Technieken in het optimist zeilen. “Zoals wij deze graag aanleren op de KWVL”.
1
Inhoudsopgave
Inleiding …………………………………………………………………………………………………. 2 4 kernpunten binnen de zeiltechniek …………………………………………………….. 4 Houding in de boot ………………………………………………………………………………… 5 Hangen …………………………………………………………………………………………………… 7 Sturen met de joystick ……………………………………………………………………………. 9 Overstag gaan ………………………………………………………………………………………… 10 Gijpen …………………………………………………………………………………………………….. 13 Boeironden …………………………………………………………………………………………….. 16 Literatuur ……………………………………………………………………………………………….. 19
2
Voorwoord Dit document geeft een overzicht van verschillende technieken binnen het optimist zeilen. Daarbij wordt vermeld hoe we graag zouden willen dat de verschillende technieken uitgevoerd worden. Op deze manier willen we proberen te creëren dat er op de KWVL een meer eenduidige aanpak komt in het aanleren van de verschillende technieken, van beginnende optimist zeiler tot de optimist wedstrijdzeiler. Er wordt bij elke techniek een beschrijving gegevens van de gewenste uitvoering en daarbij een overzicht van de meest gemaakte fouten. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van verschillende oefeningen die gebruikt kunnen worden om de techniek aan te leren en te oefenen. We hopen dat dit document door een ieder als fijn hulpmiddel gebruikt kan worden tijdens het geven van de trainingen aan de optimist zeiler!
Veel succes en vooral ook plezier ermee! Karin Lampen
3
4 kernpunten binnen de techniek van het zeilen Er zijn 4 kernpunten die steeds terugkeren binnen de techniek van het zeilen. Deze 4 punten komen eigenlijk elke training weer terug en moeten voor de kinderen een vaste basis worden tussen de meer specifieke technieken (zoals bijvoorbeeld overstag gaan en gijpen) van het zeilen in. Zeilstand Er wordt gevaren met een goede zeilstand. Trek het zeil aan/ strak tot het niet meer klappert. Aan de wind wordt het zeil ‘puntje – puntje’ gevaren. De punt achteraan de giek staat boven de hoek van de spiegel boven de boot. Voor de wind wordt gevaren met het zeil zo veel mogelijk dwars op de boot. Helling van de boot De boot moet rechtop gezeild worden op alle koersen. De uitzondering hierbinnen is het naar loef laten komen van de boot op een voor de windse koers. Langs trim van de boot De kinderen zitten zo in de boot dat de boeg niet duikt en de spiegel geen grote zog trekt. Leer de kinderen dat, als ze onder het zeil door zijn gegaan, ze eerst gaan zitten bij het schotje. Zwaard Aan de wind, helemaal neer. Bij veel wind 10cm omhoog Halve wind, half omhoog Ruime wind, ong. drie kwart omhoog (bij meer ervaring kan hij wat hoger gezet worden) Voor de wind, min. driekwart. Let op dat de giek er overheen kan bij het eventuele gijpen voor de wind.
4
Houding in de boot Het is belangrijk dat een kind tijdens het zeilen een geheel vormt met de boot. Het lichaam wordt gebruikt om de boot goed over het water te laten en gaan. Elke actie vanuit de schouders wordt overgebracht op de boot via de benen op de rand van de boot en de voeten op de bodem van de boot. Om dit te kunnen bewerkstelligen is een goede (basis) houding in de boot van groot belang! Aan de wind: Zitten op de rand van de boot met de knieën en voeten bij elkaar. De knieën wijzen daarbij naar de overkant van de boot. De romp is recht op. De hand met de joystick rust op de schoot evenals de hand met de grootschoot. De grootschoot wordt vastgehouden met de pink naar het grondblok wijzend. De plaats van de zeiler in de boot is zodanig dat de boot over de lengterichting vlak in het water ligt (duikt niet en kiept niet achterover). Op deze manier kan de boot goed ‘onder het lichaam’ bewegen over het water en de golven. Ook kan er vanuit deze houding direct effectief gehangen worden als het nodig is. De meest gemaakt fouten: o Knieën en voeten zijn uit elkaar. Hierdoor is een grotere kans op blessures aan de knieën. o De romp wordt niet actief rechtop gehouden. De zeiler kan niet goed en actief om zich heen kijken naar omstandigheden en tegenstanders o De hand/ arm met de joystick rust niet op de schoot voor de buik van de zeiler. Het sturen kan hierdoor niet effectief/ precies gebeuren. Voor de wind: De zeiler zit in de zogenaamde ‘schuttershouding’. De zeiler zit ingedraaid in de boot met de romp en het gezicht iets naar voren gedraaid. Hierbij zakt de achterste knie naar de bodem van de boot en draait de voorste knie over het schotje. De plaats van de zeiler in de boot is zodanig dat de boot over de lengterichting vlak in het water ligt (duikt niet en kiept niet achterover). Bij meer wind schuift de zeiler iets naar achteren. De romp wordt rechtop gehouden. De hand aan de joystick wordt zoveel mogelijk aan het einde van de joystick gehouden. De meest gemaakte fouten: o De hand aan de joystick schuift te ver naar de helmstok. Hierdoor gaat het bovenlichaam ook naar achteren in de boot waardoor het totale gewicht ook verder naar achteren komt en de boot te veel gaat ‘zuigen’ bij de spiegel. o Het kind zit nog teveel dwars in de boot. Hierdoor kan de boot minder vrij bewegen van lij naar loef en omgekeerd. Ook voelt het voor het kind meer onzeker wanneer de boot naar loef komt. De romp kan zo ook niet rechtop gehouden worden waardoor het kind niet meer goed om zich heen kan kijken.
5
Oefeningen: Deze techniek zou eigenlijk tijdens het zeilen steeds terug moeten komen. Er moet, zeker in het begin, veel feedback op gegeven worden. De eerste trainingen van een periode of seizoen zeker. Na elke manoeuvre moeten de kinderen immers weer goed gaan zitten in de boot. Dat is het moment waarop er fouten gemaakt worden. Een eerste training kan het het hoofd onderwerp zijn. Er kan dan gezeild worden op een baantje of in de vrije ruimte. Een baan om mee te beginnen zou heel goed halve wind – halve wind kunnen zijn. Waarbij je kijkt wat je graag al zou willen (of wat de kinderen al kunnen) wat betreft overstag gaan en gijpen bij de boeien.
6
Hangen Wanneer het harder waait zal een kind meer moeten ‘hangen’ om de boot rechtop te kunnen varen. Bij een goede en veilige hangtechniek zijn een aantal punten waar op gelet moet worden. Voeten Afhankelijk van de wind worden één of beide voeten onder de hangbanden geplaatst. Bij een zwakkere wind kan de voorste voet onder de voorkant van de hangband geklemd worden en de achterste voet onder het lichaam op de bodem gezet worden. Bij toenemende wind worden beide voeten onder de hangband die zich het dichts bij het kind bevind geplaatst/ gehaakt. De voeten en tenen worden dicht bij elkaar gehouden zonder ze te spannen. Laat de voeten zoveel mogelijk omhoog wijzen. Grotere/ langere kinderen kunnen tijdens het hangen gebruik maken van beide hangbanden. Dit geld meestal pas voor de wat oudere kinderen in de optimist. Knieën De knieën worden net als de voeten dicht bij elkaar gehouden tenzij het echt door gaat waaien en de kinderen wat meer evenwicht zoeken door de voeten iets verder uit elkaar te spreiden. Het is belangrijk dat er niet vanuit de knieën gehangen wordt! De kinderen moeten zo gaan zitten dat de knieën zich net binnen de rand bevinden. De knieën mogen tijdens het hangen niet direct op de rand liggen. De hangband lengte is hierbij dus heel belangrijk. Ze mogen niet te los staan maar moeten ook zeker niet te strak staan. Dit is voor ieder kind dus anders. Een redelijk eenvoudig punt om naar te kijken zijn de bovenbenen. Deze zijn tijdens het hangen min of meer horizontaal. Bovenlichaam Het bovenlichaam moet rechtop gehouden worden tijdens het hangen. Hierdoor zullen kinderen: Comfortabeler zitten Beter in staat zijn hun schouders en hoofd te draaien Verder te kunnen kijken Beter/ langer te kunnen hangen De meest gemaakte fouten: o Er wordt gevaren met de voeten/ knieën te ver uit elkaar. Dit zal eerder blessures geven in de knieën. Zeker bij kinderen in de groei zoals de kinderen in de optimist. o Er wordt gehangen met spitse voeten. Er wordt dan te veel geforceerd in de pezen en banden van de enkels en knieën gehangen. o Er wordt gehangen met een te bolle rug. Het kind kan zo minder goed om zich heen kijken en minder goed overzicht houden.
7
o o
o
Er wordt gehangen met een holle rug. Dit kan niet lang volgehouden worden en dit geeft eerder kans op blessures in de rug. Er wordt gevaren met hangbanden die niet goed zijn afgesteld. Bij te strakke hangbanden kan het kind de billen niet naar buiten brengen. Bij te losse hangbanden kan er niet in de goede actieve houding gehangen worden. Kinderen spannen de spieren in hun bovenbenen niet aan waardoor de billen onder de rand van de boot zakken. Dit zorgt voor knieblessures.
Oefeningen: In ‘de vrije ruimte’: 1) Langere stukken aan de wind gaan varen waarbij de nadruk ligt op het rechtop varen van de boot. 2) Om de duur van het technisch goed hangen te verlengen kan er geoefend worden met intervalletjes. Bijvoorbeeld: 10x: 30 seconden technisch goed (vol) hangen, 1 minuut (relatieve) ‘rust’ - Mentaal is dit voor de kinderen vaak een leuke trainingsvorm omdat ze weten dat ze 30 seconden lichamelijk (buikspieren, benen) vaak wel vol kunnen houden. Terwijl ze een langs stuk nog niet voluit vol kunnen houden. - Zeker wanneer het harder waait is dit een leuke oefenvorm. Op een baantje: Het voordeel van het oefenen van het technisch goed hangen is dat de kinderen relatief gezien veel meer bij elkaar blijven en je zo een beter overzicht en controle op de groep kunt houden. Het waait natuurlijk vaak wat harder als we hangen gaan oefenen. Wat voor baantje er gevaren wordt hangt een beetje van de wind af. Bij echt veel wind is het voor de wind varen vaak het moeilijkste (of engste) dus laat je dat eerder weg uit een baantje. Halve wind is vaak de veiligste en makkelijkste baan voor de kinderen om te varen maar de ‘driehoeksbaan’ is zeker ook een hele goed omdat daar het aan de wind zeilen in zit.
8
Sturen met de joystick Tijdens het zeilen wordt er zoveel mogelijk gestuurd met de joystick. Hierdoor kan het kind beter op de goede plaats in de boot zitten en in de boot zitten met een betere houding. Ook geeft het sturen met de joystick veel meer bewegingsvrijheid in de boot en tijdens het uitvoeren van manoeuvres. Vasthouden van de joystick De joystick wordt vastgehouden met een bovengreep. De knokkels van de hand wijzen naar boven. De hand bevind zich zoveel mogelijk aan het uiteinde van de joystick. De hand met de joystick wordt zoveel mogelijk ontspannen op de schoot gelegd. Hierdoor is de joystick dus eigenlijk altijd vóór het lichaam/ de buik. Bij het sturen met de joystick wordt de joystick altijd voor het lichaam gehouden. Bij manoeuvres, zoals bijv. overstag gaan en gijpen, blijft de joystick ook voor het lichaam (en later achter de rug). De meest gemaakte fouten: o De joystick wordt niet aan het uiteinde vast gehouden. Dit geeft uiteindelijk weer belemmering in de bewegingsvrijheid in de boot. o De hand met de joystick wordt naast de zij gehouden tijdens het sturen. Vanuit deze houding kunnen de manoeuvres technisch niet goed aangeleerd en uitgevoerd worden. Ook kan het kind zo niet goed hangen wanneer dat nodig is. o De joystick wordt voor een manoeuvre naast de zij gebracht. Hierdoor kan geen technisch goede manoeuvre (bijv. overstag gaan en gijpen) aangeleerd en uitgevoerd worden.
Oefeningen: 1) De eerste stap is om op ‘rechte’ stukken te sturen met de joystick. (Stuur) manoeuvres hoeven dan nog niet uitgevoerd te worden met de joystick. * Halve wind varen: van boei naar boei met de joystick sturen * Aan de wind en voor de wind varen: Ook nu van boei naar boei met joystick varen. 2) * * * * * *
Als er controle ontstaat in het sturen met de joystick kan er verder gegaan worden met het sturen met de joystick tijdens manoeuvres. Oploeven en afvallen met de joystick: in vrije situatie Oploeven en afvallen met joystick: in meer gedwongen situaties zoals bijv. bij een boeironding Overstag gaan met de joystick: in vrije situatie Overstag gaan met de joystick: in meer gedwongen situatie zoals op een baantje met meer andere zeilers er omheen Gijpen met de joystick: in vrije situaties Gijpen met de joystick: in meer gedwongen situaties zoals bij bijv. een boeironding
9
Overstag gaan Voorwaarden voor het goed kunnen uitvoeren en oefenen van een overstag manoeuvre is dat de basishouding in de boot goed is. Een goede overstagmanoeuvre in stapjes: 1. Indraaien van het lichaam schuin naar voren. Hierdoor ontstaat er voor het bovenlichaam meer ruimte om later onder de giek door te gaan. 2. ‘Vrij maken’ van het roerbeen. Dit is het achterste been in de boot, dichts bij het roer. Dit been moet straks als eerste naar de overkant geplaatst worden. Daar moet nu dus in ieder geval geen druk meer op staan. 3. Rustig oploeven door beetje te sturen. De joystick wordt hierbij voor de buik gehouden en het puntje ervan wordt naar de grond, naast de schoot blokken gebracht. De joystick maakt een “V”- beweging in de boot. Het zeil gaat nu overkomen. 4. Het roerbeen wordt naar de overkant geplaatst. Afzetten met het andere been om het gewicht naar het roerbeen te kunnen plaatsen terwijl het kind op de hurken onder het zeil door gaat met het gezicht naar voren. Als het lukt wordt de hand met de schoot om de schoot heen op de zwaardkast geplaatst. Hierdoor creëer je een extra steunpunt in de boot. Dit geeft rust in de boot. 5. Gaan zitten op de nieuwe kant. Hierbij bevindt de hand met de joystick zich dus even achter de rug. De plek om te gaan zitten is direct zo dicht mogelijk naar het schotje. 6. Joystick en schoot over pakken in de nieuwe hand. 7. Checken van plaats in de boot en de zeilstand (‘puntje – puntje‘) Meest gemaakte fouten per stap: 1. Het kind blijft dwars op de boot zitten. Hierdoor moet het voorover bukken om onder de giek door te gaan en dit gaat niet gemakkelijk. 3. De joystick wordt naast het lichaam aan de zij gebracht. Hierdoor wordt veel te veel gestuurd waardoor de boot veel te snel en te radicaal door de wind zal draaien. De helmstok mag eigenlijk niet meer dan 45° t.o.v. de spiegel doorgestuurd worden. En teveel sturen is remmen….. 2/3/4. Het kind gaat op de knieën zitten tijdens de overstag manoeuvre. Hierdoor zit het niet op tijd weer aan de nieuwe kant. Dit geeft vooral problemen wanneer het wat harder gaat waaien. Het kind loopt dan als het ware achter de feiten aan. 4. Het kind draait met het gezicht naar de spiegel gericht. Hierdoor heeft het geen zicht op wat voor zich gebeurt. 4. De hand met de schoot erin wordt los gehouden of aan de overkant op de rand geplaatst. Wanneer het niet geplaatst wordt mist het kind een steunpunt waardoor minder rust in de boot is. Wanneer de hand aan de overkant op de rand geplaatst wordt kan het kind niet draaien om te gaan zitten op de rand. 5. Het kind pakt eerste de joystick over alvorens het gaat zitten. Hierdoor is het gewicht te laat aan de nieuwe kant. Dit levert ook weer meer problemen op als het harder waait.
10
7.
De zeilstand en plaats in de boot wordt niet gecheckt waardoor direct vaart verloren wordt.
Oefeningen: Om de overstag manoeuvre goed aan te leren zal deze ook in stapjes moeten worden geleerd. Begin dus ook om met de kinderen op de kant de stapjes door te nemen. Kinderen zullen niet in één keer alle stappen goed kunnen uitvoeren. Begin gewoon bij stap 1 en plak er als het ware steeds één achteraan wanneer ze bezig zijn en de stap gaan beheersen. Biedt wel steeds alle stappen aan in een voorbespreking zodat het een geheel vormt voor de kinderen. Voordeel hiervan is dat elk kind met zijn eigen aandachtspunt bezig kan zijn in de overstag manoeuvre. Het is dus niet erg als het ene kind al wel aan een volgende stap toe is en het andere nog niet. Oefenen op de kant: 1) Met stoelen en een los roertje: zet 2 stoelen tegenover elkaar en ga zelf met het roer in de hand zitten (op een derde stoel) op de plek van de spiegel. De kinderen hebben het roer (liefst de joystick) in ene hand en in de andere hand evt. een losse lijn als schoot. Loop nu stap voor stap de stappen langs zoals hierboven beschreven waarbij de stoelen als boorden van de boot dienen. Oefenen op het water op een baantje: 1) Halve wind 8-tje: De kinderen varen een 8-vorm om twee boeien heen. Bij beide boeien maken ze een overstag manoeuvre.
2)
Ruime baan met een bovenwindse en benedenwindse boei (op en neer): Kinderen mogen zelf kiezen wanneer ze overstag gaan wanneer ze opkruisen. Geef hier wel een minimum aantal aan (bijv. 5x). In één slag naar boven kan ook maar een overstag oefen je dan ook maar één keer….
3)
Maak de baan iets korter: de kinderen komen nu iets dichter bij elkaar in de buurt en er komt iets meer ‘druk’ op de manoeuvre te staan.
4)
‘Straatje’ van vier boeien: De kinderen mogen niet over de ‘zijlijnen’, aan de buitenkant van het straatje komen. Bij de boven boeien mogen ze kiezen welke ze nemen. Ze worden gerond van binnen naar buiten en er wordt buiten het straatje voor de wind naar beneden gevaren. Door het straatje smaller of breder/ langer of korter te maken kan de oefening respectievelijk moeilijker of makkelijker gemaakt worden.
11
5)
Variatie op ‘het straatje’ is ‘de kerstboom’: Hierbij is er maar één bovenboei en komt er al wat strategie en tactiek (onbewust) bij kijken.
Oefenen op het water ‘in de vrije ruimte’: 1) Achter de boot aanvaren: alle kinderen volgen de boot in een lange rij en leggen precies dezelfde weg af als de te volgen boot. Dit kan alleen niet goed op een aan de windse koers maar wel op een halve windse koers. Jij, als boot die ze volgen, bepaalt dus wanneer zij over stag moeten/ gaan. 2)
Aan de wind varen, op fluit signaal overstag: alle kinderen gaan over dezelfde boeg klaar liggen. Ze vertrekken ook tegelijk. Op een (fluit) signaal gaan alle kinderen overstag. Ze kunnen hierbij allemaal letten op hun eigen aandachtspunt in de overstag manoeuvre.
3)
‘Druk opvoeren’: door de (fluit)signalen steeds sneller achter elkaar te geven komt er meet druk op de manoeuvre te liggen. De kinderen moeten sneller weer klaar zijn en klaar zitten voor een volgend signaal.
12
Gijpen Voorwaarden voor het goed kunnen uitvoeren en oefenen van een gijp manoeuvre is dat de basishouding in de boot goed is. Het is zaak dat het kind de gijp ziet aankomen. Dit kan je zien aan het achterlijk van het zeil. Als dat om gaat krullen wil het zeil naar de overkant. Wijs de kinderen hierop. Een goede gijp manoeuvre in stapjes: 1. Indraaien van het lichaam naar schuin voren. Hierdoor ontstaat er voor het bovenlichaam meer ruimte om later onder de giek door te gaan. 2. ‘Vrij maken’ van het roerbeen. Dit is het achterste been in de boot, dichts bij het roer. Dit been moet straks als eerste naar de overkant geplaatst worden. Daar moet nu dus in ieder geval geen druk meer op staan. 3. Rustig afvallen door beetje te sturen. De joystick wordt hierbij naar de overkant van de boot geslagen en vastgehouden bij ‘het peesje’ tussen helmstock en joystick. Het zeil gaat nu overkomen 4. Het roerbeen wordt naar de overkant geplaatst. Afzetten met het andere been om het gewicht naar het roerbeen te kunnen plaatsen terwijl het kind op de hurken onder het zeil door gaat met het gezicht naar voren. Als het lukt wordt de hand met de schoot om de schoot heen op de zwaardkast geplaatst. Hierdoor creëer je een extra steunpunt in de boot. Dit geeft rust in de boot. 5. Gaan zitten op de nieuwe kant. Hierbij bevindt de hand met de joystick zich dus even achter de rug. De plek om te gaan zitten is direct zo dicht mogelijk naar het schotje. 6. Joystick en schoot over pakken in de nieuwe hand. 7. Checken van plaats in de boot en de zeilstand Bij een gijp van ruime wind naar ruime wind wordt de schootbundel niet vast gepakt! Om het zeil sneller te doen over komen geeft het kind een ruk aan het uiteinde van de schoot dat het in de hand heeft. Bij een gijp van voor de wind naar voor de wind mag de bundel wel in de hand gepakt worden. Dit geeft wat meer controle tijdens de gijp. Een geoefende zeiler zal het echter niet nodig hebben en geeft een ruk aan het uiteinde van schoot dat het in de hand heeft. Meest gemaakte fouten per stap: 1. Het kind blijft dwars op de boot zitten. Hierdoor moet het voorover bukken om onder de giek door te gaan en dit gaat niet gemakkelijk. 3. De joystick wordt naast het lichaam aan de zij gebracht. Hierdoor wordt de controle over het roer sneller verloren. De helmstok mag eigenlijk niet meer dan 45° t.o.v. de spiegel doorgestuurd worden. En teveel sturen is remmen….. 2/3/4. Het kind gaat op de knieën zitten tijdens de gijp manoeuvre. Hierdoor zit het niet op tijd weer aan de nieuwe kant. Dit geeft vooral problemen wanneer het wat harder gaat waaien. Het kind loopt dan als het ware achter de feiten aan. 4. Het kind draait met het gezicht naar de spiegel gericht. Hierdoor heeft het geen zicht op wat voor zich gebeurt.
13
4.
6.
7.
De hand met de schoot erin wordt los gehouden of aan de overkant op de rand geplaatst. Wanneer het niet geplaatst wordt mist het kind een steunpunt waardoor minder rust in de boot is. Wanneer de hand aan de overkant op de rand geplaatst wordt kan het kind niet draaien om te gaan zitten op de rand. Het kind pakt eerste de joystick over alvorens het gaat zitten. Hierdoor is het gewicht te laat aan de nieuwe kant. Dit levert ook weer meer problemen op als het harder waait. De zeilstand en plaats in de boot wordt niet gecheckt waardoor direct vaart verloren wordt.
Oefeningen: Oefenen op de kant: 1) Met stoelen en een los roertje: zet 2 stoelen tegenover elkaar en ga zelf met het roer in de hand zitten (op een derde stoel) op de plek van de spiegel. De kinderen hebben het roer (liefst de joystick) in ene hand en in de andere hand evt. een losse lijn als schoot. Loop nu stap voor stap de stappen langs zoals hierboven beschreven waarbij de stoelen als boorden van de boot dienen. Oefenen op het water op een baantje: 1) Halve wind heen en weer: de kinderen gijpen bij de ene boei en gaan overstag bij de andere boei
2)
Halve wind ‘8-tj’e varen: de kinderen gijpen nu bij allebei de boeien
3)
Gijpen ruime wind: Er ligt een ‘driehoeksbaan’. Bij de zij boei wordt een gijp gemaakt van ruime wind naar ruime wind. Leg de zij boei ook een aan de andere kant!
14
4)
Gijpen voor de wind: Leg een baan met een bovenwindse en benedenwindse boei. Op het voor de windse rak wordt gegijpt van voor de wind naar voor de wind. Maak in het begin de baan niet te kort. Kinderen waarbij het al beter gaat kunnen dan op dezelfde langere baan meer keren gijpen op het voor de windse rak.
5)
Gijpen afgewisseld: Je kunt de ‘driehoeksbaan’ ook gebruiken om ruime winds gijpen en voor de winds gijpen samen te oefenen. Sla het ene rondje de zij boei over en pak hem het volgende rondje weer mee. Een kind dat voor de wind gijpen nog moeilijk vindt (bijvoorbeeld met meer wind) kan hem als driehoek blijven varen terwijl een ander kind misschien al wel de voor de windse gijp er in mee pakt. Zo kan elk kind op zijn eigen niveau met de gijp bezig zijn.
6)
‘Driehoeksbaan’ variaties: Je kunt de zij boei hoger of lager leggen. Zo ontstaan er weer andere gijpsituaties. Van halve wind naar ruime wind, van ruime wind naar halve wind enz.
Oefenen op het water ‘in de vrije ruimte’: 1) Achter de boot aanvaren: alle kinderen volgen de boot in een lange rij en leggen precies dezelfde weg af als de te volgen boot.. Dit kan alleen niet goed op een aan de windse koers maar wel op een halve windse koers. Jij, als boot die ze volgen, bepaalt dus wanneer zij moeten/ gaan gijpen. 2)
Voor de wind varen, op fluit signaal gijpen: alle kinderen gaan over dezelfde boeg klaar liggen. Ze vertrekken ook tegelijk. Op een (fluit) signaal gijpen alle kinderen. Ze kunnen hierbij allemaal letten op hun eigen aandachtspunt in de gijp manoeuvre. Deze oefening kan goed gecombineerd worden met het op fluit signaal overstag gaan. (Ze zullen immers toch ook weer terug moeten varen naar waar ze vandaag kwamen)
3)
‘Druk opvoeren’: door de (fluit)signalen steeds sneller achter elkaar te geven komt er meet druk op de manoeuvre te liggen. De kinderen moeten sneller weer klaar zijn en klaar zitten voor een volgend signaal.
15
Boeironden Ook te techniek van het boeironden kan onderverdeeld worden in stapjes. Hieronder zal een onderscheid gemaakt worden tussen de bovenboei (bovenwindse boei) en de onderboei (benedenwindse boei). Bovenboei 1) Het kind zit op de rand tijdens de manoeuvre. Zo kan het gewicht gebruikt worden om de boot te helpen te doen afvallen. 2) De schootarm wordt, met de schoot erin, omhoog gebracht boven het hoofd. De schoot wordt zo zoveel mogelijk vrij gemaakt van ‘kronkels’ 3) Licht sturen om af te vallen waarbij ook de schouders naar buiten de boot gebracht worden om de boot beter te doen afvallen. 4) Tegelijk met het afvallen wordt de schoot geleidelijk gevierd. Het mooiste zou zijn als dit vloeiend zonder schokken gebeurd. De meest gemaakte fouten: o Kinderen gaan op de hurken of knieën in de boot zitten. Hierdoor neemt de bewegingsvrijheid in de boot af. Bij meer wind zal dit problemen opleveren tijdens de manoeuvre. o De schootarm wordt niet lang gemaakt. Hierdoor is de schoot niet vrij om geleidelijk en soepel te kunnen vieren. o Er wordt teveel gestuurd om af te vallen. Dit remt veel te veel af en je wilt juist snelheid houden bij de boei in de drukte. o Het zeil wordt te laat gevierd. Hierdoor zal de boot veel minder makkelijk en soms helemaal niet (hardere wind) willen afvallen. o De schoot wordt niet geleidelijk gevierd. Dit geeft vaak onbalans in de boot tijdens het afvallen. Onderboei 1) Het kind zit op de rand tijdens de manoeuvre. 2) Licht sturen om op te loeven waarbij de schouders iets binnen de boot gebracht worden om de boot beter te doen oploeven. Bij veel wind is het niet nodig om de schouders naar binnen te brengen, dan helt de boot door de druk van de wind al uit zich zelf naar lij. 3) Tijdens het oploeven wordt de schoot wordt met beide handen ingehaald. Hierbij worden grote halen gemaakt zodat het zeil voldoende snel ingehaald kan worden. De hand met de joystick er in doet dus ook mee met het actief aantrekken van de schoot. De duim en wijsvinger kunnen hiervoor vrij gemaakt worden. 4) De romp wordt weer rechtop gebracht of wanneer nodig bij wat meer wind de schouders weer buiten de boot. De meest gemaakte fouten: o Kinderen gaan op de hurken of knieën in de boot zitten. Hierdoor neemt de bewegingsvrijheid in de boot af. Bij meer wind zal dit problemen opleveren tijdens de manoeuvre.
16
o o o
Er wordt te veel gestuurd waardoor het oploeven veel te abrupt verloopt en de boot snelheid zal verliezen. De schoot wordt te vroeg aangetrokken. Hierdoor ontstaat voor de boei al snelheidsverlies. De schoot wordt niet snel genoeg binnen gehaald waardoor een klapperend zeil ontstaat. Dit geeft vanzelfsprekend snelheidsverlies.
Oefeningen: Op het water in de ‘vrije ruimte’: 1) Oploeven en afvallen oefenen: Aan de wind gaan varen en op een signaal allemaal tegelijk afvallen naar voor de wind. Bij het volgende signaal allemaal weer oploeven naar aan de wind. Op het water op een baantje: 1) ‘Vierhoeksbaan’: Om te beginnen met boeironden is dit wel een fijne baan omdat de kinderen niet direct heel ver hoeven afvallen bij de bovenboei rondingen en niet gelijk heel ver hoeven oploeven bij de onderboei rondingen.
Wanneer je ziet dat dit goed gaat stap je vrij snel over naar de ‘driehoeksbaan’. 2)
‘Driehoeksbaan’: Met nu de nadruk op de boeirondingen van de boven en de onderboei.
Bovenstaande oefeningen kunnen natuurlijk ook allemaal de andere kant rond gevaren worden! 17
3)
‘Op en neer baan’: Wanneer het vieren en aanhalen van de schoot wat beter beheerst worden gaan ze het boeironden oefenen van aan de wind naar voor de wind en van voor de wind naar aan de wind. Hiervoor moeten ze weer verder afvallen en verder oploeven. Wanneer er kinderen zijn die hier nog niet aan toe zijn en sommigen wel kan je gebruik maken van de ‘driehoeksbaan’ waarbij je de kinderen die aan ‘op en neer’ toe zijn de zij boei laat overslaan. Zo heb je alle kinderen op één baan op hun eigen niveau bezig. Als afwisseling kun je de kinderen ook de ene ronde wel de zij boei laten mee ronden en de volgende ronde de zij boei laten overslaan.
4)
‘Zig zag baan’: Dit is een goede baan om ook met de kinderen een gijp vlak voor en na de boei te oefenen. Dit is echter een complexere baan voor de kinderen om te begrijpen. En zeker net zo complex om goed uit te voeren! Toch is hij heel leuk om te oefenen omdat er meer druk op de manoeuvres komt te staan.
18
Literatuur, DVD’s en nuttige sites Er zijn natuurlijk meerdere boeken, DVD’s en sites die vertellen hoe er het beste gezeild kan worden en hoe technieken het beste uitgevoerd kunnen worden. Onderstaand een overzicht van welke er o.a. zijn gebruikt om tot dit stuk te komen. Literatuur: Optimist; Handboek beginner Alan Williams De Alk & Heijnen Watersport Optimist; Handboek gevorderd Alan Williams De Alk & Heijnen Watersport DVD’s: Optisailors, Advanced boathandling DVD Published by: Optisailors.com Opticoach CD ROM Published by: Sail Coach Websites: www.Optimist.nl
19