Educatieve filmpjes
Tablet
of
Beamer?
Vergelijkend onderzoek naar het individueel en klassikaal tonen van educatieve filmpjes LIO praktijkonderzoek bachelor Biologie Hva, DOO Door: Klaas-Jan Schenk Studentnummer: 500461528 Begeleider: Patricia Kruit, Jeannine van Bruggen Lio-school: Tabor college, locatie d'Ampte
1
Inhoudsopgave
1
Inhoudsopgave ....................................................................................................... 2
2
Inleiding ................................................................................................................. 4
3
2.1
Achtergrond van de afstudeerschool ................................................................... 4
2.2
Aanleiding tot onderzoek .................................................................................... 4
2.3
Doel van het onderzoek ...................................................................................... 5
De onderzoeksvragen ............................................................................................. 6 3.1
Hoofdvraag ......................................................................................................... 6
3.2
Deelvragen .......................................................................................................... 6
4
Theoretisch kader ................................................................................................... 6
5
Onderzoeksmethode .............................................................................................. 9 5.1
5.1.1
Verantwoording van methode ....................................................................... 9
5.1.2
Deelnemers ................................................................................................ 10
5.1.3
Ontwerp ..................................................................................................... 10
5.1.4
Procedure ................................................................................................... 11
5.2
6
Onderzoek naar leerrendement ........................................................................... 9
Onderzoek naar ervaringen van leerlingen ........................................................ 12
5.2.1
Verantwoording van de methode ................................................................ 12
5.2.2
Deelnemers ................................................................................................ 12
5.2.3
Ontwerp ..................................................................................................... 12
5.2.4
Procedure ................................................................................................... 13
Resultaten ............................................................................................................ 13 6.1
Resultaten experiment ...................................................................................... 13
6.1.1
Beoordeling ................................................................................................ 13
6.1.2
Homogeniteit van groepen ......................................................................... 14
6.1.3
Resultaten op kennis en inzicht .................................................................. 14
6.2
Resultaten enquête ............................................................................................ 16
6.2.1 7
Meest opvallende resultaten enquête ......................................................... 17
Conclusies en discussie ........................................................................................ 17 7.1
Conclusies op deelvragen en hoofdvraag ........................................................... 17
7.2
Aanbevelingen .................................................................................................. 18
7.2.1
Praktische aanbevelingen ........................................................................... 18
2
7.2.2 7.3
Aanbevelingen voor vervolgonderzoek ....................................................... 19
Discussie ........................................................................................................... 19
7.3.1
Discussie resultaten experiment ................................................................. 19
7.3.2
Discussie resultaten enquête ...................................................................... 20
8
Reflectie ............................................................................................................... 20
9
Bibliografie ........................................................................................................... 21
10
Bijlagen ................................................................................................................ 23
10.1
Bijlage 1: Educatieve filmpje gebruikt bij experiment ..................................... 23
10.2
Bijlage 2: Voormeting .................................................................................... 24
10.3
Bijlage 3: Nameting (kennis- en inzichtvragen) .............................................. 26
10.4
Bijlage 4: Enquête .......................................................................................... 30
10.5
Bijlage 5: Gedragsethogram bij experiment ................................................... 32
3
2 2.1
Inleiding Achtergrond van de afstudeerschool
Dit onderzoek wordt uitgevoerd op het Tabor College, locatie d’Ampte te Hoorn. Dit is
een VMBO school met een groot aantal uitstroomprofielen. Deze school biedt naast wat zij zelf ‘de nieuwe mavo’ noemen, de gemengde, kaderberoepsgerichte en de basisberoepsgerichte leerweg aan.
Op de website beschrijft het d’Ampte zich als volgt:
“Doordat tijdens het hele onderwijsproces voldoende aandacht wordt besteed aan kennis, vaardigheden en persoonlijke kwaliteiten, worden de leerlingen optimaal voorbereid op het vervolgonderwijs. Doordat wij van d’Ampte tijdens het hele onderwijsproces voldoende aandacht besteden aan kennis, vaardigheden en persoonlijke kwaliteiten, word jij optimaal voorbereid op het vervolgonderwijs.” (d'Ampte Home)
Op deze school doe ik dit jaar mijn LIO-stage en daarom ook mijn afstudeeronderzoek.
Dit jaar is op deze school een pilot gestart met zogenoemde ‘iPad-klassen’. Leerlingen van de eerste klas van de nieuwe Mavo zijn aan het begin van het jaar uitgerust met iPads en digitale lesmethoden. Deze onderwijsvernieuwing heb ik aangegrepen om onderzoek te doen naar de effecten van iPad onderwijs bij biologielessen. 2.2 Aanleiding tot onderzoek Tijdens het proces om tot een afstudeeronderwerp te komen werd ik al snel richting het
gebruik van de iPad getrokken. Dit kwam door het enthousiasme dat ik kreeg voor het lesgeven met een dergelijk apparaat met zoveel mogelijkheden. Bovendien verschenen er regelmatig
berichten in de media over iPadonderwijs. Zo openen in augustus 2013 tenminste tien ‘Steve
Jobs-scholen’ de deuren. Deze scholen worden door O4NT (onderwijs voor een nieuwe tijd)
geadviseerd in het toepassen van een nieuw schoolmodel. Prof. Rob Martens, (Wetenschappelijk directeur Look/Wetenschappelijk Centrum Leraren Onderzoek van de Open Universiteit) zegt
hierover het volgende op de website van O4NT: “Het initiatief van o4nt is heel belangrijk voor het Nederlandse onderwijs. Terwijl het debat over ons onderwijs de afgelopen jaren wel erg conservatief en negatief werd, ging de informatierevolutie in de samenleving gewoon door. Tablets en smartphones zijn diep doorgedrongen. Alle informatie altijd overal beschikbaar. Onderwijs kan niet langer blijven doen of er niets gebeurd is. Kinderen moeten worden voorbereid op de samenleving van morgen, en er liggen ook nog eens geweldige kansen om onderwijs beter te maken. Beter passend, spannender, relevanter en vooral meer motiverend. 04nt is een ontdekkingstocht begonnen waarvan niemand precies weet waar deze uitkomt. Onderwijsonderzoek moet meedoen aan die expeditie. Niet door vanuit de ivoren toren te vertellen hoe het allemaal moet, maar door vraaggestuurd, samen en in cocreatie te proberen de vele uitdagingen die er nog zullen komen op te pakken.” (O4NT.nl) Het is duidelijk dat dit soort organisaties de opkomst van tablets en smartphones zien als een zeer positieve ontwikkeling. Zoals met elke onderwijsvernieuwing of –ontwikkeling, heeft ook de komst van computers en tablets in de klas tegenstanders. Edu van de Walle (directeur en eigenaar van het EuroCollege) zegt hierover het volgende in het financieel dagblad: “Het is onmenselijk om van kinderen in de puberleeftijd te vragen om zelfstandig te gaan studeren met de computer. Daar komt niets van terecht. De verleiding om rare sites te
4
bezoeken of privé te gaan mailen, is te groot.” En over de Steve Jobs-scholen: “Ik kan een vloek maar amper onderdrukken als ik de plannen zie van Maurice de Hond voor de Steve Jobs-scholen. Daar neemt de iPad de taken over van de leraar en kunnen leerlingen zelf bepalen hoe laat ze binnenkomen. Geen vast lokaal meer, geen vaste leerkracht en geen vaste lesuren. Dat gaat niet werken.” (Maarsen, 2013) Deze Steve Jobs-scholen zijn weliswaar basisscholen, maar ook in het middelbaar onderwijs zijn er veel scholen die met de iPad experimenteren of zelfs al helemaal hebben doorgevoerd. Deze ontwikkeling boeit mij, ook omdat ik er zelf mee te maken heb en er de voor- en nadelen van ervaar. Tijdens vakdidactiek 3 heb ik in een groepje gewerkt aan het ontwerpen van opdrachten waarbij leerlingen hun smartphone kunnen gebruiken. Hierbij hadden we gezien dat het motiverend werkt voor leerlingen om hun ‘eigen’ telefoon te gebruiken voor het maken van een filmpje. De iPad is voor velen een logische volgende stap voor het klaslokaal. Hoewel bijna alle leerlingen tegenwoordig uitgerust zijn met een smartphone, is dat voor iPads nog niet het geval. Begin dit jaar werden leerlingen van de eerste klas nieuwe mavo verplicht een iPad aan te schaffen. Deze wordt dit jaar gebruikt tijdens de lessen. De leerlingen kregen geen fysieke boeken mee naar huis, maar een digitale lesmethode in vorm van een app. Eerst heb ik veel nagedacht over de digitale lesmethode. Deze vond ik namelijk lang niet toerijkend. De vele mogelijkheden van de iPad worden mijns inziens nog te weinig benut. In de app is weinig sprake van interactiviteit. Er zijn weinig tot geen animaties, links naar websites of andere apps of ander gebruik van de vele mogelijkheden van de iPad zoals de vele verschillende soorten sensors die in het apparaat zitten. Van de docenten op de school wordt verwacht dat zij zelf naar apps, websites en andere mogelijkheden speuren voor het gebruik van de iPad. Voor het biologievak zijn er tal van apps en sites waar informatie, animaties en tv programma’s en andere toepassingen te vinden zijn. (Schooltv beeldbank, bioplek.org, uitzendinggemist.nl). Deze gebruik ik veelvuldig in mijn klassen –zowel met als zonder de iPad- en daarbij gebeurt er iets interessants. In plaats van klassikaal naar een educatief filmpje te kijken, konden de iPad-leerlingen dit individueel doen, met hun koptelefoontjes op. Dit lijkt op het eerste opzicht goed te werken voor de concentratie van de leerlingen, ze worden immers bij het luisteren en kijken naar het filmpje niet gestoord door ruis van de omgeving. Concentratie is in dit geval het richten van aandacht op één selectief aspect in de omgeving. Onderzoek doen naar het effect van multimedia op het leerproces is al veel gedaan en het lijkt mij logisch dat wanneer een leerling zich beter kan concentreren op het filmpje, het leerrendement omhoog gaat. Toch lijkt het mij interessant om te onderzoeken of dit ook daadwerkelijk zo is. 2.3 Doel van het onderzoek De iPad heeft voor een kleine revolutie gezorgd in onderwijsland. Veel scholen beginnen
met ‘pilots’ om zodoende uit te vinden of het werken met iPads in de praktijk ook echt
werkt. Ook mijn school heeft al onderzoek gedaan naar les krijgen en geven met de iPad. Dit onderzoek was gericht op ouders, leerlingen en docenten en vooral kwalitatief. Hierbij werd vooral gekeken of de ervaringen positief of negatief waren. In het onderzoek kwam naar voren dat docenten vonden dat leerlingen zich in hun optiek niet beter lijken te kunnen
5
concentreren dan in een klas waar de leerlingen geen iPads hebben. Over het leerrendement zijn er in dit onderzoek geen vragen gesteld.
Het blijft nog steeds onduidelijk of de iPad nou echt een positief effect heeft op het
leerrendement van de leerlingen. Dit verschilt ook per vak, vaardigheid en type kennis, al zijn voor elk vak handige en apps te downloaden. Bij een vak als biologie, zal een iPaddocent veel gebruik maken van de educatieve filmpjes die online beschikbaar zijn. Mijn onderzoek richt zich op het effect van die educatieve filmpjes zoals die van schooltv beeldbank. Dit zijn korte filmpjes of animaties met gesproken tekst die door veel biologiedocenten worden gebruikt.
Het is zinvol om te weten of de iPad voor dit soort educatieve filmpjes geschikt is voor
toekomstige ontwerpen van lessen in de biologie (en wellicht ook andere vakken) zodat docenten hun lesaanpak hierop kunnen aanpassen.
Door te onderzoeken of de informatie uit dit soort educatieve filmpjes beter blijft hangen bij
de leerlingen wanneer er individueel dan wel klassikaal naar wordt gekeken, kunnen
docenten hier gegronde keuzes in maken en ontstaat er mogelijk een argument om de iPad verder in te voeren of misschien juist wel niet.
3
De onderzoeksvragen
3.1 Hoofdvraag De hoofdvraag van dit onderzoek luidt als volgt:
“Heeft het individueel kijken naar een educatief filmpje een positief effect op het leerrendement?” 3.2 Deelvragen De deelvragen bij deze probleemstelling zijn als volgt:
-Welke eigenschappen maakt een educatief filmpje effectief in het verwerven van kennis?
-Hoe effectief zijn educatieve filmpjes wanneer ze individueel of klassikaal worden bekeken?
-Hoe ervaren de leerlingen het individueel kijken naar een educatief filmpje?
4
Theoretisch kader
Zoals al eerder beschreven, is de aanleiding van mijn onderzoek een persoonlijke
veronderstelling. Ik ga er namelijk vanuit dat het leerrendement van een instructiefilmpje groter is, wanneer een leerling er individueel naar kan kijken.
Om te onderzoeken of dit ook daadwerkelijk zo is, hebben we informatie nodig over hoe een educatief filmpje wordt verwerkt door leerlingen. Er is in de loop der jaren veel onderzoek
gedaan naar het effect van multimedia op het leerproces van studenten en scholieren. Vooral de naam Richard E. Mayer komt vaak boven drijven in onderzoeken naar dit onderwerp. Hij heeft samen met andere wetenschappers veel onderzoek gedaan naar multimedia. Voor de verheldering van een aantal begrippen die in dit theoretisch kader en het verdere onderzoek aan bod komen, zie tabel 1
6
Onderzoek naar leren door multimedia heeft uitgewezen dat er negen effecten zijn die
invloed hebben op leren met behulp van educatieve filmpjes. Deze effecten zijn uitgebreid
onderzocht door meerdere wetenschappers. Een aantal van die effecten geeft ons een goed
idee hoe een instructiefilmpje moet zijn opgebouwd. De effecten die van toepassing zijn op de educatieve filmpjes die ik wil gaan onderzoeken staan hieronder genoemd:
-Het multimedia-effect: Illustraties of animaties ondersteunen de boodschap
-Temporal contiguity effect: Animatie en gesproken tekst moeten tegelijkertijd worden
afgespeeld -Coherence effect: irrelevante woorden, geluiden en beelden moeten worden weggelaten.
-Modality effect: gesproken tekst dient te worden gebuikt, in plaats van tekst in beeld
-Redundancy effect: gesproken tekst en animatie dat word ondersteund door tekst is beeld, wordt minder goed verwerkt dan zonder tekst in beeld
-Pretraining effect: Wanneer een leerling al enige voorkennis heeft, word de informatie beter verwerkt.
-Signaling effect: De informatie wordt beter verwerkt, wanneer er signaalwoorden zoals
ten eerste, kortom, als gevolg daarvan, etc. worden gebruikt. Dit helpt bij het structureren.
-Personalization principle: Wanneer gesproken tekst op een persoonlijke manier wordt verteld (“stel je voor dat…”), wordt de informatie beter verwerkt dan informele tekst. (Mayer, Multimedia Learning, 2002)
Uit verder onderzoek bleek dat het door Mayer beschreven modaliteitseffect ook van
toepassing is op natuurwetenschappelijk onderwijs in een klaslokaal (Harskamp, 2007).
Voorgaande onderzoeken naar deze effecten werden steeds gedaan onder laboratorium omstandigheden.
Er is ook onderzoek gedaan naar de optimale multimedia-instructie in het basisonderwijs,
waarin is onderzocht of de Cognitive Theory of Multimedia Learning (kortweg CTML) van
7
toepassing is op jonge kinderen (Meeuwis, 2009). Dit is een theorie gestoeld op drie
principes die makers van educatieve filmpjes een leidraad geeft voor het maken ervan
(Mayer, Cognitive Theory of Multimedia Learning, 2005). Het lijkt er dan ook op dat veel van deze educatieve filmpjes die in het biologieonderwijs worden gebruikt, zijn gemaakt met de principes van Mayer als uitgangspunt.
Vooral het modaliteitseffect wordt bijna altijd toegepast; het modaliteitseffect omschrijft het effect dat gesproken tekst heeft ten opzichte van geschreven tekst. Uit onderzoek blijkt dat wanneer dezelfde tekst bij een animatie gesproken dan wel als tekst werd aangeboden, de
gesproken tekst beter doordringt bij de leerlingen. Ze zijn beter in staat toepassingsvragen over dit onderwerp te beantwoorden. Uit het eerdergenoemde onderzoek van Harskamp
blijkt dat dit principe ook van toepassing is tijdens lessen natuurwetenschap (Harskamp, 2007).
Voor mijn onderzoek wil ik niet alleen weten wat een educatief filmpje effectief maakt,
maar ook of het kijken naar een dergelijk filmpje op de iPad effectiever is. Er zijn
wetenschappers die stellen dat er helemaal geen sprake is van invloed op het leerproces
door de verschillende mediaoverbrengers (tablet, desktop of beamer), maar gaat het om de
inhoud van de methode die het effect veroorzaakt. Zo stelt Richard Clark het volgende: “The
best current evidence is that media are mere vehicles that deliver instruction, but do not influence student achievement any more than the truck that delivers our groceries causes
change in our nutricion.” (Clark, 1983). Deze door Clark omschreven hypothese wordt wel de ‘method-not-media hypothesis’ genoemd. Uit recent onderzoek naar deze hypothese
met als media tablets en desktop blijkt dat inderdaad ook het geval te zijn. Uit dit onderzoek bleek echter ook dat de bereidheid om meer zich te verdiepen in het onderwerp met een tablet groter is (Sung, 2013).
Om te begrijpen hoe een mens multimedia-informatie tot zich neemt heeft Mayer een
theorie ontwikkeld. Deze theorie heet ‘Cognitive Theory on Multimedia Learning’ of kortweg CTML (Mayer, Cognitive Theory of Multimedia Learning, 2005). Deze theorie behelst drie principes voor een effectief educatief filmpje en kunnen worden gezien als de randvoorwaarden voor het maken van zo’n filmpje:
Ten eerste gebruikt het menselijk lichaam twee kanalen (dual channel) waarbij audio en
beeld als het ware tegelijk verwerkt kunnen worden. Als er tijdens een filmpje een animatie (beeld) een voice-over (audio) het proces uitlegt, kunnen de hersenen dit goed verwerken
omdat de twee kanalen dan allebei worden benut. Wordt het proces uitgelegd aan de hand van een animatie (beeld) en tekst op het scherm (beeld), dan wordt er dus maar gebruik gemaakt van één kanaal; de informatie die door de ogen wordt waargenomen.
Ten tweede is het principe van de ‘beperkte hoeveelheid’. Onderzoek heeft uitgewezen
dat een mens maar een beperkte hoeveelheid informatie aankan. Een voorbeeld hiervan is
Chandler en Swellers ‘cognitieve lading theorie’ (Chandler, 1991). Een educatief filmpje dient niet te veel informatie te bevatten.
Ten derde moet men realiseren dat mensen ‘actieve processors’ zijn. Dat wil zeggen dat
een mens automatisch de informatie die hij voorgeschoteld krijgt, probeert te verwerken en
er een samenhangend geheel van te maken. Voor het structureren van informatie gebruiken mensen vaak vaste technieken. Voorbeelden daarvan zijn: processen, vergelijken,
generaliseren, opsommen en classificeren (Chambliss, 1998). Hiervan uitgaande zou een
8
instructiefilmpje een samenhangende structuur moeten hebben en de leerlingen moeten begeleiden in het maken van een mentale structuur.
Kortom, een educatief filmpje moet animatie en gesproken tekst bevatten. De gesproken
tekst moet rustig en persoonlijk van toon zijn en tegelijk met de animatie worden
afgespeeld. Zo kunnen twee kanalen (audio en video) tegelijk informatie verwerken. De
informatie in het filmpje mag niet te veel zijn en moet daarnaast goed gestructureerd zijn.
Om de structuur in de tekst te bevorderen, kan men signaalwoorden of –zinnen gebruiken. De leerling zou moeten worden voorbereid op wat in het filmpje wordt verteld.
Deze voorwaarden, samen met de eerder genoemde ‘negen effecten’, geven aan welke
eigenschappen een educatief filmpje effectief maken en beantwoorden daarmee mijn eerste deelvraag: ‘welke eigenschappen maakt een educatief filmpje effectief in het verwerven van kennis?’
Het individueel of klassikaal kijken naar een filmpje lijkt vooral invloed te hebben op de eerste en derde voorwaarde. Indien de leerling een individueel scherm en geluidsbron
gebruikt, worden de twee kanalen direct bereikt, met minimale invloed van de omgeving. Bovendien zal de leerling het mentale proces van verwerken van de informatie (de derde
voorwaarde) vermoedelijk beter kunnen doorlopen, doordat hij beter af kan sluiten voor zijn omgeving en daarmee de concentratie verbetert ten opzichte van het klassikaal aanbieden van het filmpje.
Gezien het positieve effect van het individueel kijken naar een educatief filmpje op deze
voorwaarden, vermoed ik dat dit een positief effect zal hebben op het leerrendement van leerlingen.
5
Onderzoeksmethode
5.1 Onderzoek naar leerrendement In dit eerste deel van het hoofdstuk ‘onderzoeksmethode’ beschrijf ik de methode die ik
gebruikt heb voor het onderzoeken van de deelvraag ‘Hoe effectief zijn educatieve filmpjes wanneer ze individueel of klassikaal worden bekeken?’. Ik heb de beschrijving van de methode opgedeeld in een verantwoording, beschrijving van de deelnemers aan het
onderzoek, het ontwerp van het onderzoek en de procedure die in de praktijk gevolgd is. 5.1.1 Verantwoording van methode Naar aanleiding van het literatuuronderzoek heb ik de volgende hypothese over educatieve filmpjes gesteld: “Educatieve filmpjes die individueel worden bekeken zijn effectiever dan wanneer ze klassikaal worden bekeken.”
Deze hypothese is gebaseerd op een vermoeden van een causaal verband tussen ‘individueel naar een instructiefilmpje kijken’ en ‘opgedane kennis’. De meest geschikte methode om deze vraag te gaan onderzoeken is in de vorm van een experiment. ('t Hart, 2006) Dit
experiment moet ervoor zorgen dat ik uiteindelijk uitspraken kan doen over de effecten van het individueel kijken naar een instructiefilmpje. Het experiment dat ik ga uitvoeren is een veldexperiment: ik ga de leerlingen in een
klaslokaal aan de experimentele variabele blootstellen. Deze experimentele variabele is het
‘individueel kijken naar een instructiefilmpje’.
9
De normale gang van zaken van dit soort filmpjes is dat de gehele klas naar het filmpje kijkt op de beamer, voorin de klas. Om uitspraken te kunnen doen over het effect van de
experimentele variabele, is het dus van belang dat ik een controlegroep heb die in principe
dezelfde ervaring als de experimentele groep ondergaat, behalve de experimentele variabele ('t Hart, 2006). Omdat dit experiment gaat over de afhankelijke variabele ‘opgedane kennis’, wil ik als
controle op het kennisniveau beide groepen voorafgaand aan het experiment een toets laten
maken. Dit doe ik om een eventueel verschil in niveau van de klassen aan het licht te
brengen. Er is hier geen sprake van een aselecte toewijzing van proefpersonen, omdat ik gebruik maak van bestaande groepen. Mijn experiment is dan een zogenaamd quasiexperiment ('t Hart, 2006). 5.1.2 Deelnemers Voor dit onderzoek gebruik ik twee klassen (1Mavo) die min of meer homogeen zijn. De twee groepen zijn in elk geval op het gebied van man-vrouw verdeling, leeftijd en gemiddeld IQ op ongeveer hetzelfde niveau. (zie tabel 2) Deze klassen hebben daarnaast alleen voor de vakken geschiedenis en drama verschillende docenten.
-Klas 1M (de controlegroep, beamer) bestaat uit 22 leerlingen die de normale gang van zaken ervaren; de docent start een filmpje en de leerlingen kijken ernaar. Deze groep
bestaat uit 13 meisjes en 9 jongens. Ze hebben een gemiddeld IQ van 96 en een gemiddelde
leeftijd van 13 jaar. -Klas 1N (de experimentele groep, iPad) bestaat uit 19 leerlingen die de mogelijkheid krijgen op de iPad en met oordopjes in, naar hetzelfde filmpje te kijken. Deze groep bestaat uit 10
meisjes en 9 jongens. Ze hebben een gemiddeld IQ van 97 en een gemiddelde leeftijd van 13 jaar.
5.1.3 Ontwerp Kort gezegd bestaat mijn experiment uit een experimentele- en een controlegroep, waarbij
door middel van een voormeting wordt gekeken of het kennisniveau gelijk is. Vervolgens het experiment waarbij één groep wordt blootgesteld aan de experimentele variabele en de
andere niet. Tot slot bij beide groepen een meting waarbij wordt gemeten hoeveel kennis ze door het filmpje hebben opgedaan.
2
De voormeting bestaat uit meerkeuzevragen over reeds behandelde stof uit de
biologielessen die niets met het educatieve filmpje te maken hebben. (zie bijlage 2)
De nameting bestaat uit twee delen: het eerste deel bestaat uit een tiental kennisvragen in meerkeuzevorm waarvan de antwoorden expliciet in het filmpje zijn genoemd zoals: Vraag 4: Hoe noem je het soort gewricht dat tussen je heup en bovenbeen zit?
A Kogelgewricht B Rolgewricht
C Scharniergewricht D Draaigewricht
Het tweede deel van de nameting bestaat uit een tiental inzichtvragen in meerkeuzevorm
waarbij de leerlingen de vragen moeten beantwoorden door hun eigen inzicht en voorkennis te gebruiken zoals:
Vraag 3: In je onderarm zit een rolgewricht. Waar in je lichaam zou je nog meer een rolgewricht
verwachten?
A In je bovenarm
B In je nek C In je onderbeen D In je voet
In bijlage 3 kunt u alle testvragen zien zoals de leerlingen die gemaakt hebben.
Het filmpje dat ik voor het experiment gebruik gaat over gewrichten, een onderwerp waar
beide klassen nog geen lessen over hebben gehad. In bijlage 1 staat de link en tekst van het filmpje.
We kunnen het experiment in het volgende figuur samenvatten:
5.1.4 Procedure Beide groepen leerlingen werden niet geïnformeerd over het onderwerp van de les en zijn
gewend om zowel op de beamer als op de iPad een educatief filmpje te kijken. In beide
gevallen mogen de leerlingen het filmpje slechts één keer bekijken, zonder het op pauze te zetten.
De les waarin het onderzoek plaats vond in de controlegroep (beamer) was op vrijdag 5 april
3
2013 van 12.20 tot 13.10. De les waarin het onderzoek van de experimentele groep (iPad)
plaatsvond was op maandag 8 april 2013 van 11.10 tot 12.00. Vooraf krijgen beide klassen dezelfde instructie in hetzelfde lokaal van dezelfde docent (ikzelf). De klassen werd verteld dat ze meedoen aan een onderzoek, dat ze geen cijfer krijgen voor de tests en dat ze
moeten proberen zo goed mogelijk te scoren. Vervolgens maakten beide groepen eerst de voormeting. Nadat iedereen daarmee klaar was, werd het filmpje (klassikaal dan wel individueel) bekeken en werden eerst de kennisvragen en daarna de inzichtvragen
beantwoord. Er werd geen tijdslimiet gesteld. De docent heeft in beide situaties ervoor
gezorgd dat de leerlingen elkaar zo weinig mogelijk stoorden. Van beide situaties zijn videoopnames gemaakt.
5.2 Onderzoek naar ervaringen van leerlingen In dit tweede deel van het hoofdstuk ‘onderzoeksmethode’ beschrijf ik de methode die ik
gebruikt heb voor het beantwoorden van de deelvraag ‘Hoe ervaren de leerlingen het
individueel kijken naar een educatief filmpje?’. Ook bij dit onderdeel heb ik de beschrijving
van de methode opgedeeld in een verantwoording, beschrijving van de deelnemers aan het
onderzoek, het ontwerp van het onderzoek en de procedure die in de praktijk gevolgd is. De volledige enquête is te vinden in bijlage 4. 5.2.1 Verantwoording van de methode De deelvraag ‘Hoe ervaren de leerlingen het individueel kijken naar een educatief
filmpje?’ vraagt naar gedrag en meningen van de leerlingen zelf. De enquête is hier de meest geschikte onderzoeksmethode voor ('t Hart, 2006). Aan de hand van de uitkomsten van deze enquête kan ik uitspraak doen over de ervaring van de leerlingen zelf, als het gaat om het
klassikaal of individueel kijken naar filmpjes. Voor de enquête worden de eerder gebruikte klassen gevraagd en dus gebruik ik een reeds bestaande groep voor mijn steekproef
waarvan ik alle leden ondervraag. In dit geval spreek je van een clustersteekproef ('t Hart, 2006). Omdat mijn doel is zo nauwkeurig mogelijk de mening van de leerlingen weer te
geven, is deze clustersteekproef waarin ik alle leden ondervraag een geschikte methode. 5.2.2 Deelnemers De leerlingen die meegedaan hebben aan deze enquête zijn allen leerlingen van de
eerste klas Mavo, de klassen die al bijna een heel jaar de iPad gebruiken in de praktijk en
daar een gegronde mening over kunnen vormen. Het ging om 24 leerlingen uit klas 1N en
23 leerlingen uit klas 1M. Dit zijn dezelfde klassen als die gebruikt zijn bij het experiment en zijn dus in elk geval homogeen op het gebied van geslachtverdeling, IQ en leeftijd. (zie tabel 2) Beide klassen werken vanaf het begin van de eerste klas met de iPad en hebben alleen
voor de vakken geschiedenis en drama verschillende docenten. 5.2.3 Ontwerp
Het ontwerp van dit onderzoek bestaat uit een enquête met 15 stellingen met een
Likertschaal. (zie bijlage 4) Bij deze enquête kunnen de leerlingen op elke stelling de mate van instemming aangeven door een keuze uit vijf punten te maken. Deze keuzes zijn:
‘helemaal niet mee eens’, ‘niet erg mee eens’, ‘maakt niet uit’, ‘enigszins mee eens’ en ‘helemaal mee eens’.
4
De vragen zijn opgebouwd uit 6 stellingen over het effect op motivatie, 5 vragen over het
effect op gedrag en 4 vragen over het effect op leerrendement. Al deze vragen zijn gericht op het verschil tussen individueel naar een educatief filmpje kijken ten opzichte van klassikaal kijken.
Een voorbeeld van een vraag over motivatie:
“Wanneer ik een filmpje kijk op de iPad, vind ik dat leuker dan wanneer we het op de beamer kijken.” Een voorbeeld van een vraag over gedrag:
“Wanneer ik een filmpje kijk op de iPad, ben ik eerder afgeleid dan wanneer we er via de beamer naar kijken.” Een voorbeeld van een vraag over kennis:
“Wanneer ik een filmpje kijk op de iPad, vind ik de inhoud gemakkelijker te begrijpen dan wanneer we via de beamer kijken.” 5.2.4 Procedure Beide groepen leerlingen zijn dezelfde groepen als die gebruikt zijn voor het experiment.
De leerlingen werden gevraagd 15 stellingen te waarderen met de eerder genoemde schaal. Deze enquêtes werden in klas 1M afgenomen op vrijdag 19 april tijdens de biologieles van 12.20 tot 13.10. In klas 1N werd de enquête afgenomen op dezelfde dag tijdens beeldende vorming van 12.20 tot 13.10. Deze enquête werd door mijzelf afgenomen. De leerlingen werd verteld om na te denken over situaties waarin ze klassikaal en individueel naar een
filmpje hebben gekeken en wat voor invloed dat heeft gehad op hun eigen gedrag, kennis en motivatie. Voor zover ik heb kunnen zien, hebben de leerlingen moeite gedaan de enquête serieus en zo eerlijk mogelijk in te vullen. De enquête werd daarna ingeleverde bij mij,
voorzien van naam en klas. Het anoniem invullen van de enquête was in mijn optiek niet nodig, omdat de enquête geen bedreigende of gevoelige onderwerpen betreft of andere gevolgen heeft voor de leerlingen.
6
Resultaten
6.1 Resultaten experiment In dit eerste deel van het hoofdstuk resultaten bespreek ik de resultaten van het
experiment dat ik heb opgezet naar aanleiding van de deelvraag ‘Hoe effectief zijn
educatieve filmpjes wanneer ze individueel of klassikaal worden bekeken?’. Hier bespreek ik de manier waarop de testjes van de leerlingen werden beoordeeld, de resultaten van de
pretest op de homogeniteit van de groepen en de resultaten van de kennis- inzichtvragen. 6.1.1 Beoordeling De vragen die de leerlingen kregen bestaan uit drie delen: 15 vragen voor de voormeting,
10 kennisvragen en 10 inzichtvragen. Alle vragen zijn meerkeuzevragen.
5
De score van de drie testen zijn tot stand gekomen door het optellen van het aantal
juiste antwoorden per test en dat te delen door het maximaal aantal haalbare punten. De score van de voormeting is tot stand gekomen door het optellen van het aantal goede
antwoorden gedeeld door het totaal aantal vragen (15 vragen). Dus: totaal aantal goede
vragen/15. Zo krijgt elke leerling een cijfer tussen de 0 en 1. De score van de kennisvragen en inzichtvragen zijn op dezelfde manier berekend. Beide tests bestaan uit 10 vragen. Het aantal juist beantwoorde vragen wordt gedeeld door 10. Zo krijgt elke leerling voor zowel de kennis- als inzichtvragen een beoordeling tussen 0 en 1. 6.1.2 Homogeniteit van groepen Op het gebied van IQ, geslachtsverdeling en leeftijd kan worden gesteld dat de twee
onderzoeksgroepen homogeen zijn ingedeeld. In figuur 2 is het gemiddelde IQ per klas
aangegeven evenals de man/vrouw verdeling in procenten. De IQ’s van de leerlingen zijn
beschikbaar gesteld door mijn stageschool. In het huidige schoolsysteem worden leerlingen in klassen ingedeeld gebaseerd op leeftijd. De gemiddelde leeftijd van beide onderzoeksgroepen is daardoor gelijk.
Bij de voormeting werd de huidige kennis van de leerlingen getest. 15 vragen over al
behandelde stof tijdens biologielessen resulteerde in beide groepen tot een gemiddelde van 0,64. De score op de pretest was gemiddeld genomen dus nagenoeg gelijk. Hieruit kunnen
we stellen dat de twee groepen ook qua huidig kennisniveau op dit moment in deze situatie vergelijkbaar zijn.
6.1.3 Resultaten op kennis en inzicht De resultaten van de tests zijn per onderzoeksgroep (dus per medium) gemiddeld
genomen. Zoals eerder genoemd, was de gemiddelde score op de voormeting in beide
klassen afgerond 0,64. De gemiddelde score op de kennisvragen in de ‘beamer-klas’ was 0,66 tegenover een gemiddelde van 0,73 in de ‘iPad-klas’. De gemiddelde score op de
inzichtvragen in de ‘beamer-klas’ was 0,52 ten opzichte van 0,54 in de ‘iPad-klas’. De resultaten zijn opgenomen in tabel 5 en grafiek 1.
6
Scores per testonderdeel Tabel
51Overzicht van de scores van de onderzoeksgroepen.
Op kennisvragen scoort de iPad-onderzoeksg roep 0,07 hoger,op de inzichtvragen 0,02. (Bij een resultaat tussen 0-1)
Voormeting
Kennisvragen
Inzichtvragen
Mean
Mean
Mean
Beamer
,64
,66
,52
iPad
,64
,73
,54
I
I
Onderzoeksgroep
_j
Scores per testonderdeel Grafiek 1IOverzicht van de scores van de onderzoeksgroepen . Op kennisvragen scoort de iPad-onderzoeksg roep 0,07 hoger, op de inzichtvragen 0,02.(Bij een resultaat tussen 0-1)
Mean Beamer iPad
0,8 0,73
0,64
0,64
0,66
0,6 0,52
0,54
I
0,2
0,0
Pretest
Kennisvragen
Inzichtvragen
7
6.2
Resultaten enquête De enquête die bij de leerlingen is afgenomen, staat in bijlage. In tabel 6 staat het
percentage van de totale groep leerlingen per antwoord aangegeven.
8
6.2.1 Meest opvallende resultaten enquête Zoals eerder genoemd heb ik ervoor gekozen de enquête op te delen in grofweg drie
soorten vragen; vragen over motivatie en ‘leuk’ vinden, vragen over gedrag en vragen over kennis.
Op de stelling ‘wanneer ik een filmpje kijk op de iPad, ben ik gemotiveerder dan wanneer
we er via de beamer naar kijken’ beantwoord 44% van de leerlingen dat het ‘niet uit maakt’. 47% van de leerlingen is gemotiveerder door de iPad en 9% is juist minder gemotiveerd
wanneer ze op de iPad een filmpje kijken. (zie tabel 6) Op de stelling ‘wanneer ik een filmpje kijk op de iPad, ben ik beter geconcentreerd dan wanneer we er via de beamer naar kijken’ antwoord 78% van de leerlingen dat met ‘mee eens’. 15% vindt dat het ‘niet uit maakt’ en 7% van de leerlingen is het niet eens met de stelling. (zie tabel 6)
Op de stelling ‘in het algemeen vind ik het leerzamer een filmpje te kijken op de iPad dan
op via de beamer’ antwoord 54% dat ze het daarmee eens zijn. Voor 36% van de leerlingen maakt het niet uit en 10% van de leerlingen vind het kijken van een filmpje via de beamer juist leerzamer. (zie tabel 6)
7
Conclusies en discussie
7.1 Conclusies op deelvragen en hoofdvraag Ik ben met dit onderzoek begonnen omdat ik in mijn iPadklassen merkte dat er een
nieuwe mogelijkheid was ontstaan voor het kijken van educatieve filmpjes. Het vermoeden dat deze manier van filmpjes kijken een positief effect zou hebben op het leerrendement
heeft geleid tot de hoofdvraag van mijn onderzoek: ‘Heeft het individueel kijken naar een educatief filmpje een positief effect op het leerrendement?’. Om deze vraag te beantwoorden heb ik drie deelvragen geformuleerd en onderzoek uitgevoerd. Die herhaal ik hieronder kort met daarbij de conclusies.
Ten eerste heb ik literatuuronderzoek gedaan naar de eigenschappen die een educatief
filmpje effectief maken, passend bij de deelvraag: ‘Welke eigenschappen maakt een educatief filmpje effectief in het verwerven van kennis?’. Uit onderzoek blijkt dat er
verschillende eigenschappen zijn die een educatief filmpje effectief maken. Zo zou een effectief filmpje gebruik moeten maken van zowel auditief als visueel materiaal en bij
voorkeur simultaan. Daarnaast moet de hoeveelheid informatie die in een filmpje wordt aangeboden beperkt blijven. Het menselijk brein kan maar een beperkte hoeveelheid
informatie per keer verwerken. Ten slotte is een samenhangende structuur in de informatie
van het filmpje van belang. Dit nodigt de kijker uit om de informatie actief te verwerken door middel van technieken om informatie te verwerken zoals vergelijken, ordenen, etc. Dit soort technieken zijn mensen van jongs af aan aangeleerd en dus belangrijk om rekening mee te houden bij het maken van een educatief filmpje.
Ten tweede heb ik een vergelijkend quasi-experiment opgezet naar het effect van
klassikaal of individueel bekijken van educatieve filmpjes, passend bij de deelvraag: ‘Hoe
effectief zijn educatieve filmpjes wanneer ze individueel of klassikaal worden bekeken?’. Ik
heb hierbij de leerlingen in twee groepen gedeeld. De ene groep heeft het filmpje individueel bekeken, de andere groep klassikaal. Uit de resultaten op de test die de leerlingen aan de
9
hand van het filmpje hebben gemaakt, blijkt dat op de kennisvragen de leerlingen die het
filmpje individueel hebben bekeken, 0.07 punt (gebaseerd op cijfers van 0-1) hoger scoren. Op de inzichtvragen scoort deze groep leerlingen ook hoger, als is dat verschil slechts 0.02 punt. Uit dit experiment blijkt dat bij dit soort educatieve filmpjes leerlingen beter scoren wanneer ze er individueel naar kijken. Ten derde heb ik een enquête afgenomen bij de leerlingen die regelmatig op beide
manieren naar dit soort filmpjes kijken, om een antwoord op de deelvraag: ‘Hoe ervaren de leerlingen het individueel kijken naar een educatief filmpje?’. Ik heb hiervoor een aantal vragen gesteld in de vorm van een enquête. Hieruit blijkt dat op zowel het gebied van
motivatie, gedrag en concentratie de leerlingen positief zijn over het individueel kijken naar educatieve filmpjes. Volgens de leerlingen heeft het individueel kijken naar filmpjes vooral een positief effect op hun concentratie en motivatie.
De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: ‘Heeft het individueel kijken naar een educatief
filmpje een positief effect op het leerrendement?’. Uit de uitkomsten van dit onderzoek kan
ik concluderen dat dit inderdaad zo is. De leerlingen scoren hoger wanneer er na het kijken van een filmpje vragen worden gesteld over de inhoud. In de enquête geven de leerlingen aan dat hun concentratie en motivatieniveau hoger ligt wanneer ze op een individueel
scherm kijken. Ook uit de beelden die ik tijdens het experiment gemaakt heb, blijkt dit. Wat opviel was dat er teleurstelling was toen de leerlingen uit de controlegroep te horen kregen dat ze het filmpje op de beamer gingen kijken. Op basis hiervan concludeer ik dat het
individueel kijken naar een educatief filmpje een positief effect heeft op het leerrendement. 7.2 Aanbevelingen Ik heb onderzoek gedaan naar één van de mogelijkheden van de iPad, en kan in mijn
aanbevelingen geen rekening houden met alle voor- en nadelen van het gebruik van de iPad. Ik beperk mijn aanbevelingen daarom tot het onderwerp ‘educatieve filmpjes’. 7.2.1 Praktische aanbevelingen Uit dit onderzoek blijkt dat er voordelen zitten aan het individueel kijken naar educatieve
filmpjes. Ik zou docenten die iPad-klassen lesgeven aanraden om zoveel mogelijk gebruik te maken van deze mogelijkheid. Uit de resultaten van mijn onderzoek blijkt dat het een positieve invloed heeft op kennis, motivatie en concentratie. Er zitten echter wel wat
kanttekeningen bij: Uit de literatuur die ik voor dit onderzoek heb bestudeerd, blijkt dat voor een optimale verwerking van informatie uit een educatief filmpje, de leerlingen de informatie moeten
kunnen verwerken. Meestal is de samenhang dan ook goed in de beschikbare filmpjes. De
docent speelt hier ook een rol in. Om het actieve verwerken van de informatie te stimuleren zou hij de leerlingen kunnen vragen de informatie op papier (of digitaal) inzichtelijk te
maken in de vorm van een classificatie, schema, woordweb etc. Zo wordt een educatief
filmpje effectiever. Hiernaast zou een docent een filmpje in kunnen leiden, zodat de leerling weet wat hij of zij ongeveer kan verwachten. Zo kan een leerling zich mentaal en fysiek voorbereiden op het filmpje.
10
7.2.2 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek Om zoveel mogelijk variabelen uit te schakelen heb ik mijn experiment zo ontworpen dat
de leerlingen slechts één keer, en allemaal tegelijk het filmpje hebben mogen kijken. In de praktijk kun je als docent natuurlijk de keuze maken om de leerlingen zelf het moment te
laten kiezen waarop ze het filmpje kunnen bekijken. De leerlingen kunnen dan het filmpje pauzeren op het moment dat zij het willen, om aantekeningen te maken of vragen te
beantwoorden. Voor een vervolgonderzoek zou ik aanraden om te onderzoeken of dit
invloed heeft op de resultaten of motivatie van de leerlingen. Het kunnen bepalen van het eigen tempo zou namelijk wel eens motivatieverhogend kunnen werken. Bij de praktische aanbevelingen benadrukte ik het belang van het ‘verwerken van
informatie’ dat in onderzoek naar multimedia learning steeds als belangrijke peiler voor
effectieve filmpjes word genoemd. De docent zou hier rekening mee moeten houden en
handvatten moeten bieden zoals schema’s, woordwebben, etc. In het licht van iPadonderwijs zou ik wel willen weten of het mogelijk is dit soort handvatten digitaal aan te bieden en of deze effectiever zijn dan het gebruik van schrift of papier. 7.3 Discussie Voordat ik het ontwerp van mijn experiment maakte, heb ik de volgende hypothese
opgesteld: “Educatieve filmpjes die individueel worden bekeken zijn effectiever dan wanneer ze klassikaal worden bekeken.” Als ik naar de resultaten van het experiment kijk, blijkt dat inderdaad te kloppen. Het positieve effect van het individuele scherm kan veel oorzaken
hebben. Uit onderzoek blijkt dat de combinatie van auditief en visueel materiaal van belang is. Het kan zijn dat de kwaliteit hiervan wordt beïnvloed door het individuele scherm en
koptelefoontjes. Het zou kunnen liggen aan de sfeer in de klas of de docent die instructies geeft. Ook voor het beantwoorden van de enquêtevragen kunnen de leerlingen zijn beïnvloed door de
vraagstelling, stemming, andere leerlingen of andere factoren. Deze oorzaken leiden tot
discussies op de resultaten van mijn onderzoek en tot aanbevelingen op vervolgonderzoek. Deze behandel ik in de volgende paragrafen. 7.3.1 Discussie resultaten experiment Tijdens het opzetten van het experiment heb ik steeds geprobeerd om zoveel mogelijk
variabelen uit te sluiten. Ik heb twee klassen gekozen die in veel opzichten homogeen waren, zoals eerder beschreven. Er zijn echter zeker een aantal discussiepunten te noemen die de resultaten van het experiment kunnen hebben beïnvloed;
-Het gedrag van de leerlingen: in de videobeelden van de experimenten is een verschil in
gedrag te zien. De leerlingen in de eerste groep kennen mij al als docent en uitten dat ze teleurgesteld waren in de ‘beamergroep’ te zitten. Daarnaast heb ik bij de controlegroep
meerdere keren leerlingen corrigerend moeten toespreken, terwijl dat bij de experimentele groep dat niet één keer nodig was. Dit heeft invloed kunnen hebben op hun stemming en de motivatie om het testje te
maken, wat dus terug te zien zou kunnen zijn in de testresultaten. Bovendien was de groep
die op de iPads naar het filmpje keken, niet echt bekend met mij. Ik ben namelijk geen
docent van die klas. Deze leerlingen waren daarom iets rustiger dan de ‘beamergroep’ en konden zich daardoor wellicht beter concentreren.
11
Tijdens het tonen van het filmpje heb ik het gedrag geanalyseerd van de leerlingen door
middel van een gedragsethogram. Wat opvalt is dat de leerlingen in de ‘beamerklas’ zichzelf vaak verplaatsen of zelfs opstaan omdat ze het filmpje niet kunnen zien. Verder is er niet
veel verschil te zien in gedrag dat de leerlingen vertonden tijdens het kijken van het filmpje. -De motivatie van de leerlingen: De leerlingen in de iPadklassen vinden het leuk dat ze een ‘bijzondere’ groep zijn. Ze zijn de eerste groep die de iPads gebruiken en zijn daar ook trots
op. Ik heb bij eerdere enquêtes de leerlingen al eens tegen elkaar horen zeggen: “de enquête zo invullen dat ze er volgend jaar meer doorgaan”. Deze instelling zouden ze ook kunnen hebben ten opzichte van het experiment en zodoende extra hun best doen als ze in de
iPadgroep zitten, of juist minder goed hun best doen omdat ze in de beamergroep zitten.
-Het tijdstip van het experiment. De iPadgroep heeft het experiment op de maandagmiddag gedaan, terwijl de beamergroep dit op de vrijdagmiddag heeft gedaan. Het kan zijn dat leerlingen op vrijdagmiddag minder energie hebben dan vlak na het weekend. 7.3.2 Discussie resultaten enquête Bij de enquêtes heb ik de leerlingen de instructie gegeven, de lijst eerlijk in te vullen en
heb ze de mogelijkheid gegeven de enquête anoniem in te vullen. Er zijn echter ook bij de resultaten van de enquête discussiepunten te noemen;
-Wenselijke antwoorden: tijdens de enquête zei een meisje tegen mij: “Ik heb het zo positief
mogelijk ingevuld, want ik vind dat ze volgend jaar moeten doorgaan met de iPadklassen”.
Ze heeft de enquête opnieuw moeten maken, nadat ik de leerlingen heb verteld dat dit niet de bedoeling is en deze resultaten geen enkele invloed heeft op de besluiten die de school hierover neemt. Toch zou het kunnen zijn dat de resultaten wat ‘gekleurd’ zijn. Sommige
leerlingen zullen waarschijnlijk positiever antwoorden omdat ze het leuk vinden met de iPad
te werken. -Ervaringen: sommige leerlingen zitten nog niet zo lang in deze klas en hebben nog niet zelf meegemaakt dat ze een filmpje op de iPad mochten kijken tijdens de les. Ze hebben dan
geen goed vergelijkingsmateriaal. Het ging hier echter om een drietal leerlingen.
8
Reflectie
Het maken van een onderzoeksvoorstel en een goed afgebakend onderwerp, heeft mij
veel tijd gekost. Tijdens brainstormen kwam ik steeds tot onderwerpen die te groot waren om aan te pakken. Ik wilde onderzoek doen naar de resultaten van ipadklassen, motivatie
van de leerlingen om een onderzoek van betekenis te maken. Ik realiseerde me wel dat het
moeilijk en zeer tijdrovend is om het zo groot aan te pakken. Gelukkig kwam de situatie op
mijn pad dat ik leerlingen filmpjes op de iPad liet kijken. Dat bracht me op het idee om deze nieuwe manier van aanbieden van filmmateriaal te onderzoeken. Het was dan wel maar één van de vele mogelijkheden van de iPad, maar wel goed te onderzoeken. Ik ben na de kerstvakantie aan de slag gegaan met het uitwerken van mijn
onderzoeksvoorstel. Voordat onze eerste afstudeergroep voor het eerst bij elkaar kwam, was ik al aardig op weg. De tweewekelijkse bijeenkomsten hebben me gestimuleerd om mijn onderzoek op rails te houden. Het schrijven van het theoretisch kader was voor mij erg
inspirerend, door artikelen te lezen over mijn onderwerp, begon ik enthousiast te worden
voor mijn onderzoek. Daarnaast heeft dit mij veel inspiratie gegeven over de opzet van een
12
dergelijk experiment. Begin april heb ik mijn experimenten uitgevoerd op de stageschool en de enquêtes in laten vullen. Deze resultaten heb ik verwerkt en begin mei rond ik mijn
onderzoeksrapport af. Vooraf zag ik erg tegen dit deel van de opleiding op; het opzetten en uitvoeren van een onderzoek is eerlijk gezegd niet iets wat ik eerder met veel plezier heb gedaan. Toen het eenmaal duidelijk was hoe mijn onderzoek eruit zou gaan zien, heb ik er eigenlijk veel
plezier aan beleefd. Veel dingen zijn goed gegaan: mijn planning klopte, het onderzoek heb ik goed uitgevoerd, het ontwerp van het experiment heb ik goed in elkaar gezet en veel
literatuur geraadpleegd. Kortom, dit was een zeer leerzaam proces voor mij en het lijkt me leuk om in mijn verdere carrière nog eens een onderzoek uit te voeren.
In het geval dat ik nog eens een onderzoek zou doen, zou ik vanaf het begin af aan
duidelijk willen hebben wat ik precies wil onderzoeken. Dat zou mij heel veel tijd schelen. Ik zou nog meer feedback vragen van mensen om mij heen en ze vragen een kritische blik te
hebben. Dit had ik tijdens dit onderzoek wellicht nog meer moeten doen. Desondanks is dit hele proces een enorm leerzame ervaring voor mij geweest en ben ik er zeker van dat als ik
in de toekomst een onderzoek als deze zou moeten uitvoeren, ik daar zelfverzekerd en met plezier mee aan de slag zal kunnen.
9
Bibliografie
Chambliss, C. (1998). textbooks for learning. Oxford: Blackwell.
Chandler, S. (1991). Cognitive load theory and the format of instruction. Cognition and instruction , 293-332.
Clark, R. (1983). Reconsidering research on learning from media. In Review of
eductational research (pp. 445-459). American Educational Research Association. d'Ampte Home. (sd). Opgeroepen op februari 2013, van http://tabor.mwp.nl/damptehome.aspx Harskamp, M. S. (2007). Does the modality principle for multimedia learning
apply to science classrooms? Learning and Instruction , 465-477.
Maarsen, H. (2013, mei 3). Innovator Edu van de Walle: 'De computer is een
onding op school en bedreigt het rolmodel van de leermeester'. het financieele
dagblad , p. 9. Mayer, R. E. (2005). Cognitive Theory of Multimedia Learning. In R. E. Mayer, The Cambridge Handbook of Multimedia Learning (pp. 31-48). New York: Cambridge University Press. Mayer, R. E. (2002). Multimedia Learning. The Psychology of Learning and Motivation , 85-139. Meeuwis. (2009). Masterthesis: Multimedia, vooral leuk in plaats van leerzaam? Sittard. O4NT.nl. (sd). Opgeroepen op mei 2, 2013, van O4NT.nl: http://o4nt.nl/
13
Sung, M. (2013). Online multimedia learning with mobile devices and desktop
computers: An experimental test of Clark's methods-not-media hypothesis.
Computers in Human Behavior , 639-647. 't Hart, B. H. (2006). Onderzoeksmethoden. Boom onderwijs.
14
10 Bijlagen 10.1 Bijlage 1: Educatieve filmpje gebruikt bij experiment Filmpje gebruikt voor experiment: Gewrichten zorgen ervoor dat je kunt bewegen Link:
http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20100317_gewrichten01
Tekst: “Als alle botten aan elkaar vast zouden zitten, dan is bewegen erg moeilijk.
Daarom zitten botten met verschillende verbindingen aan elkaar: gewrichten bijvoorbeeld. Bij het rolgewricht rollen elleboog en spaakbeen om elkaar heen, hierdoor kan de hand draaien. In je heup zit een kogelgewricht. Het dijbeen heeft als uiteinde namelijk de vorm van een kogel. En die past precies in het komvormige deel van het heupbeen. Daardoor kunnen je benen bijna alle kanten op. Maar er zijn ook andere verbindingen: zoals een kraakbeenverbinding. Tussen de wervels zitten tussenwervelschijven van kraakbeen. Hierdoor kan je rug een beetje bewegen. Het ingewikkeldste gewricht is de knie: dit is een scharniergewricht en het wordt beschermd door de knieschijf. Het kniegewricht lijkt op een scharnier zoals bij een deur bijvoorbeeld. Dankzij kraakbeenverbindingen en gewrichten hebben wij zo’n flexibel skelet, dat we kunnen lopen, rennen en dansen. De één wat beter dan de ander natuurlijk hè.” Schermafbeeldingen:
15
10.2 Bijlage 2: Voormeting Beantwoord de volgende vragen:
Deel 1
Vraag1: Tot welke afdeling van het dierenrijk behoort de kameleon?
A Tot de geleedpotigen
B Tot de gewervelden
C Tot de stekelhuidigen D Tot de weekdieren
Vraag 2: Is het hart een voorbeeld van een orgaan, van een organenstelsen of van een
weefsel?
A Van een orgaan
B Van een organenstelsel C Van een weefsel
Vraag 3: Welk type plastiden komt veel voor in de cellen van een aardappel?
A Bladgroenkorrels B Kleurstofkorrels
C Zetmeelkorrels
Vraag 4: Delen van een organisme zijn: cel – orgaan – organenstelsel. Wat is de juiste
volgorde van groot naar klein? A Cel – organenstelsel – orgaan B Orgaan – cel – organenstelsel
C Organenstelsel – orgaan – cel Vraag 5: Twee delen van plantaardige cellen zijn: bladgroenkorrels en grote vacuolen.
Welke van deze delen kunnen ook in dierlijke cellen voorkomen?
A Geen van beide
B Alleen de bladgroenkorrels C Alleen de vacuole
Vraag 6: Welke stoffen worden door vaatbundels in een plantenstengel vooral vervoerd?
A Glucose en zuurstof B Water en zuurstof
C Water en voedingsstoffen Vraag 7: Wat is de functie van bladeren van planten?
A Fotosynthese te laten plaatsvinden B Regenwater opvangen C Reservevoedsel opslaan
D Voedingsstoffen opnemen Vraag 8: Welke stoffen ontstaan bij fotosynthese?
A Glucose en water
16
B Glucose en zuurstof
C Water en voedingsstoffen D Water en zuurstof
Vraag 9: Michiel zegt dat door fotosynthese dieren en mensen steeds aan nieuw voedsel
kunnen komen. Joeri zegt dat zonder fotosynthese de zuurstof in de lucht langzaam op zou raken.
Wie heeft (hebben) gelijk? A Alleen Michiel B Alleen Joeri
C Michiel en Joeri hebben allebei gelijk
D Michiel en Joeri hebben geen van beiden gelijk Vraag 10: In welke levensfase beginnen de voortplantingsorganen te functioneren?
A Bij pubers
B Bij adolescenten C Bij volwassenen
Vraag 11: In welke levensfase leren de meeste kinderen schrijven?
A Als peuter
B Als kleuter
C Als schoolkind D Als puber
Vraag 12: Levensfasen van een kikker zijn: Kikkerdril – volwassen kikker – kikkervisje.
Wat is de juiste volgorde?
A Volwassen kikker – kikkerdril – kikkervisje
B Kikkerdril – volwassen kikker – kikkervisje
C Kikkervisje – kikkerdril – volwassen kikker D Volwassen kikker – kikkervisje – kikkerdril
Vraag 13: Een omgevallen boom in het bos is:
A Levenloos B Dood
C Levend Vraag 15: Tot welke afdeling van het dierenrijk behoort de sprinkhaan?
A Tot de geleedpotigen
B Tot de gewervelden C Tot de holtedieren
D Tot de Stekelhuidigen
17
10.3 Bijlage 3: Nameting (kennis- en inzichtvragen) Deel II: Kennisvragen De volgende vragen horen bij het filmpje ‘gewrichten zorgen ervoor dat je kunt
bewegen’. Dit filmpje kun je zien op schooltv. Om bij het filmpje te komen, moet je het volgende doen:
1: ga (in safari) naar www.schooltv.nl
2: typ bij ‘zoek op trefwoord’ vervolgens ‘gewrichten’ in 3: Open het filmpje dat bovenaan komt.
4: Zorg ervoor dat je je koptelefoontjes in je oren hebt
5: Voor het onderzoek is het belangrijk dat je het filmpje maar één keer bekijkt. 6:Beantwoord de volgende vragen over het filmpje. Vraag 1:Wat zijn gewrichten?
A Dat zijn een bepaald soort botten
B Dat zijn de schijven van je wervelkolom C Dat zijn verbindingen tussen botten
D De plek waar spieren vastzitten aan het bot Vraag 2: In het filmpje zag je een voorbeeld van een rolgewricht: welke twee botten
hebben een rolgewricht?
A Spaakbeen en opperarm
B Ellepijp en spaakbeen
C Opperarm en ellepijp
D Opperarm en rolbeen Vraag 3: Waarom past het ronde uiteinde van het bovenbeen goed in de heup?
A Omdat er veel kraakbeen tussen zit
B Omdat de heup een gladde, bolle vorm heeft
C Omdat er bijna geen spieren tussen het bovenbeen en de heup zitten D Omdat de heup een komvormige deel heeft
Vraag 4: Hoe noem je het soort gewricht dat tussen je heup en bovenbeen zit?
A Kogelgewricht B Rolgewricht
C Scharniergewricht
D Draaigewricht
Vraag 5: Hoe noem je de verbindingen die tussen je ruggenwervels zit?
A Naadverbinding B Wervelverbinding
C Kraakbeenverbinding
D Rugverbinding
Vraag 6: Wat is een kraakbeenschijf?
A Een schijf die je kniegewricht beschermt
18
B Een schijf die een kogelgewricht soepel houdt C Een schijf die tussen wervels zit
D De schelp van je oor
Vraag 7: Je ruggenwervel kan:
A Een klein beetje bewegen, alléén naar voren en achteren
B Helemaal niet bewegen
C Heel goed bewegen, net zo veel als gewrichten D Een klein beetje bewegen, alle kanten op
Vraag 8: Welk gewricht uit het lichaam werd in het filmpje met een scharnier vergeleken?
A De schouderkom B De wervelkolom C De elleboog D De knie
Vraag 9: Welk soort gewricht zorgt ervoor dat je hand kan draaien?
A Kogelgewricht B Rolgewricht
C Kraakbeengewricht D Scharniergewricht
Vraag 10: Dat je kunt bewegen en dansen komt door:
A Je gewrichten
B Je soepele wervelkolom
C Zowel je gewrichten als je soepele wervelkolom D Kogelgewrichten
19
Deel III: inzichtvragen
Beantwoord nu de volgende vragen die weer te maken hebben met het filmpje.
Vraag 1: Wat voor soort verbinding zou de elleboog kunnen zijn? A Rolgewricht B Scharniergewricht
C Kogelgewricht
D Kraakbeenverbinding Vraag 2: Kijk naar afbeelding 1. Wat voor soort gewricht is
het schoudergewricht? A Rolgewricht
B Scharniergewricht
C Kogelgewricht D Kraakbeenverbinding Vraag 3: In je onderarm zit een rolgewricht. Waar in je
lichaam zou je nog meer een rolgewricht verwachten?
A In je bovenarm B In je nek
C In je onderbeen D In je voet
Vraag 4: Welke uitspraak over kraakbeenschijven is het meest van toepassing?
A Kraakbeenschijven zijn vooral heel hard
B Kraakbeenschijven bestaan uit gekraakt beenmerg C Kraakbeenschijven zijn botten
D Kraakbeenschijven zijn vooral flexibel Vraag 5: Kees zegt: Tussen je vingerkootjes zit een scharniergewricht.
Mira zegt: Je enkel is een kogelgewricht
Wie heeft gelijk?
A Alleen Kees heeft gelijk
B Alleen Mira heeft gelijk C Beiden hebben gelijk
D Beiden hebben niet gelijk Vraag 6: Op afbeelding 2 zie je een stuk wervelkolom. Welke
letter geeft de plek aan waar de tussenwervelschijf zit?
A B
C
D Vraag 7: Wat zou er waarschijnlijk gebeuren als de knie een
kogelgewricht zou zijn?
20
A Je onderbeen zou alle kanten op kunnen bewegen
B Je bovenbeen en onderbeen zouden niet goed meer kunnen bewegen
C Je lichaam zou steeds één kant op vallen D Het gewricht zou snel slijten
Vraag 8: Welke soorten gewrichten zorgen voor de meeste beweging in je lichaam?
A Dansgewrichten
B Kraakbeengewrichten
C Rolgewrichten
D Kogelgewrichten Vraag 9: Zet de gewrichten op volgorde van meeste naar minste beweging:
A Rolgewricht – Kogelgewricht – Scharniergewricht -Kraakbeengewricht
B Scharniergewricht – Kraakbeengewricht – Kogelgewricht – Rolgewricht
C Kogelgewricht – Scharniergewricht – Rolgewricht – Kraakbeengewricht D Rolgewricht – Scharniergewricht – Kogelgewricht – Kraakbeengewricht Vraag 10: Welke uitspraak over gewrichten is niet waar?
A Je wervelkolom is één groot gewricht
B Er zijn verschillende soorten gewrichten
C Gewrichten zorgen ervoor dat je kunt bewegen D Een voorbeeld van een gewricht is de knie
21
10.4 Bijlage 4: Enquête Enquête over leerzame filmpjes Naam: Leeftijd: Geslacht:
Deze enquête gaat over het kijken van leerzame filmpjes op de beamer of de iPad. Je hebt dit jaar vast best vaak filmpjes gekeken bij verschillende vakken. Soms klassikaal op de beamer, maar soms ook op je iPad. Beide manieren hebben natuurlijk voor- en nadelen. Vul de vragen hieronder eerlijk in. .
Helemaal Niet erg
Vraag
niet mee mee eens
Wanneer ik een filmpje kijk op de iPad, ben
ik gemotiveerder dan wanneer we er via de
eens
Maakt
niet uit
Enigszins Helemaal mee
eens
mee
eens
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
beamer naar kijken.
Wanneer ik een filmpje kijk op de iPad,
vind ik dat leuker dan wanneer we het op de beamer kijken
Wanneer ik een filmpje kijk op de iPad,
gaat dat sneller dan wanneer we er via de beamer naar kijken.
Wanneer ik een filmpje kijk op de iPad,
vind ik de inhoud gemakkelijker te begrijpen dan wanneer we het via de beamer bekijken.
Wanneer we een filmpje kijken op de iPad,
is dat beter voor de sfeer in de klas dan
wanneer we het via de beamer bekijken. Wanneer ik een filmpje kijk op de iPad, ben
ik beter geconcentreerd dan wanneer wel er via de beamer naar kijken
Wanneer we naar een filmpje kijken op de
iPad, is de klas stiller dan wanneer we er via de beamer naar kijken.
Wanneer we naar een filmpje kijken op de
iPad, ben ik eerder afgeleid dan wanneer we er via de beamer naar kijken.
Wanneer we naar een filmpje kijken op de
22
iPad, blijft de inhoud van het filmpje beter
hangen dan wanneer we er via de beamer naar kijken
Door de iPad op pauze te zetten, kan ik
beter mijn eigen tempo bepalen
Als ik op de iPad een filmpje kijk, zet ik die
wel eens op pauze om iets op te zoeken (bijv.
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
een moeilijk woord)
Wanneer ik op de iPad een filmpje kijk,
steek ik eerder mijn vinger op om een vraag erover te stellen dan wanneer we er via de beamer naar kijken
In het algemeen vind ik het leerzamer om
een filmpje te kijken op de Ipad dan via de beamer
In het algemeen vind ik het leuker om een
filmpje te kijken op de Ipad dan via de beamer In het algemeen ben ik geconcentreerder
als ik een filmpje kijk op de Ipad dan via de beamer
23
10.5 Bijlage 5: Gedragsethogram bij experiment
Dit gedragsethogram is gemaakt aan de hand van de videobeelden die gemaakt
zijn tijdens het uitvoeren van het experiment.
Gedrag
Aantal keer vertoond in
Praten (met buurman)
controlegroep (beamer) 5
Aantal keer vertoond in
Rondkijken
2
2
Verplaatsen/gaan staan
5
0
Omgedraaid zitten
1
1
Bewegen
4
1
Rommelen met spullen
0
experimentele groep (iPad) 3
1
24