Taal als rode draad doorheen de kleuterschool
Cahier Woordenschatverwerving Kleuteronderwijs met referentiewoordenlijst (WOK)
WOK • Taal Taal in in W.O. W.O.
• Taal Taalin inM.V. M.V.
•Taal Taalininwiskunde wiskunde
• Taal in in taal Taal taal
• Taal in L.O.
Wat is de WOK? Hoe de WOK gebruiken?
home
Wat is de WOK? Hoe WOK gebruiken?
Wat is de WOK?
Waarom?
Hoe het cahier WOK gebruiken?
Hoe verwerven kinderen taal?
home
Wat is de WOK? Kleuterleraren hebben de laatste jaren heel wat competenties (kennis, vaardigheden, attitudes) verworven om goed taalvaardigheidsonderwijs in de praktijk te brengen. Toch stellen we vast dat het taalaanbod van de leraar nog vaak te weinig doelmatig verloopt. Ook merken we dat er soms te weinig aandacht wordt besteed aan het verwerven van de noodzakelijke schooltaal1. Met dit cahier willen we kleuterleraren een instrument aanreiken dat hen in staat stelt om een gerichter en meer gekaderd taalaanbod in te bouwen in hun thema’s en activiteiten. De WOK is een instrument waarbij een aanbod aan woordenschat gelinkt aan leerplandoelen kleuteronderwijs van het GO! wordt aangeboden. Het geheel past in een duidelijke visie op woordenschatonderwijs, die in het cahier ook een hoofdstuk krijgt. In de Wok vindt men dus:
De leerplandoelen kleuteronderwijs van het GO!, met aanduiding van de doelgroep (jongste/oudste kleuters) en de mate waarin de doelen worden aangezet of intensief nagestreefd.
Per leerplanthema een woordenlijst gelinkt aan de doelen. De woordenlijst moet steeds als een referentielijst gelezen worden : de kleuterleidster bepaalt het taalaanbod binnen haar activiteiten en kan de lijst raadplegen om haar aanbod af te toetsen en eventueel bij te sturen. Het betreft de minimum woordenschat die leerlingen best beheersen alvorens naar het eerste leerjaar te gaan. De woordenlijst is door de PBD van het GO! opgesteld. Als basis werd de BAK (Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters) gebruikt. Deze lijst werd aangepast aan de Vlaamse context en aan de leerplankeuzes. De keuze van woorden heeft zowel te maken met hoogfrequent gebruik als het belang om bij aanvang van de lagere school te bezitten. Er zit dus zowel schooltaal in als ‘wereldtaal’ (taal om de wereld rondom zich te leren beheersen).
Een passage met onze visie over woordenschatonderwijs en hoe de WOK hierbij een hulpmiddel kan zijn.
De WOK sluit aan bij het begeleidings- en nascholingsaanbod van de Pedagogische begeleidingsdienst rond het nieuwe leerplan Nederlands.
terug
1
Met schooltaal bedoelen we de specifieke taal die nodig is om op school de instructies van de leraar te begrijpen en om de specifieke begrippen van de verschillende leergebieden te verstaan. De schooltaal bevat in vergelijking met de thuistaal complexere begrippen, langere zinnen die grammaticaal complexer zijn, functiewoorden (bv omdat, ondanks, tenslotte), … Kinderen hebben de schooltaal nodig om complexe denkprocessen te verrichten en die in woorden uit te drukken, soms los van een concrete context.
home
Waarom dit cahier? Belang van WOordenschatverwerving in het Kleuteronderwijs – ‘WOK’ Dit cahier is ontstaan vanuit de zorg die kleuterleraren hebben voor taalverwerving en in het bijzonder voor die van taalzwakke kinderen. Deze kinderen blijken vaak een grote achterstand te hebben op het gebied van taalvaardigheid, waardoor ze niet in staat zijn succesvol te functioneren op school. Een belangrijke hefboom voor de taalvaardigheid en dus ook voor de verdere schoolloopbaan en het maatschappelijk functioneren is de woordenschatverwerving. Woorden zijn niet alleen belangrijke elementen van taal, maar ook van denken. Daarom speelt woordenschat een cruciale rol bij kennisopbouw en het schoolse leren. Woordkennis speelt een rol in alle leergebieden en vraagt voortdurende aandacht. Kinderen komen op school met een groot onderling verschil in de kwantiteit en de kwaliteit van hun woordenschat. Sommige kinderen met een andere thuistaal dan het Nederlands kennen een bepaald concept in hun eigen taal en dan moet er op school enkel een ‘label’ op het in de eerste taal geleerde concept gekleefd worden. Maar soms is ook het concept in de eerste taal nog niet verworven. Dat betekent dat een woord, de achterliggende betekenis én de verbindingen van nul af aan geleerd moeten worden. De woordenschatontwikkeling moet de hoogste prioriteit hebben in het kleuteronderwijs. In de WOK nemen we alle woorden op die tot de basiswoordenschat behoren, m.a.w. die basisset aan woorden waarover alle kinderen minimaal moeten beschikken om op school goed te kunnen functioneren. Woorden zijn geen doel op zich maar een middel om taalvaardiger te worden Woordenschatontwikkeling vertrekt vanuit talige activiteiten in alle leergebieden en in een rijke leeromgeving waar kinderen kansen krijgen om de woordenschat te oefenen, te verbreden en te verdiepen. De leraar zorgt er voor dat de basiswoordenschat expliciet en veelvuldig aan bod komt in verschillende natuurlijke situaties. De basiswoordenschat die opgenomen is in de WOK mag dus niet als doel-op-zich beschouwd worden. Het is niet de bedoeling dat leraren woorden uit de WOK selecteren om die op een geïsoleerde wijze aan te leren. Het digitaal cahier wil aan de leraar een overzicht bieden van welke woorden kleuters minimaal nodig hebben om in de klas talig te kunnen functioneren. Zo kunnen leraren gericht woorden in hun taalaanbod opnemen bij specifieke activiteiten, thema’s en hoeken. Centraal in het taalonderwijs staat immers de vraag wat kinderen met de Nederlandse taal moeten kunnen doen. De focus ligt dan op taalgebruik, op de vaardigheid om talige boodschappen (instructies, verhalen, mededelingen, vragen, …) in een communicatieve context te begrijpen en te produceren.
terug
home
Hoe kunnen we de WOK gebruiken? In de WOK gebruiken we bij de doelenlijsten de volgende codes: een zwart doel is te intensifiëren in kleuteronderwijs; een rood doel is aan te zetten in kleuteronderwijs en zal geïntensifieerd worden in de eerste graad; een J voor het doel is aan te zetten bij de jongste kleuters; de zwarte woorden in de woordenlijst verwijzen naar de GO4TY!, een basiswoordenlijst van 40 woorden voor anderstalige kleuters. Bij de woordenlijsten gebruiken we per woordenveld een andere kleur. De kleuren louter ‘esthetisch’ en dus niet van belang. Dit instrument kan op verschillende manieren gebruikt worden, afhankelijk van het uitgangspunt. We bespreken 5 situaties:
Situatie 1: De leraar vertrekt vanuit leerplandoelen Aanpak De leraar klikt het leergebied en het desbetreffende domein aan en zoekt vervolgens de inhoud van het geselecteerde leerplandoel. De leraar navigeert verder naar het correlerende taalaanbod op zoek naar gepaste ‘wereldtaal - begrippen - schooltaal’. Voorbeeld 1 Jens toont in de kring een poppetje dat thuis op de ijskast ‘plakt’. Wanneer het poppetje ook op de radiator blijft plakken zijn de kinderen zeer gefascineerd. Meester Kim zoekt in de WOK op wat het leerplan verwacht m.b.t. magnetisme en wat de bijhorende woordenschat is en komt uit bij ‘natuurlijke verschijnselen’ als onderdeel van het domein ‘natuur’ binnen WO. Met de WOK-woordenschat ‘natuurlijke verschijnselen’ in het achterhoofd plant meester Kim enkele onderzoekjes en voorziet hij extra materialen in de bouwhoek. Tijdens één van die activiteiten onderzoeken de kleuters waar het poppetje van Jens nog blijft plakken en leggen ze hun bevindingen vast. Daarna geeft meester Kim aan een paar kinderen de ontdekdoos met de magneten en woorden als ‘magneet’ en ‘ijzer’ komen regelmatig in de interactie tussen de kleuters en met de leraar aan bod.
home
Voorbeeld 2 Juf Anna wil met de kinderen volgende vaardigheden oefenen m.b.t. ‘hoeveelheden ervaren en vergelijken’: de één-één-relatie. Hiervoor gaat ze in de WOK op zoek bij het domein getallen van het leergebied wiskunde. Ze selecteert volgend doel en bekijkt in de WOK welk taalaanbod erbij hoort. Daaruit selecteert ze de woorden die zeker aan bod moeten komen:
handelend en verwoordend de ene concrete hoeveelheid dingen vergelijken met een andere hoeveelheid dingen. Bij het verwoorden gebruiken zij daarbij de passende hoeveelheidsbegrippen.
Juf Anna bedenkt volgende activiteit om dat doel te bereiken: ze zal de kinderen voor een rekenconflict stellen: “Oma’s jas mist enkele knopen!”. De kinderen gaan haar helpen en gebruiken de knopendoos. Tijdens de activiteit zal ze zorgen dat de geselecteerde basiswoordenschat veelvuldig en op verschillende manieren geactiveerd wordt. Juf Anna bedenkt dat de kinderen bij die activiteit ook knopen met elkaar gaan vergelijken en ordenen. Ze gaat kijken bij het domein meten, kwalitatief vergelijken. Juf Anita kiest volgend doel en selecteert enkele woorden uit de bijhorende basiswoordenschat:
dingen kwalitatief vergelijken en samenbrengen op basis van één of twee gemeenschappelijke kenmerken. Taalaanbod bij woordenlijst: Meten: Kwalitatief vergelijken: ordenen
home
Situatie 2: De leraar vertrekt vanuit een inhoud Aanpak De leraar navigeert naar het leergebied en het desbetreffende domein en vervolgens naar de leerinhoud. Hij kiest leidinggevende doelen passend bij het thema en de gekozen inhoud. De leraar navigeert verder naar het correlerende taalaanbod op zoek naar gepaste ‘wereldtaal - begrippen - schooltaal’. Voorbeeld Meester Kobe wil graag met zijn driejarige kleuters rond het thema ‘boerderijdieren’ werken. Hij gaat op zoek naar geschikte leerplandoelen voor zijn jongste kleuters en selecteert hierbij in de WOK de passende woordenschat.
home
Situatie 3: De leraar organiseert een onderzoekje Aanpak De leraar navigeert naar het leergebied en het desbetreffende domein en vervolgens naar de leerinhoud. Hij kiest leidinggevende doelen passend bij het onderzoek. De leraar navigeert verder naar het correlerende taalaanbod op zoek naar gepaste ‘wereldtaal - begrippen - schooltaal’ Voorbeeld Er kruipt een slak tegen het raam van de klas. Paulo ziet het diertje meteen. Juf Melissa merkt de verwondering bij de kinderen. “Juffrouw, hoe komt het dat die slak zomaar omhoog kan lopen zonder te vallen?” vraagt Paulo. Juf Melissa organiseert een onderzoekje over hoe kriebeldieren zich voortbewegen. Zij selecteert hiervoor in de WOK de passende woordenschat.
home
Situatie 4: De leraar vertrekt van interesses van kinderen Aanpak De leraar navigeert naar het leergebied en het desbetreffende domein waarnaar de interesse uitgaat en vervolgens naar de leerinhoud. Hij kiest leidinggevende doelen passend bij het interesseveld. De leraar navigeert verder naar het correlerende taalaanbod op zoek naar gepaste ‘wereldtaal - begrippen - schooltaal’. Voorbeeld Yinthe is opgenomen in het ziekenhuis omwille van een longontsteking. Alle kinderen in de klas zijn heel erg met haar begaan. Juf Shana besluit om een bezoek te plannen met de klas en dat te kaderen binnen een weekthema ‘ziek zijn’. In de WOK bekijkt ze de basiswoordenschat bij gezondheidseducatie (binnen het domein natuur van het leergebied Wereldoriëntatie). In de lijst ‘ziek of gezond’ selecteert ze de woorden waarvan ze weet dat die door veel kinderen nog niet actief gekend zijn. Ze zorgt er voor dat die woorden op heel veel verschillende manieren (voorlezen, vertellen, interactie in de poppenhoek, bezoek aan het ziekenhuis, …) en in verschillende contexten (ziek zijn thuis, ziek zijn in het ziekenhuis, …) actief en veelvuldig aan bod komen.
home
Situatie 5: De leraar verrijkt een hoek Aanpak De leraar heeft leidinggevende leerplandoelen geselecteerd voor deze hoek. De leraar gaat nu op zoek naar leerplandoelen en taalaanbod die bij de hoekverrijking horen. De leraar navigeert naar het leergebied en het desbetreffende domein waarnaar de hoekverrijking uitgaat en vervolgens naar de leerinhoud en kiest leidinggevende doelen passend bij de hoekverrijking. De leraar navigeert verder naar het correlerende taalaanbod op zoek naar gepaste ‘wereldtaal - begrippen - schooltaal’. Voorbeeld Juf Chris wil samen met haar kleuters de winkel in een heuse groenten- en fruitkraam verbouwen. Ze bekijkt eerst in de WOK de lijst bij ‘WO-natuur-gezondheidseducatievoeding’ en selecteert die woorden die nog niet goed gekend zijn. Dan denkt ze na over de materialen die die woordenschat uitlokken en voegt die materialen toe aan de winkelhoek.
terug
home
Hoe verwerven kinderen nieuwe woorden? Kinderen zijn van nature wereldverkenners. In hun ontdekkende en onderzoekende interactie met de wereld rondom hen is taal in het algemeen en woordenschat in het bijzonder een belangrijk middel. Kinderen leren graag dingen over de wereld, omdat ze die belangrijk vinden. Door een rijke leeromgeving aan te bieden legt de leraar de basis voor goed woordenschatonderwijs. De leraar zorgt in zijn voorbereiding voor een passend aanbod van nieuwe woorden en organiseert samen met de kinderen activiteiten gelinkt aan de leerplandoelen. Op die manier gaan kinderen nieuwe woorden leren. Om een efficiënte en duurzame woordenschataanpak te garanderen, hanteren leerkrachten best een goede woordenschatdidactiek. Enkel impliciete aandacht, zoals voorlezen en praten is onvoldoende voor een effectieve woordenschatontwikkeling. Zeker voor kinderen met een beperkte woordenschat is meer aandacht voor een expliciete aanpak noodzakelijk. Maar uiteindelijk profiteren alle kinderen van die aanpak. De meest gebruikte didactiek voor zo een expliciete aanpak van woordenschatonderwijs is die van de Viertakt (Verhallen en Vermeer, 1994). Bij de viertakt gaat het om vier aandachtspunten/fasen die wezenlijk zijn voor efficiënte woordenschatuitbreiding: voorbewerken (introduceren), semantiseren (betekenis geven), consolideren ( herhalen en vastleggen) en controleren 1 Tijdens het voorbewerken wordt de aandacht gericht op de beginsituatie. Het gaat hier om een korte en krachtige introductie van de woorden die aangeleerd gaan worden. Dit moet gebeuren in een duidelijke context. De leraar verwijst naar een bekende gebeurtenis, biedt concrete materialen aan, laat beeldfragmenten zien, doet iets voor … Omdat vaak woorden in clusters of in het kader van een thema aan de orde komen, zullen de themaonderwerpen vaak de voorbewerking bepalen.. Voorbeeld van een introductie: Jarre vertelt tijdens de kring uitvoerig over zijn onderzoek bij de dokter, de andere kinderen herkennen deze situatie en luisteren met hoge betrokkenheid. Jarre is er vooral trots op dat hij weet hoe het ‘koortsding’ van de dokter heet : “termimometer”. Er volgt een geanimeerd gesprek over de “termimometer”. “Waarvoor dient dit, hoe voelt dat, wat moet je dan doen van de dokter …. en heet het eigenlijk wel zo …. ?” Sommige kinderen twijfelen. We gaan het opzoeken en komen erachter dat het juiste woord “thermometer” is. Ondertussen zijn er nog veel ‘dokterswoorden’ gevallen. De leerkracht zorgt ervoor dat alle woorden die niet begrepen zijn aandacht krijgen en probeert zoveel mogelijk kleuters te betrekken bij het gesprek om ervaringen te delen.
home 2 Tijdens het semantiseren wordt de betekenis van het woord of de woorden verduidelijkt. Dit gebeurt niet los, maar in de context waarin het woord aan de orde is. De leraar kan dit doen aan de hand van de drie ‘uitjes’: uitbeelden, uitleggen en uitbreiden.
Het uitbeelden kan aan de hand van voorwerpen, met plaatjes of met foto’s, en door voordoen en aanwijzen. Het uitleggen is een korte betekenisomschrijving geven, zodat kraakhelder wordt gemaakt wat de woorden betekenen. Dit, in aanvulling op het uitbeelden, zorgt ervoor dat kinderen inzicht krijgen in de betekenis achter de woorden. Het uitbreiden houdt het kiezen van logische clusterwoorden in, die in relatie tot elkaar in het voetlicht komen. Niet alleen de woorden maar ook de logische betekenisverbindingen krijgen aandacht. Zo wordt gewerkt aan een effectieve woordenschatopbouw.
De leraar moet ernaar streven een woord met alle uitjes betekenis te geven. Voorbeeld van betekenis geven: Naar aanleiding van het kringgesprek wordt het dokterstasje uit de poppenhoek grondig bestudeerd. “Hebben wij ook een thermometer? Wat zit er nog in het dokterstasje … hoe heet dat allemaal en waarvoor dient dat allemaal? Zitten er nog dingen in die we niet kennen… ?” Het woord “thermometer” komt in ons woordenboekje (stempelen + afbeelding). Om te onthouden, spreken we af dat we zeggen: “dat ding waarmee de dokter jouw koorts meet = een thermometer”. Misschien moeten we nog woorden ‘vastleggen’ (warm, koorts, zweten, ….). Hier kan de leraar differentiëren …. Welke woorden zijn echt belangrijk (zie cahier), welke woorden MOETEN aan bod komen. Die woorden kunnen geselecteerd worden voor ALLE kinderen, de andere woorden zijn optioneel. De leraar zorgt ervoor dat hij dicht bij de beleving van de kleuter blijft (het verhaal van Jarre en de aanvulling van de andere kinderen). 3 Daarna komt het consolideren/ herhalen en vastleggen. Woorden die zijn uitgelegd moeten voldoende worden herhaald, zodat ze ook onthouden worden. Veel consolideringsoefeningen zijn ‘voordoen’–activiteiten. Belangrijk bij zulke activiteiten is dat de woorden en de clusterwoorden vaak gezegd worden. Leerlingen moeten ook de gesproken vorm nog goed inprenten. Het is aangeraden om afbeeldingen of representaties van de woorden die geconsolideerd moeten worden nog enige tijd in de klas aanwezig te laten. Prikborden, flip- overs en magnetische borden zijn daarbij erg behulpzaam. Ook tafels waarop de te consolideren voorwerpen uitgestald liggen. Voorbeeld van herhalen en vastleggen: De poppenhoek wordt een doktershoek. De nieuwe woorden worden (vastgelegd door kinderen) opgehangen in de doktershoek. We komen tot een thema. Er is aanbod in meerdere hoeken (leeshoek, wachtzaal bouwen, de automat wordt een ziekenhuiswagenpark, de winkel kan een apotheek worden, er is een alarmcentrale, er volgt een bezoek van de dokter in de klas, we gaan op uitstap naar het ziekenhuis … knutselen met gips ….enz) De leraar zorgt ervoor dat de nieuwe woorden regelmatig terugkomen in verhalen en gesprekken. Ook hier is differentiatie afhankelijk van de beginsituatie mogelijk.
home 4 Uiteindelijk gaat het consolideren over in het controleren. Bij het controleren is het de bedoeling dat leraren uitzoeken of de leerlingen de woorden echt kennen. Dat zal vaak spelenderwijs of terloops gebeuren bij het bezoeken van de hoeken. Vaak zullen leraren plaatjes en tekeningen en foto’s van de woorden van een thema bij de hand hebben. Op een collagevel aan de muur bijvoorbeeld. De leraar kan op verschillende tijdstippen van de dag enkele kinderen apart nemen en samen met hen voor dat vel gaan zitten en de woorden controleren. Voorbeeld van controleren: De leraar let erop of de kinderen de aangebrachte woordenschat spontaan gebruiken in hun spel. Om het proces van de viertakt als basis voor woordenschatverwerving te bekrachtigen en alle kansen te geven hebben we er bewust voor gekozen om geen alfabetische woordenlijst aan te bieden. Het digitaal cahier bevat woorden die gerelateerd zijn aan clusters van leerplandoelen. Deze woorden kunnen in verschillende leerinhouden opnieuw verschijnen. Zo wordt de leraar in staat gesteld om dezelfde woorden vanuit verschillende invalshoeken en in verschillende contexten te activeren (consolidering).
terug
home
Taal in LO
Zelfconcept Zelfconcept en sociaal en sociaal functioneren
gezonde en Gezonde veiligeen veilige levensstijl
functioneren
levensstijl
Motorische competenties
home
Motorische competenties Zelfredzaamheid in kindgerichte bewegingssituaties
Zelfredzaamheid in kindgerichte bewegingssituaties
grootmotorische vaardigheden
kleinmotorische vaardigheden
Voorkeurlichaamszijde Lichaams- en bewegingsbeheersing Complexe lichaams- en bewegingsorganisatie Opeenvolgende handelingen Bewegingsantwoorden Oplossen van kind-aangepaste bewegingsproblemen
Lichaamsopbouw Rustervaringen Complexe ruimte- en tijdsfactoren Handelend omgaan met betekenisinhouden Beweging als expressie- en ommunicatiemiddel Leerplandoelen
Sensorische prikkels Woorden lichaamsperceptie Leerplandoelen Woorden efficiënt leren bewegen
Woorden tijdsperceptie Woorden ruimteperceptie Woorden ritmisch en expressief bewegen
Leerplandoelen Woorden specifieke motorische vaardigheden Woorden spel en sportspelen
Leerplandoelen Woorden
terug
home
Motorische competenties (1) Complexe lichaams- en bewegingsorganisatie
Lichaams- en bewegingsbeheersing
J
J
J
J
•kunnen diverse ruimtelijke hindernissen nemen d.m.v. klimmen en klauteren stappen, lopen en springen. •kunnen de eigen bewegingsbaan stoppen, richten en wijzigen afhankelijk van statische en dynamische objecten: andere bewegers, obstakels, bewegende voorwerpen.
•kunnen vlot en spontaan de zijkanten van het lichaam gebruiken en zijwaarts bewegen.
J
•kunnen het evenwicht behouden in verplaatsingen en bij houdingen op diverse steunvlakken.
•kunnen het eigen lichaamsgewicht veilig opvangen d.m.v. landen en vallen.
J
•kunnen onder begeleiding kleuteraangepast materiaal veilig heffen, dragen en verplaatsen.
J
•kunnen met een eenvoudig bewegingsantwoord snel reageren op auditieve, visuele en tactiele signalen.
Opeenvolgende handelingen •kunnen een eenvoudige reeks van opeenvolgende handelingen uitvoeren binnen bewegingsactiviteiten.
Bewegingsantwoorden
•kunnen voor verschillende basisbewegingen de ledematen functioneel en gecoördineerd inschakelen. •voeren de voornaamste basisbewegingen uit zonder teveel overtollige meebewegingen.
J
terug
J
•kunnen een gepast bewegingsantwoord geven op eenvoudige speltaken, bewegingsopdrachten, afspraken en regels.
Oplossen van kind-aangepaste bewegingsproblemen
J
•kunnen geconcentreerd bezig blijven met een bewegingsprobleem.
J
•tonen belangstelling voor aangereikte oplossingsstrategieën.
J
•tonen pogingen tot verwoorden van gestelde acties.
•kunnen twee bewegingen aan elkaar schakelen.
J
•kunnen de armen en benen afwisselend bewegen.
J
•kunnen creatief verschillende oplossingen voorstellen.
Sensorische prikkels
J
•kunnen gerichte aandacht opbrengen voor verschillende sensorische prikkels en deze rustig laten inwerken.
•kunnen geleerde bewegingsprincipes toepassen in andere bewegings- situaties.
J
•kunnen zelfstandig en zoekend bezig zijn met het oplossen van bewegingsproblemen.
Woordenlijst: MotorischeLichaamsperceptie competenties
home
(1)
terug
personen
bewegingen
ik
signalen
klimmen
springen
lopen
spelen
liggen
stappen
staan
stilstaan
landen
zitten
omvallen
beginnen
vallen
hollen
rennen
doorgaan
kijken
heffen
huppelen
stampen
stoppen
voelen
dragen
opheffen
rollen
veranderen
het signaal
verplaatsen
stoten
kruipen
afmaken
het geluid
draaien
ronddraaien
botsen
omdraaien
zwaaien
stoppen
klappen
dansen
jij
horen
bewegen algemeen
hij
luisteren
zij
zien
rusten
evenwicht rust
het blok
de bank
de bal
de kegel
het touw
het klimrek de muur de hoepel
de doos
de mens de volwassene de man
de vrouw
de tik
het meisje
de klap
de jongen die/dat
lichaamsdelen
materialen de mat
het kind
het hoofd de borst het liefst
rechts
het best
links
de nek de buik
de hals het lijf
de rug
het gezicht
de bil
de wang
de schouder
de kin
de arm
het been
de neus
de knie
het oor
de voet
de teen
de vinger de poep
de hand
Woordenlijst tijdsperceptie
home
tijd
klein
het evenwicht
groot
de rust
terug
wanneer
altijd
steeds
soms
vaak
hoog
nooit
voor
voordat
na
nadat
laag
laat
later
nu
volgend
vorig
smal
lichaamsdelen
dadelijk
straks
meteen
later
snel
de nek
de hals
daarna
daarvoor
duren
even
breed
het hoofd
vlug
de buik
het lijf
eindelijk
al
bijna
reeds
dik
de borst
tegelijk
weer
opeens
plots(eling)
dun
de rug
het gezicht
de bil
het moment
het ritme
te klein
de wang
de schouder
de kin
even groot als
de arm
het been
de neus
de knie
het oor
de voet
...
de teen
de vinger
de poep
ineens
vergelijken en nadoen doen alsof
aanwijzen
meten
die
proberen
dat
verstoppen
bewegingen klimmen
springen
staan
auditieve signalen
lopen
spelen
liggen
zitten
horen
stappen
staan
stilstaan
liggen
luisteren
landen
zitten
zeggen
bekijken
tonen
het lukt
het signaal
vallen
hollen
rennen
wijzen
het lukt niet
het geluid
heffen
huppelen
stampen
de tik
dragen
opheffen
rollen
verplaatsen
stoten
kruipen
draaien
ronddraaien
zwaaien
botsen
omdraaien
omvallen
stoppen
dansen
klappen
doen
de klap
Woordenlijst: Ruimteperceptie
terug
bewegingen ruimte
klimmen
springen
lopen
spelen
liggen
waar
hier
daar
stappen
staan
stilstaan
ergens
nergens
overal
landen
zitten
voor
achter
vallen
hollen
rennen
beneden
op
heffen
huppelen
stampen
boven
opzij
hoog
dragen
opheffen
rollen
laag
bovenop
onder
verplaatsen
stoten
kruipen
opzij
zwaaien
de kant
midden
in
bij
naast
af
tussen
erbij
in het rond
draaien tegen
botsen stoppen
rondom
ronddraaien
wijzen
richting/ de weg
dichtbij
ledematen
ver naartoe
heen
over
langs
tot
kant
links
rechts
rechtdoor vooruit
acheruit
omlaag omhoog
naar
klappen
vooruit achteruit
kiezen
waarheen waar naartoe dichtbij
de zijkant
langs
omdraaien omvallen dansen
richting
proberen bedenken
de arm
die
het been
dit
het evenwicht de rust
dat
omhoog omlaag links rechts tot over naartoe waarheen
proberen
waar naartoe
bekijken
over
alleen
heen
samen
hier
het idee
daar
vinden
home
Motorische competenties (2) Complexe ruimte- en tijdsfactoren
Voorkeurlichaamszijde •tonen een duidelijke linker of rechter voorkeur voor éénhandige taken.
•kunnen in de ruimte snel een afgesproken plaats terugvinden en er rekening mee houden.
•kunnen hun voorkeurhand tonen, wanneer het expliciet gevraagd wordt
•kunnen tijdens het bewegen rekening houden met plaatsaanduidingen.
•tonen in taken waar tweehandigheid vereist is een duidelijke taakverdeling in gebruik van linker- en rechterhand (-voet).
•kunnen handelend rekening houden met een te overbruggen afstand. •kunnen in eenvoudige bewegings- en spelsituaties de meest efficiënte bewegingsrichting kiezen.
Lichaamsopbouw
J
terug
•passen de eigen beweging aan aan de snelheid en het tempo van bewegende objecten, of aan de tijdsduur van auditieve signalen.
•kunnen zelf actief omgaan met wijzigingen in de lichaamshouding rekening houdend met de omgeving.
•passen het eigen bewegingsritme spontaan aan aan een eenvoudig opgelegd ritme.
J
•tonen in het bewegen dat ze de opbouw van het lichaam aanvoelen en kennen en dat ze intuïtief rekening houden met de lichaamsopbouw en met lichaamsgrenzen en verhoudingen.
•kunnen twee of meer opeenvolgende hindernissen nemen. •kunnen doelgericht een beweging onderbreken en laten opvolgen door een andere beweging.
Handelend omgaan met betekenisinhouden
J
•tonen in het handelend omgaan met betekenisinhouden een toenemend begrijpen, toepassen en verwoorden van: - spelideeën van kinderspelen - lichaams-, bewegings-, ruimte- en tijdsbegrippen, facetten van fysische kennis; - voorstellingen (fantasie); symbolen en hun interpretatie, begrippen.
•zoeken zelf een uitvoeringsvolgorde in een bepaalde opstelling van toestellen.
Beweging als expressie- en communicatiemiddel
Rustervaringen
J
•kunnen komen tot rustervaringen.
J
•tonen in hun vrije spel en in geleide opdrachten een spontaan aanwenden van beweging als expressie- en communicatiemiddel.
home
Woordenlijst: Efficiënt leren bewegen
terug
materialen
signalen
de mat
horen luisteren zien kijken voelen het signaal het geluid de tik
bewegen algemeen
het blok
beginnen
de bank
doorgaan
de bal
stoppen
de kegel
veranderen
het touw
afmaken
het klimrek
rusten
de muur
de hoepel
de klap
de doos
bewegingen lichaamsdelen
klimmen
springen
het hoofd
de nek
de hals
lopen
spelen
liggen
de borst
de buik
het lijf
stappen
staan
stilstaan
zitten
de rug
het gezicht
de bil
landen
de wang
de schouder
de kin
vallen
hollen
rennen
de arm
het been
de neus
heffen
huppelen
stampen
de knie
het oor
de voet
dragen
opheffen
rollen
de teen
de vinger
de poep
verplaatsen
stoten
kruipen
draaien
ronddraaien
zwaaien
botsen
omdraaien
omvallen
stoppen
dansen
klappen
de hand
home
Kleinmotorische vaardigheden J
• kunnen klein-motorische vaardigheden in verschillende situaties voldoende nauwkeurig gedoseerd en ontspannen uitvoeren.
J
• kunnen de functionele grepen gebruiken voor het hanteren van voorwerpen. • tonen een toenemende bedrevenheid in het functioneel aanwenden van klein- motorische vaardigheden.
terug
Woordenlijst: Kleinmotorische
home
terug
vaardigheden problemen oplossen bedenken
idee
bedoelen
begrijpen
nadenken
zoeken
vinden
makkelijk
moeilijk
vertellen
zeggen
vragen
proberen
vinden
ontdekken
beginnen
weten
nadenken
oplossen
zien
kijken
lukken
mislukken
kunnen
willen
de oplossing
het probleem
handelingen kneden knopen passen
toedoen openen nemen
opendoen bouwen steken
rijgen tekenen scheuren loslaten wrijven werpen vangen
knippen vasthouden vouwen tikken 'schrijven' gooien raken
kleuren schrijven grijpen duwen draaien rollen
de schouder
de pols
de rits
het blok
de knoop
de veter
de kraal
de puzzel
de schaar
het papier
de lijm
het potlood de stift
de pen
de vorm
het lint
de pittenzak
blij
de hand – de vinger de arm
de klei
gevoelens
het lichaam de duim
materialen
andere
gelukkig
vast
los
terug
tegen
in
op
uit
onder door
doorheen heen en weer
voorzichtig
tussen snel op en neer voor achter traag
leuk bang boos verdrietig vervelend alleen
het touw
Woordenlijst: Specifieke motorische vaardigheden
home
bewegingen
behendigheidsgrenzen durven
stoten
botsen
pas op!
doorgaan
stoppen
het lukt
het lukt niet
fout
goed langzaam
beginnen vast
voorzichtig los
gevaarlijk
vallen
de grond
pijn
proberen
kunnen
niet kunnen
willen
flink
dat is flink
dat is goed
opnieuw
klimmen
springen
lopen
spelen
liggen
stappen
staan
stilstaan
landen
zitten
vallen
hollen
rennen
heffen
huppelen
stampen
dragen
opheffen
rollen
verplaatsen
toten
kruipen
draaien
ronddraaien
zwaaien
botsen
omdraaien
stoppen
dansen
trekken
rollen
zwemmen
bewegen
durven tijdsbegrippen
durven
idee nadenken makkelijk zeggen vinden
bedoelen zoeken moeilijk vragen
omvallen
ontdekken nadenken kijken
beginnen oplossen lukken
weten zien
klappen
duwen
mislukken
kunnen
willen
glijden
tikken
de oplossing
het probleem
lichaamsdelen
pas op!
het lint
de schommel de ballon
het hoofd
de nek
de borst
het doek
de fiets
de hals
de buik
het lijf
de step de buis het blok
de loopklos de pittenzak
de rug
het gezicht
de bil
de schouder
de kin
de arm
de mond
het been
de hand
de duim
de knie
de voet
de poep
de vinger
dan
doorgaan
stoppen
de hoepel
het lukt
het lukt niet
fout
goed
het begin
de driewieler de kegel de mat
beginnen
voorzichtig
het einde
de bal
langzaam
vast
het klimrek
los
gevaarlijk
vallen
grond
klaar
bedenken begrijpen vinden vertellen proberen
de bank het touw
botsen
en
problemen oplossen
materialen
stoten
eerst daarna
terug
pijn
de muur
de doos
Grootmotorische vaardigheden
home
J
• tonen een toenemende bedrevenheid in basisbewegingen met betrekking tot de kind-eigen bewegingscultuur.
J
• tonen actieve bewegingspogingen om de eigen behendigheidsgrens volgens eigen aanvoelen te verleggen.
terug
home
Woordenlijst: Spel- en sportspelen andere regels en afspraken zintuigen en handelingen
de regel
ja
de afspraak
nee
verboden
niet goed
mag wel
goed zo
mag niet
de straf
winnen
verliezen
het oog
het oor
de neus
de mond
de hand
zien
horen
ruiken
voelen
ruimte waar
hier
daar
ergens nergens
overal voor
achter beneden boven
opzij
hoog
laag
op
midden bij
af tussen eraan rondom
boven onder naast
tegen
erbij
in het rond
proeven
de stilte
het licht
zacht
stop
de kleur
stil
de rust
het lawaai
pijn
rustig
hard
klaar
luid
het geluid
de klap
de tik
tikspelen tikken lopen weglopen rennen rusten verstoppen de tikker
terug
home
Woordenlijst: Ritmisch en expressief bewegen
lichaamsdelen
handelingen
het hoofd
de nek
de borst
de hals
de buik
het lijf
het ritme
de rug
het gezicht
het geluid
de bil
de schouder
de muziek
de kin
de arm
de beweging
de mond
het been
de dans/het dansje
de hand
de knie
de oefening
de vinger
de voet
de duim
de poep
andere
bewegen lopen dansen springen rollen kruipen vallen beginnen stoppen
materiaal Het springtouw de hoepel de bal het lint het doek de kegel de stok
terug
home
Gezonde en veilige levensstijl gezond en veilig bewegen
Aanzet tot fysieke fitheid Ontwikkeling van een optimale fysieke fitheid Effecten vanfysieke fitheid Hygiëne Leerplandoelen Woorden gezonde en veilige levensstijl Woorden hygiëne
terug terug
Gezonde en veilige levensstijl
home
Ontwikkeling van een optimale fysieke fitheid
Aanzet tot fysieke fitheid
J
• nemen zelf initiatief om groot-motorisch te bewegen.
J
• beleven zichtbaar plezier aan fysieke inspanningen.
terug
J
•ontwikkelen een correcte lichaamshouding.
•behouden hun natuurlijke lenigheid.
• behouden de natuurlijke vitaliteit en bereidheid om fysieke inspanningen te leveren.
J
Effecten van fysieke fitheid
J
• herkennen effecten van fysieke fitheid op het eigen lichaam en kunnen dat op hun manier verwoorden
J J
•kunnen in diverse spelsituaties de nodige kracht tonen om het eigen lichaamsgewicht en kleuter-aangepast spelmateriaal te verplaatsen en te dragen. (ontwikkelen van kracht)
•kunnen een fysieke inspanning een tijdlang volhouden. (ontwikkelen van uithouding)
•kunnen eenvoudige verplaatsingsvormen op snelheid uitvoeren. (ontwikkelen van snelheid)
Hygiëne
J
•ontwikkelen een goede hygiënische gewoonte en weten dat zij schoeisel en kledij moeten aanpassen aan de omstandigheden.
Woordenlijst: Gezonde en veilige levensstijl
home
terug
ontwikkelen van kracht/ bewegingen klimmen
klauteren
springen
lopen
lopen
hollen
rennen
heffen
huppelen
stampen
dragen
optillen
rollen
verplaatsen
stoten
kruipen
sluipen
botsen
omdraaien
omvallen
stoppen
aanlopen
fietsen
trekken
zwaaien
duwen
voortduwen
ontwikkelen van uithouding en snelheid/ bewegingen klimmen
springen
buigen
lopen
stappen
hollen
rennen
huppelen
rollen
het lukt niet
kruipen
fietsen
doorgaan
beginnen
afmaken
het lukt
struikelen
ademen
uitblazen
blazen
zweten
zwaaien
buiging
het spel
het hoofd
de nek
de hals
de borst
de buik
het lijf
de rug
het gezicht
de bil
de wang
de schouder
de kin
de arm
het been
de neus
de knie
het oor
de voet
de teen
de vinger
de poep
de hand
grijpen leunen
lichaamsdelen
de wedstrijd
lichaamstaal
tijd wanneer
altijd
steeds
soms
vaak
nooit
voor
voordat
na
nadat
laat
later
nu
volgend
vorig
dadelijk
straks
meteen
later
snel
vlug
daarna
daarvoor
duren
even
eindelijk
al
bijna
reeds
terwijl
tegelijk
weer
opeens
plots(eling)
ineens
home
Woordenlijst: Hygiëne
fysieke fitheid rusten doorgaan hijgen
zweten snel ademen kloppen (hart) uitblazen blazen afmaken moe rust het lukt het lukt niet
hygiëne
kledij
handen wassen
de pantoffels de t-shirt de broek de training
de loopschoen de sok de handdoek de regenjas de fluovest de trui de zwembroek het badpak de bikini
terug
nat aankleden
de doek
aandoen
de handdoek
opzetten
afdrogen
dragen
droog
uitdoen
vies
uitkleden
vuil
zich omkleden
proper de douche douchen het water de kraan de zeep
lichaamsdelen het hoofd
de nek
de hals
de borst
de buik
het lijf
de rug
het gezicht
de bil
de wang
de schouder
de kin
de arm
het been
de neus
de knie
het oor
de voet
de teen
de vinger
de poep
de hand
home
Zelfconcept en het sociaal terug
functioneren Omgaan met bewegingssituaties Zelfvertrouwen in bewegingssituaties
Functionaal en respectvol omgaan met de andere en het andere Afspraken
Bewegingslust Zich motorisch en emotioneel uiten leerplandoelen woorden Ik beweeg graag
leerplandoelen
woorden Afspraken maken woorden Omgaan met materialen
home
Zelfconcept en het sociaal functioneren (1)
Omgaan met bewegingssituaties
J
•kunnen speels bezig zijn met de eigen beweging en lichamelijkheid.
Bewegingslust
•tonen een persoonlijke stijl in spontane expressie.
J
•tonen in diverse bewegingssituaties een variatie aan innerlijk beleven.
•tonen in het experimenteergedrag dat ze de eigen mogelijkheden en begrenzingen aanvoelen.
J
terug
Zich motorisch en emotioneel uiten
•tonen een intrinsieke belangstelling om diverse nieuwe bewegingssituaties te verkennen.
J
•durven de eigen bewegingsvormen en behendigheden tonen.
Zelfvertrouwen in bewegingssituaties
•tonen een rustige aanwezigheid in het eigen lichaam, voelen de eigen grenzen en tonen een vertrouwdheid met de eigenheid van het lichaam.
J
•kunnen zich emotioneel uiten binnen aanvaardbare grenzen.
•vinden een evenwicht tussen de eigen handelingsstijl en de acceptatie door anderen.
Woordenlijst: Ik beweeg graag
home
terug
gevoelens
bewegingen klimmen
klauteren
springen
lopen
lopen
hollen
rennen
heffen
huppelen
stampen
dragen
optillen
rollen
verplaatsen
stoten
kruipen
sluipen
botsen
omdraaien
omvallen
stoppen
aanlopen
fietsen
trekken
zwaaien
duwen
voortduwen
lichaamsdelen
lichaamstaal
blij
gek
gelukkig
lief leuk
het hoofd
de nek
de hals
buigen
de borst
de buik
het lijf
de buiging
vrolijk
de rug
het gezicht
de bil
grijpen
bang
de wang
de schouder
de kin
leunen
boos
de arm
het been
de neus
struikelen
verdrietig
de knie
het oor
de voet
trillen
vervelend
de teen
de vinger
de poep
zwaaien
alleen
de hand
durven
probleem oplossen bedenken
het idee
bedoelen
begrijpen
nadenken
zoeken
vinden
makkelijk
moeilijk
vertellen
zeggen
vragen
proberen
vinden
ontdekken
beginnen
weten
nadenken
oplossen
zien
kijken
lukken
mislukken
kunnen
willen
durven
stoten
botsen
doorgaan
stoppen
het lukt
fout
goed
beginnen
als
zoals
langzaam
vast
los
hetzelfde
anders
vallen
afvallen
de grond
soort
alsof
voorzichtig
iemand anders iets anders
pas op!
het lukt niet
pijn
gevaarlijk
vergelijken
zoiets
Zelfconcept en het sociaal functioneren (2)
home
terug terug
Functioneel en respectvol omgaan met de ander en het andere
•kunnen in bewegingssituaties respectvol rekening houden met de veiligheid en de vermogens van andere kleuters en passen hun handelingen aan.
J
•kunnen kleuter-aangepast materiaal uithalen en weer opbergen op de afgesproken plaats.
•kunnen materiaal op de geëigende manier gebruiken.
Afspraken
J
•kunnen binnen een eenvoudige spelvorm één tot twee spelregels opvolgen.
•gaan spontaan over tot het maken van eenvoudige afspraken binnen het functioneren in subgroepjes.
Woordenlijst: Omgaan met materialen
home
omgaan met spullen afspreken
halen
zorgen
brengen
aankomen
nemen
aanraken
zetten
afblijven
de doos
voorzichtig
de kast
gevaarlijk
materialen de bank
de schommel
het touw
het lint
de ballon
de hoepel
de regel
het doek
de fiets
de driewieler
de afspraak
de step
de loopklos
de kegel
de buis
de pittenzak
de mat
het blok
de bal
het klimrek
de muur
de doos
afspraken en regels
oppassen
het rek
verboden
pas op!
de zak
mag wel
kapotmaken
de klas
ja
nee
breken
kapot
niet goed
goed zo
stuk
kwijt
netjes
jammer
vinden
opruimen
wegzetten het speelgoed
mag niet
terug
home
Woordenlijst: Afspraken maken om de beurt aan de beurt één voor één met twee met drie wachten! samen alleen iedereen allemaal (met) elkaar zelf meedoen nadoen doen alsof opletten in de rij staan willen helpen mogen moeten
afspraken en regels de regel de afspraak verboden mag wel
mag niet
ja
nee
niet goed
goed zo
terug
home
Taal in wiskundige initiatie
ruimte
ruimte
meten
meten
getallen
getallen
terug
home
Ruimte in wiskundige terug
initiatie lichaamsbeweging en perceptie
de ruimte beleven en zich oriënteren
de ruimte structureren
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Woorden
Ruimte: Lichaamsbeweging en -perceptie
home
De kleuters beleven en hebben kennis van j
• het eigen lichaam (via directe ervaring, waarneming of voorstelling).
j
• de positie van het eigen lichaam in de ruimte en van de lichaamsdelen onderling.
terug terug
terug
Woordenlijst: Ruimte:
home
terug
Lichaamsbeweging en -perceptie Handelingen (stil)staan
stoppen
zitten
liggen
lopen
spelen
kruipen
de lichaamsdelen
het hoofd
de nek
de borst
Ruimtebegrippen voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant
stappen
springen
de hals
de buik
het lijf
huppelen
vallen
de rug
het gezicht
de bil
stampen
wijzen
de wang
de schouder
de kin
beginnen
(zich) stoten
de arm
de mond
het been
tegen, tegenaan, tegenover
opheffen
rollen
de lip
de hand
de tand
op, in, uit, naast, midden, tussen
gooien
doorgaan
de duim
de neus
de knie
ver-dichtbij
neerleggen
neerzetten
het oor
de voet
het oog
binnen-buiten
zien
luisteren
de teen
de poep
de penis
links - rechts, de linkerkant - de rechterkant
kijken
proeven
de vagina
voelen
verstaan
horen
doen
ruiken
onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de bovenkant
De ruimte beleven en zich oriënteren
home
j
j
j
terug terug
• ervaren de ruimte.
• in de ruimte verschillende plaatsen innemen
• in de ruimte een bepaalde richting volgen
• pictogrammen in verband met “richtingen” als symbolen hanteren.
j
j
• in de ruimte ervaren wat een afstand is
• handelend, in concrete situaties de begrippen “in, op, boven, onder, naast, voor, achter, eerste, laatste, tussen, schuin, op elkaar, ver weg, dichtbij, binnen, buiten, omhoog en omlaag” in hun juiste betekenis gebruiken. Dit zowel in de werkelijke ruimte, als in de verkleinde ruimte als in de afgebeelde ruimte.
terug
Woordenlijst: Ruimte
terug
home
beleven en zich oriënteren Ruimtebegrippen
richting/de weg waarheen?
langs
waar naartoe?
tot
waar?
rechtdoor
ver weg
vlakbij
naar/naartoe
de kant (overkant)
heen
onderdoor
hier
schuin
daar
over
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant, onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de bovenkant, tegen, tegenaan, tegenover op, in, uit, naast, in het midden, tussen links - rechts, de linkerkant - de rechterkant ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst het verst
binnen - buiten
Extra begrippen
Handelingen
ergens
omhoog
nergens
rondom
liggen
zitten
omlaag
(stil)staan
stoppen
overal
bovenop
lopen
spelen
vooruit
bij
kruipen
achteruit
eraan
stappen
springen
beneden
erbij
huppelen
vallen
boven
andersom
wijzen
beginnen
opzij
in het rond
opheffen
rollen
de ingang
de uitgang
gooien
doorgaan
ondersteboven
de verte
neerleggen
neerzetten
pictogrammen het toilet/ de WC de pijl de uitgang het pictogram
De ruimte structureren
home
IN DE WERKELIJKE RUIMTE
j
•ruimtelijke relaties leggen
•vanuit verschillende gezichtspunten die ze zelf concreet innemen, verwoorden hoe eenzelfde voorwerp, gebouw of patroon er telkens anders uitziet
•in een concrete situatie oplossingen vinden voor een ruimtelijk probleem.
IN DE AFGEBEELDE RUIMTE
j
• ruimtelijke relaties leggen
• in een concrete situatie oplossingen vinden voor een ruimtelijk probleem.
terug
terug
terug
IN PATRONEN •vanuit een patroon een rij of een reeks dingen verder zetten. In het patroon kunnen aantallen (beperkt tot vijf) en/of kwalitatieve kenmerken (beperkt tot twee gemeenschappelijke) voorkomen
Woordenlijst: De ruimte structureren
home
Ruimtebegrippen
Extra begrippen
vergelijken
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant,
ergens
omhoog
als
kort
onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de bovenkant, bovenste, onderste
nergens
omlaag
zoals
korter
overal
bovenop
hetzelfde
kortst
vooruit
bij
anders
lang
achteruit
eraan
groot
langer
beneden
erbij
groter
langst
boven
andersom
grootst
recht
opzij
in het rond
klein
krom
de ingang
de uitgang
kleiner
scheef
kleinst
die/dat
voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde tegen, tegenaan, tegenover op, in, uit, naast, in het midden, tussen links - rechts, de linkerkant - de rechterkant
ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst, het verst
ondersteboven
binnen - buiten denktaal bedenken
vinden
vragen
het probleem
het idee
gemakkelijk
tekenen
oplossen
bedoelen
moeilijk
schrijven
antwoorden
begrijpen
aanwijzen
kijken
de vraag
nadenken
gebruiken
doen
het antwoord
leggen zetten werken wijzen proberen
personen ik
iets
de jongen
iemand
het meisje
de mens
het kind het ding
ordenen het klopt bekijken uitkiezen zeggen vertellen
Op straat
eerst voor
het huis
de fabriek
de weg
de tuin
na
wonen
rijden
het appartement
de moskee
voordat
het bos
de speeltuin
leven
spelen
nadat
de school
het restaurant
het veld het dorp
zijn
dan
de winkel
de straat
het park de stad
zien
daarna
de kerk
het plein
de wei
de berg
wandelen
daarvoor
de berg
de zee
de rivier de beek
rondlopen
nu
werken
de volgorde
terug
home
Meten Grootheden ervaren
terug
Kwalitatief vergelijken
Kwantitatief vergelijken
Bewerkingen
Ordenen Leerplandoelen Woorden
Leerplandoelen
Seriëren Leerplandoelen Woorden
Woorden
Vergelijken van woorden en zinnen
Het meetonderzoek Leerplandoelen Woorden Plaatsen en meten van gebeurtenissen in de tijd
Leerplandoelen Woorden Gebeurtenissen plaatsen in de tijd Leerplandoelen Woorden
Leerplandoelen Woorden
Leerplandoelen Woorden
Meten: Grootheden ervaren
home
j
terug terug terug
• ervaren dat dingen eigenschappen hebben en kunnen dat verwoorden
j
• ervaren dat er verschillende grootheden bestaan die we kunnen meten, nl. lengte, inhoud, gewicht, oppervlakte en tijd
j
• ervaren dat elke activiteit een bepaalde duur heeft en dat de duur wordt bepaald door een beginpunt en een eindpunt
j
• kunnen verandering, beweging, (snelheid) die ze met hun eigen lichaam ervaren of die ze bij voorwerpen, verschijnselen of bij andere mensen waarnemen, verwoorden
Woordenlijst: Meten: Grootheden ervaren
home
terug
belangrijke woordjes
vergelijken als
veel
kleinst
die
zwaarst
zoals
meer
dik
dat
licht
hetzelfde
meest
dikker
vol
lichter
anders
groot
dikst
voller
lichtst
de soort
groter
dun
volst
genoeg
weinig
grootst
dunner
groter dan
minder
klein
dunst
even groot
minst
kleiner
lang
even klein
hoog
kort
langer
evenveel
hoger
korter
langst
zwaar
hoogst
kortst
leeg
zwaarder
vraagwoorden
en
hoe
ook
hoeveel
of maar
meten precies
zolang
te kort
zover
hoe (groot, ver, lang ...)
te hoog
zoiets
waarom
te veel
zodra
wie
te groot
ongeveer
wat
omdat want dus
welk
te klein
toch
als
wanneer
eerst...dan
waar
eerst...daarna verder
meten attributen de weegschaal
de zandloper
de duim
de fles
de gieter
het touw
de beker
de kom
het glas
meten handelingen kiezen
doen
gieten
zetten
begrijpen
meten
het lijf
uitkiezen
wegen
vol doen
aanwijzen
beginnen
tekenen
de stok
de lat
denken
vergelijken
leeg maken
leggen
afmaken
schrijven
de pot
de voet
...
weten
ordenen
scheppen
proberen
doorgaan
zeggen
de emmer
de lepel
de arm
onderzoeken
sorteren
gebruiken
nadenken
lukken
lezen
de klok
het horloge
de hand
duren
kijken
vragen
antwoorden
schatten
Meten: Kwalitatief
home
terug terug terug
vergelijken: ordenen j
j
j
j
j
j
• vergelijkingen maken en eenvoudige onderlinge relaties beschrijven.
• handelend en verwoordend twee dingen op hun kwalitatieve eigenschap vergelijken. • dingen kwalitatief vergelijken en samenbrengen op basis van één of twee gemeenschappelijke kenmerken. • rekening houden met meer dan één eigenschap.
• het onderscheid tussen “sommige” en “alle” verwoorden.
• beschrijven waarin dingen gelijk zijn of verschillen
home
Woordenlijst: Meten: Kwalitatief vergelijken: Ordenen vergelijken
terug
handelingen
als
hierachter
voor
leeg
herkennen
zeggen
zoals
hieronder
kleur
vol
missen (ontbreken)
spreken
hetzelfde
iemand anders
vorm
hard
overblijven
zien
anders
iets anders
warm
zacht
uitzoeken
kijken
de soort
na (achter)
koud
hoog
proberen
doen
allebei/beide
nogal
groot
laag
verdelen
leggen
alsof
oud
klein
zwaar
vergelijken
zetten
donker
nieuw
dik
licht
groepjes maken
kiezen
licht
pas
dun
sterk
verzamelen
uitkiezen
flink
de stapel
lang
droog
vragen
antwoorden
gelijk
verschillend
kort
nat
opruimen
sommige - alle
gelijk- het verschil
home
Meten: Kwalitatief
vergelijken: Seriëren
terug terug
terug
• dingen rangschikken volgens de toenemende of afnemende mate van een welbepaald kwalitatief kenmerk. • personen (dieren) rangschikken volgens ouder-kind-relatie • personen rangschikken volgens drie generaties
Woordenlijst: Meten: Kwalitatief vergelijken: Seriëren
home
mensen
terug
vergelijken
de mens
de jongen
als
klein
donker
dat
zwaarst
zachtst
voor
de baby
het meisje
zoals
kleiner
dik
die
licht
warm
voordat
ik
de grootvader
hetzelfde
kleinst
dikker
vol
lichter
warmer
na
het kind
de grootmoeder de opa
anders
groot
dikst
voller
lichtst
warmst
nadat
de peuter
mama
de broer
de soort
groter
dun
volst
hard
koud
en
de kleuter
papa
de zus
laag
grootst
dunner
groter dan
harder
kouder
nieuw
de (oude/grote) mensen de volwassene
lager
oud
dunst
even groot
hardst
koudst
geboren
groeien
laagst
ouder
lang
even klein
jong
eerst
veranderen
blijven
hoog
kort
langer
evenveel
jonger
dan
groot worden
zijn
hoger
korter
langst
zwaar
zacht
daarna
worden
leven
hoogst
kortst
leeg
zwaarder
zachter
daarvoor
de oma
belangrijke woordjes
handelingen
dieren
en
maar
omdat de volgorde
het jong
het lam
de rups
onderzoeken
denken
kiezen
ook
toch
want
het ei
het schaap
...
vinden
rangschikken
kijken
of
dus
als
het kuiken
de kip
zeggen
rijtjes maken
vergelijken
duren
Meten: Kwalitatief
terug
home
vergelijken: woorden en zinnen j j
• een korte naam, zin, … opgeven. • een lange naam, zin, … opgeven.
• een naam opgeven waarvan het uitspreken langer, korter, even lang duurt.
home
Woordenlijst: Meten: Kwalitatief vergelijken: Woorden en zinnen Handelingen
de naam het woord de zin
het rijm(t) de tekst het versje het verhaal
terug
luisteren
duren
lang-langer-langst
horen
denken
kort-korter-kortst
kijken
nadenken
even lang
vergelijken
vinden
even kort
zeggen
kiezen
nazeggen
onderzoeken
vragen
antwoorden
Meten: Kwalitatief
terug terug
home
vergelijken: Gebeurtenissen
terug
plaatsen in de tijd • bij vergelijking van twee voor hen bekende activiteiten en bij voldoende duidelijke verschillen, verwoorden welke activiteit het langst en welke het kortst duurt • bepalen wat vlugger, trager of even vlug beweegt
j
j
• van een gebeurtenis aangeven of ze nog moet komen (straks, later, erna, …) of dat ze reeds voorbij is (gisteren, vroeger, ervoor, toen, …) • terugblikken op minstens twee voorbije activiteiten door deze in de juiste volgorde te rangschikken en te verwoorden
• gebeurtenissen (van een dag/week) chronologisch ordenen
• verschillende gebeurtenissen in een omgekeerde volgorde plaatsen.
home
Woordenlijst: Meten: Kwalitatief vergelijken:
terug
Gebeurtenissen plaatsen in de tijd dagelijkse tijd Dag ordenen
Week ordenen
vlug-vlugger-vlugst-even vlug traag-trager-traagst-even traag kort-korter-kortst-even kort
lang-langer-langst-even lang
Dag meten
Vraagwoorden
zeggen
missen (ontbreken)
spreken
overblijven
zien
gisteren
later
vroeger
erna
ervoor
vooruit
toen terug
handelingen herkennen
straks
ordenen duren
eerst voor na
hoe
welk
uitzoeken
kijken
voordat
waarom
waarom
proberen
doen
nadat
wie
waar
verdelen
leggen
dan
vergelijken
zetten
daarna
rangschikken
kiezen
daarvoor
verzamelen
uitkiezen
vragen
antwoorden
wat
nu de volgorde
home
Meten: Kwantitatief
terug terug terug
vergelijken: het meetonderzoek • kunnen de meest gepaste maateenheid kiezen.
• kunnen op basis van een gekozen (natuurlijke) maateenheid vooraf het resultaat schatten.
• kunnen bij benadering een voorwerp “meten” met een zelfgekozen maateenheid
• kunnen het resultaat van de meting verwoorden
• zien in dat het wisselen van de maateenheid een invloed heeft op het maatgetal en omgekeerd
• zien in dat je steeds dezelfde maateenheid moet gebruiken om te kunnen vergelijken
• kunnen verschillende meetresultaten vergelijken en interpreteren.
Woordenlijst: Meten: Kwantitatief vergelijken: Het meetonderzoek
terug
home
meten handelingen onderzoeken
voelen
vinden
schrijven
weten
tekenen
proberen
lezen
kiezen
kunnen
doen
zeggen
kijken
nadenken
meten
vergelijken
gieten
passen
wegen
vragen
antwoorden
schatten
passen bij
meten attributen
vergelijken
de weegschaal
de hand
als
veel
kleinst
zwaarst
laat
het glas
de voet
zoals
meer
dik
licht
later
de beker
de duim
hetzelfde
meest
dikker
vol
lichter
laatst
de fles
de arm
anders
groot
dikst
voller
lichtst
laatste
de lepel
het lijf
de soort
groter
dun
volst
de gieter
de klok
weinig
grootst
dunner
groter dan
jong
de kom
de zandloper
minder
klein
dunst
even groot
nieuw
de stok
het horloge
minst
kleiner
lang
even klein
oud
de meter
het touw
hoog
kort
langer
evenveel
vroeg
de lat (meetlat)
hoger
korter
langst
zwaar
vroeger
het blok
hoogst
kortst
leeg
zwaarder
vroegst
het onderzoek
het plan
het idee
het stappenplan
de oplossing
de stap
Getallen belangrijke woordjes
één
zes
de eerste
en, ook, of, maar, omdat, want, dus, als , eerst...dan, eerst...daarna, verder
twee
zeven
de tweede
drie
acht
de derde
vier
negen
vijf
tien
het cijfer
die dat
Meten: Kwantitatief
terug terug terug
home
vergelijken: Plaatsen en meten van gebeurtenissen in de tijd • kunnen de dagindeling (weekindeling) chronologisch weergeven.
• kunnen in de dagindeling (weekindeling) gebeurtenissen onderbrengen • kunnen aan de hand van een kalender de dagen aftellen tussen het nu en een speciale gebeurtenis waarvan de dag is aangegeven binnen de periode van een week • kunnen de duur van een gebeurtenis meten met een gekozen (natuurlijke) maateenheid
Woordenlijst: Meten: home
terug
Kwantitatief vergelijken: Plaatsen en meten van gebeurtenissen in de tijd Dagelijkse tijd vlug-vlugger-vlugst-even vlug Dag ordenen
Week ordenen
traag-trager-traagst-even traag kort-korter-kortst-even kort lang-langer-langst-even lang
Dag meten
straks
gisteren
later
vroeger
erna
ervoor
vooruit
toen terug
handelingen
Vraagwoorden
herkennen
zeggen
missen (ontbreken)
spreken
overblijven
zien
hoe
welk
uitzoeken
kijken
waarom
waarom
proberen
doen
wie
waar
verdelen
leggen
vergelijken
zetten
ordenen
kiezen
verzamelen
uitkiezen
vragen
antwoorden
wat
Getallen één
zes
de eerste
twee
zeven
de tweede
drie
acht
de derde
vier
negen
vijf
tien
het cijfer
Meten: Bewerkingen
home
j
• in concrete situaties handelingen uitvoeren met vormen, grootheden en figuren, in functie van een kwalitatief kenmerk • ervaren de wezenlijke en niet-wezenlijke aspecten van een grootheid.
terug
Woordenlijst: Meten: Bewerkingen
home
iets vergroten gelijk maken
iets verkleinen
terug
het getal
bijdoen
bij
wegdoen
weg
het aantal
evenveel
even klein
samentellen
erbij
korter maken
minder
hoeveel
even groot
gelijk
langer maken
en
lager maken
af
de hoeveelste
even zwaar
gelijk maken
hoger maken
samen
lichter maken
eraf
welke
zwaarder maken
meer
kleiner maken
die
verdelen
dat
even lang
groter maken
Getallen één
zes
de eerste
twee
zeven
drie
acht
vier vijf
Handelingen
Vormen en kleuren het cijfer
blauw
paars
rond
de lijn
de tweede
bruin
rood
de bol
de stip
de derde
geel
wit
de driehoek
de vorm
negen
groen
zwart
het vierkant
de streep
tien
oranje
de kleur
de punt
denken
weten kijken tellen doen controleren
home
Getallen
terug terug
Hoeveelheden ervaren en vergelijken
Bewerkingen
Representeren
Tellen als vaardigheid
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Woorden
Woorden
Getallen: Hoeveelheden
home
ervaren j
j
j
terug terug
• ervaren hoeveelheden en kunnen passende hoeveelheidsbegrippen gebruiken
• ervaren verschillende verschijningsvormen van getallen • handelend en verwoordend de ene concrete hoeveelheid dingen vergelijken met een andere hoeveelheid dingen. Bij het verwoorden gebruiken zij daarbij de passende hoeveelheidsbegrippen. (evenveel/niet evenveel dingen, veel/weinig dingen, te veel/te weinig dingen, dingen over/dingen te kort, meer/minder dingen, meest/minst dingen) • kwantitatief vergelijken
• verzamelingen samenbrengen die evenveel elementen bevatten. • verzamelingen ordenen naar het aantal elementen. dozen met respectievelijk drie, zes, twee, vijf en vier knikkers ordenen van weinig naar veel en ook zeggen in welke doos de meeste knikkers en waar de minste knikkers in zitten
home
Woordenlijst: Getallen: Hoeveelheden ervaren hoeveelheidsbegrippen evenveel
te veel
geen
één
zes
de eerste
niet evenveel
te weinig
niks
twee
zeven
de tweede
gelijk
over (hebben)
nul
drie
acht
de derde
niet gelijk
te kort (hebben)
vier
negen
veel
meer
meest
vijf
tien
weinig
minder
minst
laatste
Handelingen tellen
denken
gelijk maken
vergelijken
kijken
groter maken
rekenen
weten
bijdoen
schatten
doen
kleiner maken
vragen
antwoorden
wegdoen
zoeken
vinden
verdelen
het cijfer het aantal hoeveel hoeveelste welke die dat
terug
Getallen: Bewerkingen
home
j
terug
• hoeveelheden groter en kleiner maken
• hoeveelheden gelijkmaken.
• hoeveelheden verdelen in gelijke/ongelijke delen.
j
• in concrete situaties rekenhandelingen uitvoeren met betrekking tot aantal en hoeveelheid. Zij kunnen deze handelingen verwoorden door de gepaste begrippen te hanteren. (evenveel maken, bijdoen, wegdoen, samentellen, vermeerderen, verminderen, verdelen) • ervaren de wezenlijke en niet-wezenlijke aspecten van een hoeveelheid door handelend en verwoordend te vergelijken, aangeven dat er een bepaalde hoeveelheid dingen dezelfde blijft, hoe ze ook geplaatst of geordend zijn in de ruimte.
home
Woordenlijst: Getallen: Bewerkingen iets vergroten Samentellen samen
gelijk maken/evenveel maken
bijdoen
bij
vermeerderen
erbij
evenveel
evenveel maken
samentellen
even groot
gelijk
en
bij elkaar
even klein
gelijk maken
meer
terug
iets verkleinen wegdoen
weg
kleiner maken
minder
verminderen
af
eraf doen
eraf
Hoeveelheidsbegrippen verdelen
die
met z'n tweeën allemaal
één
acht
verdelen
een paar
niks
dat
met z'n drieën
alles
twee
negen
gelijk
enkele
nul
het cijfer
allebei/beide
samen
drie
tien
niet gelijk
veel
het aantal
alle drie
achteraan
vier
de eerste
een stuk
weinig
hoeveel
berg (veel)
eerste
vijf
de tweede
een deel
geen
de hoeveelste
hoop (veel)
laatste
zes
de derde
welke
rest
nul
zeven
home
Getallen: Representeren • een hoeveelheid weergeven • een structuur weergeven
terug
home
Woordenlijst: Getallen: Representeren Handelingen schrijven tekenen lezen
het cijfer
terug
Getallen: Tellen als vaardigheid
home
j
terug terug terug
• de telrij correct opzeggen (bv. als een versje) • met aanwijzing vijf dingen correct (simultaan) tellen en daarna zeggen hoeveel dingen er geteld zijn (resultatief) • zonder aanwijzing vijf dingen correct tellen en daarna zeggen hoeveel dingen er geteld zijn • doortellen en terugtellen • een rangorde (tot vijfde) aanduiden en verwoorden (ordinaal tellen) als begin en richting zijn afgesproken
home
Woordenlijst: Getallen:
Tellen als vaardigheid Rangorde
het begin
achteraan
het einde
vooraan
één
voor
de laatste
twee
naast
de eerste
drie
achter
de tweede
vier
tussen
de derde
Tellen
vijf
de vierde de vijfde de zesde
tel door tel terug
Handelingen tellen op een rij zetten
terug
terug
Op straat
home
het huis
de rivier
het dorp zien
het appartement
de beek
de stad
de winkel
de zee
wonen
de kerk
de berg
leven
de moskee
het bos
zijn
de fabriek
het park
werken
het restaurant
het veld
spelen
de weg
de wei
rondlopen
de straat
de tuin
wandelen
het plein
de speeltuin
rijden
home
Taal in W.O.
Mens en maatschappij
Natuur
Tijd
Ruimte
Techniek
M&M
Natuur
Tijd
Ruimte
Techniek
home
Tijd
terug
Dagelijkse tijd Dag ordenen
Week ordenen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Dag meten
Week plannen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Dag Plannen
Historische tijd
Leeftijd
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Leerplandoelen
Woorden
Dag: Ordenen
home
terug
• De chronologisch geordende activiteiten van de dag associëren met de begrippen nu, (daar)voor, (daar)na.
• De chronologisch geordende activiteiten van de dag associëren met de begrippen nu, later, vroeger
j
• Delen van de dag associëren met al dan niet typische activiteiten
• Verwoorden hoe een dag (etmaal) is ingedeeld (ochtend, voormiddag, middag, namiddag, avond, nacht). • De duur van de verschillende activiteiten van de dag vergelijken met gebruik van de termen ‘lang, kort, heel kort, even, langer’. • Vergelijken en associëren van zonnestanden bij aanvang van de schooltijd, middagpauze, einde schooltijd door middel van zonnefiguurtjes. • Ervaren en verwoorden dat niet iedereen dezelfde tijdsinvulling, dagindeling, weekinde-ling … heeft; bijv. het daggebruik van anderen (een ouder, zus, broer …) beschrijven en dit vergelijken met eigen daggebruik. • De verschillende activiteiten van de dag beschrijven en chronologisch ordenen met behulp van een daglijn
home
Woordenlijst: dag ordenen
terug
Tijdsbegrippen
nooit, altijd, soms
Delen van de dag
overdag,
tijd
wanneer
straks
de ochtend, de voormiddag, de middag, de namiddag, de avond, de nacht, de dag
’s nachts
voor/voordat
na/nadat
alweer
de dag, de nacht
's avonds, 's morgens,'s middags,
daarnet
juist
wakker
halve dag
vanavond, vanmorgen, vannacht
slapen
volgend
vorig
het begin, het einde,
daarna
daarvoor
dadelijk
onmiddellijk
voorbij
later
Mijn dag op school en in de klas de hoek
de speeltijd
het huis
spelen
de (lievelings)pop mama
het eten
klaar
de dagklok
het kind
papa
de jas
de meester
de juf
het (keuze)bord de rij kaartje(s)
de afspraak
naar huis
de klas
de wijzer
de kring
de auto
de kalender
het boek
het spel(letje)
de daglijn
de boekentas
de tafel
de speelplaats
de WC
Handelingen en werkwoorden beginnen
wachten
naar huis gaan
weten
proberen
opruimen
stoppen
meedoen
drinken
duren
komen
eten
zoeken
lezen
komen
kiezen
zitten
rusten
willen
spelen
kunnen
verder doen
praten
leren
plassen/pipi doen
tonen
home
Dag: Meten
terug
• De duur van activiteiten met behulp van een meetinstrument (zandloper, de loop van de wijzers van een echte klok zonder kloklezen …) meten en deze vergelijken door gebruik te maken van de termen lang, kort, langer, korter, langst, kortst. • Aangeven dat de tijd op verschillende manieren kan worden gemeten: met behulp van zandloper, minutenteller, analoge klok, digitale klok, chronometer
• Een beperkt aantal wijzerstanden/digitale aanduidingen associëren met relevante, dagelijks terugkerende momenten van de dag
home
Woordenlijst: dag meten
terug
Tijdsbegrippen duurt even lang
daarna
voordat
op tijd
nu
te lang, te kort
daarvoor
nadat
laat
straks
alweer
even
voortaan
later
meteen
tegelijk
al
voorbij
laatst
onmiddellijk
om (tijdstip)
kort, lang
begin, eind(e)
te vroeg
bijna tijd
onder (tijdens)
vanaf
vroeger
te laat
dadelijk
lichtdonker de dagde nacht
Meten het uur
duren
vroeger dan
Extra tijdsbegrippen
de klok
wakker
later dan
ineens
eerder
de dag
slapen
tonen
vlug
opeens
de kalender
dromen
wijzen
snel
ondertussen
de tijd
opstaan
gauw
ooit
het horloge
beginnen
later
tussendoor
een moment
stoppen
direct
juist (net)
de zon
de ster
bijna
daarnet
de maan
de wijzer
Dag: plannen
home
j j
terug
• Een eenvoudig visueel voorgesteld plan zelfstandig uitvoeren • Terugblikken op minstens twee voorbije activiteiten door deze in de juiste volgorde te rangschikken en te verwoorden. • Minstens twee opeenvolgende activiteiten plannen (zelfstandig werk, contractwerk …).
home
Woordenlijst: dag plannen
terug
Extra tijdsbegrippen
Tijdsbegrippen eerst, dan, daarna, daarvoor
vroeg, vroeger, eerder op tijd, laat, later, te laat, later dan …,te vroeg, vroeger dan …,
het begin, het einde
nu, straks, meteen, onmiddellijk, bijna, dadelijk, binnenkort
even
af en toe
een tijdje
soms
klaar
lang-kort
nooit
ooit
te lang- te kort
altijd
al lang
een moment
dikwijls
het is tijd
Mijn dag op school en in de klas het uur
de hoek
de borstel
de plaats
de (lievelings)pop
het (keuze)bord
de kast
mama papa
kaartje(s) de klok
het kind
het rek
de meester
de juf
het huis
het horloge
de afspraak
de kist
naar huis
de namiddag, de avond, de nacht, de dag, overdag, 's nachts
de wijzer
de kring
de zak
de auto
de kalender
het boek
de mat
het spel(letje)
's avonds, 's morgens,'s middags,
de daglijn
het blok
de stoel
de boekentas
de winkel
de jas
de tafel
de refter
de kapstok
de gang
de muur
de speeltijd
de bel
de WC
de rij
de klas
de speelplaats
het speelgoed
de knuffel/de beer
Delen van de dag de ochtend, de voormiddag, de middag, de namiddag
Handelingen en werkwoorden plannen
rusten
eten
beginnen
wachten
drinken
weten
proberen
praten
stoppen
meedoen
leren
duren
tekenen
komen
zoeken
lezen
kunnen
kiezen
zitten
willen
spelen
verder doen
opruimen
plassen/pipi doen
tonen wijzen
Week: ordenen
home
j
• De dagen van de week benoemen • Onderscheiden, identificeren en vergelijken van de verschillende dagen van de week a.d.h.v. specifieke kenmerken (zwemdag = dinsdag) met behulp van een weeklijn. • De chronologisch geordende dagen van de week associëren met de begrippen: vandaag, morgen,gisteren overmorgen, eergisteren. • De onderlinge volgorde weergeven: na zondag komt maandag, voor dinsdag komt maandag … en gebruik maken van de termen nu, daarvoor, daarna, later en vroeger. • Gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen ordenen op een weeklijn
• Tellend met de tijd omgaan, zoals: nog 2 nachten slapen en dan …
j
• Vaardig en functioneel omgaan met een gevarieerd aanbod aan kalenders (verschillende soorten weekkalenders).
terug
home
Woordenlijst: week ordenen Dagen van de week
maandag, dinsdag, woensdag … zondag dinsdagmorgen, woensdagnamiddag, zondagavond
het begin, het einde
de dag, de week
het weekend
één twee vandaag, morgen, gisteren,overmorgen, eergisteren
drie
vier vijf zes zeven
terug
Week: plannen
home
j j
terug
• Een eenvoudig visueel voorgesteld plan zelfstandig uitvoeren • Terugblikken op minstens twee voorbije activiteiten door deze in de juiste volgorde te rangschikken en te verwoorden • Minstens twee opeenvolgende activiteiten plannen (zelfstandig werk, contractwerk …).
home
Woordenlijst: week plannen
terug
Tijdsbegrippen eerst, dan, daarna, daarvoor, tenslotte vroeg, vroeger, eerder
even, een tijdje
het begin, het einde
deze week, volgende week, vorige week
nog ... x slapen
op tijd, laat, later, te laat, later dan …,te vroeg, vroeger dan …,
toen, (lang) geleden
binnenkort
één twee dinsdagmorgen, woensdagnamiddag, zondagavond
drie vier vijf zes
Leeftijd
home
j
• Hun eigen leeftijd zeggen.
terug
home
Woordenlijst: leeftijd
terug
nul één twee
jarig zijn verjaren verjaardag
ik ben... jaar
drie vier vijf zes
home
Historische tijd
terug
• Eigen ervaringen situeren op een levenslijn, waarbij de chronologie gerespecteerd wordt.
home
terug terug
Woordenlijst: historische tijd het jaar vroeger, later, eerder, nu laat, later, laatst voor, voordat, na, nadat
eerst, dan, daarna, daarvoor
oud, ouder, jong, jonger
het begin lang geleden, toen
duren voorbij voortaan
Museum van mezelf mama
de tand
papa
naar school
de baby
de peuter
de zus
de kleuter
de broer
praten
de doos
babbelen
de (het) tut(je)/de fopspeen
stappen
de geboortekaart
kruipen
de verjaardagskaart
zitten
het schoentje
het museum
de fruitpap
de foto
home
Mens en maatschappij Ik en de anderen Zelfbewustzijn en weerbaarheid Leerplandoelen Woorden Empathie en zorg voor elkaar Leerplandoelen Woorden Conflicthantering Leerplandoelen Woorden
Ik en de groep Participatie, democratie en samenwerking
Ik en de samenleving Talenten
Leerplandoelen Woorden
Leerplandoelen Woorden Regels en afspraken Leerplandoelen Woorden Rechten en plichten
Omgaan met gelijkenissen en verschillen
Ik als consument
Ik en de media
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Leerplandoelen Woorden
Arbeid, vrije tijd en studiekeuze Leerplandoelen Woorden
Gezin en familie Leerplandoelen Woorden
Migratie Leerplandoelen Woorden
Ongelijke verdeling van welvaart Leerplandoelen
Leerplandoelen Woorden
Woorden
terug
Zelfbewustzijn en weerbaarheid
home
j
terug
• voor zichzelf opkomen door signalen te geven die voor anderen begrijpbaar en aanvaardbaar zijn • In concrete situaties voldoende zelfvertrouwen in eigen mogelijkheden tonen
Woordenlijst: zelfbewustzijn en weerbaarheid
home
Groeten
Afscheid
Welkom
dag
terug
opendoen
dag
straks
terug
kom binnen
laat
naar huis
hallo
wuiven
de hand geven
goedemiddag
tot ziens
heten
gaan
brengen
goedemorgen
de naam
halen
komen
tot straks
de kus/het kusje
meegaan
weg
welterusten
slaapwel Personen
Handelingen helpen
brengen
de juf
ik
je/jij
Begrippen
komen
halen
de meester
mij
jou
de eerste
werken
wuiven
de moeder
mijn
jouw
aan de beurt
kunnen
meegaan
mama/ma
hij
zij/ze
één voor één
gaan
haar/hem
haar/zijn
om de beurt
weten
de vader papa
we/wij
jullie
samen
die/dat
ons/onze
hun
alleen
zijn
last hebben van
Empathie en zorgen voor elkaar
home
j
terug
• gevoelens als bang, blij, boos of verdrietig zijn bij zichzelf onderkennen en die op een eenvoudige wijze uitdrukken
• Gevoelens van bang, blij, boos en verdrietig zijn bij anderen herkennen, dat gevoel verwoorden en meeleven in dit gevoel.
• In een eenvoudige taal een recent gebeurde situatie waarbij zij betrokken waren in dialoog met een volwassene, beschrijven en vertellen hoe zij zich daarbij voelden
• Tonen in hun omgang met anderen een gevoeligheid voor de behoeften van de ander • Met eigen woorden aangeven dat mensen eenzelfde situatie op een verschillende wijze kunnen ervaren en er verschillend kunnen op reageren.
• Tonen dat ze kunnen omgaan met uitgestelde aandacht. • Tonen in hun omgang met anderen respect en waardering
• Tonen in de dagelijkse omgang dat ze solidariteit en zorg opbrengen voor iemand anders
Woordenlijst: empathie en zorgen
home
voor elkaar Empathie en zorgen voor elkaar erg
benieuwd
kippenvel
vervelend
dapper
lui
alleen
deftig
moeite
samen
moe/doodmoe
zacht
gek
eerlijk
jammer
gewoon
koppig
kalm/rustig
mooi
spannend
griezelig
lief
fantastisch
eng
fijn/leuk
flink
grappig
goed zo!
graag
vreselijk
beleefd
dank u (wel)
alstublieft
smakelijk
ja/jazeker
nee
spijtig
saai
voor/met elkaar
gezellig
houden van
missen
Gevoelens
Verdriet hebben
blij
gelukkig
de traan
op schoot
alleen
bezorgd
troosten
zakdoek
bang
woedend
verdrietig
boos
eenzaam
triestig/droevig
verdrietig
kwaad
huilen
ongerust
tevreden
wenen
ongelukkig
verbaasd
verliefd
gelukkig
in de war
beschaamd
zich ... voelen
pech hebben
geluk hebben
zenuwachtig/nerveus
(iemand) missen
Handelingen zuchten
zich schamen
willen
doen alsof
schrikken
van plan zijn
beleefd zijn
zorgen voor
geloven
verstoppen
komen
troosten
lachen
(weg) gaan
mislukken
helpen
hopen
vervelen
missen
terug
Conflicthantering
home
j
• met eigen woorden uitleggen wat ruzie, pijn doen, geweld … betekenen
• In een eenvoudige taal een recent gebeurd conflict waarbij zij betrokken waren in dialoog met een volwassene, beschrijven en vertellen hoe zij zich daarbij voelden • Het verschil aangeven tussen geweldloze en gewelddadige oplossingen voor conflicten
terug
Woordenlijst: conflicthantering
home
terug
Handelingen
omgaan met elkaar de ruzie
stout
de mop/grap
slecht
pijn
de knuffel
met opzet
goed
nee
ok
de kus/het kusje ja
het is genoeg
lief
van (bezit)
niet lief
akkoord
de vriend(in)
klaar
stiekem
wacht even
per ongeluk
dat mag niet
geduld
bijten
slaan
Ruzie
duwen
de baas spelen
ruzie
trekken
verklappen
pijn doen
vechten
storen
plagen
weglopen
spuwen
foppen
roepen
knijpen
afpakken
storen
zeuren
liegen
klikken/overdragen
stelen
uitlachen
uitpraten
nemen
verwennen
vechten spijt hebben goed - fout lief-stout flink
Problemen oplossen
Personen
aankijken
kijken
de klas
iedereen
mama
hij/hem/zijn
stoppen
tegenhouden
de speelplaats
iemand
papa
zij/ze/haar
zwijgen
uitpraten
de gang
elkaar
de meester
wij/ons
goed maken
luisteren
de hoek
zelf
de juf
jullie/hen/hun
handen geven
spijt hebben
niet doen
het meisje
het kind
die/dat
gelijk hebben
helpen
ruilen
de jongen
de volwassene
teruggeven
terugbrengen
(samen)spelen
de mevrouw
ik/mij/mijn
knuffelen
nemen
geven
de meneer
jij/je/jou/jouw
home
Participatie, Democratie en terug
samenwerking • Een taak binnen de groep op een verantwoordelijke wijze oppakken • Samenwerken met anderen in de groep, zonder onderscheid van sociale achtergrond, geslacht of etnische origine
home
Woordenlijst: participatie, terug
democratie en samenwerking Handelingen meedoen
zwijgen
vinger opsteken
Samenwerking
opletten
aan de beurt
één voor één
luisteren
willen
om de beurt
iemand
opletten
meegaan
samen
alleen
in de rij staan
wachten
allemaal
iedereen
samen spelen
helpen
straffen
moeten
(met) elkaar
opgelet
zelf
gezellig
mogen
dat mag niet
dat mag wel
luister eens
goed zo!
kijk eens hier
let op niet doen dat is goed/flink
Personen
Afspraken
iedereen
mama
hij/hem/zijn
iemand
papa
zij/ze/haar
ja
elkaar
de meester
wij/ons
de school
nee
zelf
de juf
jullie/hen/hun
de speelplaats
goed
het meisje
het kind
die/dat
de refter
de fout
de jongen
de (oude/grote) mensen
de gang
de straf
de mevrouw
ik/mij/mijn
de meneer
jij/je/jou/jouw
de afspraak
de rij
de klas
de WC
Regels en afspraken
home
j
terug
• begrijpbare en uitvoerbare instructies van de leraar uitvoeren
• In concrete situaties met de hulp van een volwassene afspraken maken • Met eigen voorbeelden illustreren dat er school- en klasregels nodig zijn en dat er ook in de samenleving regels zijn. • Omgangsvormen, leefregels en afspraken die van belang zijn voor het samenleven in een groep verwoorden.
• De klasregels en de schoolregels die voor hen van toepassing zijn opsommen.
• Aangeven dat er binnen de eigen groep afspraken nodig zijn
• Afspraken maken over aspecten van het werk of het samenleven in de groep en deze vastleggen in pictogrammen of tekst. • Met hulp van de leraar gemaakte afspraken in een groep evalueren en zo nodig verfijnen of bijstellen
Woordenlijst: regels en afspraken
home
Handelingen doen
niet doen
maken
gaan
vinden
nemen
mogen
willen
niet mogen
straffen
moeten
opruimen
terug
Afspraken de regel
ja
de klas
de WC
de afspraak
nee
de school
de rij
verboden
niet goed
de speelplaats
de gang
mag wel
goed zo
de refter
de poort
mag niet
de straf
In de refter
In de klas
de klas
dat mag wel
de meester
zitten
dat mag niet
de juf
de speelplaats
de kring/zithoek
één voor één
de jongen
vinger opsteken
afspraak
om de beurt
Op de speelplaats
de refter
de vork
roepen
de rij
het mes
ruzie maken
duwen
eten
de lepel
het meisje
samen spelen
de gang
drinken
de stoel
stil zijn
het kind
de bel
de kapstok
roepen
de tafel
aan de beurt
roepen
samen
de rij
de jas
zitten
beleefd
naar elkaar luisteren
lopen
flink
vechten
het bord
netjes
de stoel
de tafel
winnen
verliezen
handen wassen koud
de hoek
rustig
warm
home
Rechten en plichten
terug
• Bij een activiteit of een spel in een kleine groep, controleren of de anderen zich aan de regels houden. • Voorbeelden geven van mensen die waken over het naleven van regels.
home
Woordenlijst: rechten en plichten
terug
Op straat de politie
de agent
uitkijken
wachten
het verkeer
oversteken
de auto
het zebrapad
de fiets
het voetpad
het verkeerslicht ik voorzichtig de gordel vlug/snel
verboden mag wel
Begrippen
Handelingen en werkwoorden
mag wel
ja
moeten
kunnen
mag niet
nee
niet moeten
niet kunnen
om de beurt
niet goed
mogen
willen
aan de beurt
goed zo!
niet mogen
niet willen
één voor één
samen
doen
spelen
niet doen
afspreken
wachten
mag niet
In huis
Op school
thuis
gevaarlijk
braaf
de school
de kring
mama
de afspraak
flink
de speelplaats
de hoek
papa
mag wel
luisteren
de gang
spelen
de broer
mag niet
de straf
de poort
de klas
de zus
ja
de kus
het spelletje
het kind
ik
nee
de knuffel
juist/goed-fout
afspreken
stout
voorzichtig
samen
luisteren
Talenten
home
j j
• Opsommen welke activiteiten en klastaken ze graag en niet zo graag doen en die waarderend vergelijken met klasgenoten.
• Waardering uitdrukken voor wat klasgenoten goed kunnen.
terug
home
Woordenlijst: talenten graag doen, niet graag doen,
iets goed kunnen, iets niet goed kunnen
leuk, niet leuk, saai, fijn, plezant
willen, kunnen
terug
Arbeid, vrije tijd en studiekeuze
home
j
• op een eenvoudige wijze beroepen en bezigheden van volwassenen die ze kennen beschrijven
j
• Waardering uitdrukken en respect tonen voor het werk van mensen uit hun omgeving
terug
Woorden
terug
Op reis
Woorden
In de vrije tijd
Beroepen en werken
Woorden
Feest vieren
Woordenlijst: arbeid, vrije tijd en studiekeuze
home
Woorden
home
Woordenlijst: Beroepen en werken Beroepen de chauffeur
de kapper
de dokter
de muzikant/zanger
de directeur
de politieagent
de postbode
de bakker
de brandweerman
de schilder
de juf
de verpleegster
de kok
de meester
de tandarts
de poetsvrouw
de baas
de fotograaf
de soldaat
de metser
de presentator
de slager
de journalist
de tuinman
boer/boerin
de verpleger/verpleegster
De politie de politieagent de pet de politieauto de gevangenis het geweer de dief het verkeer
de winkeljuffrouw/winkelier De brandweer de brandweerman
de helm
blussen
De dokter de dokter
de verpleegster
de brandweerauto
redden
de dokterstas
de koorts
in brand staan
het touw
het ziekenhuis
ziek
de ladder
het zwaailicht
de ziekenwagen pijn
de (brandweer)slang
terug
home
Woordenlijst: Feest vieren
terug
De verjaardag de verjaardag
(uit)blazen
jarig
het pakje/het cadeau
het feest(je)
uitpakken/inpakken
feest vieren
klappen
de clown
vieren
krijgen
bellen blazen
de vlag
het circus
de kroon
de verrassing
geluk wensen
een feest geven dansen
versieren
bedankt
de uitnodiging
de kaart
de film
de versiering
uitdelen
trakteren
de brief
fijn
de slinger
de taart
de lichtjes
plezant
de ballon
de slagroom
het toneel
opblijven
Feest vieren
aansteken de (het) kaars(je)
Feesten
de feestdag
carnaval
Sinterklaas
het Offerfeest
Kerstmis
Nieuwjaar
Pasen
vaderdag
het Suikerfeest
moederdag
de Ramadan
het grootoudersfeest
het schoolfeest
home
Woordenlijst: In de vrije tijd
terug
Spelen de schommel
omver
de kassa
de glijbaan
de knuffel/de beer
de bal
de vormpjes
het boek
het springtouw
de schep
de bak
verstoppertje
het spel(letje)/het speelgoed de berg
de wieg
de fiets
de poppenkast
de winkel
de step
het poppenhuis
het geld
de auto
het bed
de puzzel
de (lievelings)pop
de kinderwagen
de boom
het blok
de toren
het kasteel
Handelingen spelen
fietsen
tekenen
glijden
springen
rijden
zwemmen
voetballen
bouwen
verstoppen
opruimen
zoeken
kijken
vinden
kopen
betalen
zingen
dansen
knutselen
toneel spelen
Plaatsen
Zwemmen
de speelplaats
de kermis
het park
het circus
het zwembad
de handdoek
de tuin
de bioscoop
zwemmen
de rand/kant
het bos
de muziek
het badpak
diep/ondiep
de speeltun
het liedje
de bikini
het water
de zandbak
het speelplein
de zwembroek
drijven
het theater
het museum
home
Woordenlijst: op reis
terug
Handelingen Vervoermiddelen
rijden
aankomen
meekomen
de fiets
fietsen
vertrekken
meegaan
de straat
de vijver
de auto
sturen
naartoe gaan
meerijden
de lucht
het bos
de trein
vliegen
wegbrengen
skiën
de berg
de rivier
de bus
stil zitten
wandelen
de zee
het land
het vliegtuig
instappen
spelen
de wereld
het strand
de boot
uitstappen
zwemmen
het station
varen
inpakken
Allerlei op reis
Op vakantie warm koud ver dichtbij
de vakantie
op reis
de tent
het pakje/het cadeau
waar
de zonnebril
de rugzak
waarheen
de koffer
het fototoestel de schoolreis
de kaart (post)
dag
logeren
het hotel de camping het huisje
naartoe
Gezin en familie
home
j
• opsommen wie er allemaal bij hen thuis woont en uitleggen dat die huisgenoten samen een gezin vormen • Bekende soorten gezinnen, grote gezinnen, kleine gezinnen, één-oudergezinnen, inwonende mensen, 2 mama’s, 2 papa’s, gezinnen met adoptiekinderen … inventariseren
terug
home
Woordenlijst: gezin en familie
terug
Familie Handelingen/werkwoorden wonen blijven de naam
dood leven
zijn worden veranderen trouwen scheiden/gescheiden
de moeder
de oom
de vader
de tante
mama
de neef
papa
de nicht
de broer
de zoon
de zus
de dochter
de oma
de tweeling
de opa
de ouders
de grootvader
de grootouders
de grootmoeder het kleinkind de familie
Andere personen de mens
de vriend(in)
de baby
de buren
het kind
de meneer
de jongen
de mevrouw
het meisje de man de vrouw de volwassene
home
Omgaan met gelijkenissen en
terug
verschillen • In concrete situaties verschillende manieren van omgaan met elkaar herkennen en erover praten. • Gelijkenissen en verschilpunten m.b.t. levenswijze tussen henzelf en mensen uit een andere cultuur verwoorden. • Verwoorden gevoelens bij eigen ervaringen m.b.t. waardering van anders-zijn, afwijzing en uitsluiting
home
Woordenlijst: omgaan met terug
gelijkenissen en verschillen
Verschillen groot - klein anders hetzelfde
dik - dun
donker - licht rijk - arm het meisje - de jongen
oud - jong
doof blind
home
Migratie
terug
• Met eigen woorden uitleggen wat verhuizen is (ook naar een ander land).
• Positieve (bijv. een nieuw huis, een nieuwe job …) en negatieve redenen (bijv. onveilige omgeving …) opsommen waarom mensen verhuizen.
• Met eigen voorbeelden illustreren dat leven in een nieuwe woonomgeving niet altijd gemakkelijk is (andere gewoontes, andere taal, andere mensen …).
home
Woordenlijst: migratie verhuizen wonen weggaan komen ergens anders nieuw
het appartement
het dorp de stad het land
het huis
de verhuiswagen het adres
terug
home
Ongelijke verdeling van de
welvaart • Verschillen en overeenkomsten tussen eigen leefwijze en leefwijze van mensen in ontwikkelingslanden verwoorden. • Zich inleven in de leefwereld van leeftijdsgenoten in ontwikkelingslanden.
terug
home
Woordenlijst: ongelijke verdeling terug
van de welvaart wonen arm - rijk
de jongen - het meisje
spelen eten werken
anders
hetzelfde
Geld
home
j
terug
• in concrete situaties het verschil aangeven tussen delen, ruilen, geven , krijgen , lenen, kopen en verkopen • Uitleggen waar geld vandaan komt (werken) en waar geld heen gaat (uitgeven, sparen)
home
Woordenlijst: geld
terug
Handelingen Geld
betalen
nemen
het geld
verdelen
kopen
de euro
ruilen
verkopen
(terug) geven
wegen
krijgen
tellen
de bankkaart de portemonnee de portefeuille
één twee drie
vier vijf
geld afhalen boodschappen doen/winkelen
Wiskundige begrippen tellen
meer
duur
hoeveel?
hoeveel meer? hoeveel minder?
allebei/beide
alletwee
te veel
alles
allemaal
te weinig
zoveel
weinig
goedkoop
minder
veel
prijs
een beetje
evenveel
wegen
leeg
vol
de weegschaal
een paar
heel (erg)
nog
het getal
Naar de winkel de winkel
de kassa
de supermarkt
de winkelkar
de winkelier
de tas
de winkeljuffrouw
het rek
de bank
de rekening
de prijs
home
Media-educatie
terug
• Het onderscheid verwoorden tussen fictie en non-fictie in media
home
Woordenlijst: media-educatie
terug
Media de TV
het fototoestel
de radio
de camera
de computer
de CD
de tablet
de DVD
de spelcomputer
de GSM
de e-mail
de smartphone
het computerspelletje
de SMS/het bericht
Beroepen de acteur de presentator de journalist de fotograaf
echt - niet echt alsof
Handelingen de film
de bioscoop
toneel spelen
de tekenfilm
het theater
optreden
de poppenkast de reclame
kijken
het toneel
foppen doen alsof
home
Ruimte Lichaamsoriëntatie
Oriëntatie in de ruimte Ruimtebeleving
Leerplandoelen
In de vertrouwde omgeving
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
In de klas Leerplandoelen
Woorden
terug
Woorden
In de school
Windstreken
Topografische kennis en landschappen
Te voet, met de wagen, met de fiets Leerplandoelen
Leerplandoelen Woorden
Pictogrammen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Verkeer
Woorden
Leerplandoelen Woorden Veilig in de schoolomgeving Leerplandoelen Woorden
Lichaamsoriëntatie
home
j
j
j
j
j
j
terug
• Uitgebeelde lichaamshoudingen en bewegingen nabootsen
• Beschreven lichaamshoudingen en bewegingen uitvoeren
• Lichaamshoudingen en bewegingen benoemen.
• De belangrijkste lichaamsdelen aanwijzen en benoemen • Een menselijke figuur tekenen met de belangrijkste lichaamsdelen op de juiste plaats (hoofd, romp, benen, armen, oren, ogen, neus en mond). • Inschatten hoeveel ruimte hun eigen lichaam inneemt (bijv. kledingstukken passen).
• Bij eenhandige taken een duidelijke voorkeur tonen voor de linker- of rechterhand
• Hun voorkeurhand tonen, wanneer er expliciet naar gevraagd wordt
• De begrippen links en rechts in de juiste context gebruiken
home
Woordenlijst: lichaamsoriëntatie Handelingen (stil)staan
stoppen
zitten
liggen
lopen
spelen
kruipen stappen
springen
huppelen
vallen
stampen
wijzen
beginnen
(zich) stoten
opheffen
rollen
gooien
doorgaan
neerleggen
neerzetten
de lichaamsdelen het hoofd
de nek
de borst
de hals
de buik
het lijf
klaar
de rug
het gezicht
de bil
stop
de wang
de schouder
de kin
fout
de arm
de mond
het been
goed
de lip
de hand
de tand
prima
de duim
de neus
de knie
knap
het oor
de voet
het oog
goed zo
de teen
de poep
de penis
de vinger
de vagina
Ruimtebegrippen voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, voorkant, achterkant onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, onderkant, bovenkant tegen, tegenaan, tegenover op, in, uit, naast, midden, tussen ver-dichtbij, dichterbij, verderaf binnen-buiten links - rechts, de linkerkant - de rechterkant
terug
Ruimtebeleving in de werkelijke
home
terug
ruimte j
• Ruimtebegrippen gebruiken om relaties te duiden tussen zichzelf en elementen in de werkelijke ruimte (bijv. ik zit tussen Joke en Stan, Joke zit links van mij …).
j
• Ruimtebegrippen gebruiken om relaties te duiden tussen elementen in de werkelijke ruimte (bijv. wie zit achter Joke en voor Stan? Wie zit links van de juf? …).
j
• Mits aanwijzingen (bijv. getekende silhouetten, foto’s, symbolen, verbale instructies …) orde brengen in een beperkte ruimte zoals hun tafel, de speelhoek, de klas …
j
• Een ruimte inrichten in functie van hun spel (bijv. plaats maken om een vloerpuzzel te leggen) en suggesties geven voor het (her)inrichten van een speelhoek (bijv. de winkelhoek wordt een dokterspraktijk). • Orde houden en brengen in een beperkte ruimte (bijv. de speelhoek; hun bank ordelijk houden …);
• Orde houden en brengen in de klas (bijv. de klas opruimen, turntoestellen terug op de afgesproken plaats zetten …) • Suggesties geven voor het (her)inrichten vande klas (bijv. de klasinrichting wijzigen, de stoelen schikken rond een tafel …)
home
Woordenlijst: ruimtebeleving in terug
de werkelijke ruimte Ruimtebegrippen: onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderste, de bovenste, de onderkant, de bovenkant
de school de speelplaats
de boom
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorste, de achterste, de voorkant, de achterkant
de refter
de bank
voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde
de gang
het gras
in, op, uit, naast, in het midden, tussen
de turnzaal
links - rechts - linker - rechter - de linkerkant - de rechterkant ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, het dichtst bij, het verst af, dichterbij, verder af binnen - buiten
Personen Handelingen
de juf
liggen
staan
de meester
zitten
zijn
ik
leggen
zetten
het kind
opruimen
(op)hangen
de jongen
wegdoen
vegen
het meisje
terugzetten
nemen
de vriend de kleuter
In de klas
In huis
Oriënteren in de klas
home
j
j
j
j
j
• Zelfstandig hun weg vinden in een vertrouwde omgeving. • De werkelijke ruimte vrij verkennen en terugkeren naar een afgesproken, vooraf verkende plaats • Vanuit hun standpunt de richting naar een bepaalde locatie aanwijzen
• Een beschreven route afleggen
• Aan elkaar een route beschrijven
j
• Zelf een route zinvol uitstippelen en afleggen (bijv. zonder omweg, rekening houdend met hindernissen …)
j
• Mentaal een standpunt innemen (bijv. op basis van een foto de locatie en kijkrichting van de fotograaf achterhalen, wat zie je als je thuis uit het raam kijkt …)
terug
Woordenlijst: oriëntatie in de klas
home
terug
Ruimtebegrippen richting/de weg
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant,
waarheen?
langs
klaar
waar naartoe?
tot
stop
waar?
rechtdoor
fout
onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de bovenkant, bovenste, onderste
ver weg
vlakbij
goed
tegen, tegenaan, tegenover
naar/naartoe
de kant (overkant)
prima
op, in, uit, naast, in het midden, tussen
heen
onderdoor
knap
links - rechts, de linkerkant - de rechterkant
hier
schuin
goed zo
daar
over
ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichts bij, het verst binnen - buiten
Handelingen
Extra begrippen ergens
omhoog
liggen
zitten
(stil)staan
stoppen
nergens
omlaag
lopen
spelen
overal
bovenop
vooruit
bij
kruipen stappen
springen
achteruit
eraan
huppelen
vallen
beneden
erbij
wijzen
beginnen
boven
andersom
opheffen
rollen
opzij
in het rond
gooien
doorgaan
neerleggen
neerzetten
de ingang
de uitgang
ondersteboven
In de klas de bank
de klas
kloppen
de zak
de tafel
de juf
binnen
de mand
de kast
de meester
de rij
de mat
de zandtafel
het kind
stil
de plaats
de stoel
de kleuter
rustig
de muur
de gang
de bel
het raam
ophangen
het bord
de deur
de kapstok
het rek
de hoek
de doos
de kring
de wasbak (lavabo)
home
In de school • De werkelijke ruimte vrij verkennen en terugkeren naar een afgesproken, vooraf verkende plaats • Vanuit hun standpunt de richting naar een bepaalde locatie aanwijzen
• Een beschreven route afleggen
• Aan elkaar een route beschrijven • Zelf een route zinvol uitstippelen en afleggen (bijv. zonder omweg, rekening houdend met hindernissen …) • Mentaal een standpunt innemen (bijv. op basis van een foto de locatie en kijkrichting van de fotograaf achterhalen, wat zie je als je thuis uit het raam kijkt …)
terug
Woordenlijst: oriënteren op school
home
Handelingen
Op school de school
de speelzaal
richting/de weg
de kleuterschool
de poort
waarheen?
langs
schuin
de lagere school
de straat
waar naartoe?
tot
smal
de hal
de trap
de kant
rechtdoor
beneden
de klas
de gang
ver weg
vlakbij
de speelplaats
de refter
naar/naartoe
omheen
waar?
het toilet/de WC
heen
onderdoor
hier
de turnzaal
over
ondersteboven daar
de bureau van de directeur
(stil)staan
stoppen
zitten
liggen
lopen
spelen
rennen
kruipen
stappen
springen
huppelen
vallen
wijzen
beginnen
opheffen
rollen
gooien
doorgaan
neerleggen
neerzetten
Ruimtebegrippen voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, voorkant, achterkant
klaar
onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de bovenkant, bovenste, onderste
stop
voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde,
fout
tegen, tegenaan, tegenover
goed
op, in, uit, naast, in het midden, tussen
prima
links - rechts, de linkerkant - de rechterkant
knap
ver, dicht, te ver, ve dicht, veraf, dichtbij, het dichtst bij, het verst, dichterbij, verderaf
goed zo
binnen - buiten
terug
home
In de vertrouwde omgeving • Zelfstandig hun weg vinden in een vertrouwde omgeving
terug
Woordenlijst: oriënteren in de
home
terug
vertrouwde omgeving thuis
op straat
thuis
de badkamer
in de buurt
het huis
de weg
wonen
het dak
de stoep
het appartement
het fietspad
de tuin
het hek
het zebrapad
de garage
de deur
het verkeersbord
de slaapkamer
het raam
het verkeerslicht
de keuken
Ruimtebegrippen voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant
klaar stop
onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de bovenkant
fout goed
tegen, tegenaan, tegenover
prima
op, in, uit, naast, midden, tussen
knap
links, rechts, de linkerkant, de rechterkant
goed zo
ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, het verst, het dichtst bij, dichterbij, verderaf
pas op
binnen - buiten Handelingen
liggen
rijden
(stil)staan
stoppen
zitten
neerleggen
lopen
spelen
rennen
Extra begrippen richting/de weg
ergens
omhoog
nergens
omlaag
waarheen?
langs
schuin
overal
bovenop
waar naartoe?
tot
smal
neerzetten
vooruit
bij
de kant
rechtdoor
beneden
kruipen
doorgaan
achteruit
eraan
ver weg
vlakbij
stappen
springen
gooien
beneden
erbij
naar/naartoe
omheen
waar?
huppelen
vallen
rollen
boven
andersom
heen
onderdoor
hier - daar
wijzen
opheffen
opzij
in het rond
over
ondersteboven
de ingang
de uitgang
beginnen
oversteken
home
Windstreken • De plaats van de zon aanwijzen gedurende de dag.
terug
home
Woordenlijst: windstreken de zon, de wind, de wolk
hier-daar eerst-daarnadan-nu-straks
de zon in de ogen de schaduw zien niet zien
terug
Pictogrammen
home
j
• Kennen de betekenis van de volgende pictogrammen: het toilet, de pijl, de uitgang
terug
home
Woordenlijst: pictogrammen
het toilet/de WC
de uitgang
de pijl
het pictogram
terug
De maquette van de klas
home
• De maquette oriënteren (richten) op basis van herkenningspunten in de werkelijke ruimte • Van de werkelijke ruimte een maquette maken (schaal- en schaalaanduidingen) j
• De relatie leggen tussen een symbool en datgene/diegene waar het symbool voor staat. (Legende)
terug
home
Woordenlijst: de maquette van de terug
klas (herkennen en lokaliseren) Klaslokaal de bank
Handelingen
de tafel klein - groot
binnen - buiten
de zandtafel de stoel het rek
Personen
zitten
de kast
Plaatsen de klas, de hoek, de kring,
de muur
staan
de juf
zijn
de meester
hangen
het kind
liggen
ik
plaatsen
het raam de deur
Ruimtebegrippen voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorste, de achterste, de voorkant, de achterkant,
onder, boven, eronder, erboven, bovenaan, onderaan, de onderkant, de bovenkant, bovenste, onderste voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde links, rechts, de linkerkant, de rechterkant ver, dicht, te ver, te dicht, dichtbij, veraf, verderaf, dichterbij, het dichtst bij, het verst af
In de verkleinde ruimte
home
j
j
j
j
j
j
j
• De voorgestelde elementen identificeren en benoemen
• Iets of iemand lokaliseren
• Aan elkaar een route beschrijven/een beschreven route aanduiden
• Zelf een zinvolle route uitstippelen
• Mentaal een standpunt innemen (bijv. Wat ziet het poppetje als het hier staat? Waar stond de fotograaf? …)
• De relatie leggen tussen een symbool en datgene/diegene waar het symbool voor staat (Legende) • Afbeeldingen en/of miniatuurweergaven van vertrouwde plaatsen en voorwerpen herkennen. (schaal en schaalaanduidingen) • Aangeven dat de werkelijkheid vergroot of verkleind kan worden voorgesteld (schaal en schaalaanduidingen)
• Ruimtebegrippen gebruiken om relaties te duiden tussen elementen in verkleinde ruimtes en/of maquettes.
terug
home
Woordenlijst: oriënteren in de terug
verkleinde ruimte Personen mama papa het kind
het huis
de garage
de broer de zus
de oma de opa de mens
Plaatsbegrippen voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorste, de achterste, de voorkant, de achterkant, onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderste,de bovenste, de onderkant, de bovenkant, in, op, uit, naast, in het midden, tussen links, rechts, de linkerkant, de rechterkant ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst bij, het verst af binnen - buiten
home
Het huis
terug
het huis
het gordijn
het appartement
de tafel
de brievenbus
zijn
de woonkamer
de stoel
de verwarming
staan
de slaapkamer
de trap
de deur
zitten
de badkamer
het bed
het slot
hangen
de sleutel
liggen
de keuken
wonen
de zolder
de koelkast
het raam
komen
de kelder
de gang
het dak
gaan
de garage
de kapstok
de zetel
de telefoon
de TV
de auto
plaatsen de tuin
spelen
home
De garage
terug
de garage
het verkeerslicht
oversteken
de auto
rood
gaan
de auto's
oranje
voorzichtig
groen
parkeren
gevaarlijk
het ongeval
kijken
botsen
de bestelwagen
wachten
de straat
het voetpad
stoppen
de weg
de vrachtwagen
rijden
de fiets
de bromfiets
botsen
Topografische kennis en
home
landschappen j
• Aan een bekende volwassene hun naam en de gemeente waar ze wonen zeggen • Eenvoudige landschapselementen in de eigen omgeving benoemen (bijv. weiden, bomen, woningen, straten, pleinen, bossen, fabrieken …). • Opvallende verschillen in landschappen en omgevingen, door mensen ingericht, verwoorden (bijv. veel huizen versus weinig huizen). • Hun adres meedelen (straat, huisnummer, gemeente/stad).
terug
home
Woordenlijst: topografische kennis terug
en landschappen Gebouwen het huis, het appartement, de hut, de school, de winkel, de fabriek, het restaurant, de kerk, de moskee
de straat, het plein, de weg, het adres
het bos, het veld, het park, de wei, de tuin, de speeltuin
het dorp, de stad
Handelingen wonen leven zijn wandelen zien rondlopen werken rijden spelen
de mens, het dier, de boom, de bloem
de berg, de zee
de rivier, de beek, de vijver
home
In huis
terug
het huis
de deur
het appartement
de tafel
de slaapkamer
de stoel
de woonkamer
het bed
de tuin
de kast
de gang
het rek
de trap
het raam
de straat
Verkeer
home
terug
TE VOET
j
MET DE WAGEN
•Aangeven dat zij op de stoep moeten stappen
j
•Onder begeleiding op de stoep stappen zonder zichzelf of anderen in gevaar te brengen
j
•Aangeven dat zij moeten oversteken op een zebrapad of bij een gemachtigd opzichter
j j
•Aangeven dat hun plaats in de wagen het kinderzitje of het verhoogkussen is.
•Aangeven dat iedereen in de wagen een gordel moet dragen.
OP DE FIETS
j
• Aangeven dat het veilig is om op de fiets steeds een valhelm te dragen.
j
• Met een loopfiets fietsen, sturen en remmen
j
• Met een driewieler fietsen, sturen en remmen.
j
• Aangeven dat ze beter opvallen met een vlaggetje aan de fiets
•Onder begeleiding veilig voorbij een hindernis op de stoep stappen •Veilig een straat oversteken met hulp van een gemachtigd opzichter •Onder begeleiding veilig een straat met verkeerslichten oversteken •Aangeven dat het veilig is om overdag fluorescerend materiaal te dragen.
j
•Onder toezicht met het openbaar vervoer/schoolbus meerijden zonder zichzelf en an-deren in gevaar te brengen.
•Aangeven dat het veiliger is om aan de stoepkant uit de wagen te stappen
• Met de fiets uit stilstand vertrekken, sturen en afremmen • Aangeven dat het veilig is om overdag fluorescerend materiaal te dragen.
Woordenlijst: te voet, met de wagen, met de fiets home
terug Handelingen gaan
stoppen
stappen
niet spelen
wandelen
wachten
oversteken
uitkijken
(goed) kijken
rijden
Vervoermiddelen
de weg vragen
zitten
de fiets, de driewieler, de step, de auto, de vrachtwagen, de bus, de trein, te voet, op de fiets, met de wagen, met de bus, de bestelwagen, de tram, de bromfiets, de vuilniswagen
de weg wijzen
instappen
weggaan
tonen
uitstappen
zien
Op straat het voetpad/de stoep
de politie
het verkeerslicht
de agent
in de buurt
het verkeersbord
de boete
rustig
ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst bij, het verst, de verte
het zebrapad
het ongeluk/ongeval
onderweg
de straat
de botsing
weg
het plein
de overkant
rood
links - rechts, naar links, naar rechts, de linkerkant, de rechterkant
het fietspad
de weg
groen
druk
voorzichtig
oranje
gevaarlijk
de fluovest
het zitje
de pijl
de gordel
de wagen
Ruimtebegrippen
parkeren
voorbijsteken
remmen
sturen
(rond)draaien
in/uitladen
fietsen
trappen
bellen
botsen
de chauffeur
vooraan
pijn doen
vallen
de werken
achteraan
voor, achter, vooruit, achteruit
richting/de weg waarheen?
langs
schuin/scheef
waar naartoe?
tot
smal
de kant
rechtdoor
stevig
vlakbij
onderdoor
omheen
ver weg
ondersteboven
naar/naartoe
waar?
heen
hier
over
daar
met de fiets dat mag dat mag niet verboden niet doen pas op! let op!
met de wagen de wagen/de auto de chauffeur de gordel
de kinderstoel/het zitje
het stuur
de fiets
het zadel
zitten
de pedaal
rijden
de bel
sturen
de ketting
remmen
het wiel
trappen
de rem
Veilig in de schoolomgeving
home
j
• In de eigen omgeving plaatsen herkennen waar ze veilig kunnen spelen en waar niet • In de eigen omgeving gevaarlijke verkeerssituaties herkennen en veilige oplossingen aangeven voor het probleem
terug
home
Woordenlijst: Veilig in de
terug
schoolomgeving Vervoermiddelen
Handelingen
de auto
de bestelwagen
rijden
wachten
de weg vragen
de fiets
de step
wandelen
oversteken
de weg wijzen
de vrachtwagen,
de driewieler
stappen
vallen
(goed) kijken
de bromfiets
de vuilniswagen
lopen
sturen
gaan
de bus
de kraan
fietsen
omdraaien
spelen
de trein
de tractor
bellen
instappen
zien
de tram
de metro
stoppen
uitstappen
tonen
de wagen
de rolschaatsen
remmen
uitkijken
de taxi
Allerlei verkeer
Plaatsen
het ongeval
op weg
de strippenkaart
de straat
de weg
het ongeluk
onderweg
het ticket(je)
het plein
het spoor
het huis
naar huis
de rit
het park
het fietspad
de school
naar school
het speelplein
het voetpad
de pijl
in de buurt
de speeltuin
het zebrapad
voorzichtig
het wiel
het bos
de stoep
gevaarlijk
het verkeerslicht
de tuin
het verkeersbord
op straat
op de weg
Personen
de politie de agent de mens de meneer de mevrouw het kind de chauffeur
dat mag dat mag niet verboden pas op! opgelet!
home
Natuur Algemene vaardigheden
Levende natuur
Leerplandoelen
Woorden
Niet levende natuur Het weer
Planten
Leerplandoelen
terug
Gezondheidseducatie Voeding
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Hemellichamen
Lichaamshygiëne
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Woorden Dieren Leerplandoelen Woorden Mensen Leerplandoelen Woorden
Milieueducatie
Afval sorteren Leerplandoelen Woorden
Natuurlijke verschijnselen
Veiligheid Leerplandoelen
Leerplandoelen Woorden Woorden
Materialen
Omgaan met ziektes, handicap
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Planten
home
terug
• Veel voorkomende planten en zwammen uit hun omgeving herkennen en benoemen. • De belangrijkste delen van planten (wortel, stam/stengel, tak, knop, loofblad/naald, bol, knol) aanduiden, benoemen en in eigen woorden de functie ervan uitleggen.
• Planten met elkaar vergelijken op basis van minstens 1 zelfgekozen criterium.
j
• Bij planten eenvoudige verzorgingshandelingen uitvoeren en verwoorden.
• Aangeven dat planten en zwammen soms nuttig, soms gevaarlijk zijn voor de mens (giftige planten, giftige paddenstoelen …).
home
Woordenlijst: Planten Planten
terug
Handelingen
de planten
het blad
zaaien
de plant
de stam
de schaduw
de boom
de stengel
gieten
het water
de bijl
planten
de druppel
de bloem
de bloempot
plukken
nat
de paddenstoel de wortel
de tuinslang
omhakken
de modder
het bos
het (de) zaad(jes)
de kuil
de aarde
de tak
water geven spuiten
de grond
verzorgen
giftig gevaarlijk eetbaar
de naam van enkele veel voorkomende planten uit de directe omgeving (bv roos)
Dieren
home
j
• Veel voorkomende dieren uit hun omgeving herkennen en benoemen (bijv. huisdieren, vogels, boerderijdieren …).
j
• Met eigen woorden uitleggen dat de geboorte van een dier wordt voorafgegaan door een periode van gedragen worden van de moeder of door ontwikkeling in een ei.
j
• De verschillende stadia van de ontwikkeling van dieren vanaf de bevruchting tot volwassen dier verwoorden (bijv. ei-kuiken-kip, van ei tot vlinder …).
• Dieren met elkaar vergelijken op basis van minstens 1 zelfgekozen criterium.
• Voorbeelden geven van producten die afkomstig zijn van dieren (bijv. melk, wol, leder …).
j
• Eenvoudige verzorgingshandelingen bij dieren uitvoeren en verwoorden.
terug
Woordenlijst: Dieren
home
Huisdieren
Producten van dieren
Dieren
Kriebeldieren
terug
Handelingen rond verzorgen verzorgen zorgen voor
het vlees de melk
Tuin en park
de wol
Dierentuin
eten geven drinken geven voeren
het leder het ei
kammen
Bos
Boerderij
hokken/stal/kooi schoonmaken
Ontwikkeling het jong het ei het kuiken de kip de rups de vlinder geboren worden uit het ei komen
Delen van het lichaam de poot
de vleugel
de kop
het lijf
de staart
de pluim/veer
de bek
de pels/vacht
de snavel
het vel/de huid
de snuit
één twee
drie vier vijf zes
Woordenlijst: Kriebeldieren
Kriebeldieren
home
terug
de vlieg
de kop
het slakkenhuis
vliegen
de spin
de poot
het spinnenweb
kruipen
de mug
de vleugel
steken
de mier
het lijf
zoemen
de vlinder
het dier
wegjagen
de wesp de rups de slak de worm de bij het lieveheersbeestje
ontsnappen
Woordenlijst: Dierentuin
Dierentuin
home
terug
de giraf
de zeehond
het aquarium
de slurf
grommen
de tijger
de dolfijn
de kooi
de poot
bijten
de krokodil
de kameel
de stal
de kop
ontsnappen
de leeuw
de kangoeroe
de wei/weide
de staart
opeten
de aap
de neushoorn
het hok
de bek
eten geven
de omheining
de snavel
zorgen voor
de olifant de slang
het lievelingsdier
de snuit
de papegaai
het dier
de vleugel
de beer
de dierentuin
de pels/vacht
de ijsbeer
pas op!
de schildpad
gevaarlijk
Woordenlijst: Dieren in het bos
Bos
home
het hert
het bos
de poot
ontsnappen
de eekhoorn
de boom
de kop
opeten
de vos
het nest
de staart
voeren
de haas
het hol
de vleugel
klimmen
het konijn
de bek
vluchten
de vogel
de snavel
jagen
de uil
de snuit
wegjagen
de pels/vacht
schieten
de pluim
de jager
de veer
terug
Woordenlijst: Dieren op de Boerderij
Boerderij
home
de koe
de boerderij
de stal
de poot
knorren
de ezel
de kinderboerderij
de wei/weide
de kop
kakelen
de geit
de boer
de prikkeldraad
de staart
blaffen
het schaap
de boerin
de omheining
de snuit
miauwen
het lam
het hok
de bek
zorgen voor
het paard
de mand
de snavel
voeren
het hek
de pels/vacht
eten geven
het konijn
de melk
het varken
het ei
de vleugel
pikken
de kat
het vlees
de veer
opeten
de kip
de wol
het stro
de pluim
snuffelen
de haan
het leder
het hooi
vliegen
het kuiken
de mest(hoop)
het gras
lopen
terug
Woordenlijst: Dieren in Tuin en park
Tuin en park
home
de vogel
het nest
het ei
de poot
kwaken
de mus
het hol
het gras
de kop
piepen
de gans
het hok
de omheining
de staart
kakelen
de eend
de vijver
de bek
springen
de duif
de beek
de snavel
vliegen
de kip
de snuit
zwemmen
de haas
de pluim
lopen
het konijn
de veer
opeten
de muis
de vleugel
pikken
de pauw
de egel
graven
de mol
de kikker
de slak
de vis
springen
terug
Woordenlijst: Huisdieren
Huisdieren
home
de hond
het hok
de snuit
blaffen
de kat
de kooi
de bek
miauwen
de poes
de mand
de snavel
snuffelen
het konijn
het aquarium
het vel/de huid
aaien
de vogel
de mand
de poot
bijten
de staart
zorgen voor
de pels/vacht
eten geven
het dier
de vleugel
voeren
lievelingsdier
de kop
de vis
terug
home
Mensen j
• M.b.t. de voortplanting van mensen verwoorden dat de geboorte voorafgegaan wordt door een periode van gedragen worden door de moeder.
j
• M.b.t. de voortplanting van mensen verwoorden dat de geboorte het verlaten van het moederlichaam betekent.
• Illustreren met enkele voorbeelden dat elke mens een aantal ontwikkelingsfases (bijv. baby, kind, volwassene, ouderling …) doormaakt.
j
j
j
• De lichaamsdelen bij zichzelf en anderen aanduiden en benoemen.
• De functie van de belangrijkste zichtbare lichaamsdelen benoemen. • Aangeven welke lichaamsdelen instaan voor het horen, zien, ruiken, proeven en voelen en een aantal zintuiglijke waarnemingen verwoorden en benoemen.
terug
home
Woordenlijst: mensen
terug
van baby tot ... de baby
de lichaamsdelen
Handelingen
de peuter
het hoofd
de nek
de borst
liggen
luisteren
wenen
de kleuter
de hals
de buik
het lijf
lopen
ruiken
huilen
het kind
de rug
het gezicht
de bil
kruipen
spelen
werken
de mens
de wang
de schouder
de kin
zitten
bewegen
sterven
de volwassene
de arm
de mond
het been
praten
stil staan
geboren worden
de (oude/grote) mensen
de lip
de hand
de tand
voelen
groeien
proeven
de jongen
de duim
de neus
de knie
eten
stampen
het meisje
het oor
de voet
het oog
drinken
bijten
de man
de teen
de huid/het vel de poep
kijken
knijpen
de penis
horen
zien
de vrouw
de vagina
dood
Ontwikkeling
één
geboren
groot worden
twee
geboren worden
dikke buik
drie
in de buik
mama
vier
groeien
baby
leven klein
vijf tien
home
Het weer j
terug
• Dagelijks eenvoudige weerselementen benoemen en noteren a.d.h.v. symbolen en voorbeelden geven van gevolgen van het weer voor zichzelf. • Dagelijks eenvoudige weerselementen benoemen en noteren in een tabel met conventionele tekens (bijv. een weerkalender).
j
• Met voorbeelden illustreren dat het weer invloed heeft op het gedrag van de mens (aangepaste kledij …).
home
Woordenlijst: Het weer Regen
Overige het weer de lucht
de wind
het waait
bevriezen
het vriest
glad
het ijs
smelten
bewolkt
de mist
het onweer
de bliksem
de storm
de weerman
de weerkalender
het regent
het hagelt
koud
het ijs
de sneeuw
de sneeuwvlok
de kap
de trui
de sjaal
de plas
de jas
de muts
de regenjas
nat
het weerbericht het weer
de laars
de warmte
Sneeuw het sneeuwt
de regen de paraplu
de donder de weervrouw
terug
de handschoen de wanten de verwarming de laars
De zon de zon schijnt
verbranden
warm
insmeren
de zon
de bikini
aankleden
rillen
schijnen
zonnig
de zwembroek
aandoen
zweten
regenen
het T-shirt
het badpak
uitdoen
zwemmen
sneeuwen
de short/korte broek
de sandaal
schuilen
glijden
de schaduw
het kleedje
Handelingen
home
Hemellichamen j
• Zon, maan en sterren als dusdanig correct benoemen en verwoorden: dat de zon licht en warmte geeft, dat we sterren zien als lichtjes aan de hemel, dat we de maan niet altijd in dezelfde vorm zien en dat we zon en maan niet altijd op dezelfde plaats zien.
terug
home
Woordenlijst: Hemellichamen Dag de zon
de zon
de hemel
de maan
warm
de lucht
de ster
licht
de dag
de zon schijnt
Nacht de maan
de hemel
de maan schijnt rond donker
vorm
de ster
de nacht
de lichtjes
terug
home
Natuurlijke verschijnselen • Enkele natuurlijke verschijnselen beschrijven: sneeuw smelt, water bevriest, een magneet trekt ijzer aan …
terug
home
Woordenlijst: natuurlijke
terug
verschijnselen
smelten, koken, (be)vriezen, drijven, zinken, roesten
het vriest
het sneeuwt
het water
de sneeuw
het ijs
de hagel
koud
warm smelten
het water het vuur heel warm/heet
de magneet
koken
het ijzer
verbranden de damp
home
Materialen j
• In hun omgeving veel voorkomende grondstoffen en materialen benoemen en beschrijven (bijv. nat en droog zand / droge klei is vast, wol is zacht, een kei is hard …).
• Aan de hand van een al dan niet zelf gevonden eigenschappen (bijv. sterkte, hardheid, brandbaarheid, weerbestendigheid, veerkracht, gewicht, absorptievermogen, drijfvermogen, stroomgeleiding, warmtegeleiding, oplosbaarheid, mengbaarheid) veel voorkomende grondstoffen en materialen ordenen.
terug
home
Woordenlijst: Materialen Grondstoffen
Eigenschappen
het zand
zacht
droog
de klei
hard
sterk
de wol
de steen
zwaar
warm
het leder/leer
het hout
licht
koud
het ijzer
nat
Vergelijken sterker
warmer
zachter
kouder
harder
droger
lichter
natter
zwaarder
terug
Handelingen voelen
breken
wegen
kneden
zien
mengen
zijn
drijven
ruiken
zinken
plooien
Materialen (het) plastic (het) papier (het) karton (het) glas (het) stof
Voeding
home
j j
terug
• Een aantal belangrijke voedingsmiddelen benoemen (bijv. groenten, fruit, brood, water, melk, vlees …). • Voedingsgedrag verwoorden als gezond of ongezond.
Woordenlijst: Eten algemeen
Eten algemeen
home
terug
het ontbijt
het brood
de aardappel
de frituur
opeten
het middageten
de boterham
de soep
het restaurant
eten
de maaltijd
de choco
de pudding
het tussendoortje
de kaas
de yoghurt
vies
honger hebben
het dessert
de gelei
de mayonaise
heerlijk
tafel dekken
de confituur
de koek
lekker
smeren
het ei
de pannenkoek
het vlees
de frietjes
het gehakt
de pizza
de worst
de couscous
de drinkbus
de rijst
de spaghetti
de brooddoos
de pasta
de kebab
(niet) lusten
Woordenlijst: Fruit
Fruit
home
terug
de appel
vers
schillen
de banaan
rijp
plukken
de sinaasappel
rot
snijden
de peer
de schil
opeten
de kiwi
het sap
eten
de citroen
de moes
(niet) lusten
de meloen
de fruitsla
de aardbei
gezond
de kers
lekker
de druif de mandarijn
het fruit
Woordenlijst: Groenten terug
Groenten
home
de groente
de kool
snijden
de sla
de ajuin/ui
schillen
de tomaat
rauw
koken
de wortel
vers
eten
de spinazie
gezond
opeten
de boon de komkommer de erwt
(niet) lusten
Woordenlijst: Zoet terug
Zoet
home
de snoep
de suiker
zoet
het snoepje
de honing
lekker
de lolly
de choco
ongezond
het ijsje
de confituur
eten
de wafel
de siroop
opeten
de koek/het koekje
de pudding
(niet) lusten
de chocolade
de slagroom
likken
de cake
snoepen
de taart
kauwen
de pannenkoek
het dessert
Woordenlijst: koken terug
Koken .
home
de keuken
koken
de pan
de damp
het fornuis
eten maken
de zeef
lekker
de oven
bakken
de kookpot
pas op!
de microgolfoven
snijden roeren
de lepel het mes
warm
mengen
de schep
scheppen
de schort
de peper
proeven
het zout
ruiken
Woordenlijst: Drinken
Drinken
home
terug
de drank
het water
drinken
vol
dorst
de melk
opdrinken
leeg
de slok
de chocomelk
dorst hebben
de drinkbus
het sap
gieten/ingieten
de fles
de koffie
slurpen
de beker
de thee
schudden
het glas
de cola
morsen
de kop
het fruitsap
zuigen
het rietje
de limonade
het brik
het café
het brik
het terras
het blik
het terras
home
Woordenlijst: voeding
terug
Eten en drinken Groenten
gezond
Zoet
Koken
ongezond
Smaken
Drinken
Eten algemeen
lekker
zoet
niet lekker
zout
vies
zuur
Fruit
Handelingen en werkwoorden Aan tafel
eten
koken
drinken
klaarmaken
de refter/eetzaal
proeven
snijden
aan tafel
de tafel
de schotel
smaken
(op)smeren
smakelijk
de stoel
het tafelkleed
opeten
dorst hebben
het bord
netjes
de hap/het hapje
honger hebben morsen
het mes
beleefd
het stuk/stukje
tafel dekken
likken
de lepel
de mond
honger
tafel afruimen
scheppen
dorst
de maaltijd
de brooddoos
snoepen
kauwen
de drinkbus
het middageten het glas
de vork
de kom
home
Lichaamshygiëne j
terug
• Goede gewoonten tonen in hun dagelijkse hygiëne en eenvoudige handelingen uitvoeren die daarvoor nodig zijn (bijv. wassen, toiletgebruik, haarverzorging, handhygiëne, tandhygiëne, hygiëne eigen aan de puberteit …).
home
Woordenlijst: lichaamshygiëne
terug
Lichaamshygiëne
Lichaamsdelen het hoofd
de nek
het oog
de buik
de hals
de neus
de borst
het lijf
het oor
de rug
het gezicht
de tand
het haar
de mond
de huid/het vel
de schouder
de lip
de knie
de arm
de hand
de poep
het been
de nagel
de penis
de voet
de vinger
de vagina
de teen
de duim
de bil
vies
de zeep
de kam
vuil
de shampoo
de borstel
schoon
het schuim
de tandenborstel de wasdraad
proper
het washandje
de tandpasta
de wasmachine
het bad
de spons
de WC
de wasmand
de douche
nat
het WC-papier
de wasknijper
het water
de doek
de kaka
de kraan
de handdoek
de plas/pipi
koud
droog
het potje
warm
de luier
heet
de spiegel
Handelingen zich wassen
afvegen
wassen
kaka doen
handen wassen
plassen/pipi doen
de haren kammen/borstelen
doorspoelen
de tanden poetsen uitspoelen afdrogen
ophangen
de was
de wasbak (lavabo)
home
Veiligheid • Signaleren wanneer er gevaar dreigt of iemand in gevaar is. (bijv. als iemand bloedt, bewusteloos is, met lucifers wordt gespeeld …).
• In een noodsituatie adequaat reageren door hulp van volwassenen in te roepen.
• Gangbare pictogrammen in verband met gezondheid en veiligheid herkennen (bijv. nooduitgang, chemische producten, medicijnkastje …).
terug
home
Woordenlijst: Veiligheid gevaar gevaarlijk
help!
voorzichtig
kom hier!
let op!
kom mee!
pas op!
kom helpen!
pijn
de uitgang de pijl het pictogram
terug
Handelingen
Personen
opletten
mama
oppassen
papa
komen
ik
helpen
de volwassene
afblijven
de meneer
niet aankomen
de mevrouw
niet eten
de juf
niet drinken
de meester
Omgaan met ziektes,
home
terug
handicap en verslaving j
• Bij zichzelf en bij anderen het verschil tussen ziek, gezond en gewond zijn herkennen • Verwoorden dat ze door inname van en/of contact met sommige producten en planten ziek kunnen worden. • Met voorbeelden illustreren dat sommige mensen met een handicap leven.
Woordenlijst “omgaan met ziektes, handicap en verslaving”
home
Ziek of gewond
ziek - gezond ziek zijn gewond zijn
pijn
misselijk
de bult
het pilletje
verkouden
de hik
de pijn
gezond
de koorts
het bloed
de buikpijn
de zakdoek
de prik
de traan
de hoofdpijn
de zweetdruppels
de oorpijn
de neusdruppels de spuit
dood -levend
Pijn
de pleister
de thermometer het verband
de keelpijn
de wond
beter
de adem
de tandpijn
de zalf
de bloedneus
de siroop
Handicap doof blind de rolstoel de kruk de wandelstok
Handelingen
Lichaamsdelen het hoofd
het been
het lijf
het oog
de borst
de knie
het gezicht
het oor
hoesten
thuis blijven
zien
de dokter
niezen
verzorgen
horen
voelen
ruiken
Bij de dokter
de buik
de voet
de wang
de tong
de dokterstas
overgeven
de rug
de teen
de mond
de penis
het ziekenhuis
spuwen
ademen
proeven
de bil
de vinger
de tand
de vagina
de ziekenwagen
insmeren
jeuken
slapen
de schouder
de nek
de lip
de verpleegster
bibberen
krabben
zweten
het hart
het vel/de huid de neus
de apotheker
rusten
luisteren
bloeden
snuiten
kijken
de arm
de keel
de poep
terug
Afval sorteren
home
j
terug
• Afval sorteren aan de hand van eenvoudige, gangbare criteria (bijv. glas, papier, karton …). • Afval deponeren in de daarvoor bestemde opslagmogelijkheden in de klas en de school (bijv. papier, karton, glas, gft, pmd, batterijen, inktpatronen …).
home
Woordenlijst: afval sorteren
Afval sorteren
Materialen
het afval
het papier
de fles
de vuilnisbak
het karton
de doos
de papiermand
het glas
de zak
de vuilniszak
het plastic
het blik
de vuilniswagen
het brik(je)
de container
de batterij
vuil vies rot slecht proper netjes
terug
Handelingen weggooien oprapen kuisen/poetsen opruimen sorteren opnieuw gebruiken
Algemene vaardigheden
home
j
• Met hulp van een volwassene, eenvoudige bronnen hanteren om meer te weten te komen over de natuur
j
• Een explorerende en experimenterende aanpak tonen om meer te weten te komen over de natuur
j
j
• Verschillen onderscheiden in geluid, geur, kleur, smaak en voelen • Een houding van zorg en respect voor de natuur.
terug
home
Woordenlijst: algemene vaardigterug
heden en attitudes natuur De smaak
proeven
Het gehoor
lusten
het oor
zin hebben
horen
Het zicht
voelen
nat
lekker
klinken
het oog
de huid/het vel
droog
vies
het geluid
kijken
de vinger
koud
zoet
het lawaai
zien
de pijn
warm
zout
stil
de kleur
zacht
ruw
zuur
luid
hard
glad
de tong
luisteren
De tast
De reuk de neus ruiken stinken lekker
de geur
de mond
Handelingen en werkwoorden
Respect voor de natuur
uitzoeken
vragen
kunnen
proberen
herkennen
vertellen
willen
bekijken
hoe?
verzamelen
luisteren
doen
uitkiezen
waarom?
ontdekken
nodig hebben
onthouden
uitleggen
wie?
controleren
(terug)vinden
op zoek gaan
vergissen
wat?
denken
raden
begrijpen
welk?
weten
bedenken
bedoelen
begrijpen
geloven
vergeten
het gerief/de spullen
pas op!
afspreken
kapot maken
zorgen
kapot/stuk
aanraken
weg
afblijven
verloren
voorzichtig
kwijt raken
oppassen
kwijt
opruimen
netjes
home
Techniek Algemene vaardigheden
terug
Techniek begrijpen
Onderdelen van technische systemen
Techniek hanteren
Techniek duiden
Leerplandoelen Woorden Grondstoffen en materialen Technische systemen maken Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden
Woorden Onderhouden van technische systemen Leerplandoelen Woorden Functioneren van technische systemen Leerplandoelen Woorden
Leerplandoelen Woorden Technische systemen gebruiken Leerplandoelen Woorden
Leerplandoelen Woorden
Algemene vaardigheden en
home
attitudes techniek • Bij een technisch probleem creatieve oplossingen bedenken en toelichten.
j
j
• Een explorerende en experimentele aanpak tonen om meer te weten te komen over techniek. • Hygiënisch, veilig en zorgzaam werken. • Hygiënisch, veilig, zorgzaam en nauwkeurig werken.
j
• Systematisch onderhouden van technische systemen.
terug
home
Woordenlijst: algemene vaardig-
heden techniek het probleem het idee
Handelingen proberen
uitleggen
oplossen
maken
luisteren
opruimen
willen
kijken
aanzetten
zien
voelen
horen
graag doen
zoeken
uitzetten
kunnen
denken
onderzoeken
gebruiken
werken
ontdekken
vinden
weten
uitleggen
opbergen
tonen
wijzen
de oplossing gelukt het werkt het werkt niet klaar goed zo die/dat
pas op! gevaarlijk voorzichtig veilig
terug
De onderdelen van technische
home
terug
systemen j
j
j
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de functie benoemen.
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen een aantal zichtbare onderdelen benoemen.
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de functie van verschillende onderdelen verwoorden.
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de specifieke functie van verschillende onderdelen onderzoeken en verwoorden via hanteren, monteren en demonteren.
Woordenlijst: onderdelen van een technisch systeem
home
terug
Mogelijke gereedschappen en handelingen de hamer
kloppen
de nagel de schroef de schroevendraaier Handelingen
de sleutel
de machine
onderzoeken
afbreken
het toestel
proberen
uit elkaar halen
een deel
maken (herstellen)
in elkaar steken
een stuk
zien
gebruiken
waarvoor dient het? hoe werkt het?
kijken
Onderdelen en functie de knop drukken aanzetten uitzetten
het wiel draaien de bol rollen
draaien
vast (maken)
de vijs
los (maken)
de sleutel op slot
toe doen/open doen
de zaag
zagen het hout
de schaar
knippen
het mes
snijden
de lijm
(dicht) plakken/lijmen
de plakband
kleven hangen
Mogelijke technische systemen, onderdelen, functie, eigenschappen (enkele voorbeelden)
het blok bouwen
Ruimtebegrippen
de rits
de fiets
de GSM
de klink
de voorkant
voor
vooraan
open doen
fietsen
telefoneren
de deur
de achterkant
achter
achteraan
opzij
dicht doen
het zadel,
de knopjes,
dicht doen
de onderkant
onder
onderaan
links
het stuur...
het scherm,...
open doen
de bovenkant
boven
bovenaan
rechts
zitten, sturen,...
drukken, kijken, . ...
de zijkant
Grondstoffen en materialen van
home
technische systemen j
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen of van hun onderdelen aangeven of ze gemaakt zijn uit metaal, steen, hout, glas, papier, textiel of kunststof.
terug
home
Woordenlijst: grondstoffen en
materialen
het zand het karton
het hout
het papier
de steen
de stof
de klei
het plastic
het ijzer
het glas
het water de wol
terug
home
Onderhouden van technische
systemen • Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen illustreren dat sommige moeten worden onderhouden: Aantonen dat materialen nodig zijn om technische systemen te onderhouden.
j
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen illustreren dat sommige moeten worden onderhouden: Aantonen dat technische systemen op de juiste manier moeten opgeborgen worden.
terug
home
Woordenlijst: onderhouden van
technische systemen
terug
Handelingen opruimen
open doen
opbergen
toe/dicht doen
wegsteken
afzetten
de machine
wegzetten
weg doen
het toestel
oprollen
onderstoppen
het instrument
opvouwen
kuisen/poetsen
die/dat
wassen
afwassen
afstoffen
afdrogen
het stof (vuil)
voorzichtig
vuil
opgelet!
het water
de handdoek
kapot
let op!
de zeep
de borstel
proper
rustig!
de doek
netjes
omdraaien
de kast
de bak
het rek
de pot
de doos
de zak
Wassen
de vod
home
Het functioneren van technische
systemen • Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen onderzoeken hoe het komt dat ze niet of slecht functioneren.
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de stappen van het technische proces herkennen in concrete ervaringen.
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de kerncomponenten (technische systemen, het technisch proces, hulpmiddelen en/ of keuzen) herkennen binnen de verschillende toepassingsgebieden van techniek.
terug
home
Woordenlijst: functioneren van terug
technische systemen Functioneren
Het lukt niet
het werkt
kapot
het werkt niet
mislukt
het lukt
spijtig
het lukt niet
jammer
kunnen
opnieuw
niet kunnen
nog
Het lukt gelukt! goed zo!
het plan
het stappenplan de stap
leuk
eerst
fijn
dan
klaar
Handelingen en werkwoorden proberen
ontdekken
controleren
vinden
maken (herstellen)
zoeken
zien
weten
kijken
onderzoeken
daarna
home
Technische systemen maken
DOORLOPEN VAN EEN TECHNISCH PROCES
ONTWERPEN VAN EEN TECHNISCH SYSTEEM
j
j
•In eenvoudige situaties nagaan welk technisch systeem best tegemoet komt aan een behoefte. •“De behoefte” en “het probleem” voor het maken van een technisch systeem expliciteren.
j
•Voor een technisch systeem dat ze willen gebruiken of realiseren eigen criteria verwoorden.
•Technische systemen in verschillende toepassingsgebieden van techniek gebruiken en/of realiseren.
ONTSTAAN VANUIT EEN BEHOEFTE OF EEN PROBLEEM
REALISEREN VAN EEN TECHNISCH SYSTEEM
•Voor een technisch systeem dat ze willen ontwerpen rekening houden met aangereikte criteria: •grootte, dikte, gewicht, beschikbare ruimte, hoogte, sterkte, waterdichtheid, duurzaamheid, eetbaarheid, veiligheid, …
•Een probleem, ontstaan vanuit een behoefte, technisch oplossen door verschillende stappen van het technisch proces te doorlopen.
•Door gebruik nagaan of het doel werd bereikt met een zelfgemaakt technisch systeem. •Aangeven hoe het zelf gerealiseerd technisch systeem kan onderhouden worden.
•Na evaluatie, op het einde van het technisch proces, eventueel criteria verfijnen
j
terug
•Ideeën voor een ontwerp van een eenvoudig technisch systeem bedenken via “trial and error”.
EVALUEREN VAN HET TECHNISCH SYSTEEM •Ideeën voor een ontwerp van een eenvoudig technisch systeem verzamelen via een probleemoplossende denkwijze. •Na evaluatie of tussentijds evalueren, op het einde van het technisch proces, het ontwerp aanpassen.
j j
•Uit verschillende ontwerpen kiezen en deze keuze realiseren door rekening te houden met beschikbare grondstoffen en materialen •Een eenvoudig technisch systeem al dan niet aan de hand van een stappenplan realiseren •Uit verschillende ontwerpen kiezen en deze keuze realiseren door rekening te houden met hanteerbare en beschikbare machines/ gereedschappen •Uit verschillende ontwerpen kiezen en deze keuze realiseren door rekening te houden met inzetbare personen (taken – opdrachten)
home
Woordenlijst: Technische systemen maken
terug
Algemene handelingen proberen
nadenken
zoeken
controleren herstellen
de machine het toestel
Tijdsbegrippen
vinden
oplossen
onderzoeken
zien
het idee
ontdekken
kijken
het plan
een plan maken
voelen
het stappenplan
maken
horen
de stap
doen
wijzen
het probleem
gebruiken
lukken
de oplossing
(uit)kiezen
mislukken
beginnen
kunnen
weten
willen
werken
graag hebben
tekenen/schrijven
bedenken
nodig
eerst dan daarna nu straks en het begin het einde
het werkt Het lukt niet
gelukt!
goed/beter/best
kapot
goed zo!
het lukt
mislukt
leuk
het lukt niet
spijtig
fijn
kunnen
opnieuw
klaar
niet kunnen
klaar
tonen
Mogelijke grondstoffen en materialen
Het lukt
het werkt niet
Mogelijke gereedschappen en handelingen
nog
Technische systemen gebruiken
home
HET ONTSTAAN VAN EEN BEHOEFTE EN/OF PROBLEEM
j
• In eenvoudige situaties kiezen welk technisch systeem best tegemoet komt aan een behoefte.
HET TECHNISCH SYSTEEM GEBRUIKEN EN ONDERHOUDEN j
•Een probleem, ontstaan vanuit een behoefte oplossen door een gepast technisch systeem correct te gebruiken. •Technische systemen in verschillende toepassingsgebieden van techniek correct gebruiken.
j j
•Aangeven hoe je het technisch systeem gebruikt. •Correct gebruiken van het technisch systeem al dan niet a.d.h.v. een stappenplan, handleiding, werktekening … •Correct onderhouden van het technisch systeem al dan niet a.d.h.v. voorschriften.
terug
HET GEBRUIK VAN HET TECHNISCH SYSTEEM EVALUEREN
• Bespreken welk technisch systeem het meest gepast is.
• Onderzoeken waarom het gebruikte technisch systeem niet of onvoldoende functioneert.
• Aangeven of het gebruikte technisch systeem correct en/of voldoende onderhouden is.
Woordenlijst: Technische systemen gebruiken
home
Handelingen
Onderhouden
Handelingen onderhouden opruimen
open doen
het stof (vuil)
opbergen
toe/dicht doen
voorzichtig
wegsteken
uitzetten
het vuil
opgelet!
wegzetten
weg doen
kapot
pas op!
oprollen
onderstoppen
proper
rustig!
opvouwen
kuisen/poetsen
netjes
zeep
wassen
afwassen
het water
de doek
afstoffen
opheffen
de handdoek
de vod
omdraaien
tonen
de borstel
terug
controleren proberen
uitleggen
oplossen
draaien
maken
luisteren
helpen
trekken
herstellen
zien
drukken
willen
kijken
aanzetten
ruiken
graag hebben
voelen
horen
...
graag doen
zoeken
uitzetten
kunnen
denken
onderzoeken
gebruiken
werken
ontdekken
vinden
weten
uitleggen
(uit)kiezen
het probleem
het idee
het stappenplan
de oplossing
het plan
de stap
die/dat
eerst dan daarna
Mogelijke onderdelen/stukken afhankelijk van het te gebruiken technisch systeem de knop de afstandsbediening het wiel
het deksel
de draad
...
het werkt de machine
anders
het werkt niet
het toestel
goed
het lukt
een deel/een stuk
beter
het lukt niet
best
kunnen niet kunnen
Het lukt Het lukt niet
gelukt!
kapot
goed zo!
mislukt
leuk
spijtig
fijn
opnieuw
klaar nog
home
Techniek duiden
j
• Aangeven dat een technisch systeem dat ze gebruiken nuttig, gevaarlijk en/ of schadelijk kan zijn.
• Aan de hand van eigen voorbeelden uit verschillende toepassingsgebieden van techniek illustreren dat technische systemen nuttig, gevaarlijk en/of schadelijk kunnen zijn voor henzelf, voor anderen of voor natuur en milieu.
terug
home
Woordenlijst: Techniek duiden
terug
gevaarlijk ik
giftig ongezond
gezond
de mens
kapot
veilig
het dier
opgelet!
goed zo!
de plant
pas op!
voorzichtig
de natuur
home
Taal in muzische vorming
Beeld
Muziek
Drama
Beweging
Beeld
Muziek
Drama
Beweging
home
Beeld
terug terug
Woordenlijst materialen en gereedschappen Woordenlijst technieken en handelingen Impressie
Maken - productief
Beschouwen - reflectief
Leerplandoelen Woorden
Expressie: exploreren en experimenteren Leerplandoelen Woorden
Leerplandoelen
Expressie: imiteren Leerplandoelen Woorden
Expressie: creatieve vormgeving Leerplandoelen Woorden
Woorden
Beeld maken: Impressie
home
j
j
j
j
• vertonen belangstelling voor hun omgeving. • ondergaan en verwerken indrukken uit de omgeving tot een intense beleving.
• nemen bewust de typische eigenschappen waar.
• verwoorden hun beleving.
j
• kunnen visuele waarneming en beeldend geheugen versterken en vergroten door beeldelementen te herkennen.
j
• kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken.
terug
terug
home
Woordenlijst: Beeld - Impressie
terug
Vergelijken mooi - lelijk groot - klein vlug - traag lang - kort recht - krom hoog - laag dik - dun breed -smal ver-dichtbij in-uit
de tekening
Vormen
het schilderij
Handelingen
de vorm
De kleuren
de foto
kijken
de kleur
roze
rond
de film
zien
blauw
bruin
plat
de tekenfilm
voelen
rood
grijs
de bol
het beeld
vinden (mening)
geel
zwart
de cirkel
het standbeeld
willen
oranje
wit
de hoek
het kunstwerk
maken
paars
groen
de driehoek
het werk/werkje
het vierkant
lijnen het punt de stip de lijn de dikke lijn de dunne lijn de kromme lijn de streep
binnen-buiten
dit die dat deze
welke? waar? wat?
textuur
licht
compositie
Gevoelens
voor-achter-vooraan-achteraan-ervoorerachter-voorste-achterste- voorkantachterkant
bang
hard
donker
zacht
licht
glad
veel,... minder licht
stekelig
de schaduw
scherp
de maan
het vuur
grof
de zon
de ster
naast-tussen-midden
gelukkig
fijn
de bliksem
de lamp
op
zich ... voelen
boven-onder-bovenaan-onderaan-erboveneronder-bovenste-onderste-bovenkantonderkant
boos
verdrietig blij kwaad
Beeld: Expressie: Exploreren en experimenteren
home
j j
• kunnen materiaalgevoeligheid ontwikkelen door exploreren. • kunnen materiaalgevoeligheid ontwikkelen door experimenteren
terug
terug
home
Woordenlijst: Beeld -Expressie: exploreren en experimenteren
terug
opruimen morsen
opkuisen
onderzoekende handelingen
vuil
wassen
proberen
onderzoeken
opruimen
wegzetten
zien
ontdekken
vuilnisbak
doos
kijken
vinden
rommel
deksel
voelen
zoeken
weggooien
uitspoelen
maken
kunnen
blik
netjes
lukken
mislukken
borstel
proper
Materialen en gereedschappen Technieken en handelingen
zo anders hetzelfde opnieuw
Beeld: Expressie: imiteren
home
j j
• herhalen een succesvolle ervaring (zelfimitatie). • imiteren anderen.
• aanvaarden technische suggesties van de kleuteronderwijzer(es) en werken ze uit.
terug terug
Woordenlijst: Beeld - expressie: Imiteren terug
home
Beschouwen
Handelingen proberen
uitproberen
kijken
lukken
zien
mislukken
nadoen
kunnen
oefenen
niet kunnen
zo/zoals
gelukt!
ook
anders
mislukt!
of
hetzelfde
jammer
prima
opnieuw
spijtig
knap
nog eens
beter
bravo
goed zo!
en
applaus
samen eerst
alleen
dan
ik
daarna
de juf
tenslotte
de meester
klaar
het kind die/dat
Beeld: Expressie: Creatieve vormgeving
terug terug
home
•hebben een mentaal beeld van hetgeen ze willen weergeven
•kunnen verschillende beeldende, technische middelen aanwenden en samen gebruiken om tot beeldend werk te komen
j
•kunnen de volgorde van een reeks voorwerpen en beelden vaststellen, veranderen, schikken, herschikken en er een nieuw verhaal rond vertellen.
•zoeken naar een eigen en oorspronkelijke vormgeving
•kunnen impressies uiten in een persoonlijke, authentieke creatie en plezier scheppen in het zoeken en vinden.
•verwoorden hun werkwijze, oplossing en resultaat.
•kunnen vertrouwen op hun expressiemogelijkheden en durven hun eigen expressiestijl tonen.
•evalueren hun resultaat in functie van hun doelvoorstelling (reflecteren op hun handelen)
j
•kunnen vaststellen dat klanken, beelden en bewegingen elkaar wederzijds beïnvloeden.
•kunnen samenwerken
j
•kunnen respect betonen voor uitingen van leeftijdgenoten, behorend tot de eigen en de andere culturen.
Woordenlijst: Beeld - Expressie: Creatieve terug
home
vormgeving eerst
het idee
zo/zoals
dan
het plan
omdat
beschouwen vinden (mening) goed
daarna
het stappenplan want
tevreden
beter
en
de stap
daarom
niet tevreden
niet goed
tenslotte
het probleem
ook
klaar
de oplossing
dus
nodig
toch
anders
slecht
hetzelfde
nog eens
Materialen en gereedschappen Technieken en handelingen
opnieuw
Vormen
Mogelijke beeldende resultaten
de vorm
het werk/werkje
rond
het kunstwerk
plat
het schilderij
de bol
de tekening
de cirkel
het beeld
de hoek
de foto
de driehoek
de film
het vierkant
licht donker
lijnen het punt de stip de lijn de dikke lijn de dunne lijn de kromme lijn de streep
De kleuren
licht
de kleur
roze
veel,... minder licht
blauw
bruin
de schaduw
rood
grijs
de maan
geel
zwart
de zon
oranje
wit
de ster
paars
groen
de bliksem het vuur de lamp
compositie textuur hard zacht glad stekelig scherp grof fijn
voor-achter-vooraanachteraan-ervoor-erachtervoorste-achterste- voorkantachterkant
Gevoelens
boven-onder-bovenaanonderaan-erboven-eronderbovenste-onderstebovenkant-onderkant
verdrietig
naast-tussen-midden
gelukkig
op
bang boos blij kwaad
Beeld: Beschouwen
home
j
j
terug terug
• kunnen openstaan voor nieuwe dingen uit hun omgeving.
• kunnen alert omgaan met voor hen bestemde audiovisuele boodschappen.
j
• kunnen bewuster luisteren en kijken naar de hoeveelheden geluiden en klanken en zeer eenvoudige audiovisuele boodschappen.
j
• kunnen visuele waarneming en beeldend geheugen versterken en vergroten door beeldelementen te herkennen. • kunnen kleur, lijn, vlak, ritme, vorm en versiering onderscheiden en de ontdekking van beeldelementen verwoorden.
j
• kunnen respect betonen voor uitingen van leeftijdgenoten, behorend tot de eigen en de andere culturen.
j
• kunnen genieten van de fantasie, de originaliteit, de creativiteit en de zelfexpressie in “kunstwerken”.
Woordenlijst: Beeld: Beschouwen
home
terug
Vormen Mogelijke resultaten de tekening
het standbeeld
het schilderij
de foto
het kunstwerk
de film
het werk/werkje de tekenfilm het beeld
Handelingen
Gevoelens
luisteren
bang
kijken
boos
zien
verdrietig
horen
blij
voelen
kwaad
ruiken
gelukkig
Mening vinden (mening)
donker
compositie
rood
licht
geel
veel,... minder licht
voor-achter-vooraanachteraan-ervoor-erachtervoorste-achterste- voorkantachterkant
paars
de maan
roze
de zon
bruin
de ster
boven-onder-bovenaanonderaan-erboven-eronderbovenste-onderstebovenkant-onderkant
grijs
de bliksem
naast-tussen-midden
zwart
het vuur
op
wit
de lamp
groen
plat de bol
de stip de lijn de dikke lijn
anders
de cirkel
hetzelfde
de hoek
de dunne lijn
de driehoek het vierkant
de kromme lijn de streep
Vergelijken
blauw
de schaduw
rond
niet goed
slecht
licht
oranje
lijnen het punt
goed
beter
De kleuren de kleur
de vorm
mooi - lelijk textuur
groot - klein
hard
vlug - traag
zacht
lang - kort
glad
recht - krom
stekelig
hoog - laag
scherp
dik - dun
grof
breed -smal
fijn
ver-dichtbij in-uit binnen-buiten
Materialen en gereedschappen Technieken en handelingen
gereedschappen
materialen en
Woordenlijst: materialen en gereedschappen
het papier het krantenpapier het tijdschrift het tekenpapier het karton het hout de plank de lat het blad het zand de steen de schelp
de tak de vrucht de pluim de plakband het glas de fles de spiegel de klei het deeg de lijm de koord het touw
de stof de draad de nagel het blik de spons het plastic de kraal de (vinger)verf de stift het krijt het (kleur)potlood de gom
het penseel de kwast de verfborstel de (water)beker de schildersezel het mengpotje de naald de priknaald de mat de verfrol het palet de stempel
terug
de hamer de zaag de schroevendraaier de wasknijper de schaar de slijper de rits de knoop de lepel
handelingen
Technieken en
home
Woordenlijst: Technieken en handelingen
drukken plakken snijden strooien knippen vouwen scheuren verfrommelen kneden vullen versieren (uit)knippen
wassen drogen wrijven prikken krassen (over)tekenen (in)kleuren schilderen verven mengen boetseren kleien
(op)hangen (op)bouwen afbreken in-aan elkaar zetten hameren zagen draaien blazen smelten gieten inpakken (op)rollen
terug
stempelen
home
Muziek Ritmiek
Stemvorming en zingen
Stemvorming Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden
Woorden Zingen
terug terug
Muziek beluisteren
Luisteren en onderscheiden Leerplandoelen Woorden Luisteren en beleven
Werken met instrumenten
Improviseren
Impressie Leerplandoelen Woorden Expressie
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Woorden
Leerplandoelen Woorden
Ritmiek
home
terug
BASISBEWEGINGEN
j j j
• ritme in beluisterde muziek en liedjes ervaren, herkennen en nabootsen
• vaststellen dat klanken, beelden en bewegingen elkaar wederzijds beïnvloeden.
RUIMTE • verkennen de ruimte.
j
• op een speelse manier de beluisterde ritmes omzetten in de juiste beweging.
EXPRESSIE
j
• vertrouwen op hun expressiemogelijkheden en durven hun eigen expressiestijl tonen
j
• respect betonen voor uitingen van leeftijdgenoten, behorend tot de eigen en de andere culturen
BEWEGEN MET MATERIAAL • ervaren dat bewegen op muziek met diverse materialen telkens anders is
j
MUZIKALE TEGENSTELLINGEN EN MUZIKALE VORM
j
• nemen muzikale tegenstellingen waar en zetten ze om in beweging. • herkennen nieuwe en gekende melodieën en drukken dit uit met beweging.
Woordenlijst: Ritmiek
home
lichaamsdelen
Handelingen
de muziek het lied/liedje het ritme het geluid de klank het lawaai
terug
luisteren
klinken
klappen
het hoofd
de nek
horen
fluiten
stampen
de borst
de hals
Tegenstellingen
kijken
zingen
tikken
de buik
het lijf
hevig - rustig
zien
meezingen
kloppen
de ballon
de doek
voelen
neuriën
draaien
de bal
de stok
springen
het lint
...
huppelen
het touw
bewegen dansen
praten
lopen
Mogelijke materialen
de rug
het gezicht
de bil
de schouder
luid - zacht hard - stil langzaam/traag - snel/vlug
de kin
de arm
botsen
de mond
het been
lang - kort
de hand
de duim
puntig - gebonden
stappen
fluisteren
gooien
wandelen
vangen
kruipen
rollen
op de tippen lopen
de knie
de voet
de poep
de vinger
hoog - laag
Plaatsen de zaal de klas
Ruimtebegrippen ik
jij
de juf
nieuw
de speelplaats
mezelf
die/dat
de meester
anders
de kamer
eigen
het kind
iemand
hetzelfde
de gang
van mij
van jou/hem/haar
kennen
overal
één
meer
andere
herkennen
plek/plekje
alleen
samen
of
en
ook
hier daar ergens
Wel of niet
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, voorkant, achterkant
kennen
onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, onderkant, bovenkant
durven willen doen
tegen, tegenaan, tegenover op, in, uit, naast, midden, tussen
wel
ver-dichtbij
niet
binnen-buiten links - rechts, linkerkant - rechterkant
home
Stemvorming ADEMHALING
j j
• komen tot een meer beheerste uitademing
terug
STEMBEWEEGLIJKHEID, ARTICULATIE EN SPRAAKORGANEN
j
•kunnen lippen en tong bewuster aanwenden om te sissen, klakken en klanken pittig en scherp uit te spreken.
• kunnen een klank “aanhouden”.
j
j
j
j
•luisteren naar (herkennen of herinneren zich) geluiden en bootsen ze na.
•kunnen met plezier een toenemend vermogen tot experimenteren en improviseren ontwikkelen met klank, stem of instrument.
•bootsen geluiden na met glissando-karakter.
•bootsen meertonige geluiden na. • een ziekenwagen, klokken
•luisteren naar een voorgezongen eentonig geluid en nemen het over.
•ontwikkelen een toenemende stembeheersing.
RESONANS j
• ervaren steeds meer bewust lichte en donkere resonans.
home
Woordenlijst: Stemvorming
terug
Handelingen de muziek
Tegenstellingen
het lied/liedje
de mond
hevig - rustig
het ritme
de tong
luid - zacht
de klank
de lip
hard - stil
het geluid
de tand
langzaam/traag - snel/vlug
het woord
de adem
hoog - laag
de stem
de lucht
lang - kort
het muziekinstrument
puntig - gebonden
horen
spreken
nadoen
luisteren
praten
kunnen
zingen
fluisteren
kennen
nazingen
sissen
durven
neuriën
klakken
willen
fluiten
voelen
vertellen
klinken
ademen inademen uitademen blazen
Onderzoeken proberen
het idee
uitvinden
het plan
ontdekken
de oplossing
onderzoeken
oplossen
doen verbeteren
Zingen
home
j
j
• komen tot het zingen van heel eenvoudige naar meer uitgebreide muziekpatronen. • komen tot het aanvoelen van de ééndelige naar de twee- en driedelige (meestal ABA) liedvorm. • kunnen inwendig lieddelen zingen.
• komen tot het samen aanzetten en zingen van een lied.
• ontwikkelen een toenemende stembeheersing.
terug terug
home
Woordenlijst: Zingen de muziek
terug
Handelingen klinken
ademen
kennen
willen
luisteren
praten
kunnen
ontdekken
het woord
horen
fluisteren
weten
vinden
het lukt niet
het ritme
voelen
roepen
proberen
voelen
gelukt!
de stem
zingen
spreken
onderzoeken
het geluid
neuriën
het lied/liedje de klank
ik alleen het kind samen
de klas de groep ook en of
mislukt!
Beschouwen
Tegenstellingen hevig - rustig luid - zacht hard - stil langzaam/traag - snel/vlug hoog - laag lang - kort puntig - gebonden
het lukt
plezant de klank
klaar
mooi
bravo
klinken
stop
prima
het applaus
anders
goed
knap
of
goed zo!
nog eens
opnieuw
beter
niet goed
fout
verkeerd
maar
ook
gelijk
hetzelfde
die/dat
home
Beweging Lichaam
Impressie
terug
Ruimte
Impressie
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Expressie
Expressie
Tijd
Impressie Leerplandoelen Woorden Expressie
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Woorden
terug
Beweging: Lichaam: Impressie
home
j j
• tonen belangstelling voor klanken en geluiden, bewegingen en kindgerichte bewegingsthema’s. • nemen precies en gedetailleerd waar.
j
• kunnen genieten van een gevarieerd aanbod van lichaamsexpressie van kinderen en volwassenen
j
• kunnen genieten van de fantasie, de originaliteit, de creativiteit en de zelfexpressie in “kunstwerken”
terug
Woordenlijst: Beweging: lichaam: home
Impressie
terug
Lichaamsdelen
Bewegingswerkwoorden bewegen
huppelen
spelen
de klank
het hoofd
de nek
het gezicht
de mond
hinkelen
stoppen
stappen
rollen
vallen
tikken
het lawaai
wachten
de dans/het dansje
de buik
de hals
de borst
het lijf
het verhaal
de rug
het gezicht
het woord
de bil
de mond
de oefening
de schouder
de lip
de opdracht
de arm
dansen
draaien
springen
stampen
duwen
lopen
wandelen
trekken
kruipen
wuiven
gooien
(zich) stoten
doorgaan
zitten
zingen
neuriën
klappen
de lip
het been
fluiten
de knie de hand Beschouwen Handelingen bewegen
horen
voelen
durven
luisteren
afmaken
kijken
zien (mening)
vinden
de voet
als
gelukt
leuk/niet leuk
zoals
mislukt
fijn
anders
mooi
plezant
hetzelfde
lelijk
rustig/kalm
goed
opnieuw
wild
beter
bijna
vlug
(na)doen
(uit)kiezen
zeggen
fout
prachtig
hevig
proberen
herhalen
wijzen
genieten
mislukken
beginnen
lukken
snel
willen
vergelijken
kunnen
bang
verbeteren
traag
gelukkig boos
de poep
Beweging: Lichaam: Expressie
home
EXPERIMENTEREN
j
•bewegen spontaan mee met het totale lichaam, uitgelokt door geluiden, klanken, verhalen, gebeurtenissen, …
•ervaren bewegingsplezier.
j
IMITEREN
j j
•tonen belangstelling om een getoonde beweging of houding zo nauwkeurig mogelijk na te bootsen.
•voeren bewegingen uit.
CREATIEVE VORMGEVING j
•worden zich bewust van de beweging en gaan ze bewust aanwenden
j
•stemmen hun bewegingen af op de muziek, op de geluiden, ...
j
•voeren (na een gegeven opdracht) alleen of samen met anderen bewegingen en houdingen uit
j
j
•worden zich steeds meer van het eigen lichaam en de eigen lichaamsdelen bewust en gaan bewegingen bewuster aanwenden.
j
•bootsen houdingen na.
terug
j
j
j
•kiezen bewegingen of houdingen.
•stellen bewegingen en houdingen voor
•spelen in op de beweging van een andere kleuter
•kunnen zelfgevonden bewegingsscenario uitvoeren
j
•kunnen ervaren dat ze een persoonlijke stijl kunnen ontwikkelen
j
•kunnen vertrouwen op hun expressiemogelijkheden en durven hun eigen expressiestijl tonen
Woordenlijst: Beweging: Lichaam: home
terug
Expressie (1/2) Lichaamsdelen Gevoelens/uitdrukkingen
het hoofd
de nek
het gezicht
de mond
de muziek
fijn
bang
wild
het lied/liedje
leuk
gelukkig
kalm
het ritme
de hals
niet leuk
boos
vlug
het geluid
de borst
het lijf
rustig
traag
hevig
de klank
de rug
het gezicht
plezant
snel
genieten
de bil
de mond
de schouder
de lip
de lip de buik
het lawaai de dans/het dansje
de arm
het verhaal
het been
het woord
de knie
de oefening
de poep
de opdracht
de hand de voet
Vergelijken hetzelfde
eerst
daarvoor
het einde
zo
dan
toen
klaar
anders
en
nu
gedaan
verschillend
daarna
straks
af
ja
tenslotte
duren
nog een keer
nee
laatst
lang
juist
het lukt
kort
fout
het lukt niet
het begin
bijna
home
Woordenlijst: Beweging: Lichaam: terug
Expressie (2/2) Bewegingswerkwoorden
extra begrippen
bewegen
huppelen
spelen
nergens
hinkelen
stoppen
stappen
ergens
rollen
vallen
tikken
ergens anders
dansen
draaien
wachten
hier
springen
stampen
duwen
daar
lopen
wandelen
trekken
kruipen
wuiven
gooien
overal
(zich) stoten
de plek(je)
zingen
doorgaan neuriën
zitten klappen
fluiten
Handelingen bewegen
horen
voelen
durven
luisteren
afmaken
kijken
zien
vinden (mening)
(na)doen
(uit)kiezen
zeggen
proberen
herhalen
wijzen
mislukken
beginnen
lukken
willen
vergelijken
kunnen
verbeteren
Omgaan met elkaar
ik
jij
het kind
de juf
niemand/iemand
mezelf
van jou/hem/haar
die/dat
de meester
iemand anders
eigen
iets
van mij
de klas
iets anders
één
meer
andere
niets
alleen
of
en
ook
samen
met twee
met drie
met elkaar
Beweging: ruimte: impressie
home
j j
• nemen de ruimte waar (waarin ze zullen bewegen). • nemen de gebruikte ruimtelijke begrippen in zich op.
terug terug
home
Woordenlijst: Beweging: Ruimte: terug
Impressie Ruimtebegrippen voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, voorkant, achterkant
Waar?
de muziek
onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan
het lied/liedje het ritme
hoog, laag, omhoog, omlaag, hoger, lager
overal
ik
jij
het kind
de juf
niemand/iemand
de plek/het plekje
mezelf
van jou/hem/haar
die/dat
de meester
iemand anders
hier
eigen
iets
van mij
de klas
iets anders
daar
één
meer
andere
niets
ergens
alleen
of
en
ook
nergens
samen
met twee
met drie
met elkaar
het geluid
tegen, tegenaan, tegenover op, in, uit, naast, midden, tussen
de klank het lawaai
ver-dichtbij
Omgaan met elkaar
binnen-buiten links - rechts, linkerkant - rechterkant
Bewegingswerkwoorden bewegen
huppelen
spelen
Handelingen
hinkelen
stoppen
stappen
bewegen
horen
voelen
rollen
vallen
tikken
durven
luisteren
afmaken
dansen
draaien
wachten
kijken
zien
vinden (mening)
groot - klein
springen
stampen
duwen
(na)doen
(uit)kiezen
zeggen
smal - breed
lopen
wandelen
trekken
proberen
herhalen
wijzen
kruipen
wuiven
gooien
mislukken
beginnen
lukken
(zich) stoten
doorgaan
zitten
willen
vergelijken
kunnen
zingen
neuriën fluiten
klappen
verbeteren
home
Beweging: Ruimte: Expressie EXPERIMENTEREN
j j
• zichzelf situeren in de ruimte (bewust worden van de plaats van het eigen lichaam in de ruimte). • zichzelf situeren t.o.v. anderen in de ruimte.
IMITEREN j
terug terug
CREATIEVE VORMGEVING
• bootsen een beweging of houding na in de ruimte. • gebruiken en verwoorden de ruimtebegrippen correct.
j j
• kennen en herkennen de ruimte.
• bewegen zich vlot, zelfzeker en aangepast (aan de spelinhoud) in de ruimte.
• de ruimte inschatten en indelen.
• richten zelf de ruimte efficiënt in in functie van de beweging.
home
Woordenlijst: Beweging: Ruimte: terug
Expressie (1/2) Bewegingswerkwoorden bewegen
huppelen
spelen
hinkelen
stoppen
stappen
rollen
vallen
tikken
dansen
draaien
wachten
springen
stampen
duwen
lopen
wandelen
trekken
tegen, tegenaan, tegenover op, in, uit, naast, midden, tussen
kruipen
wuiven
gooien
ver-dichtbij
(zich) stoten
doorgaan
zitten
zingen
neuriën
klappen
Ruimtebegrippen voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, voorkant, achterkant onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan
binnen-buiten links - rechts, linkerkant - rechterkant
fluiten
Extra begrippen ergens
omhoog
wie
nergens
omlaag
hoe
overal
bovenop
ver weg
waar
vooruit
bij
naar/naartoe
wat
achteruit
eraan
heen
welk(e)
beneden
erbij
langs
andersom
tot
opzij
in het rond
rechtdoor ondersteboven
gelukt
idee
zoals
mislukt
bedenken
anders
het lukt
vinden
wanneer
hetzelfde
het lukt niet
kant
waarheen
goed
opnieuw
denken
hier
waar naartoe
fout
oplossing
beter
nog eens
afspreken
daar af
Beschouwen als
bijna
begrijpen
afspraak regel
home
Woordenlijst: Beweging: Ruimte: Expressie (2/2)
terug
Handelingen bewegen
Plaatsen
ideehoren bedenken luisteren
voelen
de school
de hoek
durven
de speelplaats
de speelzaal
kijken
de refter
het podium
(na)doen
begrijpen (uit)kiezen
zeggen
de gang
voor de spiegel
proberen
vinden zien
afmaken vinden (mening)
denken herhalen
wijzen
de turnzaal
mislukken oplossing beginnen
lukken
de klas
willen
afspreken vergelijken
kunnen
verbeteren afspraak
regel
Omgaan met elkaar ik
jij
het kind
de juf
niemand/iemand
mezelf
van jou/hem/haar
die/dat
de meester
iemand anders
eigen
iets
van mij
de klas
iets anders
één
meer
andere
niets
alleen
of
en
ook
samen
met twee
met drie
met elkaar
Beweging: Tijd: Impressie home
terug terug
j j
• nemen eenvoudige ritmes en ritmische motieven waar.
• herkennen en reageren op klanken en geluiden van verschillende duur, sterkte, tempo, ritme en maat. • vergelijken duur, sterkte, tempo, ritme en maat.
Woordenlijst: Beweging: Tijd: home
terug
Impressie Tijdsbegrippen de tijd
na
meteen
pas
af en toe
moment
tussendoor
stoppen
wanneer
nadat
later
bijna
weeral
eventjes
voorbij
gedaan
het geluid
altijd
laat
snel
terwijl
begin
wachten
voortaan
klaar
de klank
steeds
nu
vlug
tegelijk
meemaken
een poosje
vroeg
soms
volgend
daarna
weer
daarnet
om (uur)
vroeger
het lawaai
dikwijls
vorig
daarvoor
nog eens
onmiddellijk
rust
ondertussen
het ritme
nooit
dadelijk
duren
opeens
eerder
tellen
hoe lang
de muziek
voor
straks
even
plots(eling)
het eind(e)
tijdens
het begin
voordat
gauw
eindelijk
ineens
juist
totdat
beginnen
het lied/liedje
Bewegingswerkwoorden bewegen
huppelen
spelen
hinkelen
stoppen
stappen
rollen
vallen
tikken
dansen
draaien
wachten
Handelingen
Beschouwen als
gelukt
bewegen
horen
voelen
zoals
mislukt
durven
luisteren
afmaken
anders
het lukt
kijken
zien
vinden (mening)
springen
stampen
duwen
hetzelfde
het lukt niet
(na)doen
(uit)kiezen
zeggen
lopen
wandelen
trekken
goed
opnieuw
proberen
herhalen
wijzen
kruipen
wuiven
gooien
fout
mislukken
beginnen
lukken
(zich) stoten
doorgaan
zitten
beter
willen
vergelijken
kunnen
klappen
bijna
zingen
neuriën fluiten
nog eens
verbeteren
home
Beweging: Tijd: Expressie: EXPERIMENTEREN
j
• kunnen spontaan meebewegen op muziek
terug
IMITEREN
CREATIEVE VORMGEVING
•bootsen eenvoudige tijdstructuren na.
•stemmen hun bewegingen af op ritmes die dicht bij hun natuurlijke bewegingsritme liggen.
j
•voeren eenvoudige kleuterdansjes uit in de juiste bewegingsvolgorde.
•kunnen afwisselende bewegingen uitvoeren.
j
•kunnen waargenomen klanken omzetten in beweging. (O.D. 4.4.)
•creëren, door een gegeven ritme ondersteund, een beweging in de ruimte.
j
j
•bewegen in groep door rekening te houden met eenvoudige afspraken.
•leggen zelf de ruimte-tijdsrelatie in hun beweging.
j
•kunnen improviseren op een afgesproken moment binnen een beweging. •kunnen vrij (op een thema) improviseren.
home
Woordenlijst: Beweging: Tijd: terug
Expressie (1/2) Afspraken
het einde
het geluid
de regel
ja
stoppen
de klank
de afspraak
nee
de rust
het lied/liedje
verboden
niet goed
doorgaan
het lawaai
mag wel
goed zo
het ritme
mag niet
de straf
de muziek
afspreken
beginnen gedaan
klinken
klaar
de dans/het dansje
Tijdsbegrippen lang
nadat
en
kort
tijdens
tenslotte
snel
daarna
begin
vlug
daarvoor
einde
traag
even
midden
voor
tegelijk
opnieuw
voordat eerst na
dan
Beschouwen als
gelukt
zoals
mislukt
anders
het lukt
hetzelfde
het lukt niet
goed
opnieuw
fout
beter
nog eens
bijna
Woordenlijst: Beweging: Tijd:
home
terug
Expressie (2/2) Handelingen bewegen
horen
voelen
durven
luisteren
afmaken
kijken
zien
vinden (mening)
(na)doen
(uit)kiezen
zeggen
proberen
herhalen
wijzen
mislukken
beginnen
lukken
willen
vergelijken
kunnen
het idee
wie
bedenken
wat
vinden
wanneer
begrijpen
hoe
denken
welk(e)
de oplossing
verbeteren
Bewegingswerkwoorden bewegen Omgaan met elkaar
hinkelen
huppelen stoppen
spelen stappen
ik
jij
het kind
de juf
niemand/iemand
mezelf
van jou/hem/haar
die/dat
de meester
iemand anders
eigen
iets
van mij
de klas
iets anders
springen
stampen
duwen
één
meer
andere
niets
lopen
wandelen
trekken
alleen
of
en
ook
kruipen
wuiven
gooien
samen
met twee
met drie
met elkaar
(zich) stoten
doorgaan
zitten
rollen
vallen
tikken
dansen
draaien
wachten
zingen
neuriën fluiten
klappen
Muziek beluisteren
home
terug
LUISTEREN EN ONDERSCHEIDEN
j j j
• aandachtig luisteren en zo verschillende geluiden waarnemen, benoemen en erover praten.
• klanken, geluiden, stilte en stemmingen in beluisterde muziek ervaren en herkennen
• ritme in beluisterde muziek en liedjes ervaren, herkennen en nabootsen
• verschillende muzikale elementen herkennen (tempo, toonhoogte, geluidssterkte, herkomst, maatsoort, timbre of klankkleur, articulatie, ritme en vorm
j
• signalen, functie en sfeer van beluisterde muziek of liedjes ervaren en herkennen, en alleen of in groep reproduceren.
HERKENNEN VAN EEN EXTRA MUZIKALE INHOUD j
• hun fantasiebeelden naar aanleiding van het beluisteren van muziek verwoorden.
Woordenlijst: Muziek beluisteren:
home
Luisteren en onderscheiden Wel of niet
de muziek het lied/liedje de klank
Gevoelens
kunnen
bang
durven
blij
willen
het geluid
het lawaai de stilte het muziekinstrument de stem
Handelingen
kennen
boos
doen
kwaad
weten
verdrietig
(na)doen
gelukkig
vinden (mening) wel
het ritme
niet
Materialen/instrumenten de radio
de TV
de telefoon
de knop
de gsm
de koptelefoon
de smartphone de computer
de microfoon
de tablet
horen
neurieën
drukken
luisteren
voelen
trekken
fluisteren
bewegen
opzetten
spreken
draaien
telefoneren
zingen
aanzetten
fluiten
meezingen
uitzetten
praten
vertellen
zeggen
verzinnen
denken (mening)
beluisteren
vinden
Beschouwen
het oor
het idee
de mond
het verhaal
de tong
klaar
mooi
bravo
stop
prima
het applaus
goed
knap
of
goed zo!
nog eens
opnieuw
beter
niet goed
fout
maar
ook
de CD
het scherm
verkeerd
de DVD
de muis
die/dat
klinken anders gelijk hetzelfde
Tegenstellingen
plezant het hoofd
de klank
hevig - rustig luid - zacht hard - stil langzaam/traag - snel/vlug hoog - laag lang - kort puntig - gebonden
terug
home
Muziek beluisteren: Beleven • bewegen op muziek, het muziekstuk dramatiseren, erbij tekenen of schilderen of het misschien zelfs begeleiden met muziekinstrumenten.
terug terug
home
Woordenlijst: Muziek beluisteren: terug
Beleven Mogelijke verwerking binnen beweging
dansen
draaien
bewegen
huppelen
springen
...
lopen rollen
Mogelijke verwerking binnen drama
Mogelijke verwerking binnen beeld tekenen
de tekening
het potlood
de gom
de pen
de stift
het penseel
de verf
het blad
het papier
uitbeelden
het woord
schrijven
toneel spelen
de zin
schilderen
vertellen
de tekst
verven
spreken
het verhaal
kleien
de klei
het mes
...
het versje/het gedicht
boetseren
de plasticine
de deegrol
het schilderij
het deeg
...
Beschouwen
Mogelijke verwerking binnen muziek horen
muziek spelen
de stilte
de trompet
luisteren
de muziek
de stem
de fluit
beluisteren
het lied/liedje
de gitaar
spreken
de klank
zingen
Algemene handelingen doen
onderzoeken
durven
maken
verbeteren
willen
de bellenkrans
proberen
kennen
voelen
het geluid
de tamboerijn
uitvinden
kunnen
neuriën
het lawaai
de piano
ontdekken
weten
fluisteren
het muziekinstrument
...
plezant klaar
mooi
bravo
stop
prima
het applaus
goed
knap
of
goed zo!
nog eens
opnieuw
beter
niet goed
fout
verkeerd
maar
ook
die/dat
Tegenstellingen hevig - rustig luid - zacht hard - stil langzaam/traag - snel/vlug hoog - laag lang - kort puntig - gebonden
home
Drama Bewegingen en handelen
Ruimtelijk en zintuiglijk bewustzijn vergroten
terug terug
Emotionele houding en gedrag
Rolneming: emoties
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Leerplandoelen
Woorden
Woorden Rolverdeling
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Rolneming: suggesties en leiding
Theaterbeleving
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Samenspelen
Leerplandoelen
Rolneming: kledij en attributen
Leerplandoelen
Verbale communicatie
Publiek
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Bewegingen en handelen
home
j
• kunnen alert omgaan met voor hen bestemde audiovisuele boodschappen
j
• kunnen vaststellen dat klanken, beelden en bewegingen elkaar wederzijds beïnvloeden.
j
• kunnen de volgorde van een reeks klanken en geluiden vaststellen, veranderen, schikken, herschikken en er een nieuw verhaal rond vertellen.
j
• kunnen zich inleven in personages en dingen uit de omgeving en deze uitbeelden. • voeren eenvoudige pantomime-activiteiten uit en begrijpen ze als toeschouwer.
terug terug
Woordenlijst: Drama: Bewegingen
home
en handelingen klank
Vergelijken luid - zacht
de klank
snel - traag
het beeld
hoog - laag
de beweging
rustig - hevig ...
het geluid
horen
de stem
het woord
luisteren
de mond
de zin
voelen
de tong
het verhaal
spreken
de lip
de foto
zien
het gezicht
...
de film
kijken
het hoofd
de tekening
voelen
het oog
...
...
...
het gedicht/het versje praten de muziek
zingen
het lied/liedje
neuriën
...
fluisteren
Beeld
roepen
beweging de beweging
het lijf
dansen
de dans(je)
het hoofd
springen
...
de hand
rollen
de arm
lopen
de voet
...
het been ...
ik
iemand
alleen
iets
het kind
iemand anders
de mens
iets anders
samen
anders
uitbeelden doen alsof nadoen proberen onderzoeken ontdekken
vinden veranderen verbeteren
wel of niet kennen kunnen weten begrijpen voelen willen niet wel
terug
Ruimtelijk en zintuiglijk bewustzijn
home
RUIMTELIJK BEWUSTZIJN j
• gebruiken correct ruimtelijke begrippen. (bv. voor, achter, naast, …)
j
• kunnen de ruimte indelen.
j
• kunnen zich vlot, zelfzeker en aangepast (aan de spelinhoud) bewegen in de ruimte.
ZINTUIGLIJK BEWUSTZIJN j j
• nemen zowel voorwerpen als situaties, handelingen, bewegingen, mimiek , ... precies en gedetailleerd waar (met zoveel mogelijk zintuigen). • letten op de verbale en non-verbale taal van andere kleuters en kunnen ze correct interpreteren. • kunnen uiterlijk, kleding, en attributen van personages gedetailleerd beschrijven. • kunnen de mimiek, lichaamshouding en bewegingen van een personage beschrijven.
terug terug
Woordenlijst: Drama: Ruimtelijk en zintuiglijk bewustzijn
home
terug
Handelingen liggen
zitten
(stil)staan
stoppen
lopen
spelen
kruipen
kijken
stappen
springen
huppelen
vallen
wijzen
beginnen
opheffen
rollen
gooien
doorgaan
neerleggen
neerzetten
bewegen
toneel spelen
Extra begrippen Ruimtebegrippen
ergens
omhoog
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, voorkant, achterkant
nergens
omlaag
onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, onderkant, bovenkant
overal
bovenop
vooruit
bij
tegen, tegenaan, tegenover
achteruit
eraan
op, in, uit, naast, midden, tussen
beneden
erbij
ver-dichtbij, binnen-buiten
boven
andersom
voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde
opzij
in het rond
links - rechts, linkerkant - rechterkant
ondersteboven
de uitgang
ik
de mama
Gevoelens
mezelf
de papa
bang
jij/je
de juf
boos
het kind
de meester
kwaad
de mens
die/dat
blij
iets
zien
het beeld
het woord
het oor
kijken
de film
de tekst
de neus
horen
de foto
het verhaal
de mond luisteren
het geluid
het gedicht/
de hand
ruiken
de klank
het versje
het lijf
voelen
de stem
het toneel
de muziek
het lied/liedje
de ingang
uitbeelden nadoen/doen alsof
iemand
Waarnemen het oog
deze
gelukkig verdrietig
Beschrijven
Eruit zien
Uiterlijk
Kleding Attributen
luid
vlug
mooi
zacht
snel
groot
hard
rustig
klein
stil
kalm
griezelig
traag
hevig
recht
langzaam
wild
krom
Emotionele houding en gedrag:
home
Rolneming: Emoties j
• de non-verbale taal van anderen begrijpen en correct interpreteren. • ervaren dat de juiste verhouding tussen woord en beweging de expressie kan vergroten. • emoties (bv. fragment van een verhaal) genuanceerd en precies verbaal en nonverbaal uiten
j
• zich inleven in personages en dingen uit de omgeving en deze uitbeelden
terug
terug
Woordenlijst: Emotionele houding en gedrag: Rolneming: Emoties
home
terug
Handelingen kijken
spreken
schrikken
missen (iemand)
zien
praten
huilen
verbergen
het geluid
horen
zuchten
vertellen
de beweging
luisteren
troosten
graag hebben
ontdekken
huilen
houden van
begrijpen
bewonderen
ik
iets
de klank
mezelf
iets anders
het beeld
iemand anders het ding
het woord
het kind
proberen
voelen
geloven
toneel spelen
het verhaal
de mens
vervelen
zich schamen
van plan zijn
nadoen
de muziek
hopen
pech hebben
geluk hebben
doen alsof
flauw doen
last hebben van
uitbeelden
Gedragingen Gevoelens
gek
grappig
moeite
bang
graag
bezorgd
op zijn gemak
zenuwachtig
raar
griezelig
onrustig
boos
liever
droevig
ongelukkig
zich ... voelen
gewoon
in de war
paniek
kwaad
liefst
doodmoe
ongerust
normaal
kalm
zacht
blij
vrolijk
eenzaam
tevreden
dapper
kippenvel
gelukkig
alleen
eerlijk
verbaasd
deftig
lach
verdrietig
samen
verliefd
woedend
de slappe lach
lol
flink
lui
Emotionele houding en gedrag:
home
Rolneming: Kledij en attributen j
• kiezen zelfstandig gepaste kledij en attributen.
terug terug
Woordenlijst: Emotionele houding
home
terug
en gedrag: Rolneming: Kledij en attributen Handelingen kiezen
proberen
dichtdoen
kijken
aandoen
opendoen
zien
uitdoen
knopen
gebruiken
aankleden
verkleden
voelen
uitkleden opzetten
toneel spelen
afzetten
uitbeelden
passen
nadoen
dragen
doen alsof
Kledij de broek
de onderbroek
de pantoffel
het hemd
de jeans
het onderhemd de jas
de mouw
de broekspijp
de pyjama
de regenjas
de pet
de rok
de sok
de mantel
de jurk
de kous
de veter
de schoen
de knoop
het T-shirt
de laars
de rits
de trui
de sandaal
de hak
Attributen de hoed
de hoofddoek
de ketting
de tas
de schmink
de bril
de pet
de helm
de armband
de handtas
de lippenstift
de zonnebril
de sjaal
de haarband
de ring
de boekentas
de nagellak
de paraplu
de muts
de elastiek
het juweel
de rugzak
de kam
de snor
de handschoen de speld
de strik
de zak
de borstel
de baard
de kap
de riem
de mand
de spiegel
de oorbel
Emotionele houding en gedrag: Rolneming: Suggesties en leiding terug
home
terug
• staan open voor suggesties vanwege de kleuteronderwijzer(es) of andere kleuters en passen ze toe. • vinden zelf gepaste suggesties voor de eigen rol of die van anderen. • controleren of alles klaar is om te spelen.
Woordenlijst: Drama: Emotionele home
houding: Rolneming: Suggesties Handelingen kiezen
vertellen
kijken
knikken
vragen
luisteren
schreeuwen
voordoen
zeggen
raden
nadoen
fluisteren
helpen
doen alsof
praten
geven
uitbeelden
roepen
stoppen
opletten
zien
klaar om te beginnen klaar
afmaken
slordig
beginnen
stoppen
prima
start
fout
lukken
einde
verkeerd
het lukt
bezig
goed
aan de beurt
doorgaan
goed zo
om de beurt
terug
denken Vraagwoorden
bedenken
volgens
vergeten
idee
eigenlijk
weten
bedoelen
natuurlijk
gemakkelijk
begrijpen
waar
moeilijk
wie?
snappen
zeker
oplossing
wat?
nadenken
vast en zeker
vinden
zomaar
doen alsof
in het echt anders hetzelfde als zoals
hoe? waarom?
welk?
doen (denktaal) aanwijzen
zetten
bijvoorbeeld
deze
leggen
bekijken
die
werken
uitkiezen
dat
wijzen
dit
proberen
gebruiken
het klopt
Emotionele houding en gedrag: Groepsfunctioneren: Samenspelen
home
• conflictloos met anderen samenspelen. • respect betonen voor uitingen van leeftijdgenoten, behorend tot de eigen en andere culturen.
j
• vertrouwen op hun expressiemogelijkheden en durven hun eigen expressiestijl tonen.
terug terug
Woordenlijst: Emotionele houding:
home
Groepsfunctioneren: Samenspelen
terug
Beschouwen
Handelingen kijken
vinden
ophouden
klappen
horen
zoeken
aankijken
luisteren
spelen
wachten
doen alsof
voelen
hebben
meegaan
nadoen
bewegen
geven
meedoen
toneel spelen
doen
helpen
durven
uitbeelden
proberen
nemen
erbij horen
goed zo!
hoe
natuurlijk
mooi
normaal
fout
wat
waar (echt)
lelijk
het applaus
prima
wie
weten
knap
bravo
als
waarom
gemakkelijk
flink
het publiek
zoals
welke
moeilijk
leuk
hetzelfde
aanwijzen
knikken
fijn
anders
het klopt
zeggen
klaar
vergelijken
het klopt niet
vertellen
gewoon
omgaan met elkaar
Personen
ik
met z'n tweeën dank je wel
zelf
de juf
ik
je/jij
het kind
met z'n drieën
aan de hand
zich
de meester
mij
jou
samen
allemaal
de ruzie
van (bezit)
de moeder
mijn
jouw
alleen
iedereen
stout
terugbrengen
de mama/ma
hij
zij/ze
de pestkop
teruggeven
de vader
haar/hem
haar/zijn
ieder
de papa
we/wij
jullie
niemand iemand
de groep
aan de beurt
de klas
allebei/beide
om beurt
die
ons/onze
hun
aan
zonder
één voor één
de vriend
het kind
de mens
voor
alsjeblieft
elkaar
het meisje
de mevrouw
de volwassene
met
alstublieft
eigen
de jongen
de meneer
de oude/grote mensen
Emotionele houding en gedrag: Groepsfunctioneren: Rolverdeling
home
j j
• tonen een voorkeur voor een bepaalde rol (willen meedoen). • kunnen een eigen keuze maken.
• aanvaarden de rolverdeling
terug terug
Woordenlijst: Emotionele houding: home
Groepsfunctioneren: Rolverdeling
terug
Handelingen idee
in het echt
hoe
bijvoorbeeld
alsof
die
wie
graag
doen alsof
dit
wat
liever
vinden
nadoen
dat
waarom
akkoord
kiezen
weten
uitbeelden
welke
wanneer
ja
uitkiezen
zeggen
toneel spelen
verkleden
aankleden
schminken
aanwijzen
bedenken
willen
gebruiken
begrijpen
graag hebben
deze
wijzen
denken
vragen
proberen
nadenken
bekijken
nee
rolverdeling het masker
de koning
de tovenaar
iemand
de clown
de hoed
de postbode
rijk
het kind
de ridder
de koningin
de reus
in het echt
de cowboy
blind
de piraat
arm
de jongen
de directeur
de prins
de draak
alsof
de indiaan
doof
de zeerover
de helm
het meisje
de boef
de prinses
de dwerg
het sprookje
verkleden
de baas
de robot
de vreemde
de man
de dief
de kroon
het monster
het verhaal
omdoen
de kok
de tweeling
de pruik
de vrouw
de politie
toveren
het dier
het boek
aandoen
de kapitein
het zwaard
ik
de volwassene
de gevangenis
de fee
het ding
eruit zien als
schminken
de boot
goed
de mens
de oude mens
de kabouter
de heks
iets
lijken op
mooi staan met het schip
slecht
de baby
de juf
de papa
de mama
de meester
de spiegel
Emotionele houding en gedrag:
home
Groepsfunctioneren: Publiek j
• genieten van de fantasie, de originaliteit, de creativiteit en de zelfexpressie in “kunstwerken”.
j
• vertrouwen op hun expressiemogelijkheden en durven hun eigen expressiestijl tonen.
terug terug
home
Woordenlijst: Emotionele houding: Groepsfunctioneren: Publiek
terug
Handelingen op bezoek gaan
fluisteren
willen
van plan zijn
worden
bezoeken
stil zijn
klappen
vervelen
veranderen
kijken
stil zitten
lachen
kiezen
blijven
luisteren
raden
huilen
uitkiezen
doen alsof
meedoen
begrijpen
wenen
vertellen
meespelen
vinden (mening) schrikken
durven
aanwijzen
knikken
vergelijken
mislukken
opletten
mogen
zuchten
lukken
voelen
moeten
bewonderen
zijn
ik
ander iemand anders
Beschouwen klappen
erg
droevig
in de war
tevreden
het applaus
bang
nieuwsgierig
kippenvel
klaar
bravo
verdrietig
bezorgd
kwaad
hetzelfde
deze
hoe
knap
eng
dapper
boos
anders
die
wie
mooi
griezelig
deftig
lach
als
dit
wat
lelijk
gek
de slappe lach
gelukt
zoals
dat
waarom
prachtig
gewoon
eenzaam
mislukt
welke
wanneer
graag
normaal
eerlijk
onrustig
liever
de traan
flink
op zijn gemak
liefst
de zakdoek
grappig
de paniek
home
Drama: Verbale communicatie: DIALOOG
j
•de verhaalinhoud beknopt en chronologisch verwoorden en/of weergeven. •dialogen onthouden en met gepaste intonatie reproduceren.
•zelf dialogen improviseren. •situaties uit de realiteit op een originele en oorspronkelijke manier ontwerpen (scenario en dialogen) en weergeven. •gefantaseerde situaties (scenario en dialogen) op een originele en oorspronkelijke manier weergeven.
STEM • met een creatief stem- en taalgebruik expressief reageren
terug terug
MENING UITEN •eigen belevenissen, ervaringen, gedachten, gevoelens, handelingen verwoorden.
Woordenlijst: Drama: Verbale communicatie
home
Handelingen dialoog vertellen
proberen
voorzeggen
zeggen
luisteren
voordoen
denken
verzinnen
tekenen
nadenken
bedenken
kiezen
onthouden
maken
uitkiezen
nazeggen
schrijven
beginnen
op je beurt wachten
wijzen
helpen
veranderen
opzeggen
terug
Tijdsbegrippen
het begin
vaak
nu
opeens
het einde
soms
vandaag
klaar
eerst
nooit
volgend
dan
altijd
straks
en
voor
later
daarna
voordat
duren
tenslotte
na
ineens
laat
nadat
plots(eling)
gedaan
het idee het probleem het lukt het lukt niet opnieuw
Omgaan met elkaar eerste
aan
iemand anders
aan de beurt
voor
niemand
om beurt
met
met z'n tweeën
allebei/beide
zonder
met z'n direën
samen
ik
voor/met elkaar
alleen
de ander
(doen) alsof in het echt
Beschouwen Handelingen stem fluisteren
vragen
hard
de klank
roepen
zingen
luid
het geluid
schreeuwen
mompelen
zacht
de microfoon
zeggen
snikken
stilletjes
het woord
lachen
zuchten
deftig
de zin
wenen
zeuren
geeuwen
nazeggen
stil
lang
kort
duidelijk
klappen
erg
droevig
in de war
tevreden
het applaus
bang
nieuwsgierig
kippenvel
klaar
Handelingen mening
bravo
verdrietig
bezorgd
kwaad
hetzelfde
willen
worden
blijven
knap
eng
dapper
boos
anders
kijken
mooi
griezelig
deftig
lach
als
vinden (mening) durven
denken
begrijpen
lelijk
gek
de slappe lach
gelukt
zoals
aanwijzen
vergelijken
mislukken
prachtig
gewoon
eenzaam
mislukt
fijn
opletten
mogen
lukken
graag
normaal
eerlijk
onrustig
leuk
moeten
bewonderen
zijn
liever
de traan
flink
op zijn gemak
gezellig
liefst
de zakdoek
grappig
de paniek
Drama: Theaterbeleving
home
j
• genieten van een gevarieerd aanbod van hedendaags en klassieke kinderliteratuur, en voor hen bestemde culturele activiteiten. (O.D. 3.5.) genieten van de fantasie, de originaliteit, de creativiteit en de zelfexpressie in “kunstwerken”.
terug terug
Woordenlijst: Drama: home
terug
Theaterbeleving het toneel
het podium
de dans
het licht
het poppenspel/de poppenkast
donker
Handelingen kijken
begrijpen
het orkest
de lampen
zien
weten
de voorstelling
het gordijn
horen
doen
de bioscoop
de plaats
luisteren
meedoen
de zaal
het geluid
voelen
toneel spelen
het theater
het verhaal
Beleven
Gevoelens
leuk
goed
die/dat
bang
plezant
prima
en
niet leuk
bravo
mooi
blij
het applaus
omdat
lelijk
gelukkig
het publiek
griezelig
ook
boos
raar
maar
verdrietig
kwaad
in de handen klappen
home
Uiterlijk
terug
het gezicht
het lijf
de vlecht
bloot
het hoofd
de arm
de krul
in je blootje
de ogen
de hand
blond
anders
de neus
het been
bruin
hetzelfde
de oren
de voet
zwart
schminken
de mond
de snor
ros
de tand
de baard
eruit zien
het haar
kaal
lijken op
home
Kleding ;
terug
de broek
het onderhemd
de schoen
zich verkleden
maat
de jeans
de pyjama
de sandaal
dragen
passen
de broekspijp
de mantel
de laars
aanhebben
te groot
de rok
de regenjas
de pantoffel
afzakken
te klein
de jurk
de jas
aandoen
knopen
een paar
het hemd
de sok
zich aankleden
de knoop
de T-shirt
de kous
uitdoen
de rits
de trui
de zwembroek
zich uitkleden
de kraag
de mouw de regenjas de onderbroek de slip
aantrekken
de bikini de pet
de stof
toedoen losmaken
veter hoofddoek
home
Attributen
terug
de hoed
de mand
de kam
de ring
de sjaal
de pet
de bril
de borstel
het juweel
de muts
de sjaal
de zonnebril
de haarband
de pruik
de want
de riem
de spiegel
de speld
de helm
de handschoen
de tas
aandoen
de elastiek
de hoofddoek
de paraplu
de handtas
opzetten
de strik
de schmink
de kap
de boekentas
meenemen
de ketting
de lippenstift
de rugzak
kammen
de armband
de nagellak
het masker
passen
de oorbel
het zwaard
Muziek: Werken met instrumenten: Expressie
home
j
j
j
j
j
• kunnen met plezier een toenemend vermogen tot experimenteren en improviseren ontwikkelen met klank, stem of instrument. • ervaren dat men veel instrumenten op meer dan één manier kan bespelen.
• kunnen een instrument correct hanteren door te imiteren. • kunnen vertrouwen op hun expressiemogelijkheden en durven hun eigen expressiestijl tonen. • proberen gevoelens, natuurfenomenen, verhaaltjes, … te verklanken.
terug
terug
Woordenlijst: Muziek: Werken met instrumenten
home
terug
ontdekken onderzoeken proberen/uitproberen
de muziek
maken
het lied/liedje
spelen (instrument)
Waarnemingen
nadoen
kijken
het ritme
opnieuw proberen
zien
de klank
verbeteren
horen
slaan (kloppen)
het lawaai
luisteren
duwen
de stem
blazen
voelen
het geluid
klinken
Gevoelens
zo/zoals
boos
hetzelfde
bang
anders
blij
gelijk
verdrietig
het idee
eerst
het plan
dan
het stappenplan daarna de stap
en
de oplossing
tenslotte klaar
drukken
fluiten bewegen
muziekinstrumenten en onderdelen
de fluit
de knop
de gitaar
de toets
de piano
de stok
de toeter
het muziekinstrument
de trompet
de tamboerijn
de trom
de bellenkrans
de trommel de bel
Tegenstellingen Lichaam als instrument de mond
zingen, fluiten, ...
de stem
zingen, neuriën, ...
de hand
klappen, kloppen, tikken, slaan,
de voet
stampen
...
Elementen uit de directe omgeving als instrument de deur
piepen, kraken, ...
de tak
tikken, kloppen, ...
het blad /het papier verfrommelen
ritselen, scheuren,
hevig - rustig luid - zacht hard - stil langzaam/traag - snel/vlug hoog - laag lang - kort puntig - gebonden
Muziek: Werken met instrumenten: Impressie
home
j
j
j
j
j
j
• kunnen openstaan voor nieuwe dingen uit hun omgeving. • kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken. • ontdekken dat de verschillende instrumenten anders klinken (klankkleur of timbre).
• kunnen gelijk en verschillend klinkende timbres van elkaar onderscheiden.
• kunnen diverse instrumenten benoemen en bespreken. • kunnen hun impressie i.v.m. het uiterlijk en het timbre van verschillende instrumenten verwoorden.
terug
terug
home
Muziek: Improvisatie TEKSTIMPROVISATIE
GEZONGEN IMPROVISATIE
j j j
• kunnen met plezier een toenemend vermogen tot experimenteren en improviseren ontwikkelen met klank, stem of instrument.
• improviseren één of meer woorden in een lied.
j
• improviseren zingend.
• uiten zich sprekend of zingend in klanken die geen betekenis hebben, maar waarvan de intonatie toch vraag-antwoordspel mogelijk maakt. INTSTRUMENTALE IMPROVISATIE
BEWEGINGSIMPROVISATIE
j
j
terug terug
• improviseren vrij bewegend op achtergrondmuziek
• nemen de vrije bewegingsimprovisatie van een kind over.
j
j
•kunnen met plezier een toenemend vermogen tot experimenteren en improviseren ontwikkelen met klank, stem of instrument.
•improviseren aansluitend bij een extra-muzikaal gegeven met lichaams-, vind-, zelfgemaakte en bestaande instrumenten
home
Woordenlijst: Muziek: Improviseren: Gezongen improvisatie
terug
Vergelijken
Handelingen de muziek
horen
proberen
nadoen
luisteren
ontdekken
verbeteren
het geluid
zingen
onderzoeken
zien
de klank
neuriën
vinden
kijken
het ritme
spelen (muziek) uitvinden
voelen
het muziekinstrument
maken
verzinnen
rijmen
de stem
spreken
kunnen
schreeuwen
het lawaai
vertellen
willen
roepen
bewegen
fluisteren
het lied/liedje
lang - kort luid - zacht
de klank
hard - stil
het woord
hoog - laag
de zin
puntig - gebonden
de tekst
traag - snel
het gedicht/het versje
langzaam - vlug
het verhaal
zo/zoals anders - gelijk
hetzelfde - bijna
Beschouwen Wel of niet kennen
ik
kunnen
het kind
willen
alleen
doen
samen
durven
één
wel
meer
niet
Mogelijke instrumenten en handelingen naar gelang de gekozen instrumentale improvisatie
plezant klaar
mooi
bravo
de hand
klappen, kloppen, tikken, slaan, ...
stop
prima
het applaus
de tamboerijn
slaan, wrijven, tikken, krabben, ...
goed
knap
of
het papier
ritselen, scheuren, verfrommelen, ...
goed zo!
nog eens
opnieuw
de bellenkrans
bellen, rinkelen, ...
beter
niet goed
fout
verkeerd
maar
ook
...
die/dat
home
Taal in taal Schriftelijke taalvaardigheid
Mondelinge taalvaardigheid
Attitudes
Luisteren Technisch luisteren Leerplandoelen
Leerplandoelen
Begrijpend luisteren algemeen Leerplandoelen Begrijpend luisteren naar teksten Leerplandoelen Woorden
Spreken Technisch spreken Leerplandoelen Communicatief spreken algemeen
Gesprekken voeren
Leerplandoelen Woorden
Lezen
Schrijven
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Overleggen, uitwisselen, gespreksconventies Leerplandoelen
Leerplandoelen Communicatief spreken: Praatsoorten
Attitudes
Woorden
Leerplandoelen
Attitudes mondelinge taalvaardigheid
home
j
j
j
j
• Bereid zijn zo veel mogelijk Standaardnederlands te hanteren, ondersteund door volwassenen. • Bereid zijn de eigen gevoelens en verlangens op een persoonlijke manier uit te drukken. • Bereid zijn om te luisteren en te spreken en zich in te leven in de boodschap. • Plezier beleven aan luisteren en spreken. • Bereid zijn na te denken en te reflecteren over het eigen luister- en spreekgedrag. • Bereid zijn om in communicatie met anderen respect en waardering op te brengen. • Bereid zijn om spontaan te spreken. • Bereid zijn de luister- en spreekconventies na te leven.
terug
Technisch luisteren
home
j
j
j
j
j
j
• Geluiden en signalen uit de omgeving opmerken en benoemen. • Richting en sterkte van geluiden bepalen en onderscheiden. • Duur en toonhoogte van geluiden bepalen en onderscheiden. • Geluiden vergelijken en rubriceren. • Auditieve signalen verklaren.
• Geluiden op basis van hun gevoelswaarde onderscheiden.
terug
Luistervaardigheden: Begrijpend luisteren algemeen
home
j
j
• Verschillende vormen van mondelinge communicatie herkennen.
• Zich vragen stellen over taal en taalgebruik in concrete luistersituaties. • Reflecteren op de functie van en de onderlinge relatie tussen lichaamstaal, gebarentaal, beeldtaal en gesproken taal. • Reflecteren op de standaardtaal Nederlands en andere taalvariëteiten.
• Vreemde talen en Nederlands onderscheiden en erover reflecteren. • In concrete luistersituaties reflecteren op de factoren van het communicatieproces: wie de zender en/of ontvanger is. • Reflecteren op woordbetekenissen in concrete luistersituaties.
• Reflecteren op normen, houdingen, vooroordelen en rolgedrag in concrete luistersituaties.
terug
Luistervaardigheden: luisteren naar Luisteren naar narratieveBegrijpend en atistiek-literaire teksten
home
teksten LUISTEREN NAAR INFORMATIEVE TEKSTEN
LUISTEREN NAAR PRESCRIPTIEVE TEKSTEN •Voor hen bestemde enkelvoudige instructies begrijpen en uitvoeren.
j
•Voor hen bestemde meervoudige instructies begrijpen en uitvoeren
j
terug
j
•Informatieve mededelingen begrijpen met betrekking tot het klasgebeuren.
•Op basis van voor hen bestemde informatieve boodschappen uit (multi)mediale bronnen: •de essentie van de boodschap begrijpen; •de informatie vrij letterlijk reconstrueren; •persoonlijke meningen over de informatie formuleren.
•Voor hen bestemde instructies waarbij hen gevraagd wordt mondeling te handelen, begrijpen en uitvoeren.
j
•Informatieve mededelingen begrijpen in verband met het brede schoolgebeuren. •Eenvoudige instructies bij opdrachten die opgebouwd zijn uit ten hoogste twee duidelijk onderscheiden stappen, begrijpen en uitvoeren.
LUISTEREN NAAR NARRATIEVE EN ARTISTIEK-LITERAIRE TEKSTEN
j j
•Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen: •de essentie van het verhaal begrijpen, de verhaallijn volgen en begrijpen; •de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren; •de hoofdpersoon bepalen; •de bedoeling; •het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen; •persoonlijke gevoelens en meningen over het verhaal weergeven; •werkelijkheid en fantasie onderscheiden; •verhaalgegevens op juistheid beoordelen.
• Eenvoudige vragen begrijpen in verband met narratieve en artistiekliteraire teksten.
•Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen: de hoofdgedachte van de uiteenzetting herkennen, hoofd- en bijzaken onderscheiden, de gedachtegang ontdekken.
LUISTEREN NAAR ARGUMENTATIEVE TEKSTEN •Op basis van voor hen bestemde beluisterde reclameboodschappen: •de essentie begrijpen; •de boodschap vrij letterlijk reconstrueren.
•Een door leeftijdgenoten geformuleerde oproep aan hen gericht begrijpen.
Woordenlijst: Luisteren Luisteren naarargumentatieve argumentatieve teksten Luisteren naar teksten
home
vergelijken gevoelens en emoties blij
leuk
boos
angstig
fijn
plezant
verdrietig
gelukkig
mooi
eng
graag
prachtig
gek
grappig griezelig kippenvel
liever
vrolijk
raar
kwaad
liefst
bang
gewoon
ongerust
heerlijk
schrikken
normaal
onrustig
woedend zich...voelen
kalm
rustig
gezellig
stemnuances zuchten
niezen
stil
huilen
hoesten
stilletjes
wenen
geeuwen
luid
snikken
mopperen
hard
schreeuwen
hijgen
zacht
roepen
duidelijk
fluisteren
hoog
snuiven
laag
als
deze
kort
daarna
iets anders
lang
en
vanaf
hetzelfde
korter
tenslotte
nog een keer
anders
voor
langer
tot
de soort
midden
even lang
het begin
die
achter
eerst
het einde
dat
na
dan
klaar
stop
tussen
zoals
hier
daar
(dicht)bij
ver(der)
of
want
naar
dus
af
ook
omdat
klinken
het ritme
denktaal communiceren
signalen het geluid
de telefoon
de klank het lawaai
de klok de muziek
stil
klinken
de stilte de sirene de melodie
kritisch luisteren
ja
roepen
horen
(ja)wel
schreeuwen
bedoelen
knikken
fluisteren
begrijpen
het klopt
mis
nee
(op)noemen
verstaan
het klopt niet
fout
zo
opsommen
betekenen
echt (waar)
juist
echt (waar)
(uit)spreken
weten
goed zo
akkoord
niet echt
zwijgen
raden
dat kan
niet akkoord
alsof
herhalen
merken
dat kan niet
niet goed
verder
(na)zeggen
opletten
lezen
vragen
waarschuwen
vertellen
antwoorden
nodig hebben
praten
luisteren
nodig zijn
terug
terug home mensen
kringconventies
de juf
ik/mij/mijn
de (grote/oude) mensen
vandaag
(na)vertellen
voordoen
de muur
de meester
jou/jouw/je
de baby
de mevrouw
gisteren
omhoog houden
voorlezen
de hoek
de moeder
hij/hem/zijn
het kind
de volwassene
morgen
praten
voorzeggen
de kring
mama/ma
zij/haar/hem
de jongen
zijn
kiezen
opschuiven
wiebelen
het (keuze)bord
de vader
wij/we/ons
het meisje
worden
naast
opsteken
zeggen
het symbool
papa
jullie/hen/hun
de man
blijven
de plaats
opzeggen
rangschikken
de prent
die
ze/hen/ hun
de vrouw
veranderen
de vraag
overslaan
leggen
om de beurt
de meneer
het ding
vragen
het hebben over
tonen
aan de beurt
het antwoord
stil zitten
wijzen
de vinger
antwoorden
wachten
dat
in het midden
spreekvormen/begrippen
denktaal
de klank
de foto
het woord
de prent
doen
bekijken
(aan)wijzen
bedenken
hoe
de zin
het geluid
de idee
kunnen
rangschikken
bedoelen
waar
het rijm(t)
het beeld
zetten
begrijpen
denken
hebben
het gedicht/het versje het verhaal
het plaatje
uitkiezen
nadenken
de volgorde
vinden
zijn
misschien
proberen
eigenlijk
vraagwoorden
wanneer wie
het deel (betekenis: woorddeel)
welke
het kruisje
de tekening
zeker
moeten
vergeten
mogen
waarom
het ritme
de radio
weten
willen
ontdekken
zullen
wat
het boek
de reclame
het prentenboek
de TV
moeilijk
hoeven
onderzoeken
geloven
het lied
het sprookje
waarmee
het raadsel
(ge)makkelijk natuurlijk het lukt/het lukt niet
snappen
home
Technisch spreken • Correct spreken door juist woordgebruik, juiste woordvorming en juiste zinsopbouw. • Verstaanbaar, vlot en begrijpelijk spreken.
terug
home
Communicatief spreken
terug
Praatsoorten Beraden
Leerplandoelen
Instrueren
Vertellen en voordragen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Verslag uitbrengen
Leerplandoelen
Telefoneren
Presenteren
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Communicatief spreken: Algemeen
home
j
• Zich vragen stellen over taal en taalgebruik in concrete spreeksituaties onder aansturing van de leraar.
• In concrete spreeksituaties reflecteren op de factoren van het communicatieproces: wie de zender en/of ontvanger is • Reflecteren op woordbetekenissen in concrete spreeksituaties. • Reflecteren op normen, houdingen, vooroordelen en rolgedrag in concrete spreeksituaties.
terug
Praatsoorten: Beraden
home
j
j
j
j
• Correct vraagzinnen formuleren.
• Spontaan om hulp vragen.
• Spontaan vragen stellen om informatie in te winnen.
• Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden gesloten (janee)vragen stellen om de gewenste informatie te bekomen. • Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden zowel gesloten, open als keuzevragen stellen om de gewenste informatie te bekomen.
terug
Praatsoorten: Instrueren
home
j
• Instructies herformuleren zodat de inhoud herkenbaar overkomt. • Met eigen woorden eenvoudige instructies geven.
terug
Praatsoorten: Vertellen en voordragen
home
j
• Hun spel en actie begeleiden met taal.
j
• Zich inleven in herkenbare rollen en situaties en vanuit de eigen verbeelding daarop inspelen.
j
• Op vraag over zichzelf en de eigen leefwereld vertellen.
j
• Op vraag vertellen over wat ze van anderen vernomen hebben.
j
• Op vraag vertellen over gevoelens.
j
• Spontaan vertellen over gevoelens. j j
•Spontaan een concreet voorwerp of een persoon volgens kleur, vorm, grootte of specifieke eigenschappen beschrijven. •Met eigen woorden een gelezen, beluisterd of bekeken verhaal navertellen met steun van illustraties. •Spontaan vertellen over gebeurtenissen, zowel in het hier en nu als buiten het hier en nu.
j
•Spontaan vertellen over zichzelf en hun leefwereld, hun interesses en intenties, de eigen taal en cultuur, zowel in het hier en nu, als buiten het hier en nu. •Met eigen woorden een gelezen, beluisterd of bekeken verhaal zonder steun van illustraties navertellen.
terug
Praatsoorten: Verslag uitbrengen
home
j
j
j
j
j
j
• Op vraag een relevant voorwerp of persoon in een concrete situatie beschrijven.
• Op vraag een gebeurtenis uit de eigen leefwereld beschrijven.
• Op vraag uitleggen hoe ze in concrete situaties hebben gehandeld of willen handelen.
• Uitleggen hoe ze bij een activiteit van plan zijn te werk te gaan of hoe ze te werk zijn gegaan.
• Eenvoudige en concrete mededelingen doorgeven aan leeftijdgenoten of bekende volwassenen.
• Relevante mededelingen herformuleren zodat de inhoud herkenbaar overkomt.
• Eenvoudige mededelingen doen over zichzelf aan leeftijdgenoten en bekende volwassenen. • Verslag uitbrengen over een gelezen boek, een onderzoek binnen een WO-thema, eigen belevenissen en ervaringen … : de essentie vertellen.
terug
home
Praatsoorten: Telefoneren • Eenvoudige mededelingen formuleren aan bekende leeftijdgenoten en volwassenen via de telefoon (gesimuleerd en niet-gesimuleerd). • Vragen stellen om informatie in te winnen via de telefoon bij leeftijdgenoten en bekende volwassenen (gesimuleerd en niet-gesimuleerd).
terug
home
Praatsoorten: Presenteren • Een presentatie geven over een gelezen boek, een project, een coöperatieve opdracht …: • de essentie vertellen; • passende visuele en auditieve ondersteuning gebruiken.
terug
Woordenlijst: Spreken en gesprekken voeren home
vraagwoorden hoe
taal
waarom
Nederlands
wie
Frans
wat
Engels
welk(e)
andere taal
wanneer
taal
wat waarmee
ordenen en
eerst
ook
dan
of
daarna
maar
verder
toch
deze
omdat die want
dat
dus
het lukt
als
het lukt niet
stemnuances zuchten
niezen
stil
huilen
hoesten
wenen
geeuwen
luid
snikken
mopperen
hard
schreeuwen
hijgen
zacht
roepen
duidelijk
fluisteren
hoog
snuiven
laag
stilletjes
spreekvormen/begrippen
kringconventies
de klank
de foto
het woord
de prent
de zin
het geluid
vandaag
(na)vertellen
voordoen
de muur
het rijm(t)
het beeld
gisteren
omhoog houden
voorlezen
de hoek
morgen
praten
voorzeggen
de kring
het gedicht/het versje het verhaal
het plaatje
kiezen
opschuiven
wiebelen
het (keuze)bord
het deel (betekenis: woorddeel)
naast
opsteken
zeggen
het symbool
het kruisje
de tekening
de plaats
opzeggen
rangschikken
de prent
het ritme
de radio
de vraag
overslaan
leggen
om de beurt
het boek
de reclame
vragen
het hebben over
tonen
aan de beurt
het prentenboek
de TV
het antwoord
stil zitten
wijzen
de vinger
het lied
het sprookje
antwoorden
wachten
in het midden
het raadsel
verder
terug
terug home emoties
mensen
bang
graag
bezorgd
op zijn gemak
boos
liever
droevig
ongelukkig
kwaad
liefst
doodmoe
ongerust
blij
vrolijk
eenzaam
tevreden
gelukkig
alleen
eerlijk
verbaasd
verdrietig
samen
verliefd
woedend
zenuwachtig
nieuwsgierig
de juf
ik/mij/mijn
de (oude/grote) mensen
de meester
jou/jouw/je
de baby
de mevrouw
de moeder
hij/hem/zijn
het kind
de volwassene
mama/ma
zij/haar/hem
de jongen
zijn
de vader
wij/we/ons
het meisje
worden
papa
jullie/hen/hun
de man
blijven
die
ze/hen/ hun
de vrouw
veranderen
de meneer
het ding
dat
denktaal
beoordelen/evalueren gek
grappig
moeite
raar
griezelig
onrustig
gewoon
in de war
paniek
normaal
kalm
zacht
dapper
kippenvel
klappen
deftig
lach
het applaus
de slappe lach
lol
bravo
flink
lui
knap
mooi
lelijk
prachtig
graag
liever
fijn
leuk
eng
erg
gelukt
mislukt
klaar
doen
bekijken
aanwijzen
bedenken
de idee
kunnen
rangschikken
bedoelen
zetten
begrijpen
denken
hebben
uitkiezen
nadenken
de volgorde
vinden
zijn
misschien
proberen
eigenlijk
zeker
moeten
vergeten
mogen
weten
wlllen
ontdekken
zullen
moeilijk
hoeven
onderzoeken
geloven
(ge)makkelijk natuurlijk het lukt/het lukt niet
snappen
denktaal communiceren ja
roepen
horen
(ja)wel
schreeuwen
bedoelen
knikken
fluisteren
begrijpen
nee
(op)noemen
verstaan
zo
opsommen
betekenen
echt (waar)
(uit)spreken
weten
niet echt
zwijgen
raden
alsof
herhalen
merken
(na)zeggen
opletten
lezen
vragen
waarschuwen
vertellen
antwoorden
nodig hebben
praten
luisteren
nodig zijn
Gespreksvaardigheden
home
OVERLEGGEN j j
• Onderhandelende gesprekken voeren om een taak gezamenlijk aan te pakken of een oplossing te vinden voor een probleem. • De eigen mening verwoorden in een kleine kring en hun standpunt verduidelijken. • De eigen mening verwoorden in een grote kring en hun standpunt verduidelijken aan de hand van voorbeelden. • De mening van een ander erkennen en erop reageren.
UITWISSELEN
• Reageren op radio- of tv-programma’s, actualiteit, boeken of eigen werk. GESPREKSCONVENTIES
• In een gesprek voldoende hoorbaar spreken. • In een gesprek aangeven dat zij zelf aan het woord willen komen.
terug
Attitudes schriftelijke taalvaardigheid
home
j j j
• Bereid zijn om te lezen en te schrijven. • Plezier beleven aan lezen en schrijven. • Bereid zijn spontaan voor hen bestemde boeken en andere informatiebronnen te raadplegen. • Bereid zijn hun waardering uit te spreken over schriftelijke producten.
terug
home
Schiftelijke taalvaardigheid: Lezen: Ontluikende en beginnende geletterdheid
Boekoriëntatie
Verhaalbegrip
Functies van geschreven taal
Relatie tussen gesproken en geschreven taal
Fonologisch en fonemisch bewustzijn
Alfabetisch principe
Technisch lezen
Begrijpend lezen
Leerplan-
Leerplan-
Leerplan-
Leerplan-
Leerplan-
Leerplan-
Leerplan-
Leerplan-
doelen
doelen
doelen
doelen
doelen
doelen
doelen
doelen
Woorden: Lezen
terug
Boekoriëntatie
home
j
j
• Aangeven dat illustraties en tekst samen een verhaal vertellen.
• Aangeven dat boeken van voor naar achter worden gelezen.
• Aangeven dat bladzijden van boven naar beneden worden gelezen.
• Aangeven dat regels van links naar rechts worden gelezen.
• Aangeven dat verhalen in boeken een opbouw hebben. • Aan de hand van de omslag van het boek de inhoud van het boek al enigszins voorspellen.
terug
Verhaalbegrip
home
j
j
j
• Voorwerpen, dieren en gekende personages op prenten benoemen. • Gebeurtenissen op prenten beschrijven en interpreteren. • Visueel voorgestelde boodschappen begrijpen en verwoorden. • Een voorgelezen verhaal uitbeelden terwijl de leraar vertelt. • Een voorgelezen verhaal aan de hand van visueel materiaal reconstrueren. • Conclusies trekken uit een voorgelezen verhaal.
• Voorspellingen doen over de afloop van een verhaal. • Aangeven dat verhalen zijn opgebouwd uit een situatieschets (wie, waar, wanneer) en een episode (wat, hoe). • Een voorglezen verhaal navertellen of naspelen met steun van illustraties. • Een voorgelezen verhaal navertellen of naspelen zonder steun van illustraties.
terug
Functies van geschreven taal
home
j
j
j
• Aangeven dat geschreven taal een communicatief doel heeft. Taal dient om: gelezen te worden, iets te onthouden, een boodschap over te brengen, een verhaal weer te geven. • Aangeven dat geschreven taal tijd en afstand overbrugt.
• Aangeven dat symbolen, zoals logo’s en pictogrammen, een boodschap bevatten.
j
• Niet-gestandaardiseerde pictogrammen in de school herkennen en de betekenis ervan verwoorden.
j
• Gestandaardiseerde pictogrammen in en rond de school herkennen en de betekenis ervan verwoorden.
• Voor hen bestemde instructies bestaande uit prenten of symbolen begrijpen en uitvoeren.
terug
Relatie tussen gesproken en geschreven taal
home
j j
j
• Aangeven dat geschreven woorden kunnen worden uitgesproken. • Lettertekens van andere tekens onderscheiden.
• Voor hen belangrijke woorden als globale eenheden lezen (bv. de eigen naam).
terug terug
home
Fonologisch en fonemisch bewustzijn • Aangeven dat zinnen bestaan uit woorden. • Woorden in zinnen onderscheiden.
• Rijmwoorden herkennen en bedenken. • Woorden in klankgroepen verdelen. • Klankgroepen verbinden tot woorden. • Samengestelde woorden in afzonderlijke delen verdelen. • Verschillende klanken van elkaar onderscheiden. • Klanken in woorden onderscheiden. • Klanken in woorden in de juiste volgorde onderscheiden. • Afzonderlijke klanken tot een woord samenvoegen.
terug
home
Alfabetisch principe • Aangeven dat woorden zijn opgebouwd uit klanken. • Aangeven dat letters corresponderen met klanken. • Aangeven dat dezelfde lettertekens verschillende verschijningsvormen hebben.
terug
home
Technisch lezen • Minimaal tien leesletters met een eenduidige klank-letterkoppeling op een speelse manier herkennen en benoemen (bv. k, r …). • Reflecteren op de plaats van klanken in woorden: begin-, midden- en eindklank.
terug
home
Woordenlijst lezen
terug
vergelijken de klank
als
deze
korter
daarna
ook
de letter
iets anders
lang
langer
vanaf
of
het woord
hetzelfde
kort
tenslotte
nog een keer
maar
het geluid
anders
voor
en
tot
toch
de soort
midden
even lang
het begin
omdat
die
achter
eerst
het einde
want
dat
na
dan
klaar
dus
stop
tussen
zoals
het ritme
niet
het stuk/deel het rijm(t) de zin de vraag de naam
klinken
denktaal communiceren ja
roepen
horen
(ja)wel
schreeuwen
bedoelen
knikken
fluisteren
begrijpen
leesrichting
nee
(op)noemen
verstaan
links
zo
opsommen
betekenen
echt (waar)
(uit)spreken
weten
niet echt
zwijgen
raden
alsof
herhalen
merken
(na)zeggen
opletten
lezen
vragen
waarschuwen
vertellen
antwoorden
nodig hebben
praten
luisteren
nodig zijn
denktaal
rechts het begin het einde vooraan (in) het midden achteraan
verder
doen
bekijken
(aan)wijzen
bedenken
de idee
kunnen
rangschikken
bedoelen
zetten
begrijpen
denken
hebben
uitkiezen
nadenken
de volgorde
vinden
zijn
misschien
proberen
eigenlijk
zeker
moeten
vergeten
mogen
weten
wlllen
ontdekken
zullen
moeilijk
hoeven
onderzoeken
geloven
(ge)makkelijk natuurlijk het lukt/het lukt niet
snappen
terug home
teksten/lezen het verhaal
het plan
de titel
de naam
het geluid
het sprookje
de bladzijde
de zin
het beeld
de strip
de (prent)kaart
het woord
de foto
de krant
de brief
de letter
de prent
het tijdschrift
het lijstje
het cijfer
de plaat/het plaatje
het schrift
het verkeersbord
het teken
de tekening
het boek
de schrijver
het prentenboek
de SMS
de tekenaar
de affiche
de e-mail
de reclame
de GSM
gaan over omslaan
het symbool
de computer
de pijl
het toilet/de WC
de uitgang
het pictogram
Begrijpend lezen
home
j j j
• Verschillende vormen van schriftelijke communicatie in hun omgeving herkennen. • Zich vragen stellen over taal en taalgebruik in concrete leessituaties onder begeleiding van de leraar. • Zelfstandig prentenboeken lezen.
terug
home
Schiftelijke taalvaardigheid: Schrijven: Ontluikende en beginnende geletterdheid
terug
Verhaalbegrip
Functies van geschreven taal
Relatie tussen gesproken en geschreven taal
Alfabetisch principe
Handschriftontwikkeling
Communicatief schrijven
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden: Schrijven
Verhaalbegrip
home
j j
• Elementen uit een verhaal, gebeurtenis of activiteit met behulp van tekeningen, prenten … weergeven. • Een onvolledig verhaal met behulp van tekeningen, prenten … aanvullen. • Elementen van een verhaal door middel van ‘geschreven’ taal met behulp van een volwassene weergeven.
terug
Functies van geschreven taal
home
j
• Aangeven dat tekenen en tekens produceren de mogelijkheid biedt om persoonlijke boodschappen over te brengen. • Aangeven dat geschreven taal kan dienen als persoonlijk geheugensteuntje.
• In het spel gebruik maken van een eigen schrijftaal en aangeven waar die schrijftaal voor staat.
terug
Relatie tussen gesproken en geschreven taal
home
j
• Aangeven dat gesproken woorden kunnen geschreven worden.
terug
home
Alfabetisch principe • Aangeven dat klanken corresponderen met letters. • Letters aan klanken koppelen.
terug
Handschriftontwikkeling
home
j j j j j
terug
•Grootmotorische bewegingen uitvoeren die voorbereidend zijn op het schrijven. •Experimenteren met schrijfbewegingen op groot formaat. •Vanuit experimenten een voorkeurszijde ontwikkelen. •Fijnmotorische bewegingen uitvoeren die voorbereidend zijn op het schrijven. •Begrippen gebruiken die horen bij de schooltaal van het schriftonderwijs: duim, hand, hoofd …, onder, boven, midden …, rechtdoor, naar boven …, rond, gebogen, rechte lijn, lussen, schuin … . •Basisschrijfpatronen met materialen overtrekken.
• Basisschrijfpatronen met de ogen en het lichaam volgen. • Schrijfpatronen met elkaar verbinden. • Een goede schrijfhouding aannemen: een goede rughouding, voldoende afstand tussen ogen en schrijfhand en een correcte pengreep. • Hun blad in de voor hen juiste richting leggen. • Bij het schrijven aan de computer een gezonde lichaamshouding aannemen. • Zelfstandig en uit het hoofd alle regelmatig voorkomende schrijfletters reproduceren.
home
Woordenlijst: Schrijven de klank de letter
terug
vergelijken als
deze
korter
daarna
ook
het woord
iets anders
lang
langer
vanaf
of
het geluid
hetzelfde
kort
tenslotte
nog een keer
maar
anders
midden
en
tot
toch
de soort
achter
even lang
het begin
omdat
de zin
die
na
eerst
het einde
want
de vraag
dat
tussen
dan
klaar
dus
de naam
stop
voor
zoals
het ritme
niet
het stuk/deel het rijm(t)
denktaal
doen
bekijken
(aan)wijzen
bedenken
de idee
kunnen
rangschikken
bedoelen
zetten
begrijpen
denken
hebben
uitkiezen
nadenken
de volgorde
vinden
zijn
misschien
proberen
eigenlijk
zeker
moeten
vergeten
mogen
weten
willlen
ontdekken
zullen
moeilijk
hoeven
onderzoeken
geloven
(ge)makkelijk
natuurlijk
snappen
het lukt/het lukt niet
verder
schrijfrichting links rechts het begin het einde vooraan (in) het midden
achteraan
terug home
schrijven het papier
de naam
het kleurpotlood
het blad
de zin
de stift
de computer
het woord
het krijt(je)
schrijven
de letter
de (bal)pen
opschrijven
de hoofdletter
het penseel
tekenen
de kleine letter
het punt (potlood)
schilderen
het cijfer
de slijper
kleuren
het teken
de gom
drukken
het symbool
de lijn
schrijfmotoriek duim hand hoofd
stempelen typen
de streep
de tekening
de gebogen lijn de lus
vraagwoorden
onder
hoe
boven
waarom
midden
wie
rechtdoor
wat
naar boven
welk(e)
naar omhoog
wanneer
naar omlaag
wat
hoog
waarmee
laag rond gebogen schuin
teksten het verhaal
het plan
de titel
de SMS
het geluid
het sprookje
de bladzijde
de e-mail
het beeld
de strip
het prentenboek
de foto
de krant
de (prent)kaart
de prent
het tijdschrift
de brief
de plaat/het plaatje
het schrift
het lijstje
de tekening
het boek
het verkeersbord
de reclame
de affiche
Communicatief schrijven
home
j
j
j
j
• Zich vragen stellen over taal en taalgebruik in concrete schrijfsituaties onder aansturing van de leraar.
• Voor hen belangrijke woorden als globale eenheden schrijven (bv. de eigen naam).
• Ervaringen en gevoelens kenbaar maken door beeldtaal.
• Eigen boodschappen vastleggen door middel van symbolen met behulp van een volwassene.
• Zelf verschillende soorten teksten ontwerpen (bv. uitnodiging, gedicht …).
• Functionele teksten, door de leraar neergeschreven, letterlijk en verzorgd overschrijven..
• Zelf functionele teksten schrijven, zoals lijstjes, briefjes, opschriften en verhaaltjes.
terug