TECHNISCHE OPLEIDINGEN KNKV
Opleiding tot
Korfbaltrainer 3
Cursistenmap Oktober 2011
Naam docent
Adres:
Postcode:
Telefoon:
Mail:
2
Inhoudsopgave 1.
Inleiding ......................................................................................................................................... 4
2.
Handleidingen ............................................................................................................................... 5 2.1 Handleiding cursisten .................................................................................................................... 5 2.1.1 Het tijdspad ............................................................................................................................ 5 2.1.2 De opdrachten voor de cursisten per PvB ............................................................................. 6 Bijlage 1 - Invulformulier stagebezoek PB en docent ..................................................................... 9 Bijlage 2 - Aftekenkaart opdrachten .............................................................................................. 10 2.2 Handleiding Praktijkbegeleider KT3 ............................................................................................ 11 Bijlage 1: Data waarop PB op bezoek komt bij cursist ................................................................. 18
3.
Proeven van Bekwaamheid ....................................................................................................... 19 3.1 PvB 3.1 – Geven van een korfbaltraining .................................................................................... 19 3.1.1. Inleiding ............................................................................................................................... 19 3.1.2. Opdrachten bij PVB 3.1 ...................................................................................................... 20 3.1.3 De bolletjesformulieren ........................................................................................................ 22 3.1.4. Het geven van een korfbaltraining ..................................................................................... 25 3.1.5. Verantwoording keuze thema’s .......................................................................................... 28 3.1.6. Waarom doen jeugdige korfballers mee of haken ze af? ................................................... 29 3.1.7. De analyse van een ploeg .................................................................................................. 33 Bijlage 1: Kijkwijzer (F/E/D-jeugd) ................................................................................................ 34 Bijlage 2: Kijkwijzer (andere categorieën)..................................................................................... 35 Bijlage 3: Thema’s en aandachtspunten....................................................................................... 36 Bijlage 3: Planningsformulier ........................................................................................................ 37 Bijlage 4: Analyseformulieren ....................................................................................................... 38 Artikel 1: Aanvalsorganisatie ........................................................................................................ 48 Artikel 2: Komen in de steun ......................................................................................................... 52 Artikel 3: 1-1 aanvallen ................................................................................................................. 55 3.2. PvB 3.2 – Coachen van een wedstrijd................................................................................... 58 3.2.1 Inleiding ................................................................................................................................ 58 3.2.2. De opdrachten .................................................................................................................... 58 3.2.3. Het bolletjesformulier .......................................................................................................... 59 3.2.4. Coachen ............................................................................................................................. 61 3.2.5. Het ‘waarom’ van gesprekken ............................................................................................ 61 3.2.6. Persoonlijk Ontwikkelings Plan ........................................................................................... 65 3.3. PvB 3.3 Organiseren van activiteiten .................................................................................... 68 3.3.1. Inleiding ............................................................................................................................... 68 3.3.2. De opdracht ........................................................................................................................ 68 3.3.3. Het bolletjesformulier .......................................................................................................... 69 3.4. PvB 3.4 Het aansturen van een trainer ................................................................................ 70 3.4.1. Inleiding ............................................................................................................................... 70 3.4.2. Het plan van aanpak ........................................................................................................... 70 3.4.3. Het bolletjesformulier .......................................................................................................... 74
4.
Overige opdrachten .................................................................................................................... 75 Artikel 1: Fair Play ......................................................................................................................... 76 Artikel 2: Rode kaart of Carte blanche .......................................................................................... 87 Artikel 3: Ongewenst gedrag te vaak ontkend ............................................................................ 100 Artikel 4: Sportgezondheidszorg in de praktijk ........................................................................... 101
5.
5. REGLEMENTEN RONDOM HET EXAMEN .......................................................................... 113 5.1. Toetsplan van de kwalificatie Korfbaltrainer 3 .......................................................................... 113 5.2. Reglementen rondom PvB 3.1. ............................................................................................... 115 5.3. Reglementen rondom PvB 3.2. ................................................................................................ 122 5.4. Reglementen rondom PVB 3.3. ............................................................................................... 130 5.5. Reglementen rondom PVB 3.4. ................................................................................................ 134
3
1. Inleiding Tot op heden is er altijd een onderscheid gemaakt in opleidingen voor trainers van jeugdploegen en trainers van A-jeugd / senioren. In de nieuwe opzet verdwijnt het verschil. En terecht ……. want de stappen die een trainer moet zetten om tot een concrete training te komen zijn voor allen gelijk. Dat de korfbalinhoud van een pupillentraining anders is dan die van een seniorentraining mag een ‘open deur’ genoemd worden. De korfbalmethodiek en het training geven aan de hand van een planmatige aanpak is de kern van de opleiding korfbaltrainer 3. De kennis van alle aspecten hiervan (kennis van korfbal, kennis van training geven en coachen, kennis van korfballers) doet de cursist op tijdens de centrale bijeenkomsten en door uitvoering van daarop gerichte opdrachten. De cursist kan de verworven kennis toepassen bij zijn eigen ploeg, omdat de cursist verplicht is een ploeg te trainen. Een ander onderdeel van de opleiding is het begeleiden van een ploeg. Het gaat om coachen tijdens een wedstrijd, maar aan bod komt ook hoe de coach een gesprek kan voeren met een speler. Een volgend onderdeel van de opleiding is dat de cursist een “activiteit” moet organiseren in de club. Ten slotte moet de cursist zich bekwamen in het begeleiden van trainers. Het gaat dan om de begeleiding op het didactische vlak. Didactiek is de kern van de opleiding korfbaltrainer 2. Er worden twee vliegen in één klap geslagen: 1. Opleiding tot Praktijk Begeleider voor korfbaltrainer 2. 2. Een herhaling op het gebied van de didactiek. Daardoor wordt vorm gegeven aan een verdere bewustwording van dit aspect van het training geven. Omdat de praktijk zich vooral afspeelt in de eigen situatie, moet de cursist zelf zorgen voor een praktijkbegeleider (PB). De PB ondersteunt de cursist waar nodig en gewenst. Hij speelt een duidelijk omschreven rol. Middels de opdrachten is duidelijk wat het werk van de PB is. De docent is het centrale aanspreekpunt. Hij/zij verzorgt de centrale bijeenkomsten, gaat op stagebezoek en is contactpersoon voor de PB. De docent is niet alleen degene die kennis overdraagt, hij is ook degene die het proces van de opleiding begeleidt. Uiteindelijk moeten alle werkzaamheden uitmonden in een portfolio van de cursist (de uitgewerkte opdrachten) dat laat zien dat de cursist in staat is om als korfbaltrainer te fungeren. Verder moet de cursist op een examen laten zien dat hij een training kan geven, kan coachen en dat verantwoorden in een nabespreking. Het KNKV wenst de cursist, praktijkbegeleider en docent veel succes.
4
2. Handleidingen 2.1 Handleiding cursisten Van de cursist worden een aantal activiteiten verwacht gedurende de cursus. In de handleiding wordt beschreven wat de cursist zoal moet doen op de verschillende momenten. Allereerst wordt er aangegeven welke activiteiten van de cursist worden verwacht in de loop van de cursus. Daarna worden de opdrachten benoemd die de cursist dient uit te voeren per Proeve van Bekwaamheid (PvB). Bij elke PvB horen zogenaamde ‘bolletjesformulieren’. Hierop kan de cursist precies zien aan welke eisen de cursist moet voldoen. De cursist kan hierop ook zien, na invulling van het formulier, waaraan hij moet werken. De formulieren komen terug in de hoofdstukken behorende bij de PvB’s. Er zijn ook opdrachten die uitgewerkt moeten worden. Tot slot een tweetal bijlagen die het mogelijk maken voor zowel cursist, Praktijk Begeleider (PB) als docent om de voortgang goed te organiseren.
2.1.1 Het tijdspad A. Voorafgaand aan de eerste bijeenkomst. 1. De cursist moet een ploeg trainen. De ploeg komt uit in de wedstrijd- of breedtekorfbalcompetitie. 2. De cursist moet de ploeg begeleiden tijdens de wedstrijden. 3. De cursist zoekt een PraktijkBegeleider (PB). Bij de start van de opleiding KT 3 kent het KNKV nog geen PB’s. Om in aanmerking te komen als PB geeft het KNKV een richtlijn. De PB heeft bij voorkeur de opleiding oefenmeester afgerond, heeft een pedagogische/didactische achtergrond, heeft veel ervaring op het gebied van het geven van korfbaltraining. Bovenal heeft de PB een goede kennis van de korfbalinhouden en korfbalmethodieken in de meest brede zin. Bedoeld wordt zowel inzicht en ervaring met methodieken op thema, als methodieken passende bij niveau, leeftijd en ambitie van een ploeg. a. Het is belangrijk dat de cursist vertrouwen heeft in de PB, tenslotte is de PB de persoon die adviseert, ondersteunt, corrigeert tijdens de praktijk van het trainen en coachen. b. Het is mogelijk om te werken met twee PB’s. Eén voor de training geven en één voor de coaching. 4. De cursist geeft de bijlage “Handleiding PraktijkBegeleider” uit de map aan de PB. 5. De cursist maakt met de PB een planning voor bezoek aan de trainingen en wedstrijden, zodanig dat de PB meteen na de eerste centrale bijeenkomst (van de cursist) aanwezig kan zijn om een aanvang te maken. Dit is van belang i.v.m. een vlotte start van de uitvoering van de opdrachten voor de cursist. (Zie bijlage 1 data training/wedstrijd bezoek van PB en docent) B. Tijdens de bijeenkomsten 1-4 1. Aanwezig zijn in sportkleding. Dit geldt voor alle bijeenkomsten, tenzij anders aangegeven door de docent. 2. Invullen data “aftekenkaart opdrachten” (zie bijlage 2). 3. Invullen gegevens docent in cursusmap. 4. Meteen na de eerste bijeenkomst een mail sturen naar de docent met CC naar PB. Dit zorgt ervoor dat iedereen de meest recente mail-adressen heeft. 5. Met medecursisten afspraak maken over praktijkbezoek door de docent. C. Meteen na les 1 1. De cursist vult het bolletjesformulier PVB 3.1. – het geven van training – portfolio - in. Ook de PB doet dit nadat hij de cursist minimaal 2 keer aan het werk heeft gezien. Stuur de beide formulieren (bij voorkeur digitaal) in naar de docent. In hoofdstuk 4 staat beschreven hoe te handelen. D. In periode van de lessen 2 en 3, definitief vóór les 4 e 1. Na de 4 bijeenkomst komt de docent op stage-bezoek. Om praktische redenen is het verplicht de avond zo te organiseren dat er minimaal 2 en maximaal 4 cursisten lesgeven op één avond, gedurende twee opeenvolgende trainingen. Daarna is er een nabespreking. Ook de PB’s zijn hierbij aanwezig. Het is aan de cursisten dit te organiseren en een datum hierover te plannen in overleg met de docent. De cursisten zijn verantwoordelijk voor de afspraken onderling, met docent en PB’s. Zij regelen tevens de oefengroepen. 2. Aanwezigheid in sportkleding.
5
E. Tijdens bijeenkomst 4 1. Regelen oefengroepen voor de bijeenkomsten 5, 6 en 7, dan wel fungeren de cursisten zelf als oefengroep. 2. Sportkleding niet nodig. Na les 4 zitten er vier tot acht weken tot de volgende centrale bijeenkomsten. F. Voor bijeenkomst 5, 6 en 7 1. Aanwezigheid in sportkleding e 2. Tijdens de periode van les 5 – 7 wordt wederom een schema gemaakt voor het 2 stage-bezoek van de docent. Dezelfde procedure zoals bij D1 is beschreven. Vier tot acht weken na les 7 worden nog twee bijeenkomsten georganiseerd.. G. Voor bijeenkomst 8 1. Aanwezigheid in sportkleding 2. Inleveren portfolio. H. Voor bijeenkomst 9 1. Er wordt nagegaan of alle opdrachten naar voldoening zijn uitgevoerd. 2. Evaluatie van de cursus. 3. De opdrachten voor de examenles worden uitgedeeld. Tussen les 9 en het examen zit minimaal 1 week. T.a.v. de portfolio: de cursist is verantwoordelijk voor de vormgeving en inhoud van de portfolio. Op het examen heeft hij de portfolio bij zich. Het is ter inzage van de examinatoren. Het is verstandig om tijdens de cursus, bij voorkeur op een stagemoment, de portfolio aan de docent te laten zien. Het portfolio blijft in het bezit van het KNKV, derhalve is het belangrijk dat de cursist ook zelf een exemplaar heeft. De portfolio bevat alle uitgewerkte opdrachten.
2.1.2 De opdrachten voor de cursisten per PvB De ingeleverde opdrachten worden door de docent (indien nodig) van commentaar voorzien. De docent geeft zo nodig aan waar opdrachten verbeterd moeten worden. De opdrachten maken delen uit van de portfolio. De uitwerking van een aantal opdrachten liggen mede aan de basis van de invulling van de centrale bijeenkomsten. Opdrachten PvB 3.1. Geven van training 1. A: De cursist vult het bolletjesformulier – PVB 3.1. – het geven van training in. Ook de PB vult een dergelijk formulier in nadat hij de cursist minimaal twee keer aan het werk heeft gezien. Er wordt een kort verslag gemaakt van de bevindingen van PB/cursist n.a.v. een vergelijking van de ingevulde bolletjesformulieren. De cursist krijgt feedback hierop tijdens de centrale bijeenkomsten. Naar aanleiding van de feedback kan de cursist werken aan de verbetering van de geconstateerde ‘knelpunten’. Opsturen vóór les 3 (liefst digitaal) B: Het invullen van het bolletjesformulier uit 1A (door zowel cursist als PB) wordt herhaald aan het einde van de opleiding. In een kort verslag worden de verbeterpunten benoemd. Het verslag wordt opgenomen in het portfolio. 2. De cursist geeft aan welke thema’s de komende maanden aan bod komen voor de eigen ploeg + de aandachtspunten die daarbij horen. Het aantal thema’s is 6. Literatuur: Korfbal, samen scoren H 1.3 en H 2 Hulpmiddel: Kijkwijzer Thema’s + aandachtspunten i. Analyseformulieren Het proces om te komen tot een training wordt behandeld in de eerste bijeenkomst. Opsturen vóór les 3. 3. De cursist verantwoordt de keuzes voor de thema’s en betrekt daarbij niveau, leeftijd, motivatie, ambitie, aantal jaar korfbalervaring van de groep.
6
Literatuur:
Korfbal, samen scoren H 1.2 en 1.3 i. Korfbal in Zicht, H3 p.165-218 ii. Artikel: Waarom doen jeugdige korfballers mee of haken ze af. Opsturen vóór les 3. 4. De cursist werkt elk thema uit in een planning voor een langere periode Literatuur: Korfbal, samen scoren H 1.3 en H 2 i. KIC-rom (op site KNKV) Hulpmiddel: Planningsformulier per thema De werkwijze komt aan de orde in een van de eerste bijeenkomsten, maar is vooral ‘eigen werk’ uit ondersteunende literatuur. 5. A: Eén week na bijeenkomst 4 eerst twee uitgewerkte thema’s opsturen. De cursist ontvangt feedback van de docent. B: Eén week na de feedback van de docent op de eerste twee thema’s, aanpassen eerste twee thema’s + uitwerking van de vier overige thema’s. 6. De cursist geeft aan wanneer en hoe hij de planning voor langere termijn evalueert. Opsturen vóór les 5. Opdrachten PvB 3.2. Coachen van wedstrijden 1. A: De cursist vult het ‘bolletjesformulier’ Coaching in. De PB vult dit ook in nadat hij de cursist aan het werk heeft gezien. Er wordt een kort verslag gemaakt van de bevindingen van PB/cursist n.a.v. een vergelijking van de ingevulde bolletjesformulieren. Stuur de formulieren (liefst digitaal) op naar de docent vóór les 3. De cursist krijgt feedback hierop tijdens de centrale bijeenkomsten. Naar aanleiding van de feedback kan de cursist werken aan de verbetering van de geconstateerde ‘knelpunten’. B: Het invullen van het bolletjesformulier uit 6A (door zowel cursist als PB) wordt herhaald aan het einde van de opleiding. In een kort verslag worden de verbeterpunten benoemd. Het verslag wordt opgenomen in het portfolio. 2. Voorafgaand aan een wedstrijd: de cursist schrijft op wat je aan de ploeg gaat vertellen in de voorbespreking. Schrijf ook op wat je niet vertelt, maar waar je wel op gaat letten tijdens de wedstrijd en daar eventueel aanwijzingen bij geeft. Vraag een collega-cursist jou te observeren en zo veel mogelijk letterlijk te noteren wat je zegt voor en tijdens de wedstrijd en in de rust. Vergelijk het resultaat van de observaties met wat gezegd is in voorbespreking en wat jij je hebt voorgenomen. Maak een verslag hiervan (500 – 1000 woorden). Inleveren vóór les 5. Literatuur:
Korfbal samen scoren H 1.4
3. Voer een gesprek met een speler. Een collega-cursist is de observator. Het gesprek gaat over de ontwikkeling van de speler. Dit gesprek mag pas gevoerd worden na bijeenkomst 4. Zowel de cursist als observator maakt een verslag van het gesprek (500 – 1000 woorden). Lever het in vóór les 5. Opdrachten PvB 3.3 Organiseren van activiteiten 1. Opdracht: Organiseer een activiteit in de club. Het mag een onderdeel zijn van een groter geheel. Denk bijv. aan een spellenochtend, waarbij jij één spel moet organiseren. Het spel moet echter wel zo groot zijn dat je het samen met anderen moet doen en dat jij de leiding hebt van de organisatie en uitvoering. Het is toegestaan om een verslag te maken van een activiteit die ongeveer een half jaar voor aanvang van de cursus uitgevoerd is.
7
Maak een verslag van alles wat je hebt gedaan. Gebruik hierbij het protocol van de PvB. Als leidraad van het verslag. In het verslag moet blijken dat er gewerkt is volgens een draaiboek’ en dat de organisatie een bepaalde structuur heeft. Verslag ( 500 – 1000 woorden) inleveren 4 weken vóór les 9. Opdrachten PvB 3.4. Begeleiden van kader 1. Zie onderdeel zelf. Een continu proces. Inleveren 1e verslag vóór les 7, het eindverslag 3 weken vóór les 9 Overige opdrachten: 1. Fair Play is een op dit moment een belangrijk thema in de sport en de politiek. Lees hierover het artikel in de cursistenmap. Doe een activiteit met de ploeg die te maken heeft met Fair Play. Maak hier een verslag van (tussen de 500 en 1000 woorden). Inleveren 4 weken voor les 9. Sexuele intimidatie komt in alle sporttakken voor. Ook in het korfbal komen situaties voor waarbij de trainer/coach zich, bewust of onbewust, op de grens bevindt van wat aanvaardbaar is (bekeken vanuit de ogen van de sporter). Waar ben je zelf als trainer/coach attent op in je verhouding tot de sporter? 2. Lees hiervoor eerst het artikel in de cursistenmap en maak vervolgens een verslag van 5001000 woorden over hoe jij in de praktijk omgaat met dit onderdeel van het trainerschap. Inleveren 4 weken voor einde cursus. Om korfbal te kunnen spelen moet je kunnen scoren, samenspelen, etc. Ook conditie en het voorkomen van blessures speelt een rol. Lees het betreffende artikel in de cursistenmap. Welke plek neemt het onderdeel conditie in voor jouw ploeg? Wat doe je aan blessurepreventie voor jouw ploeg? 3. Maak een verslag hierover (500 – 1000 woorden) met daarbij de argumenten waarom jij het zo invult. Als je andere bronnen gebruikt dan die van de cursus, vermeld dan de bron (naam artikel, schrijver) Inleveren in de periode van de lessen 5 tot 7. Spelregelkennis is noodzaak voor de kennis van een trainer/coach. 4. Fluit een (jeugd)-wedstrijd. Laat je ‘beoordelen’ door een ervaren scheidsrechter. In het verslag wordt je ‘beoordeeld’ op: spelregelkennis; omgaan met de spelregels in relatie tot de doelgroep; omgang met de spelers; de houding die je als scheidsrechter inneemt. Om de benodigde kennis van spelregels op te doen ga naar: http://www.knkv.nl/knkv-corporate/spelregels/ Inleveren uiterlijk vóór les 8. (Noot: is de cursist in het bezit van een scheidsrechtersdiploma, dan is er een vrijstelling. Een kopie van het diploma komt in het portfolio)
8
Bijlage 1 - Invulformulier stagebezoek PB en docent
Data bezoek PB - training 1. 2. 3. 4. 5. Data bezoek PB – wedstrijd 1. 2.
Data stage-bezoek docent 1. 2.
9
Bijlage 2 - Aftekenkaart opdrachten Cursist: ……………………………………….. Opdracht + nummer Inleveren 1A. Bolletjes formulier Geven van training
Vóór les 3
2. Thema’s + aandachtspunten
Vóór les 3
3. Verantwoording keuze thema’s
Vóór les 3
6A. Bolletjes formulier ‘coaching’
Vóór les 3
4A. Uitwerking twee thema’s in oefenstof voor langere periode 4B. Uitwerking vier overige thema’s in oefenstof 5. Evaluatie planning thema’s + uitwerkingen
Eén week na les 4
7.Verslag coaching in de praktijk
Vóór les 5
8.Verslag gesprek met speler
Vóór les 5
13.Verslag ‘conditie / blessures’
Tussen les 5 en 7
10A.Verslag begeleiden van trainer
Vóór les 7 1 verslag, slotverslag 3 weken voor les 9 Vóór les 8
14.Verslag spelregelopdracht
Eén week na feedback van 4A Vóór les 5
e
1B. Bolletjes formulier Geven van training 6B. Bolletjes formulier ‘coaching’ Inleveren portfolio
Opnemen in portfolio
9.Verslag organisatie activiteit in club
Vier weken voor les 9
11.Verslag Fair Play
Vier weken vóór les 9
12.Verslag ‘sexuele intimidatie’
Vier weken vóór les 9
10B.Verslag begeleiden van trainer
Slotverslag 3 weken vóór les 9
10
Opnemen in portfolio Les 8
Datum
Verwerking opmerkingen
Akkoord
2.2 Handleiding Praktijkbegeleider KT3 Op het moment van de start van de opleiding KorfbalTrainer 3 (KT 3) kent het KNKV nog geen gediplomeerde Praktijk Begeleider (PB). Ervaringen uit pilots KT 2 en andere opleidingen (bijv. CIOSmodule korfbal waar ook een PB ingeschakeld werd) heeft geleerd dat het geen belemmering is om de opleiding te kunnen introduceren. Bij korfbalclubs zijn (in het algemeen) voldoende PB’s. In KT 3 is de kern de korfbalinhoudelijke invulling van de training en de wijze van begeleiden van wedstrijden. Een PB heeft dus bij voorkeur een ruime kennis van de korfbalinhouden en een ruime kennis van de korfbalmethodieken. De PB heeft ervaring met de toepasbaarheid van de methodieken bij de verschillende leeftijden, niveaus en ambities van een ploeg. Een ander onderdeel van de cursus is dat de cursist een trainer moet begeleiden m.b.t. de didactiek van het lesgeven. Ook hierin kan de PB een rol spelen. Het is mogelijk dat bovengenoemde twee rollen door twee personen ingevuld worden, dus ieder met één onderdeel van de begeleiding. Voor een cursist is het noodzakelijk dat hij/zij een PB zoekt in eigen kring en dat hij/zij vooral vertrouwen heeft in de PB. De PB speelt een belangrijke rol in de begeleiding en ondersteunt daar waar de cursist vragen heeft. Wat wordt er van de PB verwacht. Het gaat om het bezoeken van trainingen en wedstrijden, het invullen van ‘bolletjesformulieren’ en het bespreken ervan. Daarnaast zet de PB zijn kennis en ervaring in bij het ‘leertraject’ van de cursist. Dat wil zeggen dat hij ondersteuning kan geven bij het uitvoeren van de opdrachten. Wat is de tijdsinspanning voor de PB Voor Proeve van Bekwaamheid 3.1. – geven van training - wordt van de PB verwacht dat hij 3 tot 4 keer een (deel van de) training van de cursist bezoekt. Na afloop van het eerste bezoek vult hij een bolletjesformulier in (de cursist doet dat ook) en vergelijkt dat met de cursist volgens de stappen. Vlak voor het einde van de cursus wordt de procedure herhaald. Voor PVB 3.2 – coachen van wedstrijden- bezoekt de PB tweemaal een wedstrijd en heeft een nabespreking n.a.v. het invullen van het bolletjesformulier. Voor PVB 3.3 – organiseren van een activiteit – is geen ondersteuning noodzakelijk. Dit onderdeel kan de cursist zelfstandig uitvoeren. Voor PVB 3.4 – aansturen van trainers – mag de PB (maar moet niet) ondersteuning verlenen. Alle formulieren die ingevuld worden en uitwerkingen van opdrachten vormen een onderdeel van de portfolio van de cursist. Tot slot: de cursist is er zelf verantwoordelijk voor dat alles geregeld wordt. Het maken van afspraken: Gedurende de cursus komt de docent van de cursus 2 keer op bezoek. Om het stagebezoek zo goed mogelijk te laten verlopen maken de cursisten een aantal afspraken onderling, met de PB’s en de docent. - De cursisten vormen zelf ‘groepen’ van minimaal 2, maximaal 4 personen. - Na overleg met de docent (en hun eigen PB’s) plannen ze een datum voor het stage bezoek. Het is meer dan wenselijk dat de PB’s aanwezig zijn. - De cursisten regelen twee oefengroepen (de eigen ploeg) die direct na elkaar komen. - Een groep van 4 cursisten geeft training (er zijn twee opeenvolgende oefengroepen beschikbaar, dus ook twee uur). Er wordt lesgegeven – dit kan 1 trainer zijn met de andere cursisten als observanten, maar er kunnen ook twee of meer cursisten tegelijk les geven. Dat is afhankelijk van wat nodig is om te oefenen. Daarbij geldt: de docent kan inbreken in de training en zelf een voorbeeld geven; de docent kan inbreken en vragen om aanpassingen; de medecursisten kunnen inbreken via de docent; medecursisten proberen alternatieven aan te geven; nabespreking met trainers en PB’s.
11
De bolletjesformulieren: Zoals eerder aangegeven is de PB vooral betrokken bij de begeleiding in de praktijk. De cursisten dienen uiteindelijk te voldoen aan de eisen die per PVB gesteld wordt. Om het in de praktijk werkbaar te maken voor iedereen zijn de gestelde vaardigheden overgezet naar een zogenaamd bolletjesformulier. Hieronder wordt eerst de algemene werkwijze besproken, vervolgens worden de bolletjesformulieren per PVB gegeven. De ingevulde formulieren vormen een onderdeel van de portfolio. Alle bolletjesformulieren zijn opgenomen, ondanks dat de PB niet bij alle onderdelen betrokken hoeft te zijn. Wat betreft PVB 3.1. – geven van training – zijn er twee formulieren. Eén voor het gebruik in de portfolio, de ander is een vertaling van het PVB-formulier van het praktijkexamen. Dat is toegevoegd zodat de cursist kan zien aan welke eisen hij moet voldoen tijdens het praktijkexamen. Algemene werkwijze bij het invullen van de bolletjesformulieren + het vervolg: Cursist: eerst zelf invullen bolletjesformulier (zie ook opdrachten); bespreken van formulier met PB (die zelfstandig ook een formulier invult); opstellen van aandachtspunten waaraan gewerkt wordt + hoe dat uitgevoerd wordt; toesturen naar docent van formulieren (zowel van cursist als van PB); de procedure wordt, naar het eind van de cursus toe, herhaald. PB:
eerst zelf invullen bolletjesformulier (na minimaal 1 x keer bezoek training); vergelijken formulieren cursist met eigen formulier; verschillen benoemen als resultaat van het invullen; geven feedback op gewenste hulp en/of genoemde punten uit de bolletjesformulieren.
Docent: de docent gebruikt de informatie uit de formulieren om inhoud te geven aan de bijeenkomsten; de docent geeft feedback op hoe de aandachtspunten uitgevoerd worden.
12
PVB 3.1. Geven van trainingen - portfolio Trainer: ………………………………
Ingevuld door: ….…………………………
Vereniging: ………………………….
Ploeg: ……………………………….
Onderdeel Stimuleren sportieve ontwikkeling Houdt rekening met persoonlijke verwachtingen en motieven van de sporters Geven van trainingen Stelt het jaarplan op Bouwt de jaarplanning (chrono)logisch op Formuleert doelstellingen concreet Beschrijft evaluatiemethoden en –momenten Heeft de jaarplanning afgestemd op niveau van de sporters Werkt passend binnen het jaarplan trainingen uit Analyseert beginsituatie gericht op sporters, omgeving en zijn eigen kwaliteiten als trainer
0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
Burgerschapscompetentie Gaat correct om met alle betrokkenen Bewaakt waarden en stelt normen Houdt zich aan beroepscode Staat model voor correct gedrag op en rond de sportlocatie
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
Leercompetentie Reflecteert op het eigen handelen Vraagt feedback Verwoordt eigen leerbehoeften
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Handtekening cursist
13
Handtekening PB
PVB 3.1. Geven van trainingen – praktijkbeoordeling examen Trainer: ………………………………
Ingevuld door: ….…………………………
Vereniging: ………………………….
Ploeg: ……………………………….
Onderdeel Stimuleren sportieve ontwikkeling Motiveert, stimuleert en enthousiasmeert sporters Informeert en betrekt spelers bij verloop van de training Past de omgangsvormen en taalgebruik aan bij de belevingswereld van de sporters. Treedt op als een sporter zich onsportief gedraagt Besteedt aandacht aan het voorkomen van blessures bij de sporters. Besteedt aandacht aan het tegengaan van gevaarlijke sportacties Treedt op bij onveilige sportsituaties Adviseert sporters over materiaal (keuze en gebruik)
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
Burgerschapscompetentie Gaat correct om met alle betrokkenen Bewaakt waarden en stelt normen Houdt zich aan beroepscode Staat model voor correct gedrag op en rond de sportlocatie
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
Leercompetentie Reflecteert op het eigen handelen Vraagt feedback Verwoordt eigen leerbehoeften
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Geven van trainingen Baseert de trainingsvoorbereiding op het jaarplan Verwerkt trainings- en wedstrijdevaluaties in de training Formuleert de trainingsdoelen concreet Kiest organisatievormen die bijdragen aan het realiseren van het trainingsdoel Stemt de trainingsinhoud af op de mogelijkheden van de sporters Kiest voor een verantwoorde trainingsopbouw Stemt de trainingsinhoud af op de omstandigheden Doet oefeningen op correcte wijze voor of maakt gebruik van goed voorbeeld. Geeft feedback en aanwijzingen aan sporter op basis van analyse van de uitvoering Leert en verbetert techniek van sporters Grijpt in indien het materiaal niet meer in orde is Maakt zichzelf verstaanbaar Organiseert de training efficiënt Houdt de aandacht van de sporters vast Evalueert proces en resultaat van de training Legt uit en past relevante (spel)regels toe Zorgt dat sporters zich aan de (spel)regels houden
14
PVB 3.2. Coachen van wedstrijden – portfolio + examen (zelfde formulier) Trainer: ………………………………
Ingevuld door: ….…………………………
Vereniging: ………………………….
Ploeg: ……………………………….
Onderdeel Stimuleren sportieve ontwikkeling Houdt rekening met persoonlijke verwachtingen en motieven van de sporters Motiveert, stimuleert en enthousiasmeert sporters Informeert en betrekt spelers bij de wedstrijd Past de omgangsvormen en taalgebruik aan bij de belevingswereld van de sporters. Treedt op als een sporter zich onsportief gedraagt Besteedt aandacht aan het voorkomen van blessures bij de sporters. Treedt op bij onveilige sportsituaties Adviseert sporters over materiaal (keuze en gebruik)
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0
Burgerschapscompetentie Gaat correct om met alle betrokkenen Bewaakt waarden en stelt normen Houdt zich aan beroepscode Staat model voor correct gedrag op en rond de sportlocatie
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
Leercompetentie Reflecteert op het eigen handelen Vraagt feedback Verwoordt eigen leerbehoeften
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Coachen van wedstrijden Ziet er op toe dat de sporters zich voorbereiden op de wedstrijd Houdt een bespreking voor de wedstrijd Maakt een wedstrijdplan Analyseert tijdens de wedstrijd en neemt op basis hiervan adequate maatregelen Gaat flexibel om met organisatorische veranderingen rond de wedstrijd Handelt wedstrijdformaliteiten af Houdt zich aan de regels die gelden tijdens de wedstrijd Zorgt dat sporters zich aan regels en reglementen houden Geeft aan de sporters na de wedstrijd aan wat goed ging en wat beter kan Behartigt belangen van sporters en vereniging
Handtekening cursist
15
Handtekening PB
PVB 3.3. Organiseren van activiteiten - portfolio Trainer: ………………………………
Ingevuld door: ….…………………………
Vereniging: ………………………….
Ploeg: ……………………………….
Onderdeel Stimuleren sportieve ontwikkeling Stemt de activiteit af op de belevingswereld van de sporters Treedt op bij onveilige situaties
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Organiseren van activiteiten Maakt bij de organisatie gebruik van een draaiboek Draagt verantwoordelijkheid en neemt beslissingen Werkt samen met anderen Houdt rekening met beschikbare middelen en materialen Zorgt dat iedereen weet wat er van hen wordt verwacht Handelt activiteit af Rapporteert over de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van de activiteit
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
Burgerschapscompetentie Gaat correct om met alle betrokkenen Bewaakt waarden en stelt normen Houdt zich aan beroepscode Staat model voor correct gedrag op en rond de sportlocatie
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
Leercompetentie Reflecteert op het eigen handelen Vraagt feedback Verwoordt eigen leerbehoeften
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Handtekening cursist
16
PVB 3.4. Aansturen van trainers - portfolio Trainer: ………………………………
Ingevuld door: ….…………………………
Vereniging: ………………………….
Ploeg: ……………………………….
Onderdeel Aansturen van trainers Informeert trainer over de inhoud van de training Geeft trainer opdrachten die bij hun taak passen Bespreekt met de trainer wat er goed ging en wat de verbeterpunten zijn Motiveert de trainer Analyseert het handelen van de trainer en neemt op basis hiervan adequate maatregelen Ziet toe op de trainer bij het begeleiden van sporters
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0
Burgerschapscompetentie Gaat correct om met alle betrokkenen Bewaakt waarden en stelt normen Houdt zich aan beroepscode Staat model voor correct gedrag op en rond de sportlocatie
0 0 0 0
Leercompetentie Reflecteert op het eigen handelen Vraagt feedback Verwoordt eigen leerbehoeften
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Handtekening cursist
17
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
Bijlage 1: Data waarop PB op bezoek komt bij cursist
Data bezoek PB - training 1. 2. 3. 4. 5. Data bezoek PB – wedstrijd 1. 2.
Data waarop docent op stagebezoek komt:
1.
2.
18
3. Proeven van Bekwaamheid 3.1 PvB 3.1 – Geven van een korfbaltraining 3.1.1. Inleiding Bij de Proeve van Bekwaamheid 3.1 – het geven van een training (verder PvB 3.1 te noemen) moet blijken dat de cursist in staat is een planning over langere termijn te maken. De cursist is in staat de planning om te zetten in een reeks van trainingen. In een portfolio kan de cursist laten zien hoe een en ander is uitgewerkt (portfoliobeoordeling). Afsluitend is er een examen waarbij dit onderdeel wordt getoetst op één training + een reflectie-interview (praktijkbeoordeling). Om de benodigde vaardigheden op te doen wordt aandacht besteed aan het proces van analyse van een ploeg tot concrete oefenstof. Uit de analyse komt een keuze voort om met een aantal thema’s aan de slag te gaan. Elk thema (met de daarbij horende aandachtspunten) wordt uitgewerkt in een reeks van oefeningen. Opbouw van de oefenstof is een belangrijk onderdeel. Ook de samenstelling van de trainingen komt aan de orde. De keuze van de thema’s moet verantwoord worden. Leeftijd, motivatie, etc. van de groep die de cursist traint zijn daarbij leidend. Om de analyses goed uit te kunnen voeren, wordt in het eerste deel van de opleiding veel aandacht besteed aan korfbalkennis en het proces van analyse naar concrete oefenstof. Tot slot moet de cursist in staat zijn te evalueren. Naast de centrale bijeenkomsten wordt er m.b.t. bovenstaande gewerkt in de eigen praktijksituatie. Vijf opdrachten geven richting om te werken aan de benodigde kennis en vaardigheden. De cursist wordt ondersteund door de docent en de praktijkbegeleider (verder PB te noemen).
19
3.1.2. Opdrachten bij PVB 3.1 1. A: De cursist vult het bolletjesformulier – PVB 3.1. – het geven van training in. Ook de PB vult een dergelijk formulier in nadat hij de cursist minimaal twee keer aan het werk heeft gezien. Er wordt een kort verslag gemaakt van de bevindingen van PB/cursist n.a.v. een vergelijking van de ingevulde bolletjesformulieren. De cursist krijgt feedback hierop tijdens de centrale bijeenkomsten. Naar aanleiding van de feedback kan de cursist werken aan de verbetering van de geconstateerde ‘knelpunten’. Opsturen vóór les 3 (liefst digitaal) B: Het invullen van het bolletjesformulier uit 1A (door zowel cursist als PB) wordt herhaald aan het einde van de opleiding. In een kort verslag worden de verbeterpunten benoemd. Het verslag wordt opgenomen in het portfolio. 2. De cursist geeft aan welke thema’s de komende maanden aan bod komen voor de eigen ploeg + de aandachtspunten die daarbij horen. Het aantal thema’s is 6. Literatuur: Korfbal, samen scoren H 1.3 en H 2 Hulpmiddel: Kijkwijzer Thema’s + aandachtspunten Analyseformulieren Het proces om te komen tot een training wordt behandeld in de eerste bijeenkomst. Opsturen vóór les 3. 3. De cursist verantwoordt de keuzes voor de thema’s en betrekt daarbij niveau, leeftijd, motivatie, ambitie, aantal jaar korfbalervaring van de groep. Literatuur: Korfbal, samen scoren H 1.2 en 1.3 Korfbal in Zicht, H3 p.165-218 Artikel: Waarom doen jeugdige korfballers mee of haken ze af. Opsturen vóór les 3. 4. De cursist werkt elk thema uit in een planning voor een langere periode Literatuur: Korfbal, samen scoren H 1.3 en H 2 KIC-rom (op site KNKV) Hulpmiddel: Planningsformulier per thema De werkwijze komt aan de orde in een van de eerste bijeenkomsten, maar is vooral ‘eigen werk’ uit ondersteunende literatuur. 5. A: Eén week na bijeenkomst 4 eerst twee uitgewerkte thema’s opsturen. De cursist ontvangt feedback van de docent. B: Eén week na de feedback van de docent op de eerste twee thema’s, aanpassen eerste twee thema’s + uitwerking van de vier overige thema’s. De cursist geeft aan wanneer en hoe hij de planning voor langere termijn evalueert. Opsturen vóór les 5. Te bestuderen ter ondersteuning van de opdrachten: - Korfbal, samen scoren H 1.1 p.15-16 H 1.2 H 1.3 en H 2 H 3 t/m 10 - Korfbal in Zicht
20
p.78 H 2.4 en 2.5 H3 p.165-218
- Korfbal Informatie CD-rom - Artikel: Waarom doen jeugdige korfballers mee of haken ze af. Voor het praktijkexamen: De cursist geeft een training met daarin twee thema’s. In één thema wordt gewerkt in een situatie van meerdere aanvallers tegen verdedigers. In het andere thema komt een technisch onderwerp aan bod (30 minuten). De docent bepaalt de thema’s, mede op grond van de thema’s waarmee de cursist bij zijn eigen ploeg aan het werk is. Aansluitend aan de training wordt er een partijtje (van 15 minuten) gespeeld waarbij de coaching aandacht krijgt. Twee (gelijkwaardige) oefengroepen spelen tegen elkaar of er wordt onderling een partijvorm gespeeld . De opdracht wordt ruim van tevoren verstrekt, zodat de kandidaat zich goed kan voorbereiden. De cursist en de examinatoren hebben een nabespreking aan de hand van het trainingslogboek (30 minuten), training + wedstrijd. In het logboek staan: thema’s + aandachtspunten voor planning langere termijn; elk thema uitgewerkt over een reeks van trainingen; ondersteunende analyseformulieren; verantwoording van de thema’s gekoppeld aan leeftijd ploeg, niveau ploeg, doelstelling ploeg; evaluatie van bovenstaande halverwege de opleiding + einde opleiding.
21
3.1.3 De bolletjesformulieren Zoals eerder aangegeven is de PB vooral betrokken bij de begeleiding in de praktijk. De cursisten dienen uiteindelijk te voldoen aan de eisen die per PVB gesteld wordt. Om het in de praktijk werkbaar te maken voor iedereen zijn de gestelde vaardigheden overgezet naar een zogenaamd bolletjesformulier. Hieronder wordt eerst de algemene werkwijze besproken, vervolgens worden de bolletjesformulieren per PVB gegeven. De ingevulde formulieren vormen een onderdeel van de portfolio. Alle bolletjesformulieren zijn opgenomen, ondanks dat de PB niet bij alle onderdelen betrokken hoeft te zijn. Wat betreft PVB 3.1. – geven van training – zijn er twee formulieren. Eén voor het gebruik in de portfolio, de ander is een vertaling van het PVB-formulier van het praktijkexamen. Dat laatste is toegevoegd zodat de cursist kan zien aan welke eisen hij moet voldoen tijdens het praktijkexamen. Algemene werkwijze bij het invullen van de bolletjesformulieren + het vervolg: Cursist: eerst zelf invullen bolletjesformulier (zie ook opdrachten); bespreken van formulier met PB (die zelfstandig ook een formulier invult); opstellen van aandachtspunten waaraan gewerkt wordt + hoe dat uitgevoerd wordt; toesturen naar docent van de formulieren (zowel van cursist als van PB); de procedure wordt, naar het eind van de cursus toe, herhaald. PB:
eerst zelf invullen bolletjesformulier (na minimaal 1 x keer bezoek training); vergelijken formulieren cursist met eigen formulier; verschillen benoemen als resultaat van het invullen; geven feedback op gewenste hulp en/of genoemde punten uit de ‘bolletjesformulieren’.
Docent: de docent gebruikt de informatie uit de formulieren om inhoud te geven aan de bijeenkomsten; de docent geeft feedback op hoe de aandachtspunten uitgevoerd worden.
22
PVB 3.1. Geven van trainingen - portfolio Trainer: ………………………………
Ingevuld door: ….…………………………
Vereniging: ………………………….
Ploeg: ……………………………….
Onderdeel Stimuleren sportieve ontwikkeling Houdt rekening met persoonlijke verwachtingen en motieven van de sporters Geven van trainingen Stelt het jaarplan op Bouwt de jaarplanning (chrono)logisch op Formuleert doelstellingen concreet Beschrijft evaluatiemethoden en –momenten Heeft de jaarplanning afgestemd op niveau van de sporters Werkt passend binnen het jaarplan trainingen uit Analyseert beginsituatie gericht op sporters, omgeving en zijn eigen kwaliteiten als trainer
0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
Burgerschapscompetentie Gaat correct om met alle betrokkenen Bewaakt waarden en stelt normen Houdt zich aan beroepscode Staat model voor correct gedrag op en rond de sportlocatie
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
Leercompetentie Reflecteert op het eigen handelen Vraagt feedback Verwoordt eigen leerbehoeften
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Handtekening cursist
23
Handtekening PB
PVB 3.1. Geven van trainingen – praktijkbeoordeling examen Trainer: ………………………………
Ingevuld door: ….…………………………
Vereniging: ………………………….
Ploeg: ……………………………….
Onderdeel Stimuleren sportieve ontwikkeling Motiveert, stimuleert en enthousiasmeert sporters Informeert en betrekt spelers bij verloop van de training Past de omgangsvormen en taalgebruik aan bij de belevingswereld van de sporters. Treedt op als een sporter zich onsportief gedraagt Besteedt aandacht aan het voorkomen van blessures bij de sporters. Besteedt aandacht aan het tegengaan van gevaarlijke sportacties Treedt op bij onveilige sportsituaties Adviseert sporters over materiaal (keuze en gebruik)
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
Burgerschapscompetentie Gaat correct om met alle betrokkenen Bewaakt waarden en stelt normen Houdt zich aan beroepscode Staat model voor correct gedrag op en rond de sportlocatie
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
Leercompetentie Reflecteert op het eigen handelen Vraagt feedback Verwoordt eigen leerbehoeften
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Geven van trainingen Baseert de trainingsvoorbereiding op het jaarplan Verwerkt trainings- en wedstrijdevaluaties in de training Formuleert de trainingsdoelen concreet Kiest organisatievormen die bijdragen aan het realiseren van het trainingsdoel Stemt de trainingsinhoud af op de mogelijkheden van de sporters Kiest voor een verantwoorde trainingsopbouw Stemt de trainingsinhoud af op de omstandigheden Doet oefeningen op correcte wijze voor of maakt gebruik van goed voorbeeld. Geeft feedback en aanwijzingen aan sporter op basis van analyse van de uitvoering Leert en verbetert techniek van sporters Grijpt in indien het materiaal niet meer in orde is Maakt zichzelf verstaanbaar Organiseert de training efficiënt Houdt de aandacht van de sporters vast Evalueert proces en resultaat van de training Legt uit en past relevante (spel)regels toe Zorgt dat sporters zich aan de (spel)regels houden
24
3.1.4. Het geven van een korfbaltraining Voor het geven van een training dient men kennis te bezitten van een aantal onderwerpen. De onderwerpen zijn: - kennis van korfbal - kennis van korfbaltraining - kennis van korfballers Wat is korfbal? Om invulling te kunnen geven aan de inhoud van de training is ook kennis van korfbal vereist. Kijkt men naar korfbal dan ziet men: SPEL – TEGENSPEL Heeft een ploeg balbezit dan zal de tegenstander proberen het samenspelen tegen te gaan, te verhinderen, moeilijk te maken en proberen de bal te veroveren. Voor elke korfbalsituatie kan men spel en tegenspel zien. Komen tot steun versus voorkomen van steun, scoren versus voorkomen van scoren, etc. Een iets andere manier van analyse van korfbal is: SCOREN OPBOUW OM TE KOMEN TOT SCOREN VOORKOMEN VAN SCOREN EN OPBOUW In Korfbal in zicht, p.78 wordt bovengenoemde structuur verder uitgewerkt in tal van onderdelen. Daarbij de aantekening dat er nog wordt gesproken van “doeltreffen = D” waar inmiddels wordt gesproken over “scoren”. RUIMTE en TIJD Alle aspecten van korfbal moet men ook bekijken in relatie tot ruimte en tijd. Ruimte - het gaat dan bijv. om: de afstand tot medespelers, de korf, de tegenstander, waar staat men in het vak, etc. Het gaat ook om richting: waar loopt de speler heen, wat is de lijn van de bal. Tijd - bij tijd gaat het over twee aspecten: snelheid en timing. Bij snelheid kan gedacht worden aan loopsnelheid, snelheid van de bal. Bij timing aan ‘op het juiste moment aanspeelbaar zijn’, op het juiste moment gooien. Een voorbeeld: een ploeg is aan het aanvallen. De bedoeling hiervan is scoren. Dan moet een speler zodanig dicht bij de korf komen (ruimte) dat hij in staat is om te scoren. Maar hij dient ook voldoende ruimte te hebben t.o.v. zijn tegenstander zodat hij kan schieten. Mogelijk moet hij daarvoor een actie maken. Een actie gerelateerd aan de ruimte die er is, gekoppeld aan waar de balbezitter is, met een richting die de tegenstander uit balans kan brengen, mogelijk door tempoveranderingen, etc. De balbezitter zal op het goede moment (timing) een pass moeten geven aan die aanvaller, een pass met een goede richting (de schutter kan meteen schieten), met de goede snelheid. REGELS en MATERIALEN. Regels en materialen geven mede vorm aan korfbal. De spelregels bepalen dat je niet mag lopen met de bal in handen, dus ….. samenspel is vereist. Zo ook dwingt de regel dat je niet verdedigd mag schieten tot samenspel. Het materiaal geeft ook vorm aan het spel. De korf is omspeelbaar en dankzij de kunststofkorven is nu elke kant gelijkwaardig m.b.t. scoren. Maar daar staat tegenover dat de ruimte achter de korf kleiner is en daarmee van invloed is op het aanvallen. En de kunststofkorf heeft eigenschappen die anders zijn dan de rieten mand m.b.t. het ‘wegstuiten’ van de bal. En heeft aldus invloed op het afvangen. In de centrale bijeenkomsten van de cursus komen de meeste aspecten van korfbal aan de orde m.b.t. de inhoud. Bij elk facet van het spel moet er altijd de relatie gelegd worden met het geheel, de korfbalwedstrijd. Bijvoorbeeld bij ‘scoren’: het schot uit stand kan uitgevoerd worden als een speler dicht genoeg staat bij de korf (in relatie tot zijn eigen mogelijkheden), voldoende ruimte heeft t.o.v. zijn tegenstander en tijd genoeg heeft om de beweging uit te voeren.
25
Bij ‘opbouwen’ komt bij samenspel het vrijlopen van de niet-balbezitter ten opzichte van zijn tegenstander aan de orde. Ook het herkennen van vrijlopen van een medespeler door de balbezitter, schijnbewegingen, welke pass gebruiken, etc. En bij het ‘voorkomen van’ alle zaken die te maken hebben met het tegenspel bij bovengenoemde punten. De onderdelen die aan de orde komen: SCOREN –
- schot uit stand - strafworp - doorloopbal - schot uit beweging
OPBOUWEN –
- vrijlopen - herkennen van vrijlopen in alle mogelijke korfbalsituatie - gooien - vangen / afvangen - functies (aanvaller, aangeef, afvang) met daarin de 1-1 situaties - organisatie
VOORKOMEN VAN – - onderscheppen - positie / opstellen t.o.v. tegenstander en balbezitter - 1-1 verdedigen - tegenspel tegen 3 aanvallende functies - posities verdedigen (voor / achter / ballijnen) - organisatie verdediging Bij elk onderwerp kan gekeken worden naar de relatie SPEL – TEGENSPEL en de aspecten van RUIMTE en TIJD. Voor bovenstaande inhoudelijke kennis kan verder worden gekeken naar: Korfbal, samen scoren – H. 3 t/m H. 10 Korfbal in Zicht – H 2.4 en 2.5 KIC - Korfbal Informatie CD-rom Bijgevoegd zijn analyseformulieren en een aantal artikelen over de inhoud van korfbal, te weten: - aanvalsorganisatie; - 1-1 aanvallen; - komen in de aangeef. In het didactisch practicum, oftewel de trainingen bij de eigen ploeg, kan de cursist verwerken en oefenen wat er in de centrale bijeenkomsten aan de orde is geweest. De praktijkbegeleider (PB) en de docent kunnen hierbij ondersteunen. De PB door observatie en gesprekken over de training, e.d. bij de club. De docent kan dit doen ‘op afstand’ via de mail of tijdens het praktijkbezoek (2 maal voor elke cursist). Wat is korfbaltraining? Alvorens te gaan kijken hoe een korfbaltraining er uit kan zien, komt de visie op korfbal en korfbaltraining aan de orde. Lees hiervoor: Korfbal, samen scoren – H 1.1 p.15-16 + H 1.3 p. 20-24 Hoe je tot de samenstelling van training komt wordt beschreven in: Korfbal, samen scoren H1.3. p.2227. De tekst uit Korfbal, samen scoren richt zich vooral op trainers van pupillenploegen. In grote lijnen kan dit ook worden toegepast bij de andere categorieën. Wel met een aantal opmerkingen: 1. Voor ploegen die al veel verder in de korfbalontwikkeling zijn, kan de indeling van de training anders zijn. Natuurlijk zullen er thema’s behandeld worden in het kader van een langere termijn.
26
Het zal vaker voorkomen dat thema’s voortvloeien uit de afgelopen wedstrijd en slechts een korte periode aan bod komen. En het zal ook voorkomen dat de inhoud van de training bepaald wordt door de eerstvolgende wedstrijd. 2. In de opbouw van de training wordt bij pupillen uitgegaan van: - inleiding; - drie thema’s van ongeveer 10 minuten; - slotspel. Het aantal thema’s in een training kan minder zijn dan hierboven genoemd. Dat is afhankelijk van verschillende factoren: leeftijd, niveau, beleving / motivatie van de groep. Een trainingsindeling voor de B-selectie in de hoofdklasse kan zijn: - warming up vóór de training; - inleiding is onderhoud van schotvaardigheden; - daarna een langere tijd 1 of 2 thema’s; - als slot een partijspel waarbij het thema terugkomt. Echter voor een B-ploeg in een lagere klasse kan het juist goed zijn meer thema’s te doen i.v.m. aandacht en concentratie. Elke ploeg vraagt om zijn eigen indeling.
27
3.1.5. Verantwoording keuze thema’s In opdracht 3 staat: Verantwoord de keuzes voor de thema’s en betrek daarbij niveau, leeftijd, motivatie, ambitie, aantal jaar korfbalervaring van de groep. Bij het lezen van de diverse artikelen met betrekking tot de kenmerken van spelers, is het goed om een grove indeling in het hoofd te hebben. Een indeling over de wijze waarop jeugdigen het sporten beleven: a. 4 - 8 jaar spelend sporten b. 8 - 12 jaar lerend sporten c. 12 - 16 jaar specialiserend sporten (uit Coaches on Tour - workshop Tino Stoop) Ad a: Kinderen in de leeftijd van 4-8 jaar moeten vooral spelend leren. Door allerlei spelvormen te laten uitvoeren, doen ze ervaringen op die van belang zijn bij het ontdekken van het spel en voor de beleving. Ad b: Kinderen kunnen gerichter trainen op onderdelen van het spel. Ad c: Vanaf 12 jaar kunnen spelers gerichter op bepaalde taken getraind worden. Korfbal is echter een all-round sport, dus specialiseren op een bepaalde functie is nog niet aan de orde. Het is sowieso de vraag in hoeverre specialisatie aan bod komt. Verder te lezen: Korfbal, samen scoren – H1.2 p.17-19 Korfbal in Zicht, H3 p.165-218 De hierboven aangegeven literatuur gaat in op ontwikkelingspsychologische kenmerken van diverse leeftijden. In onderstaand artikel over beleving van jeugdige sporters wordt aangegeven welke redenen er zoal zijn bij jeugdigen om te blijven of af te haken en wat dat kan betekenen voor de werkwijze van de trainer. Het onderstaande is een bewerking van een artikel van Paul de Knop; Jeugdsport vanuit een ontwikkelingspsychologisch en pedagogisch perspectief – nov. 1997.
28
3.1.6. Waarom doen jeugdige korfballers mee of haken ze af? In de opleiding Korfbal Trainer komt bovenstaand onderwerp aan de orde. Het artikel baseert zich op onderzoek wat gedaan is bij jeugdige sporters. Maar ook trainers van senioren zullen voldoende parallellen kunnen vinden in relatie tot hun eigen groep. De doelstelling ervan is dat de trainers: erkennen dat kinderen op een eigen manier moeten kunnen korfballen, een manier die hoort bij hun behoeften, motieven en fysieke mogelijkheden; rekening houden bij het analyseren korfbalwedstrijden (door jeugdigen) en dat de jeugdigen korfballen met eigen bedoelingen; in staat zijn het korfbalspel, in wedstrijdvormen en in trainingsvormen geschikt te maken voor kinderen. Wetenschappelijke informatie, bijvoorbeeld uit de sociale psychologie en ontwikkelingspsychologie, geven geen recepten die direct gebruikt kunnen worden door de korfbalcoach. De coach dient deze informatie voor zijn eigen praktijk te bewerken en zo geschikt te maken. De informatie helpt de coach inzicht te krijgen in de ontwikkeling van kinderen en hoe kinderen tijdens hun ontwikkeling sport kunnen beleven. De informatie is vanuit het perspectief van de ontwikkeling van een kind geschreven en geordend. Het is aan de lezer om te beoordelen of de informatie zinvol gebruikt kan worden in zijn korfbalpraktijk. Er zijn ongeveer 40.000 jeugdleden bij het KNKV. Wat zijn hun motieven om aan korfbal te doen? Is er niet teveel spanning in het wedstrijdkorfbal? Waarom is er zo’n groot verloop bij de jeugdleden in het korfbal? Is er misschien iets mis met de wijze waarop wij deze kinderen coachen? Biedt het KNKV de korfbaljeugd voldoende korfbalsport-vormen aan? Het is merkwaardig dat de meeste mensen denken dat sportpsychologie eigenlijk alleen wordt gebruikt bij topatleten. In feite zijn de jeugdige sporters in aantal ver in de meerderheid als het gaat om de deelname aan sport en sinds de jaren ’70 is jeugdsport één van de belangrijkste onderwerpen die bestudeerd worden door sportpsychologen. De resultaten van de studies hebben grote invloed op de wijze van sporten door kinderen. Deze kwesties komen aan de orde in dit artikel. Waarom een speciale psychologie die zich richt op jeugdsport? Bijna ieder kind doet aan sport. In school, in verenigingsverband of als individu, dat ‘ongeorganiseerd’ sport. Vandaar dat de sportpsychologie een zeer belangrijke bijdrage levert voor de jeugdsport. Zij besteden 6 tot 18 uur per week aan hun favoriete sport. Sport is, in het leven van een kind, een van de weinige gebieden waaraan het deelneemt, dat tegelijkertijd van grote betekenis is voor het kind zelf, leeftijdgenoten, gezin en gemeenschap. Rondom de leeftijd van 12 jaar is het kind het meest betrokken bij sport. We weten uit de literatuur van de ontwikkelingspsychologie dat die leeftijd en de tijd die hierop volgt zeer belangrijke perioden zijn met enorme gevolgen voor zelf-kennis en sociale ontwikkeling. Het spreekt dus voor zich dat sportervaring op jeugdige leeftijd levenslange effecten kan hebben op de persoonlijke ontwikkeling van kinderen. Maar, in tegenstelling tot de algemene opvatting, is sportdeelname niet vanzelfsprekend gunstig voor het kind. Karakterontwikkeling, leiderschap, sportiviteit en ambities zijn geen magische produkten die vanzelf voortkomen uit het meedoen aan sport. Die kwaliteiten kunnen slechts ontwikkeld worden onder deskundige leiding die zorgt voor positieve leerervaringen. Eén van de eerste belangrijke stappen om een gekwalificeerde coach voor jeugdige sporters te worden, is kennis nemen van de ontwikkelingspsychologie.
29
Waarom doen kinderen aan sport? In een onderzoek naar de mogelijke motieven om aan sport te doen werd een groot aantal kinderen gevraagd om een rangschikking te geven van de redenen waarom zij aan sport doen. Hieruit kwam de volgende rangschikking: Jongens 1. Plezier beleven 2. Iets doen waarin ik goed ben 3. Mijn vaardigheden verbeteren 4. Voor de spanning van de competitie 5. In conditie blijven 6. De uitdaging van de competitie 7. Om te kunnen oefenen 8. Nieuwe vaardigheden leren 9. In een team spelen 10. Een hoger niveau bereiken
Meisjes 1. Plezier beleven 2. In conditie blijven 3. Om te kunnen oefenen 4. Mijn vaardigheden verbeteren 5. Iets doen waarin ik goed ben 6. Nieuwe vaardigheden leren 7. Het plezier van de competitie 8. In een team spelen 9. Nieuwe vrienden maken 10. De uitdaging van de competitie
Waarom houden kinderen er mee op? De deelname aan sport door kinderen is op haar hoogtepunt bij kinderen van 10 tot 13 jaar. Daarna neemt de deelname in de georganiseerde sport af tot de leeftijd van 18 jaar. Uit studies blijkt dat de belangrijkste redenen voor afhaken zijn: “andere dingen te doen” en “verandering van interessen”. Andere redenen zijn:
Niet zo leuk als ik verwachtte Niet genoeg plezier Kies voor een andere sport Hield niet van de spanning Verveling Mocht de coach niet Trainen was te zwaar Niet genoeg spanning
De bovengenoemde ‘andere redenen’ zijn veelal niet de hoofdoorzaak van het verlaten van de sport door jonge spelers, maar ondersteunden het vaak wel. Zij hielden ermee op omdat zij interesse kregen in andere activiteiten. Het belang van het herkennen van bekwaamheid (iets kunnen). Natuurlijk zijn de redenen die kinderen opgeven waarom zij de sport verlaten nogal oppervlakkig van aard. Sportpsychologen zijn op zoek naar de onderliggende redenen: Maureen Weiss kwam tot de conclusie dat jeugdige sporters verschillen van hen die niet aan sport doen en van hen die afhaken, in de wijze waarop zij hun eigen vaardigheden inschatten. Dat wil zeggen dat kinderen die denken dat ze niet zo bekwaam zijn om sporten te leren, er niet aan zullen beginnen of dat ze zullen stoppen. Daarentegen zullen kinderen die een positieve waarneming hebben van de eigen mogelijkheden juist doorzetten. De les die coaches hieruit kunnen trekken, is dat het belangrijk is om te ontdekken welke inschatting kinderen hebben over de eigen mogelijkheden. Een manier om dit te weten te komen is kinderen te leren de eigen vaardigheden te evalueren door middel van criteria die vooral de eigen ontwikkeling waarderen en minder gericht zijn op competitieresultaten zoals winnen en verliezen. Kinderen moeten hun eigen bekwaamheid en de vooruitgang daarvan leren herkennen. Wat zorgt voor motivatie bij kinderen: Deelname - Nieuwe vaardigheden leren - Plezier - Er bij horen - Spanning - Training
30
Afhaken - Falen bij het leren van vaardigheden - Gebrek aan plezier - Niet er bij horen - Gebrek aan spanning - Geen echte training
- Wedijver en winnen
- Geen uitdaging
Psychologische motieven die deelname of afhaken kunnen beïnvloeden zijn: herkende bekwaamheid op een doel oriënteren stress weerstand/tolerantie Gevolgen voor de praktijk. Het onderzoek naar het waarom kinderen aan sport doen of de sport verlaten leidt tot de volgende conclusies: - De meeste motieven waarom kinderen aan sport doen (zoals plezier hebben, nieuwe vaardigheden leren, iets doen waarin men goed is, samen met vrienden iets doen, gezondheid, trainen, en het ervaren van succes) komen van binnenuit. Winnen is nooit de enige of de meest uitgesproken reden om aan sport te doen. Jeugdige sporters hebben meerdere redenen om aan sport te doen. - Hoewel de meeste kinderen afhaken omdat er een belangstelling komt voor andere activiteiten, haakt een minderheid af om negatieve redenen zoals gebrek aan plezier, te veel druk, en niet kunnen opschieten met de coach. - Het onderliggende argument om de sport de rug toe te keren, is de behoefte van het kind om waardevol en competent gevonden te worden. Als jeugdige sporters zich waardevol en bekwaam vinden, blijven zij sporten. Als ze geen (zelf)vertrouwen hebben in hun prestaties, neigen jeugdigen af te haken. Het kunnen omgaan met jeugdige korfballers in korfbalaktiviteiten De coach heeft nu veel bagage maar moet dat in de praktijk kunnen samenvatten door middel van actiepunten: Vaardigheden leren Instrueer effectief tijdens trainingen. Vaardigheden verbeteren (zoals goed voordoen, begrijpelijke feedback). Instrueer op een positieve wijze en benadruk wat het kind goed doet. Beheers de technische en tactische aspecten van korfbal. Plezier hebben Zorg voor realistische verwachtingen, vermijd negatieve resultaten en teleurstellingen bij het coachen. Zorg dat iedereen actief meedoet, voorkom wachttijden in rijtjes. Maak grapjes en speel mee. Betrokkenheid Zorg dat er gelegenheid is dat kinderen elkaar ontmoeten en vrienden kunnen maken, er bij horen. Organiseer nevenactiviteiten naast de trainingen. Laat kinderen voor en na de training vrij spelen. Opwinding Doe niet te lang dezelfde oefening. Varieer in je oefenstof. Speel veel. Doe allerlei soorten korfbalwedstrijdjes. Gezondheid Leer jeugdigen hoe ze moeten omgaan met hun gezondheid. Wedijver en winnen Geef jeugdigen kansen om te wedijveren. Probeer winnen te definiëren als een gesteld doel bereiken en niet als het verslaan van anderen. Stress en effecten van 'burnout' Stress en 'burnout' (afgebrand zijn) zijn de meest negatieve effecten van (jeugd)sport. Tegenstanders van jeugdsport beweren dat sport jeugdigen onder geweldige druk brengt die leidt tot overspannenheid. Voorstanders van jeugdsport beweren dat jeugdigen nooit blootgesteld worden aan
31
hoge druk en dat competitie kinderen leert om strategieën te gebruiken die later van pas kunnen komen in het verdere leven. Uit onderzoek blijkt dat in het algemeen jeugdige sporters in hun sport niet blootgesteld worden aan grotere spanning dan die ze bij hun studie voelen. Er is wel sprake van meer stress bij wedstrijden dan bij trainingen. Stress treedt op als de sporter denkt dat de belasting groter is dan wat hij denkt aan te kunnen. Stress heeft dus veel te maken met het zelfbeeld dat de sporter heeft van zijn sportbekwaamheid. Situaties die stress-gevoelig zijn, zijn: nederlaag of overwinning: kinderen ervaren meer stress na een nederlaag dan na een overwinning; het belang van het evenement: hoe belangrijker het evenement wordt gevonden hoe meer stress er door de deelnemers wordt ervaren; individuele - of teamsport: kinderen in individuele sporten ervaren meer stress dan kinderen in teamsporten. Symptomen bij kinderen die last hebben van stress: weinig zelfvertrouwen; geen hoge verwachting van de prestatie van zichzelf of door het team; regelmatig faalangst; maakt zich zenuwachtig over de verwachtingen van buitenstaanders; geen speelplezier; weinig tevreden met het resultaat, zowel bij winst als bij verlies; denkt dat zijn ouders het belangrijk vinden dat hij aan sport doet. Recente studies wijzen uit dat 'burnout' een van de belangrijke redenen is voor jeugdigen om de sport te verlaten. We spreken van 'burnout' als de jeugdige sporter langdurig stress bij het sporten ervaart. De coach heeft tot taak de sporter te leren omgaan met de stress die hoort bij sport. Opmerkingen als “ontspan” en “je kunt het best” zijn niet genoeg om de sporter te leren omgaan met stress. Belangrijk is dat de coach een leerweg plant met haalbare doelen en dat die doelen bereikt worden op gevarieerde manieren. De coach moet positiviteit en optimisme uitstralen.
32
3.1.7. De analyse van een ploeg Om een ploeg op een hoger niveau te krijgen is een planmatige aanpak vereist. Door stelselmatig en doelgericht korfbalthema’s te behandelen, krijgen spelers tijd en ruimte om zich korfbalvaardigheden eigen te maken. Een planning voor de langere termijn helpt de trainer om effectief te werk te gaan. Het maken van een planning kan gebeuren aan de hand van diverse analyseformulieren. Hieronder wordt stapsgewijs het proces beschreven hoe de trainer tot de langere termijn planning vorm kan geven. Noot vooraf De formulieren zijn bedoeld als hulpmiddel. Elke ploeg is uniek en vraagt mogelijk om aanpassingen in het formulier. Er is niet van elk korfbalthema een analyseformulier.
1. KIJKWIJZER. De kijkwijzer is een ‘grof’ hulpmiddel om de ploeg te analyseren. Met behulp van de kijkwijzer kan de trainer een inzicht krijgen in de thema’s waarvan hij vindt dat ze de komende periode aan bod moeten komen. De kijkwijzer gaat dan ook in op thema’s die gedurende een langere periode aan bod moeten komen bij een ploeg. Met name voor jeugdploegen zal gewerkt moeten worden aan de hand van een planning voor een langere periode. De kijkwijzer is verdeeld in twee formulieren. Eén voor de FED-jeugd en één voor de overige categorieën. Voor de FED-jeugd komen lang niet alle korfbalthema’s aan de orde i.v.m. de leeftijd en korfbalontwikkeling. Voor de andere groepen kan het anders liggen afhankelijk van het niveau. Bijvoorbeeld voor een ‘jonge’ ploeg zal er meer op langere termijn gewerkt worden dan voor een ‘oudere’ ploeg. Voor een ploeg in de ‘korfballeague’ zal er, naar verhouding, veel meer aandacht uitgaan naar de eerstvolgende wedstrijd dan naar een ontwikkeling op langere termijn. Daar kan de keuze van de inhoud van de training het resultaat zijn van de voorgaande wedstrijd en/of de volgende wedstrijd. 2. THEMA’S EN AANDACHTSPUNTEN. Na het invullen van de ‘kijkwijzer’ kan de trainer gebruik maken van het formulier waarop de thema’s en aandachtspunten aangegeven worden. Het formulier dwingt de trainer te kiezen uit alle mogelijke thema’s van de kijkwijzer. En het vraagt erom nauwkeurig te kijken wat precies de aandachtspunten zijn bij het genoemde thema. Daardoor zorgt het ervoor dat een trainer systematisch kan werken over een langere termijn. 3. PLANNINGSFORMULIER. Nadat de trainer de thema’s + aandachtspunten heeft vastgesteld, kan hij elk thema uitwerken in oefenstof. Hulpmiddel hierbij is de oefenstof die staat in: - Korfbal, samen scoren – H. 3 t/m H. 10; - KIC - Korfbal Informatie CD-rom. - De toegevoegde artikelen in de cursistenmap. 4. ANALYSEFORMULIEREN. Om een nog scherper beeld te krijgen van de ploeg en/of de spelers kunnen de analyseformulieren gebruikt worden. Diverse thema’s worden op ‘steekwoorden’ uitgewerkt.
33
Bijlage 1: Kijkwijzer (F/E/D-jeugd) Ploeg: ……………………… Analyse d.d.: ………………………. Door: ………..………………………..
Scoren
Schot uit stand - tempo van schieten - afstand Doorloopbal Uitwijkbal
1 0 0 0 0 0
Samenspelen
Vrijlopen ( van niet balbezitter) - herkennen vrije ruimte - timing - schijnbewegingen
0 0 0 0
Herkennen vrijlopen door de balbezitter
0 0 0 0 0
Herkennen functies - aanvallen (scoren) - aangeven - afvangen - herkennen mogelijkheden
0 0 0 0 0
Tempo van samenspelen Ruimte in vak onderling verdelen
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Techniek gooien - afstand gooien - in ruimte gooien
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Techniek vangen - afvangen
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Onderscheppen Tussen balbezitter en tegenstander lopen Bij balbezit tegenstander 1-1
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Meelopen bij doorloopbal
0 0 0 0 0
Voorkomen
Spelregelkennis 1 = geen aandacht 2 = misschien op termijn 3 = soms aandacht 4 = veel aandacht 5 = zeker aandacht
34
2 0 0 0 0 0
3 0 0 0 0 0
4 0 0 0 0 0
5 0 0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
Opmerkingen
Bijlage 2: Kijkwijzer (andere categorieën) Ploeg: ……………………… Analyse d.d.: ………………………. Door: ………..……………………….. 1 0 0 0 0 0 0
2 0 0 0 0 0 0
3 0 0 0 0 0 0
4 0 0 0 0 0 0
5 0 0 0 0 0 0
Scoren
Schot uit stand - tempo van schieten - afstand - met veel weerstand Doorloopbal Uitwijkbal
Samenspelen
Ruimte in vak onderling verdelen - herkennen vrije ruimte - timing - schijnbewegingen Herkennen van mogelijkheden medespelers
0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
In functie aanvallen - 1-1 duel In functie aangeven - herkennen mogelijkheden In functie afvangen - beoordelen waar bal komt - uitblokken Tempo van samenspelen
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0
Techniek gooien - worp passend bij situatie - aangeven doorloopbal
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Techniek 1-1 Inzicht in 1-1
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Anticiperen op situaties Verstoren opbouw Onderscheppen Pressing op ballijnen
0 0 0 0
Voorkomen
Voorverdedigen Achterverdedigen Communicatie 1 = geen aandacht 2 = misschien op termijn 3 = soms aandacht 4 = veel aandacht 5 = zeker aandacht
35
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Opmerkingen
Bijlage 3: Thema’s en aandachtspunten Thema 1: ………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… Aandachtspunten: 1. ………………………………………………………… 3. …..………………………………………………… 2. ………………………………………………………… 4. ..…………………………………………………… Thema 2: ………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………… Aandachtspunten: 1. ………………………………………………………… 3. …..………………………………………………… 2. ………………………………………………………… 4. ..…………………………………………………… Thema 3: ………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… Aandachtspunten: 1. ………………………………………………………… 3. …..………………………………………………… 2. ………………………………………………………… 4. ..…………………………………………………… Thema 4: ………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… Aandachtspunten: 1. ………………………………………………………… 3. …..………………………………………………… 2. ………………………………………………………… 4. ..…………………………………………………… Thema 5: ………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… Aandachtspunten: 1. ………………………………………………………… 3. …..………………………………………………… 2. ………………………………………………………… 4. ..…………………………………………………… Thema 6: ………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………… Aandachtspunten: 1. ………………………………………………………… 3. …..………………………………………………… 2. ………………………………………………………… 4. ..……………………………………………………
36
Bijlage 3: Planningsformulier Ploeg:……………
Seizoen:………………
Trainer:…………………
Thema: ………………………………………………………………………………………… AANDACHTSPUNTEN
Opmerkingen:
37
OEFENINGEN
Bijlage 4: Analyseformulieren
Schot uit stand Naam trainer:
Ploeg:
NAMEN TECHNIEK Handenstand - duimen
- wijsvingers
- driehoek
- overige vingers
Voetenstand Beweging van de bal - bal voor neus
- bal blijft voor neus
- langs neus
Inveren lichaam
Strekking - lichaam
- armen
Nawijzen “Omhoog” springen (niet voorwaarts) Opmerkingen:
38
VAN
datum:
DE
SPELERS
Doorloopbal Naam trainer:
Ploeg:
NAMEN TECHNIEK Handenstand bal zij/onderkant
Loopsprong knieheffen
Beweging van armen bal is bij het lichaam bij begin van de beweging, gaat langs het lichaam omhoog
Strekking armen
Aanloop loopritme
Afzet/Landing links-rechts rechts-links links-2 voeten etc.
Opmerkingen:
39
VAN
Datum:
DE
SPELERS
Uitwijkbal Naam trainer:
Ploeg:
NAMEN TECHNIEK verlengde laatste pas
hink - verlengde pas of pas - pas verbinding van lopen met hink en verlengde pas inveren van standbeen
balansbeen
in balans komen
indraaien bovenlichaam
uitstrekken lichaam, met name standbeen
Opmerkingen:
40
VAN
Datum:
DE
SPELERS
Samenspel Naam trainer:
Ploeg:
NAMEN
VAN
Balbezitter herkent vrije ruimte medespeler in opbouw herkent vrije ruimte medespeler als aanvaller herkent schijn bewegingen medespeler herkent mogelijkheid lob bij medespeler herkent mogelijkheid kans bij medespeler Niet balbezitter herkent vrije ruimte in relatie tot tegenstander in opbouw herkent vrije ruimte in relatie tot medespelers herkent vrije ruimte in relatie tot balbezitter maakt schijnbewegingen herkent vrije ruimte als aanvaller m.b.t. schotkans herkent vrije ruimte als aanvaller m.b.t. doorloopbal herkent vrije ruimte als aanvaller m.b.t. kans herkent eigen mogelijkheid m.b.t. schotafstand kan vrije ruimte creëren als aanvaller herkent mogelijkheden om tot steun te komen Noot: Geef ook bij alle onderdelen aan hoe de timing is. Algemene opmerkingen:
41
Datum:
DE
SPELERS
Gooien Naam trainer:
Ploeg:
NAMEN Techniek bal op de hand bal achter het hoofd goede voet voor bal beweegt langs hoofd snelle beweging nawijzen kan gericht gooien kan in handen gooien kan ver gooien kan snel gooien kan links en rechts gooien kan gooien met een tegenstander ervoor
Opmerkingen:
42
VAN
Datum:
DE
SPELERS
Vangen Naam trainer:
Ploeg:
NAMEN Vangen voor doelpoging
een
handen staan klaar voor schot meeveren armen
handen staan klaar voor doorloopbal Tijdens het spel in 1 keer vangen
meeveren met de bal
Afvangen van schot in 1 keer vangen
beoordelen waar bal komt herkent in vang uitblokken (ruimte vast houden) herkent in vang waar bal naar toe gaat en kan ruimte afsluiten Opmerkingen:
43
VAN
Datum:
DE
SPELERS
Functie aangeven in de korfzone Naam trainer:
Ploeg:
NAMEN komt hoe vaak tot aangeef
herkent moment om tot aangeef te komen (timing) herkent moment om te komen in relatie tot organisatie gebruikt blok om tot aangeef te komen herkent ruimte t.o.v. verd. om tot aangeef te komen herkent ‘tollen’ met medespeler herkent mogelijkheden via kleine kans zet aangeef dicht bij korf neer
kan aangeef houden na een eerste pass geeft doelmatige pass op aanvaller
Opmerkingen:
44
VAN
Datum:
DE
SPELERS
1-1 aanvallen en scoren Naam trainer:
Ploeg: NAMEN
AANGEVER
herkent vrije ruimte aanvaller herkent schijnbewegingen medespeler timing van pass
pass is in handen
houdt optie open om nog een keer aangespeeld te worden AANVALLER
herkent vrije ruimte in relatie tot verdediger beweegt zich binnen schotbereik herkent vrije ruimte als aanvaller m.b.t. schotkans herkent mogelijkheid doorloopbal maakt schijnbewegingen schijnbewegingen in relatie tot balans verdediger timing van actie
SCOREN ONDER DRUK
handelingssnelheid techniek schot techniek doorloop looplijn afsluiten bij doorloop Algemene opmerkingen:
45
VAN
Datum: DE
SPELERS
1-1 verdedigen Naam trainer:
Ploeg::
NAMEN TECHNIEK houding bovenlichaam
houding benen
links/rechts voorstaand
schuiven bij lage snelheid overgang l-r of r-l bij uitwijk aanvaller voetenstand t.o.v. aanvaller - voorste voet - achterste voet overgang ren-stop
balans bij stop na loop
afstand tot aanvaller
gebruik armen bij - afstandsschot - doorloobbal - uitwijk gebruik armen om aanspelen te verhinderen 1-1 in relatie tot zicht op bal
Opmerkingen:
46
VAN
Datum:
DE
SPELERS
Voor- /achterverdedigen Naam trainer:
Ploeg:
NAMEN in korfzone zicht op spel
positiespel t.o.v. tegenstander - driehoekje - afstand tot tegenstander - afsluiten looplijn - tijdig reageren kan looplijn naar aangeef dicht houden communicatie
in ruimte zicht op spel
kan druk geven op ballijn
kan samenwerken met medespelers kan positie aanpassen aan korfbalsituatie kan omschakelen van positie naar 1-1 verdedigen kan looplijn dicht houden naar afvang
Opmerkingen:
47
VAN
Datum:
DE
SPELERS
Artikel 1: Aanvalsorganisatie De aanvalsorganisatie heeft uiteindelijk altijd tot doel te komen tot scoren. Het scoringspercentage bij het schot ligt, afhankelijk van het niveau, tussen de 5% en 25% (op topniveau zelfs nog hoger), bij de doorloopbal tussen de 15% en 35%. Dat betekent dus dat de organisatie niet alleen moet gaan om de doelpogingen (er moet samengespeeld worden om de aanvaller tot een doelpoging te laten komen), maar ook om te komen tot het afvangen. De tegenstander zal de doelpoging (ver)hinderen, zal tegelijkertijd het samenspel verstoren en zal proberen de bal te veroveren. Kortom het gaat om SPEL en TEGENSPEL. De factoren RUIMTE en TIJD zijn daarbij belangrijke elementen in het korfbal. Een open deur: je speelt met 4-4, daarbinnen komt veelal 4 keer een 1-1 situatie voor. Om goed in een aanvalsorganisatie te kunnen spelen (4-4) is het belangrijk dat de individuele spelers goed in de 1-1 kunnen spelen. Dat wil zeggen: een aanvaller (niet-balbezitter) herkent vrije ruimte t.o.v. zijn tegenstander, kan daar gebruik van maken EN dat ook nog laten passen binnen de afspraken van de aanvalsorganisatie. De balbezitter herkent de mogelijkheden bij de medespelers. Om met resultaat te kunnen spelen moet de aanvaller in staat zijn de passende middelen in te zetten, d.w.z. de vereiste gooi-techniek, schijnbewegingen, e.d. en dat ook nog op het goede moment in de juiste ruimte. Het geheel van de aanvalsorganisatie is nogal complex. Om het eenvoudiger te maken onderscheiden we 3 functies: Aanvallen: gericht op het vrijspelen en komen tot een doelpoging. Steunen: gericht op het ondersteunen van de aanvaller om te komen tot een doelpoging. Vangen: gericht op het afvangen van de gemiste doelpoging.
Het is verstandig de bedoeling van de speler zo lang mogelijk open te laten en zo veel mogelijk dreiging mee te geven naar een doelpoging. Zodra duidelijk is welke functie een speler inneemt, dan is het voor de verdediging mogelijk zich daar op in te stellen. Het mag duidelijk zijn dat de functies in zeer korte tijd kunnen wisselen. Bv. een speler A staat in de steun. De verdediger van A probeert er voor te komen. De aanvaller gooit nu een lob. De speler A is van steun naar aanvaller gewisseld. De organisatie van de aanval is bedoeld om duidelijkheid te geven aan de spelers van een team hoe zij met elkaar spelen, de functies invullen. Het hoe wordt bepaald door de kwaliteiten van de spelers, maar ook door de kwaliteiten van de tegenstander. Het is aan de coach om te bepalen hoe hij gebruik maakt van de kwaliteiten van de spelers en in welke ruimte hij ze laat spelen, wat de volgorde van ballijnen, looplijnen zijn.
Patronen In het korfbal kennen we een aantal patronen. De patronen zijn uitgangspunten om in te spelen. Zij kennen geen vaste bal- en looplijnen, ze zijn wel min of meer aan ruimtes gebonden. De patronen zeggen vooral iets over de functies welke door spelers vervuld (moeten) worden. In het boek “Korfbal in zicht” (R. Emmerik e.a., p.120-138)) worden de aanvalspatronen uitgebreid beschreven. Er wordt gesproken over de 5 W’s: Waarom (doelstelling)?
Waarom vallen we aan? Een achterstand inlopen? Consolideren?
Wat (functie)?
Wat moeten spelers op een bepaald moment doen in het samenspel (bv. steun, vang)?
Wie (persoon)?
Wie doet wat?
48
Waar (ruimte)?
Waar bevinden zich de spelers ruimtelijk ten opzichte van elkaar, ten opzichte van de korf?
Wanneer (tijd)?
Wanneer vervult een speler een bepaalde functie?
Er worden vervolgens een aantal patronen onderscheiden. Er wordt iets gezegd over de ruimtes en de functies. Elk patroon past bij een bepaalde situatie die je zelf wilt … of door de tegenstander mogelijk wordt gemaakt …. of beide. De volgende patronen worden beschreven: 4-0
De ruimte is gelijkelijk verdeeld rondom de korf, de functies zijn open.
3-1
Er zijn 3 aanvallers en er is 1 afvang.
2-1-1
Twee aanvallers, 1 steun en 1 afvang.
2-2
Twee aanvallers en twee spelers verantwoordelijk voor steun en vang.
1-3
Eén aanvaller, 3 spelers die zorgen voor steun en vang.
Ook al wordt er gespeeld volgens een bepaald patroon, vaak zie je allerlei overgangen en variaties. In elk patroon kun je een bepaalde ruimteverdeling maken, maar ook deze is meer een uitgangspunt dan vaak daadwerkelijk te handhaven. Noot: de beschreven patronen leveren nog wel eens onduidelijkheden op, omdat de systematiek niet consequent is in het benoemen. Tegenwoordig worden de patronen ook wel met 3 getallen beschreven, bijv. 4-0 is dan 4-0-0. De 4 staat voor de ruimte rond de korf, de eerste nul voor de steun ruimte in de zone rond de korf en de tweede 0 voor de afvangruimte. De verwarring blijft echter omdat de getallen staan voor twee punten, namelijk het zegt iets over de functies en iets over de ruimtes. In het volgende hoofdstuk worden een aantal aandachtspunten genoemd die verband houden met allerlei onderdelen van het aanvalsspel. Het allerbelangrijkste is om de samenhang van alle elementen te blijven zien.
Aandachtspunten voor de aanvalsorganisatie 1. Niet-balbezitter Vrijlopen in 1-1 Vrijlopen in 1-1, maar tevens in 4-4 Vrijlopen in functies: aanvallen (zie artikel: 1-1 aanvallen) aangeven (zie artikel: komen in de aangeef) afvangen (positie innemen en houden) 2. Balbezitter Herkennen van vrijlopen van medespelers en in staat zijn technisch adequaat te reageren. Gooien van een strakke pass Gooien van een ‘boog’ in de ruimte Gooien van een lob Gooien middels een stuit Passing naar de aanvaller voor een schot of voor de doorloopbal 3. Voor het vak - Kunnen spelen in een aanvalsorganisatie: vanuit een zekere ruimteverdeling (kan 4-0 zijn) naar een situatie waarin 2 spelers verantwoordelijk zijn voor afvang en aangeef, de andere 2 spelers zijn aanvaller. Belangrijk: wie zet op welk moment in naar de korfzone (waar) en wie als tweede. Vergeet echter nooit de mogelijkheden die een tegenstander biedt. Is er ruimte voor een schot, er staat een afvang dan is er geen aangeef nodig!
49
- De spelers die naar de zone rond de korf gaan, kunnen dat vanuit verschillende posities doen. Vanuit de zijkant, de voorkant of vanuit de diagonaal (gezien t.o.v. de balbezitter). - Mogelijkheden voor de twee spelers in de korfzone bij een verdediging die voorverdedigt: eerst afvang – aangeef rechtstreeks; eerst afvang – aangeef via blok van afvang; eerst afvang – tweede speler komt en via tollen komt de afvang tot steun; mogelijkheid voor het spelen van een kansje. Een belangrijk aspect bij het spel onder de korf van de twee spelers is het SAMENWERKEN, de acties op elkaar afstemmen, waarbij vooral de timing van groot belang is. En dit dan weer in combinatie met eventuele acties van de twee aanvallers die buiten de korfzone actief zijn. 4. Aandachtspunten in de functie aanvallen: inspelen naar de steun; vrij, dus mogelijkheid van schieten; hoe balans verstoren van de verdediger; hoe mee te spelen op acties van de mede-aanvaller, bijv. bij doorbraak en er wordt overgenomen; herkennen van mogelijkheden spelers bij de korf. 5. Aandachtspunten in de functie aangeef: herkennen van mogelijkheden bij de aanvallers; kennen van de vaardigheden van de medespelers; meespelen op mogelijke vervolgacties van een aanvaller. 6. Aandachtspunten in functie afvangen: positiespel t.o.v. de tegenstander; in vangduel het beoordelen van de bal en anticiperen op de situatie; uitblokken; reageren op aanvalssituatie, bijv. heer in vang, heer is aanvaller. Deze breekt door, de heer in de vang anticipeert voor een kansje.
Oefenstof Eerst een algemene opmerking: de aanvallers moeten getraind worden. De verdedigers krijgen een opdracht mee over de mate waarin ze weerstand geven. De weerstand kan zijn: alleen volgen (maar niet er achter aan sjokken!) - kort volgen, maar alleen naar de aanvaller kijken – proberen druk te zetten op de ballijnen en ook daadwerkelijk proberen te onderscheppen – “jagen” op de bal, dus risico’s nemen, ook al krijg je een doorloopbal tegen. Elke oefening kan al deze fases doorlopen. In ‘Korfbal, samen scoren’ en op de Korfbal Informatie CD-rom zijn vele oefeningen te vinden. Hieronder een kleine opsomming van mogelijke oefeningen. 1. Een vak zonder korf waarbinnen 4-4 wordt gespeeld. De spelers mogen onderling niet dichter bij elkaar komen dan 3-4 meter. 2. Een vak verdeeld in 4 ruimtes. Spelen 4-4. Een aanvaller blijft in zijn eigen vak. 3. Een variant op 2 is dat er in het vak wel 2 aanvallers mogen lopen, dus dat er een vak “leeg” is. Dat kan weer opgevuld worden. 4. Idem als 2 en 3, maar nu komt er een korf op de kruising van de 4 vakken. (Een 4-0-0 oefening). Voor pupillen zijn tal van oefeningen te maken met lummelen om het samenspelen te bevorderen. Maar dan nog zie je ze vaak op een ‘kluitje’ lopen of, in een wedstrijd / partijtje, dat ze “door elkaar” lopen. De oefeningen 2, 3 en 4 zijn niet helemaal geschikt omdat de gooi-afstanden dan weer te groot zijn. De volgende oefeningen kunnen daarbij helpen: 5. I.p.v. 4 vakken, maak je 8 vakken. Er mag nog steeds maar 1 speler in een vak staan. Zonder een korf in het midden. (Een kruis en twee diagonalen in een vak maakt 8 vakjes) 6. Idem als 5 maar nu met een korf in het midden. Er mag ook geschoten worden. 7. Zijn de spelers verder in hun ontwikkeling, dan kun je naar 6 vakken. Verder idem als bij 5 en 6.
50
8. Het aantal vakken blijft hetzelfde, maar …… rond de korf komt een cirkel (straal = 2 ½ meter). Ook dit is een vak. De spelers kunnen nu ook in de cirkel komen en via de cirkel in een ander vak. (Feitelijk oefen je het tot steun komen!). 9. Je mag nooit achter de pass aanlopen en/of je moet op een bepaalde afstand van de balbezitter blijven. De volgende opdrachten kunnen worden gegeven (dat kan zonder vakken, maar ook met de vakken zoals hierboven beschreven): 10. Als er iemand in een cirkel (2 ½ meter) rond de korf komt, moet hij aangespeeld worden. Hij is dus aangeef. 11. Als speler A in de aangeef komt dan moet er een tweede speler komen om af te gaan vangen. 12. Oefening 11 kan ook omgedraaid worden in de functie en tijd. Eerst vang, dan steun. 13. Bovenstaande oefeningen kunnen uitgevoerd worden in 4-4, maar ook vereenvoudigd worden naar 5 tallen (3 tegen 2), waarbij er 1 aanvaller is (zonder tegenstander), en 2 aanvallers die gaan zorgen voor steun/vang. 14. Oefening 13 kan uitgevoerd worden in vormen waarbij de looplijnen en volgorde van acties verschillend zijn. Een vervolg op bovenstaande reeks is: 15. De aangeef en afvang “staan”. Bal is bij aangeef. De aanvaller start zijn actie: diverse mogelijkheden ontstaan. Aanvaller is vrij – schot. Aanvaller is niet vrij – wil weer inspelen. Wat doet de aangeef (relatie naar verdediger). Kortom: korfbalsituaties bepalen het handelen van de aanvallers. Het volgende zal ook getraind moeten worden: 16. Wat doet de verdediging: voor- / achterverdedigen of een mix van beide. 17. Wat te doen als je met heer/heer of dame/dame in de korfzone speelt. Wat als het mix is. 18. Wat te doen als verdedigers zich laten zakken bij doelpogingen. 19. Wat te doen bij doorbraaksituaties, overname mogelijkheden voor de verdediging. Altijd gaat het er om: welke ruimte wil ik bezetten, welke ruimte wordt er open gelaten door de verdediging, hoe verdelen de aanvallers de ruimte. Timing en snelheid (van speler, bal, handelen) zijn elementen die door de trainer bekeken moeten worden.
51
Artikel 2: Komen in de steun Korfbal gaat om scoren. Om te kunnen scoren is samenspel vereist. In het korfbal wordt vaak gespeeld naar een situatie waarbij één speler de ruimte kort bij de korf bezet en daar de bal ontvangt. Hij staat dan in de steun – aangeef – assist. Voor de aanvallers is dit een goed uitgangspunt voor het vervolg van de aanval. Overigens is het goed mogelijk de steun in een andere ruimte te doen plaatsvinden. Het is afhankelijk van de afstand van een aanvaller tot zijn verdediger of de aanvaller kan gaan voor een doorloopbal (als die mislukt mogelijk een uitwijkbal) of dat de aanvaller de bal kan krijgen en schieten. Misschien kan de steun de positie nog een keer houden, dan heeft de aanvaller ook nog het alternatief van de doorbraak. In het thema gaat het om het komen in de steun in een ruimte rondom de korf ( tot zo’n 2 ½ meter) en alles wat daarmee samenhangt. Het uitgangspunt is dat er wordt voorverdedigd. Bij achterverdedigen is het komen tot steun makkelijk. De factoren TIJD en RUIMTE spelen een grote rol bij het invullen van de functie steunen. In het algemeen is het inzetten naar steun het moeilijkste bij voorverdedigen. Bij een meer gevorderde groep moet wel gelijk een tweede speler ingezet worden om de vang te nemen, dan wel samen te werken met de aanvaller die tot steun wil komen. Aandachtspunten in de verschillende situaties: 1. Komen tot steun vanuit een 1-1 situatie + alternatieven. - Ruimte van steun bepalen - Komen tot steun vanuit diverse posities t.o.v. balbezitter - Schijnbewegingen om steun makkelijker neer te kunnen zetten - Wegtrekken en eventueel vanuit balbezit tot steun komen - Vanuit welke positie t.o.v. balbezitter komen tot steun - Positie t.o.v. medespelers - Timing - Houding van het lichaam bij het innemen van de steun - Passing naar steun - In ruimte aanspelen - Samenwerking met balbezitter - Bij wie ligt initiatief bij passing 2. Komen tot steun met behulp van het snijden over een blok - Kort over blok snijden - Timing - Loopweg - Schijnbewegingen - In ruimte wegtrekken voor een kans (hoewel doel eigenlijk steun is) - Actie t.o.v. positie balbezitter - Hulp van afvangspeler - Alternatief als verdediger andere kant kiest 3. Tollen - Wanneer inzetten van de acties van de twee spelers - Voorste stapt terug en zet blok voor medespeler 4. Algemeen - Positie houden na pass e - Inspelen op 2 steun in steunruimte - Gooien van een lob op voorverdedigde steun - “Mexicaantje” = pass naar ‘vang’ die doortikt naar voorverdedigde steun = kansje - Passing naar aanvaller – situatie inschatten, ‘goede’ pass, tempo van passing - Anticiperen op situatie na pass van de steunspeler op de aanvaller – er zijn 3 opties, te e weten: a. steun zorgt voor een 2 steun of b. steun draait terug om mee te gaan vangen of c. steun trekt snel weg naar ruimte buiten de korf. - De steun moet niet vlak achter de verdediger van de aangever gaan staan. Niet in ‘schaduw’
52
van aanvaller gaan staan, want dan is de steun moeilijk aanspeelbaar - Situatie 2-2 met D/D of H/H tegenover gemengd - Functioneel invullen van functies, gekoppeld aan eigen kwaliteiten en in relatie tot die van de tegenspelers - Bal op tempo blijven spelen, steun moet op tijd aansluiten Oefenstof Bij alle oefensituaties geldt dat de verdedigers voorverdedigen in de korfzone. De bal mag niet onderschept worden in de ruimte buiten de korf, de passing staat niet onder druk. Uiteraard kan dat veranderen als de kwaliteiten, vaardigheden toenemen. De verdedigers moeten strikt volgens de opdrachten werken om de aanvallers te laten oefenen. Spelers moeten kennis hebben van vrije ruimte en tijd en timing, maar het ook nog in de praktijk kunnen uitvoeren. Eerst een oefenreeks (waarbij verdedigers altijd voorverdedigen) om te kunnen bepalen wat wel lukt en wat niet gaat. 1. Starten in 4 – 4 met als opdracht naar steun / vang te komen. 2. Steun moet in ruimte van 2 ½ meter rond korf komen. 3. Baltempo moet er zijn, bal op tempo naar steun en in bepaalde ruimte. Op grond van de drie hiervoor genoemde oefeningen (1, 2 en 3) kan de trainer vereenvoudigen en dan komen tot de volgende oefeningen. A. B. C. D.
E. F. G. H. I. J.
K.
Korf met “cirkel van 2 ½ meter”. Er is 1 aanvaller (met verdediger) die tot steun wil komen vanuit verschillende ruimtes. Voor / rondom de korf staan 3, 2 of 1 medeaanvallers. Opdracht voor verdediger van steun: eerst heel kort bij spelen, later meer vanuit de positie van voorverdedigen Idem als oefening A, maar nu met vang + verdediger. Opdracht voor aanvaller: gebruik het blok van de afvang. Er staat een vang (speler B), een tweede aanvaller (A) wil tot steun komen vanuit de ruimte – dus niet over het blok (maar wordt voorverdedigd). De speler A beweegt richting korf en gaat tollen met de speler B. Speler B komt tot steun en A wordt vang. Spelen met 4 aanvallers. Twee aanvallers hebben een verdediger die voorverdedigen. De aanvallers met verdediger gaan de steun / vang invullen. De twee spelers die voor steun / vang zorgen zijn van verschillende sekse (D / H). Als E maar nu met gelijke sekse. Aandacht bij gelijke sekse: vrijlopen in breedtelijnen (t.o.v. balbezitter). Er wordt scherp voorverdedigd, aangeef trekt weg, krijgt bal in ‘ruimte’ en komt vanuit balbezit via een pass naar aangeef. Alternatieven als “mexicaantje” = aangeef wordt voorverdedigd en staat dus dichter bij korf dan tegenstander. De aanvaller in de afvang stapt uit, ontvangt de bal van de aanvaller voor in het vak. De bal wordt vervolgens meteen doorgetikt naar de aangeef (die immers vrij staat) Bal is in de steun – de steun geeft een pass naar de aanvaller. De aanvaller wil meteen inspelen. De steun moet de situatie oplossen, waarbij de passing van de aanvaller naar de steun wel in moet spelen op de mogelijkheden van de steun. Bal op buitenhand of lob of iets in ruimte aan zijkant.
Voor alle oefeningen geldt dat de trainer met de weerstand van de verdediger kan ‘spelen’: in eerste instantie laten verdedigers alles toe (maar wel vanuit voorverdedigen), daarna scherper laten verdedigen, tot slot met alle risico bij het voorverdedigen. De valkuil bij het laatste is dat de aanvaller op de kansjes gaat spelen als de verdediger teveel risico gaat nemen. Hoofdtaak van de verdediger blijft dan ook altijd om elke doelpoging eruit te halen. De discipline van de verdediger is bepalend voor het succesvol leren van de aanvallers. Zie ook tekst en beelden van de KIC – Korfbal Informatie CD-rom
53
Bij de F- en E-jeugd is het tot steun komen nog niet zo belangrijk als doel op zich. Door kinderen snel te laten spelen, de kansen te nemen die er zijn, ontstaan vanzelf situatie waarbij er een steun is. Dan zou er een doorloopbal gespeeld kunnen worden, zonder de mogelijkheden van schot uit het oog te verliezen. Veel belangrijker is kinderen vrije ruimte te leren herkennen en hiervan gebruik te laten maken. Het is een voorwaarde om later makkelijker naar een steun te kunnen komen. Zij herkennen dan immers de mogelijkheden. Het gaat dan niet alleen om degene die naar de steun komt, maar ook om de balbezitter. Die laatste moet de situatie herkennen en de aansluitende pass kunnen geven. Afhankelijk van korfbalervaring en talent kan in de D-jeugd nadrukkelijker gespeeld worden met een functie steunen. En later kunnen dan allerlei aspecten aan bod komen die te maken hebben met de organisatie van het spel rondom de korf. Bij het oefenen met de steun zijn drie organisatie punten van belang: - komen tot steun kan alleen geoefend worden MET verdediger. Weliswaar kan de verdediger opdrachten krijgen waardoor de aanvaller succes kan hebben, maar er moet wel een verdediger zijn; - de verdediger moet ‘meespelen’. De discipline van de verdediger bepaalt in hoeverre de aanvaller echt kan oefenen; - werk in eerste instantie altijd met een cirkel waarbinnen je de steun wilt hebben. Voor jonge kinderen is dit plaatje belangrijk (visualiseren). De cirkel oefent ook grote invloed uit op de timing bij de actie.
54
Artikel 3: 1-1 aanvallen 1-1aanvallen is het stadium voorafgaand aan de doelpoging. Het gaat om een duel, aanvaller tegen verdediger. Actie – reactie. In de wedstrijden is vaak te zien dat de aanvaller een actie uitvoert die niet gerelateerd is aan de mogelijkheden die de verdediger geeft. Hij maakt die actie waarin hij goed is. In eerste instantie misschien verrassend voor een verdediger, maar na verloop van tijd kent en herkent de verdediger (bewust of onbewust) de actie en dus is de aanvaller minder of zelfs niet meer effectief. De kunst van het 1-1 aanvallen is voor de aanvaller de mogelijkheden tot vrijspelen te zien die de verdediger geeft. Daarbij komt nog wel een complicerende factor: de actie moet ook passen binnen het geheel van het aanvalsspel en de situatie van dat moment. Waar staat de aangeef, waar de medespelers, e.d. Daarnaast is factor van belang dat ook de aangever de mogelijkheden moet herkennen. Uiteraard speelt ook de kwaliteit van de aanvaller t.o.v. de verdediger een rol, als ook de fysieke eigenschappen (is de aanvaller sneller, groter dan de verdediger) Het begrip RUIMTE is een belangrijk element bij het kijken naar het 1-1 duel. Onder ruimte worden de volgende punten verstaan: - de afstand van de aanvaller t.o.v. de tegenstander; - de afstand van de aanvaller t.o.v. de korf; - de afstand van de aanvaller t.o.v. de aangeef; - de plaats in het vak t.o.v. de korf; - de positie van de aangeef in het vak; - de looplijnen die de aanvaller kan gebruiken. Een tweede begrip is TIJD. Hieronder wordt verstaan: - de tijd die er is om tot een doelpoging te komen voordat de verdediger kan aansluiten; - de snelheid van handelen van de aanvaller; - de snelheid van de passing van de aangeef; - de timing van de acties. Met inachtneming van bovenstaande het volgende: a. wat zijn de mogelijkheden die de verdediger biedt aan de aanvaller; b. hoe liggen de onderlinge verhoudingen wat betreft de kwaliteit tussen de aanvaller en zijn tegenstander; c. herkent de aangeef de situatie. In de 1-1 situatie zijn er twee verschillende uitgangssituaties: I De aanvaller staat buiten zijn eigen schotbereik. Hij zal naar een ruimte moeten gaan waar vandaan hij daadwerkelijk kan scoren. Denk er daarbij ook aan dat voor een uitwijkbeweging de aanvaller dus al ruim binnen zijn schotbereik moet starten. II De aanvaller staat binnen schotbereik: a. de aanvaller heeft enige ruimte t.o.v. de verdediger. In principe hoeft hij niet veel te doen. De aangever speelt de aanvaller aan, hij kan ‘wegstappen’ en tot schot komen. b. De aanvaller heeft geen ruimte t.o.v. de verdediger. De aanvaller kan nu proberen de balans van de verdediger te verstoren. Een tweede optie daarbij is dat hij probeert de verdediger te laten ‘draaien’. Of een combinatie van beiden. Ad II a: De aanvaller heeft een “voorsprong” op de verdediger. Als de aanvaller wegtrekt dan kan hij tot schot komen als de bal wordt ontvangen. Mocht de verdediger toch het schot willen verdedigen dan zal hij moeten aansluiten door een beweging naar de aanvaller toe te maken. Doet hij dat, dan kan er een situatie ontstaan dat de aanvaller kan inspelen en voor de doorbraak gaan. Belangrijk is wel dat de aangever ook de situatie herkent, hij moet eerst zien dat er gepasst moet worden naar de aanvaller en als de verdediger fel ingaat zich beschikbaar houden als aangeef. Het initiatief ligt duidelijk bij de aanvaller. Ad II b:
55
De aanvaller probeert de balans te verstoren van de verdediger. Om dat te kunnen doen moet de aanvaller weten wat de balans van de verdediger is. De verdediger staat het beste in balans in de lijn van de voetenstand. Beweegt een aanvaller in die lijn dan kan de verdediger de aanvaller makkelijk volgen (mits ook aan andere voorwaarden van het 1-1 verdedigen wordt voldaan). Om de balans te verstoren moet de verdediger loodrecht op die lijn gaan bewegen. Uiteraard zal de verdediger zijn “voetenlijn” aanpassen. Het is actie en reactie. Nu is het voor een aanvaller niet makkelijk om naar de voeten van de verdediger te kijken en ook het spel te volgen. Hij kan ook naar de schouderlijn kijken, die meestal in dezelfde lijn staat als die van de voeten. Andere factoren die mede bepalen of de aanvaller los kan komen van de verdediger zijn het maken van schijnbewegingen, het veranderen van tempo, van richting Komt de aanvaller los van de verdediger dan ontstaat in principe weer mogelijkheid II a. De combinatie van I en II levert de mogelijkheden voor de aanvaller op. Het is duidelijk dat, om goed te kunnen aanvallen, allerlei technische vaardigheden vereist zijn. Goed kunnen vangen, snel plaatsen, goed kunnen schieten, etc. Bijvoorbeeld voor jonge pupillen is het belangrijk dat ze snel van grotere afstand leren schieten. Dat geeft ze op een zeker moment de ruimte om ook de doorloopbal te kunnen gaan spelen. Want van ver kunnen schieten (met succes) dwingt de verdediger om dichterbij te komen en op dat moment ontstaat de optie voor de doorloopbal. Een aantal oefeningen Bij alle oefeningen speelt de aangever een grote rol, hij moet de situatie herkennen en daarop reageren met een ‘goede’ pass. De oefeningen gaan meestal uit van drietallen: een aangever in balbezit, een aanvaller met een verdediger. De verdediger krijgt een opdracht. Hij moet die opdracht bewust en goed uitvoeren, want alleen dan kan de aanvaller getraind worden. 1. Herkennen van ruimte t.o.v. verdediger. Zowel de handeling van de aangever als de aanvaller sluit aan bij wat de verdediger toelaat. De opdrachten voor de verdediger zijn: a. verdediger op afstand - aanvaller doet weinig, aangever passt, aanvaller stapt weg en schiet; b. verdediger staat altijd kort bij de aanvaller – aanvaller maakt actie, aangever reageert op situatie die ontstaat na actie; c. verdediger mag kiezen, maar keuze moet duidelijk zijn en gekoppeld aan de kwaliteit van aanvaller. 2. Herkennen van ‘voetenlijn’ van verdediger en verstoren balans: a. verdediger staat dichtbij – in breedte lopen, verdediger volgt met voeten “breed”, dan actie aanvaller; b. verdediger staat nu met voeten op lijn naar korf. Aanvaller gaat verdediger opzoeken en rugkant of voorkant kiezen; c. verdediger mag kiezen uit 2 opties. 3. Bij de eerste twee reeksen probeert de aanvaller meteen een passende actie te maken. Het kan echter zijn dat hij een schijnbeweging moet maken. Van belang is te beseffen dat de schijn een echte actie moet zijn. Hij moet de verdediger laten denken dat het ook daadwerkelijk gaat gebeuren. Als een aanvalsactie alleen maar de bedoeling van een schijnbeweging heeft, dan kan de kans op succes al sterk verminderd zijn. Dezelfde soort opdrachten aan de verdediger kunnen worden gegeven. 4. De verdediger beweegt teveel verticaal / huppelt. De aanvaller probeert van richting te veranderen op het moment van een opwaartse beweging of op het moment dat de verdediger huppelt (los van de grond is). Om dit te oefenen moet de verdediger overdreven de beweging uitvoeren. 5. De verdediger staat te rechtop. Nu moet de aanvaller vooral kort bij de verdediger gaan lopen en tempo maken. Kort bij de verdediger van richting en/of tempo wisselen. 6. Er is ruimte van de aanvaller t.o.v. de verdediger, de bal wordt ontvangen. De verdediger kan de volgende opdrachten krijgen: a. de ruimte hetzelfde laten - er is voldoende ruimte om te schieten; b. een schijnschot, de verdediger reageert door in te komen, aanvaller reageert met een pass naar de steun en een doorloopbal; c. de verdediger kiest uit een optie.
56
7. De aanvaller wisselt het tempo van bewegen. Zowel aangever als aanvaller reageren op de nieuwe situatie. 8. Bij een doorloopbal doet zich vaak een ander punt voor. De looplijn van de verdediger moet worden afgesneden door de aanvaller om meer ruimte en tijd te krijgen bij het nemen van de doorloopbal. Daarvoor de volgende oefeningen: a. aanvaller en verdediger starten gelijk vanaf een lijn en/of bij een pilon, aanvaller snijdt looplijn af, zodra hij dat kan doen. b. er staan twee korven iets uit elkaar. De aanvaller en verdediger zijn in een 1-1 duel, waarbij de verdediger kort bij loopt. De aanvaller mag kiezen op welke korf hij een doorloopbal neemt. In principe heeft de aanvaller altijd een voorsprong. Hij snijdt meteen de looplijn af zodra hij de vedediger gepasseerd is. 9. Scoren binnen bepaalde tijd / aantal pogingen / aantal balcontacten: a. pass op aangeef door een aanvaller, je moet binnen 5 seconden (of andere tijd) winnen in actie (1x balcontact); e b. dezelfde oefening als a, maar nu met een tweede koppel ernaast. Na doelpoging uitspelen naar 1 e aanvaller, die speelt weer in op aangeef, 2 koppel in actie; c. tussen 2-3-4 korven met 1 of meer verdedigers, de aanvaller moet de situatie leren herkennen om zo snel mogelijk tot een doelpoging te komen. Alle aangevers moeten heel attent zijn; d de aanvaller heeft 3 (of meer of minder) pogingen, elke poging moet een goede doelpoging opleveren (dus niet ‘zomaar’ een bal schieten); e. de aanvaller heeft 3 (of meer of minder) balcontacten. Elk balcontact moet een goede doelpoging opleveren. Een schotdreiging gevolgd door een daadwerkelijke doorloopbal telt als 1 balcontact. 10. Door de verdediger beperkingen op te leggen, creëert de trainer bewust bepaalde situaties voor de aanvaller en aangever: a. de verdediger start op een bepaalde afstand; b. de verdediger heeft 1 hand of 2 handen op de rug 11. De aangeef en de aanvaller bespreken met elkaar hoe verdediger handelt en wat daarmee te e doen. De verdediger maakt een keuze over de wijze van verdedigen, dit vertelt hij ook aan een 4 speler. De aanvaller probeert de juiste keuze te maken, moet na aanvallen vertellen hoe hij dacht wat de verdediger deed. 12. Ook de aangeef moet getraind worden. Voor de aangeef zijn er nu 2 aanvallers met verdedigers. Binnen 5 seconden moet er een pass gegeven worden met de best mogelijke kans voor een doelpoging. Binnen deze oefening kunnen ook weer tal van variaties aangebracht worden door verdedigers opdrachten te geven. Kern is dat de aangeef snel een keuze moet maken. 13. Aandacht voor de passing van aangeef naar aanvaller. Het gaat er dan vooral om of de pass zodanig is dat de aanvaller meteen kan schieten. Tot slot: In bovenstaande oefeningen staat de aangeef in de ruimte bij de korf. De aangeef kan ook buiten de korfzone staan. Dit verandert wel wat aan de verhouding van de aanvaller t.o.v. de verdediger, omdat vaak de verdediger meer zicht kan hebben op de bal. Niet besproken is de situatie dat bij de afvang de aanvaller wegtrekt bij de korf en van voor uit het vak een pass krijgt ( er ontstaat een kansje). Of de mogelijkheden die de aangeef krijgt als de directe tegenstander veel druk geeft op de ballijnen.
57
3.2. PvB 3.2 – Coachen van een wedstrijd 3.2.1 Inleiding In het kader van KorfbalTrainer 3 wordt er in gegaan op een paar aspecten van coaching. Uiteraard wordt ingegaan op de directe wedstrijdbegeleiding, met die aantekening dat de eigen ploeg centraal staat. Wedstrijdanalyse, het lezen van de wedstrijd, is een thema dat in KorfbalTrainer 4 uitgebreid aan de orde komt. In het bolletjesformulier in hoofdstuk 3.2.4. is te zien wat aan de orde moet komen. Een ander aspect is het voeren van een gesprek. Een coach voert veel, zowel informeel als formeel, gesprekken met spelers of met een hele groep. In de opleiding wordt aandacht besteed aan het voeren van gesprekken. Tot slot is een onderdeel van de coaching om spelers beter te maken. Er wordt een stappenplan geschetst hoe men spelers individueel kan verbeteren. Hoewel de inhoud veel gaat over de individuele gesprekken / kontakten van coach met spelers, komen de principes hiervan overeen hoe de coach met een groep kan communiceren.
3.2.2. De opdrachten Het coachen van spelers omvat meerdere aspecten. Voor dit onderdeel van de opleiding gaat het om de directe begeleiding tijdens wedstrijden en om het voeren van een gesprek met spelers. Het voeren van een gesprek kan zijn om spelers te helpen bij hun ontwikkeling. Soms moet een coach echter ook een ‘slecht-nieuws’ gesprek voeren. Ook dat aspect wordt behandeld. Opdrachten PvB 3.2. Coachen van wedstrijden 1. A: De cursist vult het ‘bolletjesformulier’ Coaching in. De PB vult dit ook in nadat hij de cursist aan het werk heeft gezien. Er wordt een kort verslag gemaakt van de bevindingen van PB/cursist n.a.v. een vergelijking van de ingevulde bolletjesformulieren. Stuur de formulieren (liefst digitaal) op naar de docent vóór les 3. De cursist krijgt feedback hierop tijdens de centrale bijeenkomsten. Naar aanleiding van de feedback kan de cursist werken aan de verbetering van de geconstateerde ‘knelpunten’. B: Het invullen van het bolletjesformulier uit 6A (door zowel cursist als PB) wordt herhaald aan het einde van de opleiding. In een kort verslag worden de verbeterpunten benoemd. Het verslag wordt opgenomen in het portfolio. 2. Voorafgaand aan een wedstrijd: de cursist schrijft op wat je aan de ploeg gaat vertellen in de voorbespreking. Schrijf ook op wat je niet vertelt, maar waar je wel op gaat letten tijdens de wedstrijd en daar eventueel aanwijzingen bij geeft. Vraag een collega-cursist jou te observeren en zo veel mogelijk letterlijk te noteren wat je zegt voor en tijdens de wedstrijd en in de rust. Vergelijk het resultaat van de observaties met wat gezegd is in voorbespreking en wat jij je hebt voorgenomen. Maak een verslag hiervan (500 – 1000 woorden). Inleveren vóór les 5. Literatuur:
Korfbal samen scoren H 1.4
3. Voer een gesprek met een speler. Een collega-cursist is de observator. Het gesprek gaat over de ontwikkeling van de speler. Dit gesprek mag pas gevoerd worden na bijeenkomst 4. Zowel de cursist als observator maakt een verslag van het gesprek (500 – 1000 woorden). Lever het in vóór les 5. Te lezen: - Korfbal, samen scoren – cirkel van Kolb H 1.3 p.20 - Artikelen: Het waarom van gesprekken Het Informatie Gesprek Het Slecht Nieuws gesprek - Artikel over blessures en blessure-preventie - Artikel over Fair Play
58
- Interview Albert Buisman uit ‘de Volkskrant’. Taken cursist: - Lezen artikelen m.b.t. gespreksvoering - Oefenen van gespreksvoering tijdens cursus - Invullen bolletjesformulier over eigen functioneren, onderdeel coaching - Coaching wedstrijd aan de hand van opdracht 7 - Gesprek met één speler aan de hand van opdracht 8 Taken PB: - Bijwonen wedstrijd en observeren cursist - Invullen bolltjesformulier, onderdeel coaching - Omgang met sporters bespreken Taken docent: - Gespreksvoering toelichten en laten oefenen op centrale bijeenkomst Het onderwerp moet redelijk voor in de cursus zitten omdat gespreksvoering ook nodig is bij PvB 3.4 (begeleiden kader)
3.2.3. Het bolletjesformulier Algemene werkwijze bij het invullen van de bolletjesformulieren + het vervolg: Cursist: - eerst zelf invullen bolletjesformulier (zie ook opdrachten); - bespreken van formulier met PB (die zelfstandig ook een formulier invult); - opstellen van aandachtspunten waaraan gewerkt wordt + hoe dat uitgevoerd wordt; - toesturen naar docent van formulieren (zowel van cursist als van PB); - de procedure wordt, naar het eind van de cursus toe, herhaald. PB: -
eerst zelf invullen bolletjesformulier (na minimaal 2 x keer bezoek wedstrijd); vergelijken formulieren cursist met eigen formulier; verschillen benoemen als resultaat van het invullen; geven feedback op gewenste hulp en/of genoemde punten uit de bolletjesformulieren.
Docent: - de docent gebruikt de informatie uit de formulieren om inhoud te geven aan de bijeenkomsten; - de docent geeft feedback op hoe de aandachtspunten uitgevoerd worden.
59
Bolletjesformlier. Coachen van wedstrijden – portfolio + examen Trainer: ………………………………
Ingevuld door: ….…………………………
Vereniging: ………………………….
Ploeg: ……………………………….
Onderdeel Stimuleren sportieve ontwikkeling Houdt rekening met persoonlijke verwachtingen en motieven van de sporters Motiveert, stimuleert en enthousiasmeert sporters Informeert en betrekt spelers bij de wedstrijd Past de omgangsvormen en taalgebruik aan bij de belevingswereld van de sporters. Treedt op als een sporter zich onsportief gedraagt Besteedt aandacht aan het voorkomen van blessures bij de sporters. Treedt op bij onveilige sportsituaties Adviseert sporters over materiaal (keuze en gebruik)
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0
Burgerschapscompetentie Gaat correct om met alle betrokkenen Bewaakt waarden en stelt normen Houdt zich aan beroepscode Staat model voor correct gedrag op en rond de sportlocatie
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
Leercompetentie Reflecteert op het eigen handelen Vraagt feedback Verwoordt eigen leerbehoeften
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Coachen van wedstrijden Ziet er op toe dat de sporters zich voorbereiden op de wedstrijd Houdt een bespreking voor de wedstrijd Maakt een wedstrijdplan Analyseert tijdens de wedstrijd en neemt op basis hiervan adequate maatregelen Gaat flexibel om met organisatorische veranderingen rond de wedstrijd Handelt wedstrijdformaliteiten af Houdt zich aan de regels die gelden tijdens de wedstrijd Zorgt dat sporters zich aan regels en reglementen houden Vertelt de sporters na de wedstrijd wat goed ging en wat beter kan Behartigt belangen van sporters en vereniging
Handtekening cursist
60
Handtekening PB
3.2.4. Coachen Bij coachen worden in het kader van KT 3 de volgende aspecten onder de aandacht gebracht: 1. Wedstrijdcoaching (zie opdracht 7) 2. Beter maken van een speler (zie opdracht 8) 3. Gespreksvoering met speler - informatiegesprek - slecht nieuwsgesprek Bij korfbaltrainer 2 zijn een aantal praktische zaken van het begeleiden aan de orde gekomen. Ook de wijze van communiceren is kort besproken. Voor korfbaltrainer 3 gaat het vooral om de wijze van coachen bij een wedstrijd, de begeleiding / het stimuleren van de individuele ontwikkeling van een speler (wat ook vertaald kan worden naar de ontwikkeling van een ploeg). Het voeren van een gesprek komt aan de orde omdat kennis hiervan een positieve uitwerking heeft op de kwaliteit van de samenwerking van coach met een speler. Gespreksvoering komt ook aan de orde bij PvB 3.4: het begeleiden van kader. Coachen is mensen uitdagen en ondersteunen in een leer- en ontwikkelingsproces. Coaching vindt niet alleen plaats rond de wedstrijden, maar ook tijdens de training. Tijdens een training probeert de trainer een proces in gang te zetten naar zelfstandigheid. Dat begint al bij de jongste jeugd. Als een speler schiet en het schot is over de korf, dan zijn er twee mogelijkheden voor de trainer: - Hij zegt voor: je hebt te hard geschoten. Je moet iets zachter schieten. - Hij vraagt aan de speler: was het schot te hard of te zacht? De speler moet nu nadenken over zijn eigen schot. Na het antwoord (“het schot was over de korf”) is de volgende vraag: wat moet je dan doen? Het antwoord zal zijn: ‘zachter schieten’. Vervolgens gaat de speler weer oefenen. Deze aanpak (zie korfbal, samen scoren – cirkel van Kolb H 1.3 p.20) draagt er toe bij dat een speler gaat nadenken over zijn eigen handelen. Mocht het niet lukken, dan is de volgende stap voor de trainer dat hij aanwijzingen geeft zodat de speler er wel in slaagt te scoren. Kortom: in het eerste geval hoeft de speler niet na te denken, de trainer zegt het voor. In het tweede geval moet de speler wel nadenken. De trainer bevordert het ontwikkelingsproces door vragen te stellen. De trainer draagt er toe bij dat de speler werkt naar zelfstandigheid. Wat hierboven beschreven wordt voor het gedrag van de trainer kan ook vertaald worden naar de coaching. Uiteraard zal een coach tijdens een wedstrijd vaak gewoon voorzeggen wat er moet gebeuren, maar voor en na een wedstrijd kan de coaching wel vragend zijn. Een tweede punt is dat de coaching ook een verband moet hebben met de trainingen. En de coach kan de spelers mee laten denken over hun eigen korfbalontwikkeling. Daarvoor is een gespreksvoering een hulpmiddel. Praktisch is er een hulpmiddel welke wordt aangeduid met een POP-plan, een Persoonlijk Ontwikkelings Plan. In opdracht 2 wordt dat uitgewerkt. Te lezen: - Korfbal, samen scoren H 1.3 – pag. 20 - Artikelen: Het waarom van gesprekken Het Informatie Gesprek Het Slecht Nieuws gesprek - Artikel over blessures en blessure-preventie - Artikel over Fair Play - Interview Volkskrant met interview Albert Buisman - Een hulpmiddel bij de ontwikkeling van een speler is het bolletjesformulier ‘begeleiding’
3.2.5. Het ‘waarom’ van gesprekken Bij de coaching komen veel situaties voor waarbij gesprekken met spelers gevoerd worden. De gesprekken vormen een deel van de werkzaamheden van de coach. Dat gedeelte van de taak kost veel tijd, zeker om het goed uit te voeren. In de praktijk blijkt dat de gesprekken door zowel de coach als de speler als uitermate stimulerend en positief worden ervaren.
61
In een tweetal teksten worden verschillende aspecten belicht welke betrekking hebben op het voeren van gesprekken. Hoe kan een gesprek voorbereid worden, hoe kan het gevoerd worden. En hoe ziet een slecht-nieuws gesprek er uit. Essentieel is een goede planning van de coach voor het voeren van gesprekken. Wat zijn de voordelen van de tijdsinvestering door de coach in een gesprek: - het bevordert de betrokkenheid van de spelers; - het kan de spelers vertrouwen geven; - door betrokkenheid en meer vertrouwen worden spelers meer gemotiveerd; - de coach kan meer richting geven aan de inhoud van de training. In de cursus komen twee vormen van gespreksvoering aan bod: - het voeren van een gesprek in het algemeen; - het slecht nieuws gesprek. Het Informatie Gesprek Het voeren van gesprekken met spelers vormt een onderdeel van het werk van de coach. Soms gaat het om korte, spontane gesprekken (bijv. langs de lijn bij een wedstrijd), soms om langere geplande gesprekken. Zowel de korte als de lange gesprekken hebben veel waarde. Als de communicatie goed verloopt, bevordert dat het ‘klimaat’ in het team. Voor ieder formeel gesprek geldt dat voorbereiding van het gesprek noodzakelijk is. De voorbereiding kan alleen uitgevoerd worden, maar ook samen in het geval je met twee coaches bij een team werkt (bedenk wel dat een gesprek van 2 tegen 1 bedreigend kan overkomen). Waar moet allemaal aan gedacht worden: Allereerst wordt de afspraak gemaakt. Het tijdstip kan in overleg met de speler bepaald worden. Van tevoren is bekend welk type gesprek gevoerd gaat worden. Bekijk de stappen van het bijbehorende gespreksmodel en neem de mogelijke valkuilen door. Van de gesprekspunten wordt een overzicht gemaakt. Wanneer de coach de speler voor een gesprek uitnodigt is hij verantwoordelijk voor de opening en de afsluiting van het gesprek. Welke rol hij daartussen inneemt hangt af van het gespreksonderwerp. In de cursus komen een informatiegesprek en een slecht-nieuws gesprek aan de orde. Ze verschillen namelijk onderling in gespreksopbouw. De coach neemt de rol aan die voor het desbetreffende gesprek nodig is. De opening en de afsluiting is echter steeds hetzelfde en van groot belang voor een goed en prettig verloop. Hieronder staat beschreven waar op gelet kan worden. Opening van het gesprek: De coach: - is gastheer/gastvrouw: jassen, koffie/thee, plaats wijzen (wie gaat waar zitten? Ga niet recht tegenover elkaar zitten. En denk er ook aan dat als er twee coaches zijn, het ‘bedreigend kan zijn als je twee tegen één een gesprek voert. Uiteraard is de inhoud van het gesprek bepalend voor de ‘stemming’) - neemt het initiatief en bedankt de speler voor zijn komst. “Fijn dat je gekomen bent”. - geeft het doel, de procedure en de duur van het gesprek aan; - vraagt of de speler daarmee akkoord kan gaan. “Ik heb je uitgenodigd om over (onderwerp aangeven) te praten. Eerst zal ik vertellen wat de bedoeling is. Aangeven bedoeling. Ik stel voor om voor dit gesprek drie kwartier uit te trekken. Is dat akkoord?” Vuistregels: - Start zo snel mogelijk met de opening; blijf niet te lang over koetjes en kalfjes praten. - Maak de opening niet te lang. - Wees niet te officieel, maar ook niet te joviaal (pas je aan de speler aan). Afsluiting van het gesprek door de trainer: - Geef aan wanneer het gesprek afgerond wordt of onderbroken wordt gezien de tijd. “We hebben nog 10 minuten om het gesprek af te ronden”.
62
-
Geef een samenvatting: waar hebben we het over gehad? Welke doelen hadden we gesteld? Hoe ver zijn we gekomen? “We hebben het gehad over …. ( het probleem). We wilden tot een aantal oplossingen komen en die hebben we zojuist opgesomd”. Geef een samenvatting van de afspraken/conclusies. “De afspraken die we gemaakt hebben zijn de volgende: jij gaat werken aan …., op de training doe je regelmatig ……”. Evalueer het gesprek door navraag bij de speler te doen. “Heeft dit gesprek voor jou voldoende opgeleverd?” Maak eventueel een nieuwe afspraak. “We zijn nog niet toegekomen aan het bedenken van oplossingen. Heb je a.s. maandag tijd om daarover verder te praten?” “Wanneer zullen we op de afspraken terugkomen? Dan kunnen we kijken hoe het gegaan is!
Vuistregels - Neem de tijd voor de afronding. - Overschrijd de afgesproken tijd zo min mogelijk; het is beter om een nieuwe afspraak te maken. Als de coach een ‘informatief’ gesprek voert met een trainer dan zijn daarin een aantal fases te herkennen. Hoe bewuster de coach de stappen kan volgen, hoe beter de kwaliteit van het gesprek. Bovenstaande wordt ook wel samengevat in een gesprek voeren volgens het LSD-principe, d.w.z. Luisteren Samenvatten Doorvragen Belangrijk: Een belangrijk element van de gespreksvoering is dat de coach de speler eerst zelf laat nadenken over oplossingen om tot iets te komen. Dat kan gaan om een korfbalinhoudelijk punt, het kan ook gaan over de omgang met elkaar binnen een ploeg. Laat de speler eerst suggesties doen, zelf nadenken en zeg niet voor. Daarmee wordt de speler ‘eigendom’ van de oplossing. De fases staan in het hierna volgende formulier genoemd. Interventies in een gesprek LUISTEREN 1. Zich open opstellen
- luisteren naar de speler - zichtbare aandacht geven door lichaamshouding
2. Actief luisteren
- betrokkenheid tonen door oogcontact, toeknikken, glimlachen, “hm,hm” of “ja, ja”
3. Terugkoppelen/samenvatten
- kort herhalen in eigen woorden van datgene dat de speler gezegd heeft en nagaan of het klopt. - kort weergeven van de gevoelens die bij de speler gehoord of gezien worden. Bijv: “Je schuift zo op je stoel, voel je je niet op je gemak?”
DUIDELIJKHEID SCHEPPEN 4. Ordenen/verhelderen
- lijn brengen in het verhaal en samenhangen laten zien; hierbij kun je op tegenspraak stuiten.
5. Vragend aansluiten
- doorvragen op grond van wat de speler zelf aan informatie inbrengt. - om meer informatie te krijgen of de speler meer te laten vertellen. Bijv: “Vervelend? Wat bedoel je daarmee?”
6. Sturen
- gesprek in de ‘goede’ richting sturen door de juiste vragen te stellen
63
GERUSTSTELLEN 7. Stimuleren/ondersteunen
EIGEN IDEEËN INBRENGEN 8. Vragend toevoegen
- aanmoedigen en relativeren bijvoorbeeld door ook de goede dingen aan te geven. Bijv: “De situatie is moeilijk, maar er zijn wel oplossingen denkbaar”.
- doorvragen op grond van wat je zelf denkt. Iets nieuws vragen of vanuit een ander oogpunt: “Kan het zijn dat…?”
9. Informeren
- iets vertellen uit eigen kennis en ervaring - als antwoord op de vraag van de ander of op eigen initiatief. “Dat heb ik zelf ook wel eens gehad”. (Maar niet een eigen verhaal vertellen) “We hebben nog 3 maanden voor het einde seizoen”
10. Adviseren
- een suggestie aangeven in welke richting de oplossing gezocht kan worden. - een nadrukkelijk advies geven over de oplossing
11. Beoordelen
- aangeven van wat juist of onjuist is, effectief of nieteffectief; een waardeoordeel geven
12. Opleggen
- een opdracht geven wat en hoe te doen. Een taak stellen.
Het Slecht Nieuws gesprek Inleiding Regelmatig heeft de coach te maken met een situatie waarin hij de speler een ‘vervelende’ mededeling moet doen. Met name bij selectie-momenten is dat het geval als een speler niet gekozen wordt. In dat geval is het verstandig de principes van een slecht-nieuws gesprek toe te passen. Beschrijving In de dagelijkse praktijk is slecht-nieuws brengen niet aan de orde van de dag. Als zo’n moment zich echter voordoet, dan wordt er door de trainer tegen zo’n gesprek opgezien. Men weet tenslotte niet hoe de speler zal reageren. Misschien wordt die speler kwaad of erg emotioneel en de vraag komt op hoe daarmee om te gaan. De opbouw van het slecht-nieuwsgesprek: Na een korte inleiding of motivatie: 1. Kom meteen met het slechte nieuws. “Ik vind het moeilijk om te zeggen, maar ik heb geen goed nieuws voor je…” “Ik moet je iets vervelends vertellen..” “Ik heb je hier uitgenodigd omdat ik het belangrijk vind met jou over …. te praten. “Ik heb geen goed nieuws voor je.” 2. Geef gelegenheid tot een reactie van de speler op de mededeling. Mensen kunnen op veel verschillende manieren reageren. 4. Licht het slechte nieuws toe. Na een van de mogelijke reacties door de speler en na het geven van ruimte om het slechte nieuws te verwerken kan verteld worden hoe deze boodschap tot stand gekomen is: “Ik zal je vertellen hoe ik tot deze conclusie gekomen ben”. 3. Zoek samen naar een oplossing. 5. De vraag “Hoe moet het nou verder?” komt boven. Samen wordt gezocht naar oplossingen. Laat vooral de speler oplossingen aandragen. Vuistregels: Stel het slechte nieuws niet uit: niet eromheen draaien, wacht niet te lang met vertellen. Vertel zelf het slechte nieuws. Stel geen vragen om de speler op het spoor te brengen. Dus niet: “Wat vind je nou van …….? Vind je het ook niet goed?”
64
-
Het slechte nieuws niet minder erg maken dan het is, uit angst voor de gevoelens van de speler. Dus niet: “Het valt best wel mee, maar het is toch niet geweldig”. Maak je eigen rol duidelijk; rechtvaardig jezelf niet. Dus niet: “Ik kan er ook niks aan doen, maar wat je doet is nu eenmaal heel zwak”.
-
Samenvatting slecht-nieuws (SN)gesprek: 1. SN meedelen. 2. SN verwerken. 3. SN eventueel toelichten. 4. Oplossingen bedenken.
Slecht-nieuwsgesprek
Trainer brengt slecht nieuws aan de speler
gespreksmodel:
Aandachtspunten
1. SN meedelen
- na korte inleiding direkt vertellen - niet ontwijken of er omheen draaien
2. SN verwerken
3. SN toelichten
- let op verschillende soorten reacties - schiet niet in de verdediging - vraag naar de gevoelens van de ander/verwoord de gevoelens - vertel het nog eens rustig - indien gewenst
4. Probleem oplossen
- samen naar oplossingen zoeken
3.2.6. Persoonlijk Ontwikkelings Plan Bij de opzet is gebruik gemaakt van het plan van aanpak zoals dat bij ckv OVVO uit Maarssen gebruikt wordt. Voor een trainer/coach is het de taak om een team beter te maken. Dit doet hij door te werken aan allerlei zaken betreffende het samenspel. Het is een open deur door te stellen dat een team bestaat uit individuele spelers. Het team beter maken kan dan ook door de individuele spelers beter te maken. Spelers kunnen zelf betrokken worden bij hun eigen ontwikkeling. Onderstaand proces kan daarbij een hulpmiddel zijn. Waar willen spelers zelf beter in worden? Hieronder wordt het proces beschreven om te komen tot een Persoonlijk Ontwikkelings Plan. Een POP betekent kortweg dat de trainer samen met de speler een specifiek plan gaat opstellen om de speler individueel te ontwikkelen. De aanpak en opzet van een individueel POP ziet er als volgt uit: Spelers analyse
Analyse gesprek
Gedetailleerd Plan van Aanpak
Organiseren en inplannen faciliteiten.
Start individuele trainingen
Spelers analyse: Dit doet de speler zelf. Uitgangspunt is dat de speler zelf aangeeft welke vaardigheden hij/zij wil ontwikkelen. Analyse gesprek: Vervolgens gaat de trainer een gesprek met de speler aan. In het gesprek wordt de spelersanalyse gespiegeld aan het beeld van de trainer.
65
Plan van Aanpak: Na het analyse gesprek wordt er een Plan van Aanpak opgesteld. Oftewel een uitwerking welk thema aan bod komt, vertaald in oefenstof Organisatie: Met het Plan van Aanpak wordt ook de organisatie neergezet. Wanneer wordt er op getraind, wie doet dat, etc. Trainers worden benaderd en faciliteiten worden besproken. Start trainingen: Vervolgens gaan de trainingssessies van start. Evaluaties: In het schema zijn de evaluaties niet opgenomen. Eén evaluatiemoment is aan het eind van de hele cyclus. Er wordt gekeken of het gestelde doel gehaald is, hoe het proces is verlopen. Het is echter ook goed om een zogenaamde ‘tussenevaluatie’ te houden. Waar zitten we nu, hoe gaat het, wat lukt wel, wat niet, etc. N.a.v. de tussenevaluatie kunnen dan nog aanpassingen gedaan worden. Een bolletjesformulier ‘begeleiding speler’ (zie hierna) is een hulpmiddel dat de coach in kan zetten. Het formulier is slechts een voorbeeld. Elke leeftijdscategorie kent andere thema’s. Het maakt nogal een verschil of de betrokken speler een F-speler is of iemand van de senioren selectie. Het is aan de coach om passende thema’s in te voeren. Bij het inzetten van het formulier is het van belang om te kijken met wie de coach te maken heeft. Een senior kan het zelfstandig invullen. Met een F-pupil zal de coach het samen met de speler invullen. Zoals in het stappenplan is aangegeven, komt na het invullen een gesprek met de speler hoe er wordt verder gegaan. Een speler kan invullen op een schaal van 6 bolletjes. Bewust is gekozen voor een tweetal symbolen, een somber gezichtje en een blij gezichtje. Het haalt de lading van een negatieve beoordeling (“slecht”) weg. Want het gaat niet om een beoordeling, maar om te kijken hoe de stand van zaken is. De cruciale vraag na het ‘analysegesprek’ is om, samen met de speler, te kijken hoe je één bolletje verder kunt komen. Oftewel de coach maakt, het liefst samen met de speler, een Plan van Aanpak. Uiteraard volgt daarna de uitvoering. En tenslotte, na een evaluatie, kan het proces opnieuw starten.
66
Begeleidingsformulier speler Schaal
Scoren
schot uit stand Strafworp Doorloopbal Uitwijkbal verder Sneller complexere situatie
Samenspelen niet balbezitter
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0
herkent ruimte t.o.v. tegenstander herkent ruimte t.o.v. medespelers timing
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
balbezitter kan in functies spelen
herkennen vrijlopen medespelers
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
functie aanvallen
timing herkent ruimte herkent kansen t.o.v. verdediger
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
functie steunen
timing herkent ruimte om aanspeelbaar te zijn kan tot steun komen vanuit diverse kanten
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
beoordelen waar bal komt positie innemen positie houden 1 hand links en rechts 2 handen timing functioneel 1 hand links en rechts 2 handen
0 0 0 0 0 0 0 0 0
onderscheppen
positie t.o.v. tegenstander
0 0 0 0 0 0
voorverdedigen
positie t.o.v. tegenstander afstand t.o.v. tegenstander anticiperen communicatie
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
1-1 verdedigen
houding voetenstand bewegen armgebruik
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
gooien
vangen
67
zonder of met weerstand zonder of met weerstand
0 0 0 0 0 0 0
herkennen vrijlopen
functie afvangen
Voorkomen
zonder of met weerstand
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0
3.3.
PvB 3.3 Organiseren van activiteiten
3.3.1. Inleiding De cursist moet, als onderdeel van de opleiding Korfbaltrainer 3, zelf een activiteit organiseren. Het is toegestaan om een activiteit te beschrijven die men gedaan heeft in een periode voorafgaand aan de cursus. Achterliggend idee is dat de cursist meer is dan alleen maar een trainer bij de club. De cursist is ook in een ‘breder’ verband inzetbaar bij een vereniging.
3.3.2. De opdracht Hieronder wordt de opdracht beschreven. In hoofdstuk 3.3.4. kan de cursist teruglezen welke eisen er gesteld worden m.b.t. de PVB 3.3. Opdracht: Organiseer een activiteit in de club. Het mag een onderdeel zijn van een groter geheel. Denk bijv. aan een spellenochtend, waarbij jij één spel moet organiseren. Het spel moet echter wel zo groot zijn dat je het samen met anderen moet doen en dat jij de leiding hebt van de organisatie en uitvoering. Het is toegestaan om een verslag te maken van een activiteit die ongeveer een half jaar voor aanvang van de cursus uitgevoerd is. Maak een verslag van alles wat je hebt gedaan. Gebruik hierbij het protocol van de PvB. Als leidraad van het verslag. In het verslag moet blijken dat er gewerkt is volgens een draaiboek’ en dat de organisatie een bepaalde structuur heeft. Verslag ( 500 – 1000 woorden) inleveren 4 weken vóór les 9. De opdracht kent een redelijk vrije vorm. De cursist moet een gewaarmerkt evaluatieverslag inleveren (van de PB) en een zelfgeschreven verslag van de eigen activiteiten. In de opdracht staat een voorbeeld genoemd, maar er zijn talloze mogelijkheden. Een opsomming van wat mogelijk is: - organiseren (deel) van een (jeugd)kamp; - organiseren van technische bijscholingen voor trainers; - organiseren van een schoolkorfbalproject; - trainingskamp; - mix-toernooi; - intro-lessen voor ouders; - super-star-wedstrijden; - vriendjes-meeneem-toernooi; - bedrijfskorfballessen; - beachtoernooi; - stratentoernooi; - open-dag-activiteiten; - etc. Kortom allerlei activiteiten waarbij een korfbalactiviteit is. Niet in aanmerking komen bijv. bingo, sinterklaas, disco, teamuitje, e.d.
68
3.3.3. Het bolletjesformulier Organiseren van activiteiten - portfolio Trainer: ………………………………
Ingevuld door: ….…………………………
Vereniging: ………………………….
Ploeg: ……………………………….
Onderdeel Stimuleren sportieve ontwikkeling Stemt de activiteit af op de belevingswereld van de sporters Treedt op bij onveilige situaties
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Organiseren van activiteiten Maakt bij de organisatie gebruik van een draaiboek Draagt verantwoordelijkheid en neemt beslissingen Werkt samen met anderen Houdt rekening met beschikbare middelen en materialen Zorgt dat iedereen weet wat er van hen wordt verwacht Handelt activiteit af Rapporteert over de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van de activiteit
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
Burgerschapscompetentie Gaat correct om met alle betrokkenen Bewaakt waarden en stelt normen Houdt zich aan beroepscode Staat model voor correct gedrag op en rond de sportlocatie
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
Leercompetentie Reflecteert op het eigen handelen Vraagt feedback Verwoordt eigen leerbehoeften
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Handtekening cursist
69
3.4.
PvB 3.4 Het aansturen van een trainer
3.4.1. Inleiding In de structuur van de opleidingen wordt gewerkt met Praktijk Begeleiders. Zij ondersteunen trainers die een opleiding volgen. In KT 2 is de kern van de opleiding de didactiek. Korfbaltrainers op niveau 3 moeten in staat zijn trainers op het niveau van KT 2 te begeleiden. Op die manier worden twee vliegen in één klap geslagen. De KorfbalTrainer 3 wordt opgeleid als PB voor de opleiding KT 2. In de opleiding komt het proces van de begeleiding aan de orde. De KT 3 trainer kan zo dus een rol spelen in de begeleiding van ‘jonge, onervaren’ trainers. Een situatie die zich veelvuldig voordoet bij de verenigingen. Ten tweede herhaalt de cursist hierdoor de didactische aspecten van het trainerschap.
3.4.2. Het plan van aanpak 1. Zoek een trainer die begeleid wil worden (trainer moet echt zelf willen) op de DIDACTIEK. Hoewel het geen direct doel van de cursus is, de cursist kan zich tegelijkertijd wel indirect verder bekwamen in de didactische vaardigheden zoals behandeld op niveau 2. Didactiek is de kern van de opleiding korfbaltrainer 2. In principe zou het zo kunnen zijn dat de cursist KT 3 tegelijkertijd de rol van praktijkbegeleider bij korfbaltrainer 2 vervult. 2. De cursist KT 3 laat de trainer het bolletjesformulier didactiek (zie hieronder) invullen. Ook de cursist KT 3 vult het formulier in. De PB van niveau 3 cursist kan hier ook in worden betrokken (het moet niet!), maar dan wel in de rol van begeleider van cursist KT 3. Uitvoering: na bijeenkomst 4 (gesprekstechnieken) van de cursus De resultaten van de beide formulieren ‘’ en ‘’ (van de trainer) worden vergeleken en besproken. De essentiële vraag is hoe de begeleide trainer zijn didactische niveau minimaal één bolletje kan verbeteren. Leg het resultaat van het gesprek vast in een verslag. 3. De begeleiding richt zich op de gegeven?
‘’ punten van de korfbaltrainer 2. Welke tips worden er
4. De cursist KT 3 maakt samen met de begeleide trainer een ‘oefenprogramma’ voor de trainer (kan ook in samenspraak met de praktijkbegeleider van niveau 3) m.b.t. de aangegeven punten. Opsturen binnen twee weken na het gesprek met de trainer, dus in 2 weken na bijeenkomst 4. 5. De cursist KT 3 komt over een bepaalde periode 3 keer ondersteuning verlenen. Bij de laatste bespreking worden de bolletjesformulieren weer besproken. Wat is de ontwikkeling van de aandachtspunten? 6. De cursist 3 maakt een evaluatieverslag van bovenstaand proces. Ook de begeleide trainer maakt een evaluatie. In hun evaluatie geven zowel de begeleide trainer als de cursist KT 3 aan wat zij hebben geleerd. Inleveren: uiterlijk 2 weken voor einde cursus Ter ondersteuning van de PVB 3.4 -aansturing kader wordt er gespreksvoering geoefend tijdens een centrale bijeenkomst (is opgenomen in tekst van PvB 3.2). Daarin komen de stappen aan de orde die in een gesprek gezet moeten worden. Het LSD-principe: luisteren, samenvatten, doorvragen. Maar ook en vooral dat de cursist KT 3 probeert de begeleide trainer zelf met oplossingen te laten komen. Tijdens een centrale bijeenkomst kunnen cursisten het ‘gesprek voeren’ onderling oefenen.
70
Gespreksvoering is een onderdeel van coaching. Naast het oefenen tijdens de cursus, komen er ook oefenmomenten voor in de praktijk. Eén van die momenten is tijdens de begeleiding op didactiek van trainer niveau 2. In alle gevallen van het voeren van een gesprek wordt gewerkt met koppels van 2. De achterliggende reden hiervan is dat de cursisten van elkaar kunnen leren. Ze kunnen afspreken dat ze elkaar observeren tijdens het gesprek en met elkaar evalueren hoe de stappen in het gesprek verlopen zijn.
71
Didactische aandachtspunten trainer Naam trainer: ……………………………………….. Datum: …………………………..
Ploeg: ……………………
Ingevuld door: ……………………………………………..
Aandachtspunten
0 0 0 0 0 0 Begeleiden sporters Motiveert, stimuleert en enthousiasmeert korfbalspelers Luistert naar korfbalspelers Stemt manier van omgang af op korfbalspelers (zorgt voor sociale veiligheid) Gebruikt heldere en begrijpelijke taal naar korfbalspelers Spreekt korfbalspelers aan op hun (sport)gedrag Bewaakt (en ziet toe op) hygiëne en verzorging Bewaakt (en ziet toe op) veiligheid ten aanzien van materiaal Geven van trainingen/lessen Volgt aanwijzingen van de verantwoordelijke korfbaltrainer op Voert de les/trainingsvoorbereiding uit Zorgt dat materialen en hulpmiddelen beschikbaar zijn Draagt bij aan het bereiken van het doel van de training Past indien nodig oefening aan op de kwaliteiten van de korfbalspelers en de omstandigheden Doet oefeningen op correcte wijze voor of maakt gebruik van goed voorbeeld van een korfbalspeler Geeft (niet te veel) aanwijzingen aan korfbalspelers en legt de nadruk op positief corrigeren Controleert of korfbalspelers de opdrachten goed uitvoeren
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Maakt zichzelf verstaanbaar Kiest positie afgestemd op de oefening Legt de oefeningen uit en past relevante (spel)regels toe Zorgt dat korfbalspelers zich aan de gemaakte afspraken en (spel)regels houden
0 0 0 0
Burgerschapscompetentie Gaat correct om met alle betrokkenen Bewaakt waarden en stelt normen Houdt zich aan beroepscode
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Leercompetentie Reflecteert op het eigen handelen Vraagt feedback
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Handtekening begeleide trainer
72
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
Handtekening cursist KT 3
Taken cursist KT 3: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
Een trainer zoeken die begeleid wil worden. Data afspreken van begeleiden Bekijken van training Bolletjesformulier invullen Bolletjesformulier bespreken Oefenprogramma opstellen ‘zwakke punten’ (samen met trainer) Toesturen oefenprogramma aan docent voor reactie Overleg oefenprogramma met eigen PB Bespreken oefenprogramma met trainer 2 Drie maal bekijken training en voortgang – tips geven Evalueren Bovenstaande verwerken in logboek
Taken van docent KT 3 1. Toelichting van PVB 3.4 2. Gespreksvoering toelichten + oefenen op bijeenkomst 3. Reactie op oefenprogramma welke cursist heeft opgesteld. 4. Verslag logboek beoordelen Taken van PB (is niet verplicht!): 1. Volgen van stappen cursist 2. Adviseren tijdens proces, tips geven aan cursist 3. Beoordelen van de begeleiding aan de hand van de PvB 3.4 praktijk.
Opdracht cursist: 1. Verslag maken van proces 2. Reactie van docent verwerken indien nodig 3. Evaluatieverslag laten maken door begeleide trainer
73
3.4.3. Het bolletjesformulier Aansturen van trainers - portfolio Trainer: ………………………………
Ingevuld door: ….…………………………
Vereniging: ………………………….
Ploeg: ……………………………….
Onderdeel Aansturen van trainers Informeert trainer over de inhoud van de training Geeft trainer opdrachten die bij hun taak passen Bespreekt met de trainer wat er goed ging en wat de verbeterpunten zijn Motiveert de trainer Analyseert het handelen van de trainer en neemt op basis hiervan adequate maatregelen Ziet toe op de trainer bij het begeleiden van sporters
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0
Burgerschapscompetentie Gaat correct om met alle betrokkenen Bewaakt waarden en stelt normen Houdt zich aan beroepscode Staat model voor correct gedrag op en rond de sportlocatie
0 0 0 0
Leercompetentie Reflecteert op het eigen handelen Vraagt feedback Verwoordt eigen leerbehoeften
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Handtekening cursist
74
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
4. Overige opdrachten In de vorige hoofdstukken zijn diverse zaken aan de orde gekomen. In dit hoofdstuk komen een aantal opdrachten aan de orde die het KNKV van groot belang acht voor de cursist. - Fair Play staat niet alleen hoog in het vaandel van het KNKV, maar ook in die van de overheid. Meer en meer wordt er door de overheid gekeken naar hoe een sportbond Fair Play regelt. Maar ook en vooral ouders worden steeds kritischer hoe een sportclub omgaat met zijn leden, zijn tegenstanders, zijn scheidsrechters. - Niet minder belangrijk is het om ‘sexuele intimidatie’ te voorkomen. Dus ook daar wordt in het kadervan de opleiding aandacht aan besteed. - Verder moet een trainer/coach natuurlijk iets weten van ‘blessures en blessurepreventie. - En de trainer/coach moet de spelregels kennen. Fair Play is een op dit moment een belangrijk thema in de sport en de politiek. Lees hierover het artikel in de cursistenmap. - Doe een activiteit met de ploeg die te maken heeft met Fair Play. Maak hier een verslag van (tussen de 500 en 1000 woorden). Inleveren 4 weken voor les 9. Sexuele intimidatie komt in alle sporttakken voor. Ook in het korfbal komen situaties voor waarbij de trainer/coach zich, bewust of onbewust, op de grens bevindt van wat aanvaardbaar is (bekeken vanuit de ogen van de sporter). Waar ben je zelf als trainer/coach attent op in je verhouding tot de sporter? -
Lees hiervoor eerst het artikel in de cursistenmap en maak vervolgens een verslag van 5001000 woorden over hoe jij in de praktijk omgaat met dit onderdeel van het trainerschap.
Inleveren 4 weken voor einde cursus. Om korfbal te kunnen spelen moet je kunnen scoren, samenspelen, etc. Ook conditie en het voorkomen van blessures speelt een rol. Lees het betreffende artikel in de cursistenmap. Welke plek neemt het onderdeel conditie in voor jouw ploeg? Wat doe je aan blessurepreventie voor jouw ploeg? -
Maak een verslag hierover (500 – 1000 woorden) met daarbij de argumenten waarom jij het zo invult. Als je andere bronnen gebruikt dan die van de cursus, vermeld dan de bron (naam artikel, schrijver)
Inleveren in de periode van de lessen 5 tot 7. Spelregelkennis is noodzaak voor de kennis van een trainer/coach. - Fluit een (jeugd)-wedstrijd. Laat je ‘beoordelen’ door een ervaren scheidsrechter. In het verslag wordt je ‘beoordeeld’ op: o spelregelkennis; o omgaan met de spelregels in relatie tot de doelgroep; o omgang met de spelers; o de houding die je als scheidsrechter inneemt. Om de benodigde kennis van spelregels op te doen ga naar: http://www.knkv.nl/knkv-corporate/spelregels/ Inleveren uiterlijk vóór les 8. (Noot: is de cursist in het bezit van een scheidsrechtersdiploma, dan is er een vrijstelling. Een kopie van het diploma komt in het portfolio)
75
Artikel 1: Fair Play INLEIDING In de sport wordt tegenwoordig veel over Fair Play gesproken. De laatste jaren is het voortdurend onderwerp van allerlei acties geweest, zoals de campagne ‘Fair Play scoort altijd!’. Deze acties worden allemaal gesteund door de overheid. Men maakt zich namelijk nogal zorgen over zaken als spelverruwing, agressie en geweld op en om het veld, scheidsrechtersmolestaties, doping en discriminatie in de sport. Al die campagnes zijn natuurlijk prima, want ze vestigen de aandacht op het feit dat er iets aan de (on)sportiviteit op de velden en in de zalen gedaan moet worden. Maar al die mooie folders, posters en televisiespotjes helpen niet zoveel, als er tijdens trainingen en wedstrijden niets gedaan wordt om Fair Play te bevorderen. Als trainer en begeleider kun je het gedrag van sporters beïnvloeden. Je hebt dus een taak in de ‘sportieve opvoeding’ van vooral jonge sporters. Over die taak gaat dit hoofdstuk. FAIR PLAY: WAT IS DAT? Het is moeilijk om te zeggen wat Fair Play precies inhoudt. Veel gemakkelijker is het om te zeggen wat niet sportief is: je tegenstander onderuit schoppen, een strafworp uitlokken door je te laten vallen, tekeer gaan tegen een beslissing van de scheidsrechter, de tegenstander uit z’n spel brengen door vervelende opmerkingen te maken ..... Maar wanneer gedraagt iemand zich ‘sportief’? Wanneer is er sprake van Fair Play? Enkele voorbeelden liggen voor de hand: geen gemene overtredingen maken, de beslissingen van de scheidsrechter accepteren zonder te zeuren of te schelden, je tegenstander die gevallen is helpen opstaan. Het betekent met andere woorden dat je je ‘netjes’ gedraagt tijdens een wedstrijd of partijtje. Maar wat is ‘netjes’? Bij een wedstrijd waar een heleboel op het spel staat lopen de emoties soms hoog op. De speler die een strafschop of strafworp tegen krijgt is dan uiteraard teleurgesteld, misschien zelfs boos. Ja, en dan wil er wel eens een onvertogen woord vallen. En het kan er soms ook fel aan toegaan, zeker bij contactsporten. Dat heet dan ‘inzet tonen’, ‘agressief spelen’, het ‘duel aangaan’. En daar gaat het toch om in de sport. Je doet er alles aan om te winnen, dat is nu juist de lol van het geheel. Ja, en in het heetst van de strijd wil het er wel eens iets te ruw aan toegaan en maak je een overtreding. Maar is dat nu gelijk ook ‘onsportief’? Kun je de ploeg die de minste overtredingen maakt, automatisch ook het meest sportieve team noemen? Zoals je ziet is het antwoord op wat Fair Play is misschien helemaal nog niet zo makkelijk. Maar in dit hoofdstuk zullen we een poging wagen. Fair Play en de bedoeling van het spel Fair Play is dus meer dan ‘geen overtredingen’ maken. Het heeft juist alles te maken met het ‘willen winnen’. Maar dan wel volgens de bedoeling van het spel, oftewel de ‘spelintentie’. Zo is het bijvoorbeeld bij korfbal de bedoeling dat je de bal gooit met je handen en niet met je voeten speelt. Het expres met de voet spelen wordt dan ook in het korfbal meteen bestraft. Het is ‘unfair’. Je overtreedt niet zomaar een spelregel, je zondigt tegen de bedoeling van het spel. Je pleegt ‘spelbederf’. Dit nu is alleen maar te begrijpen tegen de achtergrond van de afspraken die binnen het korfbal gelden. Iemand die het spel niet kent, zou zeer verbaasd zijn over de straf die op opzettelijk voetbal staat. We hebben hier met andere woorden te maken met regels die specifiek zijn voor het korfbal en die alleen maar tijdens dat spel van kracht zijn. We hebben hier te maken met regels die van ‘binnenuit’ komen. En regels hebben te maken met waarden en normen. Fair Play zou je kortweg kunnen omschrijven als ‘de sport beoefenen volgens de bedoeling van het spel’. Die ‘bedoeling’ kun je overigens alleen maar realiseren, als je je daarbij aan de regels van het spel houdt. Die regels zijn er namelijk niet voor niets. Ze vertellen hoe het spel gespeeld dient te worden en wat daarbij wel en wat niet is toegestaan. Ze maken het spel mogelijk, juist door een aantal beperkingen op te leggen. Zoals bijvoorbeeld het verbod om de bal met de voet te spelen. Het gaat er
76
dus in korfbal niet alleen om dat je meer doelpunten scoort dan de tegenpartij. Essentieel is dat je dat alleen maar doet door je handen en armen te gebruiken. Die regel maakt het spel eigenlijk alleen maar moeilijker, want het is soms handiger om de bal met de voet te spelen. Maar als je dat doet overschrijd je een grens: je speelt geen korfbal meer. In sport spelen dit soort beperkingen - die alleen maar bedoeld zijn om het moeilijker te maken - een hele belangrijke rol. Ze maken de sport juist tot sport. Bij bergbeklimmen is het de bedoeling lopend en klimmend de top te bereiken en niet met een helikopter of een kabelbaan. Bij hardlopen gaat het er om wie het eerst een bepaalde afstand te voet overbrugt, terwijl het met de fiets toch veel sneller gaat. Omdat Fair Play alles te maken heeft met het beoefenen van de sport volgens de bedoeling van het spel, kunnen we Fair Play opvatten als een sportinterne waarde. Een waarde dus die van binnenuit komt. Dat wil zeggen dat het alleen maar te begrijpen is binnen de context van de sport. Het spelen van de bal met de voet is onsportief in korfbal maar niet in het voetbal of rugby. Op dit onderscheid tussen (algemene) waarden en (specifieke) normen komen we later terug. Bepalend voor de bedoeling van sport is het ‘willen winnen’, het elkaar willen overtreffen. Dat wil zeggen: meer (doel)punten willen maken dan de ander, sneller willen zijn dan de ander, een mooiere uitvoering van een oefening laten zien dan de ander, etc. Je kunt dus zeggen dat, wanneer bijvoorbeeld een ploeg zich keurig aan de regels houdt maar geen enkele serieuze poging onderneemt om te scoren, er geen sprake is van Fair Play. Het is dus onsportief om het op een akkoordje te gooien met de tegenstander, bijvoorbeeld omdat er in de competitie toch niets meer op het spel staat. Fair Play is dus niet alleen specifiek voor de sport, het is specifiek voor wedstrijdsport. De sport dus die meestal in competitieverbond gespeeld wordt. Maar ook het volleybaltoernooi op de camping, of het schoolkorfbaltoernooi, of zelfs een partijtje dat tijdens een gymles wordt gespeeld, kun je hieronder rekenen. Alle sportvormen dus, waarbij het erom gaat wie de beste is. Als het er niet om gaat anderen (of jezelf) te overtreffen, dan is er ook geen sprake van wedstrijdsport. Bij een activiteit als joggen door het park is Fair Play dus niet van toepassing.
TWEE OPVATTINGEN OVER FAIR PLAY Fair Play in enge en in brede zin. Soms wordt er een onderscheid gemaakt tussen Fair Play in ‘enge zin’ en Fair Play in ‘brede zin’. Fair Play in enge zin is zoals het hierboven is beschreven: het spelen van het spel volgens de geldende afspraken over het spel gespeeld dient te worden en met de bedoeling elkaar te overtreffen (willen winnen). Fair Play in deze benadering is dus iets wat specifiek is voor de sport, wat van binnenuit de sport komt (sportintern). Maar zoals gezegd gelden erin de sport ook algemene, sportoverstijgende (sportexterne) waarden en normen. Sommigen vatten deze ook onder Fair Play. Dit is dus een ‘bredere’ opvatting van Fair Play. Vandaar dat gesproken wordt over Fair Play in ‘brede zin’. Je kunt bijvoorbeeld zeggen dat het ook in de sport belangrijk is dat er om het milieu gedacht wordt. ‘Zorgen voor een schoon milieu’ is een algemene, sportoverstijgende norm, waaraan ook mensen in de sport zich moeten houden. Het heeft echter niets te maken met de manier waarop de sport beoefend wordt. Voor de duidelijkheid wordt er hier gekozen voor de ‘smalle’ invulling van Fair Play. Fair Play dus als interne waarde van de wedstrijdsport. Alle andere zaken die niet specifiek zijn voor de wedstrijdsport worden aangeduid met ‘ waarden en normen in de sport’.
Fair Play: gedrag ten opzichte van andere Als Fair Play gaat over de manier waarop je het spel speelt, hoe zit dat dan met beledigingen? Heeft dat wel of niet met het spel - en dus met Fair Play - te maken? Je zou kunnen zeggen dat het hier gaat om een ‘sportoverstijgende’ waarde. Het heeft immers te maken met respect voor de ander. Maar er is ook wel wat voor te zeggen om het te zien als een sportinterne waarde. Immers, iedereen speelt in het spel een rol. Je bent speler, tegenstander, scheidsrechter of trainer. Dat zijn allemaal
77
‘rollen’ die horen bij het spel. Het is nu eenmaal de afspraak dat de scheidsrechter het spel leidt. Hij zorgt ervoor dat het spel gespeeld wordt volgens de bedoeling ervan en ziet erop toe dat men zich aan de regels houdt. Het hoort dus ook bij het spel, dat je deze rol van de scheidsrechter en dus zijn autoriteit, accepteert. Als hij fluit, stopt iedereen met het spel en denk je niet ‘laat maar fluiten, wij spelen gewoon verder’. Respect tegenover de scheidsrechter houdt in dat je zijn beslissingen accepteert (zelfs als je weet dat hij een verkeerde beoordeling gemaakt heeft) en hoort dus bij het spel.
Fair play bestaat uit de volgende elementen: de bedoeling van het spel (spelintentie), de wil om te winnen het gedrag ten opzichte van anderen de geschreven (formele) en ongeschreven (informele) regels gelijke start- en winstkansen
Hetzelfde geldt eigenlijk tegenover je medespelers en tegenstander. Ook al heb je een bloedhekel aan een bepaalde speler, zolang het spel aan de gang is, is dat niet van belang. In het belang van het team zul je met hem moeten samenspelen. Dat je buiten de sport geen dikke maatjes bent, doet niet ter zake. Dit voorbeeld laat overigens zien dat het soms niet zo makkelijk is om te zeggen of iets nu een sportinterne of een sportoverstijgende waarde is. Soms liggen die twee heel dicht bij elkaar en soms vallen ze zelfs samen. Verderop is dit hoofdstuk zullen we dat zien aan de hand van het begrip ‘tolerantie’. Formele en informele Fair Play Je aan de regels houden is een belangrijk aspect van Fair Play. Alleen dan kun je het spel spelen volgens de bedoelingen ervan. Maar over welke regels hebben we het dan? In de eerste plaats natuurlijk over de officiële spelregels. Die zijn opgesteld door de internationale bonden, zodat het spel in alle landen op dezelfde manier gespeeld wordt. Op die manier is het ook mogelijk dat teams en atleten uit verschillende landen tegen elkaar spelen. Je houden aan deze officiële regels noemen we ‘formele fair play’. Maar niet alles is vastgelegd in formele regels. Zo staat nergens geschreven dat je de bal moet vasthouden wanneer er een speler van de tegenpartij geblesseerd op de grond ligt. En toch doet bijna iedereen dat in het korfbal. Je houden aan dit soort afspraken, die niet in officiële regels zijn vastgelegd, noemen we ‘informele Fair Play’. Je houden aan deze ‘ongeschreven’ regels is misschien wel net zo belangrijk als je houden aan de ‘geschreven’ of formele spelregels. Het zijn dingen die je doet in de geest van het spel. Fair Play: gelijke start- en winstkansen Uitleg over wat we met ‘de geest van het spel’ bedoelen brengt ons gelijk tot een van de belangrijkste basisregels van Fair Play. Dit is namelijk het principe van gelijke start- en winstkansen. De competitiesport is erop gebaseerd dat teams en spelers van gelijke sterkte tegen elkaar aantreden. Zo spelen mannen tegen mannen ven vrouwen tegen vrouwen, althans in sporten waar mannen anders vanwege hun grotere fysieke kracht in het voordeel zijn. En de jeugd wordt om deze reden ingedeeld in leeftijdscategorieën. In de competitie worden teams ingedeeld naar sterkte. Bij gehandicaptesport worden sporters naar hun handicap ingedeeld. Bij bepaalde sporten zoals judo en boksen, worden sporters ingedeeld in gewichtsklassen. En om het mogelijk te maken dat sporters van ongelijke sterkte toch tegen elkaar kunnen spelen, krijgen sommige spelers een ‘handicap’ (bijvoorbeeld bij golf, zielen en paardensport). Al deze maatregelen zijn dus bedoeld om spelers of teams zoveel mogelijk een gelijke kans te geven om te winnen. Maar er spelen natuurlijk meer factoren een rol. Zo kan er tijdens een wedstrijd iets gebeuren, waardoor de ene partij plotseling in het nadeel is. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer er een speler geblesseerd op het veld ligt, waardoor de andere partij plotseling een man meer heeft. En omdat dat buiten de schuld van de tegenpartij is - in tegenstelling tot de situatie waarbij er een speler met een
78
rode kaart moet worden gewisseld - wordt het spel tijdelijk stopgezet door de partij die het voordeel heeft. FAIR PLAY OP TWEE NIVEAUS Nu heeft Fair Play natuurlijk in de allereerste plaats betrekking op het gedrag van sporters. Maar het heeft ook te maken met hoe anderen die direct bij een wedstrijd (of training) betrokken zijn zich gedragen. Niet alleen de spelers dienen de beslissing van een scheidsrechter te respecteren. Dat geldt ook voor de trainer of coach. En zelfs voor de toeschouwers. Zo kun je ook stellen dat er sprake is van ‘onsportief gedrag’, wanneer supporters een speler van de tegenpartij voortdurend uitfluiten of spreekkoren met beledigende teksten laten horen. Fair Play beperkt zich dus niet tot datgene wat zich binnen de lijnen van het speelveld afspeelt, maar heeft ook betrekking op wat daaromheen gebeurt. Het gedrag van het publiek staat wel degelijk in verband met de wedstrijd en kan daar zelfs invloed op uitoefenen. De speler die het slachtoffer is van het beledigende spreekkoor kan namelijk danig uit z’n concentratie gebracht worden. Fair Play is ook niet altijd gebonden aan de duur van een wedstrijd. Een speler die drie dagen na een wedstrijd in een interview voor de radio zegt dat hij ervan overtuigd is dat de scheidsrechter partijdig was, kan worden beticht van onsportief gedrag. (On)sportief gedrag heeft dus in de eerste plaats betrekking op mensen die direct bij en wedstrijd betrokken zijn. Maar die hebben niet alles zelf in de hand. De competitie-indeling bijvoorbeeld wordt geregeld door de sportbond. Zoals we zagen is het in de sport van groot belang dat sporters van gelijke sterkte tegen elkaar spelen. Daarom worden sporters ingedeeld in allerlei categorieën. Spelers en teams worden ingedeeld op basis van bijvoorbeeld: geslacht, leeftijd, prestatieniveau, handicap, gewicht. De regels voor deze indeling worden bepaald door de (internationale) sportbond. Een sportbond moet er dus voor zorgen dat de competitie-indeling zo eerlijk mogelijk is en de indelingscriteria inderdaad zo zijn dat spelers of teams van gelijke sterkte tegen elkaar uitkomen. Naast een ‘eerlijke’ competitie-indeling heeft de bond verder tot taak, om er op toe te zien dat men zich in de praktijk aan de regels houdt. De bond is dus eigenlijk de ‘bewaker’ van Fair Play op praktijkniveau. Dat gebeurt vooral op een indirecte manier, bijvoorbeeld door de opleiding en selectie van scheidsrechters. Maar ook door het opleggen van strafmaatregelen, zoals schorsingen en geldboetes. Dus ook op het niveau van de sportbond is Fair Play van belang. Er wordt daarom wel onderscheid gemaakt in Fair Play op praktijkniveau (de sportbeoefening), waarbij het gedrag van de individuele sporter (en trainer, toeschouwer e.d.) van belang is en Fair Play op organisatieniveau, waarbij het gaat om het beleid van een sportorganisatie (bond). Fair Play op twee niveaus: praktijkniveau organisatieniveau
FAIR PLAY EN MINI-SPORT Fair Play heeft, zoals we hebben gezien, alles te maken met de bedoeling van het spel, de spelintentie. Om die bedoeling, de ‘essentie’ van het spelletje, goed tot z’n recht te laten komen, is het soms nodig dat de spelregels worden aangepast. Kijken we bijvoorbeeld naar het spel van jonge korfballertjes, dan zien we dat die vooral op de bal gericht zijn. Allemaal willen ze de bal hebben. Vrij lopen, de ‘ruimte zoeken’ is er nog niet bij. Vooral bij de allerjongsten zien we prachtige staaltjes van ‘kluitjeskorfbal’, met als gevolg dat ze elkaar soms flink in de weg lopen. Als je het spel zou spelen volgens de ‘officiële’ spelregels, dus vier tegen vier in elk vak, dan wordt de kluit van acht enthousiaste korfballertjes wel groot. De kinderen komen daardoor maar weinig aan de bal. Het korfbalverbond heeft daarom bepaald dat bij de F-jeugd vier tegen vier in één vak gespeeld wordt (monokorfbal).
79
Door op deze manier het spel aan te passen, zijn de F pupillen beter in staat het spel te spelen volgens de bedoelingen ervan. De essentie van het korfbal, namelijk de bal in het team houden om een aanval op te zetten (vrijlopen, overspelen, scoren en het voorkomen hiervan) komt zo beter tot z’n recht. Fair Play is dus niet alleen een kwestie van je houden aan de (formele en informele) regels, waarbij het uitgangspunt is: ‘regels zijn regels’. Soms is het juist nodig om flexibel met de regels om te gaan en ze aan te passen aan de mogelijkheden van de sporters. Veel sporten kennen dergelijke aanpassingen. Soms zijn die aanpassingen alleen maar van toepassing op de allerjongsten. We spreken dan meestal van ‘mini-sport’. We kennen ‘mini-tennis’, ‘bad-mini-ton’, ‘mini-basketbal’ en ‘mono-korfbal’. Ook puur individuele takken van sport kennen allerlei aanpassingen voor de jeugd. Zo mogen de atletiekpupillen bij verspringen afzetten binnen een vak in plaats van op een balk. De afstand wordt dan vanaf de afzetplaats gemeten.
Mini-sport: Aanpassingen van de spelregels Essentie van het spel komt beter tot zijn recht
Nog niet iedere sport kent overigens dergelijke aanpassingen voor de jeugd. En soms zijn de aanpassingen slechts gering. Ook kun je je afvragen of er niet voor verschillende leeftijdscategorieën aanpassingen moeten zijn. De overgang van de aangepaste ‘mini-vorm’ naar de volwassen spelvorm is soms wel erg groot en je kunt je afvragen of de spelers wel altijd toe zijn aan die overgang. In sommige gevallen zou het misschien beter zijn om niet alleen naar de leeftijd te kijken, maar ook naar het spelniveau. Vaardige spelers zijn wellicht eerder toe aan de volwassen spelvorm dan minder vaardige. Verder is het de vraag of de aanpassingen alleen nodig zijn voor de jeugd. Hoe zit het bijvoorbeeld met recreanten en oudere sporters? Misschien zijn ook zij wel gebaat bij bijvoorbeeld een kleiner speelveld en wat soepeler spelregels. Het aanpassen van de spelregels aan de (on)mogelijkheden van de spelers heeft in deze gedachtengang een duidelijk raakvlak met Fair Play. Omdat het - althans in competitieverband - in de eerste plaats een zaak van de sportbond is, is hier dus sprake van Fair Play op organisatieniveau. FAIR PLAY EN TOLERANTIE Een van de elementen van Fair Play is: gelijke start- en winstkansen. Dat wil zeggen: er voor zorgen dat mensen van gelijke sterkte tegen elkaar sporten. Er wordt dus in de sport onderscheid gemaakt tussen mensen op basis van leeftijd, geslacht, speelsterkte (prestatieniveau) en bij sommige sporten op gewicht. Het moeilijke woord voor ‘onderscheid maken’ is discrimineren. Maar meestal bedoelen we daar iets anders mee, namelijk ‘wanneer personen op grond van ras, huidskleur, afkomst, religie, geslacht, leeftijd, seksuele voorkeur en dergelijke ongelijk of met minder respect worden behandeld’. Dat vrouwen niet tegen mannen mogen spelen is dus geen discriminatie in deze - negatieve - betekenis. Het is een vorm van ‘discriminatie’ die hoort bij sport. Dit is ook de enige vorm van onderscheid maken die in de sport is toegestaan. Het unieke van sport is juist, dat het er helemaal niet toe doet of iemand er anders uitziet, een andere taal en gewoonten kent, of homoseksueel is. Althans zo zou het moeten zijn. Helaas is de praktijk nog wel eens anders. Dit belangrijke principe in de sport noemen we het gelijkheidsbeginsel. Het betekent dat er in de sport enkel en alleen onderscheid tussen mensen gemaakt mag worden, om ervoor te zorgen dat de kansen om te winnen gelijk zijn. Alle andere vormen van onderscheid maken horen in de sport niet
80
thuis. Daar hoort ook bijvoorbeeld het maken van een opmerking over iemands huidskleur bij. Waar het de mensen betreft is de sport ‘kleurenblind’.
Tolerantie in de sport: discrimineren op grond van het gelijkheidsbeginsel (sportinterne waarde) accepteren dat mensen anders mogen zijn (sportoverstijgende waarde)
Tolerantie heeft te maken met het accepteren van mensen die op één of andere wijze ‘anders’ zijn. Maar eigenlijk gaat het nog wel iets verder dan ‘accepteren’. In een samenleving als de onze vinden we ook dat mensen anders mogen zijn. Dat ze het recht hebben om bijvoorbeeld een relatie aan te gaan met iemand van hetzelfde geslacht. Het recht om anders te mogen zijn, is een belangrijke maatschappelijke (sportoverstijgende) waarde. Discriminatie, intolerantie en racisme zijn zaken die - gelukkig - door de meeste mensen worden afgewezen. In de samenleving worden uitingen van discriminatie en racisme niet geaccepteerd en staat er zelfs een straf op. Maar tolerantie heeft natuurlijk ook alles te maken met het gelijkheidsbeginsel in de sport. Tolerantie kan daarom net zo goed als een belangrijke sportinterne waarde gezien worden. En dat betekent weer dat Fair Play en tolerantie, hoewel ze niet precies hetzelfde zijn, wel alles met elkaar te maken hebben. ‘Sportintern’ en ‘sportoverstijgend’ vallen hier in wezen samen. FAIR PLAY IN DE PRAKTIJK Fair Play is in de eerste plaats het beoefenen van de sport volgens de bedoelingen van het spel. Die bedoeling of spelintentie is richtinggevend voor de invulling van Fair Play. Daaruit vloeit namelijk ook voort wat wel en wat niet is toegestaan. De bedoeling verschilt echter van sport tot sport. Dat betekent dus ook dat de invulling van Fair Play van sport tot sport verschilt. Zo is elkaar slaan bij sporten als korfbal, voetbal en judo ten strengste verboden, terwijl het hier bij boksen juist om gaat. Wanneer je sportief gedrag van sporters wilt bevorderen, dan zul je dus een vertaling moeten maken naar de specifieke situatie van die bepaalde tak van sport. Je moet immers duidelijk aangeven wat je van jouw spelers verwacht. Daarbij is het belangrijk dat je zo concreet mogelijk bent, zodat het voor iedereen onmiddellijk helder is wanneer sprake is van sportief en wanneer van onsportief gedrag. Dus geen algemene aanwijzingen als ‘gebruik geen geweld’ of ‘toon respect voor de scheidsrechter’. Maar precies vertellen welke handelingen wel goed zijn (altijd de bal spelen en niet de tegenstander, de scheidsrechter na afloop bedanken) en welke handelingen niet getolereerd worden (natrappen, door blijven zeuren over een beslissing van de scheidsrechter). Want je kunt sporters pas aanspreken op hun gedrag als zij van tevoren precies weten wat wel en wat niet door de beugel kan. Het is dus nodig dat de algemene ‘waarden’ van Fair Play vertaald worden in concrete ‘normen’ of regels. Een waarde zegt iets over het belang dat je ergens aan hecht, bijvoorbeeld “ik vind het belangrijk dat mijn spelers zich sportief gedragen”. Fair Play is dus een centrale ‘waarde’ van de sport. Een norm (of regel) zegt iets over hoe je je dan precies in een bepaalde situaties dient te gedragen. Op het overtreden van een norm staat dan ook altijd een sanctie (ook al is dat soms alleen maar een afkeurende blik van de trainer). BASISREGELS VOOR FAIR PLAY De vraag is alleen: hoe kom je tot concrete regels voor Fair Play, die ook nog eens toegespitst zijn op de eigen tak van sport? Het antwoord op deze vraag is gelegen in de vier elementen van Fair Play, die we in paragraaf 1.2 onderscheiden hebben. (Deze elementen moet je zien te vertalen in een beperkt aantal basisregels, die specifiek voor jouw tak van sport gelden. Regels waaraan iedereen, van jong tot oud, zich aan moet houden).
81
Om te beginnen zul je moeten nagaan wat eigenlijk precies de bedoeling van de betreffende tak van sport is. Welke specifieke eigenschappen zijn kenmerkend voor deze sportactiviteit? Een goed antwoord op die vraag kan de eerste basisregel voor sportief gedrag opleveren. Om dit te verduidelijken geven we twee voorbeelden. Het eerste voorbeeld gaat over voetbal, het tweede heeft betrekking op judo. Voorbeeld 1: de bedoelingen van het voetbalspel Het doel van voetbal is meer doelpunten maken dan de tegenpartij. Daarvoor moet je als team proberen zo snel mogelijk in balbezit te komen, om vervolgens een aanval op te zetten waarmee je een scoringskans creëert. Dit klinkt op het eerste gezicht misschien nogal logisch. Toch wordt er wekelijks tegen deze ‘basisregel’ gezondigd. Wat bijvoorbeeld te denken van een ploeg, die met 1-0 voorstaat bij de rust en de tweede helft alle ballen lukraak naar voren schiet om tegendoelpunten te voorkomen? Is deze ‘slimme’ tactische zet niet volledig in strijd met de kern van het spel, namelijk proberen te scoren? Ook overtredingen komen, bezien vanuit de bedoelingen van het voetbalspel, in een heel ander daglicht te staan. Het onderuit halen van een doorgebroken speler wijst dan niet alleen op een gebrek aan ‘respect voor de tegenstander’, maar staat ook op gespannen voet met de essentie van voetbal. Want om daaraan tegemoet te komen, moet je proberen zo snel mogelijk de bal te veroveren. Een door het maken van overtredingen bereik je precies het tegenovergestelde: een vrije schop en dus balbezit voor de andere partij. De eerste Fair Play basisregel voor het voetbalspel zou je dus als volgt kunnen formuleren: bij balbezit is het doel een aanval op te zetten om tot scoren te komen. In geval van balverlies probeer je als team de bal zo snel mogelijk te heroveren. Voorbeeld 2: de bedoeling van het judo De judoka die de tegenstander op de rug werpt of met de rug tegen de grond controleert (houdgreep) wint de wedstrijd. Datzelfde resultaat kun je bereiken door de tegenstander door middel van een armklem of verwurging tot overgave te dwingen. Deze bedoeling van het judo is ook in de spelregels opgenomen. Degene die het gevecht probeert te ontwijken - dat wil zeggen: geen serieuze poging doet om de ander te werpen of te controleren - loopt de kans een straf van de scheidsrechter te krijgen wegens passiviteit. Sommige judoka’s zijn er vanwege die laatste regel alleen maar op uit minder straffen dan de tegenstander op te lopen. Ook dan word je immers tot winnaar uitgeroepen. Met schijnaanvallen wordt de eigen passiviteit verhuld, terwijl geprobeerd wordt de ander een straf ‘aan te smeren’ door zelf met stijve armen te judoën (want op die manier kun je de tegenstander afhouden). Degene die op deze manier op de mat te werk gaat, is er dus eigenlijk op uit het gevecht te verhinderen. Van een echte wedstrijd, waarin de bedoeling van het judo tot haar recht komt, kan hierdoor geen sprake zijn. Vanuit de spelintentie van het judo zou je daarom tot de volgende Fair Play basisregel kunnen komen: ‘Ga het gevecht niet uit de weg, maar probeer steeds de ander uit balans te brengen en/of (vervolgens) te controleren met een houdgreep, of tot overgave te dwingen door middel van een armklem of verwurging. Judo dus niet met stijve armen’. De eerste basisregel voor sportief gedrag kun je dus afleiden uit de bedoeling van het spel. Zoals gezegd zullen ook de andere drie elementen van Fair Play op de een of andere manier in de basisregels moeten terugkomen. Op welke manier dat is, zal ieder voor zichzelf moeten bepalen. Dat is afhankelijk van wat jij (en jouw vereniging) belangrijk vindt. Om je een idee te geven volgt hieronder een aantal voorbeelden van basisregels, die voor korfbal zouden kunnen gelden. In sommige gevallen is het nogal discutabel onder welk van de elementen van Fair Play een basisregel geplaatst dient te worden. Al eerder zagen we dat de vier elementen veel raakvlakken vertonen en dat bijvoorbeeld het maken van overtredingen niet alleen in strijd is met de formele regels, maar ook met de bedoeling van het spel. Element 1: de bedoeling van het spel - Doe bij balbezit een poging een aanval op te zetten om tot scoren te komen. - In geval van balverlies probeer je als team de bal zo snel mogelijk te heroveren.
82
Element 2: de geschreven (formele) en ongeschreven (informele) regels - Houd je te allen tijde aan de regels van het spel, ook wanneer de spelleiding niet optreedt; maak de scheidsrechter er dan op attent. - Pleeg geen spelbederf, ook niet uit tactische overwegingen (bijvoorbeeld tijdrekken) Element 3: het gedrag ten opzichte van anderen - Moedig medespelers aan en geef hen opbouwende aanwijzingen (coachen) - Speel de bal over aan degene die er beter voorstaat dan jijzelf, ook als dat een minder goede speler is. - Vermijd handelingen die de tegenstander kunnen blesseren. - Accepteer de beslissingen van scheids- en grensrechters. Element 4: gelijke start- en winstkansen - Zoek bij afwezigheid van spelers van het eigen team invallers van gelijke leeftijd en sterkte
Bevorderen Fair Play in de praktijk: opstellen basisregels voor sportief gedrag instellen sportiviteitsprijs
FAIR PLAY SCOREFORMULIER Fair Play kun je op allerlei manieren bevorderen. Een goede mogelijkheid vormt het instellen van een sportiviteitsprijs. Deze kan dan worden toegekend aan de speler die, of het team dat, zich gedurende een bepaalde serie wedstrijden (seizoen, toernooi) het meest sportief heeft gedragen. Met een dergelijke beloning in het vooruitzicht wordt het voor de sporters extra aantrekkelijk om zich sportief op te stellen tijdens de wedstrijden. Hierbij is het natuurlijk wel van belang dat de verschillende aspecten van Fair Play in de beoordeling meewegen. Zo komt het nogal eens voor dat alleen wordt gekeken naar het aantal gele en rode kaarten. Een speler echter die geen overtredingen maakt, maar zijn medespelers bijvoorbeeld regelmatig de huid vol scheldt, kun je toch moeilijk erg sportief noemen. Je zou dus over een soort scoreformulier moeten beschikken waarmee de verschillende elementen van Fair Play tijdens wedstrijden ‘gemeten’ kunnen worden. Een goed aanknopingspunt hiervoor bieden de basisregels voor sportief gedrag. Als het goed is, zijn die al zo concreet en tak-van-sport specifiek, dat ze eenvoudig zijn te vertalen in (sportieve en onsportieve) praktijksituaties die zich tijdens de wedstrijd (of training) kunnen voordoen. Met die lijst in de hand kun je als trainer of coach door simpelweg te turven, bepalen hoe sportief een speler of team zich gedraagt. Handiger is het nog om voor deze klus bijvoorbeeld ouders in te schakelen. Zij hebben tijdens de wedstrijd of training vaak meer tijd om het ‘Fair Play scoreformulier’ systematisch bij te houden. Zeker als je iedere individuele speler wilt beoordelen. Bijkomend voordeel is dat ouders door deze taak meer betrokken raken bij het ‘Fair Play beleid’ dat de vereniging voorstaat (zie ook paragraaf 1.7). Uiteraard vereist het wel de nodige uitleg, om ervoor te zorgen dat iedereen het scoreformulier op dezelfde manier toepast. Ook de sporters zelf moet duidelijk gemaakt worden wat er van ze verwacht wordt. Hoe helderder de beoordelingscriteria voor hen zijn, hoe meer zij hun best zullen doen om zich tijdens de wedstrijden sportief te gedragen. Zeker als de scoreformulieren na afloop nog eens nabesproken worden. Hierna volgt een voorbeeld van zo’n schema. Om er zeker van te zijn dat de verschillende aspecten van Fair Play tijdens de observatie aan bod komen, zijn de vier elementen van Fair Play als hoofdcategorieën aangehouden. Ons voorbeeldformulier is, op het laatste Fair Play element na (gelijke start- en winstkansen), bedoeld voor de beoordeling van individuele korfbalspelers. Zonder al te veel moeite is het formulier ook geschikt te maken voor de beoordeling van een team in zijn geheel.
83
Tenslotte moet nog bedacht worden dat het formulier niet volledig is. Vanzelfsprekend zijn er nog legio andere observatiepunten te bedenken. Op welke punten je de sporters gaat beoordelen, is helemaal afhankelijk van wat jij belangrijk vindt.
de bedoeling van het spel
Sportief
Onsportief
de ‘geschreven’ (formele) regels
de ‘ongeschreven’ regels
het gedrag ten opzichte van medespelers
het gedrag ten opzichte van de tegenstander het gedrag ten opzichte van de spelleiding gelijke startwinstkansen
en
Storen bij balverlies Dekt afspeelmogelijkheden af Schakelt bij balbezit meteen over naar de aanval / uitverdedigen Probeert zich aanspeelbaar te maken Houdt zich aan de spelregels, ook wanneer de spelleiding niet optreedt
Speelt de bal rond zonder doelgericht te zijn Treuzelt bij spelhervattingen Wacht balletjes af, loopt zich niet vrij
Overtredingen spelbederf fysieke overtredingen
Zie ook gedrag ten opzichte van anderen
Probeert strafworp te versieren
Probeert alles alleen, wil alleen zelf scoren Geeft geen aanwijzingen Scheldt medespelers uit, levert kritiek Laat zich meeslepen in aanvaring van medespeler met tegenstander of scheidsrechter Speelt de man in plaats van de bal, gebruikt ellebogen, etc. Toont zich vijandig, spugen, kaart ‘aansmeren’, schelden Protesteert tegen beslissing van de scheidsrechter Beledigt de spelleiding Negeert de spelleiding De ene ploeg heeft oudere en grotere spelers in het team dan de andere ploeg
speelt over, laat andere scoren Coach medespelers Moedigt medespelers aan, deelt complimenten uit Probeert te sussen bij aanvaring van medespeler met tegenstander of scheidsrechter vermijdt handelingen die de tegenstander kunnen blesseren Toont respect, helpen opstaan, hand na overtreding Accepteert beslissingen van de scheidsrechter Bedankt spelleiding na afloop De teams zijn aan elkaar gewaagd
Score (schaal van 1 -zeer sportief - tot 5 - zeer onsportief)
FAIR PLAY BELEID Het voeren van een campagne tegen onsportiviteit is prima. Maar het is niet voldoende. Het is net als bij anti-rook campagnes. Door alle voorlichting weet inmiddels iedereen wel dat roken hartstikke ongezond is. Maar dat wil nog niet zeggen dat mensen er daardoor ook mee stoppen. Zoals je waarschijnlijk uit eigen ervaring weet, is de invloed van de directe omgeving - ouders, vrienden - veel belangrijker voor de vraag of iemand wel of niet gaat roken. En zo is het ook met Fair Play. Je zult hier op verenigingsniveau mee aan de slag moeten. Het opstellen van basisregels voor sportief gedrag en het instellen van een sportiviteitsprijs, beide besproken in de vorige paragraaf, vormen tezamen een belangrijke eerste stap om Fair Play binnen de eigen vereniging te bevorderen. Het zijn relatief eenvoudige middelen, die direct resultaat
84
opleveren. Een coach die de moeite heeft genomen een scoreformulier te ontwerpen, waarmee hij zijn D-pupillen wekelijks beoordeelt op hun sportief gedrag, heeft een goede kans resultaat te boeken. De vraag is alleen; voor hoe lang? Want wat als dezelfde pupillen het jaar daarop doorstromen naar de C-jeugd en een nieuwe coach krijgen? Een coach die het toevallig niet zo nauw neemt met Fair Play en die het resultaat eenzijdig voorop stelt? En wat als de fanatieke vader van Iwan langs de kant van de lijn dingen schreeuwt in de trant van: “Hé scheids, bril vergeten?!, terwijl de begeleider van de spelertjes even daarvoor nog heeft gehamerd op acceptatie van de beslissingen van ‘de man in het zwart’? AFSPRAKEN MAKEN Je kunt je voorstellen dat de boodschap van de welwillende coach niet altijd veel effect zal sorteren. Daarvoor is het noodzakelijk dat die boodschap herhaaldelijk en consequent terugkeert. Dat kan alleen als iedereen in de vereniging goed op de hoogte is van het plan om sportiviteit te bevorderen. Trainers, bestuursleden, ouders, jeugdcommissie, leden: het is van groot belang dat zoveel mogelijk mensen in de vereniging het plan dragen, zodat de jeugd van alle kanten tot Fair Play gestimuleerd wordt. Toch ben je er nog niet, wanneer je alle betrokkenen zover hebt dat ze het belang van Fair Play inzien. De kans is namelijk groot dat de ideeën over Fair Play zo sterk uiteenlopen, dat de jeugdleden alsnog allerlei verschillende en soms zelfs tegenstrijdige boodschappen op zich afgevuurd krijgen. Om dergelijke situaties te voorkomen is het van groot belang dat er onderling afspraken gemaakt worden. Dat betekent natuurlijk niet dat de verschillende trainers, ouders, begeleiders en dergelijke de jeugd allemaal op dezelfde wijze moeten gaan benaderen. Wel is het verstandig dat er één lijn wordt aangehouden ten aanzien van een aantal essentiële inhoudelijke aspecten. Als iedereen zich baseert op eenzelfde visie op Fair Play, kan de invulling daarvan in de praktijk weliswaar verschillen, maar is de boodschap in elk geval identiek. EEN VISIE ONTWIKKELEN De vraag is alleen hoe je als vereniging tot een goede en heldere visie op Fair Play komt en wiens taak het is om hierin het voortouw te nemen. Om met de laatste vraag te beginnen: wie het voortouw neemt om Fair Play binnen de vereniging te bevorderen is van ondergeschikt belang. Dat kan de jeugdcommissie zijn, het bestuur, maar ook een speciaal in het leven geroepen werkgroep. Om de kans op een veelzijdige invulling van het begrip Fair Play, en daarmee op een stevig draagvlak, te vergroten, verdient het wel aanbeveling dat de initiatiefgroep breed is samengesteld. Ook is het verstandig als er één persoon wordt aangewezen die het proces coördineert. Bij voorkeur iemand die banden onderhoudt met verschillende betrokkenen. Om die reden is de jeugdcoördinator een goede kandidaat. Deze persoon vormt immers de verbindende schakel tussen de jeugdtrainers, de jeugdcommissie en het bestuur. Daarnaast heeft de jeugdcoördinator ook vaak contact met ouders en jeugdleden. Hoe de initiatiefnemers tot een duidelijke visie op Fair Play kunnen komen is al besproken in de vorige paragraaf. De eerste stap vormt het op papier zetten van de basisregels voor sportief gedrag. Er is nu echter nog slechts sprake van een concept, want de definitieve versie zal in overleg met verschillende betrokkenen tot stand moeten komen. Peil dus de mening van ouders, jeugdleden, begeleiders en jeugdtrainers over de opgestelde basisregels. Doe je dat niet, dan is de kans groot dat er weinig draagvlak en animo voor het plan zal bestaan. Zeker de mening van de jeugdtrainers zal je zwaar moeten laten wegen, want zij zijn het die in de praktijk met de Fair Play regels moeten gaan werken. ONDER DE AANDACHT BRENGEN Wanneer het gelukt is Fair Play basisregels op te stellen waarin alle betrokkenen zich kunnen vinden, is het zaak om iedereen binnen de vereniging hiervan op de hoogte te brengen. Dat bereik je niet door de basisregels eenmalig in het clubblad op te nemen. Dat blad wordt doorgaans slecht gelezen en bovendien spreekt een opsomming van enkele gedragsregels niet echt tot de verbeelding. Gezocht
85
zal moeten worden naar middelen die de boodschap kunnen laten ‘leven’. ‘Herhaling’ en “Opvallendheid’ vormen hierbij de sleutelwoorden. Enkele suggesties: Neem ze op in het informatieblad van de club voor nieuwe leden. Plaats ze op een opvallende plaats in het bewaarexemplaar van het clubblad (de uitgave aan het begin van het seizoen met de teamindeling, adressen en telefoonnummers van trainers, e.d.). Zet in iedere uitgave van het clubblad steeds één basisregel en schrijf er een klein stukje bij, bijvoorbeeld een situatieschets (casus) waarin iemand zich aan deze regel houdt (of juist niet). Deel de basisregels uit en licht ze toe op een informatieavond voor ouders. Stel, bijvoorbeeld aan het begin van het seizoen, steeds één regel centraal op de training. Vooral de laatste suggestie biedt veel mogelijkheden. Want net zoals met zoveel dingen blijven Fair Play regels veel beter hangen wanneer je er in de praktijk mee te maken krijgt. En trainingen bieden de mogelijkheid om de Fair Play regels tot leven te brengen. HET NALEVEN VAN DE FAIR PLAY REGELS Het kan een goed idee zijn een ‘Fair Play cup’ in het leven te roepen. Zo’n cup is een instrument dat ervoor kan zorgen dat de mooie plannen ook daadwerkelijk in de praktijk zijn terug te zien. Uiteindelijk gaat her er immers om dat de jeugd sportiever gedrag op de sportvelden gaat vertonen. De invoering van een sportiviteitsprijs kan daar, zeker als gewerkt wordt met een concreet scoreformulier, een belangrijke bijdrage aan leveren. Bij mooie plannen alleen moet het niet blijven. Kies liever een eenvoudig middel waarmee echt iets gedaan wordt aan het sportief gedrag van de (jeugd)leden, dan een prachtig Fair Play beleidsplan dat in de stoffige kast van de bestuurskamer verdwijnt. Het is dan ook van groot belang dat trainer, coaches, begeleiders en ouders erop toezien dat de sporters de opgestelde Fair Play regels respecteren. Overtredingen van de basisregels mogen niet onopgemerkt voorbij gaan. Dat zou de indruk kunnen wekken dat onsportiviteit oogluikend wordt toegestaan. Door (straf)maatregelen te nemen wanneer iemand zich ‘unfair’ gedraagt, laat je zien dat de vereniging de regels serieus neemt. Dan hoef je natuurlijk niet gelijk te denken aan allerlei boetes en schorsingen. Zeker in het begin is het wellicht voldoende de jeugd te confronteren met het eigen gedrag door ze naar het hoe en waarom ervan te vragen. Bij herhaaldelijke of ernstige overtredingen is wel meer nodig dan alleen een evaluerend gesprek. In dat geval moet niet geschroomd worden de speler bijvoorbeeld te wisselen of een wedstrijd langs de kant te zetten. Nog beter is het natuurlijk een passende maatregel te hanteren. Zo zou Stefan, die zich keer op keer afreageert op de scheidsrechter, de eerstvolgende vijf trainingen de fluit kunnen geven tijdens het afsluitend partijtje. Op die manier kan hij aan den lijve ondervinden hoe lastig deze taak eigenlijk is en hoe vervelend het is als je constant verwijten naar je hoofd geslingerd krijgt. Let er bij het geven van straffen goed op dat je consequent bent. Om je geloofwaardigheid te behouden moet je dus ook de ‘ster’ van het team gewoon langs de kant zetten als hij zich onsportief gedraagt. Verder is het zaak de reden van de straf altijd duidelijk toe te lichten: het is immers de bedoeling dat de overtreder iets van het gebeurde opsteekt. De Fair Play basisregels zijn niet alleen gericht op het indammen van onsportief gedrag. Ook, of zelfs vooral, beogen zijn sportief gedrag te bevorderen. Iemand die zich wel aan de regels houdt moet dat te horen krijgen. Laat dus blijken dat je trots bent als Stefan, ondanks enkele dubieuze beslissingen van de scheidsrechter, de hele wedstrijd zijn mond houdt. Misschien weet je uit eigen ervaring wel dat belonen eigenlijk veel beter werkt dan straffen. Zeker bij de jeugd. Het straffen van onsportief en belonen van sportief gedrag is in de eerste plaats een zaak van de individuele trainer. Maar ook hier werkt het weer het beste wanneer iedereen dit op dezelfde wijze doet. Daarmee voorkom je al te grote verschillen en het schept een hoop duidelijkheid. Want al eerder al zagen we: Fair Play is een zaak van de hele vereniging.
86
Artikel 2: Rode kaart of Carte blanche Seksuele intimidatie in de sport
Hoofdstuk 1. Inleiding 2. Seksuele intimidatie en misbruik 3. Hoe kun je voorkomen dat je gedrag als intimiderend ervaren wordt? 4. Signaleren van grensoverschrijdingen 5. Gevolgen 6. Handelen bij vermoedens of meldingen 7. Opvangadressen en voorlichtingsmateriaal 8. Gedragsregels
Marianne Cense, beleidsmedewerker TransAct, 1998
Opdracht 12 Seksuele intimidatie komt in alle sporttakken voor. Ook in het korfbal komen situaties voor waarbij de trainer/coach zich, bewust of onbewust, op de grens bevindt van wat aanvaardbaar is (bekeken vanuit de ogen van de sporter). Waar ben je zelf als trainer/coach attent op in je verhouding tot de sporter? Lees hiervoor eerst het artikel in de cursistenmap en maak vervolgens een verslag van 500-1000 woorden) over hoe jij in de praktijk omgaat met dit onderdeel van het trainerschap. Inleveren 4 weken voor einde cursus
1.
87
Inleiding
In 1996 maakten drie voormalige topjudoka's bekend dat zij door hun trainer seksueel geïntimideerd waren. Sindsdien zijn steeds meer sporters gaan praten over hun ervaringen met seksuele intimidatie in de sportwereld. In het eerste half jaar van 1998 kwamen bij het meldpunt van NOC*NSF 37 klachten binnen. Een derde van de meldingen gingen over teamsporten. In veel gevallen ging het om jonge sporters en in de meeste gevallen was hun trainer de pleger. Dit artikel heeft als titel “rode kaart of carte blanche”. Dat is de vraag waar we voor staan. Wat zijn normale omgangsvormen op een vereniging, tussen trainers en pupillen en tussen sporters en trainers onderling? Wat is wenselijk en wat niet? En hoe gaan we om met ongewenste situaties? Het antwoord lijkt eenvoudig. Intimiteit is prima, seksuele intimidatie wordt niet getolereerd. Maar waar ligt de grens tussen functionele intimiteit en seksuele intimidatie? Op de algemene vergadering van NOC*NSF zijn door alle nationale sportbonden gedragsregels aangenomen over de gewenste omgang tussen trainers en pupillen. Deze gedragsregels vormen een eerste stap om aan sporters, trainers en ouders duidelijk te maken waar de grenzen liggen. De gedragsregels vindt u achteraan dit hoofdstuk. Voor veel trainers is dit onderwerp nieuw. Het is geen onbeladen onderwerp en het is dan ook logisch dat u denkt ‘moet ik hier iets mee?’ of ’wat heb ik ermee te maken?’. Ook kan het in eerste instantie ongemakkelijk voelen dat u zich meer bewust wordt van uw omgang met pupillen, het geven van instructies en aandacht. Maar u zult merken dat u er baat bij heeft om stil te staan bij dit onderwerp. De informatie verscherpt uw inzicht in uw eigen omgangsvormen en wat u als vanzelfsprekend doet. Door over de gewenste omgangsvormen te discussiëren met anderen worden uw eigen opvattingen concreter. Dit zal voorkómen dat u overvallen wordt door een situatie of dat u door onnadenkendheid fouten maakt. Bewustzijn van de effecten van uw gedrag op sporters zal zorgen dat pupillen de integriteit van uw coaching waarderen. Als trainer kunt u met veel vragen zitten. In dit artikel worden antwoorden gegeven op: wat is seksuele intimidatie en wat is seksueel misbruik? hoe kan het gebeuren en wat zijn risicofactoren? hoe kun je zorgen dat je niet onbewust intimiderend bent? hoe kun je grensoverschrijdingen signaleren? wat is de rol van een trainer of coach in preventie en ingrijpen? wat staat er in de gedragsregels? wat zijn opvangmogelijkheden voor slachtoffers en beschuldigden? De informatie in dit artikel is gebaseerd op een onderzoek naar risicofactoren voor seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de sport, dat TransAct in 1997 voor NOC*NSF verrichtte. De citaten in dit artikel komen uit interviews met misbruikte sporters.
88
2.
Seksuele intimidatie en misbruik
a. Seksuele intimidatie Els speelt al jaren bij een korfbalvereniging. Elke vrijdagavond zit ze aan de bar te kletsen. Het gaat er 's avonds vaak jolig aan toe en er wordt redelijk veel gedronken na de training. Er worden regelmatig seksistische grappen gemaakt. De meeste vrouwen geven daar een gevat antwoord op en dan is het wel afgelopen. Op een avond begint een scheidsrechter Els uit te horen of ze nog geen vriend heeft. Hij vraagt haar het hemd van het lijf over haar seksleven, tot groot vermaak van drie andere mannen die meeluisteren. Els krijgt het er benauwd van en gaat naar huis. De avonden daarna komt de man steeds terug op zijn onderwerp. Els zorgt dat ze voortaan zo ver mogelijk bij hem uit de buurt blijft. Dat helpt niets. Bij het voorbijlopen knijpt hij haar in haar zij en zegt dat ze er lekker uitziet. Hij blijft om haar heen draaien en doet voorstellen om met elkaar naar bed te gaan. De drie andere mannen bemoeien zich er nu niet meer mee. Ook anderen zien het blijkbaar als haar zaak en houden zich afzijdig. Els vindt de man bedreigend en is bang dat hij achter haar aan zal lopen als ze van de kantine naar huis loopt. Met één van haar teamgenoten heeft Els het er over. De vrouw reageert laconiek. De man heeft al vaker vrouwen lastig gevallen. Ze geeft de raad vooral assertief tegen hem op te treden, dan houdt hij wel op. Els raapt haar moed bij elkaar en spreekt de man de volgende avond aan. Ze zegt hem dat ze last heeft van zijn gedrag. De man zegt dat hij er niks kwaads mee in de zin had en dat ze niet zo lichtgeraakt moet reageren. Sinds het gesprek valt hij haar niet meer lastig. Hij negeert haar. Ook de drie andere mannen reageren onderkoeld. De man richt zijn aandacht nu op een andere vrouw uit het team. Els gaat nog wel naar de kantine na de training, maar de sfeer is niet meer zoals daarvoor. Ze heeft minder plezier in haar sportavonden. Vaak wordt gesuggereerd dat iedereen wel weet wat hoort en wat niet. Wat leuke grappen zijn en welke pijnlijk zijn. Toch blijkt de grens tussen ‘normale’ omgangsvormen en intimidatie niet altijd even duidelijk te zijn. Onder seksuele intimidatie wordt elke vorm van seksueel gedrag verstaan die als ongewenst of gedwongen wordt ervaren. Het gaat er dus niet om hoe iemand het bedoelt, maar om hoe de ander het ervaart. Neem bijvoorbeeld een trainer die oefeningen voordoet met een meisje. Daarna geeft hij haar een tik op haar billen. Als het meisje daar wat van zegt, antwoordt hij: 'Stel je niet zo aan, daar bedoel ik toch niets mee.' Maar voor het meisje kan het een ongemakkelijke, beladen situatie zijn. Het kan zijn dat iemand zich niet bewust is van het ongemak dat hij of zij een ander bezorgt. Hiermee is het niet onschuldig. Ook als een trainer zich niet voldoende bewust is van zijn of haar macht kan diens handelen gevolgen hebben. In het voorbeeld van de tik op de billen kan het gevolg zijn dat het meisje probeert niet meer als voorbeeld te dienen, door minder enthousiast vooraan te staan of door trainingen over te slaan. Bij de ‘alledaagse’ seksuele intimidatie waar Els mee te maken krijgt, kan iedereen zich wel iets voorstellen. Dubbelzinnige opmerkingen, versiergedrag dat niet ophoudt als de ander niet enthousiast reageert, het als ‘manwijf’ of ‘mietje’ betitelen van hen die niet aan het ideaalbeeld voldoen. De grenzen in wat leuk is en wat niet verschillen per persoon. Dat maakt dit soort gedrag tot een lastig grijs gebied. Toch is het belangrijk oog te hebben voor deze, vaak als ‘onschuldig’ betitelde vormen van seksuele intimidatie. Omdat er groepen sporters zijn die zich hierdoor niet op hun gemak zullen voelen op een vereniging (en misschien hun lidmaatschap opzeggen) en omdat ernstige vormen van seksuele intimidatie, zoals aanranding en verkrachting, vaak met ‘onschuldige’ dingen beginnen. Bovendien komt uit onderzoek naar voren dat ernstige vormen van seksuele intimidatie eerder optreden in een omgeving waar dit getolereerd wordt. b. Seksueel misbruik Als Thomas tien is, begint hij met korfballen. Er gaat een nieuwe wereld voor hem open. De trainer is een bevlogen man, die hem motiveert om vaak te komen trainen. Hij zegt tegen Thomas dat hij het ver kan schoppen en dat hij hem daarbij wil helpen. Op zijn twaalfde doet het team van Thomas mee aan de eerste regionale kampioenschappen en wordt tweede. Thomas wordt steeds fanatieker en traint bijna elke dag. Thomas vindt het fantastisch. Hij bloeit op door de aandacht en het geloof dat de trainer in hem heeft. Als de trainer hem uitnodigt om een weekend te komen logeren, gaat hij grif op het aanbod in. Zijn ouders maken geen bezwaar, die laten hem zijn gang gaan. Vanaf die tijd logeert hij regelmatig een weekend bij de trainer. De eerste keer streelt de trainer Thomas over zijn rug. Daarna gaat hij hem ook zoenen. De weekenden erna wil de trainer steeds meer. Thomas voelt ergens wel dat het niet goed is wat er gebeurt, maar de trainer zegt dat dit heel
89
gewoon is tussen mannen. Thomas vertrouwt de trainer, maar gaat er steeds meer tegenop zien om bij hem te slapen. Hij voelt zich klem gezet, want hij is bang de trainer kwijt te raken als hij weigert bij hem te slapen. Hij heeft veel aan de trainer te danken en wil verder met zijn sportcarrière. Thomas heeft niemand om mee over zijn twijfels te praten: zijn ouders staan niet open voor zijn verhalen. Als Thomas zestien is en zijn team al diverse medailles heeft gehaald, merkt hij dat er naast sport andere dingen in het leven zijn. Korfballen staat minder centraal in zijn leven en daarmee verliest de trainer aan invloed. Thomas besluit te stoppen met korfballen. Pas tien jaar later geeft hij deze jeugdervaring de naam misbruik. De term seksueel misbruik wordt gebruikt als het gaat om seksuele handelingen door volwassenen met sporters onder de zestien of als het gaat om het misbruik van een functionele relatie (bijvoorbeeld tussen trainer en pupil). Vaak blijft misbruik niet bij één keer, maar gaat het jarenlang door. Seksueel misbruik is een onderdeel van het ruimere begrip seksuele intimidatie. c. Waar en hoe vaak Seksuele intimidatie komt voor in alle takken van sport, in teamsporten en individuele sporten, in topsport en recreatieve sport. Hoe vaak seksuele intimidatie in de Nederlandse sportwereld voorkomt is niet precies bekend. In Canada is in 1996 onderzoek naar seksuele intimidatie bij topsporters gedaan. 266 mannen en vrouwen werden daarvoor ondervraagd. Uit dit onderzoek blijkt dat bijna 20% te maken heeft gehad met seksueel getinte opmerkingen of toenaderingen en 9% geeft aan ooit binnen een sportrelatie gedwongen te zijn tot seks. Eén vijfde van deze 9% was op dat moment onder de zestien jaar. Waarschijnlijk liggen de cijfers voor Nederlandse topsporters hier dichtbij. Naar de omvang van seksuele intimidatie in de recreatieve sport is geen onderzoek verricht, maar er zijn steeds meer zaken bekend bij sportverenigingen en hulpinstanties. Vaak wordt gedacht dat seksuele intimidatie bij bepaalde sporten meer voor zou komen dan bij andere. Contactsporten, zoals judo, en sporten waarin sporters weinig kleren aanhebben, zoals zwemmen, worden risicovol genoemd. Dit is niet waar. Bij seksuele intimidatie gaat het niet zozeer om de trainingsomstandigheden, maar om de machtsverhoudingen tussen mensen. Het is dus belangrijker wat voor cultuur er op een vereniging heerst, hoe de relatie tussen sporters en kader geregeld is en op welke leeftijd sporters de top behalen (en daardoor kwetsbaar zijn), dan wat voor kleren een sporter aanheeft. Ook wordt vaak gezegd dat individuele sporten meer risico met zich meebrengen dan teamsporten. De één-op-één relatie tussen coach en sporter kan inderdaad grote afhankelijkheid met zich meebrengen. Echter, ook binnen teamsporten kan dit gebeuren, doordat een sporter naast de training individuele begeleiding krijgt of doordat een pleger situaties creëert om met die sporter alleen te zijn (thuis brengen, benaderen op feesten etc.). Het niveau waarop een sporter actief is, heeft invloed op de afhankelijkheid van trainers en coaches. Het beïnvloedt de tijd die een sporter doorbrengt met sporten en hoe hecht de relatie tussen trainer en sporter is. Verder speelt mee welke opoffering en toewijding door de sporter normaal gevonden wordt. In een sfeer waarin een sporter alles moet doen wat een trainer zegt, is het veel moeilijker om grenzen aan te geven. Risicovergrotende factoren Relatie trainer-sporter: - sterke afhankelijkheidsrelatie - gesloten sportrelatie (geen anderen invloed op) - één-op-één relatie. Kwetsbare sporters: - ambitieuze sporters - jonge sporters - eenzame, geïsoleerde sporters. Cultuur binnen sport: - grote autoriteit trainers - mondigheid sporters afgestraft - groepsdruk - seksisme, discriminatie.
90
d. Daders en slachtoffers Seksuele intimidatie kan vrouwen en mannen overkomen, kinderen en volwassenen, fanatieke topsporters en mensen die af en toe sporten. Plegers van seksuele intimidatie kunnen sporters, trainers of andere begeleiders in de sport zijn. Meestal zijn het mannen, maar het kunnen ook vrouwen zijn. Wat vooral een rol speelt bij seksuele intimidatie is de machtsverhouding tussen de pleger en het slachtoffer. Diegene die het overkomt kan niet zomaar 'dit wil ik niet' of 'hou eens op' zeggen. Bijvoorbeeld omdat dat negatieve gevolgen voor iemand heeft - niet geplaatst worden in een team of minder goede sportbegeleiding - of omdat de ander overwicht heeft. Machtsverhoudingen in de sport o functionele, zoals tussen sportbegeleiders en sporters o persoonlijke, zoals tussen dominante en minder dominante trainers en sporters onderling o maatschappelijke, zoals tussen mannen en vrouwen
e. Hoe gebeurt het? “Het is eigenlijk begonnen met een opmerking als: 'wat zie je er leuk uit', en dat ging dan steeds verder. Later begon hij me aan te raken, op plaatsen waar het achteraf gezien helemaal niet nodig was.'” Seksuele intimidatie begint meestal met een 'onschuldig' voorval, een grap of een verdwaalde hand. Degene die het overkomt, zal er niet altijd iets van zeggen. Want voor je het weet ben je een zeurpiet, of kun je niet tegen een grapje. Je moet sterk in je schoenen staan om in een kantine vol mensen tegen iemand te zeggen dat je ergens niet van gediend bent. De situatie kan heel beladen zijn als er op de vereniging geen sfeer heerst waarin mensen elkaar aan kunnen spreken op seksistisch gedrag. Een pleger van seksueel misbruik gebruikt bewust of onbewust strategieën om de sporter zover te krijgen dat hij of zij niet openlijk in verzet komt. Door een hechte band op te bouwen zorgt hij ervoor dat zijn grip op de ander groter wordt. Een trainer moedigt de sporter bijvoorbeeld aan om ook voor dingen buiten de sport bij hem aan te kloppen. “Ik trok steeds meer naar die trainer toe, want hij was degene die voor mij klaar stond. Het is natuurlijk fantastisch als iemand zo met je meeleeft.” Meestal gebruiken de plegers geen dwang. Ze hebben andere manieren om iemand onder druk te zetten. “Hij verplichtte niks, maar hij wist het altijd wel zo te brengen dat je het gewoon deed. Omdat hij één van de weinigen was die aandacht aan mij schonk.” Door de sport heel belangrijk voor de sporter te maken, wordt zijn of haar afhankelijkheid versterkt. Sommige trainers dreigen met het beëindigen van de sportrelatie als een sporter niet meewerkt. “Ik had geen angst voor geweld, maar wel om hem of mijn sport kwijt te raken.” Gewenst gedrag wordt beloond met sportkleding of extra aandacht, ongewenst gedrag wordt bestraft door de sporter te vernederen voor de ogen van teamleden of haar of hem geen aandacht meer te geven. Patronen - hechte band tussen trainer en bepaalde pupil - geleidelijk verschuiven van grenzen - vermenging privé-leven en sport - controle trainer over pupil - dreigen, intimideren, chanteren - belonen en straffen - tegen elkaar uitspelen teamleden
91
3.
Hoe kun je voorkomen dat je gedrag als intimiderend ervaren wordt?
Bij seksueel misbruik gaat het om trainers die opzettelijk misbruik maken van hun positie. Hopelijk en waarschijnlijk behoort u niet tot deze groep. Als u respect heeft voor de grenzen van uw sporters en u bewust bent van de invloed die u op hen heeft, zal dit doorwerken in uw manier van leiding geven en de kans op intimidatie verkleinen. Toch kunnen ook integere trainers onbedoeld intimiderend zijn. Als trainer heeft u macht over uw pupillen, of u wilt of niet. Deze macht hangt samen met uw plaats in de organisatie, uw kennis en ervaring op sporttechnische gebied, de regels en normen die er zijn, beloningen en sancties die u toe kunt passen en persoonlijke kenmerken van trainer en pupil. Deze macht heeft u nodig om goede training te kunnen geven, orde te kunnen bewaren en de sportprestaties te beïnvloeden. De invloed van een trainer op een pupil wordt groter naarmate er meer contactmomenten zijn. De contacten zijn niet alleen verbaal, er zal soms ook fysiek gecorrigeerd worden. Deze lichamelijke intensiteit van het contact voegt een dimensie toe aan de trainer - pupil relatie die er bijvoorbeeld in het onderwijs niet is. De invloed van een trainer hangt ook samen met de invloed van andere gezagsdragers, zoals leraren en ouders. Een ambitieuze sporter brengt meer tijd door met zijn of haar trainer dan met een leraar. Op sommige sporters heeft u als trainer meer invloed dan op anderen. Dat heeft te maken met de karakters van sporters, maar ook met hun positie. Op sporters die erg ambitieus zijn, zult u als trainer meer invloed hebben. Ze zijn afhankelijker van uw oordeel en inzet. Dat geldt niet alleen voor topsporters, maar ook voor amateur-sporters die graag in een hoger team willen komen. “Een obsessie wil ik niet zeggen, maar sport was wel het belangrijkste in mijn leven. Als het met schaatsen goed ging, ging het goed met mij. En als mijn prestaties slecht waren dan moest ik het even van diep halen.” Op kinderen en jongeren kan een trainer makkelijker invloed uitoefenen dan op volwassenen. Het is voor kinderen moeilijker om zich tegen de wil van een volwassene te verzetten. Kinderen moeten vaak dingen doen die ze niet willen, en ze moeten volwassenen gehoorzamen. Het is kinderen niet altijd duidelijk wat het onderscheid is tussen dingen die nu eenmaal moeten, zoals je kamer opruimen, en dingen die helemaal niet nodig zijn, zoals een massage door een trainer. Als het op de vereniging normaal is dat gebeurt wat de trainer wil, is het nog moeilijker om hiertegen in verzet te komen. “Hij bracht het alsof hij God himself was. Je moest doen wat hij zei, want anders kon je het wel vergeten.” De invloed van een trainer op een pupil kan motiverend zijn, maar kan ook te groot worden. Hierdoor neemt de zelfstandigheid van de pupil af en kan een trainer elk aspect van het gedrag van een pupil naar zijn hand zetten. Als een trainer op misbruik uit is, kan hij of zij een pupil dingen laten doen die diegene eigenlijk zelf niet wil. Maar ook als een trainer niet op misbruik uit is, is het een ongezonde situatie als een pupil slaafs reageert op een trainer. Om te voorkomen dat een sporter zich door u geïntimideerd voelt, is het nodig te beseffen wat voor invloed u op de sporter heeft. Als u een opmerking maakt over het lichaamsgewicht van een sporter en u merkt dat deze vervolgens excessief aan de lijn gaat doen, gebruikt u uw invloed verkeerd. Het is belangrijk om een open sfeer te creëren met uw pupillen, waardoor zij hun mond open durven doen als ze kritiek hebben op uw gedrag. Een open cultuur binnen een vereniging draagt ertoe bij dat sporters in een vroeg stadium durven en kunnen praten over intimidatie of grensoverschrijdingen. Daarmee kan erger voorkomen worden en kunnen misverstanden uit de weg geruimd worden. Tegelijkertijd zal praten over de omgangsvormen ervoor zorgen dat er geen tegenovergestelde reactie plaatsvindt: dat sporters en trainers verkrampt met elkaar omgaan en alle functionele intimiteit uit sportrelaties verdwijnt. “Je moet het bespreekbaar maken, zodat je er bij wijze van spreken in de kleedkamer onderling over kunt praten. En dat is niet makkelijk.” Het stimuleren van weerbaarheid en zelfstandigheid van sporters is de belangrijkste sleutel in het tegengaan van intimidatie. Trainers spelen hierin een belangrijke rol. Zij kunnen de inbreng van sporters in de sportbeoefening en op de vereniging stimuleren en gezonde omgangsvormen propageren. Vanuit de vereniging zou extra begeleiding geboden kunnen worden aan sporters die duidelijk minder weerbaar zijn of een geïsoleerde positie op de vereniging hebben. Een gebrek aan kennis over wat normaal is, verlaagt ook iemands weerbaarheid tegen intimidatie en seksueel misbruik. Door voorlichtingsmateriaal over seksuele intimidatie te verspreiden, kan een vereniging hier iets tegen doen.
92
Het komt regelmatig voor dat een sporter verliefd is op zijn of haar trainer. Dit betekent nog niet dat het geoorloofd is om daar als trainer op in te gaan. De sportbonden beschouwen elk seksueel contact tussen sporters onder de zestien en sportbegeleiders als misbruik. Boven de zestien wordt aangeraden te kiezen of men een liefdesrelatie aangaat of de sportrelatie voortzet. Een combinatie wordt afgeraden, omdat er een machtsverschil meespeelt dat voor veel problemen kan zorgen - ook bij andere teamleden. De meeste trainers weten op een goede manier met verliefde pupillen om te gaan: zij zorgen ervoor dat de sporter niet te dichtbij komt en zijn duidelijk over de grenzen. Door ouders te betrekken bij de training van hun kind, afspraken te maken over periodiek overleg met een trainingscoördinator wordt het trainingsproces beter gevolgd en kunt u zicht krijgen op de afhankelijkheid van de sporters. Door met collega’s regelmatig te praten over uw verhouding tot de sporters kunt u elkaar op blinde vlekken wijzen en advies geven bij dilemma’s. Verder is het van belang dat er binnen de vereniging een duidelijke gedragscode voor sportbegeleiders gehanteerd wordt. Dat verheldert voor trainers en sporters waar de grenzen liggen.
93
4.
Signaleren van grensoverschrijdingen
“Mijn enthousiasme nam af en ik denk dat anderen dat aan mij gezien zouden hebben als ze ernaar gekeken hadden.' Trainers, coaches en bestuurders hebben een verantwoordelijkheid om te zorgen voor een veilige sportomgeving voor sporters. Daarbij hoort ook een alerte reactie op signalen die sporters uitzenden. Het signaleren van seksuele intimidatie is niet eenvoudig. Sommige signalen kunnen wijzen op intimidatie, maar ook op andere problemen of oorzaken. Zo kan een sporter die minder enthousiast is over haar sport, gewoon behoefte hebben aan meer vrije tijd of een hekel hebben aan een paar teamgenoten. Toch is het belangrijk om aan de sporter te vragen of er iets aan de hand is als u verschillende signalen oppikt. Daarmee kan worden voorkomen dat iemand ontevreden rond blijft lopen. Ook als het probleem op een heel ander vlak blijkt te liggen, bijvoorbeeld bij een slecht functionerend team, is dit belangrijke informatie. praten Het duidelijkste signaal van seksuele intimidatie is natuurlijk dat iemand zelf praat over wat er gebeurd is. Dit kan in directe bewoordingen (de trainer greep me in mijn kruis), maar vaak zal het minder direct zijn (de trainer pakt me soms raar vast). Ook kan de toon waarop iemand over iets praat een signaal zijn (een kind dat wel vraagt of het op kamp mag, maar op een weinig enthousiaste manier). Ook vage opmerkingen van onbehagen kunnen een signaal zijn dat er iets aan de hand is. Schaamte en angst om niet geloofd te worden, belemmeren slachtoffers om er direct mee te komen. De vage termen zijn hun eerste stap om te kijken hoe een ander erop reageert. Zo vertelt een sporter aan een medesporter dat de trainer wel erg close was op een trainingsweekend. De medesporter besteedt er geen aandacht aan en de sporter houdt verder haar mond. De geïnterviewde sporters geven aan dat ze via allerlei opmerkingen probeerden te achterhalen of de pleger zich tegen anderen ook zo gedroeg en wat ze van dat gedrag vinden. In de fase waarin sporters twijfelen aan hun beoordeling van de situatie (gebeurt dit echt en is hij nu fout, of ligt het aan mij?), zoeken ze bevestiging bij anderen. Als de ander serieus luistert en duidelijk maakt dat hij of zij open staat voor het verhaal, zal dit een slachtoffer aanmoedigen om meer te vertellen. Zo vertelde een jonge sporter zijn moeder dat hij niet meer wilde logeren bij een trainer. Hij gaf er geen duidelijke reden voor, maar nadat zijn moeder doorvroeg, kwam ze te weten dat de jongen misbruikt werd. fysieke signalen Als misbruik tot geslachtsgemeenschap komt, kan het leiden tot zwangerschap, pijn aan geslachtsorganen, klachten aan de urinewegen en seksueel overdraagbare aandoeningen. Als misbruik samengaat met fysiek geweld of als een slachtoffer zich fysiek verzet heeft, heeft hij of zij vaak blauwe plekken, schaafwonden of kneuzingen. Psychosomatische klachten zoals hoofdpijn, buikpijn, maagklachten, gespannen spieren, slapeloosheid en andere spanningsklachten komen veel voor. Slachtoffers kunnen als overlevingsstrategie een verslaving opbouwen, aan alcohol, drugs, eten, medicijnen of sporten. Tekenen hiervan kunnen fysiek zichtbaar zijn (bijvoorbeeld sterke vermagering), maar ook door dwangmatig gedrag. ‘Mijn eetproblemen zijn heel duidelijk een signaal geweest. Thuis hadden ze iets kunnen vermoeden, maar ze waren zo gefixeerd op het feit dat hun dochter goed liep en regelmatig in de krant kwam.’' veranderend gedrag Een sporter die zich vrij plotseling en door onduidelijke redenen anders gaat gedragen, geeft daarmee ook een signaal af. Het gedrag van een sporter kan op allerlei manieren veranderen. Als eerste kan een sporter die seksueel geïntimideerd wordt minder enthousiast worden over zijn of haar sport. Het kan echter ook dat het slachtoffer zich juist in de sport gaat vastbijten, omdat hij of zij daardoor een gevoel van controle over het eigen lichaam terugkrijgt. Een ervaring met misbruik kan er ook voor zorgen dat iemand dichtslaat en heel introvert wordt. Of het omgekeerde gebeurt: een sporter gaat heel druk doen, om de aandacht af te leiden van de vernedering die hij of zij voelt. Door misbruik kunnen slachtoffers een angst en afkeer krijgen van lichamelijk contact. Het kan echter ook dat een slachtoffer alle vormen van contact gaat seksualiseren, omdat zij of hij seks koppelt aan het krijgen van aandacht. Gedragsveranderingen kunnen ook te maken hebben met het verbergen of geheim houden van het misbruik. Slachtoffers verzinnen bijvoorbeeld smoezen over waar ze waren na de training, om de omgeving gerust te stellen en vragen te vermijden. “Ik deed natuurlijk verschrikkelijk mijn best om te verbergen wat er in feite gebeurde, want anders dan... Ik wist gewoon alles te verdraaien.” Verder
94
zullen veel slachtoffers proberen bedreigende situaties te vermijden. Dit kunnen gelegenheden zijn zoals trainingen of trainingskampen, maar ook personen of plaatsen. sportprestaties Seksuele intimidatie heeft vaak tot gevolg dat de sportprestaties van een sporter teruglopen. De sporter heeft meer moeite zich te concentreren, en soms ook fysieke problemen die het sporten in de weg staan. “Ik kon het niet meer opbrengen om te trainen, ik kon het niet meer opbrengen om af te zien. Ik zag tegen wedstrijden op, ik zag eigenlijk overal tegenop.” emoties Slachtoffers van seksuele intimidatie kampen met een scala aan emoties, die ook voor de omgeving zichtbaar zijn. Het kan de mensen in de buurt van een slachtoffer opvallen dat hij of zij bijvoorbeeld onverklaarbare woede-uitbarstingen heeft, erg bang is voor mannen of lichamelijk contact, paniekaanvallen of nachtmerries heeft, erg depressief is, zich terugtrekt van anderen, zich minderwaardig en vies voelt, of verdrietig is. signalen in de sportrelatie Naast de signalen van een individuele sporter, zijn er meestal tekenen in de relatie tussen de sporter en de pleger die wijzen op seksuele intimidatie. Dit geldt zowel voor de relatie tussen een trainer en sporter als voor de omgang tussen sporters onderling. Zo zie je vaak dat er sprake is van een ongewone vertrouwensband tussen de pleger en het slachtoffer, dat de pleger een overmatige controle over de sporter heeft en haar of hem afschermt van anderen. Ook vormen van manipulatie en vernederend gedrag van een pleger (al dan niet subtiel) kunnen zichtbaar zijn voor de buitenwereld. Aan de andere kant kan het feit dat een trainer een bepaalde pupil extra aandacht geeft en zich indringt in het privé-leven van de sporter een signaal zijn. In het algemeen is alertheid geboden bij gedrag van trainers dat niet logischerwijs in verband staat met het bevorderen van sportprestaties, en bij dominant of vernederend gedrag van sporters en trainers. “Probeer vragen te stellen, als je iets vermoedt. Wat doen jullie eigenlijk, wat hebben jullie. Niet blindelings vertrouwen op die schitterende trainer, zijn voetstuk weghalen.”
Signalen - teruglopende sportprestaties - (al dan niet vage) klachten over trainer of medesporter - vermijden situaties, trainingen, bepaalde mensen - afname enthousiasme - angst voor lichamelijk contact - veranderend gedrag (terugtrekken of heel druk zijn) - kneuzingen, blauwe plekken - hoofdpijn, buikpijn e.d.
95
5.
Gevolgen
gevolgen voor slachtoffers Alle slachtoffers van seksuele intimidatie lopen in meer of mindere mate schade op. De gevolgen zijn soms al vrij snel na de ervaring voelbaar, maar soms blijken ze pas jaren later. Hoe ernstig de gevolgen zijn, hangt niet alleen af van wat er precies gebeurd is. Ook de context waarin seksuele intimidatie plaatsvindt, is van grote invloed. Wat voor relatie had het slachtoffer met de pleger? Hoe hebben anderen gereageerd? Was het één keer of duurde het jarenlang? Heeft het verzet van het slachtoffer de intimidatie doen stoppen? Het feit dat iemands vertrouwen geschonden is en zijn of haar 'nee' niet gerespecteerd werd, laat diepe sporen achter. Meteen na seksuele intimidatie kan een slachtoffer te kampen hebben met allerlei emoties. In de eerste plaats is dat vaak de angst dat het weer zal gebeuren. Ook voelt het slachtoffer zich machteloos omdat hij of zij niets heeft kunnen doen om zichzelf te beschermen. Sommige mensen worden heel kwaad over wat er gebeurd is. En vaak wordt sporten zo emotioneel beladen dat het plezier eraf gaat. “Lichamelijk kan ik nog tien jaar mee, maar ik trek het niet meer. Ik ben gewoon op tussen mijn oren.” Seksuele intimidatie kan psychische problemen tot gevolg hebben die het hele leven van een slachtoffer ontregelen. “Op een gegeven moment liep ik helemaal vast, niet eens zozeer omdat ik constant met hem in mijn hoofd liep, maar niks ging meer.” Deze psychische problemen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor iemands gezondheid, seksualiteit, het vertrouwen in andere mensen en zelfvertrouwen. gevolgen voor de pleger Voor een pleger heeft seksuele intimidatie ook gevolgen. De sportrelatie met de sporter wordt erdoor beschadigd, er kan over hem gekletst worden en als er melding gedaan wordt, kunnen sancties volgen. Een melding van seksuele intimidatie kan verschillende gevolgen hebben, afhankelijk van het bestuur van de vereniging, de ernst van de zaak en de stappen die een slachtoffer zet (wel of geen aangifte bij de politie bijvoorbeeld). Bij kleine grensoverschrijdingen zal de sanctie meestal beperkt blijven tot een waarschuwing of afspraak. Als het om grotere beschuldigingen gaat, kunnen de sancties variëren van een berisping, het intrekken van de trainerslicentie of royeren tot boetes en gevangenisstraf. gevolgen voor de vereniging Seksuele intimidatie heeft niet alleen negatieve gevolgen voor slachtoffers en plegers, maar ook voor de vereniging. Leden stappen op, ouders sturen hun kind naar een andere vereniging, de goede naam van de vereniging krijgt een knauw doordat de pers erover schrijft en de sfeer op de vereniging is niet meer als voorheen. Zeker als het om seksueel misbruik van kinderen gaat of om ernstige, strafbare feiten zullen sportbegeleiders en bestuursleden geschokt zijn dat het op hun vereniging kon gebeuren. Het ondermijnt het vertrouwen in elkaar omdat men van de pleger dit soort dingen ook niet verwachtte. Alleen door zorgvuldige begeleiding en opvang van sportkader, sporters en ouders kan deze schade beperkt blijven.
96
6.
Handelen bij vermoedens of meldingen
Hoe lastig ook, u zult er iets mee moeten als u een vermoeden hebt van seksuele intimidatie of iets gezien of gehoord hebt. Zwijgen over vermoedens of signalen kan tot gevolg hebben dat de situatie voortduurt of dat ook anderen slachtoffer worden. Seksuele intimidatie en seksueel misbruik stoppen doorgaans doordat een slachtoffer het zwijgen doorbreekt en hulp inroept of doordat een ander ingrijpt (een ouder, trainer of medesporter). Helaas gebeurt het maar zelden dat het ‘vanzelf over gaat’. Bij de meeste sporters stopt het doordat zij zelf de moed bij elkaar rapen om tegen de pleger in opstand te komen en hulp te vragen. Vaak kan dit pas als ze minder afhankelijk van de pleger geworden zijn. Bijvoorbeeld doordat ze ouder worden. “Ik had gewoon behoefte aan andere dingen. Daarmee verloor hij zijn invloed.” > bellen met vertrouwensadviseur Als u met een situatie in uw maag zit, kunt u altijd bellen met een vertrouwensadviseur. Het NOC*NSF heeft veertien vertrouwensadviseurs opgeleid, om advies te geven aan verenigingen, bestuurders en trainers als ze een vermoeden of klacht hebben over seksuele intimidatie. Een vertrouwensadviseur onderneemt zelf geen stappen. Zij of hij kan u helpen bij de afweging van mogelijkheden in die specifieke situatie. > luisterend oor bieden Als u een sporter of een medetrainer kent waarvan u vermoedt dat hij of zij last heeft van seksuele intimidatie, is het erg belangrijk om te laten merken dat u open staat voor het probleem. Veel slachtoffers van seksuele intimidatie vinden het heel ontmoedigend dat hun omgeving met onbegrip reageert. “Je stoot wel tien keer je neus voor je iemand mee krijgt. Het moeilijkste is om je niet te laten intimideren door iedereen die zegt: 'hou er nu maar over op' of: 'dat kan jou toch niet overkomen'.” Door de sporter een luisterend oor te bieden, staat hij of zij minder alleen. Dat is meestal de eerste stap om uit deze situatie te komen. Vaak helpt het een sporter om op een rijtje te krijgen wat er gebeurt, en wat hij of zij zou kunnen doen om de situatie te doorbreken. Als u zich niet in staat voelt om zo'n gesprek aan te gaan (bijvoorbeeld omdat de beschuldigde een collega van u is of omdat u zich er geen raad mee weet), kunt u kijken of een andere vertrouwde volwassene met de sporter wil praten, of de sporter wijzen op telefonische hulpverlening en de sportvertrouwenspersonen. Beloof een slachtoffer geen geheimhouding; dit kan u in een lastig parket brengen als u ernstige feiten hoort. Wel kunt u beloven dat u geen stappen zet, zonder er met diegene over te praten. > bestuur vereniging of sportbond inlichten Als het gaat om een ernstige vorm van seksuele intimidatie is het raadzaam om, met goedkeuring van de sporter, het bestuur van de vereniging in te lichten of het te melden bij de sportbond. Een melding van seksuele intimidatie staat niet gelijk aan een beschuldiging. Melden heeft tot doel dat vermoedens worden onderzocht. Dit is in het belang van het slachtoffer, maar ook in het belang van de beschuldigde, ingeval het vermoeden niet blijkt te kloppen. Het verenigingsbestuur kan advies inroepen van een vertrouwensadviseur over verdere stappen, bijvoorbeeld het inschakelen van de KNKV of de politie. Verenigingen wordt geadviseerd geen eigen klachtencommissie op te richten, maar de tuchtcommissie van de bond hiervoor in te schakelen. Het advies vanuit NOC*NSF is om als vereniging niet zelf te gaan dokteren, omdat een kleine stap al grote gevolgen kan hebben, voor slachtoffer, beschuldigde en de naam van de vereniging.
97
7.
Opvangadressen en voorlichtingsmateriaal
Vanaf januari 1998 bestaat een netwerk van vertrouwenspersonen van NOC*NSF, waar slachtoffers terecht kunnen voor opvang en begeleiding. De vertrouwenspersonen zijn te bereiken via de telefonische hulpdiensten (de telefoonnummers staan hieronder). Vanaf januari 1999 zijn er ook vertrouwenspersonen voor beschuldigden. De telefonische hulpdiensten en vertrouwenspersonen zijn er om te luisteren naar de ervaringen. Vertrouwenspersonen geven ook begeleiding bij de verdere stappen die een slachtoffer of beschuldigde wil zetten. Voor verwijzing naar hulpverlening en rechtshulp kan men bij telefonische hulpdiensten en vertrouwenspersonen terecht. Een vertrouwenspersoon behandelt alle informatie strikt vertrouwelijk. Alle stappen worden in samenspraak bepaald. Het is dus ook mogelijk dat een slachtoffer besluit geen verdere stappen te ondernemen. Telefoonnummers Kindertelefoon: SOS Telefonische hulpdiensten:
800-0432 (gratis) 0900-2025590 (40 cent per minuut)
De sportvertrouwenspersonen en adviseurs zijn via deze nummers te bereiken. Voorlichtingsmateriaal - documentatie - Lastig gevallen? Praat erover. Folder voor kinderen van 10 tot 16 jaar. Gratis op te vragen bij het KNKV. delijke telefoonnummers voor opvang en advisering. Voor iedereen in de sport. Te verkrijgen via het KNKV. - Brochure Seksuele intimidatie in de sport. Beleid voeren bij een sportvereniging. Gratis op te vragen bij het KNKV. - Gedragsregels. Folder voor trainers, ander sportkader en sporters vanaf 16 jaar. Gratis op te vragen bij het KNKV. - De andere kant van de medaille. Seksuele intimidatie in de sport. Boek voor sporters, ouders, trainers en andere betrokkenen. TransAct, Marianne Cense, Utrecht 1998, f 15,te bestellen bij TransAct, 030-2304006 Ministerie van Justitie in samenwerking met bureau slachtofferhulp. 1997. Te bestellen bij Postbus 51 (tel. 0800-8051) Voorlichtingsmateriaal - video Spreken is goud. Seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de sport. Video voor (aankomende) trainers. De video kan in opleidings- en voorlichtingssituaties gebruikt worden om gewenste en ongewenste omgangsvormen in de sport bespreekbaar te maken. Ook geschikt voor ouders en sporters vanaf 13 jaar. Speelduur 25 minuten, f 40,- te bestellen bij NOC*NSF, tel 026-4834463
98
8. Gedragsregels ter preventie van seksuele intimidatie Onderstaande gedragsregels worden onderschreven door de negentig landelijke sportorganisaties die aangesloten zijn bij NOC*NSF. 1. De begeleider moet zorgen voor een omgeving en sfeer waarbinnen de sporter zich veilig voelt (te bewegen). 2. De begeleider onthoudt zich ervan de sporter te bejegenen op een wijze die de sporter in zijn waardigheid aantast en verder in het privé-leven van de sporter door te dringen dan nodig is voor het gezamenlijk gestelde doel. 3. De begeleider onthoudt zich van elke vorm van (machts)misbruik of seksuele intimidatie tegenover de sporter. 4. Seksuele handelingen en seksuele relaties tussen de begeleider en de jeugdige sporter tot 16 jaar zijn onder geen beding geoorloofd en worden beschouwd als seksueel misbruik. 5. De begeleider mag de sporter niet op zodanige wijze aanraken dat de sporter en/of de begeleider deze aanraking naar redelijke verwachting als seksueel of erotisch van aard zal ervaren, zoals doorgaans het geval zal zijn bij het doelbewust (doen) aanraken van geslachtsdelen, billen en borsten. 6. De begeleider onthoudt zich van seksueel getinte verbale intimiteiten. 7. De begeleider zal tijdens training(stages), wedstrijden en reizen gereserveerd en met respect omgaan met de sporter en de ruimten waarin de sporter zich bevindt, zoals de kleed- of hotelkamer. 8. De begeleider heeft de plicht de sporter te beschermen tegen schade en (machts)misbruik als gevolg van seksuele intimidatie. Daar waar bekend of geregeld is wie de belangen van de (jeugdige) sporter behartigt, is de begeleider verplicht met deze personen of instanties samen te werken opdat zij hun werk goed kunnen uitoefenen. 9. De begeleider zal de sporter geen (im)materiële vergoedingen geven met de kennelijke bedoeling tegenprestaties te vragen. Ook de begeleider aanvaardt geen financiële beloning of geschenken van de sporter die in onevenredige verhouding tot de gebruikelijke dan wel afgesproken honorering staan. 10. De begeleider zal er actief op toezien dat deze regels worden nageleefd door iedereen die bij de sporter is betrokken. Indien hij gedrag signaleert dat niet in overeenstemming is met deze regels, zal hij de betreffende persoon daarop aanspreken. 11. In die gevallen waarin de gedragsregels niet (direct) voorzien, ligt het binnen de verantwoordelijkheid van de begeleider in de geest hiervan te handelen.
Deze gedragsregels zijn op 20 mei 1997 vastgesteld door de Algemene Vergadering van NOC*NSF. Bij het schrijven van deze tekst is dankbaar gebruik gemaakt van de opleidingstekst “De macht van trainer” (Thieu Kuys, bewerkt door Paul Scheltes) en de publikatie “De andere kant van de medaille”.
99
Artikel 3: Ongewenst gedrag te vaak ontkend ‘Hé, dat shirt zit mooi strak, zeg!’ ‘Stevige billen heb je in dat broekje!’ of ‘Zo, jij ziet er lekker uit vandaag!’ Op en rond de sportvelden komen dergelijke opmerkingen geregeld voor. Is dit seksuele intimidatie of niet? Het hangt er maar vanaf hoe je het bekijkt. “Wij kijken hoe iemand deze woorden ervaart en niet naar wat de intentie is van degene die de opmerkingen uitspreekt,” zegt Petra Moget, projectleider Preventiebeleid Seksuele Intimidatie van NOC*NSF. “Dus omschrijven we seksuele intimidatie als elke vorm van seksueel gedrag of seksuele toenadering, opzettelijk of niet, die door de persoon die het ondergaat als ongewenst wordt ervaren”. Het aantal meldingen van seksuele intimidatie groeit. Dat blijkt uit cijfers van het meldpunt voor seksuele intimidatie van NOC*NSF. Vorig jaar maakten 81 mensen een zaak aanhangig bij het NOC*NSF meldpunt. Het jaar ervoor waren dat er 59. 22 meldingen gingen over seksueel misbruik, vijf mensen melden te zijn verkracht. Volgens Moget zijn er geen harde cijfers over het echte aantal slachtoffers, maar het is wel duidelijk dat niet iedereen aangifte doet. “De drempel is enorm hoog,”zegt Moget. “Mensen schamen zich, denken dat ze niet geloofd worden. Men is bang voor de consequenties, wil de coach niet beschuldigen, niet de eigen sportcarrière naar de mallemoer helpen”. Eerder dit jaar werd de omgeving Den Haag opgeschrikt door een ontucht-affaire rond een 38-jarige Haagse jeugdleider. Hij was al eens veroordeeld wegens het misbruiken van jongetjes bij voetbalvereniging VIOS, maar later kon hij gewoon weer zijn gang gaan bij andere voetbalverenigingen en bij een korfbalvereniging. De clubs hadden elkaar onderling niet gewaarschuwd. Bizar maar waar. Moget kijkt er niet eens van op. “Wij zien dat wel vaker. Ontuchtplegers die er bij de ene club uitgegooid worden en weer net zo gemakkelijk bij een andere club terecht kunnen. Clubs zijn bang voor hun goede naam als ze zoiets openbaar maken. Men vreest ledenverlies”. De gevolgen van seksuele intimidatie of seksueel geweld zijn voor het slachtoffer groot. Het slachtoffer zwijgt liever, want: bewijs het maar eens. Een negatief zelfbeeld, concentratieproblemen, angstaanvallen, agressie, angst voor aanraking, onverschillig gedrag, verminderde eetlust zijn signalen die kunnen wijzen op seksueel misbruik. Moget: “De meeste mensen kunnen zich niet voorstellen dat het gebeurt. In elk geval niet bij ons, horen we vaak. Als het zo heftig wordt ontkend, is het ook lastig om signalen van een mogelijk slachtoffer op te vangen. Wij streven er dus naar om dit onderwerp zo goed en breed mogelijk bespreekbaar te maken”. De toename van het aantal meldingen van seksuele intimidatie had in 2003 betrekking op 25 takken van de sport. Drie van de vier meldingen kwamen van vrouwen, van wie 40 procent jonger is dan 16 jaar. De aard van de intimidatie varieerde van niet-functionele aanrakingen als knuffelen en kussen tot aanranding, seksueel misbruik en verkrachting. Dat er meer meldingen binnenkomen wil volgens Moget overigens niet per definitie zeggen dat er sprake is van en toename van seksueel misbruik in de sport. Het zou er ook op kunnen duiden dat het onderwerp beter bespreekbaar aan het worden is. In de jaren negentig van de vorige eeuw was dat nog niet het geval. Een in 1991 opgericht werkgroepje werd 4 jaar later weer opgedoekt. Pas toen Nederland in 1996 werd opgeschrikt door de affaire Ooms ( de judo-coach die twee pupillen misbruikte) kwam sportkoepel NOC*NSF met een actief beleid. Een jaar later werden door alle sportbonden gedragsregels ondertekend, er kwam een speciaal telefonisch meldpunt en een groep vertrouwenspersonen. “Toch merken we dat het telefoonnummer van het meldpunt bij veel trainers, bestuursleden, ouders en sporters nog niet bekend is,” zegt Moget. Campagnes als De Weerbare Sporters en brochures met titels als Mag Een Coach Mee Onder De Douche?, Is Een Klap Op Je Kont Nog Wel Motivatie? moeten nu voor meer bekendheid en een brede discussie zorgen. Ook een goed en duidelijk preventiebeleid is noodzakelijk, meent Moget. “Er moet een deugdelijk klachtensysteem komen. Er is behoefte aan registratie van mensen die over de schreef zijn gegaan. Bestuurders van verenigingen moeten een actiever beleid gaan voeren. De sport heeft behoefte aan een waterdicht systeem om seksuele intimidatie de kop in te kunnen drukken”. Het meldpunt seksuele intimidatie in de sport van NOC*NSF is dag en nacht bereikbaar, ook in het weekend en op feestdagen. Telefoonnummer: 0900-2025590
100
Artikel 4: Sportgezondheidszorg in de praktijk dr. F.J.G. Backx en E.H. Spelten, 1994
1.1 1.2 1.3 1.4
1 Belastinganalyse Motorische eigenschappen Trainingsbouwstenen Trainingsopbouw Periodisering
2.1 2.2 2.3 2.4
2 Korfbalblessures Blessurekans Oorzaken Aard en lokalisatie Behandeling van korfbalblessures
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
3 Preventie Warming-up, strechen, cooling-down Beschermende materialen Korfbalschoeisel Goede trainingstoestand Fair play Sportmedisch onderzoek
4 Specifieke rol van de trainer 4.1 De trainer als bron van blessures 4.2 De trainer als bestrijder van blessures 5
101
Literatuur
1. Belastinganalyse 1.1 Motorische eigenschappen Mensen die onbekend zijn met korfbal merken snel dat het niet meevalt de bal op 3.50 meter hoogte door een korf te mikken, en het wordt er niet gemakkelijker op als men van grotere afstand probeert doel te treffen. (bij een spel als basketbal is zuiver schieten ook niet eenvoudig, maar de ring hangt bijna een halve meter lager en achter de ring is een bord bevestigd). Het speelveld is groter dan verwacht: er worden flinke afstanden gelopen en gegooid. Feitelijk moet een speler zichzelf telkens vrij spelen van een persoonlijke tegenstander (of hem van dichtbij volgen), waardoor een goede (korfbal)fitheid een vereiste is. Inspanningstests bij korfballers van de nationale selecties geven conditiegetallen van 60-65 ml/kg/min. Dit zijn normale waarden voor balsporters, die liggen tussen de waarden van de gemiddelde
Nederlandse bevolking (40 ml/kg/min.) aan de ene kant en topwielrenners en langeafstandslopers aan de andere kant (70-80 ml/kg/min.) (Emmerik e.a., 1993) Om inzicht te krijgen in de structuur die het korfbal kenmerkt en de vaardigheden die in het spel voorkomen, wordt verwezen naar het schema in 'Korfbal in zicht'. Duidelijk wordt dat een speler verschillende motorische kwaliteiten moet bezitten om zich een goede korfballer te mogen noemen. In het algemeen zal hij: op diverse typen ondergrond, zowel buiten als binnen, uit de voeten moeten kunnen; zich moeten aanpassen aan verschillende (weers)omstandigheden, zoals wind, regen, kou, zaaltemperatuur, luchtvochtigheid e.d.; een fitheid moeten bezitten om 2 x 30 of 35 minuten met intervallen intensief te kunnen bewegen. Daarbij zijn de loopafstanden kort, nl. Nooit meer dan 30 meter, en de gemiddelde aanvalsduur 20-30 seconden. Specifiek voor korfbal zijn de vele kortdurende explosieve acties (springen en sprinten), waarbij relatief veel anaërobe arbeid wordt verricht. Hartfrequentiemetingen tijdens zaalkorfbalwedstrijden hebben aangetoond dat de hartslag varieert tussen 70 en 100% van maximum, behalve als de bal in het andere speelvak is (Backx, 1998); gedurende een lang seizoen (begin augustus tot half juni) fit moeten blijven; de basisvaardigheden van het spel moeten beheersen, omdat bewegingstechnische tekortkomingen aanleiding kunnen zijn voor blessures. Verkeerd vangen bijvoorbeeld kan vingerblessures veroorzaken. In het aanvalsvak zal hij, terwijl hij de vakorganisatie in het oog houdt: een voortdurend duel moeten uitvechten met zijn persoonlijke tegenstander om tot een schot te kunnen komen. Dit houdt in: met en zonder bal actief zijn, starten, lopen en sprinten, naar links, rechts, voor- en achteruit schijn)bewegen, stoppen, wenden en keren, telkens van tempo wisselen, werpen en vangen, schieten enz. Hij moet op allerlei manieren (afstandschot, doorloopbal, uitwijkbal) en van verschillende afstanden zuiver kunnen schieten; vrijwel voortdurend aanspeelbaar moeten zijn om het samenspel vloeiend te laten plaatsvinden. Zó kan hij op de juiste momenten anderen aanspelen in schotpositie. Een ander belang is de tegenstander geen gelegenheid geven de bal visueel te volgen, waardoor bijvoorbeeld onderscheppingskansen toenemen. Het betekent veel lopen, van looplijnen wisselen en posities innemen (vaak in een schijnactie); de reboundpositie innemen als zich goede schotkansen bij anderen voordoen: door dichter bij de paal te staan dan de tegenstander (het zogenaamde ‘uitblokken’) en die positie te handhaven (de tegenstander wil die positie ook graag hebben) is de kans op afvangen het grootst. Fysieke (sprong)kracht en lichaamslengte zijn daarbij een groot voordeel. De toename van relatief lange spelers op de korfbalvelden is een trend te noemen: steeds vaker zien toeschouwers lange en atletische spelers om de eer strijden. In het verdedigingsvak zal hij, terwijl hij de verdedigingsorganisatie handhaaft: zo snel mogelijk in balbezit willen komen door de tegenstander, de paalpositie en de bal in het oog te houden (op verkeerde momenten te veel risico nemen bij een goede aanvaller is dodelijk) en zo te kunnen onderscheppen. een schutter moeten uitschakelen door zeer geconcentreerd te volgen (het lopen is dan in ‘schuiven’ overgegaan) en bij een schotpoging de bal proberen te blokkeren; proberen de aangever niet aan de bal te laten komen (meestal door in de paalzone de ballijn af te schermen, het zogenoemde vóórverdedigen) waardoor deze gedwongen is die positie op te geven.
102
proberen de afvanger geen gelegenheid te geven in een goede positie te komen en bij een schot de bal afvangen door te anticiperen waar de bal de korf eventueel raakt en vervolgens het sprongduel te winnen.
1.2 Trainingsbouwstenen De training wordt gegeven vanuit een bepaalde visie op het korfbalspel, waarbij de specifieke korfbalstructuur centraal staat. In de DOV-stuctuur is het uitgangspunt: doeltreffen, het creëren van kansen, en het voorkomen ervan. De training is pas een goede korbaltraining als de bal, de korf en de andere spelers daar deel van uitmaken. De oefenthema’s moeten in de training herkenbaar zijn als een (eventueel afgeleide en/of versimpelde) vorm die ook in de wedstrijd voorkomt. Dit moeten korfbalspecifieke oefensituaties zijn. Enige voorbeelden hiervan zijn: het afstandschot wordt zonder verdediger geoefend; het aantal medespelers is teruggebracht, men speelt twee tegen twee; de spelers mogen vanuit samenspel tegen een verdedigingsviertal uitsluitend scoren door middel van een doorloopbal die van opzij (uit de ‘ruimte’) wordt aangegeven; er moet ruimte worden gemaakt in de aanvalsopzet door gebruik te maken van een diagonaalpass; de aanvaller kan door de verdediger worden getraind (en andersom) door een beperking van de weerstand. De aanvaller kan bijvoorbeeld geoefend worden in het nemen van een doorloopbal, eerst zonder en later met een ‘meespelende’ verdediger die nog geen 100% weerstand geeft. Door het vergroten van de weerstand wordt het voor de aanvaller lastiger om af te ronden en lijkt de situatie steeds meer op een doorbraak zoals die in de wedstrijd kan voorkomen. In het moderne korfbal laten sommige trainers de spelers (ter ondersteuning van de gewone training) ook vanuit een fysiologische invalshoek oefeningen doen om zo sterk en gecoördineerd mogelijk de 1-1 duels (b.v. de sprongduels in de paalzone) het hoofd te kunnen bieden. Vooral in het zaalseizoen is de belasting van banden, pezen en gewrichten zeer hoog. Men maakt bijvoorbeeld gebruik van het krachthonk. Deze extra oefening is ook voor spelers die van een blessure herstellen zeer nuttig. De trainingsinhoud wordt verder bepaald door: de mogelijkheden van de spelersgroep: hoe ver zijn de spelers individueel in hun korfbalontwikkeling en wat is hun individuele belastbaarheid; de trainingsfysiologische aspecten (zie paragraaf 1.3); het noodzakelijk verbeteren en onderhouden van basisvaardigheden zoals schieten (iedere training!); de jaar-, periode-, en weekplanning (in welke periode worden b.v. verschillende gekozen thema’s behandeld); het tijdstip in het seizoen (zie paragraaf 1.4) en de belangen in de competitie; de komende wedstrijden en de voorgaande wedstrijd(en); de accommodatie en het materiaal ideaal is bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een korf en bal per tweetal. Spelers zijn dan optimaal in staat hun schotvaardigheid te trainen en zijn vaak aan de bal. Vanzelfsprekend zorgt de trainer ervoor dat de trainingssituatie veilig is wat betreft oefenstof (als b.v. meertallen naast elkaar oefenen op uitwijkballen in een niet al te grote ruimte, moeten alle spelers dezelfde kant op wijken) en ruimteverdeling, zodat (groepjes) spelers niet tegen elkaar of tegen attributen aan lopen, zoals een andere korfbalpaal, of ballen, pionnen en kledingstukken die niet in gebruik zijn. 1.3 Trainingsopbouw Een korfbalteam op distriktsniveau of uit de hogere klassen in de afdelingen traint meestal tweemaal per week 1 à 1.5 uur. Op topniveau (hoofdklasse) ligt de frequentie op driemaal per week. De training moet goed worden opgebouwd: de spelers moeten fysiologisch gezien worden voorbereid op de oefeningen en in de ‘sfeer’ van de training komen. Een trainer zal deze verantwoordelijkheid op zich moeten nemen. Een groep van twaalf of zestien spelers die allen ruim op tijd aanwezig zijn en zelfstandig de warming-up doen is al te vaak een utopie. De warming-up is dan ook meestal opgenomen in de oefenstof die daarna volgt. De intensiteit in het begin is laag; het is onverantwoord dan al scherpe acties en 100%-sprintjes te verlangen. Na het opwarmen volgen de rekkingsoefeningen. In totaal duren het opwarmen en rekken ongeveer 15 minuten. Daarna behandelt de trainer meestal een of twee thema’s (tweemaal 15 à 20 minuten).
103
Vaste onderdelen van de training zijn de schottraining (wellicht in de opwarmfase al mee begonnen) en het bijbehorende afvangen en aanspelen. De trainer beperkt wel/niet de wijze van doeltreffen , varieert het tempo, het aantal herhalingen, de gevraagde zuiverheid en het tegenspel: bijvoorbeeld in drietallen: 1 afvanger/aangever, 1 verdediger die licht tegenspel biedt en 1 schutter. De schutter moet uit drie schotpogingen in beweging minstens een keer raak schieten. Hij mag doorgaan als dit lukt en anders wordt er gewisseld van functie. Na een of meer thema’s wordt er gespeeld. Er bestaat geen vaste trainingsindeling; mogelijk werd er al gespeeld in het kader van een thema en gaat de trainer verder uitbouwen. Belangrijk is in ieder geval wel om tijd uit te trekken voor het vier tegen vier spelen (b.v. 25 à 30 minuten). De spelerscombinaties hebben tijd nodig om het geleerde in het complete vakkenspel onder de knie te krijgen. De laatst vijf minuten wordt de oefenintensiteit afgebouwd. Na de explosieve trainingsarbeid moet er afgesloten worden met een cooling-down: rustige oefeningen, uitlopen en rekkingsoefeningen om spierkramp en spierpijn te voorkomen. 1.4 Periodisering Korfballers trainen en spelen van begin augustus tot en met begin juni. Dat is een behoorlijk lange periode, waarin een veld- en een zaalcompetitie, de nodige oefen- en selectiewedstrijden en toernooien worden gespeeld. Het is voor een trainer dus van groot belang dat zijn spelers verantwoord worden belast, zelfs in de korfballoze periode. Om bij het begin van het seizoen fit te kunnen gaan trainen is het verstandig tijdens de vakantie actief te blijven. De korfballer moet proberen die activiteiten te kiezen die zijn sport, met de specifieke fitheid die daarvoor nodig is, zo veel mogelijk benaderen. Het korfbalseizoen kan als volgt worden ingedeeld: a. korfballoze periode b. voorbereiding eerste veldhelft c. eerste veldhelft d. voorbereiding zaalseizoen e. zaalseizoen f. voorbereiding tweede veldhelft g. tweede veldhelft h. afbouwperiode. In de voorbereiding op c. moeten de eerste trainingen worden gebruikt om weer in het ritme te komen. Het beste kunnen oefeningen worden gekozen waarbij de spieren gelijkmatig worden belast en nog geen sprint- en springwerk. Het is onverstandig in het begin te veel van spelers te verlangen omdat de belastbaarheid meestal nog gering is. In de periode daarna is het wenselijk dat al snel bekend wordt wie er geselecteerd zijn, zodat spelers niet té ver gaan in hun mogelijke drang naar de top. Tijdens de voorbereiding op e. is de eerste helft van de veldcompetitie nog niet afgerond; een lastige situatie! De eerste zaaltrainingen moeten gericht zijn op het wennen aan de zaal: een ander oppervlak, andere afmetingen, van afstand schieten nu met een muur als achtergrond en geen storende weersinvloeden. De trainingen moeten in het begin wel licht zijn. Zaalkorfbal stelt andere en hogere eisen aan het bewegingsapparaat en vereist een andere fitheid dan het veldkorfbal (nog intensiever met een kortere hersteltijd). Voorkomen moet worden dat spelers overbelast raken door een te vol oefenprogramma en dat zij te vroeg de volledige strijd aangaan in verband met de selectie in het zaalteam. Als het zaalseizoen is afgelopen breekt een bijzondere periode aan: spelers zijn na zeven maanden competitie vaak geestelijk en lichamelijk vermoeid, hebben er al heel wat wedstrijden opzitten en hebben niet zo veel zin om, met (meestal!) slecht weer, het veld op te gaan. Tijdens f. zullen de spelers in de eerste trainingen weer moeten wennen aan de veldomstandigheden en de daarbij behorende specifieke fitheidseisen. De ploeg moet de draad van een totaal andere competitie weer oppakken, waarbij de positie op de ranglijst voor een deel zal bepalen hoe het seizoen wordt afgemaakt. In het tweede deel van g. moeten de trainingen vooral gevarieerd zijn en zeker niet te zwaar in verband met de eerder genoemde geestelijke en lichamelijke vermoeidheid. In h. wordt na afloop van de competitie doorgetraind (meestal facultatief) tot half juni. Er worden dan allerlei wedstrijden (een onderlinge schotcompetitie, een afscheidswedstrijd, een oud-eerste speelt tegen het huidige team, enz.). Een goede warming-up en normale blessurepreventie maatregelen zijn ook in deze periode van het aller grootste belang.
104
2.
Korfbalblessures
2.1 Blessurekans Korfbal staat al jaren hoog genoteerd op de Nederlandse blessureranglijsten. Samen met andere teamsporten zoals voetbal en hockey, basketbal en handbal behoort korfbal tot de sporttakken met een relatief hoge kans op sportblessures (Backx e.a., 1989). Voor veldkorfbal bedroeg de mate van voorkomen (incidentie) in een landelijk onderzoek 5,6/1000 sporturen (Van Galen en Diederiks, 1990; tabel 1). Sporttak zaalvoetbal veldhockey veldvoetbal veldkorfbal judo zaalhandbal karate volleybal veldhandbal basketbal
Aantal blessures per 1000 sporturen 8,7 6,5 6,2 5,6 5,6 5,4 5,2 4,9 4,7 4,4
Tabel 1. Tien takken van sport met de hoogste incidentie per 1000 sporturen (bron: van Galen en Diederiks, 1990)
Ook bij 30-plussers die in de zaal korfbalden, werd een incidentie gevonden van 5,6 per 1000 sporturen (Van Geffen e.a., 1990). Alleen mannen ouder dan dertig scoorden hoger (6,2/1000 uur). Bij jeugdige korfballers tot achttien jaar bedroeg de kans op een trainingsblessure 3,4/1000 uur en de kans op een wedstrijdblessure 12/1000 korfbaluren (Backx, 1991). Vanwege het grote aantal blessures wordt korfbal beschouwd als een blessuregevoelige sport. Iedere trainer kan dat gegeven vermoedelijk uit eigen ervaring bevestigen. Onderzoek in de korfbalsport heeft aangetoond dat bij zaalkorfbal maar liefst 80% van alle letsels optreedt aan de benen, en dan vooral (47% van het totaal) aan de enkel (Van Galen en Kranenborg, 1983). Onderzoek bij 30-plussers wees uit dat na de enkel vooral de vingers, de knie en het onderbeen frequent geblesseerd zijn. Ongeveer de helft van alle zaalkorfbalblessures zijn verzwikkingen en verstuikingen. De ernstigste letsels betreffen bandscheuren van de knie. Ofschoon gedetailleerde onderzoeksgegevens over veldkorfbal tot nu toe ontbreken, wordt verondersteld dat er geen spectaculaire verschillen in blessurepatronen bestaan tussen veld- en zaalkorfbal. Wel is ondertussen het fabeltje de wereld uit dat vrouwen in de zaal vaker geblesseerd zouden raken dan mannen (Diederiks e.a., 1984; Van Geffen e.a., 1990; Den Bak en Jans, 1993). De kernvraag blijft echter: hoe ontstaan korfbalblessures en zijn ze eventueel te voorkomen? Daarom worden achtereenvolgens beschreven de oorzaken van korfbalblessures, enkele specifieke mogelijkheden tot preventie en revalidatie van de meest voorkomende korfbalblessures. 2.2 Oorzaken Tot dusverre is bekend dat de meeste korfbalblessures worden veroorzaakt door factoren binnen de speler zelf, de zogenaamde persoonsgebonden factoren. Maar liefst 44% van alle sportblessures bij oudere korfballers ontstond door verdraaien, aanzetten en vallen, zonder dat sprake was van lichamelijk contact (Van Geffen e.a., tabel 2). Ontstaansfactoren contact tegenstander contact medespeler spelmateriaal (bal-paal)* accommodatie zonder contact: verdraaien zonder contact: vallen zonder contact: aanzetten overigen totaal
105
30-40 jaar man vrouw 12 4 15 26 8 22 13 6 39 26 4 3 7 6 2 7 100 100
> 40 jaar man vrouw 7 13 22 21 6 21 10 24 27 7 2 24 10 6 100 100
totaal 9 21 15 7 30 4 10 4 100
Tabel 2: Ontstaanswijze van zaalkorfbalblessures bij 30-plussers, verdeeld naar geslacht en leeftijd (%) (bron: Van Geffen e.a. 1990). * Significante verschillen per geslacht, en per geslacht gerelateerd aan leeftijdscategorie. De andere ontstaansfactoren vertonen geen significante verschillen.
Voorbeelden van persoonsgebonden factoren die aanleiding zijn tot blessures in het korfbal zijn: lichamelijke gebreken met betrekking tot de lichaamsbouw; gebrek aan fitheid en gezondheid; tekortkomingen op het gebied van motorische vaardigheden, bijvoorbeeld door onvoldoende getraindheid; gedragsmatige factoren zoals risicovol sportgedrag of een ontoereikende reactie op stress in de sportsituatie. Het ontstaan van een korfbalblessure is echter afhankelijk van meer dan een factor (fig. 1). Over de omstandigheden waarin korfballetsels ontstaan is bekend dat blessures vaker in wedstrijden dan op trainingen ontstaan en dat het blessurerisico toeneemt naarmate men op een hoger niveau speelt. Vooral de talrijke sprongduels en de vele in- en uitwijkbewegingen vormen risicovolle momenten. Soms leiden persoonlijke materialen tot letsel. Daarbij moet worden gedacht aan slecht functionerend schoeisel of een niet correct aangelegd tapeverband. Daarnaast spelen zogeheten omgevingsgebonden factoren een belangrijke rol. Daarbij kan worden gedacht aan: een slecht speelveld; slechte weersomstandigheden; een schoen of een kniebrace van een ander; de bal of de korfbalpaal. In sommige gevallen is een tegenstander of medespeler aanleiding tot het ontstaan van een sportletsel, in andere gevallen werkt een laks fluitende scheidsrechter of de trainer juist provocerend. Ondanks de ingewikkelde ontstaanswijze van blessures is het toch mogelijk korfballers tot een andere en dus bewuster sportgedrag te bewegen waardoor veel onnodige blessures worden voorkomen. In dit streven kan de trainer een belangrijke rol vervullen (zie paragraaf 4.1).
106
Lichamelijke factoren lichaamsbouw leeftijd/geslacht gezondheid fitheid; kracht, snelheid, coördinatie lenigheid, uithoudingsvermogen oude beschadigingen van botten, spieren, pezen en gewrichten herstel van blessures (of ziekte)
Gedragsfactoren
sporter (aan de persoon gebonden factoren)
sportblessures
emotie risico-inschatting en -accpetatie omgaan met stress motivatie/bezieling fair-play kennis over blessurepreventie en EHBO bij sport gezonde voedingsgewoonten, zoals voldoende drinken, goede eetgewoonten
Soort inspanning tak van sport team/individueel binnen/buiten lichamelijk contact springen niveau recreatie/competitie training/wedstrijd
Persoonlijke sportuitrusting beschermende materialen zoals scheen-, knie-, en mondbeschermer, helm, sporttape instrumentele materialen zoals hockeystick beschermende en instrumentele materialen zoals schoeisel, kleding
Externe factoren accommodatie weersomstandigheden spelmaterialen van anderen, zoals hockeystick spelmaterialen zoal net, bal, doelpaal
situatie (aan de omgeving gebonden factoren)
Menselijke factoren teamgenoot tegenstander scheidsrechter publiek/ouders begeleiders zoals trainer-coach, sportverzorger EHBO-er, gymleraar
Figuur 1: Een scala van risicofactoren die (mede) kunnen leiden tot het ontstaan van blessures (bron: De Jager, 1994).
2.3 Aard en lokalisatie Bij korfbal treden in feite alle algemeen letsels op die zich maar kunnen voordoen, met andere woorden, er bestaan geen specifieke letsels waardoor korfbal wordt gekenmerkt. Uiteraard vloeit uit het kenmerkende bewegingspatroon wel voort dat bepaalde lichaamsdelen vaker zijn aangedaan en dat bepaalde letsels vaker voorkomen. Ook de leeftijd speel een rol. Zo komt een achillespeesblessure bij korfballers ouder dan 34 jaar procentueel vaker voor dan bij jongeren. Hieronder worden de vijf meeste korfbalblessures besproken. Enkelblessure Naar schatting 40-50% van alle korfbalblessures bij zowel zaal- als veldkorfbal bestaat uit enkelverstuikingen. Daarbij is sprake van een lichte tot ernstige beschadiging van de laterale enkelbanden, waardoor een vergrote beweeglijkheid in het bovenste spronggewricht ontstaat. Het ontstaansmechanisme, inversie met eventueel rotatie bij een unipodale belasting, aan de mediale zijde (ligamentum deltoideum), het sprongbeen (een chip-fractuur van de talus) of andere structuren op de supinatielijn. Deze extra schade, naast het laterale ligamentaire letsel, wordt niet zelden pas maanden na het acute moment gesignaleerd, omdat de sporter klachten van pijn en zwelling houdt. Ook chronische synovitiden zijn geen uitzondering na een enkeltrauma, omdat men zich vaak te weinig hersteltijd gunt. Iedere korfballer ondervindt in zijn loopbaan meestal meer dan één keer hinder van een ‘enkeltje’. De oorzaak hiervan is terug te voeren tot het bewegingspatroon dat korfbal eigen is. Door de vele in- en uitwijkbewegingen en de vele sprongen bestaat een vergrote kans op een misstap of een verkeerde landing na een sprongduel. Daarnaast heeft onderzoek in de korfbalsport uitgewezen dat enkelblessures zich gemakkelijk herhalen (Kranenborg, 1981). Dit wordt sterk in de hand gewerkt doordat de speler geneigd is te snel de geliefde sport te hervatten, zonder dat het gewricht, de gewrichtsbanden en de omringende spieren voldoende hersteld zijn voor het ‘grote werk’. Daarnaast is een korfballer vaak onvoldoende doordrongen van het feit dat, in ieder geval de eerste maanden na de blessure, extra preventie maatregelen moeten worden genomen om herhaling te voorkomen (zie paragraaf 3).
107
Vingerblessure Een andere blessure die praktisch iedere korfballer aan den lijve heeft ondervonden, is de vingerblessure. Het betreft dan meestal een kneuzing, soms een ontwrichting of botbreuk van de vinger. De gewone vingerkneuzing is een alledaags, maar daardoor juist een onderschat letsel. Menigeen speelt na een vingerkneuzing binnen de kortste tijd weer. Langdurig bestaande zwelling, pijn en beperking van de vingerfuncties vormen echter gebruikelijke restverschijnselen. Elke sporter die een sporttak beoefent waarbij de bal met de hand wordt getransporteerd, is in de loop van de tijd te herkennen aan zijn verdikte vingerkootjes. De korfballer schaart zich vanzelfsprekend ook in dit rijtje. Hoewel da bal de boosdoener is, ligt aan dit letsel regelmatig een gebrek aan vangtechniek ten grondslag (Van Geffen e.a., 1990; Den Bak en Jans, 1993). Knieblessure De derde aandoening die frequent bij korfballers optreedt, is het acute knieletsel (Luidinga en Rogmans, 1985). Door de vele draai- en keerbewegingen, maar ook bij het passeren van de tegenstander kan in principe iedere structuur in de knie kapot gaan. Vaak is meer dan een soort weefsel beschadigd, bijvoorbeeld de meniscus en de kruisband, of de knieschijf en de binnenste knieband. In het korfbal is de ruptuur van de voorste kruisband het meest berucht, niet in het minst door de langdurige sport- en arbeidsongeschiktheid (Van Galen en Kranenburg, 1984). Zo nu en dan veroorzaakt een ernstige knieverdraaiing ook gecombineerde bandletsels, of zelfs een ‘unhappy traid’: een combinatie van een gescheurde mediale knieband en een gescheurde binnenmeniscus. Omdat een acuut ontstaan knieletsel verstrekkende gevolgen kan hebben, is het gewenst dat bij twijfelgevallen altijd een arts wordt geraadpleegd. Chronische knieblessures zijn veelal overbelastingsletsels van de knie, zoals de springersknie (ontsteking van de kniepees aan de onderkant van de knieschijf). Ook een kraakbeenirritatie achter de knieschijf komt regelmatig voor, hetgeen niet verwonderlijk is gezien het specifieke bewegingspatroon in het korfbal. Beide aandoeningen beïnvloeden meestal wel de sportprestatie in negatieve zin, maar leiden zelden tot arbeidsverzuim. Onderbeenblessure In het rijtje van de meest voorkomende blessures mag de zweepslag in de kuit niet ontbreken. Hij komt vooral voor bij oudere korfballers na een gebrekkige warming-up. In het gebied van de kuitspier, die overgaat in de achillespees, komen trouwens toch problemen voor die geregeld tot klachten leiden. Zowel een acute scheuring van de achillespees als een chronische achillespeesontsteking veroorzaakt vaak langdurig sportverzuim (Den Bak en Jans, 1993). Korfballers in de pubertijd hebben zo nu en dan ‘shin splints’-klachten als gevolg van de vele sprongarbeid. Een verzwarende factor bij talentvolle jeugdigen is vaak dat ze in een weekend te veel wedstrijden spelen. Voetblessure Medische problemen aan de voet ontstaan bij deze voetbelastende sport veelal door langdurige stoornissen in de keten voet-schoen-sportoppervlak. Vaak ligt hier een statieafwijking van de voet aan ten grondslag, in combinatie met een niet-optimale afstemming met de sportschoen. De blessure die hierbij zoal optreden lopen uiteen va blaren, subunguale hematomen en ingegroeide nagels tot metatarsalgie en fasciitis plantaris (Backx,1998). Bij acute klachten aan de laterale zijde van de voet na een landing moet altijd worden gedacht aan mogelijke andere letsels in de supinatielijn. In het bijzonder een fractuur van de vijfde metatarsale is dan geen zeldzaamheid. 2.4 Behandeling van korfbalblessures Korfbalblessures zullen ondanks alle voorzorgsmaatregelen nooit helemaal uit te bannen zijn. De behandeling van bovengenoemde blessures (zie paragraaf 2.3.). is niet anders dan bij andere sporten. Voor een korfbaltrainer of -begeleider zijn ten aanzien van de behandeling van een blessure twee aspecten van direct belang, te weten: een goede eerste hulp bij sportongevallen (EHBSO) en een geleidelijke reïntegratie in de sport. EHBSO Steeds meer wordt duidelijk dat na het ontstaan van een letsel de omvang van de weefselschade sterk beperkt kan blijven door het bieden van goede eerste hulp. Daarbij wordt bekende ICE-regel
108
altijd toegepast. Bij een matig tot ernstig letsel is een goede richtlijn dat men minimaal twee dagen de betreffende extremiteit niet belast (door bijvoorbeeld op krukken te lopen). Bij aanhoudende klachten moet altijd een deskundige worden geraadpleegd. Revalidatie op een verantwoorde manier sporten betekent dat een korfballer na een ziekte of na een blessure weer langzaam begint met sporten en de algemene fitheid geleidelijk weer opbouwt. Het is zeer onverstandig na een ziekte of blessure van een speler te verlangen dat hij als een idioot mee traint om de oplopen achterstand zo snel mogelijk goed te maken. Een te grote sportbelasting kan zeer snel tot een nieuwe blessure aanleiding geven en dat betekent nog langer niet sporten. Na een blessure kan men weer verantwoord sporten zodra een volledig herstel van de lichaamsfuncties is bereikt. Daarbij is het uiterst waardevol preventieve maatregelen te treffen om herhaling te voorkomen. Bij een rentree na een enkelblessure is het belangrijk het enkelgewricht enige maanden in te tapen of te bracen. 3. Preventie Gelet op de mogelijke oorzaken (zie paragraaf 2.2.) kent de preventie van korfbalblessures talrijke aangrijpingspunten, waarbij de gangbare indeling wordt gemaakt in maatregelen van primaire, secundaire en tertiaire aard. De volgende preventieve maatregelen worden aanbevolen. 3.1 Warming-up, strechen, cooling-down Het is genoegzaam bekend dat koude spieren en stijve gewrichten niet plotseling zwaar moeten worden belast, omdat het lichaam dan fel gaat tegensputteren. Vandaar dat een warming-up voor iedere training of wedstrijd een eerste vereiste is. Mocht iemand te laat op een training verschijnen, dan moet de betreffende persoon zich alsnog, apart van de groep, warmlopen. In het bijzonder oudere korfballers en vrouwen lichten de hand met het uitvoeren van een warming-up (Van Geffen e.a., 1990). Uiteraard vormt het rekken een belangrijk onderdeel van een warming-up. Na afloop van een training of wedstrijd is het verstandig niet meteen naar de bar te slenteren. Door de voornamelijke anaërobe spierarbeid blijven veel afvalstoffen in de spieren achter. Deze afvalstoffen zijn verantwoordelijk voor de bekende spierstijfheid en spierkramp. Het is daarom beter hart en bloedsomloop nog een vijftal minuten op een lager toerental te laten draaien. Tijdens deze afbouw kan men rustig uitlopen en oefeningen doen. Tijdens deze oefeningen moeten ook de eerder genoemde rekoefeningen worden herhaald. Andere onderdelen van de cooling-down die het effect van de eigen afbouwoefeningen kunnen vergroten zijn een warme douche of een herstelmassage. 3.2 Beschermende materialen In vergelijking met scheenbeschermers bij voetballers en hockeyspelers, of kniebeschermers bij vollyballers, zijn er voor korfballers geen specifieke beschermende materialen noodzakelijk. Toch is bescherming van het enkelgewricht voor veel korfballers niet overbodig. Aangezien de enkel veelvuldig geblesseerd raakt, is het nuttig herhaling van dit euvel voor te zijn door de enkel in te tapen of een brace te dragen (= secundaire preventie). Het is uiteraard beter eerder, dat wil zeggen vóór een beschadiging is ontstaan, preventieve maatregelen te treffen (=primaire preventie). In de korfbalgemeenschap wordt het tapen of bracen van de enkel als primaire preventie echter nog niet toegepast. Gezien de persoonlijke en commerciële belangen die in de hoogste korfbalregionen meespelen, verdient het evenwel aanbeveling daartoe over te gaan in navolging van topteams in basketbal en volleybal. Hetzelfde geldt feitelijk voor het tapen van de vingers. Bij basketbal en volleybal is het al geruime tijd een goed gebruik de meest gekwetste vingers preventief in te tapen. Introductie van deze maatregel in het korfbal zal geen windeieren leggen. 3.3 Korfbalschoeisel Er is nog steeds geen speciale korfbalschoen op de markt. Dat betekent dat men meestal een voetbalschoen koest voor veldkorfbal en een basketbalschoen voor de zaal. Omdat er in navolging van het veldhockey steeds meer kunstgrasvelden hun intrede doen, moet menige korfballer momenteel ook speciale kunstgrasschoenen aanschaffen. Dat kan betekenen dat men in een seizoen drie verschillende schoensoorten moet kopen. Het lijkt op het eerste gezicht overdreven, maar nogal wat blessures blijken voort te komen uit het dragen van slecht schoeisel. Onder slecht wordt verstaan: onvoldoende steun voor de voet, onvoldoende grip en onvoldoende onderhoud. De geschikte korfbalschoen is voor ieder individu anders, maar toch is het zinvol de volgende algemene adviezen te verstrekken:
109
veldschoenen op natuurgras: vaste noppen, zodat geen inschroefbusjes in de zool tot voetproblemen kunnen leiden; veldschoenen op droog kunstgras: tennisschoen of specifieke kunstgrasschoen; veldschoenen op nat kunstgras: rubberen multi-noppenzool, een kunstgrasschoen of een schoen met een synthetische zool met meer dan dertien noppen (Hendriks, 1992); zaalschoenen: een hoog model waarvan de enkel enige steun ondervindt, een zool met draaiprofiel, een stevige hielkap en schikabsorberende hakken.
3.4 Goede trainingstoestand Veel korfbalblessures ontstaan omdat spelers onvoldoende algemeen en specifiek getraind zijn. Dit kan betrekking hebben op het duuruithoudingsvermogen, maar ook op bepaalde korfbalvaardigheden of op spierbeheersing. Fitheid alleen is dus onvoldoende, want bepaalde technische tekortkomingen kunnen desondanks aanleiding geven tot blessures, zoals een vingerblessure door het slecht vangen van een bal. Bekend is ook dat tijdens een gemiddelde korfbaltraining de beenspieren rond knie en enkel zelden specifiek worden getraind algemene oefeningen ter versterking van spieren, pezen en banden kunnen helpen vervelende enkel- en knieletsels te voorkomen. Ondanks een goede trainingstoestand kan de gezondheid van een sporter toch in gevaar komen door een infectieziekte of door koorts. Sporten is dan absoluut af te raden. Dit advies wordt niet zozeer versterkt vanwege de daling van het prestatievermogen, maar vooral vanwege de kans op een ontstoken hartspier (myocarditis) of hartzakje (endocarditis), met zelfs een kans op dodelijke afloop. 3.5 Fairplay Bij de term ‘fair play’ wordt vaak onmiddellijk een associatie gewekt met ‘te lief zijn voor mekaar’, maar bedoeld wordt: sportiviteit en dus geen lichamelijk geweld. Door opzettelijke overtredingen kan men zichzelf en/of anderen blesseren. Daarom is het van belang dat sporters, trainers en begeleiders ondanks de eventuele belangen die op het spel staan, zich realiseren dat bewuste overtredingen niet alleen afbreuk doen aan het spel, maar tevens lichamelijk letsel in de hand kunnen werken. Een sportieve instelling kan veel blessures voorkomen. 3.6 Sportmedisch onderzoek Tot 1986 bestond voor de korfballer de verplichte sportkeuring of het PSMO, waar velen ontevreden over waren. Tegenwoordig bestaat er weliswaar geen keuringsverplichting meer, maar men kan stellen dat de benadering en advisering veel persoonlijker is geworden. Het huidige sportmedisch onderzoek op SMA’s is er niet op gericht korfballers af te keuren, maar om te adviseren op welke wijze men zo gezond mogelijk en met zo min mogelijk risico’s kan sporten. Door de afschaffing van de verplichting is er nu geen periodiek screenend onderzoek waarbij iedere korfballer door de molen gaat. Het nadeel daarvan is dat men met bepaalde verborgen ongemakken door blijft sporten. Daarom blijft het raadzaam bij twijfel over het lichamelijk welzijn of bij extra blessuregevoeligheid de korfballer te adviseren vrijwillig een sportmedisch onderzoek te ondergaan. 4. Specifieke rol van de trainer De rol van de trainer of begeleider binnen de blessurepreventie is tweeërlei. In de eerste plaats moet hij ervoor zorgen dat de training wat betreft oefenstof en randvoorwaarden geen aanleiding geeft tot blessures. Door veilig en verantwoord training te geven kan veel nodeloos blessureleed worden voorkomen (Emmerik e.a., 1993). Daarnaast kan de trainer of begeleider worden beschouwd als een soort opvoeder. In die rol kan hij veel informatie geven over mogelijkheden tot blessurepreventie. Vooral van de laatstgenoemde rol van opvoeder is menige trainer/begeleider zich onvoldoende bewust. Misschien is de trainer/begeleider wel de belangrijkste opvoeder, aangezien zijn adviezen door sporters over het algemeen goed worden beluisterd en vaak worden opgevolgd.
4.1 De trainer als bron van blessures Idealiter moet iedere trainer van alle markten thuis zijn en alle taken volmaakt uitvoeren. Tot de vele taken van een trainer behoort onder meer het veilig en verantwoord training geven. Aangezien trainers het ‘moeten presteren’ vaak de hoogste prioriteit geven, kunnen de veiligheid en de gezondheid van de trainende groep korfballers daardoor in gevaar komen. Dit leidt soms tot schade bij een of meer spelers, vooral in de vorm van sportblessures. Uit onderzoek naar oorzaken van sportblessures is gebleken dat de trainer wordt beschouwd als één van de risicofactoren voor het ontstaan van sportblessures.
110
In figuur 1 is schematisch in beeld gebracht dat een actieve korfballer feitelijk voortdurend in een situatie verkeert waarbij verschillende factoren aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van een blessuren. De trainer wordt beschouwd als een omgevingsgebonden factor, die door bepaalde handelingen korfbalblessures in de hand kan werken, bijvoorbeeld door tekortkomingen in de trainingsopbouw en/of in de randvoorwaarden van een training en/of een te sterk groepsingerichte benadering. Daarom is het zinvol nader stil te staan bij de trainingsonderdelen waarvan bekend is dat ze van groot belang zijn voor de veiligheid en blijvende fitheid van korfballers. 4.2 De trainer als bestrijder van blessures Bij deze benadering is vanzelfsprekend de eerste stelregel: een gedoseerde trainingsopbouw. Elke training zal dan ook moeten beginnen met een warming-up, gevolgd door rekoefeningen. Deze noodzakelijke opstartfase kan het beste plaatsvinden voorafgaande aan de feitelijke training, maar gezien de gebrekkige motivatie hiertoe bij de meeste korfballers, wordt de totale warming-up meestal opgenomen in de oefenstof. Deze opwarmfase kan overigens zowel met als zonder bal worden uitgevoerd. Aansluitend kunnen geleidelijk de korfbalspecifieke bewegingspatronen worden geoefend. Het is meestal verstandig het eerste kwartier van een korfbaltraining geen oefeningen in te bouwen die 100% van maximale vermogen vragen. Dit soort oefeningen kan beter in het tweede deel van de trainingsstof worden gepland. Tot slot is een zekere afbouw van een training ook essentieel, omdat acuut stoppen na veel explosieve arbeid veel spierklachten (spierpijn, spierkramp) kan veroorzaken. Het is daarom verstandig de laatste tien minuten van een training altijd te benutten voor een cooling-down (Kaldenberg e.a., 1992). Een tweede voorwaarde waarvan een trainer moet voldoen is het scheppen van een veilige trainingsaccommodatie. Hieronder worden verstaan het veilig houden van het trainingsveld, de sportvloer plus de uitloopruimte. Dit houdt onder meer in dat bij het trainen in groepjes, didactisch gezien een goede ruimteverdeling moet worden gekozen, opdat spelers niet onverwacht met elkaar, met een korfbalpaal of met andere attributen in botsing kunnen komen. Ook losliggende kledingstukken of ballen mogen geen obstakel vormen waardoor iemand zich zou kunnen blesseren. Een derde maatregel die bijdraagt aan een verantwoorde training is een meer op de persoon afgestemde trainingsbelasting. Daarmee wordt bedoeld dat een trainer zich voldoende bewust moet zijn van het feit dat tijdens een training de gehele groep als een zogenaamde eenheidsworst wordt benaderd. Op basis va allerlei legitieme redenen kan te weinig aandacht worden besteed aan differentiatie in de training van individuen. Uiteraard bestaan er in een trainingsgroep onderling zowel lichamelijke als technische en tactische verschillen. Doordat een trainer deze verschillen, die worden bepaald door factoren als talent, getraindheid, blessures of ziekte, niet altijd voldoende onderkent, worden sporters gemakkelijk overbelast, met alle lichamelijke ongemakken van dien. Bovengenoemde drie aspecten bevatten overbekende basisregels die in de praktijk evenwel niet altijd worden nageleefd. Ondeskundigheid van de trainer kan zodoende tot gevolg hebben dat een training onveilig en onverantwoord is. Door zich voldoende rekenschap te geven van deze basisvoorwaarden beperkt een korfbaltrainer de risico’s op kwetsuren en draagt aldus bij aan het voorkomen van blessures.
111
5. Literatuur Backx, F.J.G. en B.W.J. Crum, Medische aspecten van zaalkorfbal, Geneeskunde & Sport 16, 46-50, 1983 Backx, F.J.G., Korfbal en blessures, Reuma & Trauma 4, 21-24, 1988 Backx, F.J.G., W.B.M. Erich, A.B.A. Kemper e.a., Blessurerisico’s bij de schoolgaande jeugd, Geneeskunde & Sport 22, 37-42, 1989. Backx, F.J.G., Sports injuries in youth; etiology and prevention (proefschrift), janus Jongbloed Reseach Centrum, Utrecht, 1991. Bak, M. Den en L. Jans, Blessures bij zaalkorfballers van 34 jaar en ouder (doctoraalscriptie), KNKV, Bunnik, 1993. Bogers, N. En F. Troost, Holland korfballand, Elsevier, Amsterdam, 1984. Diederiks, J.P.M., W. van Galen en H. Philipsen, Injuries in indoor korfball, Int. J. of Sports Med. 5 (suppl.), 216-217, 1984. Duivenvoorden, M., E. Spelten en K. Vreeken, Kollektief verdedigen (scriptie in het kader van de cursus oefenmeester). KNKV, Bunnik, 1981. e Emmerik, R., F. Keizer en F. Troost (red.), Korfbal in zicht, 2 druk, KNKV, Bunnik, 1993. Galen, W. van en J.P.M. Diederiks, Incidentie van sportblessures in Nederland, Geneeskunde & Sport 23, 124-130, 1990. Galen, W. van en N. Kranenborg, Blessures bij zaalkorfballers, Geneeskunde & Sport 16, 69-72, 1983. Galen, W. van en N. Krandenorg, Gevolgen van blessures bij zaalkorfballers, Geneeskunde & Sport 17, 80-84, 1984. Geffen, Y. van , F.J.G. Backx, W. van Mechelen e.a., Zaalkorfbalblessures bij 30-plussers. Analyse en blessures en de toepassing van preventie maatregelen, Geneeskunde & Sport 23, 137-145, 1990. Hendriks, E.R.H.A., sportschoeisel. In: E.R.H.A. Hendriks, F.J. Backx en W.L. Mosterd (red.), Leerboek sportgeneeskunde, Bohn Stafleu Van Loghum, Houten, 1992, p. 719-726. Jager, I. de (red.), trainersagenda ‘topteams zetten blessures buitenspel’, NISG, Arnhem, 1994. Kaldenberg, G., K. Rodenburg en P. van Weperen, Werkboek bijscholing blessurepreventie voor korfbaltrainers, NKTV/NFWS, Utrecht, 1991. KNKV, Spelregels korfbal 1993, KNKV, Bunnik, 1993. Kranenborg, N., Blessures bij microkorfballers, Geneeskunde & Sport 14, 89-93, 1981. Luidinga F. En W.H.W. Rogmans, Epidemiologie va acute sportletsels, Ned. Tijdschr. Geneeskd. 129, 1051-1054, 1985.
112
5. 5. REGLEMENTEN RONDOM HET EXAMEN 5.1. Toetsplan van de kwalificatie Korfbaltrainer 3 Dit Toetsplan en de bijbehorende PVB-beschrijvingen zijn vastgesteld door de toetsingscommissie op 23 april 2008. Deelkwalificaties
1. Competenties De volgende competenties worden getoetst. Begeleiden sporters. Stimuleren sportieve ontwikkeling van korfballers. De korfbaltrainer 3 is in staat op adequate wijze een optimale begeleiding te bieden die bijdraagt aan de ontwikkeling van korfballers in een vereniging. Geven van trainingen De korfbaltrainer 3 is in staat op adequate wijze trainingen zodanig te plannen, uit te voeren en te evalueren dat ze leiden tot het realiseren van doelstellingen op basis van een jaarplan. Coachen van wedstrijden De korfbaltrainer 3 is in staat op adequate wijze bij wedstrijden sporters te coachen, gericht op het leveren van de nagestreefde prestatie en conform de reglementen. Organiseren van activiteiten De korfbaltrainer 3 is in staat op adequate wijze activiteiten te organiseren Aansturen van sporttechnisch kader De korfbaltrainer 3 is in staat op adequate wijze korfbaltrainers 2 of gelijkwaardig aan te sturen en mee te werken aan hun ontwikkeling. Leercompetentie De korfbaltrainer 3 is in staat om op adequate wijze hulpvragen te verwoorden en deskundigen dan wel kennisbronnen te raadplegen. Burgerschapscompetentie De korfbaltrainer 3 is zich bewust van zijn voorbeeldfunctie. 2 Algemene eisen aan de kandidaten Kandidaten dienen bij toelating tot de PVB: Tenminste 18 jaar te zijn; Over bepaalde kwalificaties (korfbaltrainer 2) en/of eigen vaardigheden te beschikken; Lid van het KNKV te zijn; Een korfbalteam trainen en coachen dat uitkomt in de KNKV-competitie (Voor deelnamecondities per PVB, zie de PVB-beschrijving.)
3. PVB De PVB-beschrijvingen zijn beschikbaar via de website (www.knkv.nl) of de Afdeling Opleidingen van het bondsbureau.
113
3.1 Overzicht onderdelen PVB
X X X X
Reflextie-interview
Geven van korfbaltrainingen Coachen van wedstrijden Organiseren van activiteiten Aansturen van sporttechnisch kader
Praktijk
Titel PVB / Competenties*
Planningsinterview
3.1 3.2 3.3 3.4
Portfoliobeoordeling
KSS-nummer
Praktijkbeoordeling
X
X
X
* In alle PVB worden de competenties begeleiden sporters, leer-en burgerschapscompetentie getoetst 3.2 Organisatie De PVB ‘geven van trainingen’, ‘organiseren van activiteiten’ en ‘aansturen van sporttechnisch kader’ worden in combinatie met elkaar afgenomen. 4. Instructies voor de kandidaten ico. -beschrijving. -beschrijving. 5. Instructies voor de PVB-beoordelaars Voor de portfoliobeoordeling ontvangt de PVB-beoordelaar het portfolio via de kandidaat De PVB-beoordelaar vult het PVB-protocol van een portfoliobeoordeling volledig in en zendt het binnen 15 werkdagen naar het bondsbureau ter attentie van de Toetsingscommissie. Voor de praktijkbeoordeling ontvangt de PVB-beoordelaar via het bondsbureau de datum, tijd en accommodatie van de PVB en de naam, het telefoonnummer en het e-mail adres van de kandidaat. De PVB-beoordelaar vult het PVB-protocol van een praktijkbeoordeling volledig in en zendt het binnen 3 werkdagen naar het bondsbureau ter attentie van de Toetsingscommissie. 6. Toetsreglement Sport De bepalingen uit het Toetsreglement Sport (zoals vastgesteld op 16 april 2007) zijn van toepassing op dit Toetsplan. 7. Toetsingscommissie en Commissie van Beroep voor de Toetsing De Toetsingscommissie, ingesteld door de bond, bestaat uit: Voorzitter van de betreffende DWO (Districtswerkgroep opleidingen) (voorzitter) Accountmanager Opleidingen (ambtelijk secretaris) De twee leden van de LCO met als deskundigheid “technische opleidingen” Als Commissie van Beroep voor de Toetsing, ingesteld door het KNKV fungeert de LCO (Landelijke Commissie Opleidingen). De twee leden met als deskundigheid “technische opleidingen” zijn uitgezonderd; zij kunnen geen deel uit maken van de CvBvdT omdat zij al zitting hebben in de Toetsingscommissie.
114
5.2. Reglementen rondom PvB 3.1. Korfbaltrainer 3 Geven van trainingen Proeve van bekwaamheid (PVB) KSS 3.1 Deze PVB wordt afgenomen in combinatie met PVB KSS 3.2 (praktijk gedeelte) 1. Opdracht Uw opdracht bestaat uit het aanleveren van een portfolio (jaarplan) waaruit blijkt dat u in staat bent tot het maken, deels uitvoeren en evalueren van een jaarplan voor korfballers). Vanuit het jaarplan wordt één training uitgewerkt, voorbereid en gegeven. 2. Doelstellingen U wordt beoordeeld op de beheersing van de volgende competenties. Stimuleren sportieve ontwikkeling van sporters Geven van trainingen Burgerschapscompetentie Leercompetentie (Een toelichting van de competenties is te vinden in het Toetsplan van de kwalificatie Korfbaltrainer 3) 3. Onderdelen PVB en tijdsduur De PVB bestaat uit twee onderdelen. 3.1 Portfoliobeoordeling De portfoliobeoordeling heeft betrekking op het door u opgestelde en deels uitgevoerde en geëvalueerde jaarplan. (Voor criteria ten aanzien van de inhoud van het portfolio, zie het protocol in de bijlage) 3.2 Praktijkbeoordeling De praktijkbeoordeling bestaat uit een planningsinterview, praktijk ‘geven van training’ en een reflectieinterview. Het planningsinterview dient ertoe u te bevragen en te beoordelen op de relatie tussen het jaarplan en de trainingsvoorbereiding. De trainingsvoorbereiding dient u tenminste 10 minuten voor het begin van het interview in te leveren. Het planningsinterview duurt 15 minuten. De praktijk dient ertoe om u te observeren en te beoordelen ten aanzien van het geven van de training die in de trainingsvoorbereiding is beschreven. De tijdsduur van de praktijk is 30 minuten + 15 minuten “4 tegen 4”. Het reflectie-interview dient ertoe u te bevragen en te beoordelen ten aanzien van beoordelingscriteria waar nog onduidelijkheid over bestaat. Het reflectie-interview duurt 10 minuten (training geven) + 10 minuten (coaching) en wordt gecombineerd met PVB 3.2 praktijk (Voor criteria ten aanzien van de praktijkbeoordeling, zie het protocol in de bijlage) 4. Deelnamecondities U dient te beschikken over een akkoordverklaring die door een bondsgekwalificeerde leercoach is ondertekend. 5. Afnamecondities U geeft een training aan een groep van tenminste 8 korfballers die in verenigingsverband actief zijn. Deze korfballers maken deel uit van een team dat uitkomt in competitieverband van het KNKV. 6. Locatie De PVB wordt afgenomen op een door het KNKV vastgestelde locatie. De interviews vinden plaats in een daarvoor geschikte ruimte. 7. Hulpmiddelen kandidaat U maakt gebruik van hulpmidden zoals vermeld in uw trainingsvoorbereiding. 8. 8.1
115
PVB-beoordelaar Aantal PVB-beoordelaars per onderdeel
Portfoliobeoordeling Praktijkbeoordeling Planningsinterview Praktijk ‘geven van training’ Reflectie-interview
één (1) PVB-beoordelaar één (1) PVB-beoordelaars één (1) PVB-beoordelaars één (1) PVB-beoordelaars
8.2.1
Taken PVB-beoordelaar portfolio Beoordeelt het portfolio Controleert deelname- en afnamecondities. Bepaalt het voorlopige resultaat en geeft, indien door u gewenst, feedback.
8.2.2
Taken PVB-beoordelaar Stelt zichzelf voor. Controleert deelname- en afnamecondities. Beslist over doorgang. Bepaalt wie verwijtbaar is ingeval van geen doorgang. Grijpt in als veiligheid in geding is. Houdt een planningsinterview Observeert en beoordeelt de praktijk Houdt een reflectie-interview. Bepaalt het voorlopige resultaat en geeft, indien door u gewenst, feedback.
9. Taken overige betrokkenen Overige aanwezige personen spelen geen rol bij het afnemen van de PVB. 10. Richtlijnen 10.1 Informatieverstrekking Op de website www.knkv.nl is alle informatie over de PVB te vinden en te downloaden (o.a. het formulier voor de akkoordverklaring door de leercoach). De data en plaatsen van de praktijkbeoordelingen worden minimaal een maand van te voren bekend gemaakt via www.knkv.nl. 10.2 Inschrijvingsprocedure U schrijft zich in voor de PVB door het inzenden van het portfolio (tenminste drie weken voor praktijkbeoordeling) naar de PVB-beoordelaar. De Toetsingscommissie bevestigt schriftelijk de ontvangst van het portfolio en daarmee de inschrijving voor de PVB. De praktijkbeoordeling vindt alleen plaats als de portfoliobeoordeling voldoende is. Nadere informatie over het tijdstip van de praktijkbeoordeling ontvangt u minimaal een week van te voren van het bondsbureau 10.3 Voorbereiding kandidaat U bent ervoor verantwoordelijk dat het portfolio drie weken voor de praktijkbeoordeling in het bezit is van het bondsbureau. U levert uiterlijk 10 minuten voor aanvang van de PVB de trainingsvoorbereiding in bij de PVBbeoordelaar. 10.4 Beoordelingen Beoordeling geschiedt aan de hand van de beoordelingscriteria die zijn opgenomen in de protocollen (zie bijlage). Bij de onderdelen die door twee PVB-beoordelaars onafhankelijk van elkaar worden beoordeeld, stellen de beoordelaars in onderling overleg het voorlopige resultaat vast. Indien de portfoliobeoordeling - ook na een eenmalige gelegenheid tot bijstelling - onvoldoende is, gaat de praktijkbeoordeling niet door. U wordt hiervan uiterlijk een week voor de praktijkbeoordeling in kennisgesteld door de Toetsingscommissie. Voor de eenmalige gelegenheid tot bijstelling van het portfolio neemt de PVB-beoordelaar rechtstreeks contact met u op. 10.5 Normering Om te slagen moet zowel de portfoliobeoordeling als de praktijkbeoordeling (combinatie van planningsinterview, praktijk ‘geven van training’ en reflectie-interview) voldoende zijn.
116
Het portfolio is voldoende als alle beoordelingscriteria met voldaan zijn gescoord. De praktijk is voldoende als alle beoordelingscriteria met /voldaan zijn gescoord. Wanneer de portfoliobeoordeling ook na eenmalige bijstelling niet voldoende is, wordt u afgewezen voor de PVB. Hetzelfde is het geval wanneer de praktijkbeoordeling (combinatie van planningsinterview, praktijk ‘geven van training’ en reflectie-interview) niet voldoende is. Ook in dit geval wordt u afgewezen voor de PVB. 10.6 Uitslag De Toetsingscommissie stelt de uitslag vast en bericht u binnen vijftien werkdagen na de dag van afname. 10.7 Herkansing U hebt recht op één (1) herkansing. Bovenstaande richtlijnen zijn ook van toepassing op een herkansing. 10.8 Bijlage Protocollen voor de portfolio- en praktijkbeoordeling.
117
Protocol PVB Geven van trainingen – Portfoliobeoordeling Datum PVB-beoordelaar
Naam kandidaat
Beoordelingscriteria
Stimuleren sportieve ontwikkeling 1
Houdt rekening met persoonlijke verwachtingen en motieven van de korfballers
Geven van trainingen/lessen 2
Stelt het jaarplan op
3
Bouwt de jaarplanning (chrono)logisch op
4
Formuleert doelstellingen concreet
5
Beschrijft evaluatiemethoden en –momenten
6
Heeft de jaarplanning afgestemd op niveau van de sporters
7
Werkt passend binnen het jaarplan trainingen uit
8
Analyseert beginsituatie gericht op sporters, omgeving en zijn eigen kwaliteiten als trainer
Burgerschapscompetentie 10
Gaat correct om met alle betrokkenen
11
Bewaakt waarden en stelt normen
12
Houdt zich aan beroepscode
13
Staat model voor correct gedrag op en rond de sportlocatie
Leercompetentie 14
Reflecteert op het eigen handelen
15
Vraagt feedback
16
Verwoordt eigen leerbehoeften
118
Voldaan
Afnamecondities en voorbereiding kandidaat Portfolio is op tijd ingeleverd Toelichting
Gevonden bewijzen (of het weglaten daarvan) waarop score is gebaseerd
Resultaat van de portfoliobeoordeling Handtekening PVB-beoordelaar
119
Toelichting
Protocol PVB Geven van trainingen – Praktijkbeoordeling (Planningsinterview, praktijk en reflectie-interview) Naam kandidaat
Datum PVB-beoordelaar
Afnamecondities en voorbereiding kandidaat Trainingsvoorbereiding is op tijd ingeleverd Het materiaal is in orde. (Kandidaat neemt zo nodig maatregelen) Omstandigheden zijn veilig voor alle betrokkenen Toelichting
Beoordelingscriteria
Stimuleren sportieve ontwikkeling 1
Motiveert, stimuleert en enthousiasmeert korfballers
2
Informeert en betrekt spelers bij verloop van de training
3
Past de omgangsvormen en taalgebruik aan bij de belevingswereld van de korfballers
4
Treedt op als een korfballer zich onsportief gedraagt
5
Besteedt aandacht aan het voorkomen van blessures bij de korfballers.
6
Besteedt aandacht aan het tegengaan van gevaarlijke sportacties
7
Treedt op bij onveilige sportsituaties
8
Adviseert korfballers over materiaal (keuze en gebruik)
Geven van trainingen 9
Baseert de trainingsvoorbereiding op het jaarplan
10 Verwerkt trainings- en wedstrijdevaluaties in de training
11 Formuleert de trainingsdoelen concreet
Geven van trainingen 12
Kiest organisatievormen die bijdragen aan het realiseren van het trainingsdoel
120
Kandidaat is tijdig aanwezig
Groep sporters
is op tijd aanwezig
Voldaan Planning Praktijk Reflectie
Waargenomen gedrag en/of uitspraken (of nalaten daarvan) waarop score is gebaseerd
13
Stemt de trainingsinhoud af op de mogelijkheden van de korfballers
14 Kiest voor een verantwoorde trainingsopbouw
15 Stemt de trainingsinhoud af op de omstandigheden
16
Doet oefeningen op correcte wijze voor of maakt gebruik van goed voorbeeld.
17
Geeft feedback en aanwijzingen aan sporter op basis van analyse van de uitvoering
18 Leert en verbetert techniek van de korfballers
19 Grijpt in indien het materiaal niet meer in orde is
20 Maakt zichzelf verstaanbaar
21 Organiseert de training efficiënt
22 Houdt de aandacht van de korfballers vast
23 Evalueert proces en resultaat van de training
24 Legt uit en past relevante (spel)regels toe
25 Zorgt dat sporters zich aan de (spel)regels houden
Burgerschapscompetentie 26
Gaat correct om met alle betrokkenen
27
Bewaakt waarden en stelt normen
28
Houdt zich aan beroepscode
29
Staat model voor correct gedrag op en rond de sportlocatie
Leercompetentie 30
Reflecteert op het eigen handelen
31
Vraagt feedback
32
Verwoordt eigen leerbehoeften
Resultaat van de praktijkbeoordeling Handtekening PVB-beoordelaar
121
Toelichting
5.3. Reglementen rondom PvB 3.2. Korfbaltrainer 3 Coachen van wedstrijden. Proeve van bekwaamheid (PVB) KSS 3.2 4. Opdracht Uw opdracht bestaat uit het samenstellen van een portfolio waaruit blijkt dat u in staat bent wedstrijden te coachen die in het competitieschema staan. 5. Doelstellingen U wordt beoordeeld op de beheersing van de volgende competenties. Stimuleren sportieve ontwikkeling van sporters Coachen tijdens wedstrijden Burgerschapscompetentie Leercompetentie (Een toelichting van de competenties is te vinden in het Toetsplan van de kwalificatie Korfbaltrainer 3) 6. Onderdelen PVB De PVB bestaat uit één onderdeel. 3.1 Portfoliobeoordeling De portfoliobeoordeling heeft betrekking op de door u aangeleverde bewijzen waarmee u aantoont competent te zijn ten aanzien van coachen voor, tijdens en na wedstrijden. (Voor criteria ten aanzien van de inhoud van het portfolio, zie het protocol in de bijlage) 4. Deelnamecondities U dient te beschikken over een akkoordverklaring die door een bondsgekwalificeerde leercoach is ondertekend. 5. Afnamecondities U coacht een wedstrijd die voorkomt in het competitieschema. U coacht sporters voor, tijdens en na afloop van de wedstrijd. 6. Locatie Niet van toepassing. 7. Hulpmiddelen kandidaat Niet van toepassing. 8. PVB-beoordelaar 8.1 Aantal PVB-beoordelaars per onderdeel Portfoliobeoordeling één (1) PVB-beoordelaar 8.2
Taken PVB-beoordelaar Beoordeelt het portfolio Controleert deelname- en afnamecondities. Bepaalt het voorlopige resultaat en geeft, indien door u gewenst, feedback
9. Taken overige betrokkenen Overige aanwezige personen spelen geen rol bij het afnemen van de PVB. 10. Richtlijnen 10. 1 Informatieverstrekking Op www.knkv.nl. is alle informatie over de PVB te vinden en te downloaden (o.a. het formulier voor de akkoordverklaring door de leercoach). 10.2 Inschrijvingsprocedure U schrijft zich in voor de PVB door het inzenden van het portfolio naar het bondsbureau.
122
De Toetsingscommissie bevestigt schriftelijk de ontvangst van het portfolio en daarmee de inschrijving voor de PVB. 10.3 Voorbereiding kandidaat Niet van toepassing. 10.4 Beoordelingen Beoordeling geschiedt aan de hand van de beoordelingscriteria die zijn opgenomen in het protocol (zie bijlage). 10.5 Normering Om te slagen moet de portfoliobeoordeling voldoende zijn. Het portfolio is voldoende als alle beoordelingscriteria met voldaan zijn gescoord. 10.6 Uitslag De Toetsingscommissie stelt de uitslag vast en bericht u binnen vijftien werkdagen na de dag van bevestiging. 10.7 Herkansing U hebt recht op één (1) herkansing. Bovenstaande richtlijnen zijn ook van toepassing op een herkansing. 10.8 Bijlage Protocol voor de portfoliobeoordeling.
123
Protocol PVB Coachen van wedstrijden – Portfoliobeoordeling Naam kandidaat
Datum PVB-beoordelaar
Afnamecondities en voorbereiding kandidaat Portfolio is compleet
Beoordelingscriteria (toelichting op de andere zijde)
Stimuleren sportieve ontwikkeling 1
Houdt rekening met persoonlijke verwachtingen en motieven van de korfballers
2
Motiveert, stimuleert en enthousiasmeert de korfballers
3
Informeert en betrekt spelers bij de wedstrijd
4
Past de omgangsvormen en taalgebruik aan bij de belevingswereld van de korfballers
5
Treedt op als een korfballer zich onsportief gedraagt
6
Besteedt aandacht aan het voorkomen van blessures bij de korfballers.
7
Treedt op bij onveilige sportsituaties
8
Adviseert sporters over materiaal (keuze en gebruik)
Coachen van wedstrijden 9
Ziet er op toe dat de korfballers zich voorbereiden op de wedstrijd
10 Houdt een bespreking voor de wedstrijd 11 Maakt een wedstrijdplan 12
Analyseert tijdens de wedstrijd en neemt op basis hiervan adequate maatregelen
13
Gaat flexibel om met organisatorische veranderingen rond de wedstrijd
14 Handelt wedstrijdformaliteiten af 15
Houdt zich aan de regels die gelden tijdens de wedstrijd
124
Voldaan
Toelichting
Bewijzen (of het weglaten daarvan) waarop score is gebaseerd
Voldaan
Beoordelingscriteria (toelichting op de andere zijde)
Bewijzen (of het weglaten daarvan) waarop score is gebaseerd
Coachen van wedstrijden 16
Zorgt dat de korfballers zich aan regels en reglementen houden
17
Geeft aan de korfballers na de wedstrijd aan wat goed ging en wat beter kan
18 Behartigt belangen van de korfballers en vereniging Burgerschapscompetentie 19
Gaat correct om met alle betrokkenen
20
Bewaakt waarden en stelt normen
21
Houdt zich aan beroepscode
22
Staat model voor correct gedrag op en rond de sportlocatie
Leercompetentie 23
Reflecteert op het eigen handelen
24
Vraagt feedback
25
Verwoordt eigen leerbehoeften
Resultaat van de praktijkbeoordeling Handtekening PVB-beoordelaar
125
Toelichting
Korfbaltrainer 3 Coachen van wedstrijden Proeve van bekwaamheid (PVB) KSS 3.2 Deze PVB wordt afgenomen in combinaie met PVB KSS 3.1 (praktijk gedeelte) 1. Opdracht Uw opdracht bestaat uit het coachen van “4 tegen 4” korfbalsituaties. 2. Doelstellingen U wordt beoordeeld op de beheersing van de volgende competenties. Stimuleren sportieve ontwikkeling van sporters Coachen tijdens wedstrijden Burgerschapscompetentie Leercompetentie (Een toelichting van de competenties is te vinden in het Toetsplan van de kwalificatie Korfbaltrainer 3) 3. Onderdelen PVB en tijdsduur De PVB bestaat uit één onderdeel. 3.1 Praktijkbeoordeling De praktijkbeoordeling bestaat uit praktijk ‘coachen van 4 tegen 4 korfbalsituaties’ en een reflectieinterview. De praktijk dient ertoe om u te observeren en te beoordelen ten aanzien van het coachen van wedstrijden. De tijdsduur van de praktijk is maximaal 15 minuten. Het reflectie-interview dient ertoe u te bevragen en te beoordelen ten aanzien van beoordelingscriteria waar nog onduidelijkheid over bestaat. Het reflectie-interview duurt 10 minuten en vindt aansluitend plaats aan het reflectie-interview traininggeven. (Voor criteria ten aanzien van de praktijkbeoordeling, zie het protocol in de bijlage) 4. Deelnamecondities U dient te beschikken over een akkoordverklaring die door een bondsgekwalificeerde leercoach is ondertekend. 5. Afnamecondities U coacht een 4 tegen 4 korfbalsituatie. U coacht korfballers voor, tijdens en na afloop van deze “4 tegen 4”. 6. Locatie De PVB wordt afgenomen op de locatie waar de training plaatsvindt. Het interview vindt plaats in een daarvoor geschikte ruimte. 7. Hulpmiddelen kandidaat Niet van toepassing. 8. PVB-beoordelaar 8.1 Aantal PVB-beoordelaars per onderdeel Praktijkbeoordeling Praktijk ‘geven van training’ één (1) PVB-beoordelaars Reflectie-interview één (1) PVB-beoordelaars 8.2
126
Taken PVB-beoordelaar Stelt zichzelf voor. Controleert deelname- en afnamecondities. Beslist over doorgang. Bepaalt wie verwijtbaar is ingeval van geen doorgang. Grijpt in als veiligheid in geding is. Observeert en beoordeelt de praktijk. Houdt een reflectie-interview. Bepaalt het voorlopige resultaat en geeft, indien door u gewenst, feedback
9. Taken overige betrokkenen Niet van toepassing 10 Richtlijnen 10. 1 Informatieverstrekking Op www.knkv.nl. is alle informatie over de PVB te vinden en te downloaden (o.a. het format voor de akkoordverklaring door de leercoach en het inschrijfformulier). 10.2 Inschrijvingsprocedure U schrijft zich in voor de PVB door het inzenden van het inschrijfformulier naar het bondsbureau. De Toetsingscommissie bevestigt schriftelijk de ontvangst van het inschrijfformulier en daarmee de inschrijving voor de PVB. 10.3 Voorbereiding kandidaat Niet van toepassing. 10.4 Beoordelingen Beoordeling geschiedt aan de hand van de beoordelingscriteria die zijn opgenomen in het protocol (zie bijlage). Bij de onderdelen die door twee PVB-beoordelaas onafhankelijk van elkaar worden beoordeeld, stellen de beoordelaars in onderling overleg het voorlopig resultaat vast. 10.5 Normering Om te slagen moet de praktijkbeoordeling (combinatie van planningsinterview, praktijk ‘geven van training’ en reflectie-interview) voldoende zijn. De praktijk is voldoende als alle beoordelingscriteria met voldaan zijn gescoord. 10.6 Uitslag De Toetsingscommissie stelt de uitslag vast en bericht u binnen vijftien werkdagen na de dag van bevestiging. 10.7 Herkansing U hebt recht op één (1)herkansing. Bovenstaande richtlijnen zijn ook van toepassing op een herkansing. 10.8 Bijlage Protocol voor de praktijkbeoordeling.
127
Protocol PVB Coachen van wedstrijden – Praktijkbeoordeling Naam kandidaat
Datum PVB-beoordelaar
Afnamecondities en voorbereiding kandidaat Portfolio is compleet
Beoordelingscriteria (toelichting op de andere zijde)
Stimuleren sportieve ontwikkeling 1
Houdt rekening met persoonlijke verwachtingen en motieven van de korfballers
2
Motiveert, stimuleert en enthousiasmeert korfballers
3
Informeert en betrekt korfballers bij de wedstrijd
4
Past de omgangsvormen en taalgebruik aan bij de belevingswereld van de korfballers.
5
Treedt op als een korfballer zich onsportief gedraagt
6
Besteedt aandacht aan het voorkomen van blessures bij de korfballers.
7
Treedt op bij onveilige sportsituaties
8
Adviseert korfballers over materiaal (keuze en gebruik)
Coachen van wedstrijden 9
Ziet er op toe dat de korfballers zich voorbereiden op de wedstrijd
10 Houdt een bespreking voor de wedstrijd 11 Maakt een wedstrijdplan 12
Analyseert tijdens de wedstrijd en neemt op basis hiervan adequate maatregelen
13
Gaat flexibel om met organisatorische veranderingen rond de wedstrijd
14 Handelt wedstrijdformaliteiten af 15
Houdt zich aan de regels die gelden tijdens de wedstrijd
128
Voldaan
Toelichting
Waargenomen gedrag en/of uitspraken (of nalaten daarvan) waarop score is gebaseerd
Voldaan
Beoordelingscriteria (toelichting op de andere zijde)
Waargenomen gedrag en/of uitspraken (of nalaten daarvan) waarop score is gebaseerd
Coachen van wedstrijden 16
Zorgt dat korfballers zich aan regels en reglementen houden
17
Geeft aan de korfballers na de wedstrijd aan wat goed ging en wat beter kan
18 Behartigt belangen van korfballers en vereniging Burgerschapscompetentie 19
Gaat correct om met alle betrokkenen
20
Bewaakt waarden en stelt normen
21
Houdt zich aan beroepscode
22
Staat model voor correct gedrag op en rond de sportlocatie
Leercompetentie 23
Reflecteert op het eigen handelen
24
Vraagt feedback
25
Verwoordt eigen leerbehoeften
Resultaat van de praktijkbeoordeling Handtekening PVB-beoordelaar
129
Toelichting
5.4. Reglementen rondom PVB 3.3. Korfbaltrainer 3 Organiseren van activiteiten Proeve van bekwaamheid (PVB) KSS 3.3 7. Opdracht Uw opdracht bestaat uit het aanleveren van een portfolio waaruit blijkt dat u in staat bent om een activiteit te organiseren en daarbij de sportieve ontwikkeling van de sporters te stimuleren. 8. Doelstellingen U wordt beoordeeld op de beheersing van de volgende competenties. Stimuleren sportieve ontwikkeling van sporters Organiseren van activiteiten Burgerschapscompetentie Leercompetentie (Een toelichting van de competenties is te vinden in het Toetsplan van de kwalificatie Korfbatrainer 3) 9. Onderdelen PVB De PVB bestaat uit één onderdeel. 3.1 Portfoliobeoordeling De portfoliobeoordeling heeft betrekking op de door u aangeleverde bewijzen waarmee u aantoont competent te zijn ten aanzien van organiseren van activiteiten. (Voor criteria ten aanzien van de inhoud van het portfolio, zie het protocol in de bijlage) 4. Deelnamecondities Er zijn geen specifieke deelnamecondities voor deze PVB. 5. Afnamecondities U organiseert een activiteit die aantoonbaar gericht is op het werven en behouden van leden. 6. Locatie Niet van toepassing 7. Hulpmiddelen kandidaat Niet van toepassing 8. PVB-beoordelaar 8.1 Aantal PVB-beoordelaars per onderdeel Portfoliobeoordeling één (1) PVB-beoordelaar 8.2
Taken PVB-beoordelaar Beoordeelt het portfolio Controleert deelname- en afnamecondities. Bepaalt het voorlopige resultaat en geeft, indien door u gewenst, feedback
9. Taken overige betrokkenen Overige aanwezige personen spelen geen rol bij het afnemen van de PVB. 10. Richtlijnen 10. 1 Informatieverstrekking Op www.knkv.nl. is alle informatie over de PVB te vinden en te downloaden. 10.2 Inschrijvingsprocedure U schrijft zich in voor de PVB door het inzenden van het portfolio naar het bondsbureau. De Toetsingscommissie bevestigt schriftelijk de ontvangst van het portfolio en daarmee de inschrijving voor de PVB. 10.3 Voorbereiding kandidaat Niet van toepassing
130
10.4 Beoordelingen Beoordeling geschiedt aan de hand van de beoordelingscriteria die zijn opgenomen in het protocol (zie bijlage). 10.5 Normering Om te slagen moet de portfoliobeoordeling voldoende zijn. Het portfolio is voldoende als alle beoordelingscriteria met ja/ voldaan zijn gescoord. 10.6 Uitslag De Toetsingscommissie stelt de uitslag vast en bericht u binnen vijftien werkdagen na de dag van bevestiging. 10.7 Herkansing U hebt recht op één (1) herkansing. Bovenstaande richtlijnen zijn ook van toepassing op een herkansing. 10.8 Bijlage Protocol voor de portfoliobeoordeling.
131
Protocol PVB Organiseren van activiteiten – Portfoliobeoordeling Naam kandidaat
Datum PVB-beoordelaar
Afnamecondities en voorbereiding kandidaat Portfolio is compleet
Beoordelingscriteria (toelichting op de andere zijde)
Stimuleren sportieve ontwikkeling van sporters 1
Stemt de activiteit af op de belevingswereld van de korfballers
2
Treedt op bij onveilige situaties
Organiseren van activiteiten 3
Maakt bij de organisatie gebruik van een draaiboek
4
Draagt verantwoordelijkheid en neemt beslissingen
5
Werkt samen met anderen
6
Houdt rekening met beschikbare middelen en materialen
7
Zorgt dat iedereen weet wat er van hen wordt verwacht
8
Handelt activiteit af
9
Rapporteert over de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van de activiteit
Burgerschapscompetentie 10
Gaat correct om met alle betrokkenen
11
Bewaakt waarden en stelt normen
12
Houdt zich aan beroepscode
13
Staat model voor correct gedrag op en rond de sportlocatie
Leercompetentie 14
Reflecteert op het eigen handelen
15
Vraagt feedback
132
Voldaan
Toelichting
Bewijzen (of het weglaten daarvan) waarop score is gebaseerd
16
Verwoordt eigen leerbehoeften
Resultaat van de praktijkbeoordeling Handtekening PVB-beoordelaar
133
Toelichting
5.5. Reglementen rondom PVB 3.4. Korfbaltrainer 3 Aansturen van een trainer Proeve van bekwaamheid (PVB) KSS 3.4 10. Opdracht Uw opdracht bestaat uit het aanleveren van een portfolio waaruit blijkt dat u in staat bent een korfbaltrainer 2 aan te sturen op basis van een trainingsprogramma. 11. Doelstellingen U wordt beoordeeld op de beheersing van de volgende competenties. Stimuleren sportieve ontwikkeling van sporters Aansturen van korfbaltechnisch kader Burgerschapscompetentie Leercompetentie (Een toelichting van de competenties is te vinden in het Toetsplan van de kwalificatie Korfbaltrainer 3) 12. Onderdelen PVB De PVB bestaat uit één onderdeel. 3.1 Portfoliobeoordeling De portfoliobeoordeling heeft betrekking op de door u aangeleverde bewijzen waarmee u aantoont competent te zijn ten aanzien van het aansturen van korfbaltechnisch kader. (Voor criteria ten aanzien van de inhoud van het portfolio, zie het protocol in de bijlage) 4. Deelnamecondities U dient te beschikken over een akkoordverklaring die door een bondsgekwalificeerde leercoach is ondertekend. 5. Afnamecondities U stuurt minimaal één korfbaltrainer aan. U stelt zelf een trainingsprogramma op voor de korfbaltrainer. 6. Locatie Niet van toepassing 7. Hulpmiddelen kandidaat Bolletjesformulier “didactische aandachtspunten trainer” 8. PVB-beoordelaar 8.1 Aantal PVB-beoordelaars per onderdeel Portfoliobeoordeling één (1) PVB-beoordelaar 8.2
Taken PVB-beoordelaar Beoordeelt het portfolio Controleert deelname- en afnamecondities. Bepaalt het voorlopige resultaat en geeft, indien door u gewenst, feedback
9. Taken overige betrokkenen Overige aanwezige personen spelen geen rol bij het afnemen van de PVB. 10. Richtlijnen 10. 1 Informatieverstrekking Op www.knkv.nl. is alle informatie over de PVB te vinden en te downloaden (o.a. het formulier voor de akkoordverklaring door de leercoach). 10.2 Inschrijvingsprocedure U schrijft zich in voor de PVB door het inzenden van het portfolio naar het bondsbureau. De Toetsingscommissie bevestigt schriftelijk de ontvangst van het portfolio en daarmee de inschrijving voor de PVB.
134
10.3 Voorbereiding kandidaat Niet van toepassing 10.4 Beoordelingen Beoordeling geschiedt aan de hand van de beoordelingscriteria die zijn opgenomen in het protocol (zie bijlage). 10.5 Normering Om te slagen moet de portfoliobeoordeling voldoende zijn. Het portfolio is voldoende als alle beoordelingscriteria met ja/ voldaan zijn gescoord. 10.6 Uitslag De Toetsingscommissie stelt de uitslag vast en bericht u binnen vijftien werkdagen na de dag van bevestiging. 10.7 Herkansing U hebt recht op één (1) herkansing. Bovenstaande richtlijnen zijn ook van toepassing op een herkansing. 10.8 Bijlage Protocol voor de portfoliobeoordeling.
135
Protocol PVB Aansturen van kader – Portfoliobeoordeling Naam kandidaat
Datum PVB-beoordelaar
Afnamecondities en voorbereiding kandidaat Portfolio compleet
Beoordelingscriteria (toelichting op de andere zijde)
Voldaan
Toelichting
Bewijzen (of het weglaten daarvan) waarop score is gebaseerd
Aansturen van kader 1
Informeert assisterend kader over de inhoud van de training
2
Geeft assisterend kader opdrachten die bij hun taak passen
3
Bespreekt met het assisterende kader wat er goed ging en wat de verbeterpunten zijn
4
Motiveert assisterend kader
5
Analyseert het handelen van het assisterende kader en neemt op basis hiervan adequate maatregelen
6
Ziet toe op het assisterende kader bij het begeleiden van korfballers
Burgerschapscompetentie 7
Gaat correct om met alle betrokkenen
8
Bewaakt waarden en stelt normen
9
Houdt zich aan beroepscode
10
Staat model voor correct gedrag op en rond de sportlocatie
Leercompetentie 11
Reflecteert op het eigen handelen
12
Vraagt feedback
13
Verwoordt eigen leerbehoeften
Resultaat van de praktijkbeoordeling Handtekening PVB-beoordelaar
136
Toelichting