streven door hare tijdgenooten zal worden erkend, en dat de keuze der middelen om haar doel to bereiken, haar de noodige medewerking zal doen verwerven . Met vertrouwen roept de Redactie verder den steun in van het publiek . Het is dikwijls in de laatste jaren gebleken dat de tevredenheid met veel van het bestaande in literatuur, kunst en maatschappij verre van onvermengd o f algemeen was . Allen die meenen dat wijziging allicht verbetering kan zijn, noodigt de Redactie uit van hare pogingen kennis to nemen . Den steun, haar toegezegd door velen, stelt zij op hoogen prijs ; dankbaar erkent zij de aangeboden hulp van enkele ouderen, waarmede een jarenlange vriendschap hen verbindt. Deze dubbele steun geeft DE NIEUWE GI DS den moed de eerste schrede to doen op een weg, waarop eerlang het jonge Nederland haar moge vergezellen . DE NIEUWE GIDS zal voorlopig om de twee maanden verschijnen in afleveringen van 8 a 9 vel druks . De prijs per jaargang is gesteld op zeven gulden en viiftig cents . W. VERSLUYS
[Uitgever]
Deze prospectus kondigt in 1885 De Nieuwe Gids aan, her tijdschrift van de Tachtigers waarin ze pleiten voor vernieuwing in de Nederlandse letteren en maatschappij van die tijd . Men kan er een aantal van hun programmapunten in lezen . Eerder al, in 1882, had Kloos in zijn inleiding bij de gedichten van Jacques Perk een, wat men zou kunnen noemen, poetisch programma' van Tachtig geformuleerd met als belangrijkste uitgangspunten : `poezie is passie' (door Lodewijk van Deyssel later opnieuw geformuleerd als : 'kunst is passie'), 'vorm en inhoud moeten een zijn' en het `kunst om de kunst'-principe . In 1890 voegt hij daar - in zijn bespreking van Verzen van Herman Gorter - nog aan toe : 'kunst moet zijn de aller-individueelste expressie van de aller-individueelste emotie' . Deze kunstopvattingen zijn de geschiedenis ingegaan als de revolutionaire strijdpunten van de Tachtigers en De Nieuwe Gids . Ze waren echter niet nieuw in Nederland . Bovendien zijn ze ontleend aan buitenlandse dichters . Het vernieuwende, revolutionaire zo men wil, ligt vooral in de manier waarop de Tachtigers 1z
Frank van der Goes (foto : Willem Witsen, Ned . Lett . Mus .) deze begrippen hanteren en formuleren . In de Biedermeier-cultuur van Nederland, even na her midden van de negentiende eeuw, was er geleidelijk enige aandacht voor de in het buitenland uit de romantiek voortgekomen kunstopvattingen . Kloos geeft er nu, met zijn heldere formulering, een revolutionair elan aan . De Tachtigers verzetten zich als groep tegen bestaande instituten in kunst en maatschappij . Ze hebben een eigen tijdschrift, De Nieuwe Gids, nodig, omdat ze in de gevestigde bladen, stellen ze, niet de mogelijkheid krijgen to publiceren . Dar is weliswaar niet helemaal waar, maar in grote lijnen komt her daar wel op veer . De eerste aflevering van De Nieuwe Gids, oktober 1885, vervult erg weinig van de door de prospectus opgeroepen verwachtingen . Het merendeel van de opgenomen bijdragen is nauwelijks vernieuwend to noemen ; het proza van De kleine Johannes (Van Eeden) had in De Gids niet misstaan en in de kritieken is men nog tamelijk voorzichtig. In de daaropvolgende afleveringen van de eerste negen jaargangen ontwikkelt De Nieuwe Gids zich echter tot een belangrijk periodiek ih de Nederlandse cultuur aan het einde van de negentiende eeuw . De grote kracht van het tijdschrift ligt in de kritiek . Van Deyssel en Kloos formuleren in hun beschouwingen over letterkunde een nieuwe vorm van kritiek, die, zoals Kloos in zijn inleiding bij Perk had geschetst, zelf een kunstwerk vormt . In en rond De Nieuwe Gids worden in dit genre monumentale kunstwerken geschapen . De schilders, vooral Maurits van der Valk, Jan Veth en Willem Witsen, benaderen in hun kritieken over beeldende kunst in De Nieuwe Gids dit onderwerp voor het eerst vanuit hun beroepspraktijk j Tot dan toe werd kunstkritiek geschreven door vanuit esthetische opvattingen redenerende kunstliefhebbers . De maatschappij, het parlementaire koninkrijk der Nederlanden, sedert 1848 geregeerd met een liberale grondwet, is ook onderwerp van kritische beschouwingen in De Nieuwe Gids . Frank van der Goes en P .L . Tak vooral brengen in her tijdschrift hun socialistische ideeen met betrekking tot maatschappij en economie naar voren . i3
De poezie in De Nieuwe Gids, ten onrechte vaak gezien als bet belangrijkste onderdeel 3 , is zeer gevarieerd ; Kloos publiceert zijn beroemde sonnetten, Gorter Mei en later zijn sensitieve verzen . Een zeer divers geheel kortom, dat soms aansluit bij de traditie, zoals bijvoorbeeld Van Eedens verzen in de eerste jaargangen, en soms uiterst vernieuwend is, zoals bijvoorbeeld Gorters verzen . Hoewel Kloos en zijn dichtersschool, vooral in de jaargangen na 1893, domineren, is er zeker geen sprake van een uit het programma voortkomende eensluidende poezie . Her proza vertoont ook dit beeld . Er is niet echt sprake van een keuze voor een richting. Geleidelijk aan valt er echter een sterke voorkeur voor bet naturalisme waar to nemen bij een groot deel van de prozaisten . De kritiek is, als strijdmiddel tegen gevestigde instituten, de grote kracht van De Nieuwe Gids in de glorietijd,1885-1894 . Hierin schuilt echter ook de bron van de tegenstellingen die redactie en medewerkers steeds meer gaat verdelen . Men kan 4 binnen de groep van Tachtigers rondom en in De Nieuwe Gids spreken van twee stromingen : de Nieuwe Gids-beweging en de Beweging van Tachtig . De laatste groep wordt gevormd door de dichters en literatoren, waarin Kloos domineert . Puur individualisme, zoals naar voren gebracht in de aanhef van een van zijn bekendste sonnetten : Ik ben een god in bet diepst van mijn gedachten', is een van de kenmerken van deze groep . Ook hechten zij aan een sterke schoonheidsbeleving, een tot in bet extreme doorgevoerd estheticisme . Zoals Perk in een van zijn sonnetten uitroept : 'Schoonheid, o gij wier naam geheiligd zij / Uw wil geschiede ; kome uw heerschappij ; / Naast u aanbidde de aard geen andren god!' De kunstopvatting van de Beweging van Tachtig is elitair en indixidualistisch . Ze sluit aan bij de heersende liberale maatschappijvorm van her kapitalisme . En daartegen zet zich juist de andere groep, de Nieuwe Gids-beweging, af . Van der Goes en Tak pleiten in hun geschriften voor een betere, meer rechtvaardige (socialistische) maatschappij . Binnen deze ideeen staat het collectivisme centraal en daarin sluit men aan bij de gedachten van de opkomende arbeidersbeweging . Hoewel er van beide groepen exponenten in en rond De Nieuwe Gids actief zijn, is er geen sprake van een duidelijke scheiding tussen de Nieuwe Gids-beweging en de Beweging van Tachtig. Ideeen en personen wisselen van de ene groep naar de andere en er zijn een aantal tussenfiguren . Niettemin zijn het tegenstellingen tussen estheten en socialisten die, in de loop van de vijfde jaargang, redactie en medewerkers beginnen uiteen to drijven . Na enige jaren vormen deze uiteindelijk een onoverkomelijk conflict, in combinatie met persoonlijke tegenstellingen . Exponenten zijn enerzijds Van der Goes, anderzijds Van Deyssel en Van Eeden. De laatste neemt echter een sterk ethisch standpunt in . Kloos neemt in 1894 de alleenheerschappij over De Nieuwe Gids, na vele conflicten en strubbelingen achter de schermen . Tevens begint hij de mythe to construeren van zijn leiderschap binnen de Beweging van Tachtig en de Nieuwe Gidsredactie . Het niveau van het tijdschrift daalt sterk . Het in 1895 door Tak opgerichte tijdschrift De Kroniek neemt de progressief-culturele functie van De Nieuwe Gids over . Nederland beleeft, na een periode van economische malaise, aan bet elude van de 14
12' Jaargang.
Donderdag I Mel 1MK
M°. 102.
RECHT VOOR ALLEN Orgaan der Sociaal-Demokratische Partij.
negentiende eeuw een zeer geleidelijk herstel . Deze opleving van de economie werkt nog met door in alle lagen van de maatschappij . Vooral in de agrarische sector blijft er lang een crisissituatie . In de grote steden, vooral in Amsterdam, is de vooruitgang groter en sneller dan op het platteland. De ontsluiting van de havens van Rotterdam en Amsterdam door verbetering van de waterwegen, uitbreiding van spoorwegen en afschaffing van protectionistiI 5
sche maatregelen stimuleren de groei van de economie . De handel wordt weer belangrijk . Het achterland is nu gemakkelijk to bereiken en beide havens ontwikkelen zich tot internationale centra . Net als in de Gouden Eeuw draait de Nederlandse economie weer om de handel en onder invloed daarvan ontstaat een tweede, krachtige industuele revolutie . Het agrarisch karakter van de economie verliest geleidelijk aan betekenis . De behoefte aan arbeidskrachten en de werkloosheid op her platteland bevorderen de trek naar de stad . De infrastructuur is daar nog niet op ingericht . Dat levert problemen op, vooral wat betreft hygiene en woonomstandigheden . Er ontstaan bovendien andere, nieuwe arbeidsverhoudingen . `Arbeid' is binnen de kapitalistische economie een verhandelbaar 'goed' . Daardoor verdwijnen de door de eeuwen gegroeide patriarchale arbeidsverhoudingen . De werkende klasse Pat zich geleidelijk organiseren om sterker to staan tegenover de werkgevers . Als eersten richten de typografen in 1861 een vakvereniging op en in 1866 vormen zij de eerste landelijke vakbond . Nederland krijgt in 1869 een sectie van de 'Internationale' . De arbeiders ontwaken . Een dudelijk teken van deze groeiende emancipatie is to zien in her feit dat in 1888 de eerste georganiseerde werkstaking plaats vindt . In de politiek gaat men zich ook socialistisch organiseren . In 1878 wordt in Amsterdam een sociaal-democratische vereniging opgericht . Spoedig wordt dit voorbeeld in andere steden gevolgd en komen er meer van deze verenigingen . In 1881 bundelen zij hun krachten in de Sociaal-Democratische Bond, waarvan Ferdinand Domela Nieuwenhuis al spoedig leider zal worden . Hij neemt voor deze partij zitting in her parlement . Tegen deze achtergrond ontwikkelt zich De Nieuwe Gids . Her hyper-individualisme van Kloos en Van Deyssel staat daarin tegenover de maatschappelijke betrokkenheid, her collectivisme van Tak en Van der Goes . Tegen deze achtergrond ook manifesteren zich de Beweging van Tachtig en de Nieuwe Gids-beweging . Enerzijds bouwen ze in hun ideeenwereld voort op liberale verworvenheden, anderzijds strijden ze voor maatschappijveranderingen . In De lage landen bij de zee stellen Jan en Annie Romein : 'Wie de Beweging van Tachtig ziet als een spontane vernieuwing onzer letterkunde, miskent en overschat haar tegelijkertijd . Overschat haar in zoverre zij niet meer was dan de late bloei, ook hier to lande eindelijk, van het culturele liberalisme dat in andere landen zijn oorsprong had genomen in de grote burgerlijke en industriele revolutie . Onderschat haar, omdat de Beweging, al maakte zij in het literaire her meeste rumoer, zich op een veel breder gebied heeft doen gelden . Overschat is de beweging in de eerste plaats door haar drager zelf, Van Deyssel voorop die in de roes waarin de sonore klank van zijn eigen proza hem bracht, de hoogte van zijn vlucht met naar een algemeen Europees niveau mat, maar naar her bedenkelijk lage literaire A .P . van omstreeks 1870 . Onderschat werd zij door de volgende generatie die al to gauw gewend aan wat zij voor het nageslacht veroverd had, haar nog slechts erkende in haar verwording : in Van Deyssels goochelkunstje met de taal en met her geduld van de lezer ; in Kloos' "allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie" . Beide opvattingen laten zich verklaren nit het feit, dat "Tachtig" to laat kwam .' 16
Centraal Station, ontworpen door P .J .H . Cuypers, i .s.m. A .L . van Gendt (foto : Jacob Olie ; Hist . Topogr . Ad . Gem . Arch. Amsterdam) Wellicht komt `Tachtig' to laat vanwege de geschetste context . Niettemin vormt De Nieuwe Gids een spreekbuis voor zowel de Beweging van Tachtig als de Nieu-
we Gids-beweging. Het tijdschrift wordt vaak ten onrechte in een puur literair kader geplaatst . Kloos' mythe-vorming zal daar met vreemd aan zijn . In de eerste negen jaargangen ligt het accent echter duidelijk op het algemeen kunst- en maatschappij-scala . Hierin schuilt ook het belang van De Nieuwe Gids, als `geestelijk brandpunt' voor de Nederlandse cultuur en maatschappij aan het einde van de negentiende eeuw . In het blad wordt de aanzet gegeven voor een groot aantal veranderingen . Maar vele ontwikkelingen worden ook met of nauwelijks gesignaleerd . Echte veranderingen vinden pas plaats rond de eeuwwisseling, als De Nieuwe Gids naar de achtergrond is verdwenen . De kiem voor deze ontwikkelingen is door de Tachtigers gelegd . Ten tijde van de Tachtigers schetst de achtergronden voor de ontwikkelingen in en rond De Nieuwe Gids. De directe literatuurgeschiedenis van het tijdschrift komt daarbij met aan de orde. Die is elders uitvoerig beschreven . 5 Wet wordt het letterkundig bedrijf naast De Nieuwe Gids belicht, vooral in de reacties op de nieuwe generatie . De ontwikkelingen binnen de beeldende kunst, muziek, theater, architectuur, fotografie, uitgaansleven en menselijke verhoudingen in de periode 1885-1894 vinden ten dele hun weerslag in De Nieuwe Gids . In Ten tijde van de Tachtigers wordt aangegeven in hoeverre dat gebeurde . Daarnaast wordt er in de betreffende onderwerpen een tijdsbeeld gegeven van de tijd rondom De Nieuwe Gids . Zo ontstaat als het ware het landschap waarin de Tachtigers zich voortbewogen . In dit boek worden vele personen genoemd ; Tachtigers of f dgenoten . Van een aantal van hen, waarvoor wij dit voor een goed begrip nodig achten, is achter in het boek een biografie met een korte bibliografie (indien mogelijk) gegeven . Het accent ligt daarbij op de periode 1880-1895 . Daaraan aansluitend wordt er een lijst gegeven van in en rond De Nieuwe Gids gebezigde schuilnamen . Aan het hoofdstuk betreffende de anekdoten is bovendien een overzicht toegevoegd van publicaties van brieven en ego-documenten van Tachtigers en generatiegenoten, benevens een lijst van archieven, instellingen en verenigingen in verband met de Tachtigers en De Nieuwe Gids .
17
Naast de vele illustraties die direct in verband staan met de tekst, zijn er in Ten tijde van de Tachtigers cen aantal spotprenten en parodicen betreffende de Tachtigers en De Nieuwe Gids opgenomen . Atte Jongstra voorzag ze van commentaar . Tevens geeft hij uitleg bij de opgenomen Boeken top-99 nit 1891 . De deskundige op het gebied van de Tachtigers, Dr . Harry G.M . Prick, was in zijn enthousiasme voor dit boek bereid het van een voorwoord to voorzien . Dar een kenner bij uitstek onvolkomenheden aantrof zal niemand verwonderen . Immers, wanneer men zelf bijna een van de Nieuwe Gids-mannen is geworden, door jarenlange studie, wil men al ras ieder detail terugvinden in een boek als het onderhavige . Ten tijde van de Tachtigers is echter vooral bedoeld voor de lezer, die nog geen specialist is en zich war meer wil verdiepen in de handel en wandel van de kunstenaars rond De Nieuwe Gids . Bij het samenstellen van een boek als dit worden uitgever, samensteller en auteurs vaak geconfronteerd met problemen die men niet altijd zelf op kan lossen . Daarom zijn wij veel dank verschuldigd voor adviezen en andere hulp aan : Cees Aarts, Wim van Bergen, Wim de Boer, Wim Bosch, Boudewijn Biich, Ad Fransen, Frank Ligtvoet, Jan Jaap Heij, Harry G .M . Prick, Ewout en Eric Schikker, Suzanna de Sitter, Jan Willem Stas, Mieke van der Wal, Dick Welsing, Rein van der Wiel en Jon Winkels . Een aantal auteurs was met alleen bereid een hoofdstuk to schrijven, maar tevens behulpzaam bij het redactiewerk . De samensteller dankt daarvoor : Ad Hodinius, Atte Jongstra, Chris Will en in her bijzonder Geerte van de Groep .
i Voor een uitvoerige beschouwing hieromtrent zie : J.C . Brandt Cortius, Het poetisch pro-
gramma van Tachtig, Amsterdam
(1968)
z zie : C . Blotkamp, `Art criticism in De Nieuwe Gids', in : Simioulus v (1971) 3 Stuiveling geeft hiervoor in De Nieuwe Gids als geestelijk brandpunt (derde verbeterde druk, 1981) illustratief cijfermateriaal . q In navolging van Stuiveling (zie noot 3) ; zie ook : N .A. Donkersloot Beeld van Tachtig, Amsterdam / Brussel (1952) 5 Zie literatuuropgave letterkunde achterin het boek . 18
Fusien Bijl de Vroe en Chris Will
'Maar ik ben nog niets, er kan nog zooveel van me groeien'7 schilderkundige beweging in de jaren tachtig van de negentiende eeuw
Was er in de jaren tachtig van de vorige eeuw sprake van een Amsterdamse school? Wanneer kan men spreken van een school, van een groep kunstenaars, verbonden in een gemeenschappelijke deter? Heel algemeen kan men een aantal voorwaarden noemen, waaraan voldaan moet worden om van een `school' to kunnen spreken : - er moet een beweging plaatsvinden, beweging in de zin van verandering van stand van zaken, van meningen en opvattingen, en ook het streven daarnaar - een dergelijke beweging moet verbonden zijn aan een bepaalde tijdsduur ; dit kan een periode van maanden of soms jaren zijn - de tot de beweging behorende kunstenaars moeten aanwijsbaar onderling contact hebben, verenigd in bovengenoemd streven . Maar ook wanneer aan deze basisvoorwaarden is voldaan blijft her belangrijkste facet van een school : een in het werk terug to vinden gemeenschappelijke deter . Er moet overeenstemming zijn in her beginselprogramma van kunstenaars, en overeenstemming in de, door de kunstenaars bepaalde, verandering van stand van zaken . Dit is nu her probleem : is er op grond van laatstgenoemd facet sprake van een Amsterdamse school of niet?
De groep Uit de vakliteratuur over de jaren tachtig en negentig blijkt duidelijk de behoefte een nieuw ingegane periode van de beeldende kunst to signaleren, waarbij uitgegaan wordt van een groepsvorming van schilders . Zo omschrijft Marius de gehele generatie van omstreeks i 86o geboren kunstenaars als : 'reactie der Amsterdamse jongeren' ; anderen noemen deze periode die van de 'Amsterdammers van Allebe' (Plasschaert), `Mannen van '8o', `School van Allebe' (Knuttel), `Amsterdamse impressionisten - steeds impressionisme' (Hammacher), ofwel de 'Amsterdamse school' (Luns, Colmjon)? Dat er een beweging to constateren viel in de periode r 88o-r 89o, en dat er aanwijsbare contacten tussen een aantal kunstenaars bestonden, daar is men het over eens . Twee factoren die als bindend beschouwd worden, komen duidelijk in de benamingen naar voren : de eerste in de persoon van Allebe, de tweede - daar nauw mee samenhangend - in de plaats van handeling, namelijk Amsterdam . Dit in zi
tegenstelling tot de Haagse School, de `nieuwlichters' van de jaren zestig en zeventig, met een in de periode '8o reeds gevestigde reputatie . Maar de problemen beginnen bij her vaststellen van wie nu tot deze beweging behoorde . Zo worden de in Den Haag opgeleide Breitner en Isaac Israels als de schilders van Amsterdam en '8o bestempeld . Zeker, zij vestigden zich in Amsterdam en schreven zich beiden in bij de Rijks-Academie van Beeldende Kunsten onder Allebe . Maar zij deden dit pas in 1886, een jaar waarin de overige tot de beweging gerekende schilders de Academie al weer verlaten hadden . Met de overigen worden over her algemeen aangeduid : Derkinderen, Haverman, Karsen, Van Looy, Toorop, Van der Valk, Veth, en Witsen . Een aantal andere schilders, als bijvoorbeeld Voerman en Meiners, worden niet of nauwelijks genoemd .
De Amsterdamse Academie en August Allebe Alle bovengenoemde schilders waren woonachtig en werkzaam in Amsterdam . Ze waren alien gedurende langere of kortere tijd ingeschreven aan de Rijks-Academie, waaraan August Allebe was verbonden, vanaf 1870 als professor, vanaf 188o als hoogleraar-directeur . Hoezeer het om Allebe, en niet om de Academie als geheel ging, blijkt nit een brief d .d. zz juli 1885 van Verb, waarin deze zijn besluit de Academie to verlaten aan Allebe meedeelt : `[ . . .]Van de Academie to scheiden toch was met zoo'n heel moeielijke zaak, als her niet was dat dit ook met zich meedroeg zich to onttrekken aan Uwe leiding . Maar ik meen to mogen hopen dat U ook buiten Uw ambt nog wel een Nestor voor jeugdige dolenden zal willen blijven' . Dit is geen ijdele hoop gebleken . Niet alleen Verb, maar ook Witsen en Van Looy bleven contact houden met Allebe, lang nadat zij de Academie verlaten hadden . Her belang dat de nieuwe generatie schilders aan leermeester Allebe hechtten, verwoordden Verb en Derkinderen door hem respectievelijk als 'wegwijzer en zuiveraar in de Nederlandse schilderkunst' en 'her geweten van de moderne schilderkunst' to betitelen . Over her onderwijs schrijft Wally Moes : 'Zijn wijze van onderrichten was zeer belangwekkend . Er was iets in dat prikkelde om zich tot het uiterste in to spannen . Zijn correcties waren een lust voor het oog . Met zwier zette de zekere hand de stoute lijnen ineens neer, zonder zoeken, tasten of aarzelen en zij stonden in grote zuiverheid[ . . .] Allebe leerde ons niet haastig to grijpen naar een misschien onbereikbaar ideaal, maar dwong ons met geduld en deemoed bij her begin to beginnen en niets onbelangrijk to achten . Hij leidde zijn jongeren in tot de harde school waar men voor alles leert to onderzoeken en met zichzelf to kampen . Hij deed war de ideate meester behoort to doen, hij sterkte en beschaafde leerlingen .' Allebe legde de nadruk op bet onder de knie krijgen van de grondbeginselen der techniek, omdat hij her gevaar inzag van bet schijnbaar gemakkelijke impressionistische schilderen . Zo prijst de criticus A .C . Loffelt Breitners 'ruimen genialen blik op groepeering en beweging', voorspelt hem een grote toekomst, maar raadt hem wet aan `de juistheid der teekening niet to veronachtzamen' . Wellicht zocht Breitner hierom, vanwege een onzekerheid over zijn technisch kunnen, ook zijn hell bij Allebe aan de Rijks-Academie to Amsterdam . Z2
`De Teekenklas der Rijksacademie', door Jacobus van Looy (dubbele tekening z .j . ; part . coll .)
Verscheidenheid Ook al zijn de lessen van Allebe en her woonachtig zijn to Amsterdam belangrijk geweest voor de vorming van de schilders in de jaren tachtig van de vorige eeuw, deze factoren leiden met tot een duidelijke herkenbaarheid van de schilders als groep . Zowel de wijze van schilderen als de gekozen onderwerpen vertonen een grote verscheidenheid bij bovengenoemde kunstenaars . Als illustratie mogen dienen de drie portretten die gemaakt zijn van H .G . Samson 3 , een arts die zich bewoog in de Amsterdamse kring van schilders, schrijvers en in kunst geinteresseerden . Zijn in de loop der jaren bijeengebrachte kunstcollectie bevatte onder meer de eerste tot en met de negende jaargang van de Portefeuille van de Nederlandsche Etsclub (1886-1895), benevens werken van tijdgenoten als Bauer, Breitner, Dijsselhof, Isaac Israels, Karsen, Veth en Witsen . Behalve door Veth is Henri Samson geschilderd door Israels en Breitner . De laatste twee portretten vertonen belangrijke verschillen met dat van Veth . In tegenstelling tot diens strakke, streng geschilderde portret, met hier en daar sterk lineaire accenten, zijn die van de beide impressionisten met rake, losse penseelstreken in brede toetsen opgezet, spontaan, vlot, milder van expressie . Zij waren her resultaat van een weddenschap : de vertolking van Veth was met naar de zin van Breitner en Israels; zij besloten to proberen het beter to doen . En met alleen zijn in het werk van deze drie schilders weinig overeenkomsten aan to tonen . Hoe valt het werk van Derkinderen met dat van Van Looy to rij men, hoe past Toorop in hetzelfde rijtje als Haverman? Uit het bovenstaande kan men concluderen dat er door de schilders, werkzaam in Amsterdam en in meerdere of mindere mate gevormd door A1166, in de periode 188o-1890 een andere weg werd ingegaan dan die van de dan erkende en gewaardeerde Haagse School . Maar de vraag of men nu kan spreken van een Amsterdamse school, of er nu door een groep schilders gewerkt werd aan een eensgezind en duidelijk ideaal, blijft onbeantwoord . 23
H .G . Samson, door Isaac Israels H .G . Samson, door Jan Veth
(1893/94)
(1893)
De kunstkritiek in De Nieuwe Gids Over het algemeen wordt in de literatuur over de periode van '8o bet idee van een school, van groepsvorming, alleen positief benaderd : waar wilde men naar toe? Interessant is het ook de negatieve kant to bekijken : waar wilde men van af? Want zou dit aanwijsbaar zijn, dan wordt bet belang, aan deze periode gehecht, begrijpelijk . Immers, voor men tot jets nieuws kan komen, wat dat ook worden zal, moet men zich eerst terdege los maken van bet oude . De gemeenschappelijke deler wordt dan bet breken met de tot dan toe heersende kunstnormen en -vormen, los van een duidelijk idee van waar men naar toe wil . Dit breken met de tot dan toe heersende kunstnormen is duidelijk waar to nemen in de ontwikkeling van de kunstkritiek . In de prospectus voor De Nieuwe Gids schrijft Frank van der Goes : `De redactie van De Nieuwe Gids stelt zich in de eerste plaats voor, hare beginselen van aesthetische en historische kritiek to ontwikkelen[ . . .1', beginselen, welke volgens de prospectus zo verschillend zouden zijn van die van de oudere generatie dat die alleen al de oprichting van een nieuw tijdschrift billijkten . De schilders die als critici meewerkten waren Jan Veth, Willem Witsen, Maurits van der Valk, Ed Karsen en Rick Roland Holst, alsmede een groot aantal andere leerlingen en oud-leerlingen van de Rijks-Academie to Amsterdam, die misschien niet hebben bijgedragen aan bet tijdschrift, maar die actief betrokken waren in de doorbraak van nieuwe ideeen wat betreft kunst en kunstkritiek : Jacobus van Looy, Jan Haverman, Antoon Derkinderen, George Breitner, Jan Toorop, Isaac Israels, Etha Fles en Saar de Swart . De nieuwe generatie kunstkritici van De Nieuwe Gids wees bet kritiseren aan de hand van geschematiseerde kunsttheorie af, in tegenstelling tot de oudere generatie (bijvoorbeeld Vosmaer en Alberdingk Thijm) . Zoals men met kan leren een z4
H .G . Samson, door G .H . Breitner (1893)
Zelfportret (11887), door Jan Pieter Veth (Dordrechts Mus .)
kunstenaar to zijn, zo kan men niet leren kunst to begrijpen, als her gevoel ervoor ontbreekt . Deze benadering van kunst hield in dat elk kunstwerk zuiver en alleen beoordeeld kon worden op zijn individuele verdiensten . Niet langer bestond de kunstkritiek uit het toetsen van een kunstwerk aan inhoud of regels, het onderwerp was met langer belangrijker dan de stijl . Het werd meer een gevoelsmatige dan een theoretische aangelegenheid. Derhalve konden alleen kunstenaars - op grond van hun eigen ervaringen - de gevoelens en middelen van expressie van andere kunstenaars naar waarde beoordelen 4
Verenigingen Men mag aannemen dat de houding van de schilders ten opzichte van kunstnormen dezelfde was als die ten opzichte van de kunstvormen . Belangrijk zijn de innerlijke impulsen, de individuele expressies . 'Geen enkele theorie of opvatting doet terzake, her gaat erom of 't werk gevoeld, persoonlijk gevoeld, persoonlijk weergegeven is,' zo schrijft Witsen onder her pseudoniem W .J . van Westervoorden in 11887 in De Nieuwe Gids . Als dit een gemeenschappelijke deler zou zijn, dan is het duidelijk dat noch eenheid in wijze van schilderen noch in de keuze van onderwerpen to vinden is bij bovengenoemde schilders . Zo zou men kunnen spreken van een 'negatieve' school, met to definieren naar een gemeenschappelijk doel, terug to vinden in hun werk, maar naar een gemeenschappelijk afzetten tegen de oude en gevestigde orde in de kunst . Dit zich afzetten tegen oude waarden zonder nieuwe to formuleren bracht grote onzekerheid met zich mee . De schilders werkten in een zichzelf opgelegd vacuum, 25
met als enig houvast de wetenschap niet als enige voor dit vacuum gekozen to hebben . Hoe belangrijk de contacten tussen de nieuwe generatie van kunstenaars waren, weerspiegelt zich in de in deze periode sterke drang naar vorming van groepen en verenigingen, in het elkaar opzoeken in openbare en besloten ontmoetingsplaatsen 5 , in her grote aantal correspondenties uit deze tijd, in de oprichting van nieuwe, voor en door de nieuwe generatie geschreven periodieken, en wellicht ook doordat al gevestigde kunstenaars als Breitner en Israels weer lessen nemen aan de Rijks-Academie . Zo werden in de jaren 1880-1890 de hieronder genoemde verenigingen opgericht, waarbij uit de doelstellingen her vaak op intellectuele wijze zoeken naar nieuwe waarden blijkt . Over het ontstaan van de kunstenaarsvereniging Sint Lucas schrijft Veth : 'Toen in october 188o her nieuwe leerjaar aan de Rijks-Academie van Beeldende Kunsten inging, openbaarde zich al spoedig onder de jongelui een streven, dat daar tevoren vreemd of tenminste onuitgesproken was gebleven . Men gevoelde behoefte aan gemeenschappelijk samenwerken, aan ontwikkeling door wrijving van gedachten .' In 1881 werd de letterkundige vereniging Flanor opgericht met als doel her beoefenen van fraaie letteren, haar bloei to bevorderen en het houden van gedachtenwisselingen op dit terrein evenals op andere terreinen van wetenschap en kunst . Zo werden niet alleen literatoren, maar ook schilders lid van deze vereniging . En Flanor werkte in zekere zin mee aan de voorbereiding van De Nieuwe Gids . Immers, Flanor bracht jonge geinteresseerde mensen bij elkaar en tijdens napraten na de bijeenkomsten in een of ander Amsterdams koffiehuis kwamen duidelijk ideeen naar voren, die bijdroegen tot her ontstaan van dit tijdschrift . Zoals Maurits Mendes da Costa schrijft : `Onzin ware het to beweren dat De Nieuwe Gids uit Flanor is voortgesproten ; evenwel geloof ik stellig en vast dat, wanneer Flanor nooit had bestaan, de Nieuwe Gids wet ooit zou zijn opgericht, maar zeker niet reeds in 1885' . Aan de oprichting van de Nederlandsche Etsclub lag behalve het stimuleren van de Etskunst en een drang tot manifestatie ook de wil tot her houden van kunstbeschouwingen betreffende het etsen ten grondslag . Deze kunstbeschouwingen echter zijn al snel afgeschaft . Veth schrijft op 14 november 1885 : `De kunstbeschouwingen lij ken ons bij nader inzien onpractisch daar de leeden zoowel werkende als kunstlievende veel to veel verdeeld zijn' . Hoewel ook bij de jonge etsers geen duidelijke overeenstemming was hoe de etskunst to ontwikkelen, zijn zij het eens over de noodzaak de oude toepassing van de etskunst, namelijk als reproduktietechniek, los to laten . `In onzen tijd, waarin men zulke volmaakte reproducties van schilderijen kan bekomen als de Braunfotografieen, heeft een vlijtige, maar zoodanig geestelooze, zoozeer koude, qua kleur gemankeerde ets, o .i . geen reden van bestaan', zo schrijft Veth in De Nieuwe Gids . De oprichting van de Etsclub betekende een pleidooi voor de nieuwe etskunst, en dit pleit was niet makkelijk gewonnen, blijkens kritieken door Vosmaer en Stang in de Spectator (1887) : `Doch om hunne mindere bekwaamheid to verbloemen zoeken de nieuwe etsers de lijnen in het algemeen to vermijden, en zoo wordt de nieuwere ets meer een prent van schraap- of zwarte kunst, dan een ets' . z6
Deze georganiseerde en ongeorganiseerde contacten tussen de generatie van de in de jaren tachtig werkende kunstenaars vormden een stabiliserend element in een tamelijk onzeker geworden wereld . Tevens was er een inhoudelijk houvast dat her artistieke risico war verkleinde, maar dat tegelijkertijd meer stimulansen en communicatie mogelijk maakte . Ondanks dit opzoeken van elkaar bleven echter de innerlijke impulsen en individuele expressies de boventoon voeren .
De Schilderkundige Beweging Resumerend kan men zeggen dat er in de jaren tachtig sprake was van een streven naar verandering van zaken, meningen en opvattingen - waarbij een onderscheid gemaakt moet worden tussen 'negatieve', 'neutrale' en `positief bindende factoren - die tot deze beweging leidde . Negatief verbonden waren de kunstenaars in her zich afzetten tegen oude kunstnormen en -vormen ; neutraal verbonden waren zij in de gemeenschappelijke achtergrond, hun woven en werken in Amsterdam en hun lessen van Allebe aan de Rijks-Academie . Over her positief bindende element, her in her werk van de nieuwe generatie terug to vinden beginsel, zegt Huizinga in Leven en Werk van Jan Veth (1917) : `In her felle verzet der eerste vernieuwers tegen onbeduidende wetenschappelijkheid en nuchtere huisbakkenheid stak een heilige hartstocht en hooge bezieling en ook een weinig schooljongensachtigheid . Zij hadden een andere wereld ontdekt, die van de schoonheid nit to naderen scheen . Nu zagen zij de schoonheid en niet meer dan de schoonheid' . Dit zeer subjectieve uitgangspunt komt ook duidelijk naar voren in de ontwikkelingen van de kunstkritiek, die naar de nieuwe ideeen niet langer gebaseerd mocht worden op analytisch getheoretiseer, maar alleen 'impressies van een impressie' konden zijn, geuit door een kunstenaar die begrip en gevoel had voor her vak . Wanneer dit nu de elementen zijn op grond waarvan men spreken kan van een Amsterdamse school, dan zal de onmogelijkheid een aantal schilders naar hun werk bij die school in to delen duidelijk zijn . Immers, geen duidelijker doelstelling werd geformuleerd waaraan een werk moest beantwoorden, dan dat het gevoeld, persoonlijk gevoeld en weergegeven moest zijn . Deze subjectiviteit verklaart ook her steeds weer terugkerende probleem in de literatuur over deze periode . Enerzijds de behoefte de periode als een beweging to benoemen, anderzijds de onmogelijkheid duidelijk to bepalen wie bier wel toe behoorde en wie niet . De eenheid in beginsel is to vinden in de oorzaak van de beweging, maar niet in de gevolgen daarvan, in her werk waartoe dit beginsel leidde . De breuk met de vorige generatie was ook met absoluut . leder die zich afzette tegen her idee dat in de schilderkunst theorie en onderwerpkeuze belangrijker waren dan her schilderij zelf, ieder die her zeer individualistische estheticisme van de nieuwe generatie aanhing, ondervond waardering van de nieuwlichters . Aan de hand van dit `afzetten tegen' en 'openstaan voor' kan bepaald worden wie nu bij de beweging hoorde, niet op grond van her werk, maar vanuit de ideeen van de kunstenaars . De hieronder volgende tabel laat zien wie lid waren van de 27
u
O
O
V v 3
OA C
v'>
v
N V
b y 3
.-
1
a
w
.
~ U . C
a 'u
H
i
v
1871-75
N. van der Waay
1871-77
E .S . Witkamp
1855 - 1936 1854-1897
1875/83
Mw .Th . Schwarze
1851-1918
1874-78/ H .J . Haverman
F j
c
z v
Q
3 w
cam,
y
o
b
V
-V
4
a z
o
e
C
N
C
en ;Y
-°
+ +
1857-1928
+(5)
+
+
1881-86 1876-78/ Mw . W .W . Moes
1856-1918
+
1880-84 1876-77
W .B . Tholen
1860-1931
1876-83
P. Meiners
1857-1903
+ 188o-8z
+
+
1876-79/ A.G .A . van Rappard 1858-18gz 1886-88 1876-80/ J . Voerman
1 857 -1 94 1
1881-83 1876-84
W .A . Witsen
186o-19z3
1880-84
+(4)
1876-81 1877-84
J .C . Braakensiek J . van Looy
1858-1940 1855-1930
1880-81 1880-84
+(16)
1878-84
M .W . van der Valk
1880-84
1878-85
J .E . Karsen
1 857 -1 935 186o-1941
1880-83
1879-87
.J Gras A .le
1864-1915
1881-?
188o-8z 1880-85
J .T. Toorop°` J .P. Verb
1858-19z8 1864-1925
188o-8z 1881-84
1859-1925
188o-8z/ 1884 1882-84
188o-8z/ A.J . Derkinderen' 1884-85 188o-84
G .G . Muller
1861-1929
1881-83
Mw . G .H . Marius
1881-84
Mw . M .T .J . Fles
18 54 -1 9 1 9 1857-1948
1882-83
Mw . S . Robertson
1855-1922
1882-86
Mw . A .C . Vis
1863-
1883-85
Mw . A .D . Dirks
1863-1928
1883-88/ F . Hart Nibbrig
1866-1915
+(6)
+
+
2 en 3
+
+
1
+
+
1
+
+
en 3
+ +
+ +
+
+
?
+
+(z6)
1883-?
1889-90 1883-88
H .M . Krabbe
1868-1931
1885-9o
R.N . Roland Holst*
1868-1938
1886-87
G .H . Breitner
1857-1923
+
1886-87
1 .Israels
1865 - 1934
?
manifesteerden zich vooral na 1890 i = kunstkritiek ; z = proza ; 3 = poezie . Z8
1
+
verenigingen, waarin de nieuwe generatie elkaar opzocht, alsook welke kunstenaars als leerling ingeschreven waren aan de Rijks-Academie van Allebe . Vanuit deze gegevens lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat her zwaartepunt van de schilderkundige beweging lag bij Witsen, Van Looy, Van der Valk, Karsen en Veth, dat zij de vertolkers waren van de nieuwe ideeen over kunst in de jaren tachtig van de vorige eeuw . War Breitner en Israels betreft (in de literatuur meestal als grondleggers van de beweging genoemd) : hun werk sloot aan bij de nieuwe kunstopvattingen . Zij waren echter geenszins grondleggers van dat nieuwe streven naar verandering . De in het begin genoemde algemene voorwaarden om to kunnen spreken van een schilderkundige school zijn van toepassing op de jaren tachtig : het streven naar verandering, gebonden aan een bepaalde tijdsduur, in onderling contact tussen de vernieuwers . Het belangrijkste facet, de in her werk terug to vinden gemeenschappelijke deter, ontbreekt echter, waardoor er verwarring ontstaat wanneer men deze periode als `school' wil betitelen . Het veel minder absoluut klinkende 'beweging' lijkt dan ook beter op zijn plaats . Een volgehouden estheticisme vervalt buitengewoon licht tot conventie en retoriek, stelt Huizinga . De verdeeldheid in de jaren tachtig over de vraag waartoe de `De uitvaart van de Nederlandsche Etsclub', door Marius Bauer (in : De Kroniek van r9 januari r896) .Achter de lijkbaar met de fles etswater wandelen de belangrijkste leden van de club . Onder hen o .a . Therese Schwartze, Etha Fles en Wally Moes (in bet rijtuig), Haverman (de kale man links), Marius Bauer (met de bundel `schuld' in de hand), Toorop (met de witte cape), Van der Maarel (tussen hen in met de hand aan de hoed), Zilcken (met de krans 'bestuur') en Verb (met de lijkrede in de hand) .
2.9
nieuwe ideeen moeten leiden - op dat moment nog een reden waarom men dit tijdperk als 'beweging' betitelt - is tegelijkertijd de oorzaak van het uiteenvallen van die beweging . De grondslag ervan droeg het element van eindigheid in zich . Elke kunstenaar vond in de loop van de jaren tachtig weer een plaats in een nieuw gevestigde orde in de jaren negentig . Elk trad, zich een eigen weg kiezend, uit dat zelf opgelegde vacuum . Her zich afzetten tegen oude waarden impliceert het zoeken naar nieuwe, die - eenmaal gevonden - even hartstochtelijk aangehangen worden als men zich tegen de oude afzette . Zo verviel ook de behoefte zich verbonden to weten in kunstenaarsverenigingen, immers : aan de onzekerheid was een eind gekomen . Witsen, Veth en Van Looy verlaten in 1884 Sint Lucas, naar aanleiding van onenigheden met de andere leden . Verb schrijft hierover in de notulen : 'Zooals in her begin van dit verslag werd aangetoond, werd uit behoefte aan ontwikkeling, aan wrijving van gedachten onderling St .Lucas geboren . Nooit kan bet doel zijn om een gezellig gezelschap to vormen, dat op bepaalde avonden bijeenkwam, om to causeeren over zaken van geen belang . St.Lucas blijve voornamelijk op intellectueel gebied werkzaam,[ . . .]' Flanor ging geleidelijk ter ziele na de oprichting van De Nieuwe Gids. Rond 1890 kwam ook een einde aan de bloeitijd van de kunstkritiek in De Nieuwe Gids . Witsen en Van der Valk leverden in 1888 hun laatste bijdragen, Veth schreef vanaf 189o onder eigen naam . De Etsclub tenslotte werd in 1889 opgeheven . Witsen, Van Looy en Van der Valk hadden in 1884 de Academie verlaten ; Karsen en Veth volgden in 1885 . En hoewel Amsterdam een belangrijke plaats bleef om elkaar to ontmoeten en op de hoogte to blijven, voelde men niet meer de noodzaak er ook to wonen . De jaren tachtig-negentig zijn voor de Nederlandse kunst in bet algemeen van zeer groot belang geweest . Rond 1890 ontstond er een behoefte aan meer stijl en stelGeorge Breitner en Maurits van der Valk (foto : J . Jessurun de Mesquita, coil . mevr . L. van der Valk-Gerretsen, Laren)
30
ligheid, aan een duidelijke richting, voor een groot deel berustend op de reactie tegen her overmatig individualisme der eerste Tachtigers . Maar juist dankzij dit zelfgekozen individualistische niemandsland, waarin alleen de zeer subjectieve schoonheid in de schilderkunst gezocht werd, kregen de kunstenaars de mogelijkheid nieuwe richtingen to zoeken om uiteindelijk nieuwe idealen to kunnen formuleren . Her belang van de schilderkundige beweging van Tachtig moet dan ook gezocht worden - niet zozeer in het werk van de hierboven als voortrekkers van de beweging beschouwde schilders - als wel in her door die schilders zelf verkozen vacuum, in her zoeken naar nieuwe idealen . Dit vacuum gaf de generatie van Tachtig en degenen die na hen kwamen, de ruimte zich to ontwikkelen in de richting die uit henzelf voortkwam, ongehinderd door oude kunstnormen en -vormen .
De schilders bij Sint Lucas en Flanor
7
Sint Lucas Gezeten op de harde vloer van de kamer van Piet Meiners en Frederic Nachtweh, onder her genot van een pijp en een glas cognac, smeden tien leerlingen van de Rijks-Academie plannen voor een kunstenaarsvereniging voor studenten van de Amsterdamse Academie . De jonge schilders vonden nauwelijks aansluiting bij de gevestigde kunstenaarssocieteit Arti Amicitiae . De bekendste van de oprichters op die eerste bijeenkomst zijn Derkinderen, Van Looy, Van der Valk en Witsen . Her gezelschap wordt in december aangevuld met Karsen en Toorop . De jongste leerling van de Rijks-Academie, de zestienjarige Veth wordt pas in maart 18 81 lid van de vereniging en vervult vanaf dan tot februari 1884 de functie van secretaris . Het doel van Sint Lucas is her bevorderen van `de onderlinge ontwikkeling en vriendschappelijke omgang' . Tijdens de wekelijkse bijeenkomsten vinden discussies plaats, er worden lezingen gehouden en kunstbeschouwingen gegeven met behulp van foto's, etsen en gipsafgietsels . Opmerkelijk is dat met alleen aandacht wordt besteed aan beeldende kunst maar ook aan literatuur, geschiedenis en muziek . Een van de eerste bijeenkomsten bijvoorbeeld is een door Witsen en enkele gasten georganiseerde muziekavond waar men werken van Bach, Beethoven en Chopin ten gehore brengt . Overigens was Witsen op deze manier ook al actief geweest bij een ander cultureel gezelschap, M(ichel) A(ngelo) B(uonarotti) 8 , waar hij in de jaren 1879-1881 concerteerde . MAB had ongeveer dezelfde doelstelling als Sint Lucas, met then verstande dat er ook nog aandacht aan wetenschap werd besteed . Vooral de Academie-leerling Nicolaas van der Waay was er erg actief ; Van Looy, Voerman en Aletrino gaven ieder eenmaal acte de presence bij MAB . Bij Sint Lucas wordt jaarlijks een feest georganiseerd, gewijd aan de nagedachtenis van een zeventiende-eeuwse Hollandse meester (bijvoorbeeld Van der Helst in oktober 1881 en Frans Hals in 1882) . Zo'n feestdag bestond uit een lezing, een tentoonstelling, her plaatsen van een lauwerkrans en een kunstenaarsmaaltijd . In 31
1881 werd er een `Rembrandtfeest' gevierd, op 15 juli . Feestredenaar was prof. Alberdingk Thijm . De notulen melden dat `de zon van den i 6e juli moest verschijnen om de feestvreugde to zien bedaren' en er is sprake van een rekening van vijftien gulden 'voor het beschadigen van bet biljart, het breken van 4 fijne wijnglazen en het veroorzaken van defecte stoelen' . In september 188z verlaten Derkinderen en Toorop Amsterdam om in Brussel verder to studeren . Toorop keert pas in i 89o in Nederland terug en Derkinderen sluit zijn studie aan de Amsterdamse Academie of met het cursusjaar 1884/85 . Als nieuw lid van Sint Lucas dient zich in mei 188z de academie-leerling G .G . Muller aan . Gerard Muller zal als schakel fungeren tussen enkele kunstenaars van Sint Lucas en de letterkundigen van de vereniging Flanor .
Flanor Op initiatief van Van der Goes, Mendes da Costa en H .C . Muller (broer van Gerard Muller) komen op 14 juni 1881 enkele belangstellenden bijeen om to vergaderen over de oprichting van een 'literaire club' . De drie initiatiefnemers zijn van mening dat het de toonaangevende schrijvers van die tijd aan echt talent ontbreekt. Ze constateren dat de niet van talent ontblote jongeren er zelden of nooit in slagen een klankbord voor hun literaire produkten to vinden, zomin als voor hun kritische beschouwingen, omdat de bestaande letterkundige tijdschriften voor hen meestal niet toegankelijk zijn . Zij willen een vereniging waar men gelegenheid zal hebben om van gedachten to wisselen over literatuur en andere takken van wetenschap of kunst . De schilder Gerard Muller wordt op z9 november 1881 lid van Flanor ; hij houdt verschillende lezingen over beeldende kunst en geeft een aantal kunstbeschouwingen met behulp van `photografieen' . Op 30 januari 1883 introduceert Muller zijn medeleerling Van Looy (op dat moment voorzitter van Sint Lucas) . Hij wordt lid van Flanor en geeft in juni de eerste van een reeks kunstbeschouwingen . In november 1883 leest hij na het geven van een kunstbeschouwing twee sprookjes van eigen hand voor, zijn eerste proeve van literatuur . Op zijn beurt introduceerde Van Looy enkele andere schilders op Flanor : Haverman (mei '83), Witsen en Veth (november '83) . Zo treedt op z9 januari 'Willem Witsen op de voorgrond met een aantal fraaie Fransche etsen, van moderne onderwijzers [sic], die hij met vaardige hand doet rondgaan en met toelichtende gebaren en woorden voorziet. Zijn moeite wordt ruim beloond door den bijval waarmede een en ander wordt begroet .' Tot in 1883 vermelden de notulen regelmatig lezingen over kunst en kunstbeschouwingen, die meestal volgden na de literaire bijdragen om de avond to vullen . De rol van de beeldende kunst in de kring van Flanor is niet erg groot geweest, hoewel alle bijdragen veel waardering oogstten van de Flanor-leden . In 188z treedt Muller als enig beeldend-kunstenaarslid van Flanor op de voorgrond, in 1883 is het Van Looy die de meeste kunstbijdragen levert . Hun belangstelling gaat voornamelijk nit naar de zeventiende-eeuwse Nederlandse schilderkunst, Duitse romantici, moderne Franse schilderkunst en de in het buitenland in de belangstel3z
ling staande etskunst . Van Looy levert tevens literaire bijdragen . Opvallend is de minieme rol van Veth in bet gezelschap, een rol die vergelijkbaar is met die van Willem Kloos ; beiden hebben nauwelijks of geen bijdrage geleverd, maar na 1885 zijn zij zeer aktief in her culturele leven rondom De Nieuwe Gids . Frans Erens vertelt over Flanor : Tit het heen en weer vlottend gezelschap, dat bij [cafe] Willemsen bij elkaar kwam, scheidden zich langzamerhand die elementen af, die de grondslagen zouden leggen der nieuwere Hollandsche literatuur . Intusschen waren de schilders der Haagsche school, de Marissen, Mauve en anderen bezig hun stemmingskunst tot uiting to brengen . In den zomer van 1885 verliep her gezelschap van Willemsen, her samenzijn begon to ontaarden in fuif-partijen . De serieuze elementen vonden elkaar terug in Flanor, een literair gezelschap, dat door Van Leeuwen, den lateren professor in her Grieksch en M .B . Mendes da Costa, de bekende specialiteit in de Homerische quaestie, werd opgericht . Leden waren de toneelspeler Jan C . de Vos, die zich zeer had beijverd voor die oprichting, zijn vriend Willem Paap, student in de Rechten . Zelfs Mr . van Loghem was lid van Flanor. Dit was in zoover opmerkingswaard, omdat hij onder bet pseudoniem Fiore della Neve gedichten uitgaf en in zijn richting niet ver van de gewone domineespoezie afstond . Ook werden lid Kloos, Verwey, de dichter en latere advocaat H . Cosman, Van der Goes, Hein Boeken, Charles van Deventer, Van Deyssel, de ingenieur Roodenburch, Van Looy, Jan Veth, beiden leerlingen der rijksacademie, Frederik van Eeden, die president werd na Van Leeuwen, Albert Sinclair de Rochemont, medewerker van her weekblad De Amsterdammer . Ik werd door Van Deyssel in het gezelschap binnengebracht en Aletrino door Van Eeden .' (Uit : Verviogen jaren ; 1 958) Het belang van Flanor voor de schilders is dat hier de eerste contacten werden gelegd met jonge literatoren van dezelfde generatie, dat enkele schilders werden 33
gestimuleerd om zelf literatuur to gaan bedrijven en dat zij met kritische zin over literatuur en kunst leerden spreken .
Literatuur In 1883 besluit men op Sint Lucas - onder voorzitterschap van Van Looy - de kunstbeschouwingen of to wisselen met meer aandacht voor de Literatuur . Zo leest Van der Valk vertalingen voor, Veth spreekt over Faust in de beeldende kunst en Witsen over Goethes Werther. In her jaarverslag van Sint Lucas juicht secretaris Veth twee voordrachten van Van Looy toe, waarin deze uit Gedichten van Jacques Perk voorlas en Kloos' inleiding bij deze verzen behandelde . Frederik van Eeden wordt in november 1883 gehuldigd bij de premiere van zijn blijspel Het Sonnet . In opdracht van Sint Lucas schrijft Van Eeden het blijspel Frans Hals voor het Sint Lucasfeest van z februari 1884 . Onder andere Witsen en Veth spelen, samen met Van Looy in de hoofdrol, een succesvol stuk . Kort na dit feest verlaten Witsen, Veth en Van Looy Sint Lucas vanwege onenigheden met de andere leden . Voor de oprichters waren de intellectuele bezigheden van de vereniging her hoogste goed en niet her gezellig samenzijn zoals veel van de nieuwe academieleerlingen wensten . Veth beschrijft de problemen als volgt : `In den boezem schuilt een geschil . In den laatsten tijd hebben eenige later toegetreden leden van Sint Lucas een voorstelling gemaakt, die zoowel met de bepaling van de statuten, als met de bedoelingen der oprichters in strijd is . [ . . .] Nooit kon het doel zijn om een gezellig gezelschap to vormen [ . . .] Sint Lucas blijve voornamelijk op intellectueel gebied werkzaam .' De betekenis van de beide culturele verenigingen Flanor en Sint Lucas voor de schilders in de beweging van Tachtig is verschillend . De rol van de schilders in her voornamelijk literaire gezelschap Flanor was van bijkomstige aard ; her accent lag daar op de klassieke en eigentijdse literatuur en op toneel . In hun eigen vereniging Sint Lucas is het opvallend dat zij een brede culturele belangstelling ten toon spreiden ; met alleen de moderne Franse en de zeventiende-eeuwse Hollandse schilderkunst worden bestudeerd, maar er wordt ook ruim aandacht besteed aan muziek, toneel en letterkunde, en er wordt zelfs een pleidooi gehouden voor de moderne literatuur van de jongeren . Doordat de meest actieve jonge schilders voldeden aan de oorspronkelijke doelstelling van Sint Lucas : samenwerking en ontwikkeling door wrijving van gedachten, hebben de tamelijk frequente discussies op de verenigingsavonden hun uitwerking niet gemist op her functioneren van deze schilders als medewerkers aan het tijdschrift voor de generatie van Tachtig, De Nieu-
we Gids . In de tweede aflevering van her tijdschrift (december 1885), debuteerden Veth en Van Looy als dichter onder pseudoniem van twee Hollandse meesters, als Henric van Gooyen en A . Brouwer. Kort daarop volgt Van Looys debuut als prozaschrijver van impressionistisch getinte schetsen (in 1889 gebundeld in Proza) . Van Looy, die als schrijver snel ruime bekendheid verwierf, voelde zich desondanks op de eerste plaats schilder . Hij omschreef zichzelf als 'schilder van huis uit, schrijver door toevallige omstandigheden' .
34
Een andere waardevolle bijdrage van de schilders aan De Nieuwe Gids vormden de kunstkritieken . De eerste kritiek werd geleverd door Veth in het tweede nummer, december 1885 . In augustus 1886, her laatste nummer van de eerste jaargang, publiceert Witsen zijn eerste artikel . Van der Valk, die reeds in 1883 de kunst op de Wereldtentoonstelling in De Amsterdammer recenseerde in een reeks van zeven artikelen onder pseudoniem van J . Stemming, schrijft vanaf april 1887 voor De Nieuwe Gids, onder dezelfde schuilnaam . Dit drietal, met Verb als aanvoerder, zou gedurende enkele jaren her gezicht van de kunstkritiek in De Nieuwe Gids bepalen . Later leveren ook Karsen en Roland Hoist een incidentele bijdrage . De kunstcritici van her nieuwe tijdschrift richtten zich fel tegen her dilettantisme van de oudere generatie critici, die voornamelijk uit literatoren bestond . Zij namen her op voor de nieuwste ontwikkelingen in de kunst waarover hun oude leermeester Alberdingk Thijm zich sceptisch had uitgelaten : de Haagsche School, Barbizon en her impressionisme .
i Jan Veth in een brief aan Anna Dirks (13 februari 1886) z G .H . Marius, De Hollandsche Schilderkunst in de negentiende eeuw, s .l . (19zo') A . Plasschaert, Hollandsche Schilderkunst, Amsterdam (1923) G. Knuttel, De Nederlandsche schilderkunst van Van Eyck tot Van Gogh, Amsterdam (1938)
A .M. Hammacher, Amsterdamsche impressionisten en hun kring, Amsterdam (1941) H . Luns, Holland schildert, Amsterdam, s .d . G . Colmjon, Beweging van Tachtig, een cultuurhistorische verkenning in de 19de eeuw, Utrecht-Antwerpen (1963 2 ) 3 H .G . Samson, arts to Amsterdam, die zich bijzonder heeft ingespannen om Willem Kloos to behoeden voor de ondergang, veroorzaakt door alcohol . Samson was lid van Flanor. 4 Carel Blotkamp, `Art criticism in de Nieuwe Gids', pag . 123 e .v ., Simiolus, quarterly Journal for the History of Art, Offprint from Volume v (1971) 5 Met openbare ontmoetingsplaatsen worden bedoeld de cafes als bijvoorbeeld Mast, De Poort van Cleef ; bij besloten ontmoetingsplaatsen valt to denken aan ateliers van kunstenaars, bijvoorbeeld aan dat van Witsen aan her Oosterpark . Een rol speelde ook het buitenhuis van de ouders van Witsen, Ewijkshoeve, mede belangrijk geweest voor de oprichting van de Nederlandsche Etsclub (over Ewijkshoeve zie : Rein v .d . Wiel, Ewijkshoeve, de tuin der Tachtigers, (1985)
Gegevens afkomstig uit her archief van de Rijksacademie van Beeldende Kunsten, NoordHollands Archief Haarlem . 7 Gegevens afkomstig uit de archieven van Flanor, ondergebracht in de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam, en Sint Lucas, Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie to Den Haag. 8 Her archief van MAB bevindt zich in her Amsterdamse Gemeentearchief . 6
35
Een sonnettist Dat laat zich drijven op een zee van rijmen (Liefst voorgewend naief, gekunsteld mank) ; Weet zelf niet of en waar hij landen zal . Nauw stoot bij 't eind der stootende terzinen Zijn schip aan wal of daadlijk wordt Columbus Verwelkomd door wat andere Columbi, Als hij daar droomende aangespoeld . Gejuich En vlag-gezwaai!Maar de arme poezie Doet elke vreugdekreet pijn . Zij kent to goed Den naam der nieuw ontdekte, vreemde wereld . . . -'Nirwana', zucht zij moedloos, overjubeld . Florentijn [= W .C . Capell in : De Nederlandsche Spectator (1890, 20 september)
'Kortom, ik hield mij vast overtuigd, dat ik, al was er dan ook geen wereldgenie uit mij gegroeid, toch mijn eigen plaatsje zou kunnen eischen in de nederlandsche dichterenrij .' Willem Kloos, Nieuwere Literatuurgeschiedenis I, p . 111
Leo Samama
Over onverschillige dingen en ziels-muziek muziek ten tijde van de Tachtigers
Wie de eerste negen jaargangen van De Nieuwe Gids doorbladert, zal her onmiddellijk opvallen : er staan in dit verder zo veelzijdige en lezenswaardige tweemaandelijkse orgaan slechts drie artikelen over muziek, alle drie van de hand van de componist en classicus Alphons Diepenbrock . In her aprilnummer van 1891 schreef Diepenbrock een kritisch herdenkingsartikel over Johannes Verhulst, in her decembernummer van dat jaar volgde her eerste deel van 'Melodie en gedachte of De muziek in de intellectueele evolutie', hetgeen in de derde en zesde aflevering van de zevende jaargang werd voortgezet en afgerond . Diepenbrocks laatste bijdrage, 'Schemeringen', dateert van augustus 1893 . In elk van deze artikelen probeert Diepenbrock of to rekenen met de in zijn ogen weinig verheffende artistieke idealen van de 19de eeuw en een synthese to formuleren tussen her beste uit her verre en recente verleden, voor hem vooral her Gregoriaans, Palestrina, Bach en Beethoven respectievelijk Wagner, en war de toekomst moet brengen . `Voor ons, die de toekomst zijn,' schreef hij in her artikel over Verhulst, `is her nu beret vooruit dan terug to zien . En vooruitziende gaan onze oogen in zoo blinkend licht, dat wij, terugziende, alleen nog groote lijnen en eenvoudige bewegingen kunnen ontwaren .' Zoals de medewerkers aan De Nieuwe Gids zich afzetten tegen de zelfingenomen burgerlijkheid in De Gids, zo moest ook Verhulst, `nuchter en lakonisch als een Hollandsche liberaal van her jaar'48' her •ontgelden als symbool voor her kleinburgerlijke Nederlandse muziekleven . Als student in de oude talen in Amsterdam werd Alphons Diepenbrock ten zeerste in zijn idealen gestimuleerd door vrienden als Herman Gorter, Willem Kloos, Lodewijk van Deyssel, Albert Verwey, Hein Boeken en Andrew de Graaf. Daartegenover is Diepenbrocks wel zeer bijzondere belangstelling voor de muziek van Wagner in de eerste spannende jaren van De Nieuwe Gids evenmin voor dovemansoren geweest . Al kunnen we slechts gissen naar de omvang van Diepenbrocks invloed op her ontstaan van met name Gorters Mei, waarvan grote delen tijdens dagelijkse voorleesuurtjes bij Diepenbrock op zijn studentenkamer - met `Pans', zoals Gorter door intimi genoemd werd, in de Dagobertstoel onder de loupe werden genomen en tot boeiende gesprekken geleid moeten hebben . Immers juist in Mei treffen we dezelfde brede lijn en met Germaanse mythologische ideeen doordrenkte lyriek aan die opera's als Tristan and Isolde, de tetralogie Der Ring des Nibelungen en in zekere zin ook Parsifal kenmerken . Bovendien waren verschillende van Diepenbrocks literaire vrienden zonder meet in muziek geinteresseerd, hoewel meestentijds meer uit gewoonte dan uit 39
werkelijke nieuwsgierigheid . Oppervlakkig bezien neemt de muziek in de literatuur der Tachtigers inderdaad geen geringe plaats in . Zo laat Gorter de God Balder zeggen : 'Zielsleven is muziek : dat zijn de voile / Aanzwellingen gevoel, de eeuwig guile / Uitstromingen van klank, de voile baden / Kokend in wentelende damp, goudzaden / Van klank, volmaakt, gerond, ronde gewelven, / Bommen van klank, en ook de zoete schelven / Waaiig van licht geluid als stapels hooi .' Dergelijke poezie ontlokte minstens zo `muzikale' beschrijvingen, zoals van Lodewijk van Deyssel in De Nieuwe Gids van juni 1889 : `Door zijn nieuwe versificatie heeft Gorter nieuwe muziekmelodie in bet vers gebracht, her vers opgevoerd, dichter naar de muziek, zoo mooi, met de terugkerende regels, die als muziekmotieven wederkomen .' En Van Eeden merkte naar aanleiding van de Mei op dat `een melodie . . . de minst gecompliceerde aandoening van genot (is) .' (De Nieuwe Gids, april 1889) . In menig gedicht of verhaal van de Tachtigers speelt muziek een rol, hetzij als entouragebeschrijving, hetzij als essentie van nauwelijks onder woorden to brengen gevoelens . De zuiverheid van muziek, zoals Van Eeden die ziet, kan het woord immers een extra dimensie verlenen, kan associaties en daarmee gevoelens oproepen, een melodie 'kan snijden in onze ziel, juist door die fijne enkelheid, dat we schreien en huiveren' . In her eerste geval spreekt nit de tekst vaak een sterk naturalistische houding, al wordt menigmaal ook gebruik gemaakt van de mogelijkheid door middel van een beschrijving van een muzikaal evenement of een dansfeest een uitgesproken 'muzikaal' soms zelfs symbolisch taalgebruik to ontwikkelen, zoals in Miss Nelly van Frans Netscher, in Een Tango van Jacobus van Looy, in Een daps van Frans Erens of Oog en oor van Van Eeden . Alphons Diepenbrock
40
In Blank en Geel hanteert Van Deyssel de beschrijving van muzikale gebeurtenissen met uitsluitend voor her aangeven van her betreffende milieu, maar ook als drager van diepere, onzegbare emoties : `En nu kwam de muziek de betovering van haar geexalteerd gemoed voltooien . . . Her orkest speelde nu zeer fraai een gedeelte van Beethovens negende symfonie, en terwijl haar verrukking zich wiegde op de hoogte der hemels gelukkige stemming, door de componist in dit werk bereikt, was het haar of zij opzweefde van de grond in de ruime hoogte der hal met haar schitterende lichtkleuren, boven de constellatie van al die mannen en vrouwen . . .' Zoals Aletrino in her verhaal Een Zang her zingen van een meisje in de vrouwenafdeling van een gesticht aanwendt om enerzijds de psychische ineenstorting van de patiente scherp aan to zetten en anderzijds de nerveuze opwinding bij de bezoekende studenten - en wellicht ook bij de lezer - als spiegeling van dat gebeuren to symboliseren . Dit is echter in het geheel met typerend voor uitsluitend de aanhangers van De Nieuwe Gids, hooguit voor de hele generatie der Tachtigers . Zo hebben met name Marcellus Emants en Louis Couperus veel intensiever van het fenomeen muziek gebruik gemaakt en dan zelfs van de incest eigentijdse muziek, namelijk die van Richard Wagner . Beiden hebben ook voortreffelijke zowel literaire als muzikale kritieken over het omstreden oeuvre van Wagner geschreven . Bovendien kan memand ontkennen dat de muziek in de gedichten, verhalen en opstellen die in De Nieuwe Gids gepubliceerd werden, bijna nooit om de muziek zelf ter sprake kwam, maar vrijwel uitsluitend vanwege haar `effect' op de ziel, vanwege uiterlijkheden, zoals die in amateurl, ringen, onderliefhebbers, to alien tijde en zeker op her hoogtepunt van de Romantiek een kenmerkende rol hebben gespeeld .
Adiaphora Alle goede bedoelingen ten spijt bleef de muziek binnen De Nieuwe Gids een randverschijnsel, of, zoals Diepenbrock in een wijselijk in portefeuille gehouden opstel voor Willem Kloos, ter gelegenheid van her 25-jarig bestaan van De Nieuwe Gids, schreef : 'Kort voor de oprichting van den Nieuwen Gids werd - voornamelijk door de stichting der Wagnervereeniging to Amsterdam - de kunst van Richard Wagner bier to lande bekend . Het is hier met de plaats en her moment, over de beteekenis nit to weiden dezer gebeurtenis voor mij, zo-jarig student in de oude letteren uiterlijk, maar innerlijk aan de toonkunst zieleverpand . Te verwonderen is het dus met dat ik, die al mijn vrije oogenblikken aan deze kunst gaf, toen ik in nadere betrekking trad tot u en uwe medewerkers met teleurstelling bespeurde dat wij elkaar eigenlijk innerlijk geheel vreemd waren, doordat de muziek voor u in het beste geval tot de adiaphora werd gerekend, tot de onverschillige dingen . En dat lag minder aan het feit dat de openbare muziekbeoefening to Amsterdam toenmaals ongeveer tot op her nulpunt was gedaald, dan wel aan een diepgaand psychisch contrast tusschen den Loon en her woord als vertolkende symbolen van het menschelijk bewustzijn, hetgeen ik echter toen niet inzag .' Her argument dat bijvoorbeeld Van Looy door de schilder Willem Witsen regelmatig naar concerten wordt meegenomen en dat Witsen, die zeer verdienstelijk 4I
cello speelde, samen met Sam Aletrino (piano) en Chap van Deventer (viool) trio's heeft gespeeld voor een publiek bestaande nit Van Eeden, Kloos en Jan Veth, of dat verschillende Nieuwe-Gidsvrienden van Willem Witsen in Baarn op het buiten Ewijckshoeve bijeenkwamen om daar geanimeerde muziekavonden to houden, onderstreept slechts de bovenstaande kritiek van Diepenbrock . Zonder aan her genot van de vele muzikale bijeenkomsten of to doen, bleven deze onverbloemde uitingen van een door en door burgerlijke kunstmin . En afgezien van de voornamelijk door Diepenbrock aangedragen confrontaties met Wagners opera's, stond er meestentijds hooguit Haydn, Beethoven, Schubert of Schumann op de lessenaars. Tekenend is bijvoorbeeld een korte briefwisseling tussen Frederik van Eeden en Alphons Diepenbrock in februari 1893 . Van Eeden schreef zijn studievriend en kunstbroeder, die toen in 's-Hertogenbosch woonde, vanuit Bussum onder meet bet volgende : 'Gister hoorde ik de Cantate "Ich will den Kreuzstab gerne tragen" voor't eerst. Het leek me een wonderbaar werk . Vind je niet dat men van lo tot Zo Schumann, van Zo tot 3o Beethoven en daarna pas Bach her beste begrijpt? Spreek voor je zelve, zul je zeggen . Moet ik nog heel oud worden om Wagner goed to waardeeren?' Diepenbrocks antwoord enkele weken later spreekt boekdelen : `De kwestie waarom Wagner met tot je spreekt dunkt mij zoo zwaar dat als ik die klok ging luiden meteen alle klokken van het heele heelal zouden mee gaan bengelen . De muziek is een van de ergste Sphinxen . Wagner begrijpen komt pas na her spontaan voelen, dat van her andere alleen maar gradueel en met essentieel verschilt . Er zijn verschillende manieren om de zon to aanbidden . Over 't geheel dunken mij de gewone "Wagnerianen" op bet standpunt van de koeienadoratie zich to bevinden . Maar er is in al die dingen heel veel onzuiverheid . War vele menschen van Bach beweren is ook niets clan ijdelheid . . .' En even later verzucht hij : `In Frankrijk wordt geloof ik nu wel war moois gecomponeerd . Overigens ziet het met de muziek er treurig uit.' Waarop Van Eeden, die als een van de weinige Nieuwe Gidsers van bet eerste uur zijn leven lang wel degelijk intensief met muziek in de weer is geweest, terugschreef : 'Ik heb door Wagner sublieme oogenblikken gehad . Maar bedenk dat ik volslagen leek ben . Zijn groote werken omvat ik met . En ze lokken me met, waarschijnlijk omdat ik de poezie zoo slecht vind . . .' Een kritiek waarmee Wagnerkenners als Emants en Couperus overigens van harte ingestemd zouden hebben . Bovendien heeft Van Eeden bijzonder goed aangevoeld war met name door een figuur als Diepenbrock als een wezenlijke kracht van muziek werd gezien, toen hij in een opstel in De Nieuwe Gids over Gorters Mei schreef : 'Muziek is de zuiverste, meest onmiddellijke kunst . Een melodie is de allernauwkeurigste expressie van iets in ons . Men zou bijna zeggen dat melodie en zieltoestand eenzelfde ding zijn . Zo zuiver als muziek kan woordexpressie niet zijn .'
42
Het Amsterdamse muziekleven Op de avond van 31 mei 1894 vond in de kleine zaal van bet Concertgebouw de eerste uitvoering plaats van Diepenbrocks Rey van Burchstaeten door her KleinKoor a Capella onder leiding van Anton Averkamp . W .G . Hondius van den Broek, die in Utrecht leraar Duits was en later een van Diepenbrocks trouwste vrienden zou worden, berichtte hierover aan de schrijver Frans Coenen : ' . . .Zonderling, die Diepenbrock-avond . De letterkunde was los! Daar liepen menschen rond die van hun liefde voor her schoone doen blijken door een vuil uiterlijk : ongekamde hairen, vies jasje, geen boord . Kloos, zeien ze, was er en Boeken en die Tideman zag ik, maar die was goed gekleed, . . . En ook was de muziekwereld los boe, mensch, wat zit ik liever in Driebergen dan waar zulke werelden uitloopen : aanstellerij, ijdelheid doen zoo prettig mee waar die werelden zich uitstallen . Ik stond naast Van Hall met zijn uiterlijk zo schoonen kop-na Diepenbrocks opus ging hij been, was hij bang voor Kloos? - o je hadt 't publiek moeten hooren vragen : wie zijn die lui - loodgieters, matrozen - anarchisten - bommers, en 't moppigst was nog dat 't me voorkwam alsof de boordelooze H .H . hun figuur met heelemaal machtig waren . Vooral 'n mensch met rood haar, die vermoed werd Boeken to zijn, had zijn twee gezellen dondersgraag over gehaald mee to gaan naar 'leege stoelen' die hij `achterin' ontdekte . Maar men bleef norsch 'vooraan' zitten kijken . En Diepenbrock - beminnelijk met de musici, met Zweers - en 't volgend moment druk met Tideman, en den roodgehaarde die vermoed wordt Boeken to zijn . Ik heb een handdruk met den beroemd-wordende gewisseld : . . . Zeg, zijn Rei was mooi, zeer mooi : vooral her laatste couplet trof me als bizonder . . .' Wat Diepenbrock in ons land ten zeerste miste, was een werkelijk hechte, niet alleen praktische maar ook esthetische en kunstfilosofische samenwerking tussen de verschillende musische disciplines . In Over Verhulst bracht hij dat als volgt onder woorden : 'Maar de muziek heeft met deel aan de opbloei der jonge Hollandsche kunst . Eens is ook zij iets groots geweest in dit land . Maar tot nu toe is die grootheid met herboren . Tusschen litteratuur en muziek bestaat in ons land geen verkeer. In Frankrijk is er een verhouding van de litteratuur tot bet werk van Wagner, dat tot nu toe her hoogste kunnen is en de verste vlucht van her muziekverlangen . Bij ons is dat met zoo . En omgekeerd . De verspreiders van Wagner's werk staan buiten gemeenschap met de litteratuur en de schilderkunst van nu . . .' Hoewel Diepenbrock, zoals uit bet bovenstaande blijkt, slechts ten dele gelijk heeft, kan men met ontkennen dat zeker de Nederlandse muziek tussen 1885 en 1895 weinig opzienbarends heeft opgeleverd . Met name door bet reactionaire beleid van een zo invloedrijk man als Johannes Verhulst kwamen de `revolutionaire' componisten van de tweede heeft van die eeuw slechts uiterst spaarzaam aan bod . Fen enkele maal werd er werk van Berlioz, Liszt of Wagner uitgevoerd . Maar als dirigent van de Diligentiaconcerten in Den Haag en de orkesten van Felix Meritis en Caecilia in Amsterdam, verkoos Verhulst de muziek van Mendelssohn, Schumann, Brahms, Dvorak, Bruch en Rubinstein . Zo was hij, ondanks het onontkoombare feit dat hij in ons land zelfs de voor velen zo onbegrijpelijke muziek 43
van Bruckner geintroduceerd heeft - muziek die Diepenbrock zeer na aan her hart lag-, meer dan een kwart eeuw lang `de tegenwerkende, belemmerende en verlammende kracht' (Diepenbrock) in her vaderlandse muziekleven . Juist in de jaren dat De Nieuwe Gids voor velen een nieuwe, stimulerende literaire koers aangaf, vonden ook in her muziekleven en dan met name in Amsterdam enkele voor de toekomst hoogst belangrijke wapenfeiten plaats . Rond i 88o werd bet Nederlandse muziekleven nog grotendeels bepaald door een merkwaardig mengsel van amateurs en beroepskunstenaars . Met name de orkesten, uitgezonderd dat van Caecilia in Amsterdam, hadden daar erg onder to lijden . Dat bleek wel toen in 1885 her beroemde Duitse orkest, de Meininger Hofkapelle, op toernee door ons land kwam. Onder leiding van Hans von Billow, de vriend van Brahms en de vroegere schoonzoon van Liszt, toonden de Meiningse muzikanten war orkestdiscipline is . Met amper zestig man brachten zij de grote symfonieen van Schubert, Brahms en Bruckner met een onvoorstelbare precisie en een helderheid en diepgang zoals men in die dagen nauwelijks kende . Dat alles was her resultaat van geconcentreerde repetities. De Meininger Hofkapelle was nu eenmaal een beroepsorkest. Deze toernee moet voor veel Nederlanders een openbaring zijn geweest . In ons land was men gewend hooguit tweemaal voor een concert to repeteren . Daarbij werden de meeste orkesten per concert nit de meest muzikale stadgenoten samengesteld, terwijl her kleine percentage beroepskrachten soms in drie of vier orkesten tegelijk speelde . De eersten die war ondernamen waren de burgers van Amsterdam . In 1883 hadden zij al besloten de architect A .L. van Gendt de opdracht to geven een nieuwe concertzaal even buiten de stad in de weilanden to bouwen . Dit werd her Concertgebouw dat in 1888 de deuren officieel opende . In 1886 werd Johannes Verhulst na felle onenigheden met jongere en meer vooruitstrevende musici uit al zijn functies ontheven . De orkesten van de Parkschouwburg en Felix Meritis stonden op her punt ontbonden to worden . De tijd was rijp voor een nieuw en vooral gedisciplineerd orkest zoals de Meininger Hofkapelle . Zo ontstond in de herfst van 1888 bet Concertgebouworkest met musici nit de bovengenoemde ensembles en vele nieuwe krachten. Alleen nog her orkest van bet Paleis voor Volksvlijt kon voor enige concurrentie zorgen . Op I I april 1888 dirigeerde Henri Viotta, een van de oprichters en de eerste directeur en dirigent van de in 1884 in her leven geroepen Wagnervereeniging, alvast her openingsconcert van bet nieuwe Concertgebouw met een voor de gelegenheid samengesteld ensemble . Een vast orkest moest immers nog geformeerd worden . Hiervoor werden in eerste instantie Von Billow en Brahms aangetrokken . Maar zij weigerden . Tenslotte viel de keuze op Willem Kes, Binds 1883 dirigent van de Parkschouwburg en een bekwaam violist en componist, die in her seizoen 1888/89 vol goede moed met her nieuwe orkest van start ging . Het bewind van Willem Kes resulteerde met alleen in een goede orkestdiscipline maar ook in een passende toehoordersdiscipline . Hij eiste namelijk volstrekte stilte tijdens de muziek . Zoiets klinkt ons nu vreemd in de oren omdat we met anders gewend zijn . Maar rond 11885 was bet nog steeds de gewoonste zaak van de we44
Het Concertgebouw (loco : Hist . Topogr . Art . Gem . Arch . Amsterdam)
reld om tijdens de concerten, in de zaal, allerhande versnaperingen to serveren . Er werd volop gerookt en niet weinig gekletst . Het publiek zat gezellig rond tafeltjes en veel mensen kwamen of veel to laat binnen of vertrokken nog tijdens het klinken van de muziek . Het concertbezoek behoorde eerder tot de sociale plichten dan tot de essentialia van een door kunst en cultuur bepaald leven . Diepenbrocks adiaphora kenmerkten zowel toen als nu een groot deel van het burgerlijk cultuurpatroon . Maar er werden in het Concertgebouw tenminste veelzijdige en boeiende programma's gepresenteerd, met muziek van tijdgenoten als Richard Strauss, Ernest Chausson, Vincent D'Indy en Bernard Zweers . Ook elders in de stad was in deze jaren zeker geen sprake van een absoluut nulpunt, zoals Diepenbrock zich in 191o meende to herinneren . Als we Diepenbrocks agenda nit de jaren rond 1885 doornemen, blijkt de oogst - zeker met het oog op Diepenbrocks buitengewoon kritische smaak - nog met zo karig to zijn, al ontbreken inderdaad de wekelijkse concerten zoals die rond de eeuwwisseling in steeds grotere mate in zwang raakten . In januari 1883 werd Wagners Ring des Nibelungen in het Paleis voor Volksvlijt integraal door het Richard Wagner-Theater uitgevoerd . Een jaar later vond de eerste uitvoering van de Wagnervereeniging in Felix Meritis plaats . In februari gaf Bernard Zweers in het gebouw Odeon een concert met onder meer zijn Tweede Sym fonie en Psalm 104 . Ruim twee weken later bezocht Brahms de hoofdstad en dirigeerde daar in het gebouw van de Vrije Gemeente zijn Tweede Pianoconcert en Derde Symfonie . Dit laatste werk uit het manuscript . In September 1884 werd her Conservatorium voor Muziek van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst geopend . Directeur werd Frans Coenen, een van Diepenbrocks eerste muziekleraren en vader van de schrijver Frans Coenen . 45
In januari 1885 gaf Viotta als dirigent van de Wagnervereeniging in de oude Stadsschouwburg een uitvoering van het Voorspel en de Graalscene uit Wagners Parsifal. In de herfst van dat jaar klonk in Amsterdam voor her eerst Bruckners Derde Symfonie op een Apolloconcert onder leiding van Daniel de Lange . En de maand daarop bracht Brahms zijn Vierde Sym fonie met de Meininger Hofkapelle . In de herfst van 1886 volgde Bruckners Zevende Symfonie op een Caecilia-concert en diens Strijkkwintet op een kamermuziekavond van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst . En dit zijn vanzelfsprekend uitsluitend de voor Diepenbrock meest opvallende evenementen . Daarnaast kon men in principe bijna dagelijks van muziek genieten, van cabaret tot oratoria, van kamermuziek tot symfonieen, al was her repertoire in Diepenbrocks oren nogal belegen . Pas na 1890 kwam daar enige verandering in door her vooruitstrevende beleid van Willem Kes en diens opvolger bij bet Concertgebouworkest, Willem Mengelberg. Maar ook door de oprichting van het Klein-Koor a Capella onder leiding van Anton Averkamp, dat zich in navolging van her in 1881 in het leven geroepen en door Diepenbrock zozeer toegejuichte koor van Daniel de Lange op het toen nog nauwelijks ontgonnen terrein van de Renaissance-polifonie specialiseerde . En tenslotte door de activiteiten van de Wagnervereeniging, waardoor na talrijke concertuitvoeringen in 1893 Wagners Siegfried eindelijk op de planken werd gebracht, gevolgd door Die Walkure in 1894 en Die Meistersinger von Nurnberg en Tristan and Isolde in 1896 .
Enkele componisten Tot nu toe heeft slechts een Nederlandse componist onze aandacht vastgehouden en dat is Alphons Diepenbrock, die door zijn scheppende arbeid overigens pas in de negentiger jaren onder de algemene aandacht is gekomen . Wie bepaalden dan wel bet vaderlandse aandeel van her muziekleven? Ten eerste Richard Hol en Julius Rontgen, die zich in hun muziek sterk verbonden voelden met de kunst van Schumann en Brahms . Daarnaast Gustaaf Adolf Heinze, Frans Coenen sr en Daniel de Lange die gedrieen na r88o minder als componisten op de voorgrond traden dan in hun leidinggevende posities als respectievelijk dirigent van diverse grote oratoriumverenigingen, directeur van her Amsterdamse Conservatorium en concertdirigent . Daniel de Lange heeft overigens rond 1884 een prachtig orkestlied geschreven op De Roze van Albert Verwey. De meest vooraanstaande Amsterdamse componist was in die dagen ongetwijfeld Bernard Zweers, die ook wel gezien wordt als de eerste echte Nederlandse componist, aangezien hij in zijn werk geprobeerd heeft een hier en daar door Wagner beinvloede harmonische taal aan een sterk door her Nederlandse lied bepaalde melodiek to verbinden . Voor zijn inspiratie heeft Zweers uitsluitend van Nederlandse bronnen gebruik gemaakt, zoals de Derde Symfonie Aan mijn vaderland nit 1890 en zijn toneelmuziek voor de Gijsbregbt van Aemstel. Hoewel Bernard Zweers met de kring rond De Nieuwe Gids weinig to maken had heeft hij op zijn zoektocht naar Nederlands materiaal wel enkele liederen geschreven op gedichten van Helene Swarth en Jacques Perk . 46
Diepenbrock is echter de enige componist geweest die in deze jaren werkelijk in nauw contact heeft gestaan met de Nieuwe Gidsers, al woonde hij tussen 1888 en 1895 niet in Amsterdam maar in Den Bosch, waar hij leraar oude talen aan her gymnasium was . Bovendien voelde Diepenbrock zich zeker niet uitsluitend tot de kring van De Nieuwe Gids aangetrokken, daarvoor was zijn belangstelling to breed . Her is ook opvallend dat Diepenbrock in zijn uitgebreide correspondentie met Gorter, Kloos, Van Deyssel, Verwey en andere Nieuwe Gidsers bepaald mondjesmaat over muziek schrijft . Wellicht ook omdat hij her schrijven over muziek met lichtzinnig opnam en daar buitengewoon veel tijd en energie in wilde en ook moest steken . Doordat hij daarentegen wel als enige toondichter in De Nieuwe Gids geschreven heeft, werd zijn naam, tegen zijn wensen in, voorgoed aan dit orgaan verbonden . Desondanks heeft Alphons Diepenbrock voor zijn liederen verschillende malen gedichten uit de hoek van De Nieuwe Gids gekozen . In 1884 schreef hij her lied De Mare Dag op een sonnet van Frederik van Eeden, omdat dit vers hem `de eerste gewaarwording schonk ener moderne Hollandse poezie, in tegenstelling tot Tollens, Bilderdijk e tutti quanti' . Her jaar daarop volgden liederen op Avondzang van Jacques Perk en Maanlicht van Albert Verwey . Van deze laatste dichter componeerde Diepenbrock in 1886 ook diens natuurgedicht Rouw om bet jaar voor vierstemmig vrouwenkoor . En tenslotte in 1903 voor gemengd koor a capella nog De grote bond en de kleine kat . Hoewel Diepenbrock direct na Avondzang aan Perks sonnet Zij sluimert nit de Mathilde-cyclus was begonnen, heeft hij pas in 1900 de juiste introverte en diepgevoelde toon kunnen vinden voor dit intieme gedicht . Een van zijn mooiste en meest gepassioneerde liederen is evenwel 1k ben in eenzaamheid uit 1898, op her prachtige sonnet van zijn verre neef en goede vriend Lodewijk van Deyssel (foto : G .H . Breitner, 1889)
47
Lodewijk van Deyssel dat zo nauw verbonden is aan de novelle Blank en Geel', waarin zelfs neef Alphons een plaatsje heeft gekregen : `Reeve was met enige heren in de kunstkamer ; er werd over Wagner gesproken, van wiens muziek de huisheer een beslist voorstander was . Zij konden her niet eens worden . Een jonge componist, die erbij was, blond en verlegen, dweepte met Wagner . . .' Dat was de `broze, maar grandioze en onkreukbare Alphons Diepenbrock', om met Kloos to spreken, de enige Nederlandse componist met een internationaal en eigentijds streven temidden van schrijvers en dichters die meestentijds met verder keken dan de grenzen van Amsterdam, voor wie muziek hooguit een middel was in plaats van doel, een middel om bet onzegbare toch nog in woorden to vangen . Daarbij moet tenslotte zeker aangetekend worden dat een van de meest wezenlijke verschillen tussen Diepenbrock en de Nieuwe Gidsers in her felt ligt dat, hoewel de ideeen van Wagner-her stralende, zinderende en vooral mystieke licht dat in zijn opera's schijnt - vrijwel allen ten zeerste hebben aangesproken en zelfs beinvloed, Diepenbrock terecht van mening was dat er voor bet realiseren van dergelijke idealen met slechts instinct maar vooral intellect nodig was . Over de techniek van bet scheppen, over taalkunde of bet wezen van muziek kon Diepenbrock met de Nieuwe Gidsers nauwelijks van gedachten wisselen . Zij leken meer op de tast to gaan dan Diepenbrock voor zichzelf en de kunst kon verantwoorden . `Laten wij ons met ontveinzen dat er veel gedilletantiseerd is in den Nieuwen Gids, in alle mogelijke richtingen', schreef Diepenbrock enigszins verbitterd in 1910, toen de grote opbloei in de muziek eindelijk echt voor de deur stond . . .
i Van Deyssel schreef bet sonnet '1k ben in eenzaamheid niet meer alleen' (opgenomen in de decemberaflevering 1885 van De Nieuwe Gids) in 1884 voor zijn jeugdliefde, zijn nichtje Mia of May Cuypers (dochter van de bouwmeester) . Haar opzienbarend huwelijk met een Chinees, die ze tijdens de wereldtentoonstelling van 1883 had leren kennen, inspireerde Van Deyssel tot de novelle Blank en Geel, in 1892. als feuilleton onder pseudoniem Max C . verschenen in Eigen Haard. Zie : Harry G .M . Prick Lodewijk van Deyssel, Dertien close-ups, Amsterdam (1964) en her nawoord bij diens editie van Blank en Geel, Amsterdam (1979 2 ) 48
Ad Hodinius
Een entr'-acte cabaret en revue in Amsterdam tussen 188o en 1900 `de muziek is met slechts overgebracht door Gregorius of door de kruisridders, maar ook door de poorters, minstrelen en straatzangers, en dat wordt op het ogenblik systematisch vergeten . . .!' Willem Pijper, De Quintencircel
La Belle Epoque : Aristocratisme versus Naief Realisme In de laatste decennia van de vorige eeuw deed zich een aantal ontwikkelingen voor in her Nederlandse muziekleven, dat tot op dat moment gekenmerkt werd door een zekere gemoedelijkheid . De concertzaal had tot aan de tachtiger jaren lets van een societeit . Steeds meer concertbezoekers begonnen deze huiskamersfeer echter to verfoeien . Her gevolg was dat de tafeltjes aan de kant gingen . De bedienende kelners verdwenen en bier werd voortaan alleen in de pauze geschonken en dan nog alleen in de daarvoor bestemde vertrekken . Tijdens de uitvoeringen mocht met langer worden geconverseerd . Bij de concerten die gedirigeerd werden door Stumpff in Her Park aan de Plantage Middenlaan werd niet alleen gemusiceerd, maar ook vuurwerk afgestoken en er werden acrobatische nummers opgevoerd . Met de komst van Willem Kes als dirigent van her Concertgebouworkest behoorde de gezelligheid van de Amsterdamse Parkzaal voorgoed tot her verleden . Her concertgebeuren werd gezuiverd van randverschijnselen als vuurwerk en acrobatiek . Men ging een strikte scheiding hanteren tussen serieuze en lichte muziek, hetgeen natuurlijk consequenties had voor de programmering van de concerten . Men zag er nauwlettend op toe dat alles in het serieuze vlak bleef . Een wals van Strauss kon er nog wet mee door, maar jongleursmuziek als Lacombes Aubade Printaniere getuigde zonder meer van een slechte smaak en diende derhalve van bet programma geweerd to worden . De negentiende-eeuwse Amsterdamse happy-few boog zich tijdens de muziekuitvoeringen der klassieken weer peinzend over de partituren en maakte van her concert een soort eredienst . In deze sfeer van aristocratisme, waarin men alles war naar vermaak en verstrooiing neigde ten strengste veroordeelde, beleefde het Nederlandse lied haar grote doorbraak. Her bier volgende geeft een kort historisch overzicht van de opkomst van her cabaret, de revue en het variete in Amsterdam aan her einde van de vorige eeuw . In 1895 ontstond in de Amsterdamse buurt IJIJ, wellicht beter bekend als de Pijp, her Nederlandse cabaret . Enige jaren daarvoor, tussen i 88o en 1885, was in de Nes bet variete-leven tot bloei gekomen . Beiden werden, hoe verscheiden van aard onderling ook, gerekend tot her naieve realisme, dat aan de smaak van een breed publiek tegemoet heette to komen en daarmee in de ogen van sommigen au fond kunst- en cultuurvijandig was . 4 `Twee dansende vrouwen', door Isaac Israels (Frans Halsmuseum, Haarlem)
51
Uitgespogen met den lust, alleen om den lust van het spuwen : Cabaret in De Pijp 'D'r moet zoo'n gemeene societeit in de Pijp zijn . Gaan jullie mee'n kijkie nemen!? [ . . .] 't Is een laag huis . Tusschen de ramen staat lets geschilderd . Dirk fluistert met 'n portier die rondkijkt of er geen politie in de buurt is . Dan gaan we binnen, door een nauwe gang in een langwerpige kamer . [ . . .] Her jongmensch bij de piano staat op, zegt dat-ie 'n paar voordrachten zal houden . [ . . .] Na het eerste vieze, goore couplet, couplet dat denken doet aan dronkemansbral in een bordeel, kijken we elkaar verlegen aan . [ . . .] Ik voel me afschuwelijk gegeneerd . [ . . .] Altijd met den wreed ingebeten trek om zijn mond, zet bet jongmensch bet tweede couplet in, sommige woorden uitsnauwend, dan weer lachend met een pruimenmond . Harder, gemeener, vuiler, drenst de liederlijkheid door de lage, warme kamer . 't Is een rotte nabootsing van den rotten Chat Noir, gewild-smerig, gezegd met fluweelen tong, uitgespogen met den lust, alleen om den lust van her spuwen .' (Uit : Kamertjeszonde, 1898) Met het `jongmensch bij de piano', wiens optreden door Herman Heijermans in zulke ondubbelzinnige bewoordingen wordt beschreven, is de pianist-zanger Eduard Jacobs bedoeld . Het verhaal van de opkomst van her Nederlandse cabaret is voor een groot deel de persoonlijke levensgeschiedenis van Jacobs, die in 1895 begon met zijn optreden in de nacht-societeit `De Kuil' . Als reactie op de vrijblijvende tingel-tangelliedjes, potpourri's en andere muzikaal-komische attracties zoals die to horen waren in de vele cafe-chantants van de Nes, kwam Jacobs met een liederenrepertoire en een wijze van optreden waarmee hij zijn publiek opzettelijk provoceerde en brutaliseerde . Fel-realistische, rauwe spot- en klaagliederen waren het . Aanklachten tegen de sociale misstanden die hij signaleerde in de Pijp . Behalve de roem die Jacobs met zijn liederen oogstte, leverden ze hem een aantal kleurrijke benamingen op, zoals `de zingende Zola' . Anderen duidden hem weer aan met `troubadour van de prostitutie en de ontucht' of met 'profeet van her onrecht' . Met zijn sociaal-realistische 'chansonnetten' wilde hij zich tevens afzetten tegen her traditionele Nederlandse lied, zoals dat in die jaren vertolkt werd door onder andere Maria de Wijs en Emiel Hullenbroeck . Niet alleen Jacobs maar ook mensen als Koos Speenhoff en Jean-Louis Pisuisse beschouwden het gangbare liederenrepertoire als een combinatie van zelfgenoegzaamheid en gezapigheid, die had geleid tot een goedbedoelde maar niettemin misplaatste bevoogding van het publiek . Deze drie brachten het 'betere' lied, dat zij naar Frans voorbeeld `cabaret' noemden . Zij wilden her publiek met langer behagen met vrijblijvende teksten, maar wilden met hun liederen lets aan de orde stellen . Jacobs liep in dit streven voorop . Hij was voor alles de getuigende zanger, die her onrecht en de schijnmoraal aan de orde stelde . Hij deed dit met een eerlijkheid en directheid die voor deze tijd zeer ongewoon waren, zonder daarbij ook maar enige moeite to doen iets of iemand to ontzien . Jacobs registreerde meedogenloos : 52
'Moe brengt den handdoek / En Pa vult de kan . . . / Zeker, zoo hoort her: / Ze vreten er van!' (Uit : De Handdoek) In tegenstelling tot Jacobs' agressieve lied was dat van Speenhoff meer beschouwend en poetisch van aard . De voor Jacobs zo kenmerkende toon had hij overgenomen van Aristide Bruant en Rodolphe Salis, die hij had zien optreden in de `cabarets-artistiques' van Montmartre . De Pijp anno 1895 vormde een vruchtbare voedingsbodem voor her werk van Jacobs . Her realisme was in voile opmars, bet was de tijd van de arbeiders-emancipatiebeweging van Domela Nieuwenhuis . In korte tijd wist Jacobs nit to groeien tot een idool van jonge intellectuelen en kunstenaars . Hier in de Pijp vond hij een publiek dat bereid was naar hem to luisteren omdat her dagelijks geconfronteerd werd met de waarheid achter zijn haat-litanieen . Her was de buurt waarin mishandeling, moord, doodslag en verkrachting op grote schaal voorkwamen . Het straatbeeld werd bepaald door souteneurs, aborteuses, handelaars in blanke slavinnen, koppelaarsters en kaartlegsters . Hier concentreerde zich de verpaupering, het drankmisbruik en de sex-exploitatie . Prostitutie - ook die van kinderen was aan de orde van de dag . `Nu was ze zestien, wist genoeg, / Haar moeder sloeg, als zij iets vroeg, / Verkocht zichzelve, frank en vrij, / In buurt IJIJ . // Als zij dan thuiskwam met her geld, / Sprak moeder, als ze 't had geteld : / "Vroeger deed ik her en nou jij, / In buurt IJIJ" .' (Uit : In Buurt Ijlj) Temidden hiervan ontstond in 1895 her Nederlandse cabaret. In her souterrain van de Quellijnstraat 64 begon Jacobs in dat jaar zijn optredens, waarbij hij zichzelf begeleidde, staande achter de piano . Kort nadien werd `Het Wapen van Habsburg' - zo heette de gelegenheid - omgedoopt tot her toepasselijke `De Kuil' .
REPERTOIRE - .... ..-
Fduard Jacobs
Quellijnstraat 64, in de Pijp ; in her souterrain startte Ed . Jacobs in 189 5 zijn cabaret (foto : © Kors van Bennekom, Amsterdam)
Dichter-Zanger
53
Het grootste deel van zijn repertoire bestond uit vertalingen of vrije bewerkingen van de liederen van Bruant, Salis en Privas, die hij had gehoord in de artistieke cabarets 'Le Chat Noir' en 'Le Mirliton', toen hij vier jaar in Parijs verbleef voor zijn werkzaamheden aldaar als begeleidings-pianist in de Moulin Rouge . Voor het overige vertolkte hij teksten van zijn (anonieme) lijfdichter Martin Liket . Niet alleen in de keuze van zijn liederen liet Jacobs zich leiden door wat hij zijn grote voorbeelden had zien doers in Parijs ; ook wat betreft zijn manier van optreden en presentatie volgde hij hen na . Zijn optreden had niets toneelmatigs : geen belichting, geen decors, kostuums of make-up . Met zijn presentatie distantieerde hij zich bewust van de revue-artiesten en de zangers in de cafe-chantants . Hij bracht zijn repertoire met een minimum aan voordracht en onder een sobere begeleiding van piano-akkoorden . De zang werd hier en daar afgewisseld met een staccato-spreekstem ; dit met de bedoeling om bepaalde tekstpassages n6g meet op de voorgrond to plaatsen . Voor Jacobs waren de persoonlijkheid van de artiest en de teksten her belangrijkste . Requisieten en dergelijke zouden daar alleen maar van hebben afgeleid . Naast zijn optredens in `De Kuil' verzorgde hij voordrachten op zogenaamde 'intieme kunstavonden' in her Odeontheater` . Tegen de goede gewoonte van onze tijd in, liet Jacobs na zijn bronnen to vermelden . Hij deed echter ook geen enkele moeite om ze to camoufleren . Veel melodieen nam hij onveranderd nit het repertoire van Bruant over . Aan de muren van `De Kuil' hingen-veelzeggend-affiches van Cheret, Steinlen en Toulouse-Lautrec (onder andere een van zijn beroemde Bruant-plakkaten), die duidelijk maakten welk klimaat er heerste in de kelderverdieping aan de Quellijnstraat . Ook wat betreft inrichting en sfeer kwam overduidelijk tot uiting dat men geprobeerd had het Franse 'cabaret-artistique' zo dicht mogelijk to benaderen . Ofschoon Jacobs terecht als de eerste Nederlandse cabaretier kan worden beschouwd, lijkt het Wim Ibo artistiek gezien juister hem `veeleer een importeur van het Franse cabaret to noemen dan een pionier van her Nederlandse' . Hoe men ook moge oordelen over het epigonisme van Jacobs of over zijn, zoals Alex de Haas het uitdrukt, 'geleende profetenmantel' - Jacobs was degene die Nederland heeft laten kennismaken met het cabaret . Of hij daarbij heeft gefungeerd als pionier dan wel als importeur - twee hoedanigheden die mijns inziens elkaar geenszins hoeven uit to sluiten - lijkt mij een vraag van ondergeschikt belang . Vast staat dat Jacobs een stuwende en bepalende factor is geweest bij de totstandkoming van het Nederlandse cabaret . Dat echter niet iedere tijdgenoot en bezoeker van `De Kuil' even ingenomen was met die boodschap van de honende zedemeester, blijkt onder meer nit het hierboven aangehaalde fragment nit Kamertjeszonde, waarin Heijermans, toch een der meest vooraanstaande vertegenwoordigers van her realisme en bewonderaar van Zola, op scherp veroordelende toon verslag doet van een optreden van Jacobs . Uit opgetekende reacties van zijn tijdgenoten en nit artikelen en recensies in tijdschriften en dagbladen, blijkt dat het oordeel over Jacobs allerminst onverdeeld was . Het varieert van idolate bewondering tot onvoorwaardelijke verguizing, met daar tussenin Jacobs als een even interessante als aanvechtbare figuur . Na bijna tien jaar werd Jacobs gedwongen `De Kuil' to verlaten . Het etablissement was inmiddels omgedoopt tot `Societeit Apollo' en had daarmee een beslo54
ten karakter gekregen . Omdat er in Amsterdam een vastgesteld sluitingsuur bestond was her nodig `De Kuil' een politioneel verantwoord aanzien to geven . Door er een societeit van to maken kon men ontsnappen aan de voor andere gelegenheden geldende sluitingstijd . Volgens de statuten was `Apollo' alleen toegankelijk voor leden en introduces . Ondanks bet societeitskarakter werd de tegenwerking van de politie steeds sterker . Gesteund door verordeningen naar aanleiding van een strenger wordende zedelijkheidswetgeving zette de politie een jacht in op alles en iedereen die de zedelijkheid en de openbare orde in gevaar heette to brengen . In 1904 moest `Apollo' haar deuren sluiten . Niet alleen door overheidsingrijpen werd Jacobs gedwongen elders emplooi to zoeken . De belangstelling voor zijn werk was tanende . Bovendien was hij gebrouilleerd met zijn schaduwschrijver Liket en in navolging van `Apollo' was er een reeks van concurrerende nachtzaken ontstaan, die zich verscholen achter het uithangbord `societeit' . Jacobs ontwikkelde zich van cabaretier tot entertainer . Hij moest werk zien to vinden in de vermaaksindustrie - de revue en bet variete - waartegen hij zich met zijn ambitieuze teksten en met zijn eigenzinnige manier van optreden al die tijd had afgezet . De laatste levensjaren van Jacobs geven een trieste aanblik . Hij zag zich genoodzaakt ieder engagement to accepteren dat hem werd aangeboden . Hij speelde in verscheidene revues, was to zien met komische voordrachten in variete-salons en op kermissen. Het was kennelijk allemaal to veel gevraagd van zijn gevoel voor eigenwaarde, want hij deed verscheidene pogingen om aan de amusementssector to ontsnappen . Zo richtte hij onder meer in de Warmoesstraat 143 bet cabaret `De Sphinx' op . Even leken de legendarische dagen van `De Kuil' to herleven, maar in 1914, het jaar van zijn dood, stond hij weer op de planken van bet PanopticumTheater . Na een ziekbed van negen weken stierf hij op 6 december van dat jaar .
Vrij entree, m'nheren, vrij entree! : Revue in de Nes Niet alleen in de obscure nachtgelegenheden van de Pijp deden zich nieuwe ontwikkelingen voor, ook in de Salons des Varietes van de Nes roerde zich een en ander . Tot aan de tachtiger jaren had men bier uitsluitend de Vaudevilles gespeeld . Deze blijspelletjes vormden een schier onuitputtelijke bron van populaire liedjes, die een eigen leven gingen leiden . Door middel van de uitgave van de bladmuziek, waarover nog geen auteursrechten betaald hoefden worden, wisten ze vaak hoge oplagen to behalen2 . De grote namen van de Vaudeville waren Eduard Bamberg en Nathan Judels . "`We gaan nu toch weg?" vroeg Moree . "Natuurlijk," antwoordde Vincent . Onderweg, Jodenbreestraat, Hoogstraat naar de Nes, tussen de nu van de gaslantaarns en winkelramen geel en rood vlekkerige straten-muren, praatten de rechtoppe Vincent en de in de benen ietwat zwakke Moree en De Milde korte 55
4 (foto : Hist. Topogr . At! . Gem . Arch . Amsterdam) zinnetjes tot elkaar over dat Jules en Helmers en Mozes Castoor ook in de schouwburg waren, en vroegen weer van : heb jij gelezen water in her eerste nummer van hun tijdschrift stond, en antwoordden weer van : nee, en jij? en zeiden weer van : ik ook met. [ . . .] Ze hadden er met over gesproken waar ze been zouden gaan, maar toen ze aan het einde der Damstraat waren, gingen zij, zonder lets to zeggen, linksom de Nes in, als hondjes die op de reuk of hun huis vinden, wandelden zwijgend in de nauwe straat tussen de van gaslicht vlammende Neshuizen, keken even schuin links in Victoria, Alhambra, Alcazar, telkens wanneer, op her moment dat zij er voor waren, de portier met een "Vrij entree, m'nheren, vrij entree!" aan een touw trok en de dubbele deur zich wijd opende, zo dat ze diep in de daglichte zaal op her theater de meiden zagen zitten, op een rond rijtje, in korte rokjes, de kousebenen tot aan de knie bloot .' (Uit : Vincent Haman, 11898) Met deze sfeerbeschrijving roept Willem Paap een aardig beeld op van her nachtleven in de Nes . Hier bevonden zich de cafe-chantants waar o .m . de Tachtigers hun vertier zochten . Hiervan getuigen met alleen de fragmenten in bellettrie 3 , zoals het bier volgende van Hein Boeken in De Nieuwe Gids (febr . 11888) : `En naar een man, met een hand op 't klavier, / Slap 't stokje in de andre schommelt, komt gevaren / En glijdt, door 't schel trompettren, her gegier / En 't glad gegiegaag van viole-snaren .' (Uit : Cafe Chantant), maar ook de reclamekaarten van bet randcafe 'Nes 33', die zich in de nalatenschap van de Tachtigers bevinden . In 11884 opende de Amsterdammer Frits van Haarlem in de Nes bet `Tivoli', een variete-theater waar mensen optraden als Nico de Haas, Abraham de Winter, die beiden gevierde komieken waren, en de zanger Chretienni . Aan de Amstelstraat begon Anton Noggerath in 11892 met zijn `Flora' . Hier maakte Jacobs, in de door Rido (pseudoniem voor Ph . Pinkhof) geschreven revue `Flora Uitstappen', zijn opwachting als komiek . Noggerath had met zijn theater zoveel succes dat hij al snel ging expanderen . In de Reguliersbreestraat opende hij een bioscooptheater 56
(foto : Hist .
Topogr .
Atl .
Gem . Arch . Amsterdam)
dat, als een hommage aan zijn stichter, tot voor kort diens naam droeg . Tussen de filmvoorstellingen door liet hij variete-nummers opvoeren, onder andere door het komische duo Solser en Hesse . Verguizing van alles war met vermaak en verstrooiing to maken had was tot dan toe uitsluitend uit orthodoxe kringen gekomen . Hier werd amusement, en dus amusementsmuziek, gelijkgesteld met zedeloosheid en normvervaging . Vanuit deze optiek werd over het variete en de revue de banvloek uitgesproken . In de tachtiger jaren diende zich een generatie aan die zeer begaan was met kunst en cultuur en de bescherming daarvan . In her amusement zag zij een vervlakking en dus een bedreiging voor de waarachtige kunst. Kunst en amusement waren twee met elkaar onverenigbare begrippen . Terwijl de betere standen zich steeds nadrukkelijker distantieerden van war zich afspeelde in de amusementssector, trok de zich snel uitbreidende middenklasse in steeds grotere getale naar de variete-theaters . Het was in een van deze theaters, namelijk bet `Flora', dat de illustrator en toneelontwerper August Reyding (1863-1930) een nieuwe theatervorm introduceerde : de revue . In 1889 werd de eerste Nederlandse revue op de planken gebracht ('Naar de Eiffeltoren') . Twee jaar later vestigde Reyding zijn naam definitief met de satirische revue `De Doofpot', die was ontstaan naar aanleiding van een uit de hand gelopen bezoek van Keizer Wilhelm ii aan Amsterdam in 1891 . Tijdens de taptoe kwam het tot massale vechtpartijen tussen het publiek en de politie . Met name dankzij het actuele karakter ervan werd de revue een doorslaand succes (25o voorstellingen) . Reyding schreef tot 1905 in totaal een dertiental revues . Na hem werd Rido de belangrijkste revue-auteur . De revue is een theatervorm die ontstaan is in Frankrijk aan het einde van de achttiende eeuw . In vrijwel alle Europese landen heeft zij zich ontwikkeld van wat 57
men zou kunnen aanduiden als 'actualiserend' tot louter `amuserend' . Geleidelijk verloor de revue haar oorspronkelijk satirische, hekelende karakter (dat meer en meer werd overgenomen door het cabaret) en ging her uiterlijke vertoon een steeds grotere plaats innemen . Tenslotte verdrong her show-element de politieke actualiteit volledig naar de achtergrond en ontwikkelde de revue zich tot een vrijblijvende amusementsvorm . Zij werd als de lichtste der muzen beschouwd . Theaterexploitanten als Van Haarlem (Tivoli, Carre) en Noggerath (Flora) kwamen graag tegemoet aan de zucht van her publiek naar meer spektakel . Wortelde `De Doofpot' nog in de politieke actualiteit en wilde deze revue nog een satirische kijk geven op her politieke gebeuren van dat jaar, de erop volgende revues werden gekenmerkt door veel kunst- en vliegwerk. Door middel van een reeks elkaar snel afwisselende spectaculaire taferelen, erotische sketches, zang- en dansnummers, probeerde men bet gewenste effect bij her publiek to bereiken . Voor her overige werd de avond gevuld met acrobatiek, vaak met de gebruikmaking van vernuftige machinerieen en groot vertoon van glitterende kostuums . Her bonte schouwspel voltrok zich tegen een achtergrond van majestueuze decors . Gevierde revue-artiesten uit de begintijd waren Michel Solser, Isedore Zwaaf en Chretienni, die, tussen 1888 en 1189 z, meer dan duizend keer in her Grand Variete Victoria (de Vic) stond .
Tot besluit : over burgermanspornogra fie en Literatuur Bij de gegoede burgerklasse die waakte voor vervlakking stond her cabaret, maar vooral de revue in een zeer laag aanzien . Ze werden beschouwd als inferieure randgebieden van het officiele theater- en muziekleven . Ook latere beschouwers hebben vaak, om uiteenlopende redenen, weinig goede woorden over voor het gebodene in de variete-theaters . Alex de Haas bijvoorbeeld schroomt niet in dit verband to spreken van 'burgermanspornografie' . Omdat veel mensen met zoveel dedain en morele verontwaardiging op her verschijnsel revue neerkeken, is het aardig om to zien hoe er toch - zij her op een nogal indirecte en zeker niet al to zwaarwichtige wijze- op sommige momenten iets nit het revue-gebeuren heeft weten door to dringen in her bastion van de letteren . Her bier volgende fragment van Frans Erens illustreert hoe Lodewijk van Deyssel voor her rijkgeschakeerde vocabularium en voor de polemische effecten van zijn scheldkritieken zo nu en dan nit zeer troebele bron putte : 'Soms trokken wij [= Van Deyssel en Erens, AH] samen naar Tivoli in de Nes of naar Frits van Haarlem, waar opzichtig gekleede juffrouwen allerlei chansons ten beste gaven ; meestal waren bet Francaises . Nu en dan trad er een komiek naar voren, die een voordracht hield. Daar kwamen dan dikwijls die gezwollen uitdrukkingen in voor, die V . Deyssel later zijn slachtoffers [ . . .] naar het hoofd wierp .' (Uit : Verviogen Jaren) Hoever de revue en de literatuur ook van elkaar afstonden en hoezeer bet hier ook om een bijkomstig raakpunt gaat ; de wetenschap dat sommige woorden en uitdrukkingen bij Van Deyssel van zeer dubieuze herkomst zijn, zou menig toenmalig literatuurliefhebber nogal hebben verontrust . Om in de geest van her motto 58
van Pijper to eindigen : ook in de officiele literatuur is blijkbaar niet alles afkomstig van de klassieken en van grote cultuurdragers .
i Menigmaal lief Jacobs, voor zaalverkoop tijdens zijn optreden, succesvolle liedjes drukken . Er verscheen eveneens gebundeld werk van hem : In 't leven, z .j ., Repertoire Eduard Jacobs, z .j . en Lombok en Trassie, z .j . Her betreft hier heden ten dage zeer zeldzame edities . z Pas op z8 juni 1881 gaat de Wet Auteursrechten van kracht . 3 Zie, behalve de bier reeds aangehaalde fragmenten, bijvoorbeeld : Jac . van Looy, 'Bij Solzers dood', Een Feestdroom (ed . Winkels/Will, r98z) en van dezelfde auteur De Wonderlijke Avonturen van Zebedeus (592.5 2 ) .
59
Lente in het woud (Proeve van naturalistische seizoenbeschrijving) Mei . Het had drie dagen achtereen gemotregend, met een zoelen Zuidewind, zoel, voorjaarsachtig . En de mot was neergevallen als de fijne stralen uit een grove tuingieter, sijpelend, sproeiend, spritsend . De lucht was goor . De atmosfeer vunzig . De boomen waren staken waarop schooljongens hoeden en petten konden hangen . Sommige toppen geleken fijngeslepen potloodpunten . En in het bosch, waarvan de porien openstonden als die van een koortslijder dampte het benauwend als de dampen uit een kroeg . Het woud stond naakt, overeind, lillebeenend . De lente begon aan de takken to sabbelen . De kastanjeboomen, mislijke geraamten uit een verlaten knokenhuis, dropen van glibberig bruingeel vat, machinenolie gelijk . En wanneer de wind het oeverriet bewoog, wiegwuifde het op een veer als de slappe ooren van jolige biggen . Gras was er niet . Meidoorn even min . En overigens was het woud smerig, papperig, klefferig : in een lentekleed . Hier en daar kwekte een kikker . Hij sprong weg in de donkere diepte van een sloot en kwekte nog eens, hield een oogenblik zijn bek en kwekte nog eens en toen nog eens . En daarop werd de lentestilte van het bosch weder hoorbaar . De zon steeg, steeg, steeg . Zij deed den horizon vlammen ; haar toornig oog doorboorde het lillend woud en sprak : 'As-de-bliksem, kale kleerstok, je groene pak an!' Toen daagde het in het Oosten . De morgen kwam . Het gansche woud repte zich in de kleeren : de kastanje, de eiken, de iepen, de beuken, de hazelaars flipflapten ; het veldhoen wipbilde ; de meidoorn glimperde ; het runderdier wiegheupte ; de nachtegaal vleihalsde ; de baars, de brasem en de kikker scharmaaiden met bekken, keelen, pooten en vinnen, zoodat het woud weldra op eene groene theebus geleek, waaruit de geur van echte Pecco omhoog kruifde . En het woud geleek een doek van Teniers, waarop ronkende kermisgasten rauwe geluiden uitstooten : joelend, krijschend, gillend, smerig . Het was lente geworden! Piet Vluchtig (= F . Smit-Kleine] in : Nederland II, p . 124-5 (1886)
Liesbeth W . de Vries
De kunst van bet zeggen theater 1880-1895 : een overgangsperiode
Ontwikkelingen op toneelgebied In bet begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw worden in Nederland nog voornamelijk traditioneel romantische toneelstukken opgevoerd . De representant van dit genre is de Koninklijke Vereeniging Her Nederlandsch Tooneel . Omstreeks r 89o doet her naturalisme op her Nederlandse toneel zijn intrede . De stuwende kracht achter de doorbraak van her naturalisme is de Nederlandsche Tooneelvereeniging . Voor de ontwikkeling van her moderne toneel is met name de periode belangrijk geweest . Hieronder wordt ingegaan op de genoemde toneelgezelschappen . De ontwikkeling van her moderne theater zal verderop in dit hoofdstuk onder Aanzet tot vernieuwing ter sprake komen . ii
89o-r91o
De Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel In 1870 wordt op initiatief van de bankier-auteur H .J . Schimmel her Nederlandsch Tooneelverbond opgericht . Doel van dit verbond is her verheffen van her toneel en daartoe moet er in de eerste plaats een toneelopleiding komen . In 1874 is her zover, de Amsterdamse toneelschool opent haar deuren . Om de leerlingen na hun opleiding aan een engagement to helpen acht Schimmel her noodzakelijk een eigen gezelschap op to richten . Dit wordt de Koninklijke Vereeniging Her Nederlandsch Tooneel . Tien jaar later is deze vereniging uitgegroeid tot een toonaangevend gezelschap, inmiddels voorzien van koninklijke subsidie . De Koninklijke Vereeniging bespeelt de Amsterdamse stadsschouwburg en na de brand in 18 9o, die de schouwburg in as legt, verhuist her gezelschap tijdelijk naar her GrandTheatre in de Amstelstraat . Er wordt op een zeer ouderwetse, romantische wijze gespeeld en ook in her repertoire toont de Vereeniging zich conservatief . Franse blijspelen (onder andere Sardou, Scrabe en Legouve) en Duitse kluchten worden jaar in jaar uit opgevoerd . Daarnaast brengt men, war Nederlands repertoire betreft, onder meer stukken van de populaire volkstoneelschrijver J . van Maurik en van Schimmel . lets later durft de Vereeniging ook Shakespeare aan . Her is de tijd dat Louis Bouwmeester en zijn zuster Theo Frenkel-Bouwmeester hun glansrollen beleven . Onder grote druk van buitenaf worden pas omstreeks 1910 naturalistische stukken van Ibsen en Hauptmann opgevoerd . 63
De Nederlandsche Tooneelvereeniging Uit protest tegen her conservatisme van Schimmel en de zijnen wordt in 1889 her ad-hoc gezelschap de Tooneelvereeniging opgericht door onder meet de toneelcriticus J .H . Rossing . De Tooneelvereeniging heeft met her spelen van lbsens Nora een eerste aanzet gegeven tot naturalisme op bet Nederlands toneel . Na twee voorstellingen is her gezelschap ontbonden . Her naturalisme vindt werkelijk ingang bij her toneel, als in 1893 de Nederlandsche Tooneelvereeniging wordt opgericht door regisseur L. Chrispijn . De Tooneelvereeniging speelt zoveel mogelijk oorspronkelijk Nederlandse toneelstukken . Daarnaast speelt men onder andere Ibsen, Hauptmann, de moderne Russen, Moliere en Shakespeare . De Nederlandsche Tooneelvereeniging is vooral bekend geworden door opvoeringen van stukken van de sociaal bewogen naturalist Herman Heijermans . Het gezelschap is in Amsterdam meestal opgetreden in het Paleis voor Volksvlijt, de Salon des Varietes in de Amstelstraat en later ook in de Hollandse schouwburg . Tevens heeft zij veel in de provincie gereisd . De Vereeniging kiest voor een naturalistische aanpak, in bet repertoire, de speelstijl en her decor . De coulissen zijn vervangen door gesloten vier-wandendecors, waarbij de alledaagse werkelijkheid zoveel mogelijk wordt nagebootst . De naturalistische speelstijl van de Tooneelvereeniging is op zich met nieuw . In Rotterdam heeft Jan C . de Vos, acteur en regisseur van her gezelschap van de Tivolischouwburg, deze al eerder geintroduceerd . De Vos is op zijn beurt beinvloed door Andre Antoine, leider van het Theatre Libre, centrum van naturalistisch theater in Parijs, dat in 1892, 1893 en 1894 voorstellingen in Nederland heeft gegeven . Het veroorzaakt in die tijd een schandaal dat Antoine tijdens bet spelen bet publiek de rug toekeert en dat er echte stukken vlees op het toneel gebracht worden . Overigens blijken bij deze tournees verschillende Nederlandse critici, nuchter van aard, bet nieuwe in de speelstiji niet to ontdekken en vinden ze dat sommige Nederlandse acteurs veel natuurlijker spelen . Niet alleen wat de speelstijl betreft is Rotterdam Amsterdam in die periode enigszins vooruit, ook wordt in Rotterdam al eerder veel oorspronkelijk Nederlands toneel gespeeld, vooral onder leiding van Antoine Jean le Gras, die als een van de eerste regisseurs de mise-en-scene voorschrijft en her samenspel van de acteurs regelt .
Toneel in De Nieuwe Gids In 1889 schrijft redacteur Frank van der Goes in De Nieuwe Gids in een essay met de titel 'Vermaak in de hoofdstad' : 'Her is geen gemaaktheid dat men zich in dit tijdschrift weinig of met met her tooneel heeft bezig gehouden .' Van der Goes verklaart het gebrek aan aandacht als volgt : 'Nog altijd zijn de komedies met de plaatsen waar de Hollanders zich van hun besten kant laten zien . Ik geloof dat men in Amsterdam, waar zes schouwburgen elken dag spelen, geen zes avonden per jaar goed nit kan gaan .' 64
De belangstelling van De Nieuwe Gids voor theater is inderdaad zeer gering geweest . Had De Gids nog een aparte toneelrubriek, `Het Dramatisch Overzicht', die minstens twee keer per jaargang is verschenen en besteedt ook De Kroniek, die vanaf 11895 verschijnt, veel aandacht aan her toneelgebeuren, tijdens de bloeiperiode van De Nieuwe Gids verschijnt slechts een zevental artikelen over theater . Naast deze beschouwende artikelen op toneelgebied wordt in 18 86 Van Eedens blijspel Don Torribio gepubliceerd en in i 887 Verweys vertaling van Marlowes Faust. Ook komen een enkele keer in meet literair gerichte artikelen toneelkwesties en passant ter sprake . Twee beschouwende artikelen, een bespreking van Droomleven van Josine Simons-Mees door C .F . van der Horst en een bespreking van Joan da Rimini van Jan van Arend door Verwey vormen incidentele bijdragen . Interessanter zijn de artikelen van Van der Goes, omdat er de eerste tekenen in to vinden zijn van een ontwikkeling die in her Nederlandse toneel zou gaan Portret van Frank van der Goes (11887), door Jan Veth (Dordrechts Mus .)
65
plaatsvinden . In een essay uit 1888 over de opleiding van toneelspelers schrijft hij : `De tooneelspeelkunst is de kunst van her verzinnelijkt voorstellen van de bedoelingen van den dichter door het lichaam van den acteur . De wijze waarop men dit gedeeltelijk, door het spreken, dat het voornaamste middel is, to doen heeft, valt binnen de literaire beschouwing . Het overige, de voorstelling door gebaren, kleeding, gelaatsuitdrukking en grimeeren, behoort bij de plastische kunst . Doch de waarde van al deze middelen is ondergeschikt aan deze opperste uiting in het menschelijke vermogen . Zij is ook een afzonderlijke kunst, de kunst van het zeggen .' Van der Goes spreekt hier alleen over toneel in versvorm . Voor hem dient daarin de plastiek ondergeschikt gemaakt to worden aan het woord van de dichter . Evenals De Kroniek-medewerker Andre Jolles, die heeft bijgedragen tot de toneelvernieuwing, is Van der Goes van mening dat de nadruk op het zeggen van her vers moet liggen . 'Als gij verzen zegt moet gij nooit den inhoud aan de hoorders duidelijk willen maken . Gij moet nooit aan den inhoud van verzen denken en nooit aan de mensen, die naar u luisteren . Gij moet u er volstrekt met om bekommeren of zij u begrijpen . Wat gij doen moet is alleen op den vorm van de verzen letten en den vorm alleen moet gij laten hooren . De verdeeling van de klanken, of wat men den rhythmus noemt, en het geluid van de klanken . Dat is waar gij mede to maken hebt, dat is het eenige waarmee gij hebt to maken .' Al eerder spreekt Van der Goes zich uit tegen een 'natuurlijke manier van zeggen' . Deze acht hij een van de tekenen van artistiek verval . En als in 1889 voor het eerst een naturalistisch toneelstuk, Ibsens Nora, op de Nederlandse planken wordt gebracht, heeft hij veel kritiek. Naar zijn mening is dit naturalisme geen kunstuiting van hoge orde . Het mist dat wat in zijn ogen het eerst en het laatst nodig is : het is met mooi . Hem staat een vorm van theater voor ogen die sterk afwijkt van het realisme en het naturalisme, en daarmee sluit hij aan bij die ontwikkeling in het toneel, waarbij de nadruk gelegd gaat worden op het zeggen van her vers . Van der Goes heeft behalve in De Nieuwe Gids, rinds r88o over toneel in De Amsterdammer geschreven en heeft daarnaast lessen in declamatie gegeven aan de Amsterdamse Toneelschool en het Conservatorium . Ook heeft hij zelf her zeggen van verzen in praktijk gebracht, getuige de volgende advertentie die in 1894 in het tijdschrift Het Tooneel verschenen is : `De ondergeteekende, vroeger onderwijzer
Advertentien . Do Ondergeteekende, vroeger onderwijzer in deklamatie aan de Tooneelschool en het Conservatorium to Amsterdam, stelt zich beschikbaar tot het houden van Voordrachten in Vereenigingen en bij Particulieren . Repertoire van Fransche en Duitecbe Klassieken en Modernen. Voorwaarden to vernemen aan zijn adres : F. VAN DER GOES . Suezkade, 77, den Haag .
66
in declamatie aan de Tooneelschool en het Conservatorium to Amsterdam, stelt zich beschikbaar tot bet houden van voordrachten in Vereenigingen en bij Particulieren . Repertoire van Fransche en Duitsche Klassieken en Modernen .'
De Tachtigers en toneel Van de redacteuren respectievelijk medewerkers van De Nieuwe Gids zijn Van der Goes, Frederik van Eeden en Lodewijk van Deyssel het meest actief geweest op toneelgebied . Van Eeden debuteert in
188z
in het maandblad Nederland met her leesdrama
Het Rijk der Wijzen . Deze 'dramatische idylle' wordt in datzelfde jaar voorgelezen bij Flanor. Een jaar later volgt het toneelstuk Het Sonnet, dat samen met De Student thuis door de Koninklijke Vereeniging Her Nederlandsch Tooneel in de stadsschouwburg wordt opgevoerd . Het succes van deze eerste stukken is met groot en zoals B . Hunnigher in Een Eeuw Nederlands Toneel al opmerkt : `De dageraad ener nieuwe dramatiek kondigden zij niet aan .' In 1884 verschijnen Het Poortje en Frans Hals, dat Van Eeden gebaseerd heeft op Potgieters Frans Hals en zijn dochter, her gedicht De twee portretten van J .A . Alberdingk Thijm en her schildershandboek van A . Houbraken . Her stuk is in premiere gegaan ter gelegenheid van het feest van Sint Lucas, met Jacobus van Looy in de rol van Frans Hals . Na
1885
schrijft Van Eeden nog een tiental toneelstukken, waarvan bet laatste,
Ismea, in 192.3 . In een gesprek met E . d'Oliveira in 1909 uit hij kritiek op de theaterdirecteuren die volgens zijn zeggen onvoldoende waardering hebben getoond voor zijn toneelwerk . Waren ze hem meer tegemoet gekomen, dan had hij meet dramatisch werk geleverd . 'Nadat Don Torribio geweigerd was - een goed stuk, dat toen gespeeld had moeten worden - nadat her net zo gegaan was met Het Poortje, ging ik werk maken als De Broeders en Lioba . Dat voldeed meet aan mijn verlangen . Een schrander directeur had mij moeten zeggen : Kijk, daarvan is iets to maken voor her toneel . In Duitsland is men mij beret tegemoet gekomen . De Broeders heb ik nu omgewerkt voor toneel, en Lioba ga ik omwerken . Dat mag u gebrek aan doorzettingsvermogen tegenover de theaterdirecteuren noemen, ik heb op deze wijze toegegeven aan mijn hoogste smaak . Wat ik toen gemaakt heb, vond ik beret dan wat ik anders gemaakt zou hebben . Ik erken nu dat her goed is iets to maken dat tevens speelbaar is . lets, dat zo mooi is als her beste dat wij in ons hoofd hebben, maar dat toch door de massa wordt gewaardeerd, dat is mijn grootste zoeken .' Van een geheel andere aard is de betrokkenheid bij her toneel van Lodewijk van Deyssel . Hij is door zijn vader, J .A . Alberdingk Thijm, grootgebracht in de liefde voor her theater en krijgt mede door diens invloed in de literaire wereld spoedig de kans artikelen over toneel to publiceren . In De Dietsche Warande verschijnen van zijn hand diverse verhandelingen over toneel, `toneelcauserieen' zoals Van der Goes ze noemt . In 188z verschijnen zijn eerste toneelkritieken in De Amsterdammer. Een aantal van die recensies doet reeds denken aan zijn latere befaamde 67
Portret van Frederik van Eeden (1884), door Jac . van Looy (Sticht . Jac . van Looy)
Portret van Albert Verwey (1885), door Jan Veth (Sted . Mus . Amsterdam)
scheldkritieken . H . Trip en Taco de Beer, zelf toneelcritici, rekenen in Toneel en muziek in de boo fdstad genadeloos of met de critici in die dagen . Ook Van Deyssel vinden zij weinig betrouwbaar . `Van Deyssel schreef soms beoordelingen van stukken, die hij niet gezien had, en zijn vader verwonderde er zich over, dat't altijd zoo goed uitkwam .' Van Deyssel laat al in her begin van de jaren tachtig geen gelegenheid voorbij gaan om her naturalisme to propageren . In zijn recensie van Sardou's Fedora, dat opgevoerd wordt in de `goede week' maakt hij de volgende vergelijking tussen her christendom en her naturalisme : 'Hier (in de kerk) schenkt ons her Christendom in den nagalm van zijn vervlogen grootheid, de abstrakte zwevende schoonheid van her lijdensideaal ; daar (in her theater) biedt de nieuwe kunst (her naturalisme), in her eerste stamelen van zijn wording, de konkreete, tastbare levende schoonheid der lijdensrealiteit .' Als Van Deyssel achttien jaar oud is gaat zijn eerste en tevens laatste toneelstuk in premiere, Wederzien (1883), een onbenullig liefdesgeschiedenisje dat door de pers wordt gekraakt . In dezelfde tijd werkt hij aan andere toneelstukken, to weten Martha, Koketterie en Jonkheer van Haren, die overigens geen van alle opgevoerd of zelfs gepubliceerd zijn . Na deze pogingen neemt de belangstelling van Van Deyssel voor bet theater in korte tijd snel af . Tijdens bet jaarfeest van bet Haagse schildersgenootschap Pulchri Studio in 1892 worden tableaux vivants vertoond . Aan Albert Verwey wordt gevraagd een begeleidende tekst to schrijven en die zelf voor to dragen . In decors van Marius Bauer en Van der Maarel brengt Verwey `in een wit kostuum met togamouwen, gouden bef, en een sjerp van gele stof' zijn dramatisch gedicht `De Joden' ten gehore . 68
De vertoning, die tweemaal herhaald wordt, is aanleiding tot verschrikte reacties . Kan bier, ondanks dat er verzen gezegd worden in een theatrale omgeving, nog wet van toneel gesproken worden, zo vraagt men zich af . Her latere dramatische werk van Verwey is voor opvoering weinig geschikt . Her zijn meet leesdrama's . In een gesprek met E . d'Oliveira zegt Verwey over de Tachtigers : `[ . . .] De vorm van ons werk [wordt] dikwijls door niet-kunstenaars bepaald : wij kunnen niet werken zoals wij willen, als de maatschappij ons niet verstaat . Daarom verschijnen er ook zo weinig drama's . Er is geen eenheid in ons maatschappelijk leven . [ . . .] En nu bedien ik mij nog wet hoofdzakelijk van een vorm die zich wendt tot de enkeling. Een vets wordt door een lezer alleen ook genoten . Maar tot dramaschrijven zijn wij geen van alien ruim gekomen . Doe ik her een enkele keer, clan weet ik toch wet dat her niet voor de menigte is .' Ook buiten de kring van de Nieuwe Gidsers is een schrijver actief op her gebied van her toneel : de naturalist Marcellus Emants . Zijn eerste stuk, her blijspel Jonge Harten (187z), wordt gepubliceerd in het tijdschrift Spar en Hulst, waarvan Emants mede-oprichter is geweest . Het verdwijnt vervolgens voor jaren in de la bij de directie van een toneelgezelschap, voordat her in i888 door de Vereenigde Rotterdamsche Toonelisten, onder leiding van Le Gras met succes wordt opgevoerd . In een artikel in De Nieuwe Gids (1888) brengt Kloos onder andere Emants' Adolf van Gelre ter sprake : `[ . . .] In zijn Adolf van Gelre heeft hij tot her moderne hollandsche treurspel den grondslag gelegd .' Kloos vindt her niet noodzakelijk her drama afzonderlijk to bespreken, want, zo zegt hij : `[ . . .] Al Emants werk heeft eenzelfde kleur en aard . Als grauwe rotsgevaarten van omhooggestooten kracht en rustige uitgebreidheid, staan zij aan den ingang van dit geruchtmakende tijdvak, een donkere kolonnade, hoog en stom . 0, zij zijn koud, ijskoud, die roerlooze blokken, zij lachen niet, zij weenen niet, zij doen niet bewonderen, zij leven niet, maar zij zijn toch massief, ernstig en kolossaal .' En Kloos besluit deze lyrische bespiegeling met de gevleugelde woorden : `Marcellus Emants is de Johannes Baptista der moderne literatuur .' Emants heeft ook, niet onverdienstelijk naar het schijnt, gespeeld en geregisseerd in her amateurgezelschap `Utile et Laetum' . Bovendien schrijft hij over theater in her tijdschrift Het Tooneel en maakt samen met M .B . Mendes da Costa deel uit van bet `leescomite' van dat tijdschrift, waaraan Nederlandstalige toneelstukken ter beoordeling worden voorgelegd . Emants heeft een vrij groot oeuvre opgebouwd en rond de eeuwwisseling bepalen voornamelijk hij, Josine Simons-Mees en uiteraard Herman Heijermans her gezicht van her Nederlandse drama . Toch heeft B . Stroman gelijk als hij in De Nederlandse toneelschrij fkunst constateert dat Emants' werk, evenals dat van Josine Simons-Mees overigens, zozeer beperkt blijft tot her eigen milieu, dat van een dramatische verdere uitstraling geen sprake is geweest . De bijdragen van de generatie van Tachtig aan her Nederlandse toneelrepertoire zijn gering geweest . De enige nit die tijd aan wie nog wet eens de eer to beurt valt dat een stuk van hem wordt opgevoerd, is Van Eeden en een hoogst enkele keer 69
Emants . Het belang van de Tachtigers voor het toneel ligt minder in hun daadwerkelijke bijdragen dan in hun denkbeelden over kunst . Zij hebben door het ijveren voor het naturalisme een klimaat geschapen, waarin het mogelijk is geworden naturalistisch drama op het Nederlandse toneel to brengen . H .H .J . de Leeuwe constateert in Zeven eeuwen Amsterdam een eveneens indirecte, maar verdergaande invloed : `De beweging van Tachtig, die zelf geen groote tooneelschrijvers heeft voortgebracht, is indirect van grooten invloed geweest op het theater . Het was de schoonheid, de zuivere schoonheid, vooral die van het woord, welke zij nastreefde, wars van de realiteit, die haar lelijk toescheen .' Die invloed van de Tachtigers is volgens hem aan to wijzen in de toneelopvattingen van Willem Royaards en Eduard Verkade, die na de eeuwwisseling het toneel gaan beheersen . Volgens hen moet het theater 'een tempel van verheven schoonheid worden [ . . .] . Daartoe moest ook en vooral werk gemaakt worden van het vers, van de dictie, van de zeggingskunst. Want het woord van den dichter was beslissend .'
Aanzet tot vernieuwing Initiatieven tot vernieuwing van her toneel zijn niet genomen vanuit bestaande gezelschappen, maar door niet-professionele acteurs en letterkundigen rond het weekblad De Kroniek . Met name Andre Jolles, Jan Kalff en Antoon Molkenboer hebben bijgedragen tot het ontstaan van het moderne toneel . Het gaat hierbij om een totale verandering, zowel op her gebied van de speelstijl, als op dat van de regie, decors en kostuums . De vernieuwing sluit aan bij de ideeen van symbolistische kunstenaars uit de jaren negentig, wie onder meet het ideaal van het samengaan van de kunsten voor ogen staat . Een eerste proeve van het streven naar een 'Gesamtkunstwerk' in 11894, resulteert niet in een toneelopvoering, maar in een boek, een uitgave van de Gijsbreght, met boekversieringen van Antoon Derkinderen, decorontwerpen van H .P . Berlage en muziek van Bernard Zweers . Dit streven naar een samengaan der kunsten laat zich vanzelfsprekend niet gemakkelijk verbinden met de theaterpraktijk van die dagen en voorlopig leggen de anti-realistische toneelvernieuwers zich toe op bet 'verzen zeggen' . Jolles, die met name de decorontwerpen van de Gijsbreght-uitgave nog veel to realistisch vindt, heeft in 11893 de vereniging `De Jonge Joost' opgericht . Het doel is het werk van Vondel van realisme en romantiek to ontdoen door de nadruk to leggen op het zeggen van het vers . Jolles wil een zacht spreken, op zangerige, gerekte toon en een gestileerd bewegen . In 1898 komt het slechts tot een zegrepetitie van Vondels De Maeghden . Ook in 11898, wordt voor besloten kring in de Kleine Zaal van het Concertgebouw een succesvolle opvoering gegeven van het door Jolles geschreven Het Vrouwken van Stavoren . Jacqueline Sandberg, die zich geheel achter de toneelopvattingen van Jolles schaart, speelt het vrouwken . Onder de toeschouwers is ook Frank van der Goes . Het gaat to ver om to zeggen dat de denkbeelden die Jolles en anderen in De Kroniek hebben geventileerd, een beslissende invloed hebben gehad op de toneel-
70
praktijk van Royaards en Verkade na de eeuwwisseling ; her anti-realisme dat in die denkbeelden schuilt kan nauwelijks samengaan met her realisme dat bet theater nu eenmaal eist. Toch zijn er wet verbindingslijnen to trekken. Een daarvan loopt via Jacqueline Sandberg, die haar ervaringen met her werken met Jolles heeft overgebracht op haar latere echtgenoot Willem Royaards . Meer in her algemeen kan gezegd worden dat de ideeen voor een meer symbolistisch theater bij de Negentigers al wet in grote lijnen aanwezig zijn, maar dat her pas later komt tot een daadwerkelijke realisering ervan . Een kiem voor deze ontwikkeling is reeds aan to treffen in de kring van Tachtigers, bij Van der Goes voor wie her woord van de dichter voorop staat, bij Verwey met zijn aandeel in de tableaux vivants van her schildergenootschap Pulchri Studio, bij de kunstenaars Derkinderen en Berlage en bij de componist Diepenbrock .
7r
Herman Goiter Augustus, -'k sta midden in haar,En ze slaat me, ze slaat me, Ze doet kwaad me, kwaad me, Tot ik op pyramide-hooge golven vaar, Roode golven, Gouden golven, Golven als het haar van een bleeke leliemeid, Die in een schemerschijn van fleemlicht leidt . En de binnenkamerende regen Op mijn gladde meubels neergezegen, Gonsplast, gonsplast altijd maar door, Er is geen indijken voor. Kijk, ze flapt mijn kamer rond, Droppels kletst ze om haar rond, Ze gaat langs de horizonne Van mijn kamer altijd omme, Overal is het nat, Grauwnat, vaalnat, Nat als het opbewegen uit een bad armen En nergens daar ik mij moeie, warme . 0, 't nat valt op mijn borst, Zij zelve naar me dorst, En haar vuilbeslagen tong, Heelemaal in me drong . W .R . Jutting in : Nederland 11 (1891) Wat nu precies de bedoeling van Jutting is geweest bij deze Gorterpastiche is niet helemaal duidelijk . Bovenstaande is een van een reeksje 'Bespiegelingen van een natte zomer', waarin ook bijvoorbeeld Vondel aan het woord wordt gelaten over de regenachtige zomer van 1891 . Afgezien van de aardige persiflage doet de 'vuilbeslagen tong' vermoeden dat we in W.R . Jutting geen Gorter-vereerder hebben ontdekt .
Hans Hafkamp
Veranderende opvattingen over vriendschap en lie fde tussen mannen
In zijn studie De Nieuwe Gids als geestelijk brandpunt merkt Garmt Stuiveling, naar aanleiding van de veranderingen die de verschijning van De Nieuwe Gids voor de Nederlandse letteren inluidde, op 'dat deze vernieuwing alle terreinen van her maatschappelijke en culturele leven gelijkelijk en gelijktijdig aangreep, en dat ook anderen dan uitsluitend de Nieuwe-Gidsgroep daaraan hebben meegewerkt .' Een gebied waarvoor dat duidelijk geldt is dat der seksualiteit, zeker waar her de liefde tussen geslachtsgenoten betrof - waarbij overigens de liefde tussen vrouwen goeddeels genegeerd werd .
De 'uitvinding' van de homoseksueel In 1869 gebruikte de Hongaarse arts Karoly Maria Benkert in een open brief aan de Pruisische minister van Justitie voor her eerst de term `homosexual' . Dit was niet zomaar een nieuw woord voor een al eeuwen bestaand fenomeen . Sinds een aantal jaren was namelijk een discussie op gang gekomen waarbij de sodomie, een daad (namelijk anaal-genitaal contact), plaats maakte voor de homoseksueel, een persoon met een hem eigen biografie, fysiologie en levenswijze . Her werd nu mogelijk iemand tot homoseksueel to benoemen zonder dat hij lichamelijk uiting aan zijn geaardheid hoefde to geven . De gelijkgeslachtelijke liefde werd hiermee een zaak die niet meer in de eerste plaats juristen aanging, maar medici . Het is in dit verband opmerkelijk dat her een jurist was, Karl Heinrich Ulrichs, die als een der eersten een psychisch-biologische verklaring van homoseksualiteit gaf - voor hem bovendien een verdediging . Hij deed dit in een twaalftal boeken waarvan her eerste, Vindex, in 1864 verscheen . In deze serie Forschungen fiber das Ratsel der mannml nnliche Liebe beschouwt hij de uraniers (een term die lange tijd naast homoseksueel veelvuldig gebruikt werd, ook in Nederland) - en daarmee overigens zichzelf - als een derde geslacht, gelijkwaardig aan mannen en vrouwen . Hij spreekt in dit verband van 'hermafrodisie van de geest' en van een 'vrouwenziel in mannenlichaam omsloten' . Ulrichs werd bij her uitwerken van zijn theorieen onder andere geinspireerd door de recente ontdekking in de embryologie dat her menselijk embryo in de eerste maanden geen geslachtelijke kenmerken vertoont . De belangrijkste consequentie van een psychisch-biologische verklaring van homoseksualiteit is natuurlijk dat strafbaarstelling daarmee veel minder vanzelfsprekend is . Zeker toen bet veronderstelde aantal homoseksuelen steeds hoger 75
kwam to liggen . Toen Ulrichs in 1864 suggereerde dat weleens o,ooz procent van de Duitse bevolking uit homoseksuelen zou kunnen bestaan was dat al een hoog aantal . Vijf jaar later echter meidde de psychiater K .F .O . von Westphal in een artikel in bet Archiv fur Psychiatrie and Nervenkranken dat homoseksualiteit baker voorkomt dan men zich realiseert' en in datzelfde jaar schreef Benkert dat Berlijn met zijn 700 .000 inwoners mogelijk 10 .000 homoseksuelen zou tellen, dus 1,4 procent. Her pleidooi tegen strafbaarstelling van homoseksualiteit dat in deze tijd van verschillende zijden begon op to klinken was overigens ook wel noodzakelijk . De tamelijk liberale zedenwetgeving die - als gevolg van de door de Verlichting veroorzaakte ontkoppeling van kerk en staat - sinds bet begin van de negentiende eeuw bestond, kreeg namelijk in deze periode in een aantal landen een reactionaire draai (Duitsland, 1870 ; Engeland, 1885 ; Nederland, A86) . In deze verdedigingen werd overigens over her algemeen afstand genomen van anale penetratie : ook voor de verdedigers was dit een weinig voorkomende en zeer afkeurenswaardige abnormaliteit .' Door velerlei factoren was er in een decennialang proces op bepaalde plaatsen een relatief vruchtbare voedingsbodem voor de ideeen van Ulrichs e .a . ontstaan . Ook in Nederland . In 1870 besprak N .B . Donkersloot in de Geneeskundige Courant twee brochures van Ulrichs . Deze boekaankondiging leidde tot een anonieme reactie van een arts, die zichzelf `urning' noemt en pleit voor een aanvaarding door de maatschappij van hem en zijn lotgenoten . Deze brief werd eerst in 1883 openbaar gemaakt (ook in de Geneeskundige Courant) maar is daarmee toch nog de eerste Nederlandse verdediging van homoseksualiteit . De schijver gebruikte de meeste ideeen die sinds kort in bet buitenland waren ontstaan . Zo schreef hij : 'Urning ben ik, dat is een mensch met her lichaam van een man en de ziel van eene vrouw .' En ook : 'Uranismus en Paderastie zijn TWEE zaken of begrippen . [ . . .] Ik heb voor de Paed . de grootste afschuw en zeker van de zoo Urningen 199 met mij . Paederastie komt onder ons met meet voor dan onder U, Dioningen [door Ulrichs geintroduceerd woord voor heteroseksuelen, HH]! Menig verfijnde wellusteling onder U verkiest bij zijne vrouw her rectum boven de vagina ; vooral in Frankrijk is dit bet geval . Ook onder ons komen nu en dan zulke abnormaliteiten voor . Regel zijn ze met ; integendeel, uitzondering, evenals onder U .' En verder : 'Nog NOOIT heeft eene vrouw, wie dan ook, ooit de allerminste begeerte in mij opgewekt, alleen de gedachte "geslechtlich" met eene vrouw gemeenschap to hebben, is mij een gruwel en wekt de grootste afschuw in mij op, een horror die even zoo gebiedend, uitdrukkelijk en overweldigend is, als die gij ondervindt wanneer ge u verbeelden zoudt met een man to doen to hebben .' In een soort afsluitende conclusie schrijft de onbekende arts dan nog : Tat een Urning met is een verachtelijke wellusteling, maar eenvoudig een mensch als ieder ander, een schepsel Gods, gerechtigd als ieder ander om zijn liefde-driften in alle tucht, eer en deugd op to volgen .' 2 De ideeen in deze brief ontvouwd zouden vele decennia lang de boventoon voeren in Nederlandse verdedigingen van homoseksualiteit . Een deel ervan vond ook al snel op ruimere schaal ingang . Zo schreef de 'predikant to St . Oedenrode' Dr . H . 76
Was in zijn Plato's Symposion. Een erotische studie (11887) : 'Beide, overlevering en ervaring, leeren, dat er een droevig hermafroditisme van den geest [mijn cursivering, HH] bestaat .' Maar voor Was bleef dit een ziekte : `Of de kiemen der ziekte door andere volken naar Griekenland werden overgebracht, dan wel, of wij hier aan spontane ontwikkeling moeten geloven, kan niet met zekerheid worden uitgemaakt .' En bovendien een zeer afkeurenswaardige en gruwelijke ziekte : 'War uitzinnigheid heeft her schrandere yolk der Grieken vervoerd om in plaats van de heilige vlam der natuurlijke en geoorloofde liefde eene fakkel to ontsteken, wier verderfelijke gloed den onzaligsten hartstocht deed ontbranden?' Maar ondanks deze in de grond zeer negatieve houding tegenover de Griekse liefde wijdde Was er in zijn studie toch een algemeen orienterend hoofdstuk aan alvorens Plato's verwerking ervan aan een nader onderzoek to onderwerpen . Hij is hiermee een van de eersten in Nederland die zo uitgebreid aandacht aan de Griekse liefde besteedt . Opmerkelijk is daarbij bovendien dat hij her verschijnsel in de tijd plaatst en daardoor tot een aanzienlijk milder oordeel over de manmanlijke liefde bij de Grieken komt dan men door bovenstaande uitlatingen zou yerwachten . Want gezien de historische omstandigheden 'wekt her onze verwondering, met dat velen her spoor bijster waren, doch dat er nog gevonden werden, die de vlag van de plicht omhoog hielden' . Was is met deze houding een van de weinigen uit zijn tijd die door een zuiver historische visie tot een zo niet accepteren, dan toch tolereren van mannenverhoudingen in de Griekse literatuur komt .
Van Deventer en de Eros van Plato In de De Nieuwe Gids-aflevering van oktober 1887 publiceerde Dr . Ch . M. van Deventer een polemisch stuk tegen Was' studie order de titel `lets over den Eros van Plato' . Voor het onderwerp dat ons hier bezig houdt belooft deze titel meet Charles M . van Deventer (foto : Willem Witsen)
77
dan het stuk biedt . Van Deventers belangrijkste punt is namelijk dat Was door zijn vertaling van 'eros' met 'liefde' in plaats van met fbegeerte' Plato geweld aandoet en met tot een zuivere beoordeling van her Symposion komt . In de negende jaargang van De Nieuwe Gids komt Van Deventer in een tweetal omvangrijke artikelen op het Symposion terug. Van Deventer is een groot bewonderaar van Plato - werd hij niet in Paaps Vincent Haman (nogal onrechtvaardig) geportretteerd als Dr . Fleutge `die navertelde war hij bij de Duitschers over Plato had gelezen, en om gewicht aan het standje to geven, beweerde dat je daar in geen dertig jaar mee klaar kwam' . Van Deventer schrijft dan ook met grote sympathie over her Symposion en weet ook de mannenvriendschappen - zolang die zuiver geestelijk blijven-te billijken : 'Zij nu, die zwanger zijn van lichaam, zoeken een vrouw, en verwekken kinderen, en verschaffen zich daardoor naar zij meenen, onsterfelijkheid en heugenis in de toekomst en geluk . De zwangere ziel, - want zoo zijn er, en zij dragen gedachten en deugd en wijsheid-, deze zoekt een vriend, liefst schoon van lichaam en schoon van ziel, en in den omgang met dezen mensch baart hij, waarvan zijn ziel zwanger ging .' Alleen her laatste gedeelte van her Symposion, waarin Alkibiades zijn liefde voor Socrates bekent en verslag doet van zijn mislukte poging hem to verleiden, brengt Van Deventer enigszins in moeilijkheden : 'Wie her Symposion gelezen heeft, zal mij toegeven, dat her met wel mogelijk is veel meer uit de rede van Alkibiades mede to deelen . Hij kent de bezwaren, die her ondoenlijk maken in een algemeen tijdschrift de zaak openlijk to vertellen.' En hij besluit zijn beschouwing met de volgende alinea : `De werkelijke, de materieele liefdesverhouding, die Plato bij voorkeur in her oog had, toen hij her Symposion en een ander poeem van de Liefde dichtte, - daarover kan men niet spreken in een tijdschrift, dat er geen bezwaar tegen heeft ook in de huiskamer gelezen to worden . Zooveel zij thans slechts gezegd, als kultuur-historische bijzonderheid, dat de hooge, de zuivere en strenge liefdeszangen van Plato een realiteit onder zich hebben, waarvoor de openbare meening van onzen tijd slechts afschuw over heeft . Wie er meer van weten wil, leze her meer genoemde werkje van Dr . Was, of spreke met een heel goeden vriend, die klassiek literator is, en niet van jokken houdt .' Maar ook hier conformeert Van Deventer zich eerder aan de openbare mening dan dat hij blijk geeft van een afwijzende houding tegenover deze `realiteit' . En dat was ook eigenlijk niet to verwachten van een man die zelf zo'n groot belang hechtte aan de vriendschap, of, zoals J . Meijer her ooit omschreef: 'een monomane gerichtheid op "de vriendschap" trilde door heel her leven van deze man .' Van Deventer trouwde dan ook pas na zijn vijftigste, met Henriette Perk, de zuster van zijn jeugdvriend Jacques. Jacques Perk heeft altijd een schaduw geworpen over de omgang van Van Deventer met Willem Kloos . De vriendschap tussen Perk en Van Deventer kreeg namelijk nooit de diepgang die de laatste wenste, of, zoals hij in 1916 in De Gids schreef : `Op den duur vond hij niet in mij wat hij - Jacques - zocht .' En Perk vond dit wel bij Willem Kloos, onder andere omdat die
wel terstond de betekenis
van Perks dichterschap besefte . Overigens is her belangrijk hier op to merken dat her veel to eenvoudig zou zijn Van Deventer (en anderen met hem) vanwege hun verering van de vriendschap het
78
moderne etiket 'homoseksueel' op to plakken . In de negentiende eeuw speelde de vriendschap zo'n heel andere rol dan tegenwoordig - onder andere als gevolg van de heel andere positie die de vrouw innam - dat bet benoemen daarvan met twintigste-eeuwse termen alleen maar met heel grote voorzichtigheid mag gebeuren .
De vriendschappen van Moos De discrepantie tussen 'geoorloofde' hartsvriendschappen en homoseksuele gevoelens zou er wet eens de oorzaak van kunnen zijn dat Kloos' vriendschappen hem vaak psychische problemen bezorgden . Zo had hij zich begin 1885 onder behandeling geplaatst bij Arnold Aletrino, 'omdat zijn zenuwgestel geschokt was', nadat er een einde was gekomen aan zijn vriendschap met de jonge schilder en essayist Jan Veth . Kloos is namelijk de enige in de kring van Tachtig die we met enige grond `homoseksueel' zouden kunnen noemen . Een van de tekenen die in deze richting wijzen is zijn vroege - en levenslangegegrepenheid door het werk van de Duitse dichter August Graf von Platen-Hallermiinde (1796-1835) die in zijn lyriek en dagboeken verslag deed van zijn uiterst moeizame - duidelijk homoerotische - verhoudingen met personen van bet eigen geslacht. Op twintig-jarige leeftijd schreef Kloos in bet Duits een aan deze dichter gewijd vers, waarin hij hem duidelijk als verwante ziel beschouwt : An Platen
Du weiszt, wie sehr Dich meine Klagen riefen, Du konntest oft, von jenen lichten Auen, Mein Leid, Verklarter, meine Liebe schauen, Da Thranen fiber meine Wangen liefen . Du zeigtest mir in Deinen Seelentiefen Die Macht des ewigen Geschicks, des schlauen, Und im Gemiithe mir begann's zu grauen, Wie Viele litten and schon lange schliefen . An Dir, an Dir hab' ich mich aufgerungen Bis in der Seelen hochsten, hellsten Himmel, Wo Melodie erbli ht aus bittren Wehen . So lass Du nicht, was betend ich gesungen, Verlornes Herz in diesem Erdgewimmel, Vor Deinen Fi szen vollig nicht vergehen! Opmerkelijk is dat Kloos waarschijnlijk bang was in dit gedicht teveel van zichzelf geopenbaard to hebben : hij herdrukte het niet toen hij in 1893 vijf andere Duitse verzen opnieuw publiceerde . En toen hij bet vier jaar daarna alsnog herdrukte had hij de opdracht laten verdwijnen .
79
Willem Moos, tekening door Willem Witsen van juli 1887, uit her bezit van Verwey, na de breuk door Moos verscheurd
Lodewijk van Deyssel in Lett . Mus .)
118811
(foto : Ned .
De meest bekende en de voor de literatuur meest vruchtbare breuk van Kloos is die met Albert Verwey die in 11888 de bent van Tachtig bezig hield . De situatie is bekend : in september 118 8 8 deelt Verwey Kloos mee dat hij zich heeft verloofd met Kitty van Vloten . Kloos verzinkt daarop in depressies en doet korte tijd later een zelfmoordpoging. Frederik van Eeden neemt hem dan in huis en daar, in Bussum, schrijft Kloos in vier dagen een grote hoeveelheid sonnetten, waaronder de cyclus 'Het boek van Kind en God . Een passiespel', nog in De Nieuwe Gids van oktober verschenen . Voor velen was de betekenis van dit werk met helemaal duidelijk . Van Deyssel schreef bijvoorbeeld op 15 oktober aan Frans Erens : `Zoo spreekt hij van iemant, die hem bedrogen heeft na van liefde tegen hem gesproken to hebben, en die "valsch" was . Nu zou men denken, dat hij daarmee een vrouw bedoelt . Maar to gelijk spreekt hij in termen over die iemant, die weer niet op een vrouw toepasselijk schijnen to zijn .' Voor de meesten is echter wel duidelijk dat er in de verhouding met Verwey lets is voorgevallen, zeker nadat Verwey met de bundel Van bet leven zijn 'antwoord' aan Kloos openbaar gemaakt had . Maar over de precieze aard van her gebeurde tastte men toch in bet duister . Aan een homoseksuele verhouding werd echter met geloofd, in ieder geval niet door Van Deyssel die Frans Erens op 17 november meedeelde : 'Omtrent Moos en Verwey moet ik u zeggen, dat ik niet geloof aan iets als een androgyne of pedrastische betrekking tusschen hen .' Erens bleek dezelfde mening toegedaan gezien het antwoord dat hij op z5 november aan Van Deyssel richtte : 'Het komt mij voor dat Verwey om zijn losscheuren van Kloos to legitimeren zinspeelt op pederastische neigingen die hij Kloos toedicht . Ik geloof ook niet dat Kloos een "sodomieter" is : want dan zou hij anders moeten zijn als hij nu is .' 8o
Het is natuurlijk de vraag of de heren hun oordeel mogelijk herzien zouden hebben als zij kennis hadden kunnen nemen van Verweys grote, in oktober 1890 geschreven gedicht `Hemel- en Aard-droom' . Kloos vreesde daar in ieder geval voor . De Nieuwe Gids weigerde her gedicht, 'om persoonlijke redenen van Kloos zoals Verwey Van Deyssel meedeelde. De eerste integrale publikatie zag eerst in 1983 het licht . In her gedicht treffen we onder andere de volgende regels aan : 0 'k Had hem lief. 'k Knielde voor hem . 'k Zocht in / Zijn stem, die blinkende rivier, 't puur-goud / Van kostbre woorden, diamant-taal ; - voor / Zijn ogen droomde ik, klare meren, waar /'t In woei schauw van onzichtbre bomen ; -'k hing / In de' arm hem, om zijn hats mijn armen sloeg'k, / Neer woog'k't zwaar hoofd en in zijn roden mond / Zonken mijn lippe', een star in purpren nacht .' Vooral tegen de laatste drie regels had Kloos groot bezwaar . `1k vind nu, dat bet schadelijk voor mij is, als gij die drie regels publiceert,' schreef hij op 1 maart 1891 aan Verwey . Hij wilde ze onder geen beding gepubliceerd hebben en zette zelfs de uitgever onder druk om uitgave in boekvorm onmogelijk to maken . En Verwey even koppig - wilde ze per se niet schrappen omdat daarmee her gehele gedicht onherstelbaar aangetast zou zijn .
Kostschooljongens en decadente mannen Terwijl de gemoederen over de Kloos-Verwey-affaire nog niet eens helemaal bedaard waren, werd de bent van Tachtig opnieuw geconfronteerd met een vriendschap . Op io december 1888 verscheen namelijk De Kleine Republiek, de roman waarin Lodewijk van Deyssel als sluitstuk een evocatie geeft van de `amitie particuliere', die hij tien jaar eerder op Rolduc gepraktizeerd had . Nu speelden zeer hartstochtelijke vriendschappen een grote rol in kostschoolromans, die sinds her verschijnen van Hughes' Tom Brown's Schooldays in 1857 vanuit Engeland een zegetocht over Europa maakten . Maar Van Deyssel had daar door toevoeging van een seksueel element een bijzondere draai aan gegeven : 'ik boil vreeselijk veel van 'em, maar je begrijpt me, onzedelijkheid zoo ik met wille doen . . . ik bedoel met van onderen an 'em komme, niet mijn hand in zijn broek steke, . . . want je mot natuurlijk fatsoenlijk blijve . . . Ik wil alleen bizondere-vriendschap met 'em hebbe . Willem [de hoofdpersoon, HH] sprak gauw, en hij had war die woede van eigelijk volstrekt niet to weten war eigelijk de onzedelijkheid mocht wezen, die hij zou kunnen doen als hij nu eens wet wilde . Maar bet deed er met toe, hij zoo Scholten hebben, al was 't dan ook om to zoenen alleen .' En bij dat zoenen alleen bleef her in her boek ook . Toch noemt de ene recensent her 'een boek viezer dan er denkelijk ooit een in Nederland werd geschreven', en moest een ander na her schrijven van de kritiek `even zijn handen [gaan] wasschen van de kliederigheid' . Uit de bespreking van Mr . J .N. van Hall moge blijken dat her thema van de amitie particuliere op zich niet afgewezen werd : Tit boek is een vuil boek . Vuil niet door de keus van her onderwerp, dat behandeld had kunnen worden zonder iemand aanstoot to geven ; maar vuil door de smerige, weerzinwekkende bijzonderheden, welke de schrijver met een zeker genot schijnt op to zoeken .' 81
Her is opmerkelijk dat in de kritieken de woorden `homoseksualiteit' of `uranisme' met vallen . 3 Dit is echter een gevoig van de grote onbekendheid met het verschijnsel- de theoretisering rond homoseksualiteit verkeerde in 1889 nog in zo'n pril stadium en vond bovendien in zo'n kleine kring piaats, dat men her verschijnsel veelal met herkende . Dat de inburgering echter tamelijk snel plaatsvond mag blijken uit een kritiek die ds . G . Hulsman in maart A96 in De Kroniek publiceerde over Couperus' Extaze (in De Gids verschenen) : `De verhouding van Jules en Taco mag thuis horen in de theorieen over pederastie van Plato . Zij is afgrijselijk in een novelle van her eerste tijdschrift van ons land .' Nu komt her beeld dat Couperus in Extaze, maar vooral ook in Noodlot, van zijn hoofdpersonen schetst ook sterk overeen met bet beeld van de homoseksueel zoals dat in buitenlandse seksuologische publikaties gestalte krijgt . Her feit dat Kloos hieraan met voldeed gaf Erens mogelijk zijn opmerking dat Kloos als 'sodomieter' anders zou zijn in de pen . Over de jongen Jules vernemen we in Extaze bijvoorbeeld : 'hij voelde zich met als een kind, als een jongen : iets weeks, behoefte aan bijna vrouwelijke aanhankelijkheid, toewijding aan een, die hem alles zou zijn, had hem reeds van zijn kleinekind-zijn als in zijn viriliteit getroffen .' En een beschrijving van de door ds . Huiskamp zo verafschuwde verhouding tussen Jules en Taco Quaerts vinden we waarschijnlijk in de volgende passage uit het eerste hoofdstuk : 'Ze zag her glimlachend gezicht van Jules, als in aanbidding, opzien naar het gelaat van die man, en ze zag, dat de jongen eensklaps zijn armen, tot een woeste liefkozing, heensloeg om zijn vriend, die hem afweerde, met een zacht gebaar .' En ook in Noodlot krijgen de vrouwelijke eigenschappen van de hoofdpersoon Bertie veel aandacht : 'Bertie was zo fijn, zo bleek, zo tenger, bijna zonder voile mannelijke ontwikkeling .' En elders : 'Maar ik beschouw hem zo als een aardig jongetje, bijna als een meisje . . . Hij is zo klein en hij heeft zulke mooie handjes .' Bertie zelf roept uiteindelijk - als alles voor hem verkeerd dreigt to lopen - in vertwijfeling uit : `O je begrijpt me met, ik ben zo gecompliceerd, dat je dat met begrijpt, maar probeer het even to begrijpen en dan zal je me begrijpen en misschien wel vergeven, Frank, misschien wel vergeven ook . . . 0 ik bid je, geloof toch, dat met alles egoisme in me is, en dat ik veel, zielsveel van je hou, zoveel als een man bijna nooit van een andere man houdt .' Blijft de vraag of Couperus reeds op de hoogte was van de nieuwe theorieen over homoseksualiteit toen hij deze boeken schreef . Dat hij zich daarin in ieder geval kort na de eeuwwisseling verdiepte blijkt nit bet feit dat hij de bekende homo-emancipator en publicist Lucien von Romer bij verschijnen een exemplaar van De Berg van Licht laat sturen .
De publieke discussie gaat van start In de tijd dat Couperus de genoemde boeken publiceerde begon in Nederland de grote stroom publikaties over homoseksualiteit op gang to komen . In eerste instantie waren dat vertaalde werken die zowel een medisch als een pornografisch tintje hadden en die gepubliceerd werden bij nogal obscure uitgeverijen als Van 8z
Klaveren en Moransard . Voorbeelden van deze boeken zijn De prostitutie bij de volken der oudheid (1887) van Edm . Dupouy, De clandestiene prostitutie (1888) van L. Martineau dat in bet vijfde hoofdstuk 'Monsterachtigheden - Tegennatuurlijke prostitutie' behandelde en De pederastie (1893) van R . Hayes . Maar ook in de serieuze, wetenschappelijke tijdschriften begon de discussie omvangrijkere vormen aan to nemen . In de Geneeskundige Courant, het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde en de Psychiatrische Bladen verschenen artikelen over homoseksualiteit, die overigens vanaf 1892 ook zo genoemd gaat worden . In dat jaar wordt dit woord namelijk in her Nederlands geintroduceerd, in de Geneeskundige Courant door een onbekend gebleven auteur en in bet Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde door A .W. van Rentherghem, die in 1887 samen met Frederik van Eeden bet Instituut voor Psychische Therapie had opgericht . Van Rentherghem was overigens van mening dat homoseksualiteit aangeleerd was en dat genezing dus mogelijk was, hoewel niet voor de voile honderd procent : `Men moet zich vergenoegen met her feit, dat deze beelden [homoseksuele, HH] verbleekt zijn en teruggebracht tot een onschadelijk rudimentair bestaan, en dat de zieke zich onthoudt van alle onregelmatigheid in zijn geslachtsfunctien .' Tegenover deze mening staat J . Schoondermark in zijn in 1894 verschenen `Van de verkeerde richting' o f Man-mannenlie fde en vrouw-vrouwenliefde . Eene pleitrede : `In den laatsten tijd begint men meer en meer in to zien, dat de Urningslie fde eene aangeboren neiging is .' Schoondermarks boekje is het eerste pleidooi voor een menswaardige behandeling van homoseksuelen in de Nederlandse taal door een Nederlands auteur . Schoondermark wees zelfs beschuldigend in de richting van de maatschappij : `de meeste aangeboren Urningen gevoelen zich door het homoseksueel verkeer uiterst bevredigd en versterkt . En zulks beantwoordt juist aan hunne natuur, en verontwaardigd alleen zijn zij er over, dat de maatschappij hen in de bevrediging hunner drift, zoo krachtig tegenwerkt .' Hij besluit zijn brochure dan ook met de woorden : 'Man-mannelijk verkeer is voor den Urning niets onnatuurlijks, neen her beantwoordt geheel aan zijne natuur . Voor hem ware het man-vrouwelijk verkeer onnatuurlijk . Men hebbe dus diep medelijden met, geen verachting voor de homosexueelen .' Het is echter de vraag of de homoseksuelen zelf erg gelukkig konden zijn met deze voorvechter . In 1895 publiceerde hij namelijk Een zevental sexueele gebreken waarin hij ineens een geheel andere mening is toegedaan : 'Naar onze overtuiging alzoo is de Grieksche lie fde een pathologisch verschijnsel, eene psychische afdwaling van de menschelijke, natuurlijke geslachtsdrift . [ . . .] De wet rekent de homosexualiteit der mannen tot de misdaden, en stelt daarop gevangenisstraf . Of het krankzinnigengesticht niet veeleer de plaats moet zijn, waar men die lijders van de knapen afzondert, willen wij hier niet nader behandelen .' Schoondermarks klaarblijkelijke opportunisme maakte her hem mogelijk dat hij in 1901 zowel een vertaling van Havelock Ellis' Sexual Inversion het licht gaf: Het contraire geslachtsgevoel bij den man, en bij de vrouw en zijne behandeling (?), waarin homoseksualiteit positief benaderd wordt en van Barruco's Neurasthenia sexualis . Zenuwverzwakking tengevolge van overprikkeld geslachtsleven en hare behandeling, waarvan 'onanisten, paederasten, sodomieten, tribaden en 83
Portret van Arnold Aletrino (1885), door Jan Veth (Ned. Lett . Mus .) dergelijke individus' weer met veel goeds to verwachten hadden . In dit opzicht konden de homoseksuelen beter vertrouwen op Arnold Aletrino - rinds de eerste jaargang medewerker van De Nieuwe Gids - die in 1897 zijn eerste beschouwing over homoseksualiteit her licht zou doen zien in de Psychiatrische en Neurologische Bladen . Het betrof hier een bespreking van her boek Uranisme et unisexualite van Marc Andre Raffalovich . Aletrino sluit zich bij diens mening aan dat homoseksuelen zich moeten onthouden van seksueel verkeer . Hierin ging hij dus minder ver dan Schoondermark, die in zijn eerste brochure ook seksuele handelingen verdedigde . Maar Aletrino bleef wet zijn hele leven lang een consequent voorvechter voor de rechten van homoseksuelen . Ook nadat deze strijd hem in problemen bracht door her to grote enthousiasme van Jacob de Haan, die zijn homoseksuele roman Pijpelijntjes (1904) aan hem opdroeg . In 1911 behoorde Aletrino, met Von Romer, tot de oprichters van de eerste Nederlandse homo-emancipatiebeweging die de strijd aanbond tegen her in dat jaar ingevoerde artikel z48bis Wetboek van Strafrecht dat homoseksuele contacten weer strafbaar stelde . Tot slot wil ik opmerken dat de zichtbaarmaking van homoseksualiteit, die in de periode 1880-19oo een eerste aanzet kreeg, ook een nadeel gehad heeft . Het feit dat er steeds meer mensen met de gelijkgeslachtelijke liefde bekend raakten, maar de samenleving tegelijkertijd in steeds belangrijker mate hetero-sociaal georganiseerd werd, was er de oorzaak van dat mannenrelaties, in de meest uitgebreide zin, steeds verder gemarginaliseerd werden en daarbij vaak verdacht wetden gemaakt door er het etiket 'homoseksueel' op to plakken . Ten tijde van de Tachtigers werd dus een begin gemaakt met bet moeilijk, zo niet onmogelijk maken van de hartstochtelijke vriendschappen die in deze tijd zelf nog zo'n grote rot speelden, als ze het nadien, in ieder geval in de Nederlandse literatuur, met meet gedaan hebben .
84
i De idee van de homoseksueel als een medische (en sociale) constructie nit de negentiende eeuw werd voor her eerst ontplooid door Michel Foucault in Histoire de la sexualite i . La volonte de savoir, Parijs (1976) . Voor de Nederlandse situatie werd deze idee in diverse artikelen verder uitgewerkt door Gert Hekma . De ontwikkeling van de Duitse homobeweging werd door James D . Steakley gedocumenteerd in The Homosexual Emancipation Movement in Germany, New York (11975) . Vreemd genoeg hebben de homo-emancipatorische geschriften die in Engeland verschenen - onder andere van de hand van Richard Burton, Edward Carpenter en John Addington Symonds - in Nederland nagenoeg geen invloed gehad . Tenslotte moet ik erop wijzen dat de `uitvinding' van de homoseksueel vooral een proces in de `buitenwereld' was . Her is zeer waarschijnlijk dat individuele homoseksuelen zich al veel langer ook door hun seksualiteit definieerden . z Deze brief werd met een inleiding door Gert Hekma herdrukt in Homologie 111/3 (maart 1981) . Opmerkelijk is overigens dat de schrijver her aantal urningen in Nederland heel hoog, namelijk op 50 .000 schat, dat wil zeggen ongeveer 45 procent van de mannelijke bevolking . 3 lets dat overigens een kleine vijftig jaar later-in 193 3 - zonder schroom zou geschieden toen Dr. Herbert Lewandowski en P .J . van Dranen in hun Beschavings- en zedengeschiedenis van Nederland opmerkten 'dat een met gering deel der Hollandsche literatuur gewijd is aan de homosexueele liefde', en in een rijtje `boeken waarin de liefde tot her gelijke geslacht beschreven wordt' ook De Kleine Republiek opnamen.
85
De dichter der toekomst 'Dat is de dichter der naaste toekomst, de belangelooze minnaar der kunst, de wellusteling van het schoone, de verliefde op de stemmingen zijner ziel, die op de hooge bergen van zijn gevoel klimt om in zijn oor de geluiden op to zwelgen, welke in den omtrek de Iucht doortrillen, en zich in de diepste, ruwste afgronden van zijn hart stort om er to luisteren naar het stamelen zijner stemmingen en het rillen zijner aandoeningen .' Frans Netscher, Het daghet uyt den Oosten
0 dichter der Verliefde op Hoog, hoog op Daar doet gij
toekomst, wellust'ling van 't schoone, de stemming van 't eigen gemoed, den berg van 't gevoel zult gij troonen, uw oor aan geluiden to goed ;
Daar zwelgt gij de tonen, die d'omtrek doortrillen ; En, stort ge u in 't diepste der diepten van 't hart, Gij hoort er de stemming, hoort de aandoening rillen ; Ai, draal clan niet langer, maar kom, Toekomst-bard Fortunio [=J .N . van Hall] in : De Gids IV (1886)
J .N. van Hall in blijde afwachting van de dichter die de poezie uit het slop kan helpen . Na Godenschemering van Emants is er nog niet veel behoorlijks verschenen, en dat gedicht is al weer van drie jaar terug.
Annelies Snijder
Het gezicht van Amsterdam o pleving, strijd en vernieuwing in de architectuur r88o-r9oo
Ten tijde van Tachtig veranderde er veel in de architectuur, zeker in Amsterdam, de stad waar de Nieuwe Gids-beweging ontstond . Daar heerste dank zij een sterke economische opleving een enorme bouwwoede . Talrijke grote gebouwen verrezen, de binnenstad werd city en langs de buitenrand werd een reeks nieuwe woonwijken aangelegd. Eclecticisme en neogotiek raakten op de achtergrond, vooral door de opkomst van de Hollandse neo-renaissance . De strijdvraag 'gotiek of renaissance' stond in architectuur-theoretische discussies centraal tot in de vroege jaren negentig. Toen werd her bouwen in historische stijlen op zich mikpunt van kritiek . Vaak deden bouwkundige kwesties ook buiten de vaktijdschriften stof opwaaien, maar in De Nieuwe Gids kwamen ze hoogstens zijdelings aan de orde .
Strijd tegen de neogotiek Naar aanleiding van de bouw van P .J .H . Cuypers' Rijksmuseum (1876/85) laaide een strijd tegen de neogotiek op die al veel langer werd gevoerd . Cuypers' architectuur nam een bijzondere plaats in binnen de bouwkunst na het midden van de eeuw . De meeste architecten werkten eclectisch : ze putten vrijelijk uit historische stijlen . Her was een liberate en van koopmansgeest getuigende werkwijze, die vaak theoretisch werd gerechtvaardigd als onderzoek . Men geloofde namelijk dat de bouwkunst in verval verkeerde en was op zoek naar de `ware' negentiendeeeuwse stiji . Cuypers zocht een andere weg om de bouwkunst to verheffen . Hij wijdde zich vooral aan de katholieke bouwkunst, die opleefde na her herstel van de bisschoppelijke hierarchic in 1853 . Daarbij stond de gotische kerkelijke bouwkunst hem als ideaal voor ogen . Hij zag deze als produkt van een voorbeeldige samenwerking van beeldend kunstenaars en ambachtslieden onder leiding van de architect, geinspireerd door hun gemeenschappelijk geloof . Fundamenteel kenmerk van deze goede bouwkunst was volgens hem een logische samenhang van vorm en decoratie met de constructie . Deze rational istische architectuuropvatting ontwikkelde hij in navolging van de Franse architect en theoreticus Viollet-leDuc . Cuypers gruwde van de onheuse bouwmethoden en het oneerlijk materiaalgebruik van zijn tijdgenoten, die bijvoorbeeld baksteen met pleister bedekten of natuursteen nabootsten in zink . Hij zag zich genoodzaakt de opleiding van vakbe.4 Het Stedelijk Museum (architect A .W. Weissman) in aanbouw, op de achtergrond Cuypers' Rijksmuseum (foto : Jacob Olie, z8 november 1894 ; Hist. Topogr . Ad . Gem . Arch . Amsterdam) 89
kwame ambachtslieden en decoratiekunstenaars zelf to organiseren . Zijn streven werd ondersteund door de publikaties van zijn vriend en zwager J .A . Alberdingk Thijm . De weerstand tegen de overigens zeer succesvolle Cuypers betrof vooral de vorm van zijn gebouwen . Zijn kerkelijke architectuur was uitgesproken neogotisch, maar bij wereldlijke monumenten vermengde hij gotiek met renaissance . Juist daar lokte de toepassing van gotiek protesten uit, vooral van liberale zijde : men vatte her op als misplaatste paapse propaganda . De kritiek kwam niet alleen nit de architectenwereld . Een van de hardnekkigste bestrijders van de neogotiek was Carel Vosmaer, die er in zijn Nederlandsche Spectator vele Flanor-kolommen mee vulde . Voor het Rijksmuseum was in overeenstemming met de bestemming tot bewaarplaats van vooral zestiende- en zeventiende-eeuwse nationale kunstschatten een ontwerp in renaissance-stijl vastgesteld . Tijdens de bouw week Cuypers hiervan of en her resultaat bevat volop middeleeuwse elementen . Her gebouw oogstte veel lof, maar zoals to verwachten was waren ook velen woedend. Onder hen was koning Willem iii, die moet hebben uitgeroepen : 'Je ne mettrai jamais le pied dans ce cloitre!' De verontwaardiging betrof ook de bevoorrechte positie die de Cuypers-richting had verworven . De rijksoverheid had her oud-liberale credo 'kunst is geen regeringszaak' laten varen . In 1874 was her `College der Rijksadviseurs voor de monumenten van geschiedenis en kunst' opgericht . Cuypers was hiervan lid en raakte bevriend met de secretaris, de eveneens katholieke jhr Victor de Stuers . Deze bekleedde vanaf 1875 de invloedrijke positie van chef van de afdeling kunsten en wetenschappen van her departement van binnenlandse zaken . Een nauwe samenwerking kwam tot stand, en rijksgebouwen werden in her vervolg steevast ontworpen door Cuypers of bouwmeesters die zijn richting volgden als C .H . Peters en J . van Lokhorst . Peters bouwde bijvoorbeeld het Amsterdamse hoofdpostkantoor (1895/99) Cuypers sleepte kort na zijn benoeming tot architect van her Rijksmuseum een tweede grote rijksopdracht in de wacht : her Amsterdamse Centraal Station (in samenwerking met A .L . van Gendt ; opdracht 1877, bouw 1881/ 89) . Uiteraard had het station zijn tegenstanders . Ook hier bekritiseerde men de partijdige wijze waarop de overheid zich in her architectuurbedrijf mengde, en hekelde her uiterlijk dat meer op een 'middeleeuws kasteel' of een 'vroolijk seminarie' dan een stationsgebouw zou lijken . In De Nieuwe Gids kwamen deze strubbelingen nauwelijks ter sprake .' De spotprent die J .H . Holswilder maakte ter gelegenheid van de opening van her Rijksmuseum werd er door Jan Veth lovend besproken, maar in een tentoonstellingsrecensie en pas in april 189i .Voor Van Eeden (in De Nieuwe Gids van juni 1888) getuigde het kerkelijk karakter van het gebouw van her onbegrip voor kunst bij zich als kunstkenners opwerpende lieden als Alberdingk Thijm . Hij zag het gebouw daarover in lachen uitbarsten : 'her groote kerkraam lacht met open mond, de mozaik-ventjes proesten her uit tegen elkaar, de torens schudden en her heele gevaarte zet de handen in de zij van 't lachen . [ . . .] En Rembrandt! al mag hij verguld zijn met zijn mooi paleis, her blijft komiek een groot schilder to zijn geweest en gehuldigd to worden als een groot dominee en een kerk kadeau to krijgen .' 9o
N'I, W E ?'
Gravure
van
0 R
P . van Looy
Eclecticisme, nationale renaissance en internationaal classicisme Hoewel de strijd tegen de `officieuze' bouwstijl nog jaren voortduurde, viel in de praktijk de toepassing van de neogotiek in bet met bij andere stijlen . Sommige architecten werkten nog eclectisch, zoals A . Salm (bijvoorbeeld in zijn remises en de woonhuizen aan de Weesperzij 24-z6, uit 1887) en A.C . Bleijs in de Sint Nicolaaskerk, schuin tegenover her Centraal Station (1885/87) . Deze kerk toont vooral motieven uit de renaissance, maar ook uit gotiek en barok . Het eclecticisme bleef met name in de vormgeving van interieurs vrij algemeen . De Parkschouwburg in de Plantage (i 88z/83 gebouwd naar ontwerp van de Belgische architecten Dumont en Chambon) was daarvan een voorbeeld . Met behulp van vele duizenden kilo's gips en de verfkwast, en een mengelmoes van onder meer Indische, Griekse, Moorse en middeleeuwse stijlcitaten, was een overwegend Moors aandoend interieur geschapen, waarvan de aanblik door Van Deyssel in zijn novelle Blank en Geel als 'wonderfeestelijk, zeldzaam schoon en ongemeen rijk' werd beschreven . Uitgerekend de naar model van Cuypers' dochter getekende May liet hij er 'onder de toverachtige invloed der omgeving' in bedwelming raken . Vooral de Hollandse neorenaissance nam een enorme vlucht. De belangstelling voor de Oudhollandse architectuur ontstond rond het midden van de eeuw, als teken van een bredere romantische orientatie op het nationaal verleden . Een vroege uiting was de publikatie van de reeks A fbeeldingen van oude bestaande gebouwen waarmee de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst in 1852 begon . Tot navolging kwam her pas tegen her eind van de jaren zeventig . Achteraf wordt de grote populariteit van de stijl, zeker in Amsterdam, doorgaans begrepen als een spiegeling aan bet laat zestiende- en vroeg zeventiende91
eeuws verleden : Amsterdam verwachtte een tweede Gouden Eeuw . Dank zij een periode van intensieve voorbereidingen, zoals de aanleg van her Noordzeekanaal, de aansluiting op het internationaal spoorwegnet en de invoer van stoomkracht in veel bedrijfstakken, begon na een lange en diepe malaise de economische opbloei van de stad zich of to tekenen . De wereldtentoonstelling die in 18 83 in Amsterdam is gehouden werd als een triomf gevierd . In de tijd zelf beleed men zijn voorliefde voor de Hollandse renaissance meestal in esthetische termen . Men bewonderde her kleurige, levendige en vooral pittoreske effect van de rijk gedecoreerde Oudhollandse gebouwen met hun rode bakstenen gevels, doorspekt met lichte natuurstenen banden, blokken en lijsten, en afgesloten met trapgevels . Bij de navolging werd van deze elementen vaak een vrij gebruik gemaakt . Het schilderachtige effect werd verhoogd met balkons, erkers en torentjes en door bouwmassa's zo to groeperen dat door topgevels, torens en hoogopgaande daken een levendige silhouetwerking ontstond . Woonhuizen en winkels verrezen in deze stijl, zoals de kunst- en boekhandel van de firma Allert de Lange aan her Damrak (door J . van Looy, 1886) . Tot de vele grote gebouwen in Hollandse renaissance behoren her administratiegebouw van de Hollandse IJzeren Spoorwegmaatschappij van C .B . Posthumus Meyes aan de Droogbak, de Stadsschouwburg van J .L . Springer (1892-/94), in samenwerking met J .B . Springer en Van Gendt) en her Stedelijk Museum van A .W . Weissman (1892-/95) . In het groeiend zelfvertrouwen richtte men de blik met alleen op her grootse nationale verleden, maar ook op bloeiende Europese hoofdsteden als Wenen, Parijs en Berlijn . De hoopvolle gedachte dat Amsterdam zich nu onder de wereldsteden zou scharen is of to lezen van de gebouwen die zijn opgetrokken in het interna-
Het Centraal Station als afsluiting van een Damrak-Boulevard, met een nooit uitgevoerde bents (foto : Hist. Topogr . Ad . Gem. Arch . Amsterdam)
9 2-
tionaal classicisme, de op renaissance en barok geinspireerde stijl die in deze steden gangbaar was . Van Gendt combineerde deze bouwtrant met Hollandse renaissance in her Concertgebouw (1883/86), waarvan vooral her tempelfront met de monumentale zuilen een grootsteedse allure uitstraalt. Andere voorbeelden zijn theater Carre (1887) van J .P .F . van Rossunl en W .J . Vuyk, en het Victoriahotel (1889-90) van J .F . Henkenhaff, tegenover her Centraal Station .
De Beurskwestie Wereldstadijveraars en liefhebbers van het nationale erfgoed kwamen met elkaar in botsing tijdens de Beurskwestie . De Beurs van J .D . Zocher (uit 1841/45) aan de Dam voldeed al van begin of aan met . De eerste plannen voor vervanging werden in 1870 gepubliceerd . In 1882 besloot de gemeente een nieuwe beurs to bouwen op een aan to plempen deel van her Damrak . De daarop uitgevoerde demping zou nogal voorbarig blijken . Veel particulieren waren het niet met de plaatskeuze eens, en een langdurige pennestrijd ontwikkelde zich . Het ene plan lokte het andere uit en de gemeente bleef besluiteloos toezien . Tegenstand tegen bet gemeenteplan kwam vooral van de ambitieuze Amsterdammers die de aanleg van een boulevard bepleitten over de voile breedte van her Damrak, tussen station en Dam, en liefst doorgetrokken naar de Munt . Deze zou de verkeersstroom opvangen die door de aanstaande voltooiing van bet station to verwachten viel . Bovendien bood bet plan uit speculatief oogpunt gunstige perspectieven aan de ondernemende middenstand ter plaatse, van wie de initiatieven en de aandrang dan ook vooral uitgingen . Niet in her minst telde de overweging dat Amsterdam met zo'n boulevard, geflankeerd door winkelgalerijen, verfraaid met plantsoenen en fonteinen en 's avonds feestelijk verlicht, waardig de vergelijking zou kunnen doorstaan met andere Europese hoofdsteden, die nieuw waren uitgelegd met brede alleeen tussen monumentale gebouwen . Protesten tegen deze plannen kwamen vooral uit kringen van de intellectuele burgerij . Daar kwam in deze periode van dempingen en doorbraken de stadsschoongedachte tot ontwikkeling en sprong men op de bres voor behoud van bet eigen karakter van de Amsterdamse binnenstad . Bij de boulevardplannen dacht men zich de beurs langs her Damrak . Andere Amsterdammers zagen het gebouw liever aan de Dam of tegenover bet Centraal Station . Of zij stelden als oplossing van de inmiddels slepende kwestie vergroting en modernisering van de Beurs van Zocher voor . Het voortdurend uitstel werd ook veroorzaakt door de verwikkelingen rond het uiterlijk van de nieuwe beurs . In 1884 schreef de gemeente een internationale prijsvraag voor een beursontwerp uit . Maar liefst 199 inzendingen kwamen binnen . De eerste prijs ging naar L . Cordonnier uit Rijssel, de tweede naar J .F . Groll uit Londen en de derde naar de Amsterdammers H .P . Berlage en Th . Sanders . De jury werd scherp bekritiseerd omdat zij een voorkeur aan de dag Iegde voor ontwerpen in neogotiek of renaissance en classicistische ontwerpen geen kans gaf . Een schandaal ontstond toen ontdekt werd dat Cordonnier zich had geinspireerd op her raadhuis van La Rochelle en hij van plagiaat beschuldigd werd . Niet iedereen wist dat in de toenmalige ontwerppraktijk ontlening heel gewoon was . Uitein-
93
delijk werd geen van de ontwerpen uitgevoerd . In 1887 maakte Weissman in opdracht van de gemeente een nieuw plan . Dit werd gepresenteerd als een combinatie van de goede eigenschappen van de bekroonde ontwerpen, maar goedkoper uitgewerkt . De architectenwereld reageerde woedend . Resultaat was dat de beursbouw op de lange baan werd geschoven . Pas in 1896 werd de knoop doorgehakt . De nieuwe wethouder van publieke werken M .W.F. Treub kwam tot de conclusie dat her gedempte stuk Damrak de enige haalbare plaats was, en wist zijn vriend Berlage aangesteld to krijgen als adviseur en vervolgens als bouwmeester van de bents . Hij loodste diens plannen door de gemeenteraad op basis van plattegronden en situatieschetsen . De geveltekeningen hield hij achter, waarschijnlijk om een nieuwe rel to voorkomen .
Cityvorming: bedrijvigheid in de horeca In de binnenstad van Amsterdam was de cityvorming begonnen . De winkelstand breidde zich nit als gevoig van de groeiende welvaart . De eerste kantoorgebouwen verrezen en de horeca nam volop deel aan de ondernemingslust . De commerciele architectuur werd een belangrijk werkterrein voor architecten . Toenemende concurrentie maakte een aantrekkelijke en modieuze vormgeving nodig om klanten to werven . De rijk gedecoreerde Hollandse renaissance leende zich er goed voor, evenals her internationaal classicisme, vooral voor deftiger gelegenheden . Tegen Pasie waarmee Maurits van der Valk in 1883 als journalist van De Amsterdammer toegang kreeg tot her terrein van de Wereldtentoonstelling, achter her Rijksmuseum in Amsterdam (brievenarchief Jan Veth)
94
het midden van de jaren negentig drong juist op dit gebied invloed van de Jugendstil door . De Tachtigers, fervente cafe-gangers, hebben de stormachtige ontwikkelingen in dit bedrijf van dichtbij meegemaakt . Hun cafe-bezoek werd gememoreerd door Erens : `Ja, dat "zwammen" op allerlei kamers in de Pijp of in de cafe's, bij Willemsen, Mast, Krasnapolsky, de Poort van Cleve of in allerlei kleine kroegjes van Amsterdam! War hebben wij gepraat en wat heb ik gepraat! [ . . .] Zoo ontstonden de nieuwe begrippen over literatuur en andere kunsten ; her broeide toen van alle kanten .' (Uit : Vervlogen jaren .) Flanor vergaderde in De Karseboom in de Kalverstraat en na afloop praatte men bijvoorbeeld na in cafe Polonais, het latere Polen . Dit waren oude etablissementen, die concurrentie kregen van nieuwe gelegenheden als Willemsen aan de Heiligeweg . Het werd gebouwd naar ontwerp van Van Gendt en Weissman en was na de opening in 1881 al spoedig her stamcafe van de Tachtigers . Erens schreef : "`Willemsen" op den Heiligeweg was her cafe, waar wij her meest bij elkaar kwamen en dat was 's avonds tegen tien uur . De artiesten hadden er een vast tafeltje, rechts van den ingang tegen den muur .' Veth, Kloos en Van der Goes kwamen er dikwijls en ook Van Eeden, die echter nooit aan de artiestentafel zat . `De bezoekers zaten nog min of meet vreemd tegenover elkander en zij begonnen hunne gedachten to wisselen . Er was daar nog met die confraterniteit, die later zou groeien in de bijeenkomsten in de Poort van Cleve en bij Mast, toen wij allemaal beproefde strijders waren geworden ; de bijeenkomsten bij Willemsen waren her preludium tot de eigenlijke literaire beweging.' De wereldtentoonstelling gaf een extra stimulans aan de horeca-branche. Onder de in 1883 nieuw geopende hotels, cafes en restaurants was het zeer deftige restaurant Riche aan het Rokin, dat Van Gendt in internationaal-classicistische stijl ontwierp . Hier veroorloofde Paaps Vincent Haman zich bij uitzondering wel een diner : `Daar, om hem been en in hem, was het gevoel geweest van rijkdom, van met zo Jan en alleman, van chique .' Na deze versterking begaf hij zich voor een kleintje koffie of pousse-cafe naar het eveneens in de tentoonstellingstijd opgekomen Aux Caves de France in de Kalverstraat . Erens ontmoette hier in 1883 Van Deyssel voor her eerst, die met zijn vrienden Arnold Ising en Arnold Croiset bijeenzat in de grote pluche fauteuils van de luxueus ingerichte bovenzaal . Krasnapolsky, befaamd om zijn wintertuin (door G .B . Salm, 1879/80), werd voor de tentoonstelling onder leiding van dezelfde architect vergroot en tot hotel ingericht . Her was een geliefde eetgelegenheid, net als Die Port van Cleve aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal, tegen 189o her stamlokaal van de Tachtigers . De geschiedenis van Die Port van Cleve illustreert de bouwkundige ontwikkeling in deze sector . In 1870 werden bier twee oude pakhuizen tot bierhuis verbouwd, waarbij uitwendig alleen de onderpui en eerste verdieping een nieuw aanzien kregen . Her etablissement werd in een krantebericht toegejuicht omdat `men thans in een flink, ruim en goed geventileerd lokaal zijn glas bier zal kunnen gebruiken, een genot, dat wij niet kennen, daar die inrichtingen voor verreweg het meerendeel, in bekrompen, pijpenlavormige, smalle huisjes gevestigd zijn .' Was bet cafe bij opening baanbrekend, snel opeenvolgende aanpassingen waren nodig om modern to blijven . Bij een verbouwing van 1885/88 bleef alleen het inwendige van de zaal nagenoeg onveranderd . Her gebouw kreeg een nieuwe gevel, ontwor95
pen door Gosschalk in een mengvorm van renaissance en gotiek . Een reeks hoge halfrond afgesloten ramen in de onderpui bracht meer licht in het interieur . Deze vergroting van her glasoppervlak kwam ook veel voor in de toenmalige winkelarchitectuur en diende natuurlijk tegelijkertijd de verleidelijke uitstalling van koopwaar . Cafe Mast of Milles Colonnes (in 1875 door Gosschalk ontworpen) was ook zo'n modern ruim cafe . Her door vele kronen verlichte interieur trok bezoekers van verre aan . Her lag aan het als trefpunt in de jaren tachtig steeds geliefder wordende Rembrandtplein en werd door de Tachtigers gefrequenteerd . Van Looy gaf in een schilderij' en een sonnet zijn impressie van de roezige roodbruine zalen . Gietijzeren zuilen droegen her plafond en werden door talloze spiegels weerkaatst, waaraan her cafe zijn naam ontleende. De concurrentie bracht wedijver in extra trekpleisters . De eigenaars van cafe Roetemeijer in de Amstelstraat weerden zich daarbij dapper . De zaak werd achtereenvolgens met een wintertuin en een winkelpassage uitgebreid (resp . 1875 en 1879, onder leiding van Y . Bijvoets) en in 1881/8z met een panopticum op de bovenverdieping (ontworpen door Th . Sanders) . Her cafe had zeer hoge in elkaar overlopende zalen, waarvan Gorter en Van der Goes vaste bezoekers waren . Her nieuwe geheel werd in een krantebericht geprezen om de `cosmopolitische indruk' die het maakte . Ook een `American Bar' maakte er deel van uit : Amerikaans raakte in de mode . Op her Leidseplein liet C .A .A . Steinigeweg het American Hotel bouwen, ontworpen door Ed . Cuypers en geopend in 1881 . Niet zozeer de architectuur was Amerikaans als wel de opzet - men verhuurde appartementen - en de decoraties : aan de wanden van de zalen waren taferelen van her Amerikaanse landschap to bewonderen, bij de entree meer dan levensgrote beelden van roodhuidenopperhoofden en hun squaws . Dit hotel werd een van de vaste pleisterplaatsen van de medewerkers van De Kroniek . Al in 1899 besloot men her to vervangen door een geheel nieuw gebouw, het tegenwoordige Americain .
Stadsuitbreiding Buiten de vroegere stadswallen waren uitgebreide woonwijken in aanbouw . Binnen de stad was geen plaats meer : de bebouwing van de laatste open terreinen, die van de geslechte wallen en bolwerken en de Plantage was al in de jaren zestig ingezet. Hier verrezen hoofdzakelijk ruime, gerieflijke woonhuizen voor gegoeden, merendeels bewoners van de grachtengordel die de onplezierige kanten van de binnenstad ontvluchtten : onhygienische, stinkende grachten en gevaar voor epidemieen die konden overslaan uit de sloppenbuurten . Daar woonde her armere bevolkingsdeel in ellendige omstandigheden . Door de enorme bevolkingsgroei vanaf de jaren zeventig verergerde deze woningnood . De toen stijgende welvaart bracht soms ook hogere lonen met zich mee, zodat een markt voor eenvoudige woningbouw ontstond en de stadsuitbreiding op gang kwam . De gemeente liep steeds achter de ontwikkelingen aan . Het eerste uitbreidingsplan werd in 1866 door stadsingenieur Van Niftrik ontworpen en was een monumentaal plan, dat een voortzetting van de aanleg van deftige burgerwijken voor96
zag . Her werd verworpen, onder meer vanwege de onmogelijkheid van de benodigde grootscheepse onteigeningen en de onzekerheid over de plaats van her Centraal Station . Pas in 1877, toen de uitbreiding al volop bezig was, werd een plan van de directeur van publieke werken Kalff vastgesteld. Dit zeer liberate plan was er vooral op gericht de grondexploitanten de grootst mogelijke vrijheid to laten . Aan de gronden werd zo min mogelijk een bestemming opgelegd . Dat betekende onder meer dat her stadsgroen tot een minimum was beperkt . Enkele belangrijke verkeerswegen waren planmatig uitgezet, voor her overige volgde her stratentrace getrouw de richting van de vroegere poldersloten en paden - de eigendomsgrenzen immers . `De straten recht, eentoonig recht, de straten met de roze brikken . De huizen alle even hoog ; de straten strak, geen boog.' Zo schetste Erens in zijn proza-gedicht `de Pijp' in 1892 her gevolg . Tien jaar eerder beschreef Van Eeden de aard van de bebouwing: `Die huizen zijn op een voordeeltje gebouwd, de hedendaagse beschaving laat zich zeer goed tot zulke praktijken misbruiken . Hoog worden de dunne muren opgetrokken, zo zuinig mogelijk wordt her houtwerk besteed, en door goedkope versierseltjes tracht men vergeefs die innerlijke zwakte goed to maken . Verveloze balkonnetjes, afgeschilferde pleisterornamentjes zijn de sprekende getuigen van die aannemersgeest .' Met zulke slechte, hoge en smalle woningen werden de meeste nieuwe buurten volgebouwd . Ze waren bestemd voor degenen die zich net konden veroorloven de krottenbuurten in de oude stad to verlaten . Omdat de huren voor velen moeilijk op to brengen waren, werden vaak kamers verhuurd . Zo ontwikkelde de Pijp, de vroegste buurt van de uitbreiding, zich tot rosse buurt en studentenwijk, met een bloeiend cabaretwezen . Van Eeden woonde er zelf vier jaar, Van Looy van r88o tot 1885, Erens deelde er kamers met Van Deventer en Kloos bewoonde er minstens negen verschillende adressen . In de Oosterparkbuurt, een van de nieuwe wijken, valt her 'Witsenhuis', Oosterpark 8z, op door een monumentalere vormgeving . Her werd in 1884 gebouwd als woonhuis met beeldhouwersatelier, naar ontwerp van Ed . Cuypers . Willem Witsen betrok her pand in 1891 en richtte er ateliers in voor zichzelf (en voor Israels, Breitner en Haverman) . Hij ontving er ook zijn vele andere vrienden uit de kring van Tachtig, en Verlaine, die er tijdens zijn bezoek aan Nederland in 1892 logeerde. Her huis was opgetrokken op de gronden van een particuliere bouwmaatschappij die er een luxekwartier gepland had . De aanleg van dit stadsdeel zou fraaier zijn clan gebruikelijk in de nieuwe stad . Straten zouden in bochten verlopen en onderbroken worden door verschillende pleinen . Er was echter weinig belangstelling voor . Sinds de totstandkoming van een spoorverbinding met her Gooi verliet een gestaag groeiende stroom gegoede Amsterdammers de stad, weldra gevolgd door intellectuelen en kunstenaars . Uiteindelijk werd ook deze buurt volgebouwd met slechte woningen langs kaarsrechte straten .
Nieuwe ideeen in de jaren negentig In de loop van de jaren negentig nam de kritiek op de gevolgde wijze van stadsuitleg en woningbouw toe . De nieuwe radicaal-liberalen in de Amsterdamse gemeen-
97
teraad drongen aan op meet overheidsbemoeienis en boekten enig succes, maar belangrijke verbeteringen werden pas mogelijk door de landelijke Woningwet van 19oi . Ook binnen de architectuur kwam een vernieuwingsbeweging op gang . Daarbij vonden verschillende architecten aansluiting bij een intellectuele en artistieke voorhoede, waar de rol van De Nieuwe Gids werd overgenomen door De Kroniek . Nu de beweging van Tachtig op zijn eind liep, kwam soms samenwerking tot stand tussen architecten en Tachtigers, en deden zich behalve persoonlijke ook zakelijke contacten voor . De vernieuwing ging vooral uit van Berlage en van een aantal jongere architecten als Van der Pek, De Bazel, Lauweriks, Walenkamp, Kromhout en Bauer . Zij schilderden de eigentijdse bouwpraktijk of als extreem formalistisch en commercieel, en pleitten voor een zuivering van beroepsopvatting en herstel van bet juiste begrip van architectuur . Het oppervlakkige en overdadige gebruik van historische motieven en ornamenten zou moeten plaatsmaken voor een terugkeer tot fundamentele, 'eeuwige' architectonische principes . Hieronder werden vooral verstaan eenvoud van compositie, goede verhoudingen tussen onderdelen, oprecht materiaalgebruik en een logisch verband tussen vorm, decoratie en constructie . Deze architectuuropvatting was natuurlijk grotendeels al geintroduceerd door bet duo Cuypers en Alberdingk Thijm . Verschillende van de jongeren werkten dan ook enige tijd op Cuypers bureau . Ook zij hechtten sterk aan samenhang tussen de kunsten, en velen van hen waren actief op bet gebied van toegepaste kunst . Als bij Cuypers was hun rationalisme nauw verweven met idealisme, maar dit had een nieuwe lading gekregen . De krachtige opkomst van de arbeidersbeweging bracht een verlies aan zekerheden bij de burgerij . Dit uitte zich in het intellectuele en culturele leven, in uitersten gesproken, in een vlucht in hoger sferen of de voorbereiding van een socialistische maatschappij . Het buitenland, dat in maatschappelijke ontwikkelingen voorop ging, leverde hierbij invloedrijke voorbeelden . De Bazel en Lauweriks streefden vernieuwing na vanuit een theosofische wereldbeschouwing . Bauer en Berlage ontwierpen hun nieuwe bouwkunst voor een socialistische toekomst .
Berlage Berlages vroege gebouwen, ontworpen in samenwerking met zijn toenmalige compagnon Sanders, tonen verschillende vormen van neorenaissance, zoals de beide beursontwerpen uit 1884 en '85 en her winkelpand van Focke & Melzer, Kalverstraat 152 (1884/86) . In 1889 hield hij een donderrede tegen stijl-imitatie en materiaalvervalsing . Vier jaar later gaf hij in de lezing `Bouwkunst en Impressionisme' zijn visie van de toekomstige architectuur . Zijn ontwerptheorie vertoont verwantschap met de impressionistische esthetiek van de Tachtigers : de nieuwe bouwkunst moet niet alleen bouwkundig deugen, maar ook een trefzekere belichaming zijn van bet subjectieve vormgevoel van de architect . Daarbij moet her detail ondergeschikt zijn aan bet geheel opdat de toeschouwer dit in een moment begrijpt . Noodzakelijk vloeit daaruit voort een `bouwkunst van grote accenten', die vooral door silhouetwerking spreekt, met een sobere, tot in het oog val98
De beurs van Berlage in aanbouw (foto : Hist. Topogr . Ad . Gem . Arch . Amsterdam)
lende punten beperkte decoratie . Het verzekeringskantoor De Algemeene (1892/ 94) aan her Damrak was een vroeg voorbeeld van Berlages impressionistische bouwkunst . In 1895 werd Berlage vast medewerker van De Kroniek . In zijn artikelen daarin en in her Tweemaandelijksch Tijdschrift toonde hij zich in dat jaar volop Negentiger en gemeenschapskunstenaar . Hij zette er een zeer idealistische constructie uiteen : de ware, constructieve bouwkunst gedijt alleen in een maatschappij die door een gemeenschappelijk ideaal bezield wordt; zo'n maatschappij - de socialistische - kondigt zich aan, en de kunstenaar-als-profeet bereidt de toekomstige kunst voor . Deze moet echter voortkomen uit het hele yolk . Dat wordt bereikt door samenwerking van architect, beeldend kunstenaars en ambachtslieden . In de Beurs kon Berlage zijn idealen op monumentale schaal in praktijk brengen . Het gebouw was in 1903 voltooid . Bij alle complexheid van her geheel is er eenheid in de behandeling van de onderdelen, zoals in de verschillende gevelvormen en venstergroeperingen, en door her doorlopend vlak van de bakstenen muren . Natuurstenen detaillering en decoratie is aan her muurvlak ondergeschikt behandeld, en gebruikt uit constructieve noodzaak of om een constructief accent to leggen . Aan oost- en noordzijde zijn uit de plattegrond voortvloeiende onregelmatigheden en verspringingen van bouwmassa's met gecamoufleerd . De `eenheid in veelheid' was ook gewaarborgd doordat de decoratie in handen was van overtuigde gemeenschapskunstenaars, die nauw samenwerkten met de architect . Derkinderen, Roland Holst en Toorop maakten ramen, schilderingen en tegeltableaus, Zijl en Mendes da Costa de sculptuur . Albert Verwey, bevriend met Berlage, droeg zorg voor her iconografisch programma en de spreuken . Terwijl Van 99
Eeden in De Kroniek (van april r 898) voorstelde de stem van her geweten to laten spreken door de `nieuwe roof-burcht' to voorzien van Oudhollandse spreuken als 'Kleyne diefkens hangt men, de groote laat men loopen', trachtten Verwey en Berlage de opdracht to verenigen met een socialistische toekomstvisie. 3 Decoraties en spreuken profeteren een toekomst waarin een bents overbodig is omdat de gemeenschap zelf de verdeling van goederen verzorgt . De Beurs lokte een storm van verontwaardiging uit. Hij viel ook niet bij alle architecten van de revolutionaire garde in de smaak . Lauweriks vond hem 'onesthetisch en verwerpelijk' en De Bazel uitte ernstige bedenkingen . Her American Hotel van Kromhout (in samenwerking met H .G. Jansen, 1899/1902), met zijn speelse vormgeving, is ook wel als kritiek op de Beurs opgevat .
Contacten tussen jonge architecten en Tachtigers Van de jongere architecten werd in de jaren negentig nauwelijks bouwkundig werk gerealiseerd . Zij leefden hun denkbeelden nit in toegepaste kunsten, prijsvraagontwerpen en artikelen, soms in De Kroniek . Willem Bauer kreeg tijdens zijn korte loopbaan als praktizerend architect voornamelijk opdrachten uit de kringen rond zijn broer Marius en zijn vriend en arts Van Eeden . In 1898 ging hij op Walden wonen en ontwierp er verschillende hutten . Daarbij volgde hij de beschrijving die Thoreau in Walden gaf . De uiterst simpele bouwsels waren bestemd voor hemzelf, voor Van Eeden, Carry van Hoogstraten en Nico van Suchtelen . Ook op Walden ontwierp hij `De Lelie' voor her gezin van Van Eeden (1898/99) `De Maerle' voor Betsy van Hoogstraten-Van Hoytema (1899) en her huisje voor Truida Everts (1900) . Bauers laatste werken voor zijn dood in 1904 waren een viertal villa's in Aerdenhout (alle nit 1902), voor Marius Bauer, Betsy van Hoogstraten, Betsy Witsen-van Vloten en Breitner . Zijn landhuisjes en villa's vallen in de toen gangbare villabouw op door soberheid . Met hun veelal witgepleisterde muren en strakke belijning sluiten ze aan bij een nieuwe traditie van landhuisbouw, waarvan de villa die Berlage voor Van Eeden in Bussum bouwde (1892/93 in 1902 verbouwd) het prototype was . Het huis `De Bremstruik' van Van Deyssel in Baarn (1 goo/o1) is een nog strenger voorbeeld van deze opvatting . Her was de vroegste bouwkundige opdracht die De Bazel kreeg, en wel op voorspraak van Jan Veth . Diens atelier en huis to Bussum verbouwde hij ingrijpend in 1902 en 1904 . Veth moet ook hebben bemiddeld bij zijn eerste grote opdracht, de modelboerderij Oud-Bussum to Bussum (19oz/06) . De Bazels medewerking aan deze idealistische onderneming was mogelijk voor Van Eeden de aanleiding om hem na de dood van Bauer aan to trekken als architect voor Walden . De Bazel ontwierp er een bakkerij en een chocoladefabriek (resp . 1905 en 1906) . De relaties die in de loop van de jaren negentig tot stand kwamen zullen gedeeltelijk voortgevloeid zijn uit praktische omstandigheden . Pas nu waren de voormalige Nieuwe Gidsers in de maatschappelijke positie om als opdrachtgever op to treden, en ontwerpen van aankomende architecten waren waarschijnlijk relatief goedkoop . Van Eeden was bijvoorbeeld zeer to spreken over de betrekkelijk be1 00
scheiden som die Berlages villa hem kostte . Maar daarnaast was er, door de algemene vermaatschappelijking van denkbeelden, ook sprake van werkelijke verwantschap . In de jaren tachtig bestonden er tussen Nieuwe Gidsers en architecten veel minder contacten . 4 De Nieuwe Gids besteedde geen aandacht aan eigentijdse architectuur. Dat is geen wonder gezien het verschil in kunstopvatting dat er toen was : aan de ene kant individualisme en oorspronkelijkheid van gevoel, aan de andere kant afhankelijkheid van bestaande vormen . Werd de in de jaren 188or895 gerealiseerde architectuur door de Tachtigers genegeerd, door de Negentigers werd deze bouwkunst verguisd. Vanuit hun optiek waren de vernieuwingen die zich daarin hadden voorgedaan - de opkomst van internationaal classicisme en vooral Hollandse renaissance - slechts schijnvernieuwingen . Toch heeft her gezicht dat Amsterdam toen kreeg natuurlijk betekenis . Het weerspiegelt de nieuwe geest van optimisme, zelfvertrouwen en ondernemingslust die Amsterdam in die jaren beheerste.
i Volgens de notulen van de redactievergaderingen van De Nieuwe Gids was men in 1885 wel van plan een artikel over her Rijksmuseum to plaatsen . Daartoe werden o .a . de heren Wijsman (Weissman?) en Posthumus Meyes uitgenodigd . Een dergelijk stuk is echter nooit in De Nieuwe Gids gepubliceerd . z Zie omslag. 3 Verwey zette zijn denkbeelden hierover uiteen in zijn 'Bijdragen tot de versiering van de Nieuwe Bents', Tweemaandelijksch Tijdschrift afl . 5 (mei 1898), p . 183-ZTz 4 Onder de leden van Flanor was een architect, C .B . Posthumus Meyes. Verder zijn er contacten geweest via de Brederode-groep - ter gelegenheid van de Brederode-feesten van 1885 in her leven geroepen - die als een soort gezelligheidsvereniging bleef voortbestaan . Tot de leden en regelmatige gasten behoorden Tak, Van der Goes, Van Deyssel, Verwey en de architecten Weissman, Jan Springer en Berlage . 101
1 03arev,mRartmus N'#hotY
`~~i,~y,,~q~ti .
Prot. Koch ' in de hoop Let n eroeLJoro .wk enn Iitteonire aiekten to +rrtooeo . zoeLt naar de bacir 4ee deendrotn.
Professor Robert Koch, sinds 1885 Berlijns hoogleraar in de bacteriologie (en kort daarvoor nog werkzaam in een krankzinnigengesticht to Langenhagen), zoekt na de ontdekking van de tuberkulosebacil en die der cholera ijverig verder in de strijd tegen alles wat schadelijk is voor de mensheid .
Sybrand Hekking
Dat is weer de groote kwestie van voelen en niet voelen en niet voelen bet dilemma van de fotogra fie tussen r88o en r9oo
De Tachtigers, de Nieuwe Gidsers, vormen de eerste kunstenaarsgroep in Nederland die mede bekend zijn door de vele foto's die er van hen gemaakt werden . Misschien is deze groep door die foto's wel zo'n bekende stroming geworden . In ieder geval zijn nu van vele Tachtigers de gezichten meer gezien dan her werk gekend . In de tijd dat De Nieuwe Gids werd opgericht, in 1885, werd de fotografie beheerst door de discussie of zeal dan niet een kunstvorm was . Sinds de uitvinding in 1839 verkeerde de fotografie nu in een diepgaande crisis waaruit ze pas omstreeks 19Zo weer - trouw aan haar eigen middelen - te voorschijn zou komen .
Tweespalt In plaats van zich to verenigen waren de fotografen in 1885 in twee kampen to verdelen . Enerzijds de fotografen die ervan overtuigd waren dat fotografie kunst was . Ze trachtten hun doel to verwezenlijken door een knieval to doen voor de kritiek uit de kunstwereld en zoveel mogelijk her uiterlijk van schilderkunst to imiteren . Daarbij verloochenden zij juist de karakteristieke eigenschappen van de fotografie . Zij grepen persoonlijk zoveel mogelijk in, in her harde, realistische, niets verhullende beeld dat de foto gaf. Ze verdoezelden, retoucheerden, arrangeerden, knipten, plakten en monteerden naar hartelust . Hun onderwerpkeus werd bepaald door de gebruikelijke onderwerpen van de in zwang zijnde schilderkunst van de 'Haagse School' of her roemrijke verleden uit de zeventiende eeuw . Landschappen, zeegezichten en genrestukken beheersten de tentoonstellingen, tijdschriften en werkbesprekingen . Anderzijds waren er de fotografen die juist een voorkeur hadden voor her
De St Laurenskerk to Rotterdam (1890), door Charles Mogle. De Duitser Charles Mogle was een van de eersten die in Nederland de kunstfotografie introduceerden . In tegenstelling tot de fotografie van Jacob Olie trachtte hij door persoonlijk ingrijpen in her fotografisch procede de foto artistieke meerwaarde to geven . De fotografie probeerde de technische verbeteringen van de optiek die tot haarscherpe beelden leidde to verdoezelen . Her impressionisme was de leidraad voor de to bereiken resultaten . Mogle o .a . stimuleerde deze ommezwaai in de fotografie in Nederland, waarop door de kunstenaars in die tijd nogal fel werd gereageerd, zij wezen her imitatieve juist af . Dit was echter pas her begin van deze ontwikkeling in de fotografie . 1 05
scherpe, detailrijke en niets verhullende beeld dat hun technisch geperfectioneerde camera's opleverden . Voor hen was her documentaire karakter van de fotografie, het vastleggen van belangrijke gebeurtenissen en het scherp portretteren van tijdgenoten van belang. Waarom moest de natuur daarbij een handje geholpen worden? De eerste groep waren de `kunstfotografen', de tweede de `vakfotografen', zoals ze zichzelf en elkaar noemden . Of als de discussie hoog opliep, `dilettantes, die komen to staan tegenover produkten van foto(kunst), waarvan hij niets begrijpt, hetgeen met zijn schuld is, doch dat zijner opvoeding, hij krijgt concurrentievrees en bet stemt hem bitter ." De ruzies zouden soms nog hoger oplaaien en leiden tot her verbreken van vriendschappen .
De ommezwaai Hoe was deze situatie nu ontstaan? Idzerda, een bekend kunstfotograaf die een tweetal boeken over kunstfotografie op zijn naam heeft staan en zich vaak in de discussie mengde als de `Stieglitz van Nederland" omschreef her in i9o8 in De Amsterdammer als volgt : 'Kan men dus zeggen, dat tot omstreeks her jaar 18zo [zetfout moet m .i . i86o zijn - SH] kunstfotografen bestonden ; na dien tijd, tot omstreeks 1888-go is dit niet bet geval . En dit ligt hoofdzakelijk en in de geliktheid, die de kunst in her algemeen in dien tijd had, en in bet verbeteren der objectieven, war betreft hunne fouten, waardoor de zachte onscherpte ten gevolge der sferische aberratie enz . die zoo mooi doet in portretten van vroeger, plaats maakte voor een schrikbarende duidelijkheid, voor de wetenschap van groot gewicht, voor de kunst de genadeslag . [ . . .] De korrekte weergave der objecten, de volledige detailleering was met geschikt om de stemming, die de natuur op ons maakte to verhoogen . [ . . .] Omstreeks 18 9o wordt her anders, de dilettant, die nit den aard der zaak niets heeft to maken met de heerschende opinie, daarbij hebbende kunstgevoel, trachtte eerst door her vinden van positieve afdrukprocedes, die een persoonlijk ingrijpen toeliet her onpersoonlijke resultaat der fotografie to vervangen door een persoonlijk lets, en zoo krijgen wij omstreeks '9o de "renaissance der kunstfotografie", die zich langzaam maar zeker een weg heeft gebaand, in weerwil van haar heftige bestrijding tot op heden toe .' Idzerda gaat daarna uitgebreid in op de verschillende mogelijkheden persoonlijk in to grijpen in her negatief en her positiefprocede . Volgens hem is fotografie kunst als de fotograaf kunstenaar is, zijn werk dat kan belichamen war hij voelt en aan onze fantasie tegemoet kan komen .
De kunstnorm van de Tachtigers Deze discussie, die in Nederland nu soms nog de kop opsteekt, zou tot de jaren twintig de kringen der vakfotografen beheersen . Daarna verschoof ze naar her amateurniveau . Her was echter een serieuze discussie en tot op heden heeft ze gevolgen voor de fotografie en de positie van de fotograaf ten opzichte van de ro 6
andere beeldende kunsten . De hele discussie draaide om de vraag : 'Wat is kunst?' Men moet echter in het achterhoofd houden dat deze discussie door beeldende kunstenaars vanuit een loopgravenstelling verdedigd werd. Graveurs, etsers, tekenaars, portret- en miniatuurschilders waren na de uitvinding van de fotografie van hun brood beroofd . Elke vooruitgang in de ontwikkeling van de fotografie werd met argusogen gevolgd. Kleurenfotografie was weliswaar nog niet uitgevonden voor algemeen gebruik, maar kleurenprocedes bestonden er wel : onder andere de autochrom (een soort van grootbeeld dia) . De beeldende kunstenaars zagen de fotografie dus als vakvijand nummer een . In kort bestek kan de discussie als volgt samengevat worden : fotografie is geen kunst omdat een foto tot stand komt via een apparaat, een mechanisch procede, dat met chemische middelen, scheikundige reacties, tot haar uiteindelijke resultaat komt. De menselijke creativiteit ontbreekt hier helemaal, omdat de fotografie gebonden is aan de werkelijkheid . Zij kan alleen dat opnemen wat men ziet, water al is, en bet alledaagse is banaal - dus Been kunst . Terwijl de andere kunsten ontspruiten aan de menselijke geest, de fantasie, gevormd door cultuur en esthetische opvattingen, uitgevoerd worden met menselijke emotie en, als het een goed werk betreft, menselijke emoties op kunnen roepen . Of, zoals Kloos het zegt : 'Kunst is de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie .' Met een machine is dit to enen male onmogelijk. Kloos propageerde hiermee een nog extremer individualisme dan hij eerder gedaan had . Voor de periode omstreeks 1885-'9o is het echter mogelijk de schilderkunst tegenover de fotografie to zetten, door de vergelijking met de tegenstelling die er onder de Tachtigers-literatoren was met betrekking tot naturalisme en romantiek, zoals Garmt Stuiveling in De Nieuwe Gids als Geestelijk Brandpunt stelt : 'Het is duidelijk, dat her naturalisme naar zijn bedoeling absoluut objectivisme wil zijn en derhalve volstrekt tegengesteld is aan het individualistisch-subjectivisme der moderne dichters .' Wijzer geworden, waarschijnlijk door Netschers overtuigend betoog, schrijft Kloos dan ook in augustus 1886 : 'Eigenlijk zou men Ale dichters stemmingkunstenaars kunnen noemen, in zover zij met hun gevoel beginnen, en hierin staan zij tegenover de naturalisten die van de realiteit uitgaan .' Als men in deze tekst de woorden 'naturalisten' door 'fotografen', en 'dichters' door 'beeldend kunstenaars' vervangt, heeft men het standpunt in een notedop .
De kritiek van de Tachtigers In feite zijn Kloos' uitspraken op de dichtkunst gericht, maar er zijn ook een groot aantal uitspraken van Tachtigers over fotografie die hun standpunten duidelijk maken . Hierbij moet opgemerkt worden dat zij niet onbekend waren met het medium . Willem Witsen was in feite hun hoffotograaf en was meer dan als amateur met fotografie bezig. Zeker in het perspectief van zijn tijd gezien . Jan Veth schreef in De Nieuwe Gids in 1888 : `De meeste mensen denken dat het voorstellen van een vorm bereikt wordt door het heel correcte natekenen ervan . Als dat nu waar was, dan zouden er geen beter getekende dingen bestaan dan fotografieen . En waardoor komt het dan dat eene teekening van een groot kun107
stenaar zoveel meer to zeggen heeft dan eene fotografie, die toch zo juist mogelijk weergeeft de lijnen en bet modele van cen lichaam? [ . . .] Dat is weer de groote kwestie van voelen en niet voelen en met voelen, [ . . . ] Zie eene maschine geeft, dom maar heel juist, war iedereen zien kan . Maar een kunstenaar ziet, bij elk onderwerp, her juiste karakter, de expressie die het geeft ; [ . . .] Begrijpt ge nu dat een fotografie dat nooit kan geven, dat wat er omgaat in de ziel van iemand, die veel omvat, noodzakelijk een anderen vorm moet krijgen als wat iedereen die goede ogen heeft, ook zien kan [ . . .] Teekenen is niet het nabootsen van de natuur, maar het weergeven van het gevoelde en doorleefde dingen in lijnen . Daarom heeft een krabbel van zijn hand meer to beduiden dan alle fotografieen .'
Willem Witsen Hoe vreemd het ook mag klinken, Witsen die zelf een verwoed fotograaf was hield er geen ander standpunt op na . Hij was natuurlijk in de eerste plaats schilder en beoordeelde andermans werken ook naar maatstaven die voor schilderkunst golden . In r 888 schreef hij in De Nieuwe Gids over `Jan Beers in het panorama' dat in diens werk 'met meer kunstwaarde is aan to wijzen dan in een fotografie naar de natuur' en even later over fotograferen in her algemeen : 'fotograferen is een ambacht ; het zal een hulpmiddel voor de kunstenaar zijn, maar kan zelf onmogelijk "kunst" zijn .' Wie het fotowerk van Witsen kent zal dit vreemd in de oren klinken . Maar we zien dit werk nu vanuit het standpunt van de geschiedenis en kunnen het vergelijken met ander fotografisch werk nit die tijd . Een vergelijking met contemporain werk valt mijns inziens steeds uit in bet voordeel van Witsen, als men het vergelijkt met als criteria de eisen die toen als nieuw golden binnen de fotografie . Zij mocht haar eigen karakter niet verloochenen en er moest toch van een doorleefd kunstgevoel, het uitdrukken van het karakter van bet gefotografeerde onderwerp in een uitgewogen compositie sprake zijn . De fotografie was voor Witsen niet meet dan een hobby, waar hij wel meer dan als geinteresseerde leek mee bezig was . Als man van zijn tijd, verkerend in de hogere klassen van de maatschappij en met voldoende kapitaal kon hij zich deze in die tijd zeker bijzonder kostbare bezigheid permiteren . Hij heeft zijn werk echter nooit tentoongesteld, wat voor een man met zijn connecties toch niet al to moeilijk moet zijn geweest . Dit dient als uitgangspunt voor de waarde die hij zelf aan de fotografie toekende. Had hij namelijk wel geexposeerd, dan had hij er een hogere waarde aan toegekend en zou hij nooit zo'n opmerking als in het artikel over Beers gemaakt hebben . Voor hem was het belangrijk zijn familie, vrienden en huisgenoten op `de gevoelige plaat' vast to leggen . Dar hij hierom zeer gewaardeerd werd blijkt uit correspondentie . P .L . Tak schreef in i 89z : 'lk wilde u komen bedanken voor de photographieen, die wondermooi zijn . Vooral die met de gesloten oogen was voor mij een ware revelatie', en Lucy Broedelet schreef : 'Zaterdag kregen wij de portretten en vonden ze prachtig in alle opzichten . . .'Men vraagt om vergrotingen, meerdere afdrukken, om nieuwe foto's to maken etc . Ook Witsens meer dan normale interesse in technische aspecten van de fotografie wordt nit de briefwisseling duidelijk . Jan Hofker schreef: `Van de portretten heb ik begrepen dat je de ro 8
Willem Kloos (foto : Willem Witsen) definitieve versie op ander papier bedoelt to brengen' - omdat dat minder glanst . Breitner vraagt hem : 'Ik verneem van Nol [Ising] dat je je tegenwoordig speciaal bezig houdt met vergrotingen . Ik zou je willen vragen : als je soms een stuk heidegrond (voorgrond) voor me had, zou ik je zeer dankbaar zijn . . .' Dit alles echter puur voor Witsens eigen plezier, in tegenstelling tot Breitner die, zeker in zijn latere werk, veel meer naar foto's werkte . Uit recent onderzoek is duidelijk gebleken dat Witsen, op een uitzondering na - een ets van Kloos - met aanwijsbaar naar foto's schilderde . 3 Hij onderging wel de invloed van de nieuwe compositiemogelijkheden van de fotografie, zoals bijvoorbeeld de perspectivische invalshoek, de abrupte afsnijding van her kader en de detailrijkdom . Dit was al genoeg om de kunstkriticus Albert Plasschaert, een fel tegenstander van de fotografie, tegen Witsen van leer to doen trekken . Hij liet haast geen gele-
ro 9
genheid voorbij gaan om er op to wijzen, dat in Witsens kunst iedere spontaniteit en iedere menselijkheid door her gebruik van de fotografie vernietigd was, want 'het is volkomen onbelangrijk voor de menselijke gevoelens, voor onze psychische waarden, hoe een glazen onbewogen oog, zoals de fotografische lens is, lets weergeeft .'
Breitner Plasschaert had inmiddels achterhaalde ideeen, want eigenschappen ontleend aan de fotografie waren al langer in gebruik in de schilderkunst . Fotografie werd als hulpmiddel, als schets, als voorstudie voor schilderijen al bijna vanaf de uitvinding ervan toegepast . Breitner is hierom na zijn dood in breder kring bekend geworden . Her gaat to ver zijn foto's serieus in een discussie over fotografie to betrekken . Ze zijn technisch to onvolkomen, onscherp, bewogen . Hij drukte wel zelf af, maar liet zijn vergrotingen elders maken en gebruikte ze alleen als voorstudie voor zijn schilderijen . De foto was voor hem vooral hulpmiddel voor de details . Ze verving de uitgewerkte tekening, maar ze kon niet zonder de schets en de eigen interpretatie . In zijn leertijd bij Willem Marls is Breitner waarschijnlijk met deze methode van werken bekend geraakt . Na zijn komst naar Amsterdam en zijn kennismaking met Witsen is hij zelf gaan fotograferen waarvoor hij zich diep in de schulden stak . Hij bezat meerdere toestellen, en dat in een tijd waarin her iets bijzonders was als iemand er een had . Van de foto's van zijn werk liet hij peperdure vergrotingen maken, die dan nog fraai werden opgeplakt ook . In totaal heeft hij zo'n z5o0 foto's gemaakt. De charme van Breitners fotowerk zit hem in de sfeer en de directheid waarmee hij werkte. Een snellere camera had voor hem ongetwijfeld tot betere resultaten geleid . Het ging hem vooral om het vastleggen van war hij zag. Qua techniek zijn de foto's niet belangrijk maar qua onderwerp zijn ze het op die manier wel : her bewijst dat de fotografie de schilderkunst volgde . Breitner fotografeerde in de jaren tachtig en negentig, maar pas in her begin van deze eeuw werd hetzelfde soort onderwerpen door vakfotografen, nu wel scherp en technisch volmaakt, vastgelegd . Bijvoorbeeld de Amsterdamse fotograaf Bernard F . Eilers die scenes zoals Breitner en Israels ze schilderden, fotografeerde .
De Mesquita, fotograaf temidden van de Tachtigers De Tachtigers hadden niettemin een beroeps-fotograaf in hun midden : Joseph Jessurun de Mesquita . Uit hun kijk op hem en de manier waarop hij benaderd werd blijkt de werkelijke houding van 'culturele leiders' tegenover een fotograaf en de fotografie in het algemeen . Het oordeel wijkt niet of van de hiervoor geciteerde meningen . De Mesquita's interesse voor de fotografie ontstond al vroeg . In 18 8 z kreeg hij, terwijl hij op her Stedelijk Gymnasium in Amsterdam zat, bijlessen in de technolo110
Portret van Herman Gorter (± 18881890), door J . Jessurun de Mesquita . Hoogdravende woorden kunnen bij deze foto geschreven worden als 'pionier', 'zijn tijd ver vooruit', 'miskend', etc . Her is zeker waar, deze foto heeft een vreemde invalshoek, her zgn . kikkerperspectief. Her geeft lets weer van de experimenteerdrift van de jonge Mesquita . Waarschijnlijk zijn de invloed van zijn omgeving en her contact met Witsen hier debet aan . Vergeleken met de portretfotografie van die tijd, camera op ooghoogte en stram in de houding of gedwongen pose, is dit een unicum . De vrijheid waarmee Witsen werkte is zijn stimulans geweest. Tot een uitwerking van deze visie is Mesquita door zijn korte leven met gekomen . Pas in de jaren twintig van deze eeuw zou op deze wijze verder gewerkt worden . Invloed heeft hij echter met gehad . gie - wat voor die tijd geen luxe was, wilde men fotograaf worden . Hi ; was bijzonder in de kunst van exotische landen geinteresseerd en schreef onder andere stukjes over Japanse kunst . Ze werden voor De Nieuwe Gids geweigerd, hoewel de Japanse kunst in die tijd juist in de belangstelling stond . De Mesquita kende Albert Verwey van school . Later raakte hij bevriend met Isaac Israels die hem waarschijnlijk de liefde voor de kunst bijgebracht heeft . In september 1888 verhuisde hij op 23-jarige leeftijd naar de Burmanstraat, vlak bij de Tweede Oosterparkstraat . Vanaf dat moment staat hij ingeschreven als'Photograaf' . In november volgt de publikatie van een portfolio met foto's van Egyptische beeldhouwkunst uit de verzameling van het Oudheidkundig Museum to Leiden . Veth schreef in De Nieuwe Gids een zeer lovend artikel over de twintig foto's : 'Een artistiek fotograaf van een merkwaardigen "flair" komt in her Egyptisch Museum to Leiden en maakt er met overwinning van groote moeilijkheden een reeks fotografieen, omdat hij er lust in heeft afbeeldingen van dingen to maken die hij mooi vindt . [ . . .] Deze indirecte foto's hebben lets zeer bijzonders . De Omtrekken worden zwaar en ongenuanceerd als breede kooltrekken ; men ziet geen lichtvalling op de figuur . [ . . .] ze zijn door het groote, wage, onstoffelijke als prachtige dissolving views van een gedroomd, woest, Redontisch Egypte .' De verkoop vlot echter met erg en de geplande vervolgdelen komen er dan ook niet. In deze tijd raakte De Mesquita bevriend met 'Mau' van der Valk die een houten atelier had aan de Amsteldijk waar hij zijn platen, negatieven en camera's mocht opslaan . In 1889 maakte hij een rein naar Parijs . Of dit van invloed is geweest op zijn fotografie is onduidelijk, hoewel her gezien zijn bezigheden niet onmogelijk is . Dat hij her er moeilijk had blijkt uit een wanhoopsbrief aan Van der Valk en Isaac Israels waaruit zijn suicidale neiging naar voren komt . Ook Kloos, met wie hij bevriend raakte, hield hem eens van een zelfmoordpoging af . Een III
D S
AMATEUR-FO"TOGRAAF,
J. JESSURUN DE MESQT .JTTA .
:1 (:~;T1'.RDAM. -
tSBg. - A' . VFRSLUYS,
tweede stuk voor De Nieuwe Gids wordt geweigerd en tot overmaat van ramp brandt op z6 september 1889 her houten atelier van Van der Valk geheel af . Een aantal doeken van Van der Valk en al de `stemmingsphotografieen', negatieven en camera's van De Mesquita gaan in de vlammen op . De verzekering bleek niet in orde. Frank van der Goes bracht echter uitkomst via zijn contacten met een joodse maecenas . Vanwege de brand zijn er zo goed als geen foto's van De Mesquita bewaard gebleven . Een oordeel over zijn werk valt dus moeilijk to vellen . Slechts een aantal van zijn foto's van Tachtigers is bewaard gebleven . Omtrent zijn opvattingen is wel duidelijkheid to krijgen . In her zelfde jaar, 1889, verscheen bij W. Versluys zijn Gids van den Amateur-Fotograa f, dat op her titelblad her volgende motto meekrijgt : `En ce qui concerne les portraits et les paysages on en reviendra de ce que nous nommerons la finesse photographique qui permet de compter les cheveux d'un modele ou les feuilles d'un arbre ; autant cette extreme finesse devra etre appreciee lorsque 1'epreuve est documentaire, autant it faudrait l'eviter si l'on veut mettre un peu d'art en photographie' (een citaat van Albert Londe) . Dit is in feite dezelfde opvatting als die we verwoord zagen bij Idzerda . De lenzen waren kennelijk to scherp geworden . De techniek was dusdanig verbeterd dat de scherpte pijn aan de ogen deed . En dat sluit aan.bij de heersende `mode' van dat moment : minder realistisch en meet impressionistisch . De scherpte moest vermeden worden, wilde men een beetje kunst in de fotografie krijgen . Over zijn eigen visie praat De Mesquita niet . In dezelfde gids stelt hij zich enigszins terughoudend op met betrekking tot her kunstenaarschap : 'Her fotograferen is geen kunst, maar zeker is her nodig zoo niet artiest dan toch enigszins artistiek to zijn om wezenlijk goede fotografie to maken' . Hiermee verwoordt hij her voorbehoud van zijn tijd dat op 5 december 1889 door Verb veel scherper
11z
veroordeeld wordt in De Amsterdammer naar aanleuding van een door Van der Goes georganiseerd benefiet-feest ten behoeve van de door de brand onthande lieden . Veth schreef dat bet toch to ver ging zoiets to organiseren voor iemand die weliswaar een eerzaam vak beoefent, 'waarvoor, gelijk voor veele dingen, eenig artistiek benul wel een passende verdienste is, maar een vak dat daardoor toch nog ganschelijk niet zelve eene kunst genoemd mag worden . Bovendien bestaat er hoegenaamd geen reden waarom dit slachtoffer, nu her werkelijk enig Pech heeft gehad, niet zelf zijn handen nit zijn mouwen zou kunnen steken om zich to redden, en ik kan verzekeren dat men betrokkene tot op heden gerust, zowel op zijn kraag als in zijn maag mag zien . Her wordt dus niet alleen belachelijk, maar ook min of meer stuitend, - als men weet hoeveel jonge talenten er waarlijk in een wanhoopigen strijd dreigen onder to gaan - zoveel welmeenenden zich voor dit speciale geval to zien uitsloven .' Waarna Veth met de doodklap voor de jonge fotograaf aankomt door tot besluit to stellen dat `de ongelukkige jonge artiest namelijk [ . . .] geen artiest [is]' . Van der Goes is woedend en De Mesquita wordt in zijn kunstenaarshart getroffen . Eind december schrijft Veth dat De Mesquita het plan heeft opgevat weer een portfolio to maken die `zoo volmaakt mogelijke fotografisch gereproduceerde krabbels van Jozef Israels' zou bevatten . 'Zulk een collectie zou [ . . . ] de ware bewonderaars van Israels een uitgezocht genot kunnen bereiden .' Men kan dit zien als een tegemoetkoming ten opzichte van De Mesquita na Veths scherpe oordeel dat deze geen artiest is . 4 Maar bet oordeel van Verb is niets anders dan traditioneel . Het stamt uit de jaren veertig van de negentiende eeuw . Fotografie was een aardig medium omdat het de wetenschap en de kunsten ten dienste kon staan, maar bet kon niet zelf 'kunst' zijn . Wel kon bet uitstekend documenteren, zeker nu de techniek zo sterk verbeterd was . Veth hield in zijn kritieken deze tweedeling prachtig en consequent in stand : als her om de persoonlijke fotografie van De Mesquita gaat is hij geen `artiest', maar als hij Egyptische beelden en schetsen van Israels fotografeert is hij een uitstekend 'vakman' en gebruikt hij de fotografie voor datgene waarvoor ze is uitgevonden . Later valt De Mesquita ook bij Van der Goes in ongenade, deze noemt hem een boef . Anderen vinden hem een 'artiestenschuimer' . Begin april Ago pleegt De Mesquita zelfmoord . In de briefwisseling die om hem been ontstaat wordt hij `de luis van De Nieuwe Gids' genoemd door Van Looy . En in een brief aan Witsen (op dat moment in Louden) schrijft Van Looy dat Kloos hem al eens gered had en dat hij zo Iced omdat hij geen `artiest' was . Of de tirade van Veth De Mesquita tot zijn daad gedreven heeft is natuurlijk twijfelachtig . Maar dat hij aansluiting miste en in die kringen weinig weerklank vond blijkt wel uit de vele verhalen omtrent zijn persoon . Deels verbruide hij bet zelf . De enige met wie hij werkelijk contact had kunnen hebben was Witsen, zelf ook meer dan een amateurfotograaf . Die was er echter niet . Boeken schreef in oktober 1889 aan Witsen : 'Her kleine joodje wordt hoe langer hoe familiaarder en vindt her zo jammer dat hij jou niet meer ziet, met wien hij zo spoedig intiem geworden was .' De weinige foto's van De Mesquita die resten tonen deels een beeld dat overeenkomt met de portretfotografie uit die dagen : drie/kwart profiel, maar soms ook een verrassend moderne kijk, (zoals bet portret van Gorter) ze vertonen overeenkomst met her werk van Witsen . 11 3
'Rhythme in de arbeid' (gomdruk ; 1903), door Bernard Eilers . Samen met Henri Berssenbrugge en Adriaan Boer wordt Eilers gezien als een van de meesterfotografen van de negentiende eeuw . Het ingrijpen in bet resultaat, bet 'veredelen' van de foto was hun credo . Hij was ontegenzeggelijk artistiek begaafd, had een eigen visie en experimenteerde veel met fotografie, o .a. kleurenfotografie. Hoewel de schilderkunst nooit erger geimiteerd werd - hij gebruikte later o .a . olieverf en penseel om zijn foto's to kleuren - had Eilers duidelijk een eigen visie op bet medium, en juist her overdragen van die visie door bet werk bepaalt her kunstenaarschap van een werk of persoon . Deze foto is al van 'ver' na de tijd van de Tachtigers, maar geeft een aardig inzicht in de snelle ontwikkeling van her medium . De achterstand op fotografisch gebied ten opzichte van her buitenland was ingelopen, getuige de tentoonstellingen die in het begin van deze eeuw gehouden werden en waar men her werk met dat van anderen kon vergelijken . De fotogra fie 'pur sang' De Mesquita's positie als fotograaf is niet anders dan die van vakgenoten op dat moment . De andere fotografen vochten echter vanuit hun eigen groep voor de erkenning van de fotografie en konden op elkaar terugvallen . De eerste fotografenverenigingen werden opgericht en de eerste tentoonstellingen werden georganiseerd . De Mesquita bevocht zijn positie temidden van de critici en als eenling met een labiele structuur was hij niet opgewassen tegen zoveel onbegrip ; hij miste de nodige ruggesteun . De fotografie verwijderde zich in de daaropvolgende jaren onder leiding van de Fransman Robert Demachy steeds meer van haar eigenlijke uitgangspunten . De fotografen pasten steeds meer ingrepen in bet procede toe om toch maar vooral de ziel van de kunstenaar in het werk to kunnen leggen . Op een gegeven moment waren de zogenaamde edelprocedes zo ver ontwikkeld dat het zelfs mogelijk was om met olieverf in de gebleekte gelatinelaag to kunnen werken ; de fotograaf schilderde zijn foto's! In het begin van deze eeuw werden in verschillende steden van Nederland grote ir 4
'Oude Schans' (± 1865), door Jacob Olie . Olie was in feite een Amsterdams amateurfotograaf . Hij fotografeerde Amsterdam zoals hij dat wilde vastleggen, straatgezichten met of zonder mensen, belangwekkende gebeurtenissen, etc . Een zuiver documentaire werkwijze met soms een tikje artistieke inslag karakteriseert zijn werk . Met de huifkar als donkere kamer en een glasplatencamera trok hij door de stad . Dit soort stadsgezichten, sec afgedrukt, soms met een mooie compositie, vormde een ander hoofdstuk in de fotografiegeschiedenis . Men was nog to veel in de ban van de fotografie als toverlantaarn . Her was immers pas vijfentwintig jaar na de uitvinding . Tot artistieke prestaties was men in Nederland nog met gekomen . internationale tentoonstellingen voor kunstfotografie gehouden . Impressionisme en genrestukken vormden de voornaamste inspiratiebron van de fotografen . Het onscherp fotograferen ontlokte Piet Zwart (vormgever van beroep ; hij gebruikte veel foto's maar kreeg van vakfotografen nooit een scherpe foto) in de jaren twintig de uitroep : `de vodden uit de lens!', omdat men toen nog met gaasjes voor de '' 5
lens of vaseline op de lens werkte . Eind jaren twintig ging hij zelf fotograferen en werd een van de vernieuwers van de fotografie . Vanuit historisch standpunt bezien veranderde ook de mening van de Tachtigers . Lodewijk van Deyssel schreef bijvoorbeeld in zijn Gedenkschriften (19z4) : 'Willem Witsen heeft een aantal superieure photographische portretten van Kloos gemaakt [ . . .], afbeeldingen van lijdensmomenten van een door de natuur tot lets goddelijks gemaakte mensch, gemarteld door de aanrakingen met dat speciale stoffelijke leven, waartoe hij door de omstandigheid van op aarde zekere wijze to verblijven gedoemd was' . Van Deyssel was deze mening toegedaan 'omdat de door hem gemaakte fotografieen de schoonste zijn die men zien kan, en omdat, meer dan nit welke andere ook, nit deze fotografieen blijkt, dat zo al een fotograaf net kunstenaar mocht kunnen zijn, een kunstenaar dan toch de beste fotograaf is .' Een zelfde mening als Van Deyssel in 1924 verkondigde zou men nu ten aanzien van Witsen mogen hebben . Vanuit historisch oogpunt bezien is de fotografie van Witsen in vergelijking met werk dat in zijn tijd ontstond superieur qua visie en benadering, hoewel her war betreft techniek soms wel ten achter blijft . Jacob Olie was amateurfotograaf maar zijn fotografische stijl, met her duidelijk documentair karakter was `en vogue' naast de portretfotografie in ateliers met drukke geschilderde imitatie-achtergronden . Witsens candid-achtige portretfotografie, zijn composities en de hoek van fotograferen zijn alle pas later in zwang gekomen . Enkele van zijn foto's als `de vrouw met fiets aan tafel' zijn van een helderheid die in die tijd zeldzaam was . Andere foto's zijn weer geposeerd maar van een dusdanige ongedwongenheid dat her een verademing is . Hij heeft zich echter ver gehouden van tentoonstellingen van zijn werk en war de bekendheid van zijn werk bij andere fotografen is geweest blijft een vraag. In de kring van zijn salons waren de foto's bekend . Via her uitdelen van portretten kenden ook de kennissen van zijn vrienden ze en in zoverre ze gebruikt werden in boekpublikaties bereikten ze een ruimer publiek . Maar van een grote invloed is geen sprake . Her werk van de fotografen die in de tachtiger en negentiger jaren van de negentiende eeuw opkwamen wordt nu weer op zijn waarde geschat . Her wordt niet meet in vergelijking met de andere kunsten gezien maar meer in her perspectief van de geschiedenis van de fotografie en beoordeeld naar fotografische en beeldende uitgangspunten . Op deze wijze kan de ontroering, de emotie die men toen in her beeld probeerde to leggen nu ook, en niet alleen vanwege nostalgische redenen, gevoeld worden .
1 Idzerda, Schoonheid in de fotografie, Leiden (1918) ; Neerlands Fotokunst, AmsterdamSloterdijk (1923) z Stieglitz, Amerikaans fotograaf, oprichter van Camerawork, fototijdschrift waarin hij internationale impressionistische fotografie naast moderne beeldende kunst, kubisme, publiceerde, die hij ook in zijn galerie `291' aan Sth Avenue tentoonstelde . 3 Paul van Acker/Anthonie Caspers, Kunst en fotografle, Willem Witsen, Utrecht (1979) 4 Van der Wiel, Beelden van Tachtig', De Revisor nr. 3 (1981) ziet hierin een nieuw scherp oordeel, een stap terug van Veth . Dit is beslist niet zo. 116
Atte Jongstra
Malaise! de burger in maatschappij en letteren in de jaren tachtig van de negentiende eeuw 'Huiverend zette ik het vouwbeen tusschen de bladeren .' J .N . van Hall
De letterkundige geschiedenis van de jaren tachtig van de negentiende eeuw is een braakliggend terrein . Die uitspraak zal menigeen verbazen : er is toch ontzaglijk veel geschreven over de jongere generatie die zich in De Nieuwe Gids heeft gemanifesteerd? In die geschriften wordt toch - met de voorgeschiedenis - ongeveer de periode vanaf 1879 bestreken? Het beschouwen van de jaren tachtig als de tijd van De Nieuwe Gids is een historisch misverstand . Wie de literatoren aan her woord laat, die in die jaren tot de 'gevestigde letterkunde' worden gerekend, hoort allerminst positieve geluiden over l'art pour l'art of individuele expressie. De beslommeringen van deze letterkundigen hebben een sterk maatschappelijke achtergrond . Men is bezorgd over de toekomst en over her voortbestaan van de eigen materiele welstand . Wil men De Nieuwe Gids situeren in de letterkundige geschiedenis van de jaren tachtig, dan zal men zich moeten verplaatsen in de contemporaine letterkundige . Die letterkundige toont geen noemenswaardig verzet tegen de traditionele literatuur van zijn dagen . Dat verzet komt pas van enkele jongeren, die medio 1885 een eigen tijdschrift oprichten . Heeft, vanaf dat traditionele standpunt gezien, De Nieuwe Gids eigenlijk wel iets to betekenen?
Zoenoffers voor bet egoisme 'Er heerscht malaise op menig gebied [ . . .]', dat zegt de Groningse letterkundige Jan to Winkel in 1887 op bet Taal- en Letterkundig Congres to Amsterdam. Hij is met de enige die in de jaren tachtig het gevoel heeft dat de maatschappij - de kunsten inbegrepen - in een crisis verkeert . Uit kranten en tijdschriften klinken in allerlei toonaarden angst en ongerustheid op . Veelal uiten die zich in vage klachten . Men spreekt van 'onze tijd van veelweterij en scepticisme, van ontgoocheling en cosmopolitisme', over `een koud egoisme', 'karakterschaarste', bet `ziekteverschijnsel van de volkomen onverschilligheid voor de godsdienst', etc . Volgens Jan to Winkel zijn dat de werkelijke oorzaken van de malaise : `De hoofdoorzaak schuilt in de menschen zelf . Lusteloosheid, onzekerheid, ontevredenheid heerschen en ondermijnen de geestkracht [ . . .]°I Jan to Winkel maakt deel uit van de groep die her in de maatschappij voor her zeggen heeft : de gegoede burgerij . De verontruste stemmen in kranten en tijdschriften komen uit dezelfde hoek . Her crisisgevoel stemt de burger angstig . Hij weet wat hij heeft en war hij kan verliezen . rr9
Spotprent van job . Braakensiek in De Amsterdammer van 9 april 1893 Heer van stand en eigenaar van her weekblad De Amsterdammer Henry Tindal richt de wandelstok op bet bewijs van sociaal gevoel : de door hem opgerichte `Toevlucht voor onbehuisden' . De socialisten wenden zich volgens De Amsterdammer af, to voelen zich voorbijgestreefd . De burger `plus socialiste que les socialistes'? Te Winkel spreekt ook over uiterlijke omstandigheden : de economische, sociale en politieke situatie waarin ons land in de tachtiger jaren verkeert laat veel to wensen over . De economie staat er slecht voor . Sinds omstreeks 1875 heerst in her noorden van her land een landbouwcrisis ; op her platteland lijdt men honger . Ook in andere takken van de economie gaat her slecht . De scheepsbouw stagneert, net als de wol- en stoffenindustrie en de bouwsector . In her stedelijke industrieproletariaat rommelt her . De woonsituatie is vaak erbarmelijk, de mensen hebben weinig en slecht to eten . De werkeloosheid groeit . De burgerij heeft het gevoel dat de zaak uit de hand begint to lopen . Sinds de jaren vijftig is de welvaart toegenomen, de produktiemethoden zijn sterk verbeterd, fabrieken zijn als paddestoelen uit de grond geschoten . De steden zijn snel gegroeid . De wereld is groter geworden door her toegenomen internationale contact . En de enorme toename van her aantal kranten sinds de opheffing van her dagbladzegel in 1869 heeft de meningsuiting onoverzichtelijker gemaakt . Het spoorwegnet is eveneens enorm uitgebreid, men kan zich sneller dan ooit door her land voortbewegen . Kan de burger dit allemaal nog wel bijhouden? De welvaart mag dan zijn toegenomen, aan grote groepen van de bevolking is dat voorbijgegaan . De hongerende arbeiders juichen niet over de verworvenheden 1zo
van hun tijd . Het socialisme groeit . De Sociaal Democratische Bond, met als leider Domela Nieuwenhuis, neemt sterk in aanhang toe . De overheid houdt die groepering nauwlettend in de gaten .z Deze S .D .B . is een van de factoren die bij de burgerij bet idee doen ontstaan dat men misschien lets mee moet geven met de druk nit de lagere klassen : '[ . . .] de angst begon hun gewillig to maken voor eisen, waartoe hun geweten alleen hen nimmer zou hebben gebracht .' 3 Maar er is een probleem . Wil men, althans ten dele, tegemoetkomen aan een van de belangrijkste eisen van die lagere klassen, namelijk uitbreiding van her kiesrecht, dan moet er iets worden veranderd in de Grondwet . Daarvoor ontbreekt een Kamermeerderheid . In de Tweede Kamer zijn twee kampen met een gelijk zetelaantal : de liberalen en de confessionelen . De twee restzetels worden bezet door conservatieven . Veel schot zit er met in . In De Gids, onbekrompen en eerbiedwaardig tolk van de geleidelijke vooruitgang, verschijnt in juli 1886 een geruchtmakend artikel . Het komt uit de pen van redacteur H .P .G. Quack, een man met grote belangstelling voor de geschiedenis van her socialisme. In zijn stuk `sociale rechtvaardigheid' pleit hij voor uitgebreide liefdadigheid . De bezittende klasse hoeft geen afstand to doen van haar welstand, zegt Quack, maar moet veel meer dan op dat moment het geval is, geld schenken aan de lagere klassen : 'Wij gelooven dat zulke daden van zelfopoffering en liefde de stemming der arme en misdeelde klassen zouden omkeeren en sociale vrede zouden terugbrengen.' Geen structurele veranderingen dus, maar geld om de onvrede of to kopen: Quack noemt bet zelf ironisch genoeg 'een zoenoffer voor bet egoisme van de bezittende klassen' . In dezelfde julimaand echter is er nog geen sprake van sociale vrede . In Amsterdam breekt het Palingoproer nit . De overheid grijpt hard in : z6 doden en Too gewonden . De S .D .B . mag dan niet de aanstichter zijn, de overheid begrijpt hoe explosief het proletariaat is geworden . Een paar maanden later al, in oktober, besluit de Tweede Kamer tot een enquete naar de sociale misstanden . In december van hetzelfde jaar doet zich eindelijk een mogelijkheid voor de charismatische leider van de S .D .B . to arresteren . Her is de laatste ingreep van justitie na een serie van harde en zachte maatregelen tegen, en infiltraties van deze socialistische groepering .' Voor de overheid valt de opsluiting van Domela gunstig uit : de S .D .B . raakt al spoedig verdeeld . Als Domela een jaar later in de Tweede Kamer plaatsneemt is er een gevaarlijke leider terug op de door de traditie gebaande paden . Zo zijn de ergste troebelen in eerste instantie bezworen . Na de verkiezingen van 18 87 bovendien komt er schot in de politieke situatie : de conservatieven verdwijnen en de baan is vrij voor de gewenste Grondwetswijzigingen . Toch is de uitbreiding van bet kiesrecht zo beperkt, dat bet met meer lijkt dan 'een zoenoffer voor bet egoisme van de bezittende klassen', om met Quack to spreken . De strijd van de arbeidersbeweging gaat door. Al voelt de burger zich wat rustiger nu enkele concrete gevaren lijken to zijn geweken, het crisisgevoel is met verdwenen .
Tz1
Fakkeldragers Het opkomend socialisme vormt een bedreiging voor de positie van de gegoede burgerij . Nu was dat wel al langer zo, maar in de verslechterde economische omstandigheden zijn de eisen van de arbeiders luider en daarmee de angst en onzekerheid van de burgerij groter geworden . De socialisten betwisten her recht van de gegoede burger op de veel grotere materiele welstand . Waarop baseert die burgerij haar morele 'recht' op die grotere welstand eigenlijk? Her ingewikkelde normenen waardensysteem waarmee de burgerij haar verworvenheden verdedigt wordt duidelijk, als men in kranten en tijdschriften nit de tachtiger jaren leest hoe wordt gereageerd op verschillende uitingen van wat men noemt `de democratische stroming onzer eeuw' . De Gids schreef al in 1879 : `De geheele vooruitgang van de mensch, haar ontwikkeling uit barbaarsheid tot beschaving, is een voortdurende poging om haar zedelijke waardigheid to handhaven en to versterken .' leder mens heeft de taak zijn steentje bij to dragen aan die ontwikkeling . Gelooft men in God, dan is de beloning daarvoor een plaats in de Hemel ; doet men dit met, dan heeft men gewoon zijn morele plicht gedaan . leder individu moet zijn best doen her eigen 'zedelijk peil' zo hoog mogelijk to laten worden. Maar als groep kun je meer . Bindende elementen in de groep (veelal 'her yolk') worden gewaardeerd . Geloofsverbondenheid en nationaal besef zijn hoog geachte gevoelens . In deze visie is niet iedereen even ver in zijn 'zedelijke waardigheid' . Er zijn in een yolk `lager beschaafden', die zich niet bewust zijn van hun tack en die geen zicht hebben op her ideaal van de `hoog-zedelijke' mens van de toekomst . Zij die verder zijn in hun ontwikkeling hebben de plicht om de lager beschaafden op to wekken ; om de slapenden wakker to schudden en de wakenden wakker to houden . Deze taak brengt een zware verantwoordelijkheid met zich mee, maar er mogen ook zekere rechten aan worden ontleend . De kleine 'zedelijke' elite moet zich met hoeven to bekommeren om 'lagere' zaken als voedsel en huisvesting . Zij moet zich in alle materiele rust kunnen wijden aan haar plicht . Kunst - en dus ook de schone letteren - heeft een belangrijke maatschappelijke taak . De Gids omschrijft die zo : Ten letterkunde, die de zedelijke veerkracht met staalt, de intellectueele kracht met sterkt, niet troost en geen horizon wijst, kan door geen vormen, hoe schoon en welluidend ook, aandacht winnen op een aarde waar men werkt en strijdt en waar zooveel geleden wordt .'4 Schrijvers en dichters wordt dan ook toegeroepen : 'Wendt U tot bet yolk, jonge dichters, hebt het lief, bestudeert her in zijne eigenaardigheden ; poogt her tot steun, tot troost, tot fakkeldrager to zijn .'5 Zo ziet de gegoede burger zichzelf : hij maakt deel uit van een culturele en maatschappelijke elite in her yolk, die opwekt, voorlicht en opvoedt . Deze elite levert de voortrekkers op alle mogelijke gebied, zij stimuleert tot welvaart en draagt bij tot een toekomst, waarin de mens rondstapt als zedelijk hoogstaand wezen . De opkomende arbeidersbeweging eist in eerste instantie gewoon meer geld en betere arbeidsomstandigheden . Dat voelt de gegoede burgerij in de portemonnee . Door de opwaardering van de factor arbeid die her socialisme propageert, wordt 1 22
echter ook de positie van voortrekker en leidsman gerelativeerd . Dat maakt de burger ongerust . Het leven gaat zo snel tegenwoordig, zo denkt men, veranderingen hoeven ook Been jaren op zich to laten wachten .
Sombere geluiden 'Er heerscht malaise', ik liet het Jan to Winkel al zeggen . De lusteloosheid, onzekerheid en ontevredenheid heersen volgens hem ook op letterkundig gebied . Op bet Taal- en Letterkundig Congres, dat in '87 in het Amsterdamse 'Felix Meritis' wordt gehouden, zullen de cultuurdragers zich het afsluitend feestmaal ongetwijfeld goed hebben laten smaken . Maar de congressoep, de Friese ossehaas met uitgelezen paddestoeltjes (met discussiesaus sterk gekruid) en de Quack-talingen volgen op sombere geluiden . Niet alleen Jan to Winkel vindt dat de letterkunde in het slop zit, ook de Amsterdamse IBs-leraar Taco H . de Beer mist in de letterkunde van de laatste jaren dat element, dat 'veerkracht en leven geeft, dat opwekt en aanspoort' : 'Daar klinkt ons uit de zangen der laatste tijden een toon van ziekelijk lijden, van ongevoeld leed, van nooit ondervonden minnesmart tegen, die niet anders dan nadeelig kan werken . Dat is met de Weltschmerz, bet lijden omdat anderen lijden ;-onze tijd heeft mannen noodig en het zou zeer zeker bedenkelijk zijn, als we in een richting werden voortgestuwd, waarbij de ziekelijke sentimentaliteit eener vroegere periode terugkeerde .' In 1884 had Gids-criticus J .N . van Hall er al over geklaagd dat er niets meer van enig gehalte op de boekenmarkt verscheen : 'Het is stil, doodstil op de Nederlandsche boekenmarkt .' Op datzelfde congres komt Te Winkel met een merkwaardige verklaring voor de kwijnende toestand waarin de letterkunde verkeert . Hij meent dat die moet worden toegeschreven aan een al jarenlang verkeerd functionerende kritiek . Hij stelt dat de criticus flexibel moet reageren op de 'letterkundige conjunctuur' . Wordt er minder van niveau geproduceerd, dan oordele men milder ; is er sprake van een hausse in het letterkundig leven, dan mag er strenger worden opgetreden . Te Winkels ideale criticus ziet er ongeveer zo uit : 'Een vriendelijke glimlach om den mond, die ons overhaalt dankbaar aan to nemen, wat hij ons ter lezing biedt ; een helderen oogopslag, die ons vertrouwen inboezemt voor zijn gave ; eene levendigheid en opgewektheid, die ons toont dat hij er zich in verheugt, ons deelgenoot to kunnen maken van het door hem gesmaakte genot [ . . .]" Een nieuwe bloei in de letterkunde zou moeten brengen, waar bet nu volgens de spreker aan ontbreekt : `[ . . .] geestdrift en welgevallen, verheffend en veredelend kunstgenot ." Het gaat hier volgens Te Winkel om een 'volksbelang' . Zo noemt hij zijn rede ook . Hij roept met voor niets nu op tot positieve kritiek: 'Ik wenschte dat vooral in onzen tijd, in het belang der fijnere geestbeschaving van ons volk .'
Goede smaak De ongerustheid van de gegoede burger ten aanzien van de maatschappelijke ontwikkelingen vinden we terug in de letterkundige kolommen. Dat is met zo ver1 23
wonderlijk, gezien de in zijn ogen sterk maatschappelijke gebondenheid van de literatuur . Zo schrijft Van Hall in december 1883 in zijn `Letterkundige Kroniek' in De Gids : 'Zou her waar zijn wat de ongeluksprofeten voorspellen? Zal de democratische strooming onzer eeuw, vroeg of laat, ons voeren naar een tijd, waarin war wij thans schoonheid, grootheid, genie noemen minder in eere zal zijn? Moet de verheffing van her maatschappelijk gemiddelde noodzakelijk gepaard gaan met een verlaging van hetgeen uitsteekt? Zal eenmaal de middelmatigheid op den troon zitten en ons de wet stellen? Ik weiger her vooralsnog to gelooven .' De democratische stroming van die tijd strekt zich ook nit tot de letterkunde : her naturalisme wordt door velen gezien als de letterkundige pendant ervan . In Frankrijk is dat naturalisme al sinds de zestiger jaren opgetreden, in Nederland begint dat in de jaren tachtig . Emants' Lilith werd al in 1879 een `Zola-romannetje' genoemd . Van meet of aan verzet de bourgeoisie-pers zich tegen her naturalisme . Men reageert met verbeten felheid . Daarin verschilt de situatie niet met die in Frankrijk, twintig jaar eerder. Over her verzet van de behoudende pers aldaar tegen her naturalisme schrijft Hauser in zijn Sociale geschiedenis van de kunst . `In de afwijzing van her naturalisme openbaart zich niets anders dan de zucht tot zelfbehoud van de heersende klassen : hun volkomen juiste gevoel, dat iedere kunst, die her leven zonder vooringenomenheid en terughouding weergeeft, op zichzelf een revolutionaire daad is .' 6 De conservatieve pers geeft dit volgens Hauser ook onomwonden toe . Zo noemt hij een uitspraak nit de Revue des deux Mondes, her bolwerk bij uitstek van de gevestigde literatuur : alleen leden van de Academic Francaise werkten er aan mee . Criticus Auguste Planche schrijft hierin, dat de tegenstand tegen her naturalisme een geloofsbelijdenis is ten gunste van de bestaande orde . Bovendien, zo schrijft Planche, verwerpt men met her afwijzen van het naturalisme tegelijkertijd her materialisme en de democratie van een tijdperk . Her naturalisme bedreigt de positie van de heersende burgerii . De theorie van deze stroming ontkent dat er, bij welke maatschappelijke groep dan ook, een voorsprong in zedelijk opzicht bestaat : op die voorsprong baseerde de elite nu net haar recht op grotere materiele welstand! Volgens her naturalisme is ieder mens even slecht, van hoog tot laag, van minister tot straatmadelief . De sterkste drijfveer van her menselijk handelen is niet 'her zedelijk gevoel' maar de dierlijke drift, de erfelijke bepaaldheid, etc . De mens kan niet vrij kiezen voor her bewandelen van de beschaafdste paden . Hij heeft niets to kiezen, hij wordt bepaald . Met dit alles tast her naturalisme niet alleen her recht op materiele voorsprong aan, maar ook de zin van her bestaan . Voorzover de burgerij niet Gods Rijk als toekomstbeeld koesterde, had her de blik gericht op een lichtende toekomst met een 'edele' mens . Nu wordt ontkend dat na bijna 1900 jaar christelijke beschaving ook maar iets bereikt is : waar heeft men dan al die tijd voor geleefd? Her verzet van de gevestigde literaire traditie tegen her naturalisme is meer dan slechts zucht tot behoud van materiele welstand . Accepteren van de leerstellingen van Zola en diens navolgers zou een diepgaande identiteitscrisis voor de burgerij betekenen . Zij is, nu voor velen Gods Rijk als levensdoel is weggevallen, toch al op zoek naar een idealisme, dat niet strijdig is met de ontdekkingen der natuurwetenschappen . 12 .4
Nog een opmerking van Hauser verdient hier de aandacht . Hij schrijft dat de Franse conservatieve kritiek tracht de politieke en sociale vooroordelen, die haar anti-naturalistische houding bepalen, to bemantelen met esthetische bezwaren . Die esthetische bezwaren komen we in de Nederlandse situatie natuurlijk eveneens tegen : de naturalistische geschriften hebben volgens vele critici slechts aandacht voor het lelijke, het vuile, het ziekelijke, etc . De mesthoop, en her gewroet daarin van de naturalisten, vindt men als motief in vele beeldspraken terug . Maar vrijwel onmiddellijk daarna keert men in zijn kritiek terug naar her vlak waarop de wezenlijke discussie wordt uitgevochten : de ethica . In de ogen van de traditionele kritiek is het niet goed, dat de kunstenaar zich leent als kroniekschrijver van de werkelijkheid . Hij moet uit die werkelijkheid datgene kiezen dat zijn kunstenaarsoog geschikt acht, en her dan in een schone vorm aan het publiek voorleggen . Dat moet er dan zijn voordeel mee kunnen doen . Her kunstenaarsoog moet zich laten leiden door iets dat wordt genoemd : `de goede smaak' .
Letterkundig proletariaat Men zou kunnen denken dat her merkwaardig is dat nog in 1887 van malaise op letterkundig gebied wordt gesproken . De Nieuwe Gids, teken van de `renaissance in de Nederlandse letterkunde', is toch at in 1885 opgericht? De gevestigde literatoren zien er echter in eerste instantie geen `revival' van de letteren in . Er zijn immers at eerder tijdschriften door jongeren opgericht die een vroege dood zijn gestorven . Zo had een blad als Astrea zich in 188i als podium voor jongeren aangekondigd ; het was echter at in 188z weer in kleurloosheid en gebrek aan kwaliteit ten onder gegaan . In De Nieuwe Gids, dat ziet de kritiek wel, is meer talent verzameld . Maar de letterkundige bijdragen van revolutionaire aard, die de jongeren hadden beloofd, stellen niet zo veel voor . De grote geluiden die De Nieuwe Gids maakt, jagen de ouderen met meteen op de vlucht . 'lk ben eene oude parapluie, waarop her al dertig jaar geregend heeft . Een droppel meer of minder komt er met op aan!' zegt Ten Brink in zijn boek De oude garde en de jongste school (1891) . Toch vindt men in de met al to uitgebreide aandacht die aan her nieuwe tijdschrift wordt besteed at waarschuwingen . Zelfs Caret Vosmaer, een van de meest welwillende waarnemers van de jongeren, schrijft in De Nederlandsche Spectator (19 dec . 1885) : 'Voor alle dingen [moet men] i met de traditie afsnijden [ . . .] ; z zonder de ouderen overhoop to stormen [ . . .] beginnen met alvast in het goede ervan even ver to komen als zij zijn.' In dat goede komt war in De Nieuwe Gids `nieuw' is nog met zover. En wat men goed vindt - Van Eedens De kleine Johannes - is weer niet nieuw . Voor de bezorgde, gevestigde literatoren is er vooralsnog geen reden De Nieuwe Gids als uitweg voor de malaise to zien . De uitweg die Te Winkel in 1887 voorstelt - de conjunctuurgevoelige kritiek12. 5
wordt door de gevestigde literatoren verre van juichend ontvangen . De Gids reageert scherp . Te Winkels criticus is geen gids voor zijn lezers, vindt Van Hall . Juist in tijden van crisis moet hij stevig optreden . Dan komt het er extra op aan war her yolk leest. Op zulke momenten moet de criticus stimuleren tot een juiste keuze van lectuur . Te Winkel komt met zijn visie op een slecht moment : her naturalisme dreigt ook in Nederland to gaan bloeien . Een Vuilnisroos, volgens De Gids, waar Te Winkel alleen maar met het gezicht afgewend omheen loopt : `Men ziet in her letterkundige een richting, welke men afkeurt, langzaam opkomen, veld winnen, en allengs een noodlottigen invloed uitoefenen op een aankomend geslacht . Zal men nu kunnen volstaan met die richting of dood to zwijgen, of alleen zijdelings, in her afgetrokkene, to bestrijden?' De criticus moet volgens De Gids spreken waar zijn goede smaak in opstand komt . De Nieuwe Gids - we zullen dat nog uitgebreider zien - komt in meerdere opzichten in aanvaring met die goede smaak . Her is dan ook geen wonder, dat dat blad met in eerste instantie wordt gezien als nieuwe impuls voor de 'geestkracht' of her 'zedelijk peil', maar eerder als her tegendeel . Voor her ontstaan van de mentaliteit van de jongere generatie, die ook in De Nieuwe Gids is terug to vinden, heeft Ten Brink een opmerkelijke verklaring gegeven . Hij schrijft in De oude garde en de jongste school dat door de veel grotere mogelijkheden onderwijs to genieten er nu een lichting jongeren is opgegroeid die weliswaar meer kennis hebben gekregen, maar die niet ook meer geld verdienen : 'Niet ieder, die een deel der nieuwe volksbeschaving verwierf, kon aanspraak maken op een evenredig deel van den gelijktijdig toenemenden volksrijkdom . [ . . .] Zoo werden er ontevredenen en teleurgestelden gevormd, die zouden aanwassen tot eene vrij talrijke klasse- de wetenschappelijke en letterkundige proletariers .' In deze groep signaleert Ten Brink een pessimistisch individualisme . Men gelooft alleen maar in zichzelf, dat mag dan optimistisch zijn, her is wel egoistisch . 'Her wetenschappelijk en letterkundig proletariaat bedient zich', zo zegt Ten Brink, ` - ook in Nederland - van twee gevaarlijke wapenen : haat tegen her verledene, tegen de traditie, tegen vroegere geslachten, en liefde voor den kleinen voorraad zoogezegde oorspronkelijke denkbeelden, die her voorgeeft zich to hebben eigen gemaakt.' Zeker niet in 1885, maar ook niet in de paar jaar daarna wordt De Nieuwe Gids gezien als orgaan van hoopvolle vernieuwing . In de eerste plaats propageert dit tijdschrift van her 'wetenschappelijk en letterkundig proletariaat' de eis van her andere proletariaat : her algemeen kiesrecht. In de tweede plaats propageert De Nieuwe Gids her naturalisme . Naturalisme zomin als socialisme is in de ogen van de heersende klasse een bijdrage aan de toekomst . De uitgebreide aandacht voor de sociale ellende, zoals we die in naturalistische geschriften aantreffen, versterkt alleen maar die dingen die de malaise veroorzaken : scepticisme, lusteloosheid en ontevredenheid . Her ondermijnt de geestkracht . En de verhoudingen in her proletariaat, of in het bordeel, zijn nu niet meteen voorbeelden van hoog zedelijk gehalte . `Men kan de wereld niet verbeteren door de zonde to beschrijven en de misdaad voor to stellen : er bestaat geen ander middel dan om een ideaal van reinheid en iz 6
Jan ten Brink (foto : Ned . Lett . Mus .) adel to maken, of op to wekken nit den doode, waarheen zwakke oogen en armen zich richten kunnen,' schrijft De Gids dan ook . De Nieuwe Gids mag dan voor leven in de brouwerij hebben gezorgd door bij voortduring de grenzen van de goede smaak to overtreden door haar wijze van kritiekbeoefening : dat is absoluut geen verdienste . Ze voldoet met haar programma bovendien met aan de maatschappelijke eisen, waaraan in de gevestigde opvattingen de literatuur moet voldoen . Behalve een metal to uitgebreide bespreking van de eerste aflevering heeft De Gids geen aandacht aan De Nieuwe Gids besteed . Pas in 18 88 komt literaire-kroniekschrijver J .N . van Hall met een uitgebreide analyse . De Gids is het eigenlijk ook wel aan haar stand verplicht : de jongeren hadden haar dood aangekondigd . De titel van Van Halls stuk `Groote geluiden' wijst naar het lawaai dat de jongeren in De Nieuwe Gids maken : hij verzet zich tegen de ongemanierdheid waarmee zij hun tegenstanders benaderen . Zo hebben ze zich onbehoorlijk gedragen in een reactie op een rede die Jan to Winkel over literaire kritiek hield op het Taal- en Letterkundig Congres to Amsterdam . . . De ongemanierdheid van De Nieuwe Gids - verscheidene letterkundigen zijn hiervan het slachtoffer - is strijdig met de goede smaak. Alleen vanwege de 'grote geluiden' zou her tijdschrift dan ook nooit de aandacht hebben verdiend, zo schrijft Van Hall . Door dat beledigen en tergen wordt de aandacht afgeleid `[ . . .] van de verstandige dingen, die deze jonge mannen, vol geestdrift voor hetgeen in hunne oogen goed en schoon is, to zeggen kunnen hebben .' Dan schetst hij de poezie-opvattingen van De Nieuwe Gids . Nieuw is her allemaal met : 'Noch hunne pretentie van her gezond verstand in de kunst to vertegenwoordigen, noch hunne theorieen over klank-expressie en beeldspraak hebben lets revolutionnairs .' Dan komt Van Hall tot een veelzeggende zin : `[ . . .] er [is] in deze beschouwingen zooveel verstandigs, zooveel redelijks, zoveel dat plaats kan vinden in den "gedachtenstoet" van een ouder geslacht, dat men T 27
a= y.va .u a . ea.m¢ .
Nu net wk de Goden beer mbrosia en Nectar ho. En ne trots iak de koningh, ja de keys ., mat sijn ho°, Met ene bangeott &ed a lpaaweMe Heaboedee, { e deal, 8de nitkauia:
'Ik ben een oude parapluie . . .', spotprent door J .H . in De Lantaarn
verwijtend zou willen vragen, waarom die heeren ons zoo bang hebben gemaakt, toen zij spraken van de onvermijdelijke revolutie, welke zij vertegenwoordigen, en, als gevoig daarvan, - horribile dictu! - van den aanstaanden dood van ons tijdschrift .' De tweeslachtigheid van De Nieuwe Gids - podium voor zowel Tachtigers als naturalisten - wordt ook door Van Hall scherpzinnig onder woorden gebracht . Tegen het naturalisme heeft hij nog steeds groot bezwaar - hij blijft zijn beginselen trouw . In het februarinummer 1888 heeft De Nieuwe Gids-redactie - volgens Van Hall - een mooie kans laten liggen nu eindelijk eens stelling to nemen voor haar eigen beginselen (namelijk die van Tachtig), en tegen het naturalisme . In dat nummer werd een lovend stuk van Van Deyssel over La terre van r 28
Zola opgenomen, tegelijkertijd werd Van Deyssels Een liefde door Willem Kloos besproken. En in plaats van stelling to nemen tegen `de vuile kunsten waarmee Van Deyssel zijn groot talent vermorst', '[ . . . ] plaatsten zij deze meest schaamteloze verheerlijking van de schaamteloosheid, waarin de liederlijke beginselen worden verkondigd in de taal van een krankzinnige .' Her naturalisme in De Nieuwe Gids is verderfelijk, de beginselen van Tachtig brengen in principe niets dat onverenigbaar is met war eerder werd geschreven . Van Hall sluit of met een lange zin . Her heeft war gerommeld in de letterkundige wereld stelt hij, meet met . Er was war onrust, maar daarvan is men al weer hersteld . Nu moet men weer verder : `En wanneer ik dan rondzie en bespeur dat er door deze omwentelingsmannen, ondanks her onstuimige van hunnen aanval, niets is omvergegooid, dat her tot dusver de slachting welke zij in her letterkundige kamp zouden aanrichten, is neergekomen op een paar schrammen en builen, zonder dat er bloed is vergoten of dooden gevallen zijn ; dat hetgeen er in hun werk als treffend en oorspronkelijk de aandacht heeft getrokken en blijven zal, inderdaad slechts voortzet, zich aansluit aan war de besten van een vroeger geslacht, in ons land en daarbuiten, hebben bedacht en geschreven, dan vraag ik of al dat leven, dat marktgeschreeuw, die groote geluiden hun tenslotte veel voordeel hebben aangebracht, en of men niet, in hun belang en in dat van de Nederlandsche letteren, den wensch behoort uit to spreken dat zij, woekerend met hunne talenten, mogen voortarbeiden, niet om door schelle kleuren, grove woorden en luid misbaar de aandacht op zich to vestigen, maar om, in dezen tijd, waarin de hartstochten der partijen feller dan ooit woeden en de stem der kunst dreigen to overstemmen, waarin een troosteloos materialisme al war er edels in jonge harten ontkiemt, tracht to verstikken, de groote poezie, die veredelt en verheft, to dienen, zooals zij gediend wil zijn : met ernst en bezieling .' Domela Nieuwenhuis in de Kamer, de s .D .B . verdeeld, bet kiesrecht uitgebreid, de rust in her stedelijk proletariaat voorlopig hersteld . De economie komt uit her ergste dal . De stoom is vooreerst van de ketel . De revolutie in de letteren die De Nieuwe Gids had uitgeroepen loopt zo'n vaart niet ; wat ze aan `goeds' produceert sluit aan bij de traditie . War er nog gaat gebeuren staat to bezien . Voorlopig lijkt de burger zonder al to veel kleerscheuren door de crisis to komen .
i Jan to Winkel, Een Volksbelang, brochure (1887) z Zie hierover her voortreffelijke proefschrift van J . Charite, De Sociaal-Democratische Bond als orde- en gezagsprobleem voor de overheid van I88o-2888, Den Haag (1972) 3 Garmt Stuiveling, De Nieuwe Gids als geestelijk brandpunt . Derde, verbeterde druk, Amsterdam (1981), p .47 4 De Gids 1879 w, P . 457 5 De Gids 188z ii, p . ioi 6 Arnold Hauser, Sociale geschiedenis van de kunst, Nijmegen (1975 2 ) p, 5 z1 (oorspr. The
Social History o f Art) 129
1890 N'. 40
EEN DICHTER IN 'T LICHT .
Uit4lave van Hartnms Niihof€
StemdrvkranJKranss'sfep Ik ben alleen in hat lamplicht, de dingen kijken met een glad gezicht, om me in 't licbt. (,Verzen door Herman (Sorter ;' b1z . 24 .)
'Men heeft vaak, wanneer men lyrische verzen leest, het gevoel alsof men eene onbescheidenheid begaat, of men bij ongeluk in een vreemde woning de huiskamer binnentreedt en daar dingen hoort en ziet, die, hoe liefelijk, hoe treffend op zichzelf, niet voor vreemde ooren en oogen bestemd waren .' Dit is een van de gedachten in J .N . van Hall's bespreking van Goiter's Verzen, die hij overigens maar duister vindt.
De Gids IV, p . 584 (1890)
Atte Jongstra
Een andere smaak onder koks en gasten? een boeken top-99 uit r89r
De redactie van De Nederlandsche Spectator heeft in 1891 her idee dat de letterkundige smaak aan her veranderen is . Uiteindelijk bestaat De Nieuwe Gids al weer ruim zes jaar. De Spectator-redactie wil nu wel eens weten war de invloed van dat tijdschrift is op de letterkundige smaak van her publiek . `In dezen tijd, nu de letterkundige smaak zich to ontworstelen tracht aan mode en traditie, nu er zooveel verschil van opvatting is in de letterkunst - zoowel onder de koks als onder de gasten, - nu is het, naar onze meening, wel eens belangrijk to weten war in die letteren eenige duizenden of honderden beschaafde Nederlanders her meest aantrekt : Beets of Van Deyssel, of Withuys, of Gorter, Jorissen of Blok, Vosmaer of Aletrino, of Couperus, ten Brink, de Veer, Kaiser, van Heusde, Fruin, Bosscha, of wie ook .' Dit schrijft de redactie in het nummer van 5 december 1891 . Ze doet daarbij her verzoek aan de lezers en alle overige belangstellenden een lijstje in to sturen met daarop tien werken van na 18oo, die het meest of her blijvendst geboeid hebben . De redactie wil vooral graag weten, welke werken van de laatste tien jaar daarbij zullen zijn : `Zoo kan dan b .v . blijken hoevelen gestreeld zijn door van Eeden's "Ellen", door van Maurik's "Met z'n achten", door Joh . van Wonde's "Binnenhuisje", door Gorter's "Gedichten", door een roman van Ten Hoet, of iets anders .' In her eerste nummer van 1892 verschijnt de uitslag . Her zijn geen `duizenden' beschaafde Nederlanders die hebben gereageerd, maar dan toch tenminste 2.o6. dat is her aantal stemmen van nummer i, Hildebrand's Camera Obscura (1839) . War betekent een lijst zoals de Spectator die afdrukt? Heeft het felt dat Couperus' Eline Vere (1889) 63 stemmen kreeg iets to betekenen? En de 6o die Vorstengunst (1883) in de wacht sleepte? Heeft de redactie nu een beeld gekregen van de veranderingen in de letterkundige smaak? Van de negenennegentig werken zijn er zesendertig pas na 1879 verschenen . Ik noem dat jaar, omdat her meestal vanwege de discussie rond Emants' Lilith (met in de'top-99' opgenomen!) als begin wordt gezien van de beweging van en rond Tachtig. Onder die zesendertig werken zijn er veel, die met trachten zich `te ontworstelen aan mode en traditie' . Ik noem u er enkele : Marine-schetsen (18 81) van A. Werumeus Buning, Aya Sofia (x886) door H .J .A .M . Schaepman, Hermelijn (1885) door Melati van Java, Overijsselsche Novellen (1883) door P . Heering, Bogoriana (1891) door Annie Foore, Paedagogische Fragmenten (1888) door P .H . Ritter Jr., Tom en ik (1889) van Johanna van Woude en Etsen naar het leven (1883) door H . Hollidee . En war is de oogst van 'nieuwe' werken? Gorters Mei werd door zes lezers 133
Portret van Jacques Perk door H . van der Voort in de Betouw (Ned . Lett . Mus .) genoemd, net als Perks Gedichten . Frederik van Eeden kreeg voor De kleine Johannes maar liefst 65 stemmen, Couperus voor Eline Vere 6o. Noodlot, eveneens van Couperus, kreeg er 36 . Verder vinden we van Frederik van Eeden Ellen en Studies . Van Jacobus van Looy Proza . Misschien moeten we Emants' Godenschemering ook tot de 'nieuwe' werken rekenen, het bevat een filosofie die zeer goed in die van het door de 'oude garde' zo verfoeide naturalisme past . Toch is Godenschemering, toen het in '83 verscheen, door de traditionele pers juist hemelhoog geprezen : bet was het werk van de beginjaren tachtig . Helene Swarth werd zowel door de traditionele pers als door De Nieuwe Gids zeer gewaardeerd. Met Frederik van Eedens De Kleine Johannes is weer bet probleem dat over bet `nieuwe' ervan grote twijfel is gerechtvaardigd . Maar goed, Van Eeden was redacteur van De Nieuwe Gids. Als ik, ondanks deze tegenwerpingen, toch her werk van Emants, Van Eeden en Helene Swarth 'nieuw' noem dan bedraagt de oogst van 'nieuwe' werken tien stuks . Zesentwintig 'oude' werken van na '79 blijven over . Mag men nu zeggen dat de letterkundige smaak is veranderd? We kunnen ook anders tellen . Her 'nieuwe' werk verschijnt (op Emants en Perk na) niet eerder dan 1887 . Bekijken we de verhouding oud-nieuw na'87, dan is die tien tegen acht . Dat klinkt al anders, al is bet `nieuwe' nog steeds in de minderheid . Maar er is nog een test : we tellen de stemmen . De acht `nieuwe' werken van na 1887 vergaarden er z39, de oude slechts z1o! Hebben we nu eindelijk her bewijs geleverd voor de doorbraak van de 'nieuwe' literatuur? In haar 5 decembernummer 1891 zegt De Nederlandsche Spectator dat de uitslag van haar enquete een beeld zal geven van de letterkundige smaak der Nederlanders in de laatste tien jaar van de negentiende eeuw . Het aantal inzendingen zal de redactie zijn tegengevallen . Maar ook als duizenden Nederlanders zouden hebben gereageerd : naar de betekenis van een dergelijke top-99 blijft het gissen . 134
DE NEDERLANDSCHE SPECTATOR .
2
Hildebrand, Camera Obscua, 206 . Multatuli, Max Havelaar, 134 .
Jan ten Brink, Cost-Indische dames en heeren, 11, van Maurik, Novellen, 11 . De Genestet, Leekedichtjes, 40 .
De Genestet, Gedichten, 112 .
van Lennep, Onze voorouders, 10.
Bosboom Toussaint, Majoor Frans, 94 . Van Lennep, Ferdinand Huyck, 74 .
Annie Foore, Florence's droom, 10 . Johanna van Woude, Tom en 1k, 10 .
Vosmaer, Amazone, 73 . F. van Eeden, Kleine Johannes, 65 . Couperus, Eline Vere, 63.
F. van Eeden, Studies, 10 .
Wallis, Vorstengunst, 60 . Johanna van Woude, Hollandsch Binnenhuisje, 55 . Van Limburg Brouwer, Akbar, 51 . Busken Rust, Litterarische Fantasies, 49 . Couperus, Noodlot, 36 . Bosboom Toussaint, Delftsche Wonderdokter, 35 . Jorissen, Historische Schetsen, bladen en studien,35 . Vosmaer, Inwijding, 35 . Vosmaer, Vogels, 35 . Fruin, Tien jaren nit den tachtigjarigen oorlog, 34 . Potgieter, Proza, 33 . Cremer, Betuwsche Novellen, 30 . Helen Swarth , Gedichten (Bouwviolen, Passiebloemen, enz .) 27 . Busken Huet, Land van Rembrandt, 26 . De Veer, Trou-ringh, 26. Multatuli, Woutertje Pietersen, 25. Vosmaer, Nanno, 25 .
Ritter, Paedagogische fmgmenten, 10 . Fiore della Neve, Een liefde in bet Zuiden, 10 . Oude Beer Smits, Brieven en uitboezemingen, 10 .. Oude Heer Smite, Clementine, 10. Helene Mercier, Verbonden schakels, 10 . Oltmans, De schaapherder, 10 . Bosboom Toussaint, Langs een omweg, 9 . J . J. Cremer, Anna Booze r 9 . Multatuli, Milioenenstudien, 9 . Van Looy, Prom, 9. L. Mulder, Jan Faessen, 9 . Emants, Godenschemering, 9 . Annie Foore, Bogoriana, 9. Busken Huet, Oude romans, 9. Bilderdijk, Ondergang der eerste wereld, 8 . Hollidee, Etsen near bet leven, 6. Van Koetsveld, Pastorie van Mastland, 8 . Tollens, Nova Zembla, 8 . Vosmaer, Vertaling van Humerus, 8 .
Do Costa, Gedichten, 24.
Schimmel, Kapitein van de Igfgarde, 8, Multatuli, Minnebrieven, 7 .
Multatuli, Vorstenschool, 23 .
Tony, Ernest Staas, 7 .
Bosboom Toussaint, Het huffs Lauernesse, 23 . Van Lennep, Roos van Dekama, 23 .
Vosmaer, Vlugmaren, 7 . Melati van Java, Hermelyn, 7 .
Van Eeden, Ellen, 23 . Wallis, In dagen van strijd, 23 .
Beets, Gedichten, 7. Boele van Hensbroek, Gedichten, 7 .
Schimmel, Sinjeur Semeyns, 20 . Schimmel, Mary Hollis, 20.
Burgersdijk, Shakespeare-vertaling, 7 .
Van Walcheren, Zijn zuster, 21 . Multatuli, Ideen, 17 . Geel, Onderzoek en fantasie, 16 . Hooijer, Novellen, 15 . Werumeus Boning, Marine-schetsen, 45. Staring, Gedichten, 15. v. d . Linden, Gedichten van den schoolmeester, 15 . Piet Paaltjes, Snikken en grimlachjes ; 15. Jonathan, Waarbeid en Droomen, 15 .
Schaepman, Aya Sofia, 6 . Potgieter, Gedichten, 6 . Pierson, Geestelijke Voorouders, 6 . Jacques Perk, Gedichten, 6. P. van Limburg Brouwer, Diophanes, 6 . Gorter, Mei, 6. Bohl, Dante-vertaling, 6 . Heering, Overijsselsche Novellen, 6 . Ter Hear, Gedichten, 0 .
Ten Kate, De Schepping, 15 . van Lennep, De pleegzoon, 15, van Lennep, Klaasje Zevenster, 15 . G. Keller, Novellen 15 .
Van Lennep, Elisabeth Munch, 6. Virginie Loveling, Sophie, 6 . Chr . Muller, Lief en feed nit een kleine wereld, 0 . Bosboom Toussaint, Leycester in Nederland, 6. Bosboom Toussaint, Mejonkvrouw de Mauldon, 6 .
Schimmel, Milady Carlisle, 14 . Kneppelhout, Studenten-typen, 13.
Cosinus, Kippeveer, G. Cremer, Dokter Helmond, 6 .
van Walcheren, Vertaling van Aurora Leigh, 12 .
11 35
Nu weten wij het In het Maartnummer van 'The Ladder', eene nieuwe Engelsche revue, die overigens aardige overzichten geeft van vreemde, ook van Nederlandsche tijdschriften, vindt men het volgende curieuse bericht : 'The Nieuwe Gids is the organ of the Jesuits, and seeks to stem the tide of modern culture by a sharp polemic against its tendencies' . in : 'Pluksel', De Nederlandsche Spectator (1891) De Engelsen constateren een nieuwe poging van gehaaide jezuieten de Nederlandse cultuur in katholieke zin to hervormen : De Nieuwe Gids als uitdrukking van de door J .A . Alberdingk Thijm zo nagestreefde katholieke emancipatie .
Geerte van de Groep en Peter J .A . Winkels
De stille gemeente anekdoten, roddels, brieven en egodocumenten van en rond Tachtig `In donker, maar als her regent vervloek ik her, dan loop ik zoo'n uur of drie naar vrouwen to zoeken, want Mina is goed en wel, maar Jezus Christus, je wilt ook eens war anders en her kan niet eeuwig duren, en dan stag ik zoo ergens binnen in een inferieure gelegenheid en dan heb ik er in eens genoeg van . Dan stap [ik] er weer uit net als [ik] er in ben gekomen, zonder een cent to verteren . Dan zie ik vrouwen met wijde monden en lagen poudre-de-riz en vrouwen met lange koude handen, erg beenig - en vrouwen die me bang maken : Dik, breede koppen als ossen, een flessie wijn, lievert? Ook ik ga wel eens met zoo'n vreemd lijk naar boven, maar gewoon naaien, daar komt niet van, dat wil bijna nooit lukken, zonder dat ik zelf begrijp waar 't aan ligt' Arnold Ising in een brief aan Lodewijk van Deyssel, 8 februari 1888
Binnen de Nederlandse letteren vormen de Tachtigers een vreemd fenomeen . In hun Sturm-und-Drang-periode - de eerste jaargangen van De Nieuwe Gids - trokken ze met hun werk de aandacht . Hoge oplagen haalden ze echter niet . Tegenwoordig zijn er tentoonstellingen van de schilders rond De Nieuwe Gids en beleven de schrijvers vele herdrukken . Men kan zich echter afvragen of ze daardoor wel gelezen worden . Dankzij de vele bewaard gebleven foto's en de overvloed aan anekdotes bestaat vooral her beeld van Tachtigers als `rare kerels, met kachelpijpen op her hoofd", de bende van zuipende en anderszins uitspattende kunstenaars/bohemiens aan her einde van de negentiende eeuw . Het werk lijkt naar de achtergrond geschoven, ten faveure van hun drankgebruik en seksuele uitspattingen . De anekdotiek verdringt de kunst . Wellicht is er zo'n beeld van Tachtig ontstaan omdat er (vrijwel) voor her eerst in de Nederlandse cultuurgeschiedenis een aantal jonge kunstenaars duidelijk als groep optrad, met verenigingen als Flanor, Sint Lucas en de Etsclub, een eigen tijdschrift, De Nieuwe Gids, en uitgesproken ideeen op bet gebied van kunst en maatschappij . Een groep bovendien die zich vanuit zijn romantisch kunstenaarschap afzette tegen heersende normen en moraal . En dat deden ze niet alleen in hun werk, maar ook in hun handelen en uiterlijke verschijning . Lodewijk van Deyssel baarde veel opzien met zijn dandy-optreden : "`Kom nou es kijken!" zei Stumpff, de directeur, toen ik voor her begin der voorstelling van Fromont-jeune-et-Risler-aine in her Grand- Theatre-van-Lier op bet tooneel ronddrentelde om to kijken naar her rangeeren der requisiten, "kom nou toch es kijken!" - terwijl hij mij naar bet kijkgaatje in bet scherm bracht . "Daar zit hij al, dat etre, die vervloekte kwaje jongen met zijn verwaande bakkes! Die" - met diepe minachting- "Witte Drop! Hij verpest de heele Stalles met zijn odeur!" Ja, waarachtig, daar was hij met zijn witte pak en zijn hardnekkige vierkante kop, correct-nonchalant, alleen in een rij rood-met-zwarte fauteuils . Hij bestudeerde zijn programma . Her leek mij toen inderdaad een "Rare-kiek" in die halfverlichte zaal, waar hij zoo goed als alleen was . Hij zat half opzij gekeerd om bet licht van de gaskroon op zijn programma to hebben en her was zijn profiel met de sterke neus en de vastberaden kin en zijn wasbleeke gelaatskleur, die mij imponeerden, meer nog dan her witte costuum, dat, zooals ik later zag, door een vuurroode bloem werd gedecoreerd . Het zou mij 139
met verwonderen, als ik van hem hoorde, dat hij toen een witte hooge hoed aan de Ouvreuse in bewaring had gegeven . . . Ongetwijfeld had hij toen al gesnoept van de verhalen over Brummell, den Record-dandy, en genoten van bet bevel, dat Baudelaire aan zijn kleermaker gaf, toen deze voor hem een voortreffelijk-zittende winterjas had gemaakt : "Maak er mij maar een douzijn van!" Het zal in vier-of-vijf-en-tachtig geweest zijn, dat de directeur zijn boosheid lucht gaf over de juiste opmerkingen van den scherpen, niets-ontzienden jongen criticus, toen reeds gevreesd om zijn tooneel-recensies in de Groene en gehaat door de Amsterdammers, om zijn verachting der conventies, die hem in een open rijtuig met een bekende schoone vrouw deed rondtouren door de stad, terwijl hij, zonder ostentatie en zonder zich om de afkeurende blikken der op-en-omziende passanten to bekommeren, een geanimeerd gesprek voerde . Her was geen afficheeren van den nog zoo jongen man, doch alleen hooghartige minachting van het verontwaardigde publiek, waartoe ik toen nog behoorde . Misschien dat de druiven . . . dock laten we in dit geval liever aan de zacht-fluweelen huid van blozende perziken denken, waarvan de zwakke geur bet rijtuig begeleidde! Het was inderdaad vooral zijn parfum, welke de Amsterdammers, die toen, evenals nu, maling hadden aan de literatuur en aan de halvegaren, die er zich mee bezig hielden, mishaagde .' (Aeg. Timmerman Tim's Herinneringen) Willem Kloos en Hein Boeken waren veel minder rumoerig in hun optreden : '[ . . .] men zag hen samen vaak achter elkaar langs de huizen stappen, alsmaar stappen . Hein in de ijle lucht starend boven zijn meter-lange schreden en Willem de straatstenen bestudeerend tot ze doodmoe waren en rijp voor een glaasje van 't een-of-ander en om verder to broeden . . . Plotseling uitte Willem dan een paar woorden, zooals : "Geloof je er iets van wat x gisteren vertelde?" En dan zei Hein : "Nee, niets", en dan zwegen ze voort, tot er de avond op volgde . . .' (Uit : Tim's Herinneringen) Ook Frans Erens maakte curieuze wandelingen, in gezelschap van Van Deyssel : 'Er werd naar her Vondelpark gewandeld . Wij bewogen ons daar meer dan een uur lang, maar her zwijgen bleef gedurende de wandeling gehandhaafd, terwijl wij strak voor ons uit staarden . Wanneer wij vanuit bet park bij het groote hek op de Stadhouderskade waren teruggekomen, vond ik daar de geschikte plaats om afscheid to nemen . Wij bogen zwijgend voor elkaar . Evenzeer zonder een woord to spreken gaven wij elkaar de hand . Ik ging rechts, naar huis, en hij links over bet Leidscheplein . Ik herinner mij, dat sommige voorbijgangers ons op die wandeling nakeken en zich half omdraaiend bleven staan ; voor hen moeten die zwijgende mannen iets raadselachtigs hebben gehad .' (Uit : Vervlogen Jaren) De raadselachtige mannen van Tachtig waren vaak in deze of gene kroeg to vinden, achter een glaasje van her een of ander . Willem Kloos had zo zijn gedachten over de entourage voor alcoholgebruik : ' . . .Er is wat gepraat en gevochten en ook war geschetterd om die gezellige leege portwijntonnen - maar om ons been stonden de voile - van Fricke's Bodega in de Kalverstraat bij de Munt, onder het drinken van een-of-meer glaasjes Een-enTwintig . Want wij waren toen echte stadsmenschen en hielden van dat glaasje . 140
Willem Kloos (zittend) en Hein Boeken (foto : Ned. Lett . Mus .) "Ik houd erg van een mooi uitzicht buiten", zei Willem eens in die dagen tot mij, "maar ik moet er lets bij to drinken hebben."' Ook deze anekdote is afkomstig uit Tim's Herinneringen . Met VervIogen jaren vormt het de enige directe bron voor verhalen over en herinneringen aan Tachtigers, zeker als het gaat om de eerste roemruchte jaren van De Nieuwe Gids . Vrijwel alle verhalen rond de bende van Kloos die in boeken of artikelen worden gememoreerd vinden hun oorsprong in een van beide boeken (met alle bewuste of onbewuste veranderingen en vertekeningen) . Prominent aanwezig in deze anekdoten zijn vooral Kloos, Boeken en Van Deyssel . De eerste met name vanwege zijn vrijwel permanente alcoholprobleem . Of, zoals hij zelf stelde : `[ . . .] ik heb een glas wijn nodig om helder van hoofd to zijn .' r4'
Frank van der Goes (foto : Willem Witsen) Dat zijn hoofd niet altijd ongeschonden bleef valt to lezen in een brief van Arnold lsing aan Van Deyssel van zz augustus 1889 : `[ . . .] Ook zijn we [ . . .] naar de Berenbijt gewandeld op een donker avondje in den regen en daar waren Kloos, die op zijn neussie gevallen was, omdat hij ha ha bezopen was geweest en die dronken was, en Witsen, die bezopen was, en Boeken die to veel op had en zoo zijn we met ons zessen (Kloossies neussie meegerekend) ook nog naar de Steenen granietzuil op de Stadhouderskade geweest .' Hein Boeken wordt vaak ten tonele gevoerd als `de zonderlinge intimus en accoliet van Willem Kloos' (Timmerman), een vreemde, dromerige man, die weinig aards was . In Tim's Herinneringen wordt over hem verteld : 'Ik heb hem in een gure winternacht, begin december, plotseling gekleed en wel in het Rokin zien springen . Er voer in die tijd een pontje naar de stille zijde, dat 's nachts natuurlijk buiten dienst was . "Ik verdom bet om dat hele eind om to lopen!" zei hij en sprong met zijn winterjas aan in bet vette, groene en stinkende water.' Van Deyssel komt vooral naar voren als dandy . Zelfs de verhalen na zijn dood belichten nog dat aspect : `In de schier onafzienbare nalatenschap van Lodewijk van Deyssel beyond zich ook een kistje met tientallen fijne, volkomen identieke nikkelen sleuteltjes, raadselachtig, tenzij men wist dat Van Deyssel deze (onder de schuilnaam van Louis Poleslas : de "heroische-individualistische dandy" uit 1883) met Frank van der Goes en Arnold Ising placht to kopen in een zaak op de Nieuwendijk, en dat hij deze in de Kalverstraat, bij het zien van een mooie vrouw, uit zijn hand op het plaveisel placht to laten vallen, om dan uit to roepen : "U verliest, geloof ik, iets", en een contact to kunnen leggen dat, wellicht, althans tijdelijk aangenaam zou mogen zijn .' (Michel van der Plas) Annie Salomons, Godfried Bomans en Adriaan Roland Holst hebben vooral 1 42
herinneringen aan de ouder wordende Tachtigers vastgelegd . Bij hen krijgt meestal Van Deyssel de meeste aandacht . Roland Holst schetst hem in vroegere tijd : `In zijn jonge jaren had hij met zijn vriend, Frank van der Goes, die toen ook nog met was getrouwd, een huisje gehuurd in de Belgische Ardennen . Her was een zonnige zomermorgen en Van der Goes stelde zijn vriend voor een wandeling to gaan maken . Thijm excuseerde zich, hij wilde doorgaan met zijn werk ; hij bleef dus in zijn kamer op de eerste etage waar de ramen openstonden . Toen Van der Goes de deur uit was gegaan zag hij een kleine bank die tegen her huis in de zon stond . Hij besloot daar eerst even to gaan zitten . Thijm, die dat met kon weten, waande zich dus geheel alleen . Duidelijk hoorde Van der Goes zijn vriend boven hem op en veer lopen, naar woorden zoekend . Er was maar een enkel geluid waardoor de zonnige stilte werd verstoord : in de verte kraaide weer en weer en zeer luid een haan . Dit kraaien moest zijn vriend hebben gestoord : zijn been en weer stappen stopte voor een der open ramen en Van der Goes hoorde zijn vriend in zijn wonderlijke intonatie van zijn kant de zonnige stilte verstoren : hij riep luid en als een bevel : "Genoeg kapoen!"' [Uit : In den verleden tijd ; 1975] Uit de brieven die de Tachtigers veelvuldig wisselden zijn prachtige verhalen to destilleren . In een brief van Ising aan Van Deyssel (d .d . 31 december 1891) lezen we een en ander aan roddels en leefomstandigheden over een der bentgenoten : 'Zooals je weet woont onze vriend Chap Van Deventer met zijn hoogen hoed, zijn parapluie en zijn meissie op een bovenhuis in de Deymanstraat bij de Weesperzijde. Hij is wel aardig ingericht . Hij heeft zijn kamer voor-daar merk je niets van her meissie - daarachter een alkoof en daar weer achter de kamer van her meissie uit een ziogend koffiehuis in de Nes . Het meissie heeft het altijd razend druk met de huishouding en her verven van gangen en portalen en Chap brengt haar met in de circulatie, hetgeen ik Mina wel deed . Het zussie van het meissie logeert tegenwoordig bij haar .' Buiten het felt dat brieven en ego-documenten een keur aan anekdoten verschaffen, bieden ze een hoeveelheid informatie over leven en werken van schrijvers, over aangeschrevenen en beschrevenen die in de literatuurgeschiedenis meestal met to vinden is . In zijn correspondentie met Van Eeden bijvoorbeeld gaat Kloos vaak diep in op allerlei emotionele en lichamelijke reacties die hem in hoge mate verontrusten . Zo schrijft hij aan Van Eeden over een zeer vreemde inzinking die hij kreeg nadat hij zich op een avond vreselijk aan Verwey had geergerd door zijn aanwezigheid . (Dit gebeurde vlak na de breuk met Verwey .) `[ . . .] Nu dan, den volgenden ochtend werd ik wakker met nog veel van dezelfde kwaadheid en ik sprak daar een beetje over met Hein [Boeken], terwijl we in onze bedden lagen . Maar opeens hield dat op, mijn hart begon ineens verschrikkelijk hard to kloppen, en ik werd door mijn heele lichaam heerlijk moe en aangenaam warm maar zwak, doodzwak . Ik dacht met meer aan doodgaan dan met een zacht : "nu goed" en ik herinnerde me dat ik net zoo eens was geweest in een nacht toen ik gevaar liep van dood to gaan, zooals ik later hoorde . Dat weg voelen gaan van mijn lichaam in die verdoovende zwakte, werd hoe langer hoe erger en ik vroeg Hein, die bij mijn bed stond, om een dokter to halen . Maar ik bedacht me dadelijk daarop, dat dat niets zou geven, als ik werkelijk dood moest . En ik be14 3
dacht me ook dat als ik daar in bed bleef liggen, Hein, die zoo goed voor mij was, heel veel last zou hebben, dat bet beter was op to staan en aangekleed of to wachten . Met verschrikkelijk veel moeite deed ik dat, met behulp van Hein . Toen ging ik zitten maar kon niet blijven zitten . Ik kan her niet anders uitdrukken, dan of er een stuk van mijn bewustzijn werd afgetrokken, en dat ik bet grijpen moest, maar met kon . Ik dacht, zou ik gek worden, dat nooit, en voelde plotseling een heelen ergen wit in me opkomen om heelemaal beret to worden . Ik zette me tegen alles war in me gebeurde in, en na een minuut of tien, zei ik Goddank, 't is beter, ik ben beter en lachte en knikte tegen Hein, en liep heen en weer door de kamer . [ . . . ]' (13 okt . 1888) Van Eeden schrijft hem daarover uitgebreid terug en geeft hem raad . '[ . . .] Je weet zelf hoe sterk, hoe onafhankelijk en hoe werkzaam jouw dubbel-ik is . Je geheele leven wordt er door beheerscht zonder dat je bet beseft- ik denk dat die meeningen, die opwellingen en gewaarwordingen die je nu niet begrijpt allen daaruit opdoemen en je doen schijnen alsof een vreemde invloed je beheerscht . Het is echter stellig niet goed to zeggen : "Ik word geleid door her Leven, door mijn dieper ziel - en ik kan her toch met leiden, nu zal ik her maar opgeven en doen war mij invalt" . Dat is toch dwaasheid, Willem .' Psychiater Van Eeden schetst vervolgens een vergelijking om her allemaal nog eens to verduidelijken. Ik zou ons dieper zijn bij een schip en zeilen willen vergelijken en wetend, overleggend bewustzijn bij her roer . Het roer is heel klein en moet maar mee, waar het schip gaat en blijft stil als her schip met voortgaat . Het kan her schip niet bewegen en is maar een onbeteekenend stukje er van . Maar is her daarom goed her niet to gebruiken . Jij bent een groot schip, Willem, met groote, machtige zeilen maar bet roer is defect en her gaat mij aan 't hart voor de kostelijke lading en her mooie schip .' (14 At . 1888) Hij raadt Kloos aan om met Willem Witsen mee naar Londen to gaan en bet daar rustig aan to doen . Geen uitspattingen, geen amusement (in de brieven die Witsen uit Londen schrijft kunnen we echter zien dat Kloos die laatste raad niet opgevolgd heeft .) Tijdens zijn inzinking wordt Kloos door Van Eeden thuis opgevangen . Hoe Kloos daarover denkt kunnen we lezen in een brief die hij aan Van Deyssel schrijft : 'Amicissime, Ik heb je een zeer interessante geschiedenis mede to deelen . Ik heb gepoogd mezelf om her leven to brengen, ben toen door v . Eeden op een driewieler gezet en heb daarna in vier dagen anderhalf vel mooie verzen geproduceerd, terwijl ik nu als comble met Willem Witsen in Londen samen ga wonen en daarna naar Japan vertrek . De conclusie uit dit alles is, dat er een streep door me loopt . Eerst was zij recht, maar nu begint er een gevaarlijke kromming in to komen, zie je . De opinies van de verschillende lui over me zijn verschillend : Breitner zegt dat ik gesuceerd moet worden . Van Eeden beweert, dat ik her delirium heb en Mau van der Valk houdt vol dat ik een enorme vent ben . En ik? Ik zit woest to fuifen, en bedaard verzen to maken her een na h
a+tdere. [ . . .]' (r7 At. 1888)
In deze brief kunnen we lezen dat Van Eeden zich terecht zorgen maakte over de toestand van Kloos . 11 44
In principe zijn brieven niet geschreven om gepubliceerd to worden en men mag veronderstellen dat de gegeven informatie een informeel karakter draagt . Van Looy echter heeft hierover ten aanzien van zijn medekunstenaars een andere mening : `Die heeren litteratoren zijn au fond zoo gruwelijk ijdel en denken geloof ik dat elke brief die ze schrijven naderhand uitgegeven zal worden.' (6 april 1885) . Een voorbeeld daarvan is, alweer, Kloos, die in de smartelijkste omstandigheden aan Witsen schreef, dat hij geen kopie had van een brief . De passage in een ongedateerde brief luidt : 'Kom, ik smeek je, kom en red me, en breng dan dit kladje mee . . . ik kan er geen copy van makers' . Ondanks deze wetenschap blijft de correspondentie interessant omdat toch reserves ten aanzien van her ventileren van gevoelens en ideeen minder gelden dan in, bijvoorbeeld, artikelen en omdat de Tachtigers elkaar toch per brief op de hoogte moesten houden van allerlei zaken . Door her lezen van vraag en antwoord in deze brieven krijgen de schrijvers meer gestalte en hun creatieve produkten een extra dimensie . Met de gegevens uit de brieven van Kloos kan men bijvoorbeeld her eerste kwatrijn uit Verweys Van bet Leven beter begrijpen : `De toorn krieuwt in mijn keel : ik kan 't niet smoren, /'t Verdriet niet kroppe', als 'k zuiplappen en vraten / Zie worde' uit kunstenaars, die hun kunst vergaten, / Hun lijf stuk-fuifen en hun ziel vergoren .' In een brief aan Kloos geeft Van Looy weer hoe hij zijn emoties verwerkt : `[ . . .] De vele indrukken maken een schrijver van me, zooals ik later weer rustig meer schilder zal zijn . Maar, Kloos, ik ben nog Been stemmingsman, war schilderen aangaat ; naar mijn oordeel is de schilderkunst iets to solieds, iets to plastisch voor een rag van fijne impressie's . Schilder krachtig, gezond, weef daarin al war in je is van kleuren enz., maar geen dingen, die in je hersens blijven hangen als een rilling, dat is poesie voor woorden en tonen, weet ik veel, heeft een subtieler stof noodig . [ . . .1' (9 jan . 1887) De vele indrukken heeft hij eerder in dezelfde brief in een fraaie impressie gegeven, `[ . . .] gedeeltelijk voor tijdpassering en omdat her zoo frisch is, gedeeltelijk ook omdat ik ongelukkig nooit nalaten kan, als iets me gefrappeerd heeft, 't zij van een beschrijving of van lets anders to bevallen . Er uit moet bet, daar helpt niets aan . [ . . .]' Vervolgens heeft Van Looy deze brief omgewerkt tot een verhaal Ten reisindruk', gepubliceerd in Proza (1889) . De brief geeft echter veel spontaner en treffender de indrukken weer dan dat in her verhaal her geval is . Nu bestaat de correspondentie van de Tachtigers niet alleen uit verheven aandoeningen en emotionele problemen . Ruzies worden uitgevochten, misverstanden gecreeerd (en weer rechtgezet), posities binnen De Nieuwe Gids aan de kaak gesteld en verdedigd en redactionele meningsverschillen toegelicht . Her hele Nieuwe Gids-bedrijf wordt, kortom, in de brieven doorgelicht . Ook is men niet to benauwd om elkaar flink to bekritiseren . Dit geldt voor zowel her werk van de Tachtigers als voor de auteurs zelf . In een brief aan Kloos koelt Van Eeden zijn woede en toort hij zijn walging met betrekking tot Menschen en Bergen van Van Deyssel . Her prozastuk en Karel Alberdingk Thijm worden zwaar aangepakt : 'Beste Willem - ik heb "Menschen en Bergen" gelezen en ik vind her ongeniet14 5
baar en degoutant. Dar is geen schrijven meer, dat is analyseermanie . Daar kan geen sterveling plezier in hebben als de schrijver en iemand die gewoon is zoo to schrijven - voor een derde is het met to slikken . [ . . .] Er is een vervloekte, grove, walgelijke, bloote-billen-visie in, die mij vies maakt van mijn eigen lichaam toen ik 't gelezen had . Ik vind her demonisch beroerd . Ik droom wel eens zulke akelige droomen, waarin alles zoo plakkerig vuil en walgelijk om me is, met dikke stinkende menschen, oude vrouwen en bloote mannen - zoo'n droom is afschuwelijk, alsof men niet uit't vuil komen kan . Dit geschrijf is als zoo'n droom en maakt mij ziek en misselijk . [ . . .] Karel zit in zijn eentje op zijn berg - en hoort niet van anderen - en wordt met gestoord of uitgelachen of geergerd-hij zit zichzelf nit to broeien als een hoop nat hoof . En hij gaat maar door en voelt met meet dat er vuil en niet-vuil is in de wereld - hij verstompt voor stank als een anatoom - en voor vuiligheid als een dokter - hij krijgt perverse neigingen als een Chineesche lekkerbek die torte eieren eet . En moet ik nu dat lekkers maar meeeten omdat hij Karel is en meer kan clan een ander . Ik doe her met Willem - en jij zult me geen ongelijk geven . [ . . .]' (z6 jan . 1889) Een oordeel dat men met snel in officiele kritieken zal aantreffen . Frans Netscher en zijn literaire aspiraties moeten bet eveneens ontgelden, zij her minder heftig . In een brief aan Verwey geeft Van Eeden een weinig vleiende beschrijving van Netscher : `[ . . .] Er loopt geen beter kind op twee beenen . 't Is een nette uitgave van Paap, - op zwaar papier . Her paapt al wat er aan is . Groote plannen, zelfvertrouwen, een oordeel als een windwijzer en een bloed voor wie hem aandurft. Maar ik hou toch van hem, - en ik wou dat hij een roeping had tot billarten of schijfschieten of muziek, als't maar geen literaire was, want dat maakt hem zoo raar . [ . . .]' (z9 nov . 1886) Over Van Looy bestaat een rake beschrijving door Herman Gorter in een brief, waarschijnlijk aan Wies Cnoop Koopmans, ongedateerd . `[ . . .] Morgen heeft Van Looy mij geinviteerd zijn schilderijen to komen zien . Hij is zeer geschikt, een klein rond ventje, een beertje dat in de verf gevallen is : hij zit altijd vol verf . Een openhartige naive vent, gunstig afstekend bij vele Nieuwe-Gids-mannen . Hij kan zoo gewoon war aardigs zeggen en heeft een guile manier van praten die erg gemakkelijk is . [ . . .]' Nadat Kloos zijn cyclus `Het Boek van Kind en God . Een passie-spel' (1888) heeft gepubliceerd, waar hij op superieure wijze in sonnetten gewag maakt van zijn teleurstelling betreffende zijn verhouding met Verwey, is de laatste furieus . Hij reageert met een bundel gedichten Van het Leven (1888) . Over Verweys aanval op Kloos heeft Van Eeden her volgende op to merken : `[ . . .] Ik dank je voor je boek - ik vind her mooi en groot- mooi, schitterend mooi en sterk, als een groot stalen zwaard, met goud ingelegd staal - maar ik vind her ook hard en koud . Zoo hoort staal to zijn, met waar? Ik wou dat jij her met was die ze gemaakt hebt- ik zou beret genieten . Nu moet ik met verdriet denken aan dat mooie boek, met zooveel schoonheid en wijsheid en met zoo weinig hart. Waarom sla je then man terug, Albert - zoo fel, zoo weloverlegd met al her voordeel van je kalme kracht, met al her overwicht van je zooveel grooter wereldwijsheid? 146
Die Port van Cleve, aan de N.Z. Voorburgwal, een cafe waar de Tachtigers vaax vertoefden (foto : Hist. Topogr . Ad . Gem . Arch . Amsterdam) O zeker, je hebt er her recht toe - je bent grievend beleedigd, je bent schandelijk miskend in 't openbaar, met machtige wapens . Men zal je groot gelijk geven maar ik zeg je dat her met goed is . Mij heeft bet bitter gespeten omdat ik zooveel van je houd en er op gesteld was, evenveel van je to blijven houden [ . . .]' (31 okt. 1888)
Bij her verschijnen van Verweys bundel Verzamelde Gedichten in 1889, is Van Eeden in zijn kritiek zelfs kwetsend . De verhouding tussen beiden is inmiddels war bekoeld : 'Beste Albert, Bedankt voor de toezending van je Gedichten . Ik was zeer getroffen door een aantal sonnetten daarin, waarvan ik her bestaan met eens vermoedde, en die ik vind tot her allermooiste hooren war je geschreven hebt. Ik heb er van middag groot genot door gehad . Dat je bet boek ontsierd hebt door die nare, onbeduidende versjes van den laatsten tijd vind ik erg jammer en ik zal wel de eenigste met zijn . Die regeltjes aan Jan Piet [Veth] zijn toch al heel onnoozel en dat Goethe-vers vind ik infaam kinderachtig .'t Is zoowat van bet genre dat je op de deur van een beste kamer geschreven vindt met potlood . Vindt Kitty dat ook geestig of mooi? 't Is dikwijls ongeloofelijk hoe een schijnbaar sterke vrouw zich buigen kan naar haar man . Waarom wil je absoluut verzen maken als er geen emoties in je zijn waaruit ze alleen kunnen groeien. Je kunt evengoed een boom proberen to maken van zand, omdat andere bomen uit't zand gegroeid zijn . Het is een prachtige brand geweest, maar nu is 't bosch afgebrand en schijn je to moeten wachten tot er weer wat gegroeid is . Waarom probeer je nu den grond to laten branden? [ . . .]' (2i okt. 1889) Helaas is bet weerwoord van Verwey met bekend . Zijn brieven zijn niet voor publikatie vrijgegeven . Door her publiceren van brieven-uitgaven en ego-documenten krijgt de lezer een redelijk samenhangend beeld van de contacten in de bent van Tachtig . Nu zijn juist deze persoonlijke getuigenissen met ontkomen aan de selectiecriteria van de bezorgers ervan . Een fraai voorbeeld van rechtstreekse literatuurge1 47
schiedenis-vervalsing geeft 's-Gravesande 2 , waar hij praat over de verhouding tussen Kloos en Verwey . Brieven zijn vernietigd en andere zorgvuldig geselecteerd door Kloos of zijn vrouw, zodat het gewenste beeld van Kloos gepresenteerd kon worden . Op deze manier krijgt de lezer weliswaar een verrijkte kijk op het leven van de auteur, maar gezien door de morele bril van de bezorger . 's-Gravesande plaatst derhalve een tot nu toe ongepubliceerd document, dat naar zijn mening `een belangrijke bron voor de kennis van bet innerlijke leven van Kloos' is. Boven aan de brief staat ook 'confidentieel' : 'Beste Fre [Van Eeden], Deze brief heeft niets met de literatuur to maken, en ik zal je hier alleen onderhouden over mijzelf, en wet over mijn gezondheidstoestand . Verontrust je niet ik ben met ziek : 't is alleen maar, dat ik zoo even wederom een gewaarwording heb gehad, die mij mijn geheele leven, zoolang ik me bewust ben, met kortere of langere tusschenpoozen meer verbaasd dan gekweld heeft, en die ik steeds vruchteloos gepoogd heb onder woorden to brengen . Nu echter geloof ik, dat dit mij gelukt is en ik schrijf je dus deze, met omdat ik geloof, dat je er mij van of zoudt helpen, maar omdat het je misschien als psychiater interesseren zal . Vroeger omschreef ik deze sensatie zoo : Plotseling scheen het mij, of alle geluiden, dichtbij en veraf zijnde, een anderen klank kregen, of zij meer verwijderd werden en een ondertoon deden hooren, die jets spottends, iets "kichernds" had . Thans echter heb ik mijzelf nauwkeuriger nagegaan, en opgemerkt, dat ik in mezelf een hoop dooreenwarrelende geluiden verneem, die toch geen geluiden zijn, en die zich telkens tot menschenstemmen ontwikkelen, die toch niet spreken, schreeuwende, scheldende, vragende, vermanende menschenstemmen zonder woorden . Om 't je duidelijk to maken : als ik goede verzen lees, zacht voor mezelf, is 't net of ik in me een andere, fraaie, luisterstem hoor meelezen, die elken klank zijn relief geeft, zoodat de expressie van bet vers to voorschijn komt : heb jij dat ook niet? Nu zoo zijn ook de andere stemmen in me, maar zonder dat ik lees, zonder bekende aanleiding en even plotseling ophoudend . Ik had dat reeds als kind van zes jaar en vond bet toen zeer aardig . Op latere leeftijd, ik meen tot mijn vier en twintigste jaar ongeveer, had ik het minder of niet, maar in den laatsten tijd komt bet weer meer voor . Deze illusie onderga ik met bewustzijn, door redeneering gaat zij niet weg, maar eindigt van zelf . Zooeven echter, toen ik haar weder had, zooals ik je zei, heb ik een experiment op mezelf genomen : ik schonk mij een klein glaasje met rum in en dronk het in een teug half leeg, een zeer geringe hoeveelheid alkohol dus, en zie, op eens was ik weer normaat . Nog lets, deze laatste aanval was zeer sterk, d .w .z . ik werd mij duidelijk bewust, wat ik eigenlijk voelde, en tevens kreeg ik een vage voorstelling, dat, als het nog heel veel sterker werd, ik hallucinaties zou krijgen . Dit laatste vermoeden is echter misschien zonder grond. Weet jij nu ook mij lets to zeggen over dit verschijnsel? Is het soms ook bij anderen geconstateerd en zou er, in dat geval, kans kunnen zijn, dat het erger werd? Ik behoef je niet to zeggen, dat je er met met anderen over spreken moet, ook niet met Aletrino.' (z3 okt . 1886) Uit de laatste zinsneden blijkt klaar, zegt 's-Gravesande, dat Kloos vreest aan hallucinaties to lijden, waardoor nog duidelijker uitkomt, dat drank voor hem een 148
middel was om aan die waandenkbeelden to ontkomen . Ook nit de brief van Kloos aan Van Eeden, na het afscheidsfeest van Witsen geschreven, zien we duidelijk dat psychische afwijkingen van Kloos voorkwamen, evenals de vrees krankzinnig to worden . Waarorn die ene brief wel en deze laatste brief met gepubliceerd is, is onduidelijk . Ook de eerste brief gaf nu met direct een rooskleurig beeld van Kloos' innerlijk leven . Ondanks de selectie van brieven door ontvangers en latere bezorgers, geven de bestaande uitgaven redelijk wat achtergrondinformatie en krijgt her kunstenaarsbedrijf van `de stille gemeente' relief : Paris, 8 Nov . 85, 3 1/z uur zde zendbrief - geschreven aan de stille gemeente to Amsterdam - van nit her cafe Vachette, Brd . St . Michel . Beste Albertje [Verwey] - die ditmaal de eer geniet geadresseerde to zijn - ik hoop dat je de vorige aan Sam [Aletrino] al gelezen hebt, want ik vertel met graag iets tweernaal . - Het gaat mij uitstekend - een groote Angorakat met dikken staart wandelt voor mij been en weer - en een druk gewoel van rookende en borrelende etudiants en etudiantes (deze laatste rooken niet) omringt mij . Ik voel mij zeer welbehagelijk, want ik heb een zeer genoegelijk dejeuner bij Huet achter den rug . De groote criticus (wat Goes ook moge beweren en moppen tappen) was allerminzaamst - je zult zeggen dat Goes nooit beweerd heeft dat hij met minzaam was - maar zooals ik zeg, her dejeuner was zeer smakelijk en zijn witte Bordeaux en cognac waren zeer goed - dus ben ik geneigd tegen Goes en den duivel vol to houden, dat Huet minzaam en een groot criticus is . De zoon was ziek en ik heb hem slechts even aan zijn bed gesproken - en mevrouw - zij beweerde met nadruk : dat zij met zeer veel genoegen met mij kennis had gemaakt-wat kan ik anders als goeds van haar zeggen . Ik ben al Parijsch genoeg geworden in drie dagen - om een welwillende glimlach ook door een laag poudre de riz to apprecieeren en een bout opgeschikt gewaad to bewonderen, ook al hangt her om een eenigszins door de jaren beschadigde taille. In een woord, beste Albert, ik houd het zoo even genoten dejeuner voor een gewichtig moment in onze litteratuurgeschiedenis en de haas die het geluk had daar versionden to worden zal eenmaal naast de historische faisanten van da Costa geen kwaad figuur maken . Ik zal je vertellen hoe her met de N .G. ging. Mevrouw begon-over sonnetten, - ik moedigde wat aan - lokte uit - en jawel! daar kwam de ontlading . Een hevige donderbui-het was merkbaar dat hij lang had gebroeid en bepaaldelijk er op was berekend om vandaag los to barsten . Verwaandheid - totaal gebrek aan historische kennis - "niet lief" van Doorenbos (een kostelijke term) "niet lief" van Doorenbos om ons, zijn jonge vrienden zoo'n stuk to sturen . Kloos' verzen ridicuul ; Persefone middelmatig, repetitie van Keats' Endymion- Johannes grog van Woutertje - goed Hollandsch wordt niet meer geschreven - een dwaalweg! een droevige dwaalweg - jelui zult het berouwen - en toen bom! een slag op de tafel . Daarop stilte - natuurlijk. Ik schilde een stukje peer, keek naar buiten en merkte op, dat het bier lief wonen was aan de Esplanada des Invalides, zoo goed 1 49
Cafe-restaurant Willemsen, aan de Heiligeweg 'waar wij her meest bij elkaar kwamen' (Frans Erens) . Prent verschenen in De Bouwmeester 7, nr 27 . als buiten . Ja, zeide Mevrouw, wij gaan ook niet meer naar buiten's zomers sinds wij hier wonen . En daarop vlotte her gesprek uitstekend op huiselijken, gemoedelijken toon . Over Parijs, over Chap [van Deventer] (die en parenthese ook het noodige had gekregen over zijn duisterheid en slechte taal), over Martha [van Eeden-van Vloten] en tal van andere zaken . Mevrouw en ik werden beste maatjes . Over sonnetten werd niet anders meer als schertsend gesproken - mevrouw vroeg of er een soort van spiritisme achter stak - en ik stelde voor haar op een seance to magnetiseeren, natuurlijk in 't donker . Huet raakte uit de plooi - wij gingen naar zijn studeerkamer, rookten een sigaar, praatten over Noordsche, 150
Duitsche, Fransche litteratuur en ik ben overtuigd dat zij mij beiden voor een fatsoenlijk maar helaas verdwaald schaap begonnen to houden . En bij 't weggaan moest ik beloven den volgenden Zondag weer to komen en van tijd tot tijd nog eens naar Gideon to komen zien . Begrijp je dat ik mij kostelijk geamuseerd heb? Zulk een gevoel als ik nu heb, krijg ik alleen wanneer ik mij bewust ben niet her gekst figuur van het gezelschap geslagen to hebben . Ik mag redeneeren hoe ik wil, zooiets merk ik alleen nit mijn stemming . 0, o die groote kriticus - wij met ons vijven, driemaal genomen, kunnen niet tegen hem op - in kennis, geleerdheid, scherpzinnigheid - en toch - en toch zoo - enfin, zeg her zelf maar . Verbeeld je zulke uitvallen - alles in die donderbui : "Wat praat jelui van Shelley en zijn positie - Shelley die de vooroordeelen van een heel yolk trotseerde, die gestreden en geleden heeft, die een reus was in zijn tijd - en jullie die daar in Amsterdam hokken - niets doen en niets van de wereld gezien hebt . Dat hindert mij zoo in jullie verzen - her is verzonnen - allemaal leugen, war praat die mijnheer Kloos van de maan en van meisjes die hij nooit gezien heeft - dat zijn immers tastbare leugens, alles leugens!" "U woont hier lief aan de Esplanada des Invalides ." O Huet! Huet! - Her was precies de toon, de schampere manier waarop van Vloten over Vosmaer sprak . Ach de ouderdom maakt ons toch allen gelijk . Wie weet hoe wij later nog to keer gaan . Nu ga ik de stad eens in . Van Goes heb ik niet gesproken . Hij leest her weekblad - en die slag op tafel kwam danig aan . Adieu, het laatste blaadje schrijf ik aanstonds vol . Bd . des Italiens.- Je ziet ik leef een zwervend leven-het is wonderlijk 3 dagen lang door duizende krioelende menschen to hebben gedwaald zonder een bekend gezicht - of zelfs een gezicht tweemaal ontmoet to hebben . Her is genoeglijk bier niets van de Zondag to merken - alles is even levendig en druk als altijd, ook zijn vele winkels nog open . Mijn hemel, ik word duizelig van al dat fransch . - Het spreken gaat wel beret als 't niet to lang duurt . - Die verbindingen van woorden zijn lastig. Mais-z-oui! en dergelijke . "Ah ce West qu'une liaison furtive" zei Barres "ca nous passe assez souvent, noun autres ." Jelgersma's stuk heb ik nog niet gelezen - mijn hemel! - hoe kon ik her hier meebrengen, zelfs in den trein ging her niet. Ik heb nog pret als ik aan Huet denk . Her werd "waarde vriend" en "beste van Eeden" op 't laatst . Als hij verstandige dingen had gezegd, zou ik veel minder schik gehad hebben . Dit zal Chap wel niet goedvinden - maar enfin . Deze brief moet je ook aan Martha laten lezen, als 't kan . Adieu Albertje, dicht je nog bij de meter? tt . FRe' De anekdotiek wint her niet van de kunst, die is daarvoor to waardevol, maar ze vormt wel een kleurrijke achtergrond bij een veelbesproken stille gemeente .
i Een beeld waarvoor Biich zijn vrees uitsprak in zijn artikel `een portrettengalerij van rare kerels met kachelpijpen op het hoofd' in Folia Civitatis (z4-1o-1981) z De geschiedenis van De Nieuwe Gids en Supplement (zie volgend overzicht) 151
,-, - ue Laatnrn N.
s. EEN NIEUWE &108,
Een jonge gids wijst het reisgezelschap, alien ervaren lees- of levenswijzers, op een nog niet eerder overdachte eindbestemming . Beets kijkt wat er aan de hand is . De Genestet raakt het allemaal niet meer zo : hij is al dood sinds 1861 . Vosmaer bestudeert de reactie van de beide heren die na hem komen . Ten Brink klaar voor een donderend protest . En J .A . Alberdingk Thijm kijkt eens aandachtig naar de gids : kent hij die jongeman?
Biografieen Hier volgen een aantal korte levensbeschrijvingen van personen binnen en rond de Beweging van Tachtig . Het zwaartepunt ligt op de periode 188o-189 5 . Aan iedere biografie is een beperkte bibliografie toegevoegd . Daarin is er zoveel mogelijk naar gestreefd waar mogelijk alleen monografieen op to voeren . De initialen onderaan de biografie geven de auteur aan .
Alberdingk Thijm, Josephus Albertus Amsterdam 18zo - 1889 letterkundige
Lit: A .J . (=Van Deyssel), J.A . Alberdingk Thijm (1893, 1985 2) G . Brom, Alberdingk Thijm (1956)
Alberdingk Thijm is opgeleid voor de handel ; inzake cultuur was hij autodidact. Hij drijft in Amsterdam een zaak in scheepsproviand en verduurzaamde levensmiddelen . Later wordt hij directeur van een uitgeverij . Daarnaast werkt hij mee aan diverse letterkundige en andersoortige periodieken ; in 1 855 richt hij de Dietsche Warande op . In latere jaren werkt hij mee aan De Amsterdammer. Thijm wordt in 1876 benoemd tot hoogleraar in de kunstgeschiedenis en schoonheidsleer aan de Amsterdamse Academie voor Beeldende Kunsten. Er bestaat een soort haat-liefde verhouding tussen hem en zijn leerlingen . Met name Veth en Witsen zetten zich in hun latere kunstkritieken in De Nieuwe Gids tegen hem af. Samen met zijn zwager Cuypers is Thijm een voorvechter geweest voor de emancipatie van her rooms-katholieke volksdeel pw
Aletrino, Aaron (Arnold, Sam ; ps . P .A . Saaije Azn .) Amsterdam 1858-Chernex (Zwitserland) 1916 medicus, letterkundige Aletrino stamt uit een Portugees-joodse familie . Na het gymnasium gaat hij medicijnen studeren aan de Universiteit van Amsterdam . Daar raakt hij bevriend met Frederik van Eeden, die hem introduceert bij Flanor. Aletrino wordt medewerker van De Nieuwe
Gids . Hij schrijft zeer zwaarmoedig proza : Uit den Dood en andere Schetsen (1889) en de romans Zuster Bertha (1891) en Martha (189 5 ) . Zij n artsexamen legt Aletrino of in 1886, waarna hij in 1889 promoveert . Als huisarts behandelt hij vele van zijn Tachtigersvrienden . Hij was zeer sociaal-voelend en kwam als Amsterdams gemeente153
arts in aanraking met de meest misdeelden van de samenleving . In zijn wetenschappelijk werk en in zijn praktijk is hij baanbrekend geweest met zijn denkbeelden over o .m . homo-seksualiteit en p rostitutie . pw Lit: Bzzlletin nr . 99 (oktober 198 z) themanummer
Allebe, August Amsterdam 1838 - 1927 schilder, hoogleraar, graficus
Allebe krijgt al jong les van Piet Greive . Hij volgt zijn tekenopleiding aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, onder leiding van de beeldhouwer L. Rouper . In 1858 vertrekt Allebe voor twee jaar naar Parijs . Daar houdt hij zich vooral met lithografie bezig . Na zijn terugkeer in Amsterdam probeert hij - zonder succes - uitgevers hiervoor to interesseren . In deze periode wordt Allebe lid van Artis, waar hij veel schetsen maakt, en gaat 's zomers vaak in Brabant, in de omge154
ving van Dongen werken . Litho's van zijn hand verschenen onder meer in De Nederlandsche Spectator . In 1868 vertrekt Allebe naar Brussel en Antwerpen . Onverwacht wordt hem in 1879 een professoraat aan de pas opgerichte Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam aangeboden . Na enige aarzeling neemt hij dit aan . Her hoogleraarschap en her in i88o volgende directeurschap doden echter zijn creativiteit, hetgeen hem zeer frustreerde . Allebe stelt als docent hoge eisen aan zijn leerlingen . Hun vernieuwingsdrang is hem vaak een gruwel . Niettemin onderwijst hij hen zich to ontwikkelen in de richting die uit henzelf voortkomt . Hij leidde vele generaties kunstenaars op, waaronder Van Looy, Tholen, Voerman, Witsen, Haverman, Verb, Meiners, Van der Valk, Toorop, Karsen, Derkinderen en Roland Holst . In 19o6 legt Allebe zijn functie neer en wordt opgevolgd door zijn vroegere pupil Derkinderen . Ondanks plannen in die richting komt hij echter met meet aan schilderen toe . fb Lit: C .H . de Stuers, Het lithogra fische werk van August Allebe (1929)
Bauer, Wilhelm Cornelis Den Haag 186z - Hilversum 1904 architect Bauer bezoekt de ambachtsschool . Van 1881 tot 1887 is hij leerling van de Haagse Kunstacademie . Na zijn opleiding is Bauer onder meer werkzaam op het architectenbureau van Salm in Amsterdam . Hij maakt veel prijsvraagontwerpen, in een originele, als schilderachtig opgevatte, eclectische trant . Bauer verhuist in 1893 naar Bussum .
Na een periode met weinig opdrachten ontwerpt hij van 1898 tot 1903 een reeks landhuisjes en villa's, voornamelijk voor opdrachtgevers uit de kring van zijn broer Marius en zijn vriend Van Eeden . Deze ontwerpen staan in scherp contrast met zijn eerdere werk door hun soberheid . In zijn ideeen is Bauer sterk beinvloed door her opkomende socialisme . as
De Bazel, Karel Petrus Cornelis Den Helder 1869 - Amsterdam 1923 architect Na een timmermansopleiding volgt De Bazel een avondcursus aan de Haagse Academie en is vervolgens onder andere werkzaam op bet bureau van P .J .H . Cuypers in Amsterdam (van 1889 tot 18 95) .
Hij werd theosoof en had van 1895 tot 19oo met zijn geestverwant en collega Lauweriks een atelier voor bouwkunst en toegepaste kunsten in Amsterdam . Vanaf 1902 woont hij in Bussum . De Bazels belangrijkste architectonische werken zijn de prijsvraagontwerpen voor een bibliotheekgebouw (1895) en een genootschapsgebouw voor architecten (1896/97), modelboerderij Oud-Bussum (1902-1906), de kantoorgebouwen van de Nederlandse Heide Maatschappij in Arnhem (1912/13) en de Nederlandse Handel Maatschappij in Amsterdam (19191926), naast vele villa's en arbeiderswoningen, met name in Bussum en Amsterdam . Zijn leven lang bleef De Bazel actief op her gebied van de toegepaste kunsten . as
Lit. :
A.W . Reinink, K .P .C . de Bazel, architect (1965)
De Beer, Taco Hajo Maarseveen 1838 - Amsterdam 1923 leraar, letterkundige Vanaf 1877 is De Beer als leraar Duitse Taal- en Letterkunde verbonden aan de HBS to Amsterdam . Hij is de schrijver van een aantal leerboeken voor her middelbaar onderwijs . De Beer schrijft enkele novellen maar is toch vooral bekend geworden door zijn letterkundige studies en kritieken . Hij is de oprichter van de tijdschriften Noord en Zuid (1876), Taalstudie (1878), De Portefeuille (1879), Onze Volkstaal (1881)
en, samen met M .G .L . van Loghem, De Amsterdammer. Hij heeft Ten Brinks Geschiedenis der Noordnederlandsche Letteren in de xixe Eeuw bewerkt en aangevuld . Ook heeft hij werken van Moliere en Lessing vertaald. aj
155
Berlage, Hendrik Petrus
Boeken, Hendrik Jan (Hein)
Amsterdam 1856 - Den Haag 1 934 architect
Amsterdam 1861 - 1 933 classicus, letterkundige
Berlage studeert van 1875 tot 1878 aan het Polytechnikum to Zurich . Na werkzaamheden in Frankfurt en na verschillende studiereizen, keert hij in 1881 terug naar Amsterdam waar hij architect wordt op bet bureau van Th . Sanders. Vanaf 1884 is hij diens compagnon . In 1889 vestigt Berlage zich als zelfstandig architect. Geleidelijk begint hij zich los to maken van de gangbare architectuuropvattingen en ontwikkelt een sobere, constructieve bouwkunst . Over zijn vernieuwende denkbeelden publiceert hij in verscheidene tijdschriften (o .a . De Kroniek) en in boekvorm (o .a . Gedanken fiber den Stil in der Baukunst - 1905 - en Studies
Hein Boeken doorloopt her gymna-
over Bouwkunst, Stijl en Samenleving
sium en studeert in zijn geboorteplaats
-1910-)
klassieke talen . Hij promoveert in
Berlage ontwerpt veel kantoorge-
1899 . Boeken wordt leraar en enige
bouwen, villa's en eenvoudige woning-
tijd later directeur aan een school in
bouw ; tot zijn belangrijkste werken be-
Hilversum . Al vroeg komt hij in aanra-
horen de Beurs (1896-1903), bet ge-
king met de kring rond De Nieuwe Gids . In 1887 verschijnt zijn eerste
bouw van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkers Bond in Amsterdam (1898-1900) en her Haags Ge-
sonnet in dit tijdschrift . Boeken is een boezemvriend van Willem Kloos .
meentemuseum (1931-1935) . Tevens is hij werkzaam op her terrein van de
1895 onder de titel Goden en Men-
stedebouw en de toegepaste kunsten .
schen gepubliceerd. Zijn oeuvre is niet
Lit. :
De verzen van Boeken worden in
as
erg omvangrijk en bestaat grotendeels
Berlage, Nederlandse architectuur, 18 56 - 1934, cat . Haags Gemeente-
uit vertalingen en bewerkingen . Boe-
museum (1975) P. Singelenberg, H.P . Berlage, Idea and
In 1916 verlost hij haar nit een slepen-
Style, the quest for modern architec-
deeld tot een gevangenisstraf . Dit felt
ture (1972)
en zijn vriendschap met Kloos hebben
ken huwt in 1899 Adriana Coorengel . de ziekte . Hij wordt hiervoor veroor-
P. Singelenberg, M . Boot e .a ., H.P . Ber-
Boeken bekender gemaakt dan zijn
lage r8s6-1934 . Een Bouwmeester
werk . In 1936 verschijnt een door Hen-
en zijn Tijd, Nederlands Kunsthisto-
riette Mooy samengestelde keur nit
risch Jaarboek z5 (1974)
zijn proza en poezie .
1 56
pw
Lit. : Boudewijn Biich, Literaire Omreizen ( 1 9 8 3) Max Nord, `De dichter Hein Boeken en zijn rampjaar 1916', Vrij Nederland (7 mei 1983)
Breitner, George Hendrik Rotterdam 1857 - Amsterdam 1923 schilder Van 1876 tot 188o is Breitner leerling van de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag, onder J .Ph . Koelman . Ook krijgt hij in deze tijd adviezen van de historieschilder Ch . Rochussen . In 1878 geeft hij enige tijd les aan de academie 'Ars Aemula Natura' (Floris Verster is een van zijn leerlingen) en in de daaropvolgende jaren is hij lid van Pulchri Studio in Den Haag; hij legt contacten met Willem Maris, Willem de Zwart en Isaac Israels . In deze tijd schildert Breitner vooral militaire manoeuvres to paard . In 188o werkt hij mee aan bet Panorama Mesdag en twee jaar later zwerft hij met Vincent van Gogh door Haagse buurtjes om volkstypen to schetsen . Hij noemt zich wel 'peintre du peuple', maar zijn intentie verschilt van die van Van Gogh . Breitner werkt met met dezelfde sociale bewogenheid, bet gaat hem op de eerste plaats om de schilderachtige schoonheid van bet thema, om de vorm en de kleur . Breitner verblijft in 1884 enige tijd in Parijs en werkt bij F . Cormon . Met De Zwart maakt hij in 1885 een reis door Drente . Eind 1886 verhuist hij van Den Haag naar Amsterdam en gaat, ondanks zijn voltooide opleiding, opnieuw les nemen bij Allebe, aan de Aca. In zijn nieuwe woonplaats vindt deme
Breitner de thema's die hem bekend hebben gemaakt : stadsgezichten, bouwputten, de paardetram en de dienstmeisjes . In de hoofdstad wordt hij opgenomen in de kring van de Tachtigers, die zijn realisme bewonderen . De basis daarvoor legde hij o .a . met zijn fotocamera, waarmee hij opnamen maakte die, naast schetsjes, als studie voor zijn schilderijen dienden . cw Lit . : P .H . Hefting, G .H . Breitner (1968) Id . G .H . Breitner in zijn Haagse tijd (1970) P .H . Hefting en C .C .G. Quarles van Ufford, Breitner als fotograa f (1966) A .B . Osterholt, Breitner en zijn foto's (1974) G .H. Breitner 1857-1923, aquarellen en tekeningen, cat. tent . Singer Museum Laren (1983)
Ten Brink, Jan Appingedam 1834 - Leiden 1901 theoloog, letterkundige In 186z wordt Ten Brink leraar in Den Haag . Hij promoveert op een proefschrift over Coornhert . In 1884 wordt hij hoogleraar to Leiden, in de geschiedenis der Nederlandse letterkunde en esthetische kritiek . Hij is een Brederokenner . Ten Brink propageert Zola zonder her naturalisme aan to hangen, maar brengt op deze manier natuurlijk wel bet naturalisme onder de aandacht van bet Nederlandse publiek . Ten Brink kan gerust een veelschrijver worden genoemd. Hij publiceert een grote hoeveelheid letterkundige studies en kritieken. Daarnaast is hij de schrijver van veel novellen en romans . Hij is redacteur geweestvan verscheidene tijdschriften, waaronder : Nederland (1869-1887), Kunstkroniek (1869157
1874) en de Nederlandsche Kunstbode (1879-1881), en medewerker aan vele
andere . Tussen 1888 en 1889 verschijnt, in drie delen, zijn Geschiedenis der
we Gids to schrijven werd Coenen ech-
ter nooit.
gg
Lit. :
J . Fontijn en G . Lodders, Frans Coenen (1981)
Noord-Nederlandsche Letteren in de xix Eeuw . aj
K .F . Proost, Frans Coenen . Een beeld
Coenen, Frans jr (ps . H . ten Amstel) Amsterdam 1866 - 1936 letterkundige
Couperus, Louis Marie Anne Den Haag 1863 - De Steeg 1913 schrijver
Frans Coenen groeit op in een zeer muzikaal milieu, een traditie die hij niet heeft voortgezet. Na bet gymnasium volgt hij een rechtenstudie aan de Universiteit van Amsterdam . Na eerst werkzaam to zijn geweest als journalist wordt hij in 1895 conservator van her museum Willet-Holthuysen aan de Herengracht to Amsterdam . Deze baan verlost hem van zijn financiele zorgen en stelt hem in de mogelijkheid zich aan bet schrijverschap to wijden . Tussen 1891 en 19o5 schrijft Coenen acht prozawerken, die een sterk autobiografisch karakter hebben en getuigen van een pessimistische levensbeschouwing . Na 1905 legt Coenen zich toe op her schrijven van letterkundige kritieken, literair-historische studies, reisbeschrijvingen en commentaren op maatschappelijke ontwikkelingen . In Groot-Nederland publiceert hij belangrijke literair-historische beschouwingen, waaronder `De Beweging van Tachtig' (in 1914 verschenen als Studien van de Tachtiger Beweging) .
Coenen heeft als literator geen intensieve contacten met de Nieuwe-Gidsers ; Kloos ontraadt hem publikatie van zijn debuut Verveling, maar herziet zijn oordeel na het lezen van Een Zwakke . Uitgenodigd om in De Nieu158
van zijn leven en werk (19 5 8 )
Als jongste kind in een groot gezin van een Indisch bestuursambtenaar, groeit Couperus vooral op onder de hoede van zijn moeder en zijn zusters . Tot 1878 brengt hij zes jaar door in Nederlands-Indie. Hij komt terug om in Den Haag de HBS to bezoeken, die hij echter niet afmaakt . In 1886 behaalt hij de middelbare akte Nederlands (hij was een leerling van Ten Brink) . Zijn eerste werk is poezie, die in De Nieuwe Gids niet goed wordt bevonden . Met de roman Eline Vere (1889), die eerst als feuilleton in Het Vaderland verschijnt, verwerft hij naam als literator . Hij groeit uit tot een van de meest gewaardeerde romanciers van zijn tijd met een omvangrijk oeuvre. Lit . :
pw
F.L . Bastet, Een zuil in de mist (1980) W. Blok, Verhaal en lezer (1960) H . van Booven, Het leven en werken van Louis Couperus (1933 1 9 811 )
H .W. van Tricht, Louis Couperus, een verkenning (1960)
Elisabeth Visser, Couperus, Grieken en Barbaren (1969) Schrijversprentenboek nr . 9 (1963)
Cuypers, Eduard Hendrik Hubert Roermond 1859 - Den Haag 19 z7 architect
Cuypers krijgt zijn opleiding in her atelier van zijn beroemde oom Pierre Cuypers in zijn geboorteplaats . In 1878 vestigt hij zich in Amsterdam, waar hij een drukbeklant bureau heeft . Aanvankelijk ontwerpt hij in neo-stijlen, bijvoorbeeld de Rokin-gevel van her voormalig Hotel Polen en her kantoor van de Holland-Amerika-Lijn (later boekhandel Scheltema en Holkema) aan her Spui (beide in Amsterdam, 1891/9 z) . Later gaat hij de traditionele weg bewandelen, rond de eeuwwisseling soms beinvloed door de Jugendstil, zoals bij her gebouw van het Algemeen Handelsblad aan de Nieuwezijds Voorburgwal (van 19o2, later uitgebreid) . Cuypers ontwerpt ook landhuizen en andere gebouwen in voormalig Nederlands-Indie . as
(1881-1885) en de St . Vitus in Hilversum (189o-1892) . Cuypers leidde ook veel restauraties, o .a . die van de St . Servaas in Maastricht, tussen 18 5 8 en 1908, die van de kathedraal van Mainz (1872- 1875) . Het Rijksmuseum (1876-1885) en her Amsterdams Centraal Station (18811889, i .s .m . Van Gendt) zijn Cuypers' belangrijkste wereldlijke monumenten . Hij ontwerpt ook woonhuizen en leidt de herbouw van kasteel De Haar in Haarzuylen (1891-1896, i .s .m . J . Cuypers) . as Lit . : Gerard Brom, Herleving van de kerkelijke kunst in katholiek Nederland (1933) P- 1 43 -2- 07 J .Th .J . Cuypers, Het werk van Dr . P .J.H. Cuypers, 1 827- 1917 (1917) Dr . Cuypers Gedenkboek, 1827-1927 (1927)
Cuypers, Petrus Josephus Hubertus Roermond 1827 - 1921 bouwmeester Na een opleiding aan de Antwerpse Academie vestigt Cuypers zich in 1850 als architect in Roermond . In 18 56 verhuist hij naar Amsterdam . Cuypers wijdt zich vooral aan de herlevende katholieke bouwkunst en introduceerde in Nederland de neogotiek volgens de rationalistische van Viollet-le-Duc . Hij streeft naar samenhang tussen gebouw, decoratie en inrichting. Cuypers opent in Roermond in 1852 een atelier voor beeldhouw- en meubelkunst en in 1879 in Amsterdam een tekenschool voor toegepaste kunst, de latere Quellinusschool . Tot zijn talrijke katholieke kerken behoren de Catharinakerk in Eindhoven(1859), de Heilig Hartkerk to Amsterdam ('Vondelkerk', 1870-1873), de Bonifaciuskerk to Leeuwarden
Derkinderen, Antonius Johannes (Antoon, Toon) Den Bosch 1859 - Amsterdam 1925 schilder
1 59
Derkinderen van 11878 tot 188o onder-
A.M . Hammacher, De levenstijd van Antoon Derkinderen (1932)
wijs aan de Koninklijke School voor
Antoon Derkinderen 1859-1925 cat .
Na een opleiding tot onderwijzer volgt
Nuttige en Beeldende Kunsten in zijn
tent . Noordbrabants Museum
geboorteplaats . In 188o wordt hij leerling aan de
( 1 98.o)
Rijksacademie in Amsterdam . Derkinderen is in dat jaar een van de belang-
Van Deventer, Charles Marius
rijkste figuren bij de oprichting van
(Chap)
Sint Lucas . Met Toorop volgt hij in
Dordrecht 186o - Amsterdam 1931
1882 enige tijd lessen aan de Brusselse
chemicus, letterkundige
Koninklijke Academie . Met her cursusjaar 1884/85 besluit hij zijn opleiding
Van Deventer wordt grootgebracht in
in Amsterdam . Hij krijgt zijn eerste
een literair milieu ; zijn moeder is een
monumentale opdrachten, die door
zuster van Conrad Busken Huet . Zijn
hun omvang in Nederland ongewoon
grote jeugdvriend is Jacques Perk . In
zijn . Van 1884 tot 1888 werkt Derkin-
188o gaat Van Deventer scheikunde
deren aan zijn eerste grote project, De
studeren in Amsterdam . Vanaf de op-
Processie van het heilig sacrament van
richting in 1881 is hij lid van Flanor .
mirakel, een schilderij (z x 1i m) voor
Hij wordt opgenomen in de kring der
de Begijnhofkerk in Amsterdam .
Tachtigers.
In hetzelfde jaar krijgt hij opdracht
De eerste aflevering van De Nieuwe
voor de eerste Bossche Wand, wand-
Gids bevat een bijdrage over scheikun-
schilderingen in her Bossche Stadhuis,
de van zijn hand . Vanaf 1887 publi-
bij gelegenheid van her zevenhonderd-
ceert hij beschouwingen over filosofi-
jarig bestaan van de stad in 1885 . De
sche en cultuur-historische onderwer-
tweede wand volgde in de jaren 1893 1896 . In verband met het eerste werk-
pen .
pw
Lit . :
stuk werd voor her eerst in navolging
J . Meijer, `Charles Marius ("Chap")
van Wagner over 'Gemeenschaps-
van Deventer en Willem Kloos', De
kunst' gesproken . Deze karakteristiek
nieuwe taalgids nr .
is ook van toepassing op de decoraties
Chemisch Weekblad
die Derkinderen maakt in het gebouw
1
(1974) (i1 december
van de Levensverzekeringsmaatschap-
1909) Harry G .M . Prick, `Lodewijk van
pij De Algemeene (1896) en voor de
Deyssel en Dr . Charles M . van De-
Beurs van Berlage (1898) . Samen met
venter', Handelingen Kon . Zd. Ned .
Veth werkt Derkinderen in 1892 mee
Mij voor Taal- en Letterk .
aan de illustraties van de Gijsbrecht
[19701
1969
van Aemstel . Derkinderen wordt in
1907
be-
noemd tot directeur van de Amster-
cw
damse Academie .
(=Karel Joan Lodewijk Alberdingk Thijm ; ps . o .m . : A.J ., F . Hovius,
Lit . : H .P.
Van Deyssel, Lodewijk
door Prof. Dr. A . Derkinderen
Bremmer,
L.M ., F .N.) Amsterdam 1864 - Haarlem 1952
( 1 9 2 4)
letterkundige
16o
Muurschilderingen
Karel Thijm is de jongste zoon van professor J .A . Alberdingk Thijm . Hij volgt
Bzzlletin nr . 69 (oktober 1979) themanummer
een opleiding aan de kostschool Rolduc (beschreven in De Kleine Republiek, 1889) en na daar to zijn verwij-
Diepenbrock, Alphons Joannes Maria
derd, to Katwijk. Van 1879 tot 1881
(Fons)
werkt hij in de boekhandel/uitgeverij
Amsterdam 186z - 1g1z
Van Langenhuysen, waarvan zijn va-
componist, classicus
der directeur is . Vanaf i88o begint hij literaire aspi-
Na bet Amsterdams gymnasium stu-
raties to ontwikkelen . Her daarop vol-
deert Diepenbrock klassieke talen aan
gende jaar debuteert hij in de Dietsche
de Universiteit van Amsterdam en pro-
Warande . Tot 1889 werkt hij mee aan
moveert in 1888 summa cum laude
De Amsterdammer. In 1882 leert hij
met een dissertatie over Seneca . Door
door hun gemeenschappelijke voor-
familiebanden heeft hij veel contact
keur voor theater, Frank van der Goes
met de familie Alberdingk Thijm . Tij-
kennen .In de daarop volgende jaren
dens zijn studentenjaren raakt hij be-
raakt hij bevriend met Willem Kloos en
vriend met de schilders en schrijvers
de overige Tachtigers .
rond De Nieuwe Gids, met name met
Van Deyssel wijdt zich in deze tijd geheel aan de letteren. In 1886 weigert
Kloos, Gorier, Timmerman en Derkinderen.
Van Deyssel bet hem aangeboden re-
Diepenbrock is van 1888 tot 1897
dacteurschap van De Nieuwe Gids .
docent aan her gymnasium van Den
Wel wordt hij medewerker van bet tijd-
Bosch, daarna vestigt hij zich in Am-
schrift, totdat hij, na de crisis in de re-
sterdam . Als componist is hij autodi-
dactie in 1894, met Albert Verwey her
dact . Met zijn 'Missa in die festo' trekt
Tweemaandelijksch Tijdschri ft opzet,
hij in 1896 voor her eerst de aandacht .
later voortgezet als De Twintigste
Veel titels van zijn composities zijn
Eeuw.
aan literaire werken ontleend . Hij
Zijn geruchtmakende naturalistische roman Een Lie/de verschijnt in 1887 . Van Deyssel is echter vooral,
heeft, naast Latijnse teksten, vele ge-
naast Willem Kloos, de grote criticus
Van Deyssel en Perk . In deze werken
van De Nieuwe Gids, en de dandy die
sluit hij zich aan bij de harmonische
bet uiterlijke gezicht van de Tachtigers
taal van Richard Wagner . Later onder-
pw
gaat hij veel invloed van Claude De-
b epaalt .
lin, Nietzsche, Baudelaire, Verlaine,
is-pw
bussy .
Lit . : F . Jansonius, Lodewijk van Deyssel ( 1 954) Harry G .M . Prick,
dichten getoonzet van Goethe, Holder-
Lit . : Wouter Paap, Alphons Diepenbrock
Lodewijk van
(1980)
Deyssel ; Dertien close-ups (1964) Id . De Adriaantjes ; Een onderzoek naar wording en achtergronden van
Domela Nieuwenhuis, Ferdinand
Van Deyssels 'Kind-leven' (1977)
Amsterdam 1846 - Hilversum 1919
Karel Reijnders, Couperus bij Van
theoloog, predikant
Deyssel (1969) 1 61
huis in 1888 zitting neemt in de Tweede Kamer . Hij raakt of van de overtuiging dat her parlementaire stelsel mogelijkheden kan bieden tot verbetering van het lot van de arbeider . In 1891 wordt hij niet herkozen . In 1898 richt hij De Vrije Socialist op, een anarchistisch georienteerd tijdschrift . Tot aan zijn dood, en ook daarna, heeft Nieuwenhuis een felle aanhang, vooral in het noorden van her land . aj Lit. : A . De Jong, Domela Nieuwenhuis (1966)
F . Zandstra, Vrijheid . Het leven van F . Domela Nieuwenhuis (1968)
Doorenbos, Willem Deersum i8zo - Den Haag 19o6 classicus, letterkundige Na zijn studie theologie aan her Luthersch Seminarium wordt Nieuwenhuis predikant to Haarlem en vervolgens in Beverwijk en Den Haag . In 1879 besluit hij uit to treden . Vanaf dat moment kan hij zich, bemiddeld door een erfenis, inzetten voor de opkomende arbeidersbeweging . Hij richt de Sociaal Democratische Bond op en de Bond voor Algemeen Kiesrecht; twee organen die de overheid steeds meet hoofdbrekens gaan bezorgen . Ook is hij de oprichter van Recht voor Allen, het eerste socialistische tijdschrift in Nederland . In 1886 ziet de overheid een mogelijkheid Nieuwenhuis wegens majesteitsschennis to arresteren . De rechter veroordeelt hem tot een jaar ; een gevangenisstraf die wordt verkort na protesten van vooraanstaanden . Wanneer Nieuwenhuis vrijkomt, in 1887, is de Sociaal Democratische Bond verdeeld geraakt. Een nog sterkere verdeeldheid treedt op wanneer Nieuwen16z
Doorenbos studeert klassieke en Oosterse talen in Groningen, Franeker en Leiden . Hij wordt vervolgens leraar to Zaandam en later rector in Winschoten . Vanaf 1862 is hij leraar in Den Haag en in 1865 wordthij medewerker van De Nederlandsche Spectator . Hij aanvaardt een leraarschap Nederlands en geschiedenis aan de HBS in Amsterdam (thans het Ir. Lely-Lyceum), waar hij als leerlingen o .m . Perk, Kloos, Van der Goes en Verwey heeft. Doorenbos oefent grote invloed op hen uit, daarnaast onderhoudt hij vriendschappelijke banden met hen . Aan de eerste aflevering van De Nieuwe Gids draagt hij bij met her historische artikel 'Hendrik iv en de prinses Conde' . Hij wordt benoemd tot erelid van Flanor . Van 1884 tot 1891 verblijft Doorenbos met zijn gezin in Brussel, waar hij regelmatig bezoek krijgt van zijn vroegere leerlingen . pw
Lit. : C .G .L . Apeldoorn, Dr . Willem Doorenbos (11948) Elise A . Haighton, Dr . Willem Doorenbos (11906)
Van Eeden, Frederik Willem (Free, Kees ; ps . Cornelis Paradijs, Varius, Lieven Nijland) Haarlem 1186o - Bussum 193z schrijver, medicus
Van Eeden is afkomstig uit een gezin met veel belangstelling voor kunst en wetenschap . Zijn vader is geinteresseerd in filosofen als Nietzsche en Schopenhauer . In 11878 gaat Van Eeden medicijnen studeren aan de Universiteit van Amsterdam . Vanaf i88z is hij praeses van her corps en draagt bij aan de studentenalmanak . Zijn eerste letterkundige bijdragen verschijnen in i88z in Nederland en in 11883 in De Nederlandsche Spectator . Van Eeden is vanaf het begin actief bij Flanor en bekleedt enige tijd her voorzitterschap van deze vereniging . Tot de afsluiting van zijn studie in 11886 is hij vooral populair als auteur van blijspelen als Het Sonnet (1883), Frans Hals (1884) en Het Poortje, of De Duivel to Kruimelberg (11884) . De eerste aflevering van De Nieuwe
Gids, waarvan Van Eeden medeoprichter is, opent met De Kleine Johannes (in 11887 in boekvorm verschenen) . In her verzet tegen de domineespoezie draagt Van Eeden in 1885 bij met bet, onder bet pseudoniem Cornelis Paradijs verschenen, bundeltje Grassprietjes . Zijn studie sluit Van Eeden in 11886 of met een proefschrift Kunstmatige voeding bij tuberculose . Daarna vestigt hij zich als arts in Hilversum . Hij specialiseert zich in de psychiatrie en richt samen met dr. A.W. van Rentherghem in 1 887 her eerste instituut voor psychische therapie (therapeutische hypnose) in Amsterdam op ; het instituut krijgt internationale bekendheid . In de conflicten binnen de redactie van De Nieuwe Gids komt Van Eeden steeds geisoleerder to staan, met als gevolg dat hij na de breuk in 11893 vervreemdt van zijn vrienden . De mystificatie in de 'Lieven Nijland-affaire" veroorzaakt een breuk met Kloos, die niettemin later door Van Eeden zorgzaam wordt behandeld bij psychische en fysieke instortingen . Na zijn romantische jeugdpoezie, deels verschenen in De Nieuwe Gids, ontwikkelt Van Eeden zich verder als dichter, met als resultaat her in 1889 verschenen Ellen . Als prozaist bereikt hij in 119oo zijn hoogtepunt met Van de koele meren des doods. In 11898 sticht Van Eeden in Bussum de kolonie Walden, opgezet vanuit her commune-idee . Daarnaast blijft hij actief als literator en als medicus . Op latere leeftijd gaat hij over tot her roomskatholieke geloof . pw
I Zie : G .H . 's-Gravesande, Het conflict tusschen Willem Kloos en Frederik van Eeden
(1947) 163
Lit . : G . Kalff jr, Frederik van Eeden, Psy-
chologie van een Tachtiger (1927) J .S . de Ley en B . Luger, Walden in
droom en daad (1981) H .C . Rumke, Over Frederik van Eeden's Van de koele meren des doods (1964) H.W . van Tricht, Frederik van Eeden,
denker en strijder ( 1 934) A. Verwey, Frederik van Eeden (1939) Mededelingen van het Frederik van Eeden-Genootschap
Lit . : F . Boerwinkel, De levensbeschouwing
van Marcellus Emants ( 1 943, 1981 2 ) Pierre H . Dubois, Marcellus Emants,
Een schrijversleven (1964, 19802 )
Erens, Maria Joseph Franciscus Hubertus (Frans of Francois, bijgenaamd Trifouillard) Schaesberg 1857 - Houthem-Sint Gerlach 1935 jurist, letterkundige
Emants, Marcellus
Op twaalfjarige leeftijd wordt Frans
Voorburg 1948 - Baden (Zwitser-
Erens leerling van de beroemde kost-
land) 1923
school Rolduc. Vanaf 1876 studeert hij
letterkundige
rechten in Leiden, en vervolgt die studie in 188o in Bonn en in 1881 in Pa-
Emants stamt nit een oud juristenge-
rijs . Daar raakt hij bevriend met o .a.
slacht . Tegen zijn zin gaat hij in Leiden
Maurice Barres en Jean Moreas en legt
rechten studeren, tot de dood van zijn
visites of bij onder meer Victor Hugo,
vader in 1871 hem in de gelegenheid
Alphonse Daudet en Conrad Busken Huet .
stelt verder van her familie-fortuin to leven . Als schrijver debuteert hij in
Vanaf 1883 woont Erens in Amster-
1869 in Quator . Drie jaar later richt Emants met zijn vriend F . Smit Kleine het periodiek Spar en Hulst op, waar-
dam en studeert aan de Gemeentelijke
van slechts twee afleveringen verschijnen . Zij vervolgen hun activiteiten met
bevriend met de toneelspeler Arnold
De Banier (1875) . Dankzij zijn fortuin was Emants in staat veel to reizen ; naar Amerika, Noord-Afrika, het Midden-Oosten, Japan, China en India, benevens door heel Europa . De sporen zijn terug to
Op reis door Zweden (1877), Langs den Nijl (1884) en Uit Spanje (1886) . Ander proza uit deze periode : Jong Holland (1881), Juffrouw Lina, dat vooral bij de gevesvinden in zijn werk :
tigde boekbesprekers in 1881 opzien baarde, en Een nagelaten bekentenis (1894), de roman die bet meest met zijn naam verbonden is . pw 1 64
Universiteit . Via een medestudent leert hij Van Deyssel kennen en raakt tevens
Ising . Hij werkt vanaf deze tijd mee aan her weekblad De Amsterdammer en introduceert Baudelaires werk daar . In 1884 neemt Van Deyssel hem mee naar Flanor . Erens is een van de aanwezigen tijdens het souper ten huize van Frank van der Goes ter gelegenheid van de oprichting van De Nieuwe Gids . In dit tijdschrift debuteert hij in 1886 met creatief proza . Hij is dan inmiddels ruimschoots opgenomen in de kring der Tachtigers . Vanaf oktober 1888 is Erens een half jaar secretaris van Van Eeden to Bussum . Zijn tot dan toe in De Nieuwe Gids verschenen proza-gedichten worden in 1893 gebundeld onder de titel Dansen en Rhytmen en worden uitgegeven met een bandontwerp van zijn vriend Isaac Israels . Erens is een van de Tachtigers die na de vele conflicten meewerkt aan het Tweemaandelijksch Tijdschrift van Van Deyssel en Verwey, maar ook blijft bijdragen aan De Nieuwe Gids . In 1897 wordt hij griffier to Veghel en later in Oostburg . Hij huwt in 1906
Sofia Bouvy en vestigt zich na vele omzwervingen in 1926 weer in zijn geboortestreek Limburg. pw
aan verscheidene architectenbureaus . Als ingenieur-architect is hij van 1857 tot 1861 werkzaam bij Rijks-Waterstaat en van 1861 tot 1874 bij de Staats-Spoorwegen, waarvoor hij stations lang de lijn Amsterdam-Den Haag ontwerpt. Vanaf 1874 tot aan zijn dood werkt Van Gendt als zelfstandig architect in Amsterdam, de laatste jaren samen met zijn zoons J .G . en A .D .N . van Gendt . Hij ontwerpt, wat betreft functie en stijl, sterk uiteenlopende gebouwen . In Amsterdam bouwt hij bijvoorbeeld voor Vrouwelijke Jeugd Weteringschans 31 (1879) in eclectische stijl, de Hollandsche Manege (1881) in internationaal-classicistische stiji, het neorenaissancistische Burgerziekenhuis (1889) en - onder invloed van de Jugendstil - de winkelgalerij aan de Raadhuisstraat (1897, samen met zijn beide zoons) . as
Van der Goes, Frank (ps . Ph . Hack van Outheusden) Amsterdam 1859 - Laren (N .H .) 1 939 politicus, letterkundige
Lit. :
P . Brachin (ed .), Un Hollandais au `chat noir', souvenirs de Paris litteraire 188o-1883 (1960) Harry G .M . Prick, Mededelingen v .d. doc . dienst v .h . Lett. Mus . en Doc. Centrum (1984)
Van Gendt, Adolf Leonard Alkmaar 1835 - Amsterdam 19o1 architect Van Gendt krijgt zijn opleiding aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam en in aansluiting daarop
Van der Goes bezoekt de HBs aan de Keizersgracht in zijn geboortestad, samen met zijn vriend Jacques Perk, en is een van de leerlingen van Dr . Doorenbos . Na school gaat hij als assuradeur in zaken . Tijdens de middelbare schooltijd al is hij geinteresseerd in letteren en toneel . Van der Goes is een van initiatiefnemers van Flanor, her in 1881 opgerichte letterkundig genootschap . Gedurende deze tijd gaf hij enige jaren les aan de toneelschool en schreef in De Amsterdammer over theater. Bij deze laatste bezigheid leerde hij Van Deyssel kennen . 165
Met Paap zet Van der Goes zich in voor de totstandkoming van De Nieuwe Gids . Hij droeg aan her blad bij met artikelen over toneel, letterkunde en politiek . Zijn belangstelling voor politiek werd steeds groter ; in 1[889 staat hij kandidaat (als socialist) voor de gemeenteraad. Van der Goes' sympathie voor her socialisme en zijn verdediging van Domela Nieuwenhuis in de brochure Majesteitsschennis maken dat hij uiteindelijk zijn werk als assuradeur aan de bents moet staken . In 1[891[ polemiseert hij in De Nieuwe Gids met Van Deyssel over socialisme en kunst met zijn beschouwing `Over socialistische aesthetiek' . Aanleiding was onder meet Van der Goes' vertaling In het jaar 2000 van E . Bellamy (Looking Backward) . Frank van der Goes wordt in 18 go lid van de Sociaal-Democratische Bond, waaruit hij twee jaar later weer wordt geroyeerd . In 1[894 is hij een van de oprichters van de S .D .A .P . In 1[939 verschenen zijn Herinneringen uit Den Nieuwe-Gids-tijd . pw Lit. : G . Stuiveling, `Van der Goes als essayist', Rekenschap (1[941[) Bart van Heerikhuizen, `Wetenschappelijk leven', De Gids, jaargang 1[37, nr . 5 (1[974)
Gorter, Herman Wormerveer 1[864 dichter
-
Brussel
1[9 1 7
Herman Gorter is de zoon van de predikant-letterkundige Simon Gorter . In 1870 vestigt bet gezin zich in Amsterdam, waar Gorter in 1[883 klassieke talen gaat studeren aan de Universiteit . Hij raakt bevriend met Diepenbrock, Boeken, Timmerman, en krijgt contact met Kloos. Tevens is Gorter tij dens zijn 1[66
studentenjaren actief in een letterkundig dispuut . Na zijn doctoraal in 1888 promoveert hij uiteindelijk in 1[889, nadat in eerste instantie een eerder proefschrift was afgewezen. Gorter debuteert in De Nieuwe Gids in 1889 met de eerste zang van Mei, vaak gezien als her hoogtepunt van de Tachtiger-poezie . Mei is ontstaan onder een zekere invloed van Keats . In het tijdschrift volgden lyrische gedichten, die in r 89o gebundeld worden als Verzen, meestal aangeduid als 'sensitief' . Deze poezie deed Kloos de typering'allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie' formuleren . Inmiddels was Gorter in 189o getrouwd met Wies Cnoop Koopman en was hij sedert her jaar daarvoor leraar klassieke talen aan het Amersfoorts gymnasium . Zijn eerste 'kenteringssonnetten' verschenen in 1[891[ in De Nieuwe Gids. Hij beeindigde in 1[893 zijn leraarschap en vestigde zich in Bussum. In 1[897 werd hij lid van de S .D .A .P . en is verder actief aan de linkervleugel van die partij, later binnen de C .P .H .
Gorter formuleerde in 1898 zijn Kritiek op de literaire beweging van 188o in Holland.
pw
Van Hall, J .N . Amsterdam 1840 - Bilthoven 1918 jurist
Lit . :
J .C . Brandt Cortius, Herman Gorter, de mens, de dichter (1934)
E . Endt, Herman Gorter Documentatie over de jaren x864 tot en met
1898(1964,I985
2)
J . Klinge Doorenbos, Wisselend getij (1964)
R .A . Hugenholtz, Gorter's Mei (1904) Herman de Liagre Bohl, Herman Gorter (1973)
H . Marsman, Herman Gorter (1937) W. van Ravenstein, Herman Gorter, de dichter van Pan (1928)
Henriette Roland Hoist, Herman Gorter (1933, 1 975 2 )
G. Stuiveling, Herman Gorters Kenteringssonnetten ( 1 945)
Garmt Stuiveling (red .) Acht over Gorter (1973)
G. Borgers e .a . Schrijversprentenboek 1z (1966)
Gosschalk, Izaac Amsterdam 1838 - Brussel 1907 architect Gosschalk werkt in Amsterdam en brengt daar een uitgebreid oeuvre tot stand . Aanvankelijk bouwt hij in eclectische trant : de Brouwerij Heineken ('De Hooiberg', 1867- 1871, ten dele nog aanwezig) en her Panorama-gebouw in de Plantage (188o, inmiddels afgebroken) . Vervolgens werkt hij in neo-renaissancestijl in de ontwerpen van bijv . d e gasfabrieken aan de Haarlemmerweg en de Linnaeusstraat (18 5 5) . In zijn latere werk maakt hij vaak gebruik van gotische elementen, zoals bij Die Port van Cleve (1885-1888) en bij het station van Groningen (1893) . as
Van Hall heeft altijd grote belangstelling gekoesterd voor het toneel en de letteren . In 1870 richt hij her Nederlandsch Tooneelverbond op ; hij wordt in datzelfde jaar ook redacteur van het bijbehorende orgaan Het Tooneel (1870-1878) .
Daarnaast is hij actief in de gemeentelijke politiek . Vanaf 1883 is hij lid van de gemeenteraad van Amsterdam . Van 1895 tot 1907 is hij wethouder van onderwijs in deze stad . Tussen 1883 en 1916 is hij redacteur van De Gids . Hij schrijft de `Letterkundige Kroniek' in dit tijdschrift en is als zodanig in de ogen van de Nieuwe Gids-kring de belichaming van de reactie . Toch is her juist Van Hall, die als samensteller van de veelgelezen bloemlezing Dichters van dezen tijd er voor zorgt dat in brede kring kennis wordt gemaakt met her werk van de Tachtigers . Van Hall is de eerste voorzitter ge1 67
weest van de 'Vereniging Multatuli-
G .H . 's-Gravesande, H .J . Haverman,
Museum' (1910-19114), die beschouwd
veiling cat. Van Marle & Bignell,
kan worden als de voorloper van het
's-Gravenhage (115 juli 1941)
aj
'Multatuli-genootschap' .
Ising, Arnold Paul Constant Haverman, Hendrik Johannes
(Nol of Nokkie)
Amsterdam 1857 - Den Haag 1928
Den Haag 1857 - Garmisch Parten-
schilder
kirchen 1904 acteur
Op zestienjarige leeftijd is Haverman werkzaam als huffs- en decoratieschil-
Zoon van de kamerstenograaf, letter-
der en neemt hij lessen bij de interieur-
kundige en historicus Arnold L .H .
schilder Valkenburg . Van 1874 tot
Ising, redacteur van De Nederlandsche
1878 is hij leerling van de Rijksacade-
Spectator .
mie in Amsterdam . De Koninklijke Subsidie stelt hem in staat lessen to gaan
Arnold junior verlaat in 1876 het Haagse gymnasium om naar de Am-
volgen aan de Academies van Antwer-
sterdamse toneelschool to gaan . In
pen en Brussel. Vervolgens keert hij in
1877 speelt hij zijn eerste belangrijke
1881 terug naar Amsterdam om tot
rol . Een grote toneelcarriere heeft Ising
1886 zijn studie aan de Rijksacademie
echter niet gehad .
voort to zetten .
In 1881 wordt hij lid van Flanor,
Samen met Van der Waay en Wit-
waar hij velen van de Tachtigers leert
kamp schilderde hij in 1883 allegori-
kennen .
sche voorstellingen voor Her Pershuis-
Lit. :
je van de Wereldtentoonstelling . Van
pw
Zie briefwisseling Van Deyssel-Ising .
Looy introduceert hem in 1883 bij de letterkundige vereniging Flanor, waarvan hij lid wordt . Hij gaf lessen aan de
Israels, Isaac Lazarus (Ietje)
tekenschool van Felix Meritis en raakt
Amsterdam 1865 - Den Haag 1 934 schilder
bevriend met Johan de Meester . In 1889 maakt hij een studiereis naar Spanje en Tanger en in 1892 naar Algiers . Daarna vestigt hij zich in Den Haag waar hij zich ontwikkelt tot een
Israels is de zoon van een beroemde vader : de schilder Jozef . Hij is leerling
vermaard portretschilder . Hij raakt
aan de Academie in Den Haag van 188o tot 1882 . Israels schildert vooral
vooral bekend door zijn getekende
damesportretten, processiestukken en
portretten in het tijdschrift Woord en
militaire onderwerpen . In 188z expo-
Beeld.
seert hij al een schilderij op de Parijse
cw
Lit. :
Salon . Van Deyssel leert hij kennen in
J . de Meester, 'H.J. Haverman', Else-
1883, het jaar waarin hij tevens lid
viers Geillustreerd Maandschrift xv
wordt van de Hollandsche Teeken
(1898) G .H . Marius, 'H .J . Haverman', Onze Kunst (19oz)
Maatschappij . Een van zijn schilderijen wordt in 1885 in Parijs bekroond . Evenals Breitner volgt Israels het cursusjaar 1886/87 aan de Rijksacade-
1 68
J .H . Reisel, Isaac Israels (1967) A . Wagner, Isaac Israels (1967, 1985 2 herzien)
Jacobs, Eduard (eigenlijk Ezechiel) Amsterdam 1867 - 1914 cabaretier, dichter-zanger
mie in Amsterdam, waar hij zich in 1887 vestigt en lid wordt van Arti et Amicitiae . Hij raakt in deze tijd bevriend met Erens . Israels schetst en schildert veel portretten, straattypen, stadsgezichten met figuren, naakten en danshuizen in Amsterdam . In 1888 betrekt hij zijn derde atelier, bij Haverman en Breitner (later bij Witsen) en wordt lid van de Nederlandsche Etsclub . Met Erens bezoekt hij in 1889 wederom Parijs en ontmoet Zola, Huysmans en Redon . Na jaren van stille arbeid exposeert Israels in 1890 . In zijn latere leven woont hij regelmatig in her buitenland en maakt vele reizen, zoals in 1894 met zijn vader en Erens door Spanje en Noord-Afrika . Vanaf 1896 is hij lid van de Rotterdamse kunstkring . cw Lit . : F . Erens, Isaac Israels (1912) W . Jos de Gruyter, 'Inleiding tot de catalogus, Tentoonstelling Isaac Israels', Groningen (1956)
Na zijn schoolopleiding werkt Jacobs als diamantbewerker . In 1890 vertrekt hij naar Parijs om daar als begeleidingspianist to werken in verscheidene gelegenheden en bij verscheidene gezelschappen . Na terugkeer in 1894 treedt hij in dienst bij de Gebroeders Van Lier als contactman voor Franse artiesten . In 1895 begint hij met eigen optredens in Her Wapen van Habsburg in Amsterdam . Na gedwongen sluiting van deze nachtgelegenheid treedt hij op in bioscoop - en varietetheaters . Hij maakt verscheidene buitenlandse tournees, o .a . door Duitsland en door Nederlands Oost-Indie . Na terugkeer van deze laatste tournee, in 1914, treedt hij nog enige maanden op in bet Panopticum, in een Speenhoff-revue . In datzelfde jaar overlijdt hij op 46-jarige leeftijd, in zijn woning aan de Gijsbrecht van Amstelstraat 30 to Amsterdam . ah Lit. : A. de Haas, De minstreel van de mesthoop (1958)
Jessurun de Mesquita, Joseph Amsterdam 1865 - 189o fotograaf De Mesquita stamt uit een geslacht van Portugese joden. Hij volgt enige tijd her gymnasium in zijn geboortestad en is een van de klasgenoten van Frans Coenen jr . In 1881 richt hij een debating1 69
club op, waar o .m . Verwey lid van was . Mesquita verlaat in 11883 her gymnasium en komt (mede door zijn interesse in beeldende kunst) op de gedachte bet nieuwe beroep van fotograaf uit to gaan oefenen . Door Isaac Israels wordt hij geintroduceerd in de kring der Tachtigers . Zijn voor De Nieuwe Gids geschreven proza wordt niet goed genoeg geacht voor publikatie . Vanwege zijn artistieke pose wordt hij in her gezelschap niet erg gewaardeerd . In 11889 verschijnt zijn Gids voor den AmateurFotograaf. Jessurun de Mesquita beeindigde in 11890 zijn l even . pw Lit . : Rein van der Wiel, 'Beelden van '8o', De Revisor nr . 3 (119811)
Karsen, Johann Eduard (Eduard of Ed ; ps . O .N .T . Stemming en I .N . Stemming) Amsterdam 1186o - 1941 schilder, kunstcriticus
1 70
Op jonge leeftijd krijgt Karsen les van zijn vader, de schilder Kaspar Karsen . Van 1878 tot 11885 volgt hij lessen aan de Rijksacademie in Amsterdam . Hij komt in contact met Witsen en wordt lid van Sint Lucas . Hij raakt vooral bevriend met Verster, Voerman, Van Eeden, Kloos en Verwey : Karsen heeft veel belangstelling voor literatuur . Als onderwerpen om to tekenen, etsen of schilderen, kiest hij voornamelijk landschappen en Amsterdamse stadsgezichten . Om gevoel, maar vooral stemming to suggereren werkt hij met impressionistische technieken . Een tijdlang schrijft Karsen kritieken in De Amsterdammer onder de pseudoniemen O .N .T. Stemming en I .N . Stemming, die hij ook in De Nieuwe Gids hanteert. cw Lit . : A.M . Hammacher, Eduard Karsen en zijn vader Kaspar (11947) De verstilde wereld van Kaspar en Eduard Karsen, cat . tent . Stedelijk Museum, Schiedam (11976 / 77) D . Veeze, 'Schilder Eduard Karsen, slachtoffer van de Tachtigers', Hollands Diep (januari 11977) R.J . van der Wiel, 'Een droom rond Saar de Swart, Eduard Karsens Romantic Agony', De Revisor nr . 11 (1984)
Moos, Willem Johannes Theodorius (ps . o.a. Guido, Sebastiaan Slaap sr ., Q .N . en N .Q .) Amsterdam 11859 - Den Haag 11938 letterkundige Tijdens zijn lagere schoolperiode leert deze kleermakerszoon twee van zijn latere bentgenoten kennen : Van der Valk en Timmerman . Gedurende zijn HBStijd ondergaat hij, evenals zijn klasge-
noten Van der Goes en Perk, veel invloed van Dr . Doorenbos . Deze geeft Kloos privelessen Grieks en Latijn na bet behalen van zijn einddiploma in 1877 . In dit betreffende jaar komt tevens zijn eerste passie, zijn vriend en schoolgenoot Jan Beckering, door verdrinking om bet leven, een gegeven dat in latere sonnetten wordt verwerkt . Kloos schrijft zich in 1879 in als student klassieke letteren aan de Universiteit van Amsterdam . Naast de klassieken houdt hij zich in deze tijd zeer intensief bezig met de Engelse dichters van bet begin van de negentiende eeuw . Tijdens zijn eerste studiejaar ontmoet hij Boeken en hernieuwt Kloos de kennismaking met Perk . Met z'n tweeen reizen ze in i88o in Belgie rond . Perk verbreekt echter in april 1881 de vriendschap. Niettemin bezorgt Kloos na Perks overlijden, in hetzelfde jaar, diens gedichten, die in i88z verschenen met Kloos' inleiding, waarin hij de kern formuleert van de kunstopvattingen van Tachtig . Kloos is in 1881 aanwezig bij de oprichting van Flanor . Ondanks zijn wisselvallige aanwezigheid bij dit gezelschap leert hij er toch een aantal mensen kennen met wie hij langere of kortere tijd bevriend bleef: Van Eeden, Van Deventer, Van Looy, Veth, Witsen en Van Deyssel . Nadat Kloos in 1884 zijn kandidaatsexamen had gehaald zag hij of van verdere universitaire studie en hield zich alleen nog maar actief met de letteren bezig . Inmiddels had hij in een aantal bladen gepubliceerd . In De Nieuwe Gids (waar hij redactie-secretaris van was) verschenen in de eerste aflevering zijn beroemde eerste sonnetten . Als Guido schrijft Kloos met Verwey, Veth en Van Eeden de persiflage
Julia (188 5), waarop hij met Verwey in 1886 de brochure De onbevoegdheid der Hollandsche kritiek doet verschijnen met een aanval op de gevestigde critici, die ten dele in de val van Julia waren getrapt . Wanneer Verwey zich in i888 verlooft met Kitty van Vloten bekoelt zijn relatie met Kloos en krijgt de laatste een zenuwinzinking, waarvoor hij,bij Van Eeden to Bussum verpleegd werd . Het boek van kind en God is her literaire resultaat van deze breuk . In de daaropvolgende jaren bleef Kloos met intervallen actief als schrijver van de literaire kroniek in De Nieuwe Gids, voor zover zijn door alcohol aangetaste gezondheid dat mogelijk maakt . Zijn Verzen, een bundeling, verschenen in 1894 . In hetzelfde jaar nam hij min of meer de alleenheerschappij over De Nieuwe Gids . Door de drank geveld moest hij echter zijn literaire bezigheden staken : Kloos verbleef de volgende jaren herhaaldelijk in inrichtingen . Hersteld vestigde hij zich in 1898 to Bussum, waar hij een uitvoerige correspondentie begon met Jeanne Reyneke 17 1
van Stuwe . Op 4 januari 19oo trad hij met haar in her huwelijk . Inmiddels waren in 1896 zijn Veertien jaar literatuurgeschiedenis 188o11893 verschenen, een bundeling van zijn kritieken . Tijdens zijn leven al was Kloos een mythe, die zijn 'leiderschap' van de Beweging van Tachtig heeft opgeblazen tot onwaarschijnlijke p roporties. p w Lit. : Peter van Eeten, Dichterlijk labirint (1963) Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe, Het menschelijke Beeld van Willem Kloos (1947) Max Kijzer, Willem Kloos, zijn Binnengedachten (1934) Hubert Michael, Willem Kloos, zijn jeugd, zijn leven (met een bloemlezing nit zijn gehele oeuvre ; 1965, 1975 2 ) K.H. de Raaf, Willem Kloos, de mensch, de dichter, de kriticus (1934)
De Lange, Daniel Rotterdam 1841 - Point Loma (California, USA) 1918 musicus De Lange studeert aan de muziekschool van Lemberg en voltooit zijn cellostudie in Brussel . Van 1863 tot 1870 is hij organist en koordirigent in Parijs . Vanaf 1870 is De Lange leraar aan de Amsterdamse muziekschool . Hij is in 1884 een van de oprichters van bet Amsterdams Conservatorium . is-pw
Van Looy, Jacobus (Kobus-, ps . Adr. Brouwer) Haarlem 1855 - 1930 schilder, schrijver 1 72
De in armoedige omstandigheden geboren Van Looy wordt op vijfjarige leeftijd naar het `Gereformeerd' of Burgerweeshuis in zijn geboorteplaats gebracht, nadat zijn ouders kort na elkaar waren overleden . Hij beschrijft bet leven daar in de trilogie Jaapje (1917), Jaap (1923), Jakob (11930) . Op zijn elfde moet Van Looy gaan werken, o .a . als huis- en rijtuigschilder . Het daaropvolgende jaar gaat hij lessen volgen aan de Burgeravondschool, waar een enthousiast tekenleraar hem gratis les geeft . Uiteindelijk kan Van Looy in 1877 een dagstudie gaan volgen aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam, waar hij een leerling van Allebe wordt . Tijdens zijn studie sluit hij vriendschap met Witsen en Van der Valk en ontwikkelt een brede culturele belangstelling . Hij is een van de initiatiefnemers van de in 188o opgerichte vereniging Sint Lucas en wordt in 1883 lid van Flanor, waar hij in contact komt met de andere Tachtigets . Door zijn dubbeltalent legt hij contacten tussen schrijvers en schilders . In
1884 verwerft hij de (gedeelde) Prix-
Netscher is de zoon van een resident en
de-Rome en onderneemt in de daarop-
studeert evenals zijn jeugdvriend Cou-
volgende twee jaar een studiereis door
perus, letteren bij Ten Brink in Leiden .
Italie, Spanje en Marokko . Eenmaal op
Hij wordt daar gemeentestenograaf,
reis schildert hij niet alleen zijn indruk-
een functie die hij vanaf 1891 vervult
ken en ervaringen, maar verwoordt hij
bij de volksvertegenwoordiging in Den
ze ook in vele brieven, in sonnetten en
Haag (portretten van politici, opgete-
ook in verhalen, die vervolgens gepubliceerd worden in De Nieuwe Gids .
kend in Uit ons Parlement - r 89o en In en om de Tweede Kamer, parle-
Ze worden gebundeld in Proza (1889),
mentaire portretten -1899 - zijn
en voorzien van eigen illustraties . Zijn
hiervan her literaire gevolg) . Na zijn
verblijf in Tanger werkt hij uit in de no-
verhuizing naar Santpoort is hij vrijzin-
velle Gekken (189z), waarin ook zijn
nig-democratisch raadslid en later wet-
onvrede met de nieuwe Hollandse
houder van die plaats .
schilders wordt uitgedrukt .
Ten Brink maakte Netscher attent
Na zijn huwelijk in 1892- met Titia
op her werk van Zola en onder invloed
van Gelder vestigde Van Looy zich in
daarvan schrijft hij als eerste in Neder-
1894 in Soest, om uiteindelijk in 1907 weer in zijn geboorteplaats terug to ke-
land naturalistische schetsen, in 1886
ren .
naar een naakt model. Enkele daarvan
Van Looys positie binnen de Bewe-
bijeengebracht onder de titel Studies
ging van Tachtig wordt door Verwey
waren al in De Nieuwe Gids verschenen . Van Deyssel reageert op deze bun-
treffend geIllustreerd : ' . . .werkelijk een Tachtiger . Een die het wou zijn en
del met zijn beruchte brochure Over Literatuur, waarin hij Netscher als een
bleef.'
epigoon van Zola afschilderde .
gg
pw
Lit. : M .J . Brusse, Jacobus van Looy over zijn werk (1930)
Paap, Willem Anthony
M . Augusta Jacobs, Jacobus van Looy
Winschoten 1856 - Zeist 1923
en zijn literair werk ( 1 945) Peter J .A . Winkels en Chris Will, Jaco-
jurist, letterkundige
bus van Looy, schilder van huis uit,
Paap is van armelijke afkomst . Hij
schrijver door toevallige omstandig-
wordt onderwijzer. Zijn vriend, de
heden (198 z)
kunstcriticus Ziircher, stelt hem in
Jacobus van Looy, schilder van huis
staat in Amsterdam to gaan studeren,
uit, schrijver door toevallige om-
rechten (na een orientatie bij letteren) .
standigheden, 'Kijken in Haarlem Extra' nr . 6, cat . Frans Halsmuseum / Teylers Museum (1982-)
Perk en andere dichters. Paap behoort
Daar maakt hij kennis met Kloos, tot de initiatiefnemers en oprichters van Flanor . Hij onderhoudt een vriendschappelijke correspondentie met de
Netscher, Frans
door hem zeer bewonderde Multatuli .
(ps . H . van den Berg)
Zijn bewondering voor deze auteur zet-
Den Haag 1864 - Santpoort 1923
te hem aan tot schrijven .
schrijver
Paap onderhoudt contacten met Vosmaer en schrijft in De Nederland-
17 3
Barend de Goede, 'Willem Paap, her paard van Troje', Ad Interim (juni 1946) J . Meijer, Willem Anthony Paap, Zeventiger onder de Tachtigers (1959)
Perk, Jacques Fabrice Herman Dordrecht 1859-Amsterdam 1881 dichter
sche Spectator. Na voorlezing bij Flanor publiceert hij in 1884 de satire De Bombono's, een aanval op invloedrijke critici als De Beer en Ten Brink, universitaire filologen en juristen . Bij de voorbereidingen van De Nieuwe Gids is Paap een van de belangrijke figuren. Zijn medewerking aan het tijdschrift is van juridische aard en duurt slechts een jaargang. Als advocaat geniet hij vooral bekendheid als verdediger van de in die tijd hevig vervolgde socialisten . In 1896 verschijnt Jeanne Collette, gevolgd door Vincent Haman in 1898, een aan de nagedachtenis van Multatuli opgedragen geruchtmakende sleutelroman, waarin Paap op sublieme wijze afrekent met de principes en hoofdfiguren van De Nieuwe Gids en de kring er pw o mheen . Lit . : Menno ter Braak, 'Paapse sympathieen', Verzameld Werk 111 (1949, 1980 2 ) 1 74
Zoon van de predikant en publicist M .A . Perk . Tot Perks jeugdvrienden in Dordrecht behoorde Van Deventer . Na enige jaren in Breda gewoond to hebben vestigt de familie Perk zich in 1872 in Amsterdam. Perk wordt leerling aan de HBS aan de Keizersgracht en krijgt les van Dr. Doorenbos . Zijn klasgenoot Van der Goes is een van zijn vrienden . In 1877 verlaat hij de school en probeert zich als journalist en dichter to manifesteren. Tijdens een vakantie in La Roche (in de Ardennen) ontmoet Perk in 1879 de Franstalige Mathilde Thomas . Zijn vergeefse liefde voor haar inspireert hem tot vele sonnetten, die geordend worden tot de 'krans' Mathilde . Enkele sonnetten worden geplaatst in De Nederlandsche Spectator en in Nederland. Na privelessen Latijn en Grieks to hebben genoten schrijft Perk zich in 188o in als student rechten aan de Amsterdamse universiteit . Een ontmoeting met Kloos leidt tot een intieme vriendschap en samen reizen ze naar Brussel en La Roche . Kloos heeft veel invloed op de manier waarop Perk zijn sonnetten-krans ordent . Een nieuwe hopeloze verliefdheid, op Joanna C . Blanke, inspireerde Perk in her voorjaar van 1881 tot een nieuw sonnet, de (samenstelling van de) cyclus 'Eene Helle- en Hemelvaart' en `Iris' (dit gedicht werd geweigerd door
De GidsenverscheeninDeTijdspiegel) . Perk overleed op i november 1881 . Enige maanden voor zijn dood had hij de vriendschap met Kloos beeindigd . Niettemin maakte deze de gedichten van Perk voor druk gereed . Ze verschenen in 1882 met een voorrede van Vosmaer en een inleiding van Kloos . Postuum verscheen er nog poezie van Perk in De Nieuwe Gids. pw Lit . : Willem Kloos, Jacques Perk en zijn beteekenis in de historie der Nederlandsche literatuur (19o9) J . Meijer, Jacques Perk en Willem Kloos 1887 (1972) Garmt Stuiveling, Het korte leven van Jacques Perk (1957) Id . De wording van Perks Iris (1963)
Sommige van de verhalen die hij daarna schreef verschenen in De Nieuwe Gids . Later raakt hij geinspireerd door de middeleeuwen, hetgeen resulteert in de verhalenbundel Een Koning (1897) en de roman De heilige Tocht (1913) . Lit . : pw S .P . Uri, Leven en werken van Arij Prins (1935)
Quack, Hendrik Pieter Godfried Zetten 1834 - Amsterdam 1917 jurist, econoom, essayist
Prins, Arij (ps .A .Cooplandt) Schiedam 1860 - 1911 industrieel, schrijver, kunstverzamelaar Prins stamt uit een oud koopmans-geslacht . Hij komt na zijn schooltijd in de directie van zijn vaders fabriek in Schiedam . Vaak verbleef hij op her familie-buiten bij Voorburg . Daar leerde hij schilders van de Haagse School-kolonie kennen, met name Zilcken, De Bock en Henkes . De kunstcriticus Van Santen Kolff, die met Zola correspondeerde, was een familielid van Prins . Van 1885 tot 19o5 verblijft Prins als agent voor zijn vader in Hamburg. In die periode wisselt hij veel brieven met Van Deyssel . Prins was ook bevriend met de Franse naturalist J .K . Huysmans . Onder her pseudoniem A. Cooplandt debuteert Prins in 1885 met de naturalistische schetsen Uit bet leven.
Quack studeert rechten in Amsterdam en Utrecht. Hij promoveert in 1856 . Tot hij in 1863 secretaris wordt van de Maatschappij tot Exploitatie der Staats-Spoorwegen, is hij actief als journalist . In dat jaar treedt hij toe tot de redactie van De Gids . In 1868 wordt hij benoemd tot hoogleraar in de economie to Utrecht, welke functie hij tot 1877 uitoefent. In deze periode legt hij de basis voor zijn hoofdwerk De socialisten . 17 5
Quack wordt in 1877 hoogleraar in de maatschappijleer to Amsterdam, een ambt dat hij tot 1894 bekleedt . In datzelfde jaar wordt hij tevens secretaris van de Nederlandsche Bank . In 1885 wordt hij benoemd in de directie van deze instelling. Hij is de schrijver van het nog steeds belangrijke standaardwerk over de geschiedenis van het socialisme De socialisten (4 din), dat tussen 1875 en 1897 verschijnt. Vanuit zijn sociaal gevoel pleit hij voor een verlichting van de armoede van de arbeidende stand, zonder daarbij structurele veranderingen na to streven . aj-pw Lit. : J . Barents, H .P .G . Quack (1959) Uit het levenswerk van H.P .G . Quack (bloemlezing met een inleiding van P.J. Bouman ; z .j .)
Swarth, Stephanie Helene Amsterdam 1859 - Velp 1941 dichteres Helene Swarth groeide op in Brussel, onder toezicht van een Franse gouvernante . Ze wordt in 1870 naar Amsterdam gestuurd om daar de school to bezoeken . In 1872 keert ze weer terug naar Brussel en bezoekt een kloosterschool . Aanvankelijk schrijft ze haar verzen in her Frans, maar op advies van Pot de Mont stapt zij over op het Nederlands . In 1883 verschijnt haar bundel Eenzame Bloemen . Een jaar later volgt Blauwe Bloemen . Het is ook in 1884 dat zij naar Mechelen verhuist . Na haar huwelijk met Frits Lapidoth in 1894 woont zij in Den Haag. Helene Swarth heeft veel verzen gepubliceerd in De Nieuwe Gids en er verschenen vele bundels van haar hand . pw 1 76
Tak, Pieter Lodewijk (ps . Van de Klei) Middelburg 1848 - Domburg 1907 journalist, schrijver, politicus Tak studeert gedurende enige tijd rechten in Leiden . Daarna wordt hij journalist in Middelburg . In 1883 wordt hij redacteur van het dagblad De Amsterdammer en komt hij in Amsterdam in contact met de jonge literatoren, waaronder Van der Goes . Vanaf 1886 werkt Tak mee aan De Nieuwe Gids en hij is tot 189o redactie-lid. In 1894 richt hij De Kroniek op, waar de sociaal gerichte medewerkers van De Nieuwe Gids, die onder de alleenheerschappij van Kloos verdwijnen, hun podium vonden . De Kroniek nam de progressief culturele en politieke functie van De Nieuwe Gids over, met medewerkers als Veth, Coenen, Bauer, Berlage, Diepenbrock, Van der Goes en Wibaut . De sociaal-democraat Tak was kamerlid voor de S .D .A .P . en oefende voor en namens deze partij vele andere functies uit . pw Lit . : W. Thys, De Kroniek van P .L . Tak (1956) G .W .N . Borrie, Pieter Lodewijk Tak (1973)
Timmerman, Aegidius Willem (Gidius, Tim) Amsterdam 1858-Blaricum 1941 classicus Timmerman studeert in zijn geboorteplaats klassieke letteren en leert als student de jonge dichters en kunstenaars van Tachtig, als Boeken, Diepenbrock en Gorter kennen . Hij is een van Kloos' trouwste volge-
lingen, tot aan zijn dood toe . Timmerman dankt zijn bekendheid vooral aan het boek Tim's herinneringen (1938), dat recent, in 11983, een derde, becommentarieerde herdruk beleefde, verzorgd door Harry G .M . Prick . pw
Van der Valk, Maurits Willem (Mau ; ps . J . Stemming) Amsterdam 11857 - Laren 11935 schilder, graficus, kunstcriticus Van der Valk is een jeugdvriend van Kloos . Hij bezoekt de Normaalschool voor Teekenonderwijs in zijn geboorteplaats en vervolgens van 1878 tot 1884 de Rijksacademie aldaar. Hij is een van de oprichters van de kunstenaarsvereniging Sint Lucas . Onder het pseudoniem J . Stemming schrijft hij voor De Amsterdammer zijn eerste kunstkritieken ; hij bespreekt o .m . in een reeks van zeven artikelen de Wereldtentoonstelling van 1883 . Vanaf 1887 werkt hij onder dezelfde schuilnaam voor De Nieuwe Gids . Door zijn contacten met de Nederlandsche Etsclub ontwikkelt Van der Valk zich tot een bekwaam etser . Van
Witsen huurt hij, samen met Jessurun de Mesquita, een houten atelier aan de Amsteldijk . Deze werkplaats wordt een ontmoetingspunt voor de Tachtigers ; Gorter schrijft er een groot deel van Mei. Her atelier wordt in 11889 door brand verwoest . In die jaren gaf Van der Valk les aan de tekenschool van Felix Meritis . In 1189o gaat hij naar Parijs en vestigt zich in Auvers-surOise. In 11893 keert hij terug naar Amsterdam . Later woont en werkt hij o .m . in Scherpenzeel, Amersfoort, Leiden, Vreeland en uiteindelijk Laren . Hij schrijft dan kritieken voor Elseviers Geillustreerd Maandschrift . cw Lit. : M . Dijkstra, 'Maurits van der Valk', Metropolis M 2/4 (11981) R .W.P . de Vries, 'M .W . van der Valk', Elseviers Geillustreerd Maandschrift LXXLV (1927)
Verhulst, Johannes Josephus Herman Den Haag 11816 - 1891 componist Verhulst studeert vanaf 1837 in Leipzig, waar hij kennis maakt met Schumann en Mendelssohn . In 11842 wordt hij directeur van de hofmuziek in Den Haag, in 1848 dirigent van her Rotterdams Toonkunstkoor . Na 1845 componeert hij slechts weinig, maar zijn faam als dirigent groeit . Verhulst krijgt in 186o de leiding over de Haagse Diligentia-concerten en in 1864 over de Amsterdamse ensembles van Felix Meritis, Caecilia en Toonkunst . Tot 1886 behoudt hij deze sleutelposities, waarin hij enerzijds getuigt van een grote technische en muzikale vakbekwaamheid, anderzijds blijk geeft van een weinig vooruitstrevende programmakeuze . Vooral de Wagnerianen was dat 1 77
laatste een doorn in her oog . In 11886
Vanaf 1189o woonde en werkte Ver-
wordt Verhulst dan ook gedwongen
wey in Noordwijk aan Zee en ontwik-
zijn functies neer to leggen . Verbitterd
kelde zich steeds meet op her gebied
is-pw
van letteren, wijsbegeerte en cultuur .
trekt hij zich terug.
Hij schreef een omvangrijk en belangrijk oeuvre aan literaire opstellen en (ps . Homunculus A . de Mare)
beschouwingen . Van 11925 tot 11 935 was hij hoogleraar Nederlandse taal-
Amsterdam 11865 - Noordwijk aan
en letterkunde aan de Leidse universi-
Zee 1 937 letterkundige
teit .
Verwey, Albert
pw
Lit . : Jos . J . Gielen, De dichter Albert Ver-
Verwey is de zoon van een meubelmaker. Hij volgt de driejarige HBS en gaat vervolgens op kantoor werken . In de
wey ( 1 94 6 ) F .W . van Heerikhuizen, Albert Verwey
avonduren volgt hij met succes de oplei-
(z .j .) M. Uyldert, De jeugd van een dichter
ding voor het diploma vijfjarige HB S . In
(Uit bet leven van Albert Verwey,
1883 maakt Verwey als assistent van zijn principaal een refs door Amerika, waar hij veel indrukken opdoet die hij deels in zijn poezie verwerkt .
Deel I, 11948) Id. Dichterlijke strijdbaarheid (II, 1 955)
Id. Naar de voltooiing (iii, 11959)
Als dichter debuteert Verwey in
S . Vestdijk, Albert Verwey en de Idee
11885 met Persephone en andere ge-
dichten, waarvan hij bij Flanor frag-
( 1 939) Theodoor Weevers, Mysterie en vorm
menten had voorgelezen . Ook verschij-
in de gedichten van Albert Verwey
nen er verzen van hem in De Nieuwe
Gids . Hij is een van de eerste redacteu-
(1965)
Id . Droom en beeld (11978)
ren van bet tijdschrift, maar hij moet nit de redactie verdwijnen door een persoonlijk conflict met Kloos . Ver-
Veth, Jan Pieter
weys verloving met Kitty van Vloten in 11888 (her huwelijk wordt in 1189o vol-
J . Staphorst en G .H .C . Stemming)
trokken) was voor de dominante Kloos
Dordrecht 1864
aanleiding woedend zijn relatie met de
schilder, graficus, kunstcriticus
(ps . Henric van Gooyen, Samuel, -Amsterdam
11925
jongere vriend to verbreken en een hetze tegen hem to gaan voeren.
Zijn eerste tekenlessen krijgt Verb van
Verwey publiceert in 11886 de bundel
J . Rutten en later, in zijn HBs-tijd, van
Cor Cordium . Naast verzen draagt hij
A .J . Terwen. Ook volgt hij avondles-
aan De Nieuwe Gids ook veel beschou-
sen op 'Pictura' . In 1188o doet hij toela-
wingen en studies over letterkunde bij .
tingsexamen voor de Academie in Am-
Met Van Deyssel richt hij in 11894 bet
sterdam en wordt daar leerling van Al-
Tweemaandelijksch Tijdschrift op,
166. Jan Toorop en Derkinderen zijn
vanaf 119oz voortgezet als De Twintig-
klassegenoten en hij leert Witsen, Van
ste Eeuw en in 119o5, na een breuk met Van Deyssel gevolgd door De Bewe-
Looy, Van der Valk, Karsen en Wally
ging (tot 119119) .
Sint Lucas, waar hij zeer actief is . Bij
1 78
Moes kennen, een aantal van hen bij
hoogleraar aan de Academie waar hij eens student was geweest .
fb
Lit. : J . Huizinga, Leven en werk van Jan Veth (1927) A.J . Derkinderen, Levensbericht van Jan Pieter Veth (1927) A.J . Vervoorn, Het grafisch werk van Jan Veth, cat . tent . Dordrechts Museum (1982)
Vosmaer, Carel (ps . Flanor) Den Haag 1828 - Terrilet (Zwitserland) 1888 letterkundige Flanor komt hij in contact met Kloos,
Vosmaer studeert rechten to Leiden en
Van Deventer, Van der Goes, Verwey
vervult enige ambtelijke functies . Van-
en Van Eeden .
af 186o is hij redactielid van het week-
Veth richt in 1885 met Witsen en
blad
De Nederlandsche Spectator,
Derkinderen de Nederlandsche Ets-
waarin hij vanaf 1864 onder het pseu-
club op. In hetzelfde jaar draagt hij als
doniem 'Flanor' Vlugmaren schrijft .
Henric van Gooyen enige sonnetten bij
Zijn jonge Amsterdamse bewonde-
aan de eerste afleveringen van De Nieuwe Gids . (Later verzameld in : De
raars noemden als eerbetoon hun in
Zwerver spreekt en andere gedichten .
schap 'Flanor' .
Met een inleiding van Willem Kloos, 1920)
1881 opgerichte letterkundig genootAls dichter is Vosmaer vooral beinvloed door Heine en de klassieken. Net
Onder pseudoniem schrijft hij in dit
als de door hem zeer bewonderde schil-
tijdschrift een schildersrubriek, die hij
der Alma Tadema neigt hij steeds meer
vanaf 1889 onder eigen naam voortzet .
naar het neo-classicisme .
In 1885 debuteert hij op de najaarsten-
Vanaf 1873 leeft Vosmaer als amb-
toonstelling van Arti met zijn beroem-
teloos bemiddeld liefhebber van kunst
de portret van Verwey . In 1888 trouwt
en letteren . In zijn vrijzinnig liberalis-
hij met Anna Dirks ; zij vestigen zich in
me staat hij tegenover de katholieke
Bussum . Vanaf 1891 lithografeerde hij
Alberdingk Thijm .
een reeks portretten 'Bekende tijdge-
Tussen 1875 en 1885 was Vosmaer
nooten' voor De Amsterdammer, van-
de enige van de oudere generatie letter-
af 1895 als `Portretten van de Kroniek'
kundigen waar de jongeren bewonde-
in het betreffende blad .
ring voor hadden. Hij gaf Paap, Perk,
Veth vertaalt in 1894 The Claims of
Van Eeden en Kloos gelegenheid in de
Decorative Art van Walter Crane
Spectator to publiceren, hoewel inci-
(Kunst en Samenleving) .
denteel . Zijn in i88o verschenen ro-
In 19o8 wordt Veth benoemd tot
man Amazone en het in 1883 uitgege179
ven vers Nanno oogstten veel bijval, ook van de jongeren .
pw
Te Winkel studeert Nederlands to Leiden en promoveert in Groningen op een dissertatie over Maerlant (1877) .
Lit . : J .P. Boyens, Mr C . Vosmaer (1931)
Hij is de schrijver van vooral literair-
F.L . Bastet, Mr . C. Vosmaer (1967)
historische werken . In 1887 publiceert hij Een Volksbelang, een brochure waarin hij pleit voor een mildere letter-
Weissman, Adriaan Willem
kundige kritiek die vooral een aanmoe-
Amsterdam 1858 - Haarlem 19 z3
digende functie moet hebben . Vanaf 1892 tot 1918 is hij hoogleraar to Am-
architect
sterdam . In 1877 verschijnt zijn GeWeissman is een leerling van de Am-
schiedenis der Nederlandsche Letter-
sterdamse stadsarchitecten W . Sprin-
kunde (3 dln)
ger, B . de Greef en van A .L . van Gendt .
aj
Lit . :
Hij maakt in 1887 in opdracht van de
A . Kluyver, Jan to Winkel, Jaarboek
gemeente een ontwerp voor de beurs .
Koninklijke Nederlandse Akademie
Van 1891 tot 1894 is hij stadsarchitect
van Wetenschappen (1927-1928)
van Amsterdam . In die functie ontwerpt hij zijn belangrijkste werk : her Stedelijk Museum (1892 - 1895) .
Witsen, Willem Arnold (ps . W.J . van Westervoorde, Verber-
Hij verwerft tevens bekendheid door
chem)
zijn historische studies op her gebied
Amsterdam 186o - 1923
van de architectuur en de beeldende
schilder, graficus, fotograaf,
kunst.
kunstcriticus
as
Witsen stamt uit een rijke, aristocratiTe Winkel, Jan
sche Amsterdamse familie, waar cul-
Winkel 1847 - Amsterdam 1917 taal- en letterkundige
tuur veel aandacht kreeg . Hij is van 1876 tot 1884 leerling aan de Rijksacademie in zijn geboorteplaats. In 1881 neemt hij mede her initiatief tot de oprichting van Sint Lucas . Met ondermeer zijn vriend en studiegenoot Van Looy bezoekt hij in 1882 Parijs en bekijkt daar vele tentoonstellingen . Tussen 1883 en 1888 werkt hij vaak op her ouderlijk buiten Ewijkshoeve (onder Baarn) .
Veelvuldig
bezoeken
zijn
vrienden hem daar ; er is sprake van een soort kunstenaarskring . Witsen is in 1885 een van de medeoprichters van de Nederlandsche Etsclub en als eerste in de vriendenkring bezit hij een etspers en een fototoestel . Vanaf de eerste jaargang werkt hij onder pseudoniem als kunstcriticus mee 18o
aan De Nieuwe Gids . Hij schrijft bijvoorbeeld in 1887 over de grote Millettentoonstelling in Parijs, die hij samen met Veth bezoekt . Van 1888 tot 1890 woont en werkt Witsen in Londen, waar hij wordt bezocht door onder andere Kloos, Karsen en Van Looy . Na zijn terugkeer in Amsterdam vestigt hij zich aan de 1e Parkstraat 438 in Amsterdam, thans Oosterparkstraat 82, her 'Witsenhuis' . Dit huis met atelier wordt een trefpunt voor de Tachtigers, van wie hij veel portretfoto's heeft gemaakt . Als bemiddeld en beminnelijk man steunt hij geldelijk De Nieuwe Gids en zijn kunstbroeders in nood . Witsen schildert voornamelijk landschappen en stadsgezichten . Hij gebruikt foto's als geheugensteuntjes, maar met, zoals Breitner, voor studie . Paul Verlaine logeert bij zijn bezoek aan Nederland in 1892 bij Witsen en schrijft daarover in zijn Quinze jours en Hollande ( 1 893) . Vanaf 1902 woont Witsen perma-
nent in Amsterdam, maar vaak ook is hij op reis in binnen- en buitenland om to schilderen of to schetsen . cw Lit . :
N . van Harpen, Willem Witsen, Amsterdam (1924) P.H. van Moerkerken, 'Her Witsenhuis en zijn kunstenaarskring', Pen en Penseel spec . nummer Critiscb
Willem Witsen en zijn vriendenkring,
cat . tent. Stedelijk Museum, Amsterdam (1947) Willem Witsen fotograa f, cat . tent. Dienst Verspreide Rijkscollecties, Den Haag (1977) Charles Vergeer (sam .), Willem Witsen en zijn vriendenkring (1985)
Zweers, Bernard Amsterdam 1854 - 1924 componist Zoon van een muziek-amateur, die in de Amsterdamse Kalverstraat een piano- en muziekhandel dreef . Zweers studeert aan de conservatoria van zijn geboorteplaats en van Leipzig . Van 1895 tot 1922 is hij compositieleraar aan het Amsterdams Conservatorium. Bernard Zweers heeft getracht een specifiek Nederlandse muziek to schrijven, gebaseerd op de harmonische technieken van Richard Wagner en de Nederlandse volksliedkunst. Vooral zijn derde symfonie 'Aan mijn vaderland' (1890) wordt nog steeds uitgevoerd . Verder componeerde Zweers toneelmuziek bij Vondels Gijsbrecbt van Aemstel (1894) en de `Kroningscantate' voor koningin Wilhelmina, op een tekst van Beets . is-pw
Bulletin (1947)
Herkomst van de illustraties : August Allebe, coil . Chris Will ; Taco H. de Beer, Ned . Lett. Mus . ; Hein Boeken, coil . mevr. L . van der Valk-Gerretsen, Laren ; Antoon Derkinderen, Ned. Lett . Mus . ; Ferdinand Domela Nieuwenhuis, Ned. Lett . Mus . ; Frederik van Eeden (ca 1892), Ned . Lett . Mus. ; Frans Erens, foto Willem Witsen ; Herman Gorter, foto Willem Witsen ; J.N . van Hall, door H .J . Haverman (1898) ; Willem Kloos, (ca 1883), door Jacobus van Looy, Haags Gemeentemus . ; Willem Paap, Ned . Lett. Mus . ; H.P.G . Quack, Hist. Topogr . Ad . Gem. Arch . Amsterdam ; Maurits W. van der Valk, door Jan Veth, Dordrechts Mus. ; Jan P. Veth (ca 1887), coil. F. Bijl de Vroe ; Jan to Winkel, Ned. Lett . Mus . 181
Brieven, herinneringen en andere egodocumenten uit de Tachtigerskring in boekvorm Brieven Brieven van Marius Bauer, 1888-1921 (1931) Marius Bauer, brieven en schetsen van zijn refs naar Moskou en Constantinopel (met een inleiding van G .H. 's-Gravesande ; 1964) Brieven van G .H. Breitner aan A .P . van Stolk (verzorgd door P .H . Hefting ; 1970) Waarde Heer Veen . Brieven van Louis Couperus aan zijn uitgever . (deel 1, 1890-19oz, verzorgd door F .L . Bastet, 1977) De brie fwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr (z din, uitgegeven, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Harry G .M . Prick ; 1968) De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey (met een woord vooraf en voorzien van aantekeningen, bezorgd door Harry G .M. Prick, dl 1 ; 1981, dl . n ; 1985) Alphons Diepenbrock, Brieven en documenten (bijeengebracht en toegelicht door Eduard Reeser; 1962-) Frederik van Eeden, Fragmenten eener brie fwisseling uit de jaren 1889-11899 (samengesteld door Betsy van Hoogstraten-van Hoytema ; 1907) De brieven van Frederik van Eeden aan Henri Borel (1933) Briefwisseling Frederik van Eeden-Willem Kloos (Van Eeden Genootschap ; 1948) Brieven van Frederik van Eeden aan Albert Verwey (Van Eeden Genootschap ; 1946) De briefwisseling tussen Frederik van Eeden en Lodewijk van Deyssel (bezorgd en toegelicht door H.W . van Tricht en Harry G .M . Prick ; 1964, 1981 2 herzien) Marcellus Emants, Brieven aan Frits Smit Kleine (ingeleid en van aantekeningen voorzien door Pierre H . Dubois ; 1962, 1982 2 ) Vincent van Gogh, Verzamelde brieven (uitgegeven en toegelicht door J .C . Bonger ; 1914) (Aangevuld en uitgebreid uitgegeven door V .W . van Gogh ; 195 3) (Zesde druk, twee din, 1973) Herman Gorter Documentatie over de jaren 1864 tot en met r897 (samengesteld door Enno Endt ; 1964, 1985 2) Henri Hartog, Brieven aan Van Deyssel (van een inleiding en aantekeningen voorzien door Jan Noordegraaf en Arie IJzerman ; 1978) Jacobus van Looy, Wie dronk toen water! (Bloemlezing uit de briefwisseling met August Aiiebe gedurende zijn Prix de Rome-reis 1885-1887 verzorgd door F.P . Huygens ; 1975) Jacques Perk, Brieven en Dokumenten (bijeengebracht door Garmt Stuiveling ; 1959) De briefwisseling tussen Arij Prins en Lodewijk van Deyssel (z din uitgegeven, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Harry G .M . Prick ; 1971)
Isaac Israels als paranim f bij de promotie van Frans Erens (25 juni 1888), tekening door Jacobus van Looy 1183
Jacqueline Royaards-Sandberg, Ik heb je zoveel to vertellen (Brieven van en aan Lodewijk van Deyssel, Emile en Frans Erens en Isaac Israels, met een voorwoord en voorzien van aantekeningen, bezorgd door Harry G .M . Prick ; 1981) De brieven van Johan Thorn Prikker aan Henri Borel en anderen 1892-1904 (bijeengebracht en toegelicht door Joop M . Joosten ; 1980) De Briefwisseling Vosmaer-Kloos (uitgegeven en ingeleid door G . Stuiveling; 1939) Kunstenaarsbrieven Frederik van Eeden, Alphons Diepenbrock, Jacobus van Looy, Jan Verb, Isaac Israels, Jan Toorop (1937) Kunstenaarslevens (De briefwisseling van Albert Verwey met Alphons Diepenbrock, Herman Gorter, R .N . Roland Hoist, Henriette van der Schalk en J .H . Toorop, verzorgd door Mea Nijland-Verwey; 1959) G .H . 's-Gravesande, De geschiedenis van De Nieuwe Gids in Brieven en Documenten (1955) en Supplement (1961)
Andere ego-documenten De jeugd van Antoon Der Kinderen door hemzelf beschreven in 1892 (1927)
Lodewijk van Deyssel, Gedenkschriften (z din voor de eerste maal volledig naar her handschrift uitgegeven, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Harry G .M . Prick ; 1962) Lodewijk van Deyssel, Het IK, Heroiesch-individualistische dagboekbiaden (met een voorwoord en voorzien van aantekeningen, bezorgd door Harry G .M. Prick ; 1978) Uit de schrijfcassette van Lodewijk van Deyssel (ontnomen, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Harry G .M . Prick ; 1978) Frans Erens, Vervlogen jaren (193 8 ; vervolledigd uitgegeven en van aantekeningen voorzien door Harry G .M . Prick en met een inleiding van Anton van Duinkerken ; 1956 2 , 1982 3 ) Frank van der Goes, Literaire herinneringen uit den Nieuwen Gidstijd (1931) Henriette Roland Hoist, Het vuur brandde voort ( 1 949, 19793 verbeterd) Jacqueline Royaards-Sandberg, Herinneringen (1979) Annie Salomons, Herinneringen uit de oude tijd aan schrijvers die ik persoonlijk heb gekend, (definitieve uitgave, voorzien van aantekeningen, bezorgd door Harry G .M . Prick ; 1984) Aegidius W. Timmerman, Tim's herinneringen (Met een nawoord en voorzien van aantekeningen, bezorgd door Harry G .M. Prick ; 1938, 1983 3 ) Paul Verlaine, Twee weken Holland (in vertaling van Karel Jonckheere ; 1978)
Dagboeken Frederik van Eeden, Mijn dagboek (9 din bezorgd door H . van Eeden en H.W . van Tricht ; 1931 - 1946) Frederik van Eeden, Dagboek 1878-1923 (4 din bezorgd door H .W. van Tricht en H . van Eeden ; 1971/72)
Interviews E d'Oliveira, De mannen nvan '8o aan het woord (1909) (ten dele opgenomen in : '8o en '9o aan het woord, samengesteld door H .U. Jessurun d' Oliveira, met een voorwoord van Kees Fens ; 1966)
1 84
Archivalia (Archieven waar het merendeel van bovengenoemde documenten is ondergebracht ; deels ook gebruikt bij bet schrijven van dit boek)
Breitner, Atlas van Stolk, Rotterdam Van Deyssel-archief, Delft (Dr . H .G.M . Prick) Van Eeden Museum, Universiteitsbibliotheek I Universiteit van Amsterdam Flanor-archief, Universiteitsbibliotheek / Universiteit van Amsterdam Gemeente-archief Amsterdam Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam Archief Stichting Jacobus van Looy, Frans Halsmuseum, Haarlem Muziekbibliotheek Haags Gemeentemuseum Nederlands Documentatie Centrum voor Bouwkunst, Amsterdam Nederlands Letterkundig Museum en Documentatie Centrum, Den Haag Nederlands Theater Instituut, Amsterdam Nieuwe Gids-archief, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag Rijksacademie van Beeldende Kunsten Amsterdam, Rijksarchief voor Noord-Holland, Haarlem Archief H.G . Samson, Universiteitsbibliotheek / Universiteit van Amsterdam Sint Lucas-archief, Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag Verwey-archief, Universiteitsbibliotheek / Universiteit van Amsterdam Veth-archief, Rijks Prentenkabinet I Rijksmuseum Amsterdam ; mevrouw F . Bijl de Vroe, Blaricum Witsen-archief, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag ; Prentenkabinet der Rijks-Universiteit Leiden (foto's) Zilcken-archief, Rijks Prentenkabinet / Rijksmuseum Amsterdam
r85
Instellingen Frederik van Eeden-genootschap to Amsterdam (Universiteitsbibliotheek) Stichting Jacobus van Looy to Haarlem (Frans Halsmuseum) Stichting Schone Kunsten rond 19oo to Assen (Provinciaal Museum) Werkgroep 19e eeuw (met documentatieblad), onder auspicien van Mij . Ned . Lett. to Leiden .
186
Literatuur Letterkunde C .S . Adama van Scheltema, De Grondslagen eener nieuwe poezie, Rotterdam (1907) A .G.H . Anbeek van der Meijden, De schrijver tussen de coulissen, Amsterdam (1978) Id. De Naturalistische roman in Nederland, Amsterdam (1982) W.J .M .A . Asselbergs, Het tijdperk van vernieuwing van de Noordnederlandse letterkunde (Deel 9 in De Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden), 's Hertogenbosch /Antwerpen-Brussel (1951) J .C . Brandt Cortius, Het poetisch programma van Tachtig, Amsterdam (1968) Fr . Coenen, Studien van de Tachtiger Beweging, Middelburg (1924), Utrecht (1979 2 ) G . Colmjon, De Renaissance der cultuur in Nederland, Arnhem (1941) Id . De oorsprongen van de renaissance der literatuur in Nederland in bet laatste kwart der rge eeuw, Arnhem (1947) Id . De Nederlandse letteren in de r9e eeuw, Amsterdam/Antwerpen (1953) Id . De Beweging van Tachtig, Utrecht/Antwerpen (1963) G . Dekker, Die invloed van Keats en Shelley in Nederland gedurende die negentiende Eeu, Groningen (1926) A . Donker, De episode van de vernieuwing onzer poezie (1880-1894), Utrecht (1929) Id . (N .A . Donkersloot), Beeld van Tachtig, Amsterdam/Brussel (1952) E . Endt, `De Kunst des Levens', De Revisor 4-6 (1980) Sj . van Faassen (sam .), De Tachtigers en de Klassieken, Utrecht (1980) J . de Graaf, Le rived litteraire en Hollande et le naturalisme fran4ais (188o-igoo), Amsterdam (1938) G .H . 's-Gravesande, De Geschiedenis van De Nieuwe Gids, Arnhem (1955) ; Supplement, Arnhem (1961) M .G. de Jong, Honderd jaar later, Baarn (1985) W . Kloos, Veertien jaar literatuurgeschiedenis r88o-1893, Amsterdam (1896) G.P .M . Knuvelder, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse Letterkunde 1v, 5e geh . herz. dr ., Den Bosch (1976) M .B . Mendes da Costa, '"Flanor"-herinneringen', De Nieuwe Gids 40/1 (1925) W.G . Nouhuys, Studien en Critieken, Amsterdam (1897) H . Robbers, De Nederlandse literatuur na 188o, Amsterdam (1922) G. Stuiveling, Versbouw en ritme in de tijd van '8o, Groningen (i934) Id . De Nieuwe Gids als geestelijk brandpunt, Amsterdam (1935) derde verbeterde druk (1981) Id . Een eeuw Nederlandse letteren (1941) A . Verwey, Inleiding tot de nieuwe dichtkunst (1880-1900), Amsterdam (1905) De Beweging van Tachtig, Allard Pierson Stichting (1935) `De Beweging van 8o', Schrijversprentenboek zz, samengesteld door B . Luger en H .G.M . Prick, met een inleiding van R . Nieuwenhuis, 's-Gravenhage/Amsterdam (5982) 187
Beeldende kunst C. Blotkamp, `Art criticism in De Nieuwe Gids', Simioulus v (1971) C . Blotkamp e.a ., Kunstenaren der Idee, cat. tent., Den Haag (1978) E. Braches, Het boek als Nieuwe Kunst 1892-1903, Utrecht (1973) G . Brom, Hollandsche schilders en schrijvers in de vorige eeuw, Rotterdam (1927) ; opnieuw verschenen als Schilderkunst en literatuur, Utrecht/Antwerpen (1959) A.J . Derkinderen, De Rijksakademie van Beeldende Kunsten to Amsterdam, Amsterdam (z .j .) J . Giltay, `De Nederlandsche Etsclub (1885-1896)', Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 27 (1976, 1985 2 ) A .M . Hammacher, De Amsterdamsche impressionisten en bun kring, Amsterdam (1941) J . Joosten, `Painting in Holland', Post Impressionism, cat. tent ., London (1979) J. Knoef, Een Eeuw Nederlandse Schilderkunst, Amsterdam (1958) G . Knuttel, De Nederlandse schilderkunst van Van Eyck tot Van Gogh, Amsterdam (1938) H . Luns, Holland schildert, Amsterdam (z .j .) F .M . Lurasco, Onze Moderne Meesters, Amsterdam (1907) G.H . Marius, De Hollandsche Schilderkunst in de negentiende eeuw, (19202) A. Plasschaert, Hollandsche Schilderkunst, Amsterdam (1923) B. Polak, Het fin-de-siecle in de Nederlandsche schilderkunst, Den Haag (1955) R.W .P. de Vries, Nederlandse grafische kunstenaars uit bet einde der negentiende eeuw en bet begin der twintigste eeuw, Den Haag (1943)
Muziek S .A .M. Bottenheim, Geschiedenis van bet Concertgebouw, 3 din, Amsterdam (1948-1950) S . Dresden, Het muziekleven in Nederland sinds 188o, Amsterdam (1923) A . Diepenbrock, Verzamelde Geschriften, bijeengebracht en toegelicht door Ed . Reeser, Utrecht (1950) J .A . Feht, De Franse symbolisten en de muziek, Leiden (1960) J . Fontijn, Leven in extase, Amsterdam (1983) W. Paap, Alphons Diepenbrock, Haarlem (1980) Ed . Reeser, Een eeuw Nederlandse muziek, Amsterdam (1950) W. Savenije, `De Tachtigers en de Muziek', Cultureel Supplement, NRC/Handelsblad ( 2 3 .3 .1984)
Cabaret en revue (Anoniem), Amsterdam en de Amsterdammers, door een Amsterdammer, Amsterdam (1875 ; 19742) Alexander Coret, Melodieen en Muzikanten, Cavalcade van de lichte muziek, Zeist (1965) Alex de Haas, De minstreel van de mesthoop, Amsterdam (1958) Wim Ibo, En nu de moraal . . ., Geschiedenis van bet Nederlandse Cabaret 1895-1936, Alphen aan den Rijn (1981) J .E. van de Kamp, Mens, durf to leven! Grote figuren uit bet cabaret in en om Amsterdam tot 1940, Amsterdam (1978) Muziek in Amsterdam, cat. tent., Amsterdam (1980) zie ook : Ons Amsterdam (1980)
188
Toneel Taco H . de Beer en H . Trip, Tooneel en Muziek in de Hoofdstad, Amsterdam (189o) B . Hunnigher, Het dramatisch werk van Schimmel in verband met bet Amsterdamsche toneelleven in de 19e eeuw, Amsterdam (1931) Id . Toneel en werkelijkheid, Rotterdam (1947) Id . Een eeuw Nederlands toneel, Amsterdam (1949) H .H.J . de Leeuwe, 'De geschiedenis van her Amsterdamsche tooneel in de 19e eeuw', Zeven eeuwen Amsterdam (z .j .) Id . 'Antoine Jean Le Gras, een Nederlands regisseur der s 9e eeuw nit Rotterdam', Overdruk uit her Rotterdams jaarboekje (1975) E . d'Oliveira, '8o en '9o aan bet woord, Amsterdam (1966) J .H . Rossing, 'Her tooneel', P.H. Ritter (red .) Eene halve eeuw. 1848-1898, Amsterdam (1898) B . Stroman, De Nederlandse toneelschrij fkunst . Poging tot verklaring van een gemis, Amsterdam (1973) Renee Waale en Tuja van den Berg, 'Theater', De tijd wisselt van spoor (zie : algemeen)
Homoseksualiteit Marc Galle, Couperus in de kritiek, Amsterdam (1963) Hans Hafkamp, 'Homoseksualiteit in de Nederlandse literatuur', Spiegel Historiael xv11 nr . 11 (1982) Gert Hekma, 'De medische fundering van een luchtkasteel', Homojaarboek 1, Amsterdam (1981) Id . 'De strijd om homoseksualiteit . De oprichting van een Janusbeeld', in : Groniek xvi nr . 77 (1982) Id . 'J . Schoondermark', Sek xiii nr . 6 (1983) Maurice van Lieshout, 'Stiefkind der natuur . Her homobeeld bij Aletrino en Von Romer', Homojaarboek i, Amsterdam (1981) Maurice van Lieshout en Rob Tielman,'Aletrino, homoseksualiteit en emancipatie', Bzzlletin x1 nr. 99 (1982) Harry G .M . Prick, 'Lodewijk van Deyssel en Kloos' Boek van Kind en God', De Nieuwe Taalgids LXII (1969)
Architectuur Architecture, Nederlandse architectuur 1893-1918, cat ., Amsterdam (1975) J .F.L . Balbian Vester, 'Die Port van Cleve', Nederlands Welvaart 68/69 (19zo) R . Blijstra, 'Laat-19e eeuwse bouw in 's-Gravenhage', Maandblad der Gemeente 's-Gravenhage 24/12 (1969) Id ., 'De Pijp, slecht ontworpen, toch bewoonbaar', Ons Amsterdam Z5/z-6 (1973) H. Brugmans, Geschiedenis van Amsterdam vi, ed . I .J . Brugmans, Utrecht/Amsterdam (1973) H . Evers, De Architectuur in hare Hoofdtijdperken ii, Amsterdam (1911) G . Fanelli, Moderne architectuur in Nederland 1900-1940, 's-Gravenhage (1981 2 ) F . Galesloot, De gemeente uitgelegd; stadsuitbreidings- en woningspolitiek in Amsterdam in de tweede helft van de 19e eeuw, 's-Gravenhage (1983) E . Gugel, Geschiedenis van de bouwstijlen in de boofdtijdperken der architectuur (4e herz . dr. ed . J .H .W . Leliman) n, Rotterdam (z .j .) 189
I. Haagsma e .a ., Amsterdamse Gebouwen 1880-1980, Utrecht/Antwerpen (1981) G . Hoogewoud, `De Amsterdamse Beursprijsvraag van 1884', Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek z5 (1974)
G .H . Jansen, De eeuwige kroeg, Baarn (1976) R.B . Jobse e .a ., Wonen, werken en verkeer in Amsterdam, 1880-1980, Amsterdam (1980) L. Lansink, Geschiedenis van bet Amsterdamse Stationsplein, Amsterdam (1982) T .K . Looyen, Herbergen en koffiehuizen van Amsterdam, Amsterdam (1977) H .J .F . de Roy van Zuydewijn, Amsterdamse bouwkunst 1815-1940, ze dr ., Amsterdam (z.j .) J .M . Welcker, Heren en arbeiders in de vroege Nederlandse arbeidersbeweging 1870-1914, Amsterdam (1978) Zeven eeuwen Amsterdam, o .l .v . A .E. d'Ailly, Amsterdam (z.j .)
Fotografie H . de Boer, Is fotografie kunst?, Scheveningen (1905) Jan Coppens en A . Alberts, Een camera vol stilte, Nederland in bet begin van de fotografie, Amsterdam (1976) P .H . Hefting en C .C .G . Quarles van Ufford, Breitner als fotograaf, Rotterdam (1966) I .Th . Leijerzapf (red .), Fotografie in Nederland (1839-1920), Den Haag (1978) I .Th . Leijerzapf en C .A . Rehorst-de Westenholz, `Fotografie', De tijd wisselt van spoor (Zie : algemeen) A .B . Osterholt, Breitner en zijn foto's, Amsterdam (1974) Willem Witsen fotograaf, cat . reizende tent . (1977)
Anekdoten J . Brouwers, Zachtjes knetteren de letteren, Amsterdam (1975 ; 1 9 8 3 2 )
Algemeen Aarts' Letterkundige Almanak voor bet Nieuwe Gids-jaar 1985 Amsterdam, gids met platen, Amsterdam (188z ; 19802) D . de Boer e .a., Nederland rond 1900, Bussum (1972, 1979 2)
I.J . Brugmans, De arbeidende klasse in Nederland in de 19e eeuw, 1813-1870, Utrecht/ Antwerpen (1959 3 ; 1 970 8 ) Id . Stapvoets voorwaarts, Bussum (1970) I. Montijn, Kermis van koophandel, de Amsterdamse wereldtentoonstelling van 1883, Bussum (1983) J . en A. Romein, De lage landen bij de zee, Amsterdam (1934 ; 1 975 5 ) Id . Erjlaters van onze beschaving, Amsterdam (1938-1940 ; 1971 9) J . Romein, Op bet breukvlak van twee eeuwen, Amsterdam (1967 ; 1976 2) Th . van Tijn, Twintig jaren Amsterdam, de maatschappelijke ontwikkeling van de hoofdstad van de jaren '5o der vorige eeuw tot 1876, Amsterdam (1965) De tijd wisselt van spoor, Nederland rond 1900, cat. tent., Laren (1981) Cultureel Supplement 1884, NRC/Handelsblad (13 .1 .1984)
19o
Pseudoniemen In bet volgende overzicht zijn schuilnamen opgenomen die in en rond De Nieuwe Gids werden gebezigd, of anderszins in dit boek voorkomen . Initialen zijn alleen opgenomen als ze een pseudoniem vormen, of tot een pseudoniem to herleiden zijn . De eerste lijst geeft een overzicht van de pseudoniemen, met daarachter de betreffende eigennaam, de tweede Iijst laat zien welke auteurs onder welke schuilnaam schrijven . Voor Lodewijk van Deyssel (eigennaam : K.J .L . Alberdingk Thijm) is een uitzondering gemaakt . Zijn `nom de plume' is bekender dan zijn familienaam en hij is dan ook als Van Deyssel opgenomen .
pseudoniem - eigennaam A .J . - L . van Deyssel A .L. - Alb . Plasschaert Diederik van Amstel - J . de Koo H . ten Amstel - Fr. Coenen H. van den Berg - F . Netscher G .K . van den Bosch - B . Canter Adr(iaan) Brouwer - Jac . van Looy G . Buitendijk - J . van den Broek (Max) C . - L . van Deyssel H .F. de Canter - L . van Deyssel Chap - Ch . van Deventer Cosinus - J .A . Heuff Delang - G .J . Hofker A . D(uyrcant) - L . van Deyssel F .N . - L . van Deyssel F .H . - L . van Deyssel Florentijn - W .C . Capel Annie Foore - Mevr . IJzerman-Junius Fortunio - J .N . van Hall G .H .C .S . - J. Veth G .L . -M .G .L. van Loghem G .G . - W . Kloos G .T . - W . Kloos Henric van Gooyen - J . Veth Guido - W . Kloos Guido (col. auteurs Julia) - F. van Eeden, W. Kloos, J . Veth en A . Verwey
Ph . Hack van Outheusden - F . van der Goes Hildebrand - N. Beets H . Hollidee - F.A . Roves Homunculus - A . Verwey F .H(ovius) - L . van Deyssel Louis Hovius - L. van Deyssel H(ovius) - L . van Deyssel T . Hovius - L . van Deyssel I .N .S . - Ed. Karsen J.C.H. -J. Hofker Melati van Java - M. Sloot Jonathan - J . P . Hasebroek K.J .W . - L . van Deyssel Van de Klei - P.L . Tak L .M . - L . van Deyssel L . P. - L. van Deyssel Lazarillo - F. Erens Lentulus - H .J . Biederlack Victor Lescailje - P. Tideman M .S . - L . Van Deyssel A . de Mare - A . Verwey Max - L . van Deyssel Multatuli - E . Douwes Dekker N .Q . - W . Kloos Fiore delta Neve - M .G .L . van Loghem Lieven Nijland - F . van Eeden '9'
Willem van Oevere - A .P. van Groeningen J .K . van der Ouwe - L . van Deyssel Pr-d - L . van Deyssel P. Paaltjens - F. Haverschmidt Cornelis Paradijs - F. van Eeden Patriot - J . de Koo L(ouis P(oleslas) - L . van Deyssel Q .N . - W . Kloos Q(uerin) - L . van Deyssel Quevedo - F . Erens Frits Roosdorp - F.C.M . Schroder M(arius S(aafte) - L. van Deyssel P .A . Saaye Azn . - A . Aletrino S(amuel) [van Hoogstraten] -J. Veth Scaramouche - M . van Loghem De Schoolmeester - G . van de Linden Sebastiaan Sr . - W. Kloos Sebastiaan Slaap - W. Kloos Oude Heer Smit - M . Lindo J . Staphorst - J. Veth G .H .C . S(temming) -J . Veth I.N. S(temming) - J .E . Karsen J . Stemming - M . van der Valk O .N.T . S(temming) - J.E . Karsen F.J . van Straten - L . van Deyssel Tony - A . Bergman Varius - F. van Eeden Verberchem - W . Witsen Stella Violantila - Lucie Broedelet Piet Vluchtig - F. Smit Kleine J .H . van Wedelove - P . Tideman K .J . W(eel) - L . van Deyssel W .J .v .W(estervoorde) - W . Witsen Johanna van Woude - Mevr . Wermeskerken-Junius Paul Zeidit - P. Tideman
eigennaam - pseudoniem A . Aletrino - P .A . Saaye Azn . N. Beets - Hildebrand A . Bergman - Tony H .J. Biederlack - Lentulus Lucie Broedelet - Stella Violantila J. van den Broek - G. Buitendijk W. C. Capel - Florentijn B . Canter - G .K. van den Bosch Fr . Coenen - H . ten Amstel Ch . van Deventer - Chap
1 92 .
L. van Deyssel - A .J . ; (Max) C . ; F.N . ; L .M . ; Pr-d. ; H .F . de Canter ; A . Duyrcant ; H(ovius) ; F.H(ovius) ; Louis H(ovius) ; T. Hovius ; J .K . van der Ouwe ; L(ouis) P(oleslas) ; Q(uerin) ; M(arius) S(aafte) ; Max ; F.J . van Straten ; K .J . W(eel) E. Douwes Dekker - Multatuli F . van Eeden - Lieven Nijland ; Cornelis Paradijs ; Varius F . Erens - Lazarillo ; Quevedo F. van der Goes - Ph . Hack van Outheusden A .P. van Groeningen - Willem van Oevere J.N. van Hall - Fortunio J.P. Hasebroek - Jonathan F. Haverschmidt - P. Paaltjens J.A . Heuf f - Cosinus Hildebrand - N . Beets J. Ho fker - J .C .M . ; Delang Ed. Karsen - I .N . S(temming) ; O .N .T. S(temming) W. Kloos - G .S . ; G .T. ; N .Q . ; Q .N . ; Guido ; Sebastiaan sr ; Sebastiaan Slaap J. de Koo - Diederik van Amstel ; Patriot G . van de Linden - De Schoolmeester M .P . Lindo - Oude Heer Smits M .G.L . van Loghem - G .L . ; Fiore della Neve ; Scaramouche Jac . van Looy - Adr(iaan) Brouwer F . Netscher - H, van den Berg Alb . Plasschaert - A .L .' F .A . Roves - H. Hollidee F .C .M. Schroder-Frits Roosdorp F . Smit Kleine - Piet Vluchtig M . Sloot - Melati van Java P .L . Tak - Van de Klei P . Tideman - Victor Lescailje ; J .H . van Wedelove ; Paul Zeidit M . van der Valk - J . Stemming A . Verwey - Homunculus; A . de Mare J. Veth - Henric van Gooyen ; S(amuel) [van Hoogstraten] ; J . Staphorst ; G.H .C. S(temming) Mevr . Wermeskerken-Junius - Johanna van de Woude W. Witsen - W .J . v. W(estervoorde) ; Verberchem Mevr . IJzerman-Junius - Annie Foore
De medewerkers aan dit boek Fusien Bijl de Vroe-Verloop (1955) studeerde Kunstgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit to Utrecht . Zij hield zich vooral bezig met het werk van Jan Veth en verzorgde de catalogus `lk mag lijden dat her morgen grijs is' (Dordrecht ; 1980) . Geerte van de Groep (1952) volgde de lerarenopleiding Nederlands en Geschiedenis in Amsterdam en studeerde vervolgens Nederlandse Taal- en Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam . Momenteel is zij werkzaam als docente Nederlands . Hans Hafkamp (1957) was geruime tijd werkzaam in de boekhandel en studeert momenteel voor uitgever aan de Frederik Muller Akademie . Hij is samensteller van Naar vriendschap zulk een mateloos verlangen, Bloemlezing uit de Nederlandse homo-erotische poezie 188onu (1980) . Hij is redacteur van het Reve Jaarboek en schrijft regelmatig over homoseksualiteit en literatuur in Homologie. Publiceerde verder ondermeer in Folia en Spiegel Historiael. Sybrand Hekking (1949) studeerde Kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam ; doceert momenteel geschiedenis van de fotografie aan het Kunsthistorisch Centrum to Amsterdam . Sinds 1978 is hij uitgever van fotoboeken en tijdschriften . Hij schreef Bernard F. Eilers - fotograaf (Den Helder ; 1979) en Cas Oorthuys, fotograaf (Amsterdam ; 1982) en werkt mee aan fototentoonstellingen . Ad Hodinius (1955) studeerde Nederlandse Taal- en Letterkunde en Moderne Kunstgeschiedenis to Groningen . Hij publiceerde ondermeer in Optima . Atte Jongstra (1956) letterkundige, boekbespreker van De Gooi- en Eemlander . Werkt aan de geschiedenis van de Multatuli-vereniging in Nederland . Leo Samama (1951) studeerde Muziekwetenschap in Utrecht en enkele jaren compositie bij Rudolf Escher . Sinds 1977 is hij docent muziek/cultuurgeschiedenis aan het Utrechts Conservatorium. Zijn voornaamste bezigheden behelzen her schrijven over en van muziek . Tijdens her Holland Festival 1984 werden composities van hem ten gehore gebracht . Hij schreef een boek over de pianosonates van Beethoven en recenseert voor De Volkskrant. Annelies Snijder (1951) studeerde Kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam . Zij hield zich bezig met de architectuur van de Oosterparkbuurt, een negentiende-eeuwse Amsterdamse wijk . Ze doceert kunstgeschiedenis aan de Frederik Muller Akademie in Amsterdam en is free-lance medewerkster in het uitgeversbedrijf . Liesbeth W. de Vries (1958) studeerde Nederlandse Taal- en Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam . Momenteel is zij werkzaam als docente taalbeheersing .
1193
Chris Will
(1953) studeerde Kunstgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit to Utrecht. Momenteel werkt hij bij her Singermuseum to Laren . Hij publiceerde over de Tachtigers (en over moderne kunst) in Metropolis M . Tevens was hij mede-auteur van een biografie en medesamensteller van een tentoonstelling betreffende de schrijver/schilder Jacobus van Looy . Peter J .A. Winkels (1954) studeerde Nederlands in Amsterdam . Publiceerde over de Tachtigers (o .m . over Jacobus van Looy) in Veldeke, Optima en andere tijdschriften en over misdaadliteratuur in Thrillers & Detectives .
1 94
Register Aarts, Cees
18, 19o
Asselbergs, W .J .M.A .
Academie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam ; zie Rijksacademie Acker, Paul van 1116 Addington Symonds, John
187 85
174
Adriaantjes, De
161
Ailly, A.E. d' 19o Alberdingk Thijm, J.A.
187
125
Averkamp, Anton
43, 46
Bach, J .S .
Adama van Scheltema, C .S . Ad Interim
Astrea
3 1 , 39, 42 Balbian Vester, J .F .L . 189 Bamberg, Eduard Banier, De
164
Barents, J .
176
Barres, Maurice 24, 3 2 , 35,
67, 9o, 98, 1 36, 152, 153, 161, 179 Alberdingk Thijm, K .J .L .
Barruco
55
151, 164
83
Bastet, F.L.
158, 18o, 183 Bauer, Marius z3, z9, 68, 100,
143, 145, 16o, 161, 1g1 ; zie ook Deyssel,
1 55, 176, 183 Bauer, Wilhelm Cornelis
Lodewijk van
1 54, 1 55 Bazel, Karel Petrus Cornelis de
Alberts, A.
190 1 53
Albertus, Josephus Aletrino, Aaron
31, 33, 4 1 , 4 2, 79,
84, 1 33, 1 48, 149, 1 53, 189, 192 Algemeen Handelsblad 159 Algemene Nederlandse Diamantbewerkers Bond Alkibiades
156
78
Allebe, August Alma Tadema, S . Arti Amicitiae
zz, 154, 18z, 183 179
31
100, 1 55 Beckering, Jan Beers, Jan
171
Beer, Taco H . de
68, 1z3, 1 55,
174, ,8z, 189 Beethoven, L. von
31, 39, 41, 42,
193 Beets, N . 1 33, 1 5 2 , 18z, 191, 192 ; zie ook Hildebrand Bellamy, E . 166 Benkert, Karoly Maria
165, 170, 176, 177, 179 Anbeek van der Meijden,
Bergman, A .
187
Antoine, Andre
Apeldoorn, C .G .L .
163
Archiv fur Psychiatrie and Nervenkranken
76
Arend, Jan van
Bergen, Wim van
65
75,7 6
18
1gz
Berg, Tuja van den
18g
Berlage, Hendrik Petrus 64
98,
1o8
Amsterdammer, De 33, 35, 66, 67, 94, 1o6, 113, 120, 153, 155, 161,
A .G .H .
98, 100,
70, 71, 93,
94, 98, 99, 100, 101, 156, 16o, 176 Berlioz, H .
43 Berssenbrugge, Henri Beweging, De
114
178
1 95
Biederlack, H .J . 191, 19z Bijl de Vroe, F. 182,r85,193 Bijvoets, Y .
Brink, Jan ten
96
Bilderdijk, W .
125, i z6, I z7, 133,
'5z,155,157,158,173,174 Broedelet, Lucie 1o8, 19z
47
Broek, J . van den
Bleijs, A .C .
91
191, 192 Broek, W .G . Hondius van den Brom, Gerard 153, 159, 188
Blijstra, R .
189
Brouwer, A .
Blanke, Joanna C .
Blok, E .
174
1 33
Blok, W.
34 190
Brouwers, J .
158
Bruant, Aristide
Blotkamp, Carel Bock, Th . de
18, 35, 188
175
33, 39, 43, 56, 113, 140, 141, 142, 1 43, 156, 166, 171, 176, 18z 164
Boer, Adriaan
114
Boer, D . de
190
Boer, H . de
190
Boer, Wim de
53, 54
Bruch, M
Boeken, Hendrik Jan (Hein)
Boerwinkel, F .
43 Bruckner, A. 44, 46 Brugmans, H . 189 Brugmans, 1.J.
189, 190
Brummell, H .
140
Brusse, M .J .
173
Biich, Boudewijn
18, 151, 157
Bulow, Hans von
44 Buonarotti, Michel Angelo
18
Bomans, Godfried
Burton, Richard 142 16z
Busken, Huet, G .
Boot, M .
Bulletin
Borel, Henri
158
C .P .H .
183, 184
Borgers, G .
1 33 Bottenheim, S .A .M .
188
36, 191, 191
Chambon, A . Charite, J .
Bouvy, Sofia 165
85 116
91 1 z9
Chausson, Ernest
4 5 Chemisch Weekblad 16o
150
Bouwmeester, Louis Boyens, J .P .
191, 192
Carpenter, Edward Caspers, Anthonie
176
Bouwmeester, De
116
Capel, W .C .
Bosscha, J .
Bouman, P.J.
166
Canter, B.
Borrie, G .W.N. 176 Bosch, Wim 18
151
154, 161, 189
Camerawork
167
149, 150,
16o, 164
Bonger, J .C. 183 156
63
Cheret, J .
18o
54
Chopin, F. 31
Braakensiek, J .C .
z8, izo
Chretienni
Braak, Menno ter
174
Chrispijn, L .
56, 5 8 64
Braches, E .
188
Cnoop Koopman, Wies
Brachin, P .
165
Coenen jr, Frans
Brahms, J .
Coenen sr, Frans
Brederode
Colmjon, G .
101
Breitner, George Hendrik
22, 23,
146, 166
8, 158, 169, 176,
187, 191, 192
43, 44, 45, 4 6 Brandt Cortius, J .C . 18, 167, 187
43, 45, 46 z1, 35, 187
24, 25, 26, 28, 29, 30, 47, 97,
Columbus, At . 3 6 Concertgebouworkest
100, 109, 110, 144, 157, 168, 169,
Cooplandt, A .
ii8z, 18 3, 18 5, 1 9 0
Coorengel, Adriana
1 96
31
85
Busken Huet, Conrad
Bond voor Algemeen Kiesrecht
Booven, H . van
43
44, 46, 5 1
175 156
Coornhert, D . Coppens, Jan
Dijkstra, M .
177 Dijsselhof, G .W . 2.3
1 57 19o
Cordonnier, L.
D'Indy, Vincent
93 Coret, Alexander 188 Cormon, F. 1 57 Cosman,
z8, 35, 179 Domela Nieuwenhuis, Ferdi-
H.
33 Couperus, Louis Marie Anne
nand 41,
42, $2, 1 33, 134, 158, 161, 173,183,189 Crane, Walter
179
Critisch Bulletin
18z
16, 53, 121, 12.9, 161,
,6z, 166, 18z Donker, A.
187
Donkersloot, N .A .
18, 76, 187
Donkersloot, N .B .
76
Doorenbos, Dr . Willem
Croiset, Arnold
95 Cuypers, Eduard Hendrik Hubert
Dranen, P .J . van Dresden, S.
Cuypers, Petrus Josephus Huber-
Dumont, A.
17, 48, 89, 9o, 91, 98, 153, 164 191, 19 z ; zie
187
184
91
Dupouy, Edm .
83
11, 13,
68, 69, 8o, 83, 90, 95, 97, 99, 100, 1 25, 1 33, 1 34, 143, 144, 1 45, 1 46, 147, 1 48, 149, 1 5 1 ,
114
Derkinderen, Antonius Johannes
22, 23, 24, 3 1 , 3 2 , 70, 71, 99, 154, 159, ,6o, 161, 178, 179, 18z, 184, 188 Deventer, Charles M . van
33, 42, 77, 78, 97, 1 43, 150, 151, 160,171, 1 74, 179, 191, 192
Deyssel, Lodewijk van
12, 13, 14,
16, 33, 39, 40, 41, 47, 48, 58, 67, 68, 8o, 81, 91, 95, 100, 101, 116, 128, 12 -9, 133, 137, 139, 140, 141, 142, 143, 144, 1 45, 153, ,6o, 161, 164, 165, 166, 168, 171, 173, 175, 178, 1 $3, 184, 185, 189, 191, 192 . Diepenbrock, Alphons Joannes Maria
1 53, 1 55, 163, 164, 165, 170, 171, 179, 18z, 183, 184, 185, 186, 191, 192 Eeden-van Vloten, Martha van
150, 151 Eeten, Peter van 172 Eigen Haard 4 8
110, 114, 193 Elseviers Geillustreerd MaandEilers, Bernard F . schrift
168, 177
Emants, Marcellus
Erens, E .
184
Erens, Maria Joseph Franciscus Hubertus
33, 40, 5 8 , 8o, 97, 140, 150, 164, 165, 169, 182., 183, 184, 191, 192
Escher, Rudolf
184, 188
Evers, H .
Dietsche Warande, de
67, 1 53,
41, 42, 69, 70,
86, 124, 133, 1 34, 164, 183 Endt, Enno 167, 183, 187
39, 40, 4 1 , 4 2 , 43, 45, 46, 47, 48, 71, 161, 166, 176, 183,
161
164, 18 3
Duinkerken, Anton van
14, 33, 34, 40, 4z,47,65,67,
ook Multatuli Dekker, G .
Dubois, Pierre H .
43 Eeden, Frederik Willem van
161
Dekker, E. Douwes
Demachy, Robert
85
188
Dvorak, A.
1 55, 1 59 Daudet, Alphonse Debussy, Claude
149, 16z,
163, 165, 171, 174
96, 97, 158, 159 Cuypers, J .Th .J . 159 Cuypers, M. 48, 91 tus
45
Dirks, Anna
Everts, Truida Eyck, J . van
193
18 9
1 oo 3 5, 18 8
1 97
Faassen, Sj . van Fanelli, G .
187
189
Feht, J .A .
Gorter, Herman
iz, 14, 39, 4 0 , 4z, 47, 72, 96, 111, 113, 130, 133, 146, 161, 166, 167, 176,
188
Felix Meritis Fens, Kees
168 184
177, 18z, 184
Flanor
z6, z8, 3 0 , 3 1 , 32, 33, 34, 35, 67, 90, 95, 101, 139, 153, ,6o, 16z, 163, 165, 168,
Gorter, Simon
1 7 1 , 171, 1 73, 1 74, 178, 179, 185, 187
Graaf, J . de
Fles, Etha
34, 179, 19z
Gooyen, Henric van
z4, z8, z9
166
Gosschalk, Izaac
96, 167
Graaf, Andrew de
39
187
Graf von Platen-Hallermunde, August
79
Folia Civitatis
Gras, Antoine Jean le
Fontijn, J .
Gras, Aug . J . le
1 5 1 , 1 93 158,188
Foore, Annie
13 3 Foucault, Michel 8 5
Greef, B . de
Fransen, Ad
Greive, Piet
Gregorius
18
Frenkel-Bouwmeester, Theo
63
64, 69, 189
z8
18o 49 1 54
Groeningen, A .P. van
19z
13 3 Galesloot, F. 189
Groep, Geerte van de
18, 193
Galle, Marc
Groniek
Fruin, R.
Groll, J .F.
189
Gelder, Titia van
173
Gendt, A .D .N . van
93 189
Groot-Nederland
165
Gendt, Adolf Leonard van
17, 44,
Gugel, E .
189
90, 9 2 , 93, 95, 165, ,8o Gendt, J .G . van 165
Haagsma, I .
Geneeskundige Courant
Haarlem, Frits van
Genestet, P.A . de Gideon 151
Gids, De
1 58 169
Gruyter, W . Jos de
76, 83
15 2
11, 13, 39, 65, 78, 8z,
19o
Haan, Jacob de Haas, Alex de Haas, Nico de
84 5 6, 5 8
54, 58, 169, 188 56
Hafkamp, Hans
189, 193
86, 121, 122, 123, 124, 12 .6,
Haighton, Elise A .
163
Iz7, 129, 130, 166, 167, 175,
Hall, Mr . J .N . van
43, 81, 86,
1 75 Gielen, Jos . J . Giltay, J .
117, iz3, 1z4, iz6, izz, iz8, 178
129, 130, 167, 18z, 191, 192
188
Goede, Barend de Goes, Frank van der
Hals, Frans 174
11, 13, 16,
24, 3 2 , 33, 64, 65, 66, 67, 70, 7 1 , 95, 96, 101, 112, 113, 142, 1 43, 149, 151, 161, 162., 165, 166, 171, 1 74, 179, 184, 191, 192 . Goethe, W . von 34, 147, 161 Gogh, V .W. van 183 Gogh, Vincent van 35, 157, 183, 188 Gooi- en Eemlander, De 193 1 98
31, 34, 67, 163
z1, 35, 16o,
Hammacher, A.M . 170, 188 Harpen, N . van Hart Nibbrig, F. Hartog, Henri
18 2 z8 183
Hasebroek, J .P.
191, 192
Hauptmann, G .
63, 64
Hauser, Arnold Havelock Ellis
I z4, I z5, 11 z9 83
Haverman, Hendrik Johannes zz, z3, 24, 28, 29, 3 2 , 97, 1 54, 168, 169, 182
Haverschmidt, F .
i9z
Hugo, Victor 164 Huizinga, J .
17, 29, 179 Hullenbroeck, Emiel 5 z
Haydn, J . 4 z Hayes, R .
83
Heerikhuizen, Bart van 166
Hulsman, G . 8 z
Heerikhuizen, F .W. van 178
Hunnigher, B . 67, 189
Heering, P .
Huygens, F.P .
13 3
Hefting, P .H .
1 57, 183, 190 Heijermans, Herman 5 2 , 54, 64, 69 Heij, Jan Jaap Heine, H
18
179
183
Huysmans, J .K . Ibo, Wim
169, 175
54, 188
Ibsen, H .
63, 64, 66 1o6, 11 z, 116 Idzerda, W. IJzerman, Arie 183
Heinze, Gustaaf Adolf Hekking, Sybrand
46
193
IJzerman-Junius, Mevr.
191, 192
Ising, Arnold L .H . 168
Hekma, Gert 85, 189
Ising, Arnold Paul Constant 95,
Heist, van der 31
109, 137, 142, 143, 164, 168 Israels, Isaac zz, 23, 24, z6, z8,
Henkenhaff, J .F . Henkes, J .H .
93
175
29, 51, 97, 110, 111, 157, 165, 168, 169, 170, 183, 184
Hesse, S . 5 7 Heuff, J .A .
191, 192
Israels, Jozef
Heusde, J . van
113,168 173
1 33 133, 192
Jacobs, M .A.
18, 193
59, 169 Jansen, G.H.
19o
Hofkapelle, Meininger
Jansen, H .G .
100
Hofker, J .
Jansonius, F.
161
Hildebrand Hodinius, Ad
Hoet, W.J . ten
Jacobs, Eduard
13 3
44, 46 , o8, 191, 19 z
Holderlin, F .
161
Hollands Diep
Java, Melati van
1 33 Jessurun de Mesquita, Joseph 30,
170
Hollandsche Teeken Maatschappij
5 2 , 53, 54, 55, 5 6 ,
168
110, 111, 112, 113, 114, 169, 170, 177
Hollidee, H .
1 33 Hoist, Adriaan Roland
Jessurun d'Oliveira, H .U . 142
Jobse, R .B .
Holswilder, J .H . go
Jolles, Andre 66, 70, 71
Hol, Richard 46
Jonckheere, Karel 184
Homerus 3 3
Jong, A . de
Homologie
Jong, M .G . de 187
193
Hoogewoud, G .
19o
162
Jongstra, Atte 18, 193
Hoogstraten, Carry van ioo
Jonge Joost, de 70
Hoogstraten, Samuel van 191
Joosten, Joop M .
Hoogstraten-Van Hoytema, Betsy
Jorissen, Th .
van
loo, 183
Jutting, W.R . 7z
Houbraken, A .
Kaiser, W . 133 Kalff, it J. 97
Huet zie Busken Huet, Conrad en
Kalff jr, G .
Busken Huet, G . Hugenholtz, R .A . Hughes, Th .
81
167
184, 188
1 33 Judels, Nathan 5 5
Horst, C .F . van der 65 67
184
19o
164
Kalff, Jan 70 Kamp, J .E. van de 188
1 99
Karsen, Johann Eduard
22, 23, 24, z8, 29, 30, 31, 35, 1 54, 170, 178, 191, 192 Karsen, Kaspar 170
Keats, J . 149, 166, 187 Kes, Willem 44, 46, 51 Kijzer, Max 172 Klaveren, A . van 8 z, 8 3 Klinge Doorenbos, J . 167 Kloos, Willem Johannes Theodorius 11, 12, 13, 14, 16, 17, 3 3, 35, 36, 39, 4 1 , 42, 43, 47, 48, 69, 78, 79, 8o, 81, 95, 97, 107, 109, 113, 116, 140, 141, 142, 1 43, 1 44, 1 45, 1 46, 148, 149, 151, 156, 158, 16o, 161, 162, 163, 166, 170, 171, 172, 173, 1 74, 1 75, 176, 177, 178, 179, 182, 183, 187, 189, 191, 192
Kloos-Reyneke van Stuwe, Jeanne 172 ; zie ook Reyneke van Stuwe, Jeanne Kluyver, A . 18o Knoef, J . 188 Knuttel, G . 21, 35, 188 Knuvelder, G .P.M . 187 Koch, Robert 1oz Koelman, J .Ph . 157 Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten 154 Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel 63, 67 Koo, J . de 191, 192 Krabbe, H .M . z8 Kromhout, W . 98, 100 14, 65, 66, 70, 8z, 96, 98, 99, 100, 156, 176, 176 Kunstbode, Nederlandsche 15 8 Kunstkroniek 157 Lacombes, F . 51 Kroniek, De
Ladder, The
1136
Lange, Daniel de 46, 174 Lansink, L . 190 Lantaarn, De
128
Lapidoth, Frits 176 Lauweriks 98, 100, 1 55 zoo
Leeuwen, J . van 3 3 Leeuwe, H .H .J . de 70, 189 Legouve, E . 63 Leijerzapf, I .Th . 190 Leliman, J .H .W. 189 Lessing, G . 15 5 Lewandowski, Dr . Herbert 85 Ley, J .S . de 164 Liagre Bohl, Herman de 167 Lieshout, Maurice van 189 Ligtvoet, Frank 18 Liket, Martin 54, 55 Linden, G . van de 19 z Lindo, M .P. 192 Liszt, P . 43, 44 Lodders, G . 15 8 Loffelt, A.C . zz Loghem, M.G .L . van 33, 1 55, 191, 192
Lokhorst, J . van 9o Londe, Albert 112 Looyen, T.K. 190 Looy, it J . van 91, 9z Looy, Jacobus van z2, z3, 24, z8, 29, 3 0 , 3 1 , 3 2 , 33, 34, 4 0 , 4 1 , 59, 67, 68, 91, 97, 113, 134, 145, 146, 168, 171, 172, 173, 178, 18o, 181, 182, 183, 184, 185, 186, 191, 192, 194 Luger, B. 164, 187 Luns, H . 21, 35, 188
Lurasco, F.M .
188
Maandblad der Gemeente 's-Gravenhage 189
Maarel, M . van der z9, 68 Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst 91 Maatschappij tot bevordering der Toonkunst 46 MAB
31, 3 5
Maerlant, J . , 8o Maris, J . 8, 3 3 Marls, T . 8, 3 3 Marls, Willem 110, 15 7 Marius, G .H . z1, z8, 35, 168, 188
Marlowe, Chr. 65 Marsman, H . 167 Martineau, L . 8 3 Maurik, J . van 63, 1 33 Mauve, A. 33 Meester, J . de 168 Meijer, J . 78, 16o, 174, 175 Meiners, P. zz, z8, 31, 154 Mendelssohn, F . 43, 177 Mendes da Costa, M.B . z6, 33, 69, 99, 149, 187
Mengelberg, Willem Metropolis M .
46
NRC / Handelsblad
1188, 19o
Olie, Jacob 17, 89, 105, 115, 116 Oliveira, E . d' 67, 69, 184, 189 Ons Amsterdam 188, 189 Onze volkstaal 1 55
Oorthuys, Cas
193 193, 194 Osterholt, A.B . 157, 190 Paap, Willem Anthony 11, 33, 56,
Optima
63,
z3, z6, 28,
Nederlandsche Tooneelvereeni40, 86, 107, 146,
173, 19 1 , 192 161, 163
15 5
Noordegraaf, Jan 183 Nord, Max 1 57 Nouhuys, W .G . 187
30, 3 5, 139, 169, 177, 179, i 8o, 188 Nederlandsche Spectator, De z6, 36, 90, 125, 133, 134, 136, 154, 162, 163, 168, 1 74, 179
Nietzsche, F .
1127, iz8, 129, 11 33, 134, 136, 139, 141, 145, 146, 15 1 , 1 53, 156, 158, 16o, i61, 16z, 163, 165, 166, 167, 170, 1171, 1 73, 1 74, 1 75, 176, 177, 1178, 179,
Noord en Zuid
167
ging 63, 64 Netscher, Frans
33, 34, 35, 39, 4 0, 4 1 , 4 2 , 44, 46, 47, 48, 56, 64, 65, 66, 67, 69, 75, 77, 78, 8o, 81, 84, 89, 90, 98, 100, 101, 105, 107, 108, III, 11 z, 113, 119, 115, i26,
Nieuwe Taalgids, De
Nederland 6o, 7z, 157, 163, 174 Nederlands Welvaart 189 Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde 83
Nederlandsche Etsclub
1 1, 1 z, 13, 14, i6, 17, 18, 24, z5, z6, z8, 30,
182, i84, r85, 187, i88, rgi 16o, i 89 Nieuwenhuis, R . 16z, 187 Niftrik, P .H . van 96 Nijland-Verwey, Mea 184 Noggerath, Anton 5 6, 5 8
177, 194
Michael, Hubert 172 Millet, J .-F. 18z Moerkerken, P .H . van i 8 z Moes, Wally z2, z8, 29, 178 Mogle, Charles 105 Moliere 64, 1 55 Molkenboer, Antoon 70 Montijn, I . 190 Mont, Pol de 176 Mooy, Henriette 1 5 6 Moransard, W .B . 83 Moreas, Jean 164 Muller, G .G . z8, 3 z Muller, H .C . 3 2 Multatuli 168, 173, 174, 193 Nachtweh, Frederic 31
Nederlandsch Tooneelverbond
Nieuwe Gids, De
78, 95, 146, 166, 173, 174, 179, I8z, 188 Paap, Wouter 161
Palestrina, G .P. 39 Pek, J .E. van der 98 Perk, Henriette 78 Perk, Jacques Fabrice Herman
12,
1 3, 1 4, 34, 46, 47, 78, 134, i6o, 161, 16z, 165, 171, 173, 1 74, 1 75, 1 79, 1 83
Perk, M .A . 174 Peters, C.H . 9o Pierson, Allard 187 Pijper, Willem 49, 59 Pinkhof, Ph . 5 6 zoi
Pisuisse, Jean-Louis Planche, Auguste
52
Plasschaert, Albert 11110,
Plato
Robbers, H .
124 3 5, 1109,
z 1,
1188, 191, 1192
1157
1 43 Roland Holst, Henriette 1167, 1184 ;
118 8
zie ook Schalk, Henriette van der
Portefeuille, De
Roland Holst, R .N .
155 Posthumus Meyes, C .B . 9z, Potgieter
z8
Rochussen, Ch .
Roland Holst, Adr .
77, 78, 8z
Polak, B .
187
Robertson, S .
11011
67
Prick, Harry G.M .
18, 48, 116o,
Romein, J .
Romer, Lucien von
187, 189
Rontgen, Julius 175, 183
Privas, Xavier
83, 84
Rouper, L.
93
1 54
Roves, F.A.
Quack, Hendrik Pieter Godfried
33 64, 189
Rossum, J .P.F . van
Psychiatrische en Neurologische Bladen
8z, 84, 189
46
Roodenburch, G . Rossing, J.H .
54 158
Proost, K .F .
116, 19o
116, 19o
11611, 165, 177, 183, 184, 185, Prins, Arij
24, z8, 35,
99, 1 54, 18 4 Romein-Verschoor, Annie
1911, 192
Roy van Zuydewijn, H .J .F . de
121, 175, 176, 18z
Quarles van Ufford, C .C .G .
Royaards, Willem 157,
19o
119o
70, 71
Royaards-Sandberg, Jacqueline
Quator
184 ; zie ook Sandberg, Jacqueline
164
Raaf, K .H . de
172
Rubinstein, A .
Raffalovich, Marc Andre Rappard, A .G .A . van Ravenstein, W . van Recht voor Allen Redon, 0 . 169 Reeser, Eduard
84
z8
Rutten, J .
167 116z
S .D .B .
178 1166, 176
S .D .A .P .
121, 129
Salis, Rodolphe 118 3, 118 8
Salm, A.
Rehorst-de Westenholz, C.A. Reijnders, Karel
19o
1611
53, 54 91, 11 54
Salm, G .B .
95, 1 54 Salomons, Annie 142, 184
Reinink, A .W.
Samama, Leo
Reisel, J .H .
Samson, H .G .
155 169
Rembrandt
3z, 90 Rentherghem, A .W. van 83, 163 Revisor, De
1116, 170, 187
Revue des deux Mondes Reyding, August
1
z4
57 171
Rijksakademie van Beeldende Kunsten to Amsterdam
zz, z4, z6,
2 7,z 8 , 2 9,30,3 1 ,32,34,35, 1 53, 11 54, 157, i6o, 1165, 168, 170, 1 72, 1177, 178, 179, 180, 185, 1188 Ritter Jr ., P.H. 133, 189
193
2 3, 2 4, 2 5, 35, 1185 Sandberg, Jacqueline 70, 7 1 93, 96, 98, 156 Santen Kolff, J . van 1 75 Sanders, Th . Sardou, V .
63, 68
Savenije, W.
Reyneke van Stuwe, Jeanne
202
43 164
Riimke, H .C .
1188
Schaepman, H .J .A.M .
1 33 Schalk, Henriette van der 184 ; zie ook Roland Holst, Henriette Schikker, Eric
118
Schikker, Ewout 118 Schimmel, H .J .
63, 189
Schoondermark, J . Schopenhauer
163
83, 84
Schroder, F .C .M . 19z Schubert, F. 42, 44 Schumann, R. 42, 43, 46, 177 Schwartze, Therese z8, z9 Scrabe, A.E. 63 Seneca 161 Shakespeare, W . 64 Shelley, P .B . 151, 187 Simioulus
18, 188
Simons-Mees, Josine 65, 69 Sinclair de Rochemont, Albert 33 Singelenberg, P. 15 6 Sint Lucas z8, 3 0 , 3 1 , 3 2. , 34, 35, 67, 139, 16o, 170, 17z, 177, 178, 18o, 185 Sitter, Suzanna de 18 Sloot, M . 191, 192 Smit Kleine, Frits 6o, 164, 183, 192
Snijder, Annelies 193 Sociaal-Democratische Bond
Suchtelen, Nico van ioo Swarth, Stephanie Helene 46, 1 34, 176
Swart, Saar de z4, 170 's-Gravesande, G .H . 148, 163, 168, 183, 184, 187 Taalstudie
15 5
Tak, Pieter Lodewijk
13, 14, 16, 101, 108, 176, 191, 192 Terwen, A .J . 178
Theatre Libre 64 Tholen, W.B . z8, 1 54 Thomas, Mathilde 174 Thoreau, H .D . 100 Thorn Prikker, Johan 184 Thrillers & Detectives
Tijdspiegel, De 16,
121, 1 z9, 162, 166
Socrates 78 Solser, Michel
5 7, 5 8 69, 164 Speenhoff, Koos 52, 53, 169 Spiegel Historiael 189, 193
194
Thys, W . 176 Tideman, P . 43, 191, 192 Tielman, Rob 189 175
Tijn, Th . van 19o Timmerman, Aegidius Willem
140, 14z, 161, 166, 170, 176, 177, 184
Spar en Hulst
Tindal, Henry i zo Tollens, H . 47 Tooneelvereeniging 64
Springer, J .B. 92 Springer, J .L . 9z Springer, Jan 101 Springer, W. 180 Stang, R . z6 Stas, Jan Willem 18 Steakley, James D . 8 5 Steinigeweg, C.A.A . 96 Steinlen, T .A . 54 Stieglitz, A . ,o6, 116 Stolk, A.P . van 183, 185 Strauss, Richard 45, 5 1 Stroman, B . 69, 189 Stuers, C . H . de 154 Stuers, jhr Victor de 9o Stuiveling, Garmt 18, 75, 107,
Tooneel, Het 66, 69, 167 Toorop, Jan zz, z3, 24, z8, 29, 3 1 , 3 2 , 99, 1 54, 16o, 178, 184
129, 166, 167, 175, 183, 184, 187
Stumpff, W.
51, 139
Toulouse-Lautrec, H . 54 Treub, M .W.F . 94 Tricht, H .W . van 158, 164, 183, 184
Trip, H .
68, 189 Tweemaandelijksch Tijdschri ft 99, 101, 161, 165, 178 Twintigste Eeuw, De 161, 178 Ulrichs, Karl Heinrich 75, 76 Uri, S .P . 175 Uyldert, M . 178 Vaderland, Het
11 58
Valk, Maurits Willem van der
13, 111, 1 24, 28, 30, 94, 44, 177, 182
Valk-Gerretsen, L . van der
30 103
Valkenburg, H .
168
Vuyk, W .J .
93
Veen, L .J .
183
Waale, Renee
Veer, H . de
133 170
Waay, Nicolaas van der
Veeze, D .
Veldeke 194 Vereenigde Rotterdamsche Toonelis-
69 Vergeer, Charles i 8 z Verhulst, Johannes Josephus Herman 39, 43, 44, 177, 178 Verkade, Eduard 70, 71 Verlaine, Paul 97, 161, 182, 184 Versluys, W . 1 z, 112. Verster, Floris 157, 170 Vervoorn, A .J . 179 ten
11, 33, 39, 46, 47, 65, 68, 69, 71, 8o, 81, 99, 100, 101, 111, 1 43, 1 45, 146, 147,
Verwey, Albert
148, 161, 162, 164, 165, 170, 171, 173, 178, 179, 183, 184, 185, 187, 191, 192 Vestdijk, S . 178 Veth, Jan Pieter 13, 22, 23, 24, z5, 26, 27, 28, 29, 30, 32, 33, 34, 35, 42, 65, 68, 79, 84, 90, 94, 100, 107, 111, 113, 116, 147, 153, 154, 16o, 171, 176, 178, 179, 18 2- , 184, 185, 191, 192, 193 Viollet-le-Duc, E . 89, 159 Viotta, Henri 44, 46 Visser, Elisabeth 158 Vis, A .C . z8 Vloten, Kitty van 8o, 171, 178 Voerman, J . 22, z8, 31, 154, 170 Volkskrant, de 193 Vondel, J . van de 70, 7z, 18z Voort in de Betouw, H. van der 134 Vosmaer, Carel
24, z6, 9o, 125, 1 33, 1 5 1 , 1 5 2 , 1 73, 1 75, 1 79, 180 Vos, Jan C . de 33, 64 Vries, Liesbeth W. de 193 Vries, R.W .P . de 177, 188 Vrije Socialist, De 161 204
i89 28, 31,
168 Wagner, A . 169 Wagner, Richard
39, 4 1 , 4 2 , 43, 45, 46, 48, 16o, 161, ,8z Wagnervereeniging 41, 44, 45, 4 6 Wal, Mieke van der 18 Walenkamp, H .J .M . 98 Was, H . 76, 77, 78 Weevers, Theodoor 178 Weissman, Adriaan Willem 89, 92, 94, 95, 1o1, 18o Welcker, J .M . 19o Welsing, Dick 18 Wermeskerken-Junius, Mevr . Werumeus Buning, A. Westphal, K.F .O . von Wibaut, F .M .
192
13 3 76
176
18, 35, 116, 170 Wijs, Maria de 52 Wilhelm ii 57 Wilhelmina 182 Willem iii 9o Will, Chris 18, 59, 173, 18z, 1194 Winkel, Jan to 119, 1zo, 123, 127, 1z9, 180, 181 Winkels, Jon 18 Winkels, Peter J .A. 59, 173, 194 Winter, Abraham de 5 6 Withuys, C .G . 13 3 Witkamp, E.S . z8, 168 Witsen, Willem Arnold 13, 22, Wiel, R.J . van der
2 3, 24, 25, z8, 34, 35, 41, 42, 108, 1o9, 110, 142, 144, 1 45,
29, 30, 3 1 , 3 2 , 77, 8o, 97, 107, 111, 113, 116,
149, 1 53, 1 54, 169, 170, 171, 1 7 2 , 1 77, 178, 179, 180, 18z, 185, 190, 192 Witsen-van Vloten, Betsy 100 Woord en Beeld 168 Woude, Johanna van 1 33 Zandstra, F . 16z Zijl, L . 99
Zilcken, Ph . 29, 175, 185 Zocher, J .D . 93 Zola, E . 5 2 , 54, 124, 129, 1 57, 169, 173, 175 Zurcher, J. 173
Zwaaf, Isedore 5 8 Zwart, Piet 115 Zwart, Willem de 15 7 Zweers, Bernard 43, 45, 46, 70, 182
20 5
Inhoud Harry G .M . Prick 7 Bij wijze van voorwoord
9
Peter J .A . Winkels Inleiding Fusien Bijl de Vroe en Chris Will
19 Maar ik ben nog niets,
er kan nog zoveel van me groeien schilderkundige beweging in de jaren tachtig van de negentiende eeuw Leo Samama 37 Over onverschillige dingen en ziels-muziek muziek ten tijde van de Tachtigers Ad Hodinius 49 Een entr'acte cabaret en revue in Amsterdam tussen i88o en i9oo Liesbeth W . de Vries 6i De kunst van bet zeggen theater r88o-i895 : een overgangsperiode Hans Hafkamp 73 Veranderende opvattingen over vriendschap en liefde tussen mannen
87
Annelies Snijder Het gezicht van Amsterdam opleving, strijd en vernieuwing in de architectuur 1188o-igoo
Sybrand Hekking
103 Dat is weer de groote kwestie van voelen en niet voelen en niet voelen bet dilemma van de fotografie tussen i88o en 19oo Atte Jongstra
117 Malaise! de burger in maatschappij en letteren in de jaren tachtig van de negentiende eeuw Atte Jongstra
131 Een andere smaak onder koks en gasten? een boeken top-99 uit 1891 Geerte van de Groep en Peter J .A . Winkels
137 De stille gemeente anekdoten, roddels, brieven en ego-documenten van en rond Tachtig 153 Biografieen 183 Brieven, herinneringen en andere ego-documenten uit de Tachtigerskring in boekvorm 185 Archivalia 186 Instellingen 187 Literatuur 191 Pseudoniemen 193 De medewerkers aan dit boek 195 Register