Tabel A. Eindtermen Algemene Basiskennis Dit betreft eindtermen voor alle zorgverleners in het complementaire werkveld, waarvoor bij allen hetzelfde niveau wordt verwacht. (zie ook bijlage toelichting Bloom) R = Reproductie I = Inzicht / begrijpen T = Toepassen A = Analyseren E = Evalueren G = Gewicht Onderwerp
Begripskennis
= het kunnen herhalen, opsommen, feiten: vragen naar parate objectieve kennis = selecteren en samenvatten; eerder verworven kennis en inzichten aanboren en in eigen woorden omschrijven, samenvatten, uitleggen of toelichten. = eerder verworven kennis en inzichten in een nieuwe situatie gebruiken om een probleem op te lossen; een plan van aanpak uitlijnen = ingewikkeld probleem zien te vereenvoudigen, ontleden in deelproblemen. Een analysevraag vergt doorgaans kritische en gedegen (voor)onderzoek. = beargumenteren van oordeel en standpunt. Verantwoorden van handelwijze, bepaal je de waarde van iets of iemand. = De weging van de vraag; hoe zwaar telt het mee in het geheel
Subonderwerpen en begrippen bij onderwerp Gezondheid en ziekte Preventie Curatie Palliatie Symptomen Infectie Klachten Besmetting Anatomie: orgaanstelsels en ligging van de organen
Fysiologie: definitie en basisbegrippen
R
x
Diagnostisch proces binnen de geneeskunde
Theoretische onderbouwing van medisch algemeen lichamelijk onderzoek
G Literatuur;
1
x
x
A E
1
x
x
T
1
x
Pathologie: oorzaken van ziekte en reacties lichaam
Definitie gezondheid volgens WHO
I
2
Specifieke leerdoelen:
Anatomie en fysiologie Kirchmann en Grégoire; Pathologie van IJbelien Jüngen; Syllabus; Organisatie in de gezondheidszorg J.M.D. Boot.
Student moet op het niveau reproductie kennis hebben van de in de linker kolom beschreven onderwerpen. De relatie kennen tussen de beschreven onderwerpen. Deze onderwerpen komen aan bod in de lessen gedurende de gehele cursus MPsBk.
Anatomie en fysiologie Kirchmann. hoofdstuk 1; Syllabus hoofdstuk 1.
Student moet op het niveau reproductie kennis hebben van de 11 orgaanstelsels, de opbouw en de anatomische ligging hiervan. Deze onderwerpen komen aan bod in de lessen gedurende de gehele cursus MPsBk. Student moet op het niveau reproductie kennis hebben van de werking van de verschillende orgaanstelsels en hun relatie onderling. Deze onderwerpen komen aan bod in de lessen gedurende de gehele cursus MPsBk. De student moet de verschillende pathologische aandoeningen kennen op het niveau van inzicht en begrijpen. Deze onderwerpen komen aan bod in de lessen gedurende de gehele cursus MPsBk. De student moet de definitie gezondheid van WHO kennen op het niveau van reproductie. Student moet informatie hierover verwerken in een opdracht/scriptie. De student moet op het niveau van reproductie kennis hebben in het afnemen van de anamnese en het algemeen lichamelijk onderzoek met de meest voorkomende onderzoeksmethoden. Student moet informatie hierover verwerken in een opdracht/scriptie.
Anatomie en fysiologie Kirchmann. Syllabus hoofdstuk 1
Pathologie van IJbelien Jüngen. Eigen syllabus .
1
Organisatie in de gezondheidszorg J.M.D. Boot blz. 8
1
Kirchmann per orgaanstelsel benoemd. Eigen syllabus hoofdstuk 16
Reguliere medische en psychosociale behandelwijzen
Kan verschillende reguliere en psychosociale behandelwijzen benoemen.
x
1
Organisatie van en samenwerking binnen de Nederlandse gezondheidszorg Schriftelijke communicatie met de reguliere en complementaire gezondheidszorg
x
2
Kirchmann Eigen Syllabus Psychologie, een inleiding van Philip G. Zimbardo, Robert L. Johnson, Vivian McCann Organisatie van de gezondheidszorg. J. M. D. Boot. Hoofdstuk 1t/m 3 Communicatie in de gezondheidszorg Jacques Soonius
Organisatie in de gezondheidszorg J.M.D. Boot Hoofdstukken 2 t/m 4 en 6t/m 7. De sociale kaart: organisaties in (geestelijke) gezondheidszorg in NL en hun doelen.
x
x
2
2
2
Boot, J.M.D. Organisatie van de gezondheidszorg Hoofdstukken 2 t/m 4 Hoofdstuk 6 en 7.
De student moet op het niveau van reproductie kennis hebben van verschillende reguliere- en psychosociale behandelwijzen. Student moet informatie hierover verwerken in een opdracht/scriptie. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de communicatie met de reguliere en complementaire gezondheidszorg. de ethische en juridische aspecten van rapportage in de gezondheidszorg; de student kan onderscheid maken tussen feiten, interpretaties en meningen; de student is in staat zijn schrijfdoel te bepalen; de student kan een kort verslag of een korte brief aan een collega in reguliere of complementaire gezondheidszorg schrijven. Student moet informatie hierover verwerken in een opdracht/scriptie. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van: (geestelijke) gezondheidszorg in NL en hun doelen Schriftelijke communicatie met de reguliere en complementaire gezondheidszorg wetten in de gezondheidszorg kennen met hun doel: big, klachtenwet cliënten zorgsector, wbp, wgbo.i (etische) gedragscodes ethische vraagstukken en handelingsopties daarbij; algemene praktijkrichtlijnen. Student moet informatie hierover verwerken in een opdracht/scriptie. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van: beroepen in de gezondheidszorg; sectoren in de gezondheidszorg; organisatie van de eerstelijnsgezondheidszorg; organisatie van de tweedelijns gezondheidszorg; primaire, secundaire en tertiaire preventie. Student moet informatie hierover verwerken in een opdracht/scriptie.
Wetgeving en gezondheidsethiek
Organisatie in de gezondheidszorg J.M.D. Boot. Hoofdstuk 6 en 7 blz. 16, 17 en 201.
Wetten in de gezondheidszorg kennen met hun doel: BIG; Klachtenwet Cliënten Zorgsector; WBP; :WGBO.
(ethische) Gedragscodes
x
2
x
1
Ethische vraagstukken en handelingsopties daarbij
x
3
Organisatie in de gezondheidszorg J.M.D. Boot blz.17, 18, 21, 22.
Requin W. en Schamp P. Rapportage. Gids voor zorghulp- en dienstverlening. Hoofdstukken 1, 2, en 4.
Boot, J.M.D. Organisatie van de gezondheidszorg Hoofdstukken 2 t/m 4 Hoofdstuk 6 en 7.
Algemene praktijkrichtlijnen
3
x
2
Requin W. en Schamp P. Rapportage voor zorg- hulpen dienstverlening. Hoofdstukken 1, 2, en 4.
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van: de volgende wetten en van de beroepscode: WGBO; WBP; Wet BIG; Wet KCZ; TCZ (tuchtrechtspraak complementaire zorg); Beroepscode RBCZ (Register Beroepsbeoefenaren Complementaire Zorg). Student moet informatie hierover verwerken in een opdracht/scriptie. De student moet op het niveau van reproductie kennis hebben van: de ethische gedragscodes en ethische vraagstukken en handelingsopdrachten daarbij. Student moet informatie hierover verwerken in een opdracht/scriptie. Student moet op niveau van toepassen, kunnen handelen, communiceren en informatie overdracht geven over: Ethische vraagstukken met betrekking tot cliënten: Hierbij moeten naast de eigen morele waarden en oordelen of verplichtingen ook de normen en wetten vanuit de samenleving met de beroepscode nageleefd worden. Student moet informatie hierover verwerken in een opdracht/scriptie. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van algemene praktijkrichtlijnen. Hiermee is belangrijk dat bij het proces van zelfbewustwording er zonder oordeel naar de ander gekeken kan worden. Daarnaast moet de student in staat zijn alle voorwaarden die nodig zijn om een eigen praktijk te starten beheerst. Hierbij is de student is in staat om: rol en positie van zichzelf als hulpverlener te herkennen en te definiëren; over de eigen beroepshouding als therapeut te reflecteren overdracht en tegenoverdracht te herkennen; weerstand te herkennen; respect, acceptatie en empathie te herkennen en toe te passen in het eigen therapeutisch handelen. Student moet informatie hierover verwerken in een opdracht/scriptie.
Soonius, J. Communicatie in de gezondheidszorg Hoofdstukken: 1, 2 en 3
Gespreksvaardigheden
Geïntegreerde geneeskunde
Informatievaardigheden
4
x
2
Integratie tussen fysieke, psychosociale en sociale factoren.
x
2
Zoeken en beoordelen van informatie in voor het vakgebied relevante databases zoals: PubMed, Cochrane, ERIC, Google Scholar
x
2
Organisatie in de gezondheidszorg J.M.D. Boot hoofdstuk 1. Pathologie Jüngen inleiding en hoofdstuk 1; 2.1.1; 2.1.2; 2.2; 2.3. Lezen en beoordelen van onderzoekspublicaties. Th.W.N. Dassen deel 1
De student heeft algemene kennis over communicatieprocessen: rol en positie van de hulpverlener; verbale en non verbale communicatie; inhouds- en betrekkingsniveau; paradoxen en dubbele binding; manipuleren. De student kan specifieke gespreksvaardigheden toepassen: gespreksdoelen definiëren; open en gesloten vragen stellen; suggestieve en dubbele vragen herkennen; luisteren; doorvragen; verhelderen; samenvatten; parafraseren; reflecteren; confronteren; sturen; feedback geven; terugkoppelen naar het gespreksdoel. De student kan specifieke gespreksvormen toepassen: anamnesegesprek; counselinggesprek; voorlichtingsgesprek. Student moet informatie hierover verwerken in een opdracht/scriptie. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van: integratie tussen fysieke, psychosociale en sociale factoren; communicatieve vaardigheden; informatievaardigheden. Student moet informatie hierover verwerken in een opdracht/scriptie. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van informatievaardigheden. De student is in staat om: soorten wetenschappelijk onderzoek te onderscheiden; validiteit van het onderzoek te beoordelen; significantie van de uitkomsten te beoordelen; informatie op te zoeken in cochrane, pub-med, eric, google scholar. Student moet informatie hierover verwerken in een opdracht/scriptie.
Relevantie van (wetenschappelijke) artikelen in vaktijdschriften bepalen.
Grenzen van vakgebied / eigen deskundigheid
Gezondheidsgedrag van mensen
Contextfactoren van invloed op welbevinden, ziekte en ziektebeleving
5
x
Grenzen kennen van het vakgebied en eigen deskundigheid. Indien nodig zal er doorverwezen worden naar deskundig collega/arts.
Over- en onder rapporteren van klachten. Gezondheid bevorderend en gezondheid belemmerend gedrag
O.a. risicofactoren en beschermende factoren
2
x
x
x
4
2
3
Lezen en beoordelen van onderzoekspublicaties. Th.W.N. Dassen deel 1
Kirchmann; Path. Jüngen; Path. Harff; Syllabus; Psychologie, een inleiding van Philip G. Zimbardo, Robert L. Johnson, Vivian McCann.
Kirchmann; Path. Jüngen; Path. Harff; Syllabus; Psychologie, een inleiding van Philip G. Zimbardo, Robert L. Johnson, Vivian McCann. Kirchmann; Path. Jüngen; Path. Harff; Syllabus; Psychologie, een inleiding van Philip G. Zimbardo, Robert L. Johnson, Vivian McCann.
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van: relevantie van (wetenschappelijke) artikelen in vaktijdschrift bepalen. Student moet informatie hierover verwerken in een opdracht/scriptie. Student moet op niveau van analyseren de grenzen kennen van: relevantie van (wetenschappelijke) artikelen in vaktijdschrift bepalen. het vakgebied en eigen deskundigheid. kunnen doorverwijzen naar een eventuele andere therapie/therapeut. bij medische/psychologische indicatie doorverwijzen naar arts. bij het waarnemen van rode/gele vlaggen een acute doorverwijzing regelen. Student moet informatie hierover verwerken in een opdracht/scriptie, met het benoemen van voorbeelden. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van: het over- en onder rapporteren van de klachten. op dit niveau het gezondheid bevorderend en gezondheid belemmerd gedrag kennen. Student moet informatie hierover verwerken in een opdracht/scriptie. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van: De risicofactoren en de beschermende factoren met betrekking tot ziekte en welzijn, met betrekking tot: invloed van lichamelijke factoren op gezondheid en welzijn; invloed van sociale factoren op gezondheid en welzijn; invloed van psychische factoren op gezondheid en welzijn. Student moet informatie hierover verwerken in een opdracht/scriptie.
Tabel B. Eindtermen Medische Basiskennis Deze tabel bevat eindtermen voor medische basiskennis, specifiek bedoeld voor zorgverleners waarvoor het accent op het medische domein ligt. Dit komt bovenop de eindtermen die voor alle zorgverleners in het complementaire werkveld gelden (zie tabel A).
1. MEEST GANGBARE (MEDISCHE) ONDERZOEKSTECHNIEKEN Onderwerp
Hierbij gaat het om de volgende begrippen:
Laboratoriumonderzoek;
cholesterol;
6
Literatuur: R
I
T
A E
G Path. Jüngen 2.4.3.1 syllabus: 16.2
x
1
x
1
x
1
Path. Jüngen 2.4.3.1 syllabus: 16.2
x
1
Path. Jüngen 2.4.3.1 syllabus: 9: 3.7
x
1
x
1
syllabus: 16.2 en 7.3:2.3a
leverfunctie;
bloedsuikerregulatie;
anemie;
ontstekingsmarkers;
Path. Jüngen 2.4.3.1 Kirchmann. 10.12 syllabus: 6: 3 en 16: 2 Path. Jüngen 2.4.3.1 syllabus: 16: 2
Specifieke leerdoelen: Student moet zich kennis en inzicht eigen gemaakt hebben op het aangegeven niveau (R,I,T,A,E) van: De student moet op het niveau van reproductie kennis hebben van de meest voorkomende laboratorium onderzoeken. De functie van cholesterol kennen, op het niveau van reproductie, tevens het onderscheid tussen HDL en LDL. De gevaren kennen van een te hoog cholesterolgehalte. Kunnen benoemen op het niveau van reproductie van de voornaamste leverfunctie onderzoeken, zoals bilirubine, ALAT, ASAT, albumine en alkalische fosfatase. De student moet op het niveau van reproductie kennis hebben van de werking van insuline en glucagon en de normaal waarden van het bloedsuikergehalte. De normaalwaarde van het Hb kennen en beschrijven door welke oorzaken anemie veroorzaakt wordt op het niveau van reproductie. De student moet op het niveau van reproductie kennis hebben van de belangrijkste ontstekingsmarkers, zoals BSE en CRP.
2. ALGEMENE FARMACOLOGIE Subthema’s bij onderwerp
Hierbij gaat het om de volgende begrippen:
Farmacokinetiek
Resorptie, distributie,
Literatuur: R
I
T
A E
G Path. Jüngen 6.5.1, 6.5.2, 6.5.3 en 6.5.4
x
1
transformatie en excretie Begrippen in farmacologie
Therapeutische breedte, halfwaardetijd, klaring x
1
Werkingsprincipes van een geneesmiddel x
2
x
2
Path. Jüngen 6.7 syllabus 17: 3.7
x
2
Path. Jüngen 6.8.1 syllabus 17: 3.7.1
x
2
Path. Jüngen 6.8.2 syllabus 17: 3.7.2
Interacties
Veranderde werking van geneesmiddelen Analgetica
Antibacteriële middelen
x
1
x
1
x
1
x
1
x
1
Antimycotica
Antivirale middelen Antithrombotica
7
Path. Jüngen 6.5.5.3 en 6.5.5.4 en 6.5.5.5 syllabus 17: 3.4 17: 3.5 Path. Jüngen 6.6 Eigen syllabus 17: 3.6
Bijwerkingen
Hoofdgroepen Geneesmiddelen en vaccinaties
syllabus 17: 2.1 17: 3.1 17: 3.2
Path. Jüngen 6.10 Eigen syllabus 17: 2.2.1
Path. Jüngen 6.10.2 syllabus 17: 2.2.2 Path. Jüngen 6.11 syllabus 17: 2.2.3 Path. Jüngen 6.12 syllabus 17: 2.2.4 Path. Jüngen 6.13 syllabus 17: 2.2.10
Specifieke leerdoelen: Student moet zich kennis en inzicht eigen gemaakt hebben op het aangegeven niveau (R,I,T,A,E) van: Student moet zich kennis en inzicht eigen gemaakt hebben op het aangegeven niveau van reproductie, van de verschillende toedieningswijzen van een geneesmiddel, de resorptie. Van de distributiewijze van een geneesmiddel. Van de veranderingen die een geneesmiddel in de lever kan ondergaan. Van de wijze waarop het geneesmiddel uit het lichaam uitgescheiden wordt. Het kennen op niveau van reproductie van: De optimale therapeutische bloedspiegel van ieder afzonderlijk medicijn. De zuivering van een bepaald geneesmiddel in het plasma per tijdseenheid. De tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie tot de helft te verminderen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van: de farmacodynamiek, het geneesmiddel moet op de plaats van bestemming zijn werking uitvoeren.
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de reactie, die schadelijk en onbedoeld is en die optreedt bij doseringen die voor profylaxe, diagnose en therapie gebruikelijk zijn. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen, van het begrip interactie, als verschillende stoffen elkaars (bij)werking beïnvloeden. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen, waardoor het effect van een geneesmiddel kan veranderen. Het verschil uitleggen tussen een plotselinge verandering en een tolerantie. Het kennen op het niveau van reproductie van de werking en verschillen tussen de verschillende soorten analgetica, zoals de opioïden en de niet opioïden. De onderverdeling van de niet opioïden in prostaglandineremmers en de overige niet opiaten. Het kennen op niveau van reproductie van: De verschillende soorten antibacteriële middelen en de werking hiervan. Weten wat een antimycoticum doet. Kennen op het niveau van reproductie van de twee verschillende soorten mycosen en waardoor deze veroorzaakt worden. Het kennen op niveau van reproductie van de onderverdeling van de antivirale geneesmiddelen. De werking kennen op niveau van reproductie antithrombotica. Begrijpen wanneer dit voorschreven wordt en ook de nadelige gevolgen met eventuele complicaties hiervan kennen.
Subthema’s bij onderwerp
Hierbij gaat het om de volgende begrippen: Psychofarmaca: (antipsychotica, anti-depressiva, hypnotica/anxiolytica, overige psychofarmaca. Hormonale middelen
Antihistaminica Bloeddrukregulerende medicijnen Maagzuurremmers en maagbeschermers Cholesterolverlagers
Literatuur: R
I
T
A E
G
x
1
x
1
x
1
x
1
x
1
x
1
x
1
x
1
x
1
Insuline
Cytostatica Vaccinaties
8
Path. Jüngen 6.9.4.2 syllabus 17: 2.2.7
Path. Jüngen 5.6.8.4 syllabus 17: 2.2.14 Path. Jüngen 4.3 syllabus 17: 2.2.12 syllabus 17: 2.2.10
syllabus 9: 5.3 en 17: 2.2.10 syllabus 17: 2.2.10 9:3.1.1 syllabus 12:4.6 en 17:2.2.14
Path. Jüngen 5.6.8.3 syllabus 1:6.4 en 17:2.2.14 Path. Jüngen 3.13 syllabus 17:2.2.16
Specifieke leerdoelen: Student moet zich kennis en inzicht eigen gemaakt hebben op het aangegeven niveau (R,I,T,A,E) van: Het kennen op het niveau van reproductie van de verschillen tussen: angstdempende middelen; antidepressiva; antipsychotica; lithiummiddelen; psychostimulantia, of psychoanaleptica; hypnotica en sedativa. Het kennen op het niveau van reproductie van de werking van de hormonale geneesmiddelen. Weten wat suppletie en substitutie therapie is. Het kennen op het niveau van reproductie van de werking van histamine en de werking van een antihistaminica. Het kennen op het niveau van reproductie van de bloeddrukverlagende medicijnen. Het verschil kennen van: bèta-blokkers; A.C.E.remmers en calcium-antagonisten. Het kennen op het niveau van reproductie van de werking en de indicatie van de maagzuurremmers. Het kennen op het niveau van reproductie van het begrip statines, de werking hiervan en wanneer dit voorgeschreven wordt. Het kennen op het niveau van reproductie van de antagonistische werking tussen insuline en glucagon. Het verschil tussen een hypo- en hyperglykemie kunnen verklaren. Het kennen op het niveau van reproductie van de werking en toepassing van cytostatica, chemotherapie. Tevens de bijwerkingen hiervan. Het verschil kennen op het niveau van reproductie tussen actieve en passieve immunisatie. Het doel van vaccinatie kennen.
3. CELLEN EN WEEFSELS Onderwerp
Anatomie en fysiologie
Hierbij gaat het om de volgende begrippen: De bouw van een menselijke cel De functie van de celorganellen: transport in de menselijke cel zoals: diffusie, osmose, actief transport; Celdeling (mitose / meiose)
Differentiatie van cellen in een menselijk lichaam De verschillende weefselgroepen Pathologie symptomen, pathofysiologie, oorzaken, complicaties en medische benadering
Literatuur: R
I
T
A E
G
x
2
x
2
syllabus: 2.1 Kirchmann: 2.1 syllabus: 2.1 Kirchmann: 2.1 syllabus: 2.1 Kirchmann: 2.1
x
2
syllabus: 2.2.1 Kirchmann: 2.2
x
2
x
1
x
1
Aangeboren en genetisch bepaalde aandoeningen
syllabus: 3.6.2.1, 3.6.2.2 en 3.6.2.3 x
2
Ontstekingen en infecties 2 Kanker en tumoren
Path. Jüngen 4.2.2.1 syllabus 5.5.1.1 en 16: 4
Path. Jüngen 5 syllabus: 3:6.5 2
9
syllabus: 2.3 Kirchmann: 2.6 syllabus: 3.1 Kirchmann: 3
Specifieke leerdoelen: Student moet zich kennis en inzicht eigen gemaakt hebben op het aangegeven niveau (R,I,T,A,E) van: Het kennen op het niveau van reproductie van de bouw van de menselijk cel. De functie van de celkern en de eiwitsynthese. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillende celorganellen, en de functie hiervan. Kennen op het niveau van inzicht en reproductie van de functie van het plasmamembraan. De verschillen in diffusie, osmose en actief transport verklaren en fysiologische functie hiervan kennen. Het kennen op het niveau van reproductie van de stadia van de celcyclus, tijdens de celdeling. Het verschil in deling en functie van meiose en mitose kennen. Het kennen op het niveau van reproductie van de differentiatie van de menselijke cel en de embryonale ontwikkeling. Kennen op niveau van reproductie van de verschillende groepen weefsels in het lichaam. Tevens de functies van deze weefsels en de bouw van deze weefsels. Kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het verschil tussen erfelijke en niet erfelijke congenitale aandoeningen. Begrijpen hoe een homozygoot- of heterozygoot gen, en een dominant of recessief gen, van invloed zijn op de kans tot het krijgen van erfelijke aandoeningen. Kennen op het niveau van inzicht en begrijpen, van het ontstaan en de gevolgen van een ontsteking veroorzaakt door een micro-organisme. Tevens die van een steriele ontsteking en de ontstekingsreacties van het lichaam hierop. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen, van het begrip ongeremde celdeling en het onderscheid kennen en begrijpen van maligne en benigne tumoren. Verklaren op welke wijze factoren invloed kunnen hebben op het ontstaan van tumoren en de belangrijkste behandelwijzen hiervan.
4. HART EN VAATSTELSEL Onderwerp Anatomie en fysiologie
Hierbij gaat het om de volgende begrippen: De grote en de kleine bloedsomloop.
R
I
x
De bouw van een slagader, haarvat en ader.
x
T
A E
G
Kirchmann 10.17 en 10.18 syllabus 7:1.3 en 7:1.4
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen, van de anatomie van de belangrijkste bloedvaten van de grote en kleine bloedsomloop. Tevens het verschil tussen de grote en kleine bloedsomloop. De fysiologische functie van beiden kennen op genoemde niveau. Het verschil tussen de prenatale en postnatale bloedsomloop kennen op het niveau van inzicht en begrijpen. Het kennen op het niveau van reproductie van de verschillen tussen een arterie, vene en capillaire tevens de opbouw van de wanden hiervan. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen, van de anatomie en de functie van het hart. Hierbij de wanden van het hart, het pericard, de verschillende delen van het hart, de hartkleppen, de arteriën en venen en die het hart binnen komen en verlaten beschrijven en begrijpen. Het prikkelgeleidingsysteem beschrijven en de betekenis hiervan kennen. De bloedvoorziening van het hart beschrijven en de functie hiervan kennen. Het hartminuutvolume uitleggen en de factoren beschrijven die van invloed zijn op de hartfrequentie en het slagvolume en verklaren op welke wijze zich dit aanpast aan het niveau van de lichamelijke activiteit. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen, van het tot stand komen en de werking van de bloeddruk. De termen vasoconstrictie en vasodilatatie uitleggen met betrekking tot de bloeddruk. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen, van het verschil tussen diastole en systole. Tevens de polsdruk en de windketelfunctie kennen op het niveau van inzicht en begrijpen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen, van de belangrijkste kenmerken en complicaties van hart en vaatziekten. Op dit zelfde niveau onderstaande ziektebeelden. De symptomen kennen en de oorzaak verklaren van angina pectoris.
1
Kirchmann 10.16 syllabus 7:1.2 Kirchmann 10.14 syllabus 7:1.1
x
2
Regulering arteriële bloeddruk.
x
2
Kirchmann 10.20 syllabus 7:1.6
Kenmerken systolische druk, diastolische druk en polsdruk.
x
2
Kirchmann 10.20 syllabus 7:1.6
o
o
o
10
Specifieke leerdoelen:
2
Anatomie en werking van het hart.
Pathologie: symptomen, pathofysiologie, oorzaken, complicaties, en medische benadering:
Literatuur:
angina pectoris;
dreigend hartinfarct en hartinfarct;
Kirchmann 10.15 Syllabus 7:3 Path. Jügen: 8.2.2 x
2
x
2
x
2
decompensatio cordis;
Kirchmann: 10.15 Path Jügen: 8 syllabus: 7:3.4.2 Kirchmann: 10.15 Path Jügen: 8.2 syllabus: 7:3.4.2
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen, van de kenmerken en oorzaken van een dreigend hartinfarct en een hartinfarct. De oorzaak, symptomen en complicaties kennen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen, van decompensatio cordis. Het verschil tussen de complicaties van links- en rechts decompensatio uitleggen.
Onderwerp
Hierbij gaat het om de volgende begrippen: o hartritmestoornissen;
R
I x
o
o
atherosclerose;
o
claudicatio intermittens;
o
hoog cholesterol;
o
o
o
11
A E
G 2
hypertensie en hypotensie; x
o
T
Literatuur:
Specifieke leerdoelen:
Kirchmann 10.15 Path Jügen: 8.2.3 Sylabus: 7:3.4.2.2 Path Jügen 8.5.3 Sylabus: 7:3.2.2
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van, de verschillende hartritmestoornissen en de gevaren hiervan kennen.
2
Kirchmann: 10.22 Sylabus: 7:3.3.1 Path Jügen: 8.5.3 x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
trombose;
embolie;
varices
oedeem
Kirchmann: 10.22 Sylabus: 7:3.3.1 Sylabus: 7:3.3.1
Kirchmann: 10.22 Path Jügen: 8.10.1.1 Sylabus: 7:3.3.1 en 7:3.3.2 Kirchmann: 10.22 Sylabus: 7:3.2.3.2 Path Jügen: 8.10 Kirchmann: 10.22 Sylabus: 7:3.2.3.2 Path Jügen: 8.10.1.1 Kirchmann: 10.2 Sylabus: 7:3.4.2 en 7:3.5 en 6:6.5 Path Jügen: 8.4 en 8.2.1.2
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van, het verschil tussen hypo- en hypertensie. De oorzaken en gevaren van hypertensie kunnen benoemen. Begrijpen welke rol de pompfunctie van het hart, de vulling van het vaatstelsel en de perifere weerstand op de tensie heeft. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van, het ontstaan van atherosclerose en als gevolg hiervan arteriosclerose. De gevaren van atherosclerose met hypertensie en cholesterol kennen en ook de gevolgen hiervan voor het arteriële vaatstelsel. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van, de klachten, de oorzaak en complicaties van claudicatio intermittens. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van, de rol van een te hoog cholesterolgehalte in het bloed en het veroorzaken van atherosclerose. Het verschil tussen HDL en LDL kennen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van, de verschillende vormen van trombose en de gevaren hiervan. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van, het ontstaan van een embolie. tevens de verschillen en gevolgen van een embolie uit het veneuze stelsel en die uit het arteriële stelsel. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van, de oorzaken van varices in het veneuze vaatstelsel en de eventuele complicaties hiervan. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van, de verschillen tussen lokaal oedeem en gegeneraliseerd oedeem en tevens de oorzaken waardoor dit kan ontstaan. De meest voorkomende aandoeningen kennen die oedeem kunnen veroorzaken.
5. BLOED- LYMFESTELSEL EN AFWEER Onderwerp
Anatomie en fysiologie
Hierbij gaat het om de volgende begrippen:
R I
De functies en samenstelling van het bloed
De verschillende bloedgroepen en bloedtransfusieschema
T
A E
x
2
x
2
Rhesusantagonisme x
1
x
1
x
1
x
1
Hematocriet
De werking van erytrocyten Functie en plaats van vorming van leukocyten
Weerstand en immuniteit x Bezinkingssnelheid
2
x
1
x
1
Bloedstelping
De bouw en de werking van een lymfeklier;
x
2
x
2
x
2
De functies van de milt;
De ligging en de functie van de thymus
12
Literatuur:
Specifieke leerdoelen:
Kirchmann: 10.1 syllabus: 6:1
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de functies van het bloed. Benoem waar het bloed uit bestaat, hoeveel bloed het menselijk lichaam heeft en de functie van het plasma, de erytrocyten, leukocyten en trombocyten. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillende bloedgroepen. Tevens de antigenen en antistoffen benoemen en begrijpen van de belangrijkste aspecten van bloedtransfusie. Kennen op niveau van reproductie, van het resusantigeen en het rhesusantagonisme en welke gevaren dit kan veroorzaken bij een zwangerschap van een rhesus negatieve moeder met een rhesus positief kind. Kennen op niveau van reproductie van de hematocrietwaarde met betrekking tot het volumepercentage van het plasma en de bloedcellen. Het kennen en begrijpen van de taak van de erytrocyten en welke rol hemoglobine hierin heeft. Het kennen op niveau van reproductie van de taak van de leukocyten. Het begrip pluripotente stamcel kennen en de onderverdeling in granulocyten, lymfocyten en monocyten. De verschillende functies van deze leukocyten kennen en begrijpen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen, van het verschil tussen de natuurlijke immuniteit en de verworven immuniteit. Tevens de verschillende werking van de B- en T-lymfocyt. Kennen op niveau van reproductie van de bezinkingssnelheid en in welke omstandigheden in het lichaam deze toeneemt. Het kennen op niveau van reproductie van het bloedstollingproces, met daarbij de werking van de trombocyten en de stollingsfactoren. Het verschil kennen tussen de extrinsieke en intrinsieke stolling. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de bouw en werking van een lymfklier en het lymfvatenstelsel. De twee grote lymfevaten kennen en uit welk lichaamsdeel de lymfe hierin verzameld wordt. Tevens de bloedvaten waar deze in uitmonden. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de functies van de milt, met de rol in het immuunsysteem en met betrekking tot de afbraak van erytrocyten. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de thymus en de rol die deze heeft in het immuunsysteem.
G
Kirchmann: 10.11 syllabus: 6:4 Kirchmann: 10.11 syllabus: 6:4
Kirchmann: 10.3 syllabus: 6:3 Kirchmann: 10.4 syllabus: 6:3.1 Kirchmann: 10.5 syllabus: 6:3.2
Kirchmann: 10.6 syllabus: 6:3.2.1 Kirchmann: 10.2 syllabus: 6:3 Kirchmann: 10.10 syllabus: 6:3.3 Kirchmann: 10.23 syllabus: 6:3.2.2 en 7:2.
Kirchmann: 10.7 syllabus: 6:3.2.2 Kirchmann: 10.7 syllabus: 6:3.2.2
o Pathologie: Zorgverlener is bekend met symptomen, pathofysiologie, oorzaken en medische benadering van de aandoening:
x o
o
o
o
o
maligne lymfoom & Hodgkin;
2
x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
Syllabus: 6:5.2.1
HIV en AIDS;
lupus erythematodes;
polymyositis;
o
polymyalgia rheumatica.
Path. Jügen 11.2.1 Syllabus: 6:5.4.1 Path. Jügen 11.2.1 Syllabus: 6:5.4.1 Syllabus: 6:5.4.1
Path. Jügen 6.12 Syllabus: 6:5.4.2 Path. Jügen 4:3.2.4 Syllabus: 6:5.4.2
x
2
x
2
x
2
x
2
sclerodermie;
o
Syllabus: 6:5.2.2 Path. Jügen 5.6.7 Syllabus: 6:5.2.3
allergieën;
anafylactische shock;
o
x
multipel myeloom;
o
Syllabus: 6:5.1 Path Jügen. 8.8
Syllabus: 6:5.2 Kirchmann: 10.12
leukemie;
pollinose;
o
2
carcinomen:
o
o
13
vormen van anemie;
Path. Jügen 4:3.2.4 Syllabus: 6:5.4.2 Path. Jügen 4:3.2.4 Syllabus: 6:5.4.2 Path. Jügen 4:3.2.4 Syllabus: 6:5.4.2
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van, de verschillende vormen, oorzaken en gevolgen van anemie. Benoemen van de oorzaken van anemie bij verminderde productie, verhoogde afbraak van erytrocyten en bij bloedverlies. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van, de verschillende maligniteiten van het bloed, zoals leukemie, Hodgkin lymfoom, en non-Hodgkin en multiple myeloom (ziekte van Kahler).
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van leukemie, met het onderscheid in lymfatische- en myeloïde leukemie en hierbij het onderscheid in de acute of chronische vorm. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van lymfomen met daarin het onderscheidt tussen Hodgkin-lymfoom en het NonHodgkin-lymfoom. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van multiple myeloom of de ziekte van Kahler, met betrekking tot atypische plasmacellen die woekeren in beenmerg. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het veroorzaken en ontstaan van allergieën met onderscheidt tussen lokale allergische reactie en een algemene allergische reactie. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het veroorzaken en ontstaan van pollinosis en de reactie van het lichaam hierop. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van een acuut optredende allergische reactie met als mogelijk gevolg de gevaarlijke complicatie van een anafylactische shock. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van HIV en AIDS. Hierbij moet de student weten waar HIV voor staat en weten wat het virus doet met de T-lymfocyt. Het verschil kennen tussen HIV en Aids. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van auto-immuun aandoeningen. De begrippen auto-immuniteit en autoantilichamen kennen. De symptomen en verschillende vormen van lupus erythematodes, zoals cutane lupus erythematodes, systemische lupus erythematodes en drug induced lupus erythematodes, kennen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaak, de symptomen , de gevolgen en de behandeling van, sclerodermie. Verschil kennen tussen de lokale en systemische sclerodermie. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaak, de symptomen , de gevolgen en de behandeling van, polymyositis. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaak, de symptomen , de gevolgen en de behandeling van, polymyalgia rheumatica.
6. BEWEGINGSSTELSEL Onderwerp
Anatomie en fysiologie
Hierbij gaat het om de volgende begrippen: Functies van het skelet;
R I
x
T
A E
2
Bouw van bot(typen)
x
2
De driedeling van een pijpbeen; x
1
Benaming en indeling schedelbeenderen
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de vier verschillende functies van het skelet. Tevens de anatomische ligging en namen van de belangrijkste skeletdelen. Het kennen op het niveau van reproductie van verschillende botsoorten, zoals pijpbeenderen, platte beenderen en onregelmatige beenderen. De opbouw en verschillende botcellen kennen. Het verschil in spongieus bot en compact bot kennen Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de vorming van het bot. Het kunnen beschrijven van het proces van enchondrale verbening en van de periostale beenvorming. Het kennen op het niveau van reproductie van de opbouw van het pijpbeen, met diafyse en de twee epifysen en het systeem van Haver Het kennen op het niveau reproductie van de verschillende botdelen van de schedel, ingedeeld in botten van het cranium cerebrale, cranium viscerale, schedeldak en basis cranii en hoe de verbindingen zijn tussen deze botstukken. De specifieke kenmerken van de schedel van een pasgeborene benoemen. Het kennen op het niveau van reproductie van de verschillende delen van de wervelkolom en het aantal wervels in een bepaald deel. Hoe de bouw van de wervels is en hoe deze verschillen, op de diverse niveau`s van de wervelkolom. Het kennen op het niveau van reproductie van de verschillende skeletdelen van de thorax en hoe deze met elkaar verbonden zijn. Het kennen op het niveau van reproductie van de skeletdelen van de schoudergordel en hoe de verschillende botstukken met elkaar verbonden zijn. Het kennen op het niveau van reproductie van de opbouw van het bekken, hoe de verschillende botstukken met elkaar verbonden zijn en de verschillen tussen het bekken van de man en vrouw. Het kennen op het niveau van reproductie van de beenderen van onderste en bovenste extremiteiten, de verbinding hiervan met scapula en ossa coxae.
Syllabus 3:3.3 Kirchmann 3.2
Syllabus 3:3.3 Kirchmann 3.2 Syllabus 4:2.4 Kirchmann 4.2
x
1
Opbouw van de wervelkolom
Syllabus 4:2.1 Kirchmann 4.2 x
1
x
1
Syllabus 4:2.1 Kirchmann 4.2
x
1
Syllabus 4:2.1 Kirchmann 4.2
Opbouw van het thoraxskelet
Opbouw van de bekkengordel
14
Syllabus 4:1 Kirchmann 4.2
1
botvorming
De beenderen van de onderste en bovenste extremiteiten
Specifieke leerdoelen:
Syllabus 4:1 en 3:3 Kirchmann 4.1 en 3.2 x
Opbouw van het skelet van de schoudergordel
Literatuur; G
x
1
x
1
Syllabus 4:2.1 Kirchmann 4.2
Syllabus 4:2.1 Kirchmann 4.2
Onderwerp
Literatuur; Hierbij gaat het om de volgende begrippen: Botverbindingen en gewrichtstypen
R I
T
A E
Syllabus 4:3 1 Kirchmann 4.3
x
Bouw en functie van onderdelen van gewrichten
x
2
Functies van het spierstelsel; x Bouw en functie spieren en pezen
x
Ligging en functie van de groteen kleine spiergroepen.
x
de begrippen extensoren, flexoren, adductoren, abductoren, agonisten, synergisten en antagonisten, contractie en spierfascie;
Pathologie: symptomen, pathofysiologie, oorzaken, complicaties en medische benadering van:
2
2
2
x
2
x
2
x
2
x
2
polyartritis nodosa;
Syllabus 3:4, 5:1 Kirchmann 3.3
Syllabus 5:2, 5:3, 5:4 Kirchmann 5.2, 5.3, 5.4, 5.5, 5.6, 5.7
Kirchmann 3.3 en 5.1 Syllabus 5:5:1:2 en 3:5:2
Syllabus 5:5:1:1
reumatoïde arthritis;
Syllabus 4:4:4 x
15
Syllabus 5:1 Kirchmann 5.1
Syllabus 4:4
spieratrofie en hypertrofie;
o
Syllabus 4:3 Kirchmann 4.3
Syllabus 3:4, 5:1 Kirchmann 3.3, 5.1
afwijkende standen van de wervelkolom;
Specifieke leerdoelen:
G
2
Het kennen op het niveau van reproductie van de verschillende botverbindingen, zoals de verschillende soorten van synarthrosen en diarthrosen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de bouw van de gewrichten en welke bewegingen deze toelaten. Het enkelvoudig, meervoudig en samengesteld gewricht kennen en de indeling in beweeglijkheid en assen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillende functies van de spieren en hoe ze met betrekking tot die functies kunnen worden ingedeeld. de origo en insertie kennen van de belangrijkste spieren. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de drie verschillende soorten spierweefsels en de functie hiervan. De celopbouw van een dwarsgestreepte spiervezel kennen. Het kunnen beschrijven van een sarcomeer. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de ligging van de spieren en welke bewegingen deze spieren mogelijk maken. De origo en de insertie van de belangrijkste spieren kennen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de werking van de synergisten en antagonisten. De indeling naar het bewegingsproces van de spieren kennen, zoals de flexoren, extensoren, adductoren, abductoren, endoratoren en exoratoren. Weten wat er gebeurt bij spiercontractie met betrekking tot de actine- en myosine vezels. Opbouw van de spier kennen met de spierfascie en functie hiervan. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de termen kyfose en lordose en wanneer deze pathologisch zijn tevens wanneer er sprake is van een scoliose. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaken en verschillen van spieratrofie en spierhypertrofie. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van polyarteritis nodosa, een bindweefselaandoening, voortkomend uit het mesoderm. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillende vormen van reumatische aandoeningen, zoals weke delen reuma, slijtage reuma en ontstekingsreuma.
Onderwerp Hierbij gaat het om de volgende begrippen: o acuut reuma; o
artrose;
o
bacteriële of infectieuze reuma;
o
jicht;
o
(morbus) Bechterew;
o
o
ziekte van Scheuermann);
o
fibromyositis;
o
tendinitis;
o
bursitis;
o
botbreuken;
o
16
rugpijn en rugaandoeningen (hernia nuclei pulposi;
post traumatische dystrofie;
o
polyartritis nodosa;
o
acuut trauma;
o
verzwikking, verstuiking, zwelling
R I
T
A E
Literatuur;
Specifieke leerdoelen:
Alg. en spec. path. Harff blz 124/125
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaak van een complicaties bij acuut reuma. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het ontstaan en de gevolgen van artrose. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaken en gevolgen van bacteriële of infectieus reuma, purulente artritis. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaken en kenmerken en klachten van jicht. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de kenmerken en gevolgen van een vorm van ontstekingsreuma: morbus Bechterew. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillende oorzaken van rugpijn, en rugaandoeningen. Tevens de kenmerken en gevolgen van een hernia nulei pulposi. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de kenmerken en gevolgen van ziekte van Scheuermann. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van bindweefselaandoening fibromyositis. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de kenmerken en gevolgen van tendinitis. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de kenmerken en gevolgen van bursitis. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillende soorten botfracturen, met onderscheidt in een ongecompliceerde en gecompliceerde fractuur. De gevaren kennen van een gecompliceerde fractuur. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaak en kenmerken van posttraumatische spierdystrofie. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaak en het gevolg van polyarteritis nodosa. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van acuut trauma. Gevaren kennen van schedeltrauma`s. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillen tussen luxatie, contusie en distorsie. Het toepassen van eerste hulp hierbij.
G
x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
Syllabus 4:4:4 Kirchmann 3:2 en 4:5 Syllabus 4:4:4
Syllabus 4:4:4 Alg. en spec. path. Harff blz. 167 Syllabus 4:4:4
Syllabus 4:4:6 Kirchmann 11:11
Syllabus 4:4:6 Syllabus 5:5:1:1 Kirchmann 3:3 Syllabus 5:5:1:1 Kirchmann 5.8 Syllabus 5:5:1:1 Kirchmann 4:5 Syllabus 4:4:1 Kirchmann 4:4
Syllabus 5:5:1:2 Kirchmann 3:3 Syllabus 4:4:1 Syllabus 4:4:1 en 13:5:2 Syllabus 4:4:1 Path. Jügen 4:2:2:1
7: ADEMHALINGSSTELSEL Onderwerp
Anatomie en fysiologie
Hierbij gaat het om de volgende begrippen:
R
De bouw van het ademhalingsstelsel
x
Functies neus- en mondademhaling Indeling van de longen in kwabben en segmenten
I
x
x
T
A E
Literatuur;
Specifieke leerdoelen:
1
Kirchmann 7:1 7:2 7:3 7:4 7:5 7:6 Syllabus 8:1.1 en 8.1.2
2
Kirchmann 7:1 7:2 Syllabus 8:1.1
1
Kirchmann 7:6 Syllabus 8:1.2
Het kennen op niveau van selecteren en samenvatten van de onderdelen en ligging van de verschillende organen van het ademhalingsstelsel. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de bouw en functie van de neus en mond met betrekking tot de ademhaling. Het kennen op niveau van selecteren en samenvatten van verschillende indelingen van de longsegmenten en kwabben. Het vertakkingspatroon van de bronchiën kennen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het proces van gaswisseling met betrekking tot de alveolen en het capillairnet. De kleine bloedsomloop kunnen beschrijven en de functie hiervan met betrekking tot gaswisseling. Het kennen op niveau van selecteren en samenvatten van de verschillende ademhalingsspieren en wanneer de hulpademhalingsspieren ingezet worden. Het kennen op niveau van selecteren en samenvatten van de werking van de pleura parietalis, pleura visceralis en pleuraholte met betrekking tot de ademhaling. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de wijze van beïnvloeding van het ademcentrum. Het kennen op het niveau van reproductie van de bijzondere ademhalingsbewegingen.
G
Gaswisseling x De ademhalings- en hulpademhalingsspieren
2
x
1
Kirchmann 7:8 Syllabus 8:1.3
x
1
Kirchmann 7:8 Syllabus 8:1.3
Ademhalingsbewegingen
Principes van regulering van ademhaling Reflexen: hoesten, braakreflex, niezen, geeuwen, hikken en slikken. Begrippen: ademvolume, expiratoire reserve volume, inspiratoire reserve volume, residulucht, vitale capaciteit en totale capaciteit. Productieve en niet productieve hoest.
17
Kirchmann 7:6 Syllabus 8:1.3
x
2
x
2
x
x
Kirchmann 7:8 Syllabus 8:1.3 Kirchmann 7:8 Syllabus 8:1.3 Kirchmann 7:8 Syllabus 8:2.1
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de in linker kolom benoemde begrippen met betrekking tot de longcapaciteit. En welke verschillende onderzoeksmethoden er zijn.
Kirchmann 7:8 Path. Jüngen 11.3.2 Syllabus 8:2.2
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillen van de productieve en niet productieve hoest.
2
2
Onderwerp
Pathologie: symptomen, pathofysiologie, oorzaken, complicaties en medische benadering van:
Hierbij gaat het om de volgende begrippen: o Symptomen bij ziekten van de luchtwegen: stridor, dyspnoe d'effort en dyspnoe de repos, Kussmaul ademhaling, hyperventilatie, Cheyne-Stokes ademhaling, cyanose (centraal en perifeer), bradypnoe, en tachypnoe o afwijkingen in sputum;
R
I
T
A E
Literatuur;
Specifieke leerdoelen:
Kirchmann 7:8 Path. Jüngen 11.3.4,11.3.5, 11.3.7 Syllabus 8:2.1 en 8.2.3.1
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillende soorten ademhaling (zie linker kolom) met betrekking tot de ziektebeelden waarbij deze ademhaling zich voordoet.
Kirchmann 7:8 Path. Jüngen 11.3.3 Syllabus 8:2.1 Path. Jüngen 11.3.5 Syllabus 8:2.2.2
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillende soorten sputum en de aandoeningen die daarbij horen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillen en overeenkomsten tussen astma bronchiale en COPD en de gevolgen van deze aandoeningen. Het verschil kennen tussen allergisch astma en niet allergisch astma. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van hyperventilatie door psychische oorzaken en veranderingen in het zuur-base evenwicht. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaak en gevolgen van het wegvallen van de luchtledigheid van de pleuraholte. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaak, complicaties en risicogroepen van een pneumonie. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het verschil in de benigne en maligne longtumoren en de secondaire en primaire longtumoren. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaken, gevolgen en complicaties van een longembolie en longinfarct. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de kenmerken van sarcoïdose en waar deze ontstekingen zich kunnen voordoen.
G
x
2
x
2
x
2
o astma en COPD;
o hyperventilatiesyndroom; 2 o pneumothorax;
Path. Jüngen 11.3.6 en 11.3.7 Syllabus 8:2.4 Syllabus 8:2.3.2
2 o pneumonie; 2 o longkanker;
2
Path. Jüngen 5 Path.Harrff blz.155 Syllabus 8:2.3.4 Path. Jüngen 8.10.2 Syllabus 8:2.3.1 en 3:2.2
2
Harffblz. 155 Syllabus 8:2.3.2
2 o longembolie en longinfarct;
o sarcoïdose en Besnier Boeck.
18
Path. Jüngen 11.4 Syllabus 8:2.3.2
8: NIERSTELSEL Onderwerp
Anatomie en fysiologie
Hierbij gaat het om de volgende begrippen:
Literatuur; R
I
T
A E
G
Functies van de nieren;
Ligging Bouw en functie van de nieren, urineleiders en de blaas Bouw en functie nefron
x
2
x
2
x
1
Ultrafiltratie en filtratiedruk x
2
Terug resorptie en excretie;
Kirchmann 8.1 Syllabus 10:1.2 Kirchmann 8.1 Syllabus 10:1.2 Kirchmann 8.1 Syllabus 10:1.3
Kirchmann 8.1 Syllabus 10:1.3
x
2
x
2
Kirchmann 8.1, 9.6, 9.9, 9.2 Syllabus 10:1.3.1
x
2
Kirchmann 8.1, 9.2 Syllabus 10:1.3.1
x
2
De functie van de uitwendige en inwendige sluitspier
x
2
Ontstaan en verloop mictiereflex
x
2
De functie van de hormonen: aldosteron, A.D.H. en renine; Nieren en bloeddrukregulatie
De functie van erytropoëtine;
Urinebuis van de man en de vrouw De samenstelling van normale urine
19
Kirchmann 8.1 Syllabus 10:1
x
x
Kirchmann 8.1, 9.9 Syllabus 10:1.3.1 Kirchmann 8.2 Syllabus 10:2.1.2
1
Kirchmann 8.2 Path. Jüngen 15.2.1 Syllabus 10:2.1.2 Kirchmann 8.2 Syllabus 10:2.1.3
2
Kirchmann 8.3 Syllabus 10:2.1.4
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillende nierfuncties, zoals interne homeostase, verwijderen van afvalstoffen, aanmaak hormonen en rol bij botstofwisseling. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de anatomische ligging en de bouw van de nier. Anatomische ligging en functie van de urineleiders en de blaas. Het kennen op niveau van reproductie van de bouw en functie van een nefron. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de bloedsomloop binnen kapsel van Bowman met betrekking tot de ultrafiltratie. De filtratiedruk met betrekking tot de bloeddruk, osmotische druk en kapseldruk. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de resorptie en excretie met betrekking tot de nierbuisjes, de lissen v Henle en de verzamelbuis. De regeling van zuurbase evenwicht. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de invloed van hormonen op de uitscheiding van stoffen, zoals aldosteron, ADH en parathormoon. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de productie van renine met betrekking tot de bloeddruk: RAAS Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de afgifte en functie van erytropoëtine. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de anatomische ligging, aansturing en werking van de in- en uitwendige sluitspier. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het synchroon functioneren van blaasspieren, urinebuis, het sluitsysteem van de blaas en het impuls uit de hersenen . Het kennen op niveau van reproductie van de verschillen in verloop van de urinebuis bij mannen met prostaat en die van vrouwen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van samenstelling van urine met betrekking tot de afvalstoffen, zoals ureum en zouten en bilirubine.
Pathologie
o
o
o
o
o
o
o
afwijkingen in urine samenstelling Verschillende soorten pijnklachten bij aandoeningen van nieren en urinewegen; cystitis;
o
o
20
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van stoornissen in uiterlijk en samenstelling van de urine in samenhang met een eventuele aandoening. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van pijnklachten en aandoeningen van nieren en urinewegen, zoals koliekpijn, pijn bij urineren en pijn in rug.
2
Kirchmann 8.2 Syllabus 10.3.3.1
2
Syllabus 10.3.1 Harff blz. 165/166
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de kenmerken en oorzaken en mogelijke complicaties van een cystitis. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de kenmerken, oorzaken en mogelijke complicaties van pyelonefritis. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het verschil tussen acute en chronische glomerulonefritis en het nefrotisch syndroom en de gevolgen hiervan voor de nierfunctie. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het ontstaan en de mogelijke gevolgen van nierstenen.
2
x
2
x
x
pyelonefritis;
glomerulonefritis; x
2
x
2
nierstenen;
incontinentie; x
o
Kirchmann 8.4 Path. Jüngen 15 Syllabus 10:3.3.3 Kirchmann 8.1 Path. Jüngen 15 Syllabus 10.3
x
2
nierinsufficiëntie en chronische nierinsufficiëntie;
terminale nierinsufficiëntie; nefrotisch syndroom en nephritis.
Syllabus 10.3.1 Harff blz. 162/163/164
Syllabus 10.3.1 Harff blz. 166/167 Kirchmann 8.2 Path. Jüngen 15.2 Syllabus 10.3.3.2
Harff blz. 159/160/169 Syllabus 10.3.1 x
2
x
2
x
2
Harff blz. 169 Syllabus 10.3.2 Kirchmann 8.1 Harff blz. 160/161 Syllabus 10.3.1
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillen en oorzaken tussen stressincontinentie, urgeincontinentie, overloopincontinentie, reflexincontinentie, volledige incontinentie en functionele incontinentie. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaken en gevolgen van renale en extra renale nierinsufficiëntie. De oorzaken van acute nierinsufficiëntie benoemen en het verschil in gevolg met chronische nierinsufficiëntie kennen en de gevolgen voor het lichaam hiervan. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de term terminale nierinsufficiëntie en de mogelijke behandelingen hiervan kennen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de kenmerken en gevolgen van nefritis en de verhoogde doorlaatbaarheid van de glomeruli met als gevolg tekort aan albumine.
9: SPIJSVERTERINGSSTELSEL Onderwerp
Anatomie en fysiologie
Hierbij gaat het om de volgende begrippen: Functies van de mondholte Ligging speekselklieren Functies en samenstelling van speeksel; Samenstelling van het melkgebit en volwassene gebit; De bouw, functie en Werking van de slokdarm, maag, dunne darm en dikke darm en alvleesklier en lever; Slikbeweging;
R
A E
x
1 x
x
2 1
x
x
x
Specifieke leerdoelen:
Kirchmann 6.2 Syllabus 9.3.1 Kirchmann 6.2 Syllabus 9.3.1 Kirchmann 6.2 Syllabus 9.3.1 Kirchmann 6.2 Syllabus 9.3.1 Kirchmann 6 Syllabus 9.3
Het kennen op niveau van reproductie van de verschillende functies van de mond. Het kennen op niveau van reproductie van de ligging en werking van de verschillende speekselklieren. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de functie en de enzymen met betrekking tot de vertering. Het kennen op niveau van reproductie van het gebit met verschillen tussen melk- en volwassen gebit. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de anatomie en fysiologie van het spijsverteringskanaal, alvleesklier en de lever. Benoemen van de belangrijkste spijsverteringssappen, in welk orgaan deze afgescheiden worden en op welke voedingstoffen deze inwerken. Het kennen op niveau van reproductie van de slikbeweging met betrekking tot het slikreflex. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen met betrekking tot de regulatie en functie van het maagsap, het maagslijmvlies, de verschillende cellen en werking van de hormonen hierop. Het kennen op niveau van reproductie van de werking van de nervus vagus met betrekking tot de spijsvertering. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de mechanische werking van de maag en het ledigen hiervan. Het openen en sluiten van de pylorus met betrekking tot het neutraliseren van het voedsel. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de transport- en resorberende functie van de dunne darm met de darmplooien microvilli. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillende functies van de alvleesklier met betrekking tot de endocriene en exocriene klieren. Het kunnen beschrijven op niveau van reproductie van de samenstelling van faeces. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de anatomie en fysiologie van de galblaas en de galwegen in de leverlobjes en de afvoer van gal naar de galblaas. Het kennen op niveau van reproductie van de functie en samenstelling van de gal en de galwegen.
2
1
x
Literatuur: G 1
Wijze van ontlediging van de maag
2
1
Kirchmann 6.2 Syllabus 9.3.1 Kirchmann 6.5 Syllabus 9.3.4
Kirchmann 6.1 en 11.3 en 11.20 Syllabus 9.2 Kirchmann 6.5 Syllabus 9.3.4
x
2
Proces van resorptie van voedingsstoffen;
x
2
Kirchmann 6.6 Syllabus 9.3.5
De samenstelling en functies van alvleessap
x
2
Kirchmann 6.6 en 6.8 Syllabus 9.3.7
De samenstelling van normale faeces; Bouw en functie van galblaas en galwegen De samenstelling en de belangrijkste functie van gal;
21
T
x
De samenstelling en functies van maagsap;
Functie van de nervus vagus;
I
x
1 x
x
2 1
Kirchmann 6.7 Syllabus 9.3.6 Kirchmann 6.9 Syllabus 9.3.8 .Kirchmann 6.9 Syllabus 9.3.9
Verloop normale bilirubinestofwisseling; Pathologie symptomen, pathofysiologie, oorzaken en medische benadering van:
o
o
o
o
o
o
o
o
o
Projectiel, retentie en faecaal braken; Afwijkingen in geur, kleur en samenstelling van braaksel; Afwijkingen in geur, kleur en samenstelling van ontlasting; carcinomen
o
x
2
Path. Jüngen 13.3 en 13.3.1 Syllabus 9.5.3.4
x
2
Path. Jüngen 13.3.2 Syllabus 9.5.3.4
x
2
x
2
x
2
x
2
Kirchmann 6.4 Syllabus 9.5.2
x
2
Path. Jüngen 16 en 13.3.1.2 Syllabus 9.5.3.1
x
2
Path. Jüngen 13.2 Syllabus 9.5.2
x
2
x
2
x
2
x
2
Kirchmann 6.5 path. Harff blz. 175/177 Syllabus 9.5.3.1 Kirchmann 6.5 path. Harff blz. 175 Syllabus 9.5.2 Kirchmann 6.5 path. Harff blz. 175/177 Syllabus 9.5.2 Path. Jüngen 13.4.3.4 Syllabus 9.5.4.1
x
2
Syllabus 9.5.4.2
slokdarmklachten
maagbloeding
maagperforatie
malabsorptie syndroom
coeliakie
Kirchmann 6.9 Syllabus 9.5.6
2
ontstekingen
o
Kirchmann 6.9 Syllabus 9.3.8
x
hernia diafragmatica
ulcus pepticum
o
2
braakreflex
o
o
22
Prehepatische/hepatische en posthepatische icterus;
x
Path. Jüngen 13.3.2 Kirchmann 6.7 Syllabus 9.5.3.4 Path. Jüngen 13.4.2 Kirchmann 6.7 Syllabus 9.5.6. Kirchmann 6.5 Syllabus 9.5.3.3
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het vrijkomen van bilirubine en de enterohepatische kringloop beschrijven. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de pre- hepatische icterus met betrekking tot het levermetabolisme en de post-hepatische icterus met betrekking tot de afvoer van gal. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het braakreflex in het braakcentrum welke het braken in gang zet. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillende vormen van braken. Het kunnen benoemen van de prikkels die op het braakcentrum inwerken. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaak van braken met betrekking tot de geur, kleur en samenstelling van het braaksel. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van afwijkingen in bijmenging van slijm, geur, kleur, vorm en consistentie van faeces. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van benigne en maligne tumoren van maag, dunne- en dikke darm en pancreas, met de mogelijke gevolgen en behandelwijze hiervan. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaak en eventuele gevolgen van een hernia diafragmatica. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillende ontstekingsprocessen in het spijsverteringskanaal. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillende oorzaken van vernauwingen in de slokdarm en de gevolgen hiervan. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het ontstaan en de complicaties van een ulcus pepticum. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaken en gevolgen van een maagbloeding. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van oorzaken en gevolgen van een maagperforatie. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillende oorzaken en gevolgen van de verstoringen in opname van voedsel in de darm. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de
o
o
o
ziekte van Crohn 2
x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
IBS;
hemorroïden;
o
diarree en obstipatie;
o
hepatitis A en B;
o
galstenen;
o
hernia inguinalis
o
voedselallergie en voedselintollerantie
o
x
diabetes type 1 en 2 x
o
overgewicht/obesitas
o
non fatty acid liver desease;
o
leverdysfunctie
o
diverticulitis;
o
colitus ulcerosa
Path. Jüngen 13.1 Syllabus 9.5.4.1 Kirchmann 6.7 path. Harff blz. 119 Syllabus 9.5.4.5 Path. Jüngen 13.4 Syllabus 9.5.4.6 path. Harff blz. 185/186 Syllabus 9.5.6.1 Path. Jüngen 14.2.1 Syllabus 9.5. path. Harff blz. 183 Syllabus 9.5.4.5 Syllabus 9.5.4.2
Kirchmann 9.7 Syllabus 12.4.6
Syllabus x
23
2
Kirchmann 6.7 path. Harff blz. 180 Syllabus 9.5.4.3
2 Syllabus 9.5.6.1
x
2
x
2
x
2
Kirchmann 6.9 Syllabus 9.5.6.3 path. Harff blz. 180 Syllabus 9.5.4.3 Syllabus 9.5.4.3
voedselintolerantie en gevolgen van coeliakie. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de locatie van de ontstekingen bij de ziekte v Crohn of enteritis regionalis. Beschrijven van factoren die een rol bij ontstaan van deze aandoening spelen en de complicaties hiervan. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het prikkelbare darmsyndroom. Kunnen benoemen van het klachten patroon. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaak en de klachten van hemorroïden en de plaats waar deze kunnen voorkomen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaken en complicaties van diarree en obstipatie. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het verschil in virus en verloop en complicaties van hepatitis A en B. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaken en gevolgen van galstenen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaak en complicaties van een hernia inguinalis. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het verschil tussen een voedselallergie en een voedselintolerantie en de gevolgen hiervan. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillende oorzaken en gevolgen van de type diabetes mellitus 1 en 2. De complicaties kennen van diabetes mellitus . Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaken en gevolgen van overgewicht en obesitas. Kunnen uitleggen wat met betrekking hierop het metabool syndroom is. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de gevolgen van de verstoorde vetstofwisseling en de complicatie van de lever die hierdoor kan ontstaan. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het disfunctioneren van de lever met als ernstige complicatie levercirrose. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaken en gevolgen van diverticulitis. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de kenmerken en mogelijke oorzaken en gevolgen van colitis ulcerosa. Daarnaast de verschillen en overeenkomsten kennen van deze aandoening en enteritis regionalis (ziekte van Crohn)
10: ZINTUIGEN EN SENSORISCH SYSTEEM Onderwerp
Anatomie en fysiologie
Hierbij gaat het om de volgende begrippen:
R
I
T
A E
Functies van de huid; x Opbouw en functies lagen van de huid; Bouw en functie: haren, nagels, zweet-, talg en melkklieren; Eigenschappen en functies van het sensorisch systeem;
1
x
2
x
1
x
1
Werking smaakvorming;
x
De bouw van het oor;
x
x
Proces van evenwichtsvorming;
24
Kirchmann 13.2, 13.4, 13.5 Syllabus 14.4.1, 14.4.2, 14.4.2 Kirchmann 12 Syllabus 15.1, 15.2 en 15.3
Kirchmann 12.7 Syllabus 15.7 Kirchmann 12.7 Syllabus 15.7
2
1
x
Kirchmann 13.2 Syllabus 14.3.1 14.3.2 en 14.3.3
Kirchmann 12.6 Syllabus 15.6
Proces van geluidsvorming;
De bouw van het evenwichtsorgaan;
Het kennen op niveau van reproductie van de verschillende functies van de huid, zoals beschermen en bedekken, de lichaamstemperatuur, diverse zintuigen en de vorming van vit. D Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de functies en opbouw van de epidermis de dermis en de onderliggende laag de subcutis. Het kennen op niveau van reproductie van de functies en bouw van haren, nagels, zweet- en talgklieren. Het kennen op niveau van reproductie van de werking en eigenschappen van de prikkels van het sensorisch systeem. Hoe het lichaam deze prikkel verwerkt via het smaak- reukgehoor- gezicht- en gevoelszintuig onderverdeeld in tastzin, thermoceptie en nociceptie. Verschil beschrijven van prikkels die informatie geven van de buitenwereld en prikkels over lichamelijke processen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de smaakvorming via de smaak- en reukzin. Het kennen op niveau van reproductie van het oog: de oogkassen, oogbol en hulporganen. Het kennen van de drie lagen van de oogbol en de verschillende functies hiervan. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het proces van beeldvorming, via het opvangen van prikkels en overdracht hiervan naar visuele cortex in de hersenen. Het kennen op niveau van reproductie van het oor met uitwendig oor, middenoor en inwendig oor. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de werking en functie van de verschillende onderdelen van het gehoorzintuig, bij de registratie van geluidsprikkels en de omzetting van deze prikkels naar de auditieve cortex in de hersenen. Het kennen op niveau van reproductie van de bouw en ligging van het evenwichtszintuig in het benige en vliezige labyrint. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de werking van het evenwichtsorgaan en de functie van de otolieten en de halfcirkelvormige kanalen daarbij.
2 1
x
Kirchmann 13.1 Syllabus 14.2
1
Proces van beeldvorming; x
Specifieke leerdoelen:
Kirchmann 12.5 Syllabus 15.5.1 Kirchmann 12.6 Syllabus 15.6
2
De bouw van het oog; x
Literatuur: G
2
Kirchmann 12.7, 12.8 Syllabus 15.8 Kirchmann 12.8 Syllabus 15.8
Pathologie
o
carcinomen; x
o
infecties van huid; x
2
Path. Jüngen 5.1, 5.2, 5.3, 5.4 Syllabus 14.5.9.1 en 14.5.9.2 Kirchmann 13.3, , Syllabus 15.5.2, 15.5.3 en 14.5.7
o
infectie van de mond;
Kirchmann 12.5 en Syllabus 9.5.1
o
infecties van neus;
Kirchmann 7.2 en Syllabus 8.2.2.1
o
oor;
Kirchmann 12.7 Syllabus 15.9.3
o
oog;
Kirchmann 12.6 Syllabus 15.9.2
o
eczeem;
o
psoriasis;
o
ulcus cruris;
o
cataract;
o
glaucoom;
o
refractieafwijkingen;
o
o
25
2
2
x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
Path. Jüngen 7.4.2.1 Syllabus 14.5.5 Path. Jüngen 7.6.1 Syllabus 14.5.10.2 Kirchmann 12.6 Syllabus 15.9.2 Kirchmann 12.6 Syllabus 15.9.2 Path. Jüngen 17.3.3 Syllabus 15.9.2
x
2
Path. Jüngen 17.3.2 Syllabus 15.9.3
x
2
Kirchmann 12.8 Syllabus 15.9.4
x
2
x
2
slechthorendheid;
ziekte van Ménière;
o
tinnitus;
o
maculadegeneratie.
Kirchmann13.3 Syllabus 14.5.4
x
Syllabus 15.9.3 Kirchmann 12.6 en 12.8 Syllabus 15.9.2
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van benigne en maligne tumoren van de huid. De risicofactoren kennen die tumoren van de huid kunnen veroorzaken. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van infecties van de huid, zoals: een furunkel, mycosen, erysipelas, herpes zoster en infecties veroorzaakt door herpes simplexvirus. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van infecties van de mond, zoals de oorzaken en gevolgen van cariës, stomatitis en spruw. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van infecties van de neus met de bekendste veroorzaakt door het rhinovirus en de eventuele complicaties hiervan. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van infecties en complicaties hiervan aan: uitwendige oor, middenoor en inwendig oor. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van infecties en complicaties aan het oog, benoemen van de diverse oorzaken. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van eczeem. Het onderscheidt kennen van exogeen – en endogeen eczeem. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de auto-immuun aandoening psoriasis. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaken en complicaties van een ulcus cruris. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van cataract of grauwe staar en de gevolgen hiervan. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van een glaucoom en de gevolgen hiervan. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de refractieafwijkingen. Het verschil kunnen uitleggen tussen bijziendheid en verziendheid. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van slechthorendheid met het verschil in perceptieve stoornissen en geleidingsstoornissen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de gevolgen van de ziekte van Ménière, zoals draaierigheid oorsuizen en gehoorverlies. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillende oorzaken van tinnitus. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de gevolgen van maculadegeneratie.
11: ZENUWSTELSEL/NEUROLOGIE Onderwerp
Anatomie en fysiologie
Hierbij gaat het om de volgende begrippen:
R
I
T
A E
Functies van het zenuwstelsel; x
Onderdelen en functies van een zenuwcel
x
Werking prikkelgeleiding en overdracht
2
Typen zenuwcellen x
1
Bouw, functies en werking van de grote hersenen
Bouw, functies en werking van de kleine hersenen;
Ligging en werking van de Thalamus en de hypothalamus;
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillende functies van zenuwstelsel, zoals: regulatie van de activiteiten van weefsels en organen; regulatie van de vegetatieve functies; coördinatie van de contacten met de buitenwereld; coördinatie van de psychische functies. Het kennen op niveau van reproductie van de zenuwcel, bestaande uit: het perikaryon met nucleus, dendrieten met afferente functie en axon die efferent is. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de prikkelgeleiding en overdracht via de synaps met betrekking tot de presynaptische- en postsynaptische cel en de neurotransmitters. Het kennen op niveau van reproductie van de verschillende cellen, zoals de gliacellen en de neuronen: onderverdeeld in sensorische- motorische- en schakelcellen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het cerebrum, met de beide hemisferen, verbonden door het corpus callosum en verdeeld in de 4 lobi. De functies en anatomische plaats van hersenschors, merg, basale ganglia, motorische centra, sensibele centra, en de gebieden voor spraakcentrum, visuele cortex, auditieve cortex, associatievelden, geheugen en limbisch systeem. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de anatomische ligging en functie, van het cerebellum, met betrekking tot de coördinatie en fijne afstemming van bewegingen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de anatomische ligging en functie van thalamus en hypothalamus in het diencephalon. Het kennen op niveau van reproductie van de werking van de nervi: NI olfactorius; NII opticus; NV trigeminus; NVII facialis; NX vagus. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van anatomische ligging, van segmenten C1t/m 7; Th 1 t/m 12; L1 t/m L5; S1 t/m S5; Cc 1 t/m Cc3 of 4 en de functie van het ruggenmerg. De ruggenmergzenuwen, gevormd uit de motorische voorwortel en sensorische achterwortel.
Kirchmann 11.1 Syllabus 13.2 Kirchmann 11 Syllabus 13.2
Kirchmann 11.1 Syllabus 13.2
2
Kirchmann 11.5 Syllabus 13.3.1.3
x
2
x
2
Kirchmann 9.2 en 11.3 Syllabus 12.2.1 en 13.3
1
Kirchmann 11.13 Syllabus 13.3.2.1
x
De ligging, bouw en functie van het ruggenmerg;
Kirchmann 11.8 Syllabus 13.3.1.6 x
26
Kirchmann 11 Syllabus 13.1
Kirchmann 11.3 Syllabus 13.3.1.1 x
De belangrijkste hersenzenuwen (I, II, V, VII, X);
Specifieke leerdoelen:
2
1
x
Literatuur: G
2
Bouw en werking perifere zenuwstelsel (incl. Reflexen)
x
2
Indeling en functie motorische systeem
Kirchmann 11.3 11.4 11.5 en 11.15 Syllabus 13.3.1.1, 13.3.1.2 13.3.1.3 .
x
2
Ligging en functies vliezen rond het zenuwstelsel
x
2
Kirchmann 11.6 Syllabus 13.3.1.4
Functies, samenstelling , ligging van liquor cerebro spinalis;
x
2
Kirchmann 11.6 Syllabus 13.3.1.4
Bouw en locatie ventrikelsysteem van de hersenen Animale en het vegetatieve zenuwstelsel;
x
De bloedvoorziening van de hersenen Bloed-hersenbarrière o
o
o
o
1
x
2
x
2
x
1
carcinomen;
Pathologie
x
x
2
x
x
2
x
x
2
infecties;
Transient Ischemic Attack en Cerebrovasculair accident; Bell’s paralyse;
Kirchmann 11.6 Syllabus 13.3.1.4 Kirchmann 11.1 (animaal)en Kirchmann 11.18, 11.19 (vegetatief) Syllabus 13.3 en 13.12.4
Kirchmann 11.7 Syllabus 13.3.1.5 Kirchmann 11.7 Syllabus 13.3.1.4 Kirchmann 11.11 Syllabus 13.5.2.3 en 13.5.3.1
Kirchmann 11.11 Path. Jüngen 17.2.2.3 Syllabus 13.5.4, 18.3.1 en 18.3.2 Kirchmann 11.11 Path. Jüngen 17.2.1.4 Syllabus 13.5.2.2 Syllabus 13.5.5.1
x
27
Kirchmann 11.12, 11.13 Syllabus 13.
x
2
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de bouw en werking van perifeer zenuwstelsel met de nervus spinalis met sensibele en motorische zenuwen. Ook de werking van de verschillende reflexen kennen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het motorische systeem, met het sensibele deel, de motorische cortex, basale ganglia, cerebellum, hersenstam, ruggenmerg en ruggenmergzenuwen. Kennen van de piramidebaan en de kruising hiervan en welke gevolgen dit heeft voor het lichaam. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de functie en anatomische ligging van de meningen en de ruimten die hierdoor gevormd worden. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van functie, samenstelling en stroming van de liquor cerebrospinalis en de plaats waar deze wordt aangemaakt. Het kennen op niveau van reproductie van de anatomische ligging van de vier hersenventrikels. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de onderverdeling in het animale en vegetatieve zenuwstelsel. Bij beiden het centrale deel en perifere deel kunnen beschrijven. De antagonistische werking van de sympathicus en parasympathicus van het vegetatieve zenuwstelsel kennen. Grootste parasympathische zenuw kennen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de bloedvoorziening in de hersenen en de functie van de cirkel van Willis. Het kennen op niveau van reproductie van de functie van de bloedhersenbarrière en de bloed-liquor barrière. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van benigne en maligne hersentumoren en tumoren van ruggenmerg. Tevens van primaire hersentumoren en hersenmetastasen Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaak en gevolgen van infecties in de hersenen, ruggenmerg en perifere zenuwen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van aandoeningen en gevolgen van verstoringen in de bloedsomloop in de hersenen. Verschil kennen tussen een bloedige en niet bloedige CVA, een Tia en aneurysma. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaken, verschijnselen en gevolgen van Bell`s paralyse. Verschil van de kenmerken kennen tussen deze aandoening en CVA.
o
carpaal tunnelsyndroom;
o
perifere neuropathie;
o
o
syndroom van GuillainBarré;
x
x
2
x
x
2
x
x
2
epilepsie;
o
ziekte van Parkinson;
o
multiple sclerose;
o
trauma’s.
Path. Jüngen 17.2.2.3 Syllabus 13.5.2.2 x
x
2
x
x
2
x
x
2
x
x
2
Path. Jüngen 17.2.2.1 Syllabus 13.5.2.7 Syllabus 13.5.2.6
Syllabus 13.5.2.4 Kirchmann 11.11 Syllabus 13.5.2.1.1, 13.5.2.1.2 en 13.5.3.1
x
28
Path. Jüngen 17.2.1 Syllabus 13.5.5.2 Syllabus 13.5.5.2
verschillende vormen van hoofdpijn;
o
Syllabus 13.5.5.3
x
2
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaken en symptomen van carpaal tunnelsyndroom. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillende oorzaken en gevolgen van perifere neuropathie en de complicaties hiervan. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de vorm van neuropathie ten gevolge van een autoimmuunreactie: syndroom van Guillain-Barré. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaken van hoofdpijn en de verschillende hoofdpijnvormen: (kinder) migraine, hormonale hoofdpijn, chronische hoofdpijn, clusterhoofdpijn, medicatieafhankelijke hoofdpijn en spanningshoofdpijn. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaken en verschillende vormen van epilepsie. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaak, het klachtenverloop en de gevolgen van de ziekte van Parkinson. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaak, klachtenpatroon en gevolgen van multiple sclerose. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillende oorzaken en gevolgen van schedel-, hersen- en ruggenmergtrauma`s. De gevaren kennen van trauma`s binnen de schedel op korte en langere termijn.
12: HORMOONSTELSEL Onderwerp
Anatomie en fysiologie
Hierbij gaat het om de volgende begrippen:
R
Werkingsprincipe van hormonen;
x
De ligging en de (hormonale) functie van de hypofyse en hypothalamus;
De werking en de plaats van productie van mannelijke en vrouwelijke hormonen;
T
A E
1
x
o
x
29
Het kennen op niveau van reproductie van het de werking van hormonen op de lichaamsprocessen met het terugkoppelingsmechanisme. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de anatomische ligging van de hypofyse en de hypothalamus met het poortadersysteem. De realising factors van hypothalamus en reactie van hypofyse hierop. Tevens het begrip negatief terugkoppelingsmechanisme. Het kennen op niveau van reproductie van het aansturen via FSH en LH van de vrouwelijke en mannelijke geslachtshormonen en de werking van deze hormonen. De veranderde hormoonspiegels van vrouwelijk geslachtshormonen tijdens menstruele cyclus. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de anatomische ligging van de glandula thyroidea met de verschillende werking en afgifte van de hormonen thyroxine en calcitonine. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de anatomische ligging van de glandula parathyroidea en de (antagonistische)werking van het parathyroïd hormoon ten opzichte van calcitonine. Het kennen op niveau van reproductie van de anatomische ligging van de glandula adrenalis met de cortex en medulla. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillende werking en afgifte van de hormonen van de cortex: mineralocorticoïden; glucocorticoïden en de steroïde geslachtshormonen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de werking en afgifte van de hormonen van de medulla zoals: adrenaline en noradrenaline. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillen in oorzaak van diabetes I en II en de gevolgen en complicaties van deze aandoeningen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het verschil in oorzaak, gevolg en behandeling van een hypoglykemie en hyperglykemie en waartoe dit kan leiden.
1
x
x
x
2
2
1
Kirchmann 9.4 Syllabus 12.3.2
Kirchmann 9.5 Syllabus 12.3.3
Kirchmann 9.6 Syllabus 12.3.4 Kirchmann 9.6 Syllabus 12.3.4
x
2
x
2
Kirchmann 9.6 Syllabus 12.3.4
x
2
Kirchmann 9.7 Syllabus 12.4.6
diabetes mellitus;
hypoglycaemie en hyperglycaemie;
Kirchmann 9 Syllabus 12.1
2
Functies hormonen bijniermerg
Pathologie
Specifieke leerdoelen:
Kirchmann 9.8 Syllabus 12.3.6
De ligging en functie van de bijschildklieren (hormonen);
o
Literatuur; G
Kirchmann 9.2 Syllabus 12.2
De ligging en functie van de schildklier(hormonen);
De ligging en de bouw van de bijnieren; Functies hormoongroepen van de bijnierschors;
I
x
2
Kirchmann 9.7 Syllabus 12.4.6
o
o
hyperthyreoïdie en hypothyreoïdie;
x
Cushing; x
o
o
o
o
30
2
hypopituïtarisme; 2
hyperparathyreoïdie en hypoparathyreoïdie;
Kirchmann 9.2 Syllabus 12.4.
Kirchmann 9.5 Syllabus 12.4.4 x
2
x
2
x
2
x
2
vitamine D deficiëntie;
osteoporose;
obesitas en metabool syndroom.
Kirchmann 9.6 Syllabus 12.4.5
Kirchmann 9.6 Syllabus 12.4.5
x o
2
Addison; x
o
2
Kirchmann 9.5 Syllabus 12.4.3
Kirchmann 6.11 Path. Harff blz. 46 Syllabus 12.4.8 Kirchmann 4.5 Syllabus 12.4.8 Syllabus 12.4.7
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaken en gevolgen van een hyper- en hypothyreoïdie. Verschil tussen de werking van de hormonen bij een toxisch struma en niet toxisch struma verklaren. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het syndroom van Cushing. Kennen van de verschillende oorzaken en de gevolgen van de verhoogde cortisolspiegel met betrekking tot de eiwitstofwisseling. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaken van morbus Addison. Het begrijpen van de gevaren van te lage cortisolspiegel met betrekking tot stofwisseling en ontstekingsreacties en de aldosteron spiegel met betrekking tot waterhuishouding en bloeddruk . Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaken en gevolgen van hypopituïtarisme voor de functie van de hypofyse voorkwab met betrekking tot het groeihormoon en de trope hormonen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillen in hyper- en hypoparathyreoidie. Kennen van de oorzaken en complicaties hiervan voor de calciumspiegel in het bloed. Kunnen verklaren waardoor secondaire hyperplasie veroorzaakt wordt. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de gevolgen met betrekking tot het beenderstelsel van een tekort aan vitamine D. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van osteoporose met betrekking tot vitamine D, hormonale veranderingen en het parathormoon. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaken en complicaties van obesitas en metabool syndroom.
13: GENITAALSTELSEL Onderwerp
Anatomie en fysiologie
Hierbij gaat het om de volgende begrippen:
R
I
T
A E
Menstruatiecyclus
Primaire en de secundaire geslachtskenmerken van de man en de vrouw; De bouw en de functies van de eierstok en eileider;
x
1
x
1
x
1
Bouw en functie van de baarmoeder en baarmoederwand
De functie van de cellen van Sertoli en de cellen van Leydig De ligging en functie van de zaadblaasjes
o
o
31
Kirchmann 14.1 Syllabus 11.2.4
Het kennen op niveau van reproductie van de verschillende fasen in de menstruele cyclus, met betrekking tot de hormonen, de opbouw van de uteruswand en de eicel. Het kennen op niveau van reproductie van de genitalia interna en externa met de primaire en secondaire geslachtskenmerken van de man en vrouw. Het kennen op niveau van reproductie van de bouw en functies van de eierstok en eileider met betrekking tot de hormonen en de eicel. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de bouw en functie van de baarmoeder en de verschillende lagen van de baarmoederwand. Veranderingen in opbouw van deze wand met betrekking tot de veranderingen in de menstruele cyclus en bij een eventuele zwangerschap. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de bouw en de functie van de vagina. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de bouw, anatomische ligging en functies van de testis. De vorming van de rijpe spermatozoa. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de aansturing door de hypofyse en functie van de cellen van Sertoli en Leydig. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de ligging en functie van de vesiculae seminalis en de epididymis. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de bouw, anatomische ligging en functie van de prostaat. Het kennen op niveau van selecteren en begrijpen van de verschillende onderdelen van de penis en de werking van de zwellichamen. Het kennen op niveau van reproductie van de productie en samenstelling van het sperma en de organen die hiervoor zorg dragen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van benigne en maligne tumoren van de manlijke en vrouwelijke genitalia.
Kirchmann 14.1 en 14.2 Syllabus 11.1, 11.2.1, 11.2.2 11.3.1 en 11.3.2 Kirchmann 14.1 Syllabus 11.2.2
x
2
x
2
x
2
Kirchmann 14.1 Syllabus 11.2.1 Kirchmann 14.2 Syllabus 11.3.2
x
2
Kirchmann 14.2 Syllabus 11.3.2
x
2
Kirchmann 14.2 Syllabus 11.3.2
x
2
x
1
Kirchmann 14.2 Syllabus 11.3.2 Kirchmann 14.2 Syllabus 11.3.1
x
1
Kirchmann 14.2 Syllabus 11.3.2
De samenstelling van sperma
Pathologie
Specifieke leerdoelen:
Kirchmann 14.1 Syllabus 11.2.2
Bouw en de functie van de vagina Bouw, de ligging en de functies van de zaadballen;
De bouw, de ligging en de functies van de prostaat Onderdelen van de penis en de werking van de zwellichamen
Literatuur; G
carcinomen; x
2
x
2
infecties en soa’s;
Kirchmann 14.1 en 14.2 Path Júngen 5.1, 5.2, 5.3, 5.4 en 5.6 Syllabus 11.5.1.4, 11.5.1.5, 11.1.5.6, 11.5.2.3, 11.2.5. Kirchmann 14.1 en 14.2 Syllabus 11.5.1.3
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillende oorzaken en complicaties van infecties en soa`s van de manlijke en vrouwelijke genitalia.
Onderwerp
Hierbij gaat het om de volgende begrippen: o
ovariumcyste;
o
menstruatieklachten;
o
het climacterium en de menopauze;
o
mastitis;
o
Poly cysteus ovarieel syndroom
o
endometriosis;
o
verzakking;
o
o
o
o
o
T
A E
x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
Specifieke leerdoelen:
Kirchmann 14.1 Syllabus 11.5.1.4 Kirchmann 14.1 Syllabus 11.5.1.1
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de folliculaire en corpus luteum cyste. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van menstruatieklachten. Met onderscheidt in “normale” klachten en pathologische klachten. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het climacterium en menopauze en de klachten die hierdoor kunnen ontstaan. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaken en complicaties van een mastitis. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de PCOS met de vorming van cysten in combinatie met hormonale afwijkingen en de complicaties hiervan. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het ontstaan van een myoom en de plaats waar deze zich kan vormen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van endometriose en de gevolgen van deze aandoening. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de organen die een prolaps kunnen veroorzaken en de gevolgen hiervan. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillende oorzaken die kunnen leiden tot fertiliteit bij de vrouw en man. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van een goedaardige prostaat hyperplasie en een prostaatcarcinoom. De gevolgen van beide aandoeningen kennen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillende lichamelijke en psychische oorzaken van erectiestoornissen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van zwangerschapsklachten met onderscheid in “normaal” voorkomende klachten en pathologische zwangerschapsklachten. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaken, complicaties en duur van de zwangerschap van een spontane abortus. Begrip abortus provocatus kennen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het verloop van de normale graviditeit. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van oorzaken en gevolgen van bekkeninstabiliteit en symfysiolyse.
x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
Kirchmann 14.1 Path Harff blz. 198 Syllabus 11.2.4 Kirchmann 14.1 Syllabus 11.5.1.6 Kirchmann 14.1 Syllabus 11.5.1.4 Syllabus 11.5.1.5
Syllabus 11.5.1.5 Kirchmann 14.1 Syllabus 11.5.1.5 Syllabus 11.5.2.1
prostaatklachten;
erectiestoornissen;
zwangerschapsklachten;
Kirchmann 14.2 Path, Harff blz. 191 en 193 Syllabus 11.5.2.5 Syllabus 11.5.2.2
Syllabus 11.5.1.2 x
2
x
2
x
2
x
2
abortus;
graviditeit;
Literatuur; G
infertiliteit;
bekkeninstabiliteit /symfysiolyse.
32
I
myoom;
o
o
R
Syllabus 11.5.1.2
Kirchmann 14.1 Syllabus 11.4 Kirchmann 4.2 Syllabus 11.5.1.2
14:LEVENSFASE Onderwerp
Pathologie Pediatrie
Hierbij gaat het om de volgende begrippen: o
o
o
o
o
R
I
x
2
x
2
x
2
x
2
spina bifida;
hydrocefalus;
aangeboren afwijkingen van hart- en bloedsomloop;
o
pylorusstenose;
o
33
Specifieke leerdoelen
Path. Jüngen 12.2 Zieke zuigelingen van F.J.A. Huygen hoofdstuk 2 en 6 Syllabus 18.5.5
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het ontstaan en de complicaties van koorts, te weten: de leeftijd van het kind, de duur van koorts, vochtinname, en/of vochtverlies. Ontstaan van vlekken, die onderscheiden moeten worden in zeer onschuldige tot zeer ernstige aandoeningen, zoals de meningokokken sepsis. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaak en gevolgen van geslachtsafwijkingen met betrekking tot de hypothalamus-hypofyse-gonaden-as. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de aandoening en gevolgen spina bifida met betrekking tot voeding en de vorming van de neurale buis tijdens de embryonale ontwikkeling. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het ontstaan van een hydrocefalus en de complicaties, zoals mentale retardie of coma. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het ontstaan en gevolgen van congenitale afwijkingen aan hart en bloedvaten, zoals afwijkingen die ontstaan in de embryonale periode en het septum defect. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van Pervasieve stoornissen en andere ontwikkelingsstoornissen: autisme, dyslexie, en ADHD. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van pylorusstenose ten gevolge van een hypertrofie van de circulaire pylorusspier bij jonge zuigelingen. Gekenmerkt door projectielbraken en de complicaties, zoals uitdroging. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de aandoening en gevolgen van atresie/stenose in maagdarmkanaal. Zoals de verschijnselen bij slokdarm atresie en de obstructieverschijnselen van deze aandoeningen in het maag-darmkanaal in de neonatale periode. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de aandoening congenitale hernia diafragmatica en de gevolgen hiervan voor de longinhoud: longhypoplasie. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van congenitale heupluxatie, waarbij de heupkom in meer of mindere mate te ondiep is en de gevolgen die dit kan hebben zonder behandeling.
Kindergeneeskunde vd Brande hoofdstuk 11 blz. 181 -184 Syllabus 18:2.1.6 Kindergeneeskunde vd Brande hoofdstuk 6 blz. 83 en h 21 blz.413-415. Syllabus 18:2.1.7 Syllabus:18.3
x
x
2
2
atresie / stenose in het maag-darmkanaal;
congenitale hernia diafragmatica;
Literatuur; G
geslachtsafwijkingen;
pervasieve stoornissen;
o
A E
koorts en vlekken;
o
o
T
x
2
x
2
x
2
congenitale heupluxatie;
Kindergeneeskunde vd Brande hoofdstuk 25 blz.472-478 Syllabus 18:2.1.3 Psychologie, een inleiding van Philip G. Zimbardo, Robert L. Johnson, Vivian McCann, Hfst. 12 Kindergeneeskunde vd Brande hoofdstuk 18 blz. 350 Syllabus 18:4 Kindergeneeskunde vd Brande hoofdstuk 18 blz. 358 Syllabus 18:2.1.4
Kindergeneeskunde vd Brande hoofdstuk 18 blz. 358 Syllabus 18: Kindergeneeskunde vd Brande hoofdstuk 2: blz. 30 Syllabus: 18.2.1
o
o
o
o
o
afwijkingen van de ledematen;
x
meningitis; x
2
x
2
encefalitis;
chronische sereuze otitis media;
x
o
o
o
o
o
o
Zieke zuigeling hoofdstuk 2 blz.8 Kindergeneeskunde vd Brande hoofdstuk 14 blz. 264-265 Syllabus 18: 5.1 Kindergeneeskunde vd Brande hoofdstuk 14 blz. 266 Syllabus 18:5:2 Kindergeneeskunde vd Brande hoofdstuk 2 blz. 25 Syllabus 18:5.3 Zieke zuigeling hoofdstuk 8 Syllabus 18:9
2
constitutioneel eczeem; x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
x
2
vergiftigingen;
rode hond;
waterpokken;
bof;
mazelen;
acute lymfatische leukemie; x
34
2
acute dyspneu bij kinderen; x
o
2
Kindergeneeskunde vd Brande hoofdstuk 2: blz. 30 Syllabus 18:2.1.5 en 4:4.2
2
Kindergeneeskunde vd Brande hoofdstuk 28 blz.514 Syllabus 18:6 Kindergeneeskunde vd 25 blz. 488-490 Syllabus 18:10 Kindergeneeskunde vd 14 blz. 270-271 Syllabus 18:5.4.1 Kindergeneeskunde vd 14 blz. 271-272 Syllabus 18:5.4.2 Kindergeneeskunde vd 14 blz. 272-273 Syllabus 18:5.4.3 Kindergeneeskunde vd 14 blz. 270 Syllabus 18:5.4.4 Kindergeneeskunde vd 20 blz.401-402 Syllabus 18:7
Brande hoofdstuk
Brande hoofdstuk
Brande hoofdstuk
Brande hoofdstuk
Brande hoofdstuk
Brande hoofdstuk
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van congenitale en niet congenitale afwijkingen in de ledematen. Congenitaal reductiedefect door een aanlegstoornis. Niet congenitaal rachitis door vitamine D tekort. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de symptomen, oorzaken en complicaties van meningitis.
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de symptomen, oorzaak en complicaties van een encefalitis. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de symptomen, oorzaak en complicaties van een chronische otitis media. Verschil kennen tussen acute en chronische otitis media. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de verschillende oorzaken van acute dyspneu. Zoals pseudokroep, epiglottis, aandoeningen aan de bronchiën, pneumonie en astma. Verschil tussen expiratoire en inspiratoire dyspnoe kennen en wat een stridor is. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de oorzaak van constitutioneel of atopisch eczeem. Het verloop in de drie leeftijd fasen kennen met de lokalisatie in deze fasen van dit eczeem. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de meest voorkomende vergiftigingen bij kinderen. De symptomen kennen en hoe te handelen hierbij. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de virale kinderziekte rode hond, rubella. Verloop van de aandoening en de meest gevaarlijke complicaties kennen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de virale kinderziekte waterpokken, varicella. Verloop van de aandoening en eventuele complicaties kennen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de virale kinderziekte de bof, parotitis epidemica. Verloop van de aandoening en eventuele complicaties kennen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de virale kinderziekte mazelen. Het verloop van de aandoening en gevaar van eventuele complicaties kennen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de maligne aandoening van het beenmerg, leukemie. Het verschil tussen de verschillende vormen van leukemie en de bij kinderen meest voorkomende vorm van acute lymfatische leukemie kennen met de meest voorkomende symptomen .
o
buikpijn; x
o
2
Kindergeneeskunde vd Brande hoofdstuk 3 blz. 28-29 Syllabus 18: 8
2
Kindergeneeskunde vd Brande hoofdstuk 11 blz. 212-219 Syllabus 18:11
groei- en ontwikkelingsstoornissen. x
Ouderdomsproblematiek; Veroudering/ sterven
Path. Jüngen 19.1, 19.1.1, 19.1.2 Syllabus 18:4 x
2
Dementie;
Path. Jüngen 19.1.2 Syllabus 18:5 x
2
x
2
Rouwproblematiek
35
Path. Jüngen 19.2 Syllabus 18:6 Levenslessen Kübler Ross hoofdstuk 4
Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het begrip buikpijn. Verschil tussen functionele buikpijn en oorzakelijke buikpijn. De meest voorkomende oorzaken kennen en de aanwijzingen die duiden op ernstige onderliggende aandoening. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de meest voorkomende groei en ontwikkelingsstoornissen, zoals: de primaire- en secondaire groeistoornis, met de oorzaken hiervan. De meest voorkomende ontwikkelingsstoornissen kennen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van de ouderdomsproblematiek. Kennen van de termen gerontologie en geriatrie. De processen kennen waardoor het lichaam veroudert en welke geriatrische syndromen er kunnen ontstaan. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van dementie. Het verschil kennen tussen dementie, pseudodementie en delier. De meest voorkomende vormen van dementie kennen: ziekte van alzheimer; vasculaire dementie; Lewy body dementie; frontotemporale dementie. De verschijnselen en ziekte verloop hiervan kennen. Het kennen op het niveau van inzicht en begrijpen van het stervensproces en de rouwproblematiek volgens de fasen van Kübler Ross.
15: PSYCHOLOGIE Onderwerp
Deelgebieden psychologie
Hierbij gaat het om de volgende begrippen:
R
I
T
A E
Biologische benadering, x
1
Leertheoretische benadering, Toegepaste ontwikkelingspsychologie en klinische psychologie
x
1
Humanistische benadering, x
Literatuur;
Specifieke leerdoelen
Psychologie, een inleiding van Philip G. Zimbardo, Robert L. Johnson, Vivian McCann, Hfst. 1 & 13
Studenten moeten kennis bezitten over de biologische benadering, meer specifiek: het ontstaan van de biologische benadering en het moderne perspectief, de variaties (neurowetenschap en evolutionaire psychologie), de hoofdpersonen (Wundt met het structuralisme en James met het functionalise) Studenten moeten kennis bezitten over de leertheoretische ofwel behavioristische benadering, meer specifiek: wat is het idee? (observeerbaar gedrag), wat bepaalt gedrag? (prikkels uit omgeving en voorgaande consequenties op gedrag) Wie zijn de hoofdpersonen binnen deze stroming? (Watson en Skinner) Studenten moeten kennis bezitten over de humanistische benadering, meer specifiek: wat is het idee? (geestelijke gezondheid en het menselijk potentieel), wat bepaalt gedrag? (behoefte om te groeien) Wie zijn de hoofdpersonen binnen deze stroming? (Rogers en Maslow) Studenten moeten kennis bezitten over de systeem theoretische, ofwel socioculturele benadering, meer specifiek: de invloed van de sociale omgeving op het gedrag, hoe individuen functioneren in groepen, culturele verschillen Studenten moeten deze kennis op het niveau van inzicht en reproduceren kennen: de prenatale ontwikkeling, de neonatale periode, infancy, adolescentie, volwassenheid en Piagets cognitieve ontwikkeling, Erikssons psychosociale ontwikkeling (alle facetten van deze fases komen aan bod zoals hechting, schema’s, taal, etc.) Studenten moeten deze kennis (piaget’s cognitieve stadia en eriksson psychosociale stadia) op het niveau van inzicht en reproduceren kennen Studenten moeten deze kennis op het niveau van inzicht en reproduceren kennen: wat is normaal gedrag en wat is pathologisch gedrag? Waar herken je dit aan? Hoe beoordeel je of iemand ziek is of niet? Wat voor invloed heeft psychopathologie op de maatschappij? Studenten moeten deze kennis op het niveau reproduceren kennen wat de DSM inhoudt, waarvoor het gebruikt wordt e e en door wie en wat het verschil is tussen de 4 en de 5 versie
G
1
Psychologie, een inleiding van Philip G. Zimbardo, Robert L. Johnson, Vivian McCann, Hfst. 1 & 13
Psychologie, een inleiding van Philip G. Zimbardo, Robert L. Johnson, Vivian McCann, Hfst. 1 & 13
Psychopathologie Systeem theoretische benadering
x
1
Persoonlijkheidsontwikkeling
Leeftijdsfasen en bijbehorende ontwikkelingstaken
x
2
x
2
x
2
Psychopathologie en maatschappij
DSM IV en V systeem en verschillen daartussen
36
x
1
Psychologie, een inleiding van Philip G. Zimbardo, Robert L. Johnson, Vivian McCann, Hfst. 1 & 13 Psychologie, een inleiding van Philip G. Zimbardo, Robert L. Johnson, Vivian McCann, Hfst. 7
Psychologie, een inleiding van Philip G. Zimbardo, Robert L. Johnson, Vivian McCann, Hfst. 7 Psychologie, een inleiding van Philip G. Zimbardo, Robert L. Johnson, Vivian McCann, Hfst. 12
Psychologie, een inleiding van Philip G. Zimbardo, Robert L. Johnson, Vivian McCann, Hfst. 12
Algemene kenmerken psychopathologie
Diagnostisch proces psychopathologie
Psychofarmaca
Psychiatrische behandeling
Stoornissen: o schizofrenie en andere psychotische stoornissen; o stemmingsstoornissen; o angststoornissen; o somatoforme stoornissen; o eetstoornissen; o slaap/waakstoornissen; o persoonlijkheidsstoornissen; o autismespectrumstoornissen; o aandachts -en gedragsstoornissen; o verslavingsproblematiek. o Aanpassingsstoornissen o Psycho-organische stoornissen o antidepressiva (de klassieke, MAO-remmers en SSRI’s); o antipsychotica (de klassieke en de atypische); o stemmingsstabilisatoren (Lithium, anti-epileptica); o psychostimulantia (Ritalin, Concerta, Stratera); o Benzodiazepinen. Psychotherapie in grote lijnen, psychofarmaca, cognitieve attributies, therapietrouw bij gebruik van psychofarmaca, psycho educatie.
x
x
x
x
x
37
1
Psychologie, een inleiding van Philip G. Zimbardo, Robert L. Johnson, Vivian McCann, Hfst. 12 Psychologie, een inleiding van Philip G. Zimbardo, Robert L. Johnson, Vivian McCann, Hfst. 13 Psychologie, een inleiding van Philip G. Zimbardo, Robert L. Johnson, Vivian McCann, Hfst. 12
Studenten moeten deze kennis op het niveau van inzicht en reproduceren kennen: wat is normaal gedrag en wat is pathologisch gedrag? Waar herken je dit aan? Hoe beoordeel je of iemand ziek is of niet? Studenten moeten deze kennis op het niveau reproduceren kennen: wat zijn de diagnostische stappen om aan te duiden of iemand geestelijk (on)gezond is? Studenten moeten deze kennis op het niveau van inzicht en reproduceren kennen: alle stoornissen komen voor in dit hoofdstuk en moeten duidelijk begrepen worden.
Psychologie, een inleiding van Philip G. Zimbardo, Robert L. Johnson, Vivian McCann, Hfst. 13
Studenten moeten deze kennis op het niveau reproduceren kennen: genoemde psychofarmaca worden genoemd in het hoofdstuk en moeten kunnen worden gereproduceerd
Psychologie, een inleiding van Philip G. Zimbardo, Robert L. Johnson, Vivian McCann, Hfst. 13
Studenten moeten deze kennis op het niveau reproduceren kennen: kennis van inzichtgevende therapieën, groepstherapieën, gedragstherapieën, cognitieve therapieën, biomedische therapieën en psycho-educatie. De gevolgen van behandelen met medicijnen en overige medische therapieen
2
1
1
Onderwerp
Gespreksvaardigheden
38
Hierbij gaat het om de volgende begrippen: Begrippen als: o non verbaal gedrag; o verbaal volgen; o gebruik stiltes; o samenvatten; o feedback; o doorvragen; o reflecteren; o concretiseren; o interpretatie; o confrontatie; o eigen voorbeelden geven; o terugkoppelen naar doelen; o situatie verduidelijken; o afsluiten van gesprek.
R
I
x
T
A E
Literatuur:
Specifieke leerdoelen:
Gespreksvoering, basisvaardigheden en gespreksmodellen van Henk T. van der Molen, Mark A. Hommes, Frits Kluijtmans
Studenten moeten deze kennis op het niveau van inzicht en reproduceren kennen: alle genoemde begrippen komen aan bod en worden zowel klassikaal besproken alswel praktisch mee geoefend onderling en op iemand buiten de groep
G
2
Onderwerp
Therapeutische basisvaardigheden
Onderwerp
Medische en psychosociale signalen opmerken die (mogelijk) aanleiding geven voor verwijzing naar een BIG geregistreerde zorgverlener, en daarnaar handelen
Hierbij gaat het om de volgende begrippen:
R
Begrippen als: o empathie; o congruentie; o onvoorwaardelijke acceptatie; o attitude van de therapeut.
Hierbij gaat het om de volgende begrippen:
Medische en psychosociale signalen (zie rode en gele vlaggen zie H5).
I
T
A E
x
R
I
2
T
A E
x
Literatuur:
Specifieke leerdoelen:
Gespreksvoering, basisvaardigheden en gespreksmodellen van Henk T. van der Molen, Mark A. Hommes, Frits Kluijtmans & Psychologie, een inleiding van Philip G. Zimbardo, Robert L. Johnson, Vivian McCann, Hfst. 12 & 13
Studenten moeten deze kennis op het niveau van inzicht en reproduceren kennen: wat houden deze begrippen in, de grondlegger van deze begrippen (Rogers), hoe toe te passen? Dit laatste dmv oefenen met elkaar en op iemand buiten de groep
Literatuur:
Specifieke leerdoelen:
Rode en gele vlaggen besproken aan de hand van bijlage H5
De rode en gele vlaggen worden benoemd en besproken: hoe herken je het en naar wie en hoe verwijs je door?
G
G
4
De rode en gele vlaggen worden behandeld in de bijbehorende lesstof en daarnaast wordt er een aparte les aan besteed door drs. Obbe Verburg arts. De studenten moeten inzicht hebben in afwijkende symptomen en kunnen op de onderstaande site van fysiotherapeuten handvatten voor vinden. http://www.wikifysio.nl/index.php/Lage_rugklachten,_rode_en_gele_vlaggen
39
5.
Rode en gele vlaggen
Rode en gele vlaggen betreffen respectievelijk medische- en psychosociale signalen die door zorgverleners moeten worden opgemerkt en die aanleiding moeten geven voor verwijzing naar een BIG geregistreerde zorgverlener. Het kunnen signaleren van de betreffende symptomen en op grond daarvan adequate beslissingen nemen is tevens opgenomen als aparte eindterm bij medische basiskennis (tabel B) en psychosociale basiskennis (tabel C). Daarbij moet worden opgemerkt dat deze signalen in de praktijk niet op zich zelf staan. Dan gaat het vaak om combinaties van symptomen. Het overzicht voorziet ook niet in het kunnen plaatsen van een klacht in een context van de bredere conditie van een cliënt en omgevingsfactoren die een rol kunnen spelen. Het is nadrukkelijk wel de bedoeling om hier in opleiding en toetsing aandacht aan te besteden. Bovendien is deze lijst niet extensief en is aanvulling op basis van ervaring met deze lijst en evidence wenselijk. Het zou daarom zinvol zijn om in het kader van de directe toegang tot de complementaire zorg de rode- en gele vlaggen systematiek nader uit te werken. Hierbij zou de systematiek zoals gehanteerd bij fysiotherapeuten als voorbeeld kunnen dienen.
Rode vlaggen o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o
hyperhydrosis; hartkloppingen waarbij de hartslag irregulair en inequaal is (tijdsinterval tussen de slagen wisselt steeds en harde slagen / zachtere slagen wisselen elkaar af); wanneer iemand in rust een hartslag heeft van meer dan honderd slagen per minuut; krampachtige spierpijnen over de borstkas; acute schouderpijn (vnl. links) met zweten; pijn in één arm, eventueel met bleek zien, zweten en een klamme huid; acute dyspnoe; hemoptoë; braken en diarree in het algemeen, in de zwangerschap en bij zuigelingen en jonge kinderen; obstipatie zonder duidelijke oorzaak; (nieuw of oud ) bloed bij de ontlasting; gewichtsverlies zonder aanwijsbare reden; acute (nieuwe) buikpijn in het algemeen en in het bijzonder bij kinderen; herhaalde buikklachten; algehele zwelling van het buikgebied; pijn in de onderbuik bij vrouwen; mogelijke gezondheidsrisico’s van dysfagie (slikstoornis; een onverklaarbare droge mond; een pijnlijke en/of stijve nek; gezwollen enkel aan één zijde en gezwollen enkels aan beide zijden; zwellingen in de nek bij zuigelingen en kinderen; loopproblemen (mank lopen, kreupel zijn, pijn bij lopen en niet willen lopen) bij kinderen; plotselinge duizeligheid en/of flauwte; tintelingen en/of tastverlies; tremoren; pijn in het gezicht; afasie; een acute visus stoornis; pijn in en/of rondom het oog; onverklaarbare heesheid en stemverlies; rugpijn eventueel met uitstralingspijn(been); hematurie; post-menopauzaal bloedverlies bij vrouwen; paarse verkleuring van de huid bij kinderen; zwellingen onder de huid; bewustzijnsveranderingen; onverklaarbaar veel dorst; onverklaarbaar heel veel plassen; pijn op de borst; onbegrepen moeheid; onbegrepen koorts;
Gele vlaggen o o o
zeer somber en lusteloos gedrag; waanbeelden wanen/hallucinaties; angsten;
o o o o o o o o
41
slaap / waakstoornissen; verwardheid; hallucinaties; UHR-psychose symptomen (moeite met het contact, vreemde gedachtegangen); agressie en impulscontrole leidend tot problemen in de dagelijkse omgang; chaos: moeite met plannen, komt afspraken niet na; levensbedreigende doodswens; hulpverlener snapt patiënt niet;
6.
Bijlage: Toelichting op niveaus van Bloom
Voor de toelichting op de onderscheiden kennisniveaus, gebruiken we een bestaande checklist van de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO): http://cursuscurriculumontwerp.slo.nl/toolkit/Checklist__taxonomie_van_Bloom_.docx/ Checklist 'taxonomie van Bloom (SLO)' Toelichting Een van de meest gebruikte manier om verschillende kennisniveaus in te delen, is op basis van de taxonomie van Bloom. Deze is tussen 1948 en 1956 ontwikkeld door de onderwijspsycholoog Benjamin Bloom, als algemeen model voor de doelstellingen van het leerproces. De taxonomie onderscheidt verschillende niveaus, oplopend in moeilijkheidsgraad: kennis reproductie inzicht toepassing analyse creatie/synthese evaluatie Onderstaand schema ordent deze niveaus in toenemende moeilijkheid. Het schema op de volgende pagina beschrijft wat de leerling bij dergelijke niveaus moet doen en wat hij aan vragen en eindopdrachten zou kunnen verwachten. De taxonomie biedt uitkomst bij het formuleren van leerdoelen en het vaststellen van het beheersingsniveau. Het helpt allereerst bij het bepalen van het beoogde eindgedrag in algemene zin (kennis reproduceren, inzicht hebben in, toepassen, analyseren, creëren of evalueren). Van daaruit kan de taxonomie inspiratie bieden bij het vaststellen van wat de leerling moet doen (schema, kolom 3) en welke vraagtypen de leerling moet beheersen (kolom 4). In kolom 3 staan geschikte handelingswerkwoorden die gebruikt kunnen worden bij het formuleren van leerdoelen. Afhankelijk van het gekozen eindgedrag en afhankelijk van wat de leerling moet doen, zal het vraagtype verschillen. Als bijvoorbeeld wordt volstaan met het reproduceren van kennis (woordjes, formules, jaartallen, et cetera) dan is de vraagstelling anders dan wanneer leerlingen eerder verworden kennis moet toepassen in een nieuwe situatie. Ter illustratie: niveau/beoogd eindgedrag
wat de leerling doorgaans moet doen
voorbeeldvragen
kennis reproduceren
dingen beschrijven
Wat is een tachograaf en hoe wordt die gebruikt?
Op basis hiervan kan het volgende leerdoel worden geformuleerd: De leerling kan beschrijven wat een tachograaf is en hoe een tachograaf wordt gebruikt.
niveau/ beoogd eindgedrag
omschrijving
wat de leerling doorgaans moet doen bij dit niveau
voorbeeldvragen bij dit niveau
wat de leerling zou kunnen maken bij dit niveau
reproduceren
Een kennisvraag vraagt naar parate objectieve kennis.
feiten of gebeurtenissen reproduceren
In welke landen is op 1-1-2002 de euro ingevoerd?
noemen of opsommen
Wat zijn de belangrijkste bodemschatten in Zuid-Afrika?
een begrip definiëren
Wat verstaan we onder "werkloosheid"?
dingen beschrijven
Wat is een tachograaf en hoe wordt die gebruikt?
feitelijke verbanden leggen
Wie was Albert Einstein en wat was zijn betekenis voor de Natuurkunde?
dingen herkennen, aanwijzen, onderstrepen, aankruisen
Waar zitten de nieren?
selecteren en samenvatten
Welke geografische factoren zijn van invloed op de economische positie van Rotterdam?
een verklaring, bewijs of onderbouwing geven
Hoe kwam Hitler aan de macht?
in eigen woorden weergeven
Hoe planten spinnen zich voort?
in een tekening of schema weergeven
Hoe zit de menselijke bloedsomloop in elkaar?
gevolgen voorspellen
Wat gebeurt er met de werkloosheid als de inflatie stijgt?
wat de leerling doorgaans moet doen bij dit niveau
voorbeeldvragen bij dit niveau
voorbeelden geven
Geef een voorbeeld van een understatement.
uitleggen
Wat bedoelde Hamlet toen hij zei "To be or not to be, that is the question?"
inzicht hebben in
niveau/ beoogd eindgedrag
43
Over inzichtvragen moet je meestal even nadenken: je moet eerder verworven kennis en inzichten aanboren en in eigen woorden omschrijven, samenvatten, uitleggen of toelichten.
omschrijving
een "spiekbriefje" een tabel een lijst met belangrijke gebeurtenissen een feitenoverzicht een tijdsbalk een kaart een schema of mindmap een woordenlijst een begrippenlijst met omschrijvingen een quiz met feitenvragen
een samenvatting een lijst met belangrijke gebeurtenissen een tijdbalk een grafische voorstelling van zaken een stroomschema een tabel met oorzaak- gevolg of overeenkomsten - verschillen een quiz met doordenkvragen
wat de leerling zou kunnen maken bij dit niveau
toepassen
44
Bij toepassingsvragen moet je eerder verworven kennis en inzichten in een nieuwe situatie gebruiken om een probleem op te lossen.
grote lijnen aangeven
Hoe is het Koninkrijk der Nederlanden ontstaan?
beschrijven
Wat is het periodiek systeem der elementen?
verschillen en overeenkomsten aangeven
Hoe zou een regeerakkoord tussen socialisten en liberalen eruit kunnen zien?
een plan van aanpak uitlijnen
Hoe zou de regering van Italië de werkloosheid kunnen bestrijden?
oplossingen voorstellen
Hoe kunnen we het fileprobleem oplossen?
een hypothese opstellen, een test of experiment uitvoeren
Waarom bloeit een hortensia in de ene tuin blauw en in de andere roze?
aantonen dat
Bewijs dat er niet een grootst priemgetal is.
een werkstuk een model waarmee je uitlegt hoe iets werkt een handleiding een spel waarin ideeën van het te bestuderen object naar voren komen een presentatie een demonstratie een voorstelling een poster een expositie
niveau/ beoogd eindgedrag
analyseren
niveau/ beoogd eindgedrag
45
omschrijving
wat de leerling doorgaans moet doen bij dit niveau
voorbeeldvragen bij dit niveau
laten zien hoe
Hoe kun je een computer gebruiken bij het leren?
een probleemsituatie met kennis van zaken aanpakken
Hoe zou je eerste hulp verlenen aan dit slachtoffer met ademhalingsproblemen?
concrete gevallen toetsen aan abstracte definities
Welke landen zijn volgens deze definitie socialistisch?
een opgave oplossen of berekening maken
Wat is de snelheid waarmee een kogel van 1 kg de grond raakt als die op aarde op 1 meter hoogte wordt losgelaten en je de luchtwrijving mag verwaarlozen?
Bij een analysevraag moet je een ingewikkeld probleem zien te vereenvoudigen om er met jouw kennis en inzicht vat op te krijgen. Je ontleedt het bijvoorbeeld in deelproblemen, herleidt het tot een patroon of een onderliggend probleem, of concentreert je op relevante aspecten, zoals belangrijke kenmerken, oorzaken of gevolgen. Een analysevraag vergt doorgaans kritische en gedegen (voor)onderzoek.
in delen splitsen
Welke milieurisico's brengt een kerncentrale met zich mee?
patronen beschrijven
Welke oorzaken kun je na het bestuderen van de Russische en Amerikaanse revoluties aangeven voor het ontstaan van revoluties?
bewijzen voor conclusies aangeven
Onderbouw of weerleg de volgende stelling: de perceptie van de kwaliteit van de gezondheidszorg door het publiek, stemt niet overeen met de objectieve kwaliteit.
omschrijving
wat de leerling doorgaans moet doen bij dit niveau
voorbeeldvragen bij dit niveau
classificeren
Is milieuvervuiling primair een technisch, economisch of politiek probleem?
onderzoeken
Heeft het regeringsbeleid in de periode 2002-2004 wezenlijk bijgedra-
wat de leerling zou kunnen maken bij dit niveau
een onderzoeksverslag een beschouwing een overzicht waarin de kritische stappen worden weergegeven een grafische voorstelling een vragenlijst om aan informatie te komen een checklist een tabel een documentaire
wat de leerling zou kunnen maken bij dit niveau
gen aan het drastisch reduceren van de werkloosheid in die periode?
creëren (synthese)
46
Creatievragen zijn erop gericht met je kennis en inzicht nieuwe ideeën, producten of zienswijzen tot stand te brengen. Dat vergt creativiteit. Bij synthesevragen zijn uiteenlopende antwoorden mogelijk.
vergelijken
Vergelijk deze cursus "Actief Leren" met de adviezen van de studentenpsychologen van de Universiteit Leiden.
ontwerpen
Ontwerp de ideale stad.
scheppen
Schrijf een toneelstuk dat jouw leven weergeeft.
samenstellen
Schrijf een regeerakkoord op basis van je eigen politieke overtuigingen, als je 50/50 moet samenwerken met een andere politieke partij.
schrijven
Schrijf een artikel voor een zaterdagkrant over jouw oplossing voor het fileprobleem.
een kunstwerk een film of video een toneelstuk of cabaret een lied of compositie een krant of site een omslag voor een cd, boek, tijdschrift, …… een spel of simulatie een creatief essay een PowerPointpresentatie
niveau/ beoogd eindgedrag
evalueren
47
omschrijving
Een evaluatievraag vraagt naar een beargumenteerd oordeel en standpunt. Bij een evaluatie-vraag verantwoord je een handelwijze, bepaal je de waarde van iets of iemand; je kiest uit verschillende mogelijkheden de beste oplossing voor een probleem, je beoordeelt een kunstwerk of je ontwikkelt en verdedigt een eigen mening.
wat de leerling doorgaans moet doen bij dit niveau
voorbeeldvragen bij dit niveau
ontwikkelen
Ontwikkel een computersimu-latie waarmee je de oplossing van een derdegraads vergelijking kunt benaderen.
voorspellen en extrapoleren
Wat zou er gebeuren als het gebruik van soft drugs zou worden verboden?
kennis op verschillende terreinen combineren
Wat zijn de potentiële economische gevolgen van de uitbraak van een ernstige ziekte in de veehouderij?
concluderen
Zou de oorspronkelijke evolutietheorie van Darwin naar hedendaagse maatstaven stand houden?
beargumenteren
Is het huidige economische systeem in Nederland het definitieve systeem?
waarde aangeven
Wie is de beste parlementariër - en waarom?
wat de leerling zou kunnen maken bij dit niveau
een betoog een overredende toespraak een bijdrage aan een debat een lijstje met criteria waarmee je je werk kunt beoordelen. een oordeel of vonnis een advies
niveau/ beoogd eindgedrag
omschrijving
wat de leerling doorgaans moet doen bij dit niveau
voorbeeldvragen bij dit niveau
Evaluatievragen doen een beroep op kennis en inzicht, maar ook op persoonlijke overtuigingen en zijn dus op uiteenlopende manieren te beantwoorden.
bekritiseren
Wat zijn de zwakke punten van de troonrede van dit jaar?
kiezen en de keuze verantwoorden
Zou invoering van de doodstraf een goede zaak zijn?
besluiten
Hoeveel maanden celstraf zou je geven aan iemand die schuldig is aan een verkeersongeval met dodelijke afloop?
wat de leerling zou kunnen maken bij dit niveau
Gebruikte literatuur Valcke, M. (2010). Onderwijskunde als ontwerpwetenschap. een inleiding voor ontwikkelaars van instructie en voor toekomstige leerkrachten. Gent: Academia Press.
48