Symphonia - Liederen van Hildegard von Bingen (1098-1179)
Super Librum ensemble voor middeleeuwse muziek Marian van der Heide - sopraan Nancy Mayer - mezzosopraan Jonathan Talbott - vedel, rebec Jankees Braaksma - Theophilusorgel, portatief, blokfluit, middeleeuws carillon Tomas Flegr - middeleeuws carillon Programma Improvisatie carillon ‘Oculi mei semper ad Dominum‘, introïtus voor 19 maart Antifoon ‘O virtus sapientiae’ Antifoon ‘Karitas abundat’ Vedel solo (compositie: Jonathan Talbott) Antifoon ‘O pulchrae facies’ Improvisatie op orgel en carillon ‘O ecclesia’, sequens voor de heilige Ursula en de elfduizend maagden pauze Antifoon ‘Nunc aperuit’ Sequens ‘o Virga ac diadema’ - instrumentaal Antifoon ‘O quam preciosa est’ Estampie (compositie: Jankees Braaksma) Antifoon ‘O Magne pater’ ‘Cantus de domina’, anonieme lai, Engeland 12e eeuw
Symphonia harmoniae caelestium revelationum (Symfonie van harmonie van hemelse openbaringen) uit 1150 is een verzameling van Hildegards gedichten die ze waarschijnlijk zelf op muziek heeft gezet. De muziek bestaat uit eenstemmige melodieën in een vroeg Duits neumenschrift. In haar memoires blikt zij terug: “Ongeschoold, componeerde en zong ik muziek ter glorie van God en de heiligen; voorheen had ik nooit onderricht gehad in muzieknotatie en zingen”. Tijdgenoten van haar die de muziek hadden gehoord, waren ontroerd door de schoonheid en tegelijk door de vreemdheid ervan. Dieter van Echternach, een van haar hagiografen, roemde de “klank van een overweldigende zoete melodie”, die ze met “mirabili symphonia” had gecreëerd. Volmar, haar secretaris, benoemde het als “vox inaudite melodie”. Vreemde, ongehoorde wondermuziek vond men het destijds. Hildegard begreep muziek vanuit een mystieke context. Toen ze schreef: ‘symphonialis est anima’, refereerde ze aan de Griekse mysticus en wiskundige Pythagoras (ca.569-ca.475 v. Chr.). Deze leerde dat muzikale harmonie de structuur van ziel en lichaam tot één geheel maakt. De Symphonia omvat zo’n zestig liederen: antifonen, responsoriën, sequensen en hymnen. Samen vormen ze een liturgische cyclus: een verzameling liederen uit verscheidene genres voor de vele feesten gedurende het kerkelijk jaar. Vanuit haar achtergrond beschouwde Hildegard het zetten van haar teksten op muziek als de hoogste vorm van loven van de Schepper. Als we de vele fraaie afbeeldingen in psalters mogen geloven, was in Hildegards tijd het gebruik van instrumenten aan de orde van de dag bij het uitvoeren van liturgische muziek. Tot de fraaiste afbeeldingen in Hildegards visionaire hoofdwerk Scivias behoort een engelenorkest. De afbeeldingen van instrumenten dienden ook een allegorisch doel; het orgel bijvoorbeeld symboliseert de samenkomst van alle heiligen in zaligheid. Tonen, boventonen en hun getalsverhoudingen symboliseren ook bepaalde relaties tot het goddelijke. Klokken staan dichter bij de hemelse harmonie dan het orgel, omdat hun boventonen, en met name de tertsen, kwinten en octaven, het duidelijkst hoorbaar zijn (mits goed gestemd). Een liturgische cyclus als de Symphonia, was in de twaalfde eeuw nog een weinig voorkomende manier om liederen te bundelen. Doordat Hildegard geen muzikale opleiding had gevolgd en dus weinig invloed had ondergaan van eigentijdse muzikale stromingen, staat haar muziek enigszins geïsoleerd in de tijd. Een wel gesuggereerde binding met eenvoudige Duitse volksmuziek is niet te vinden; deze directe verbinding zou er dan op moeten wijzen dat er eenvoudige, makkelijk te onthouden melodieën aan ten grondslag liggen; de Symphonia bewijzen zelfs het tegengestelde. Hildegard’s melodieën zijn excentriek, met een voor die tijd enorme stemomvang (meer dan twee octaven), en melismen van soms wel tachtig noten. Het lijkt wel opera...Zij maakt gebruik van een soort toonschilderingtechniek, die met reeksen stijgende en dalende tonen emoties en karakters aanduidt. Hildegards meest geliefde toonsoort was de Frygische modus, die gekarakteriseerd wordt door de kleine secunde f-e. Toch was het gebruik van deze of andere toonsoorten niet het watermerk van haar muziek; de motieven die ze gebruikt zijn nooit hetzelfde, omdat de teksten waar ze aan gekoppeld zijn ook van karakter wisselen. Haar muziek behoudt altijd een grote mate van raadselachtigheid: ze is onvoorspelbaar. Super Librum begeleidt Hildegards liederen met instrumenten die in haar tijdperk waarschijnlijk door minstreels binnen en buiten de kerk werden bespeeld: vedel, organum en carillon.
Naar alle waarschijnlijkheid klinken organum en carillon tijdens dit concert voor het eerst sinds 800 jaar weer tezamen. Orgelmakerij Van der Putten te Finsterwolde bouwde het Theophilusorgel in 1999. Bij de reconstructie liet Van der Putten zich leiden door een traktaat van de Benedictijner monnik Theophilus uit de 11de eeuw. Het fraaie uiterlijk van het orgel baseerde hij op een afbeelding uit Rutland Psalter, een middeleeuws psalmenboek. De klokkenmaker Simon Laudy (Beerta), heeft in opdracht van Super Librum een middeleeuws klokkenspel vervaardigd. Evenals Van der Putten heeft hij zich laten inspireren door de fraaie afbeelding van het Rutland Psalter. Tijdens dit concert zullen deze klokken voor het eerst worden bespeeld. Bronnen Hildegard von Bingen – Lieder, P. Barth, M. Ritscher, 1969 (transcripties) Hildegard von Bingen – Symphonia, Barbara Newman, 1998 (vertalingen) Hildegard von Bingen – Lieder. Facsimile van de Riesencodex (Hs.2) uit de Hessische Landesbibliothek Wiesbaden, fol. 466-481v., Lorenz Welker, 1998 Transcripties uit de Riesencodex door Laurie Monahan, Barbara Thornton, Nancy Mayer en Jankees Braaksma De prozavertalingen van de liederen werden voor Super Librum gemaakt door Lydia Wierda
Het Theophilusorgel Orgelbouwer Winold van der Putten (Finsterwolde) baseerde zich bij de reconstructie op vele bronnen en op gesprekken met onder anderen Jankees Braaksma.
De belangrijkste uitgangspunten voor de bouw van het instrument zijn twee oude teksten: 'De fistulis Organis' ('Over Orgelpijpen') van een 10de-eeuwse anonieme auteur uit Bern, en het traktaat 'Schedula Diversarum Artium' ('Overzicht van de Verschillende Kunsten'), tegen het einde van de 11de eeuw geschreven door de Benedictijner monnik Theophilus. Een fraaie afbeelding uit het Rutland Psalter, ook wel bekend als het Belvoir Castle Psalter uit circa 1260 (British Library MS add. 62925) is de belangrijkste bron voor het uiterlijk van het orgel. De intrigerende klank van het orgel, mild en enigszins hees, is het resultaat van een heden ten dage ongebruikelijke wijze van pijpen maken, gebaseerd op één enkele conische basisvorm. Hierdoor zijn de grote pijpen betrekkelijk nauw, zodat ze boventoonrijk klinken, en de kleinere pijpen zijn relatief wijd, zodat hun grondtoon meer aan bod komt. Per toets zijn er twee houten pijpen met een onderling verschil in toonhoogte van een kwint. Beide tonen versmelten zodanig met elkaar dat er per toets één klank wordt voortgebracht. Het uiterlijk van het orgel wordt voor een groot deel bepaald door de wijze waarop de windvoorziening is gemaakt. Op elk van de korte zijden van de windlade liggen twee grote balgen: 'geminos folles' (tweelingbalgen). Het orgel is gemaakt van plataanhout, en is geschilderd in de kleuren die het Rutland Psalter toont, met verf op lijnoliebasis, zoals Theophilus voorschrijft. Middeleeuws carillon – Simon Laudy, Beerta Achter de orgelwerkplaats in Finsterwolde ligt de klokkengieterij van Simon Laudy. In de afgelopen weken is daar hard gewerkt aan het totstandkomen van een carillon, zoals afgebeeld op het Rutland Psalter. Het bestaat uit twaalf klokken, die opgesteld zijn achter het Theophilus orgel. Het uiterlijk van de bronzen klokken is geïnspireerd op de afbeelding uit het Rutland Psalter (begin 13e eeuw). De klokken zijn Pythagorisch gestemd. Orgel en klokken zijn zodanig op elkaar afgestemd. De maatvoering en het gietproces van de klokken staat beschreven in ‘De diversis artibus’ van de Benedictijner monnik Theophilus.
Introïtus: Mijn ogen zijn altijd op de Heer gericht, want Hij trekt mijn voet uit de strikken; wend U tot mij en wees mij genadig, want ik ben eenzaam en ellendig. Ps. Tot U verhef ik mijn ziel, Heer, mijn God! Op U blijf ik hopen, laat mij niet worden beschaamd. Symphonia – Liederen van Hildegard von Bingen I
O Virtus sapientiae In deze votief antifoon bezingt Hildegard Sapientia, de Goddelijke Wijsheid. In Hildegard’s visioenen wordt Sapientia vaak voorgesteld als een stralende vrouwenfiguur, maar hier heeft ze een abstractere gedaante. Als een werveldwind omringt ze alles wat leeft. Drie vleugels heeft ze: één vleugel vliegt omhoog naar de hemel, de tweede wordt door de aarde uitgezweet en de derde vliegt overal. De drie vleugels kunnen misschien worden opgevat als allegorie van de drie goddelijke Personen: de Vader in de hemel, de Zoon op aarde en de Heilige Geest die overal aanwezig is. Het woord ‘sudat’ dat gebruikt wordt bij de tweede vleugel is dan een evocatie van Christus in Gethsemane, die bloed zweette bij de gedachte aan zijn toekomstig lijden.
II
Karitas abundat Karitas, de Goddelijke Liefde, bezet een centrale plaats in Hildegard’s visioenen. Soms lijkt ze gelijk aan Sapientia, soms aan de Heilige Geest. In deze psalmantifoon is Karitas de hemelse gemalin van de Hoogste Koning, God. Ze geeft liefde in overvloed aan iedereen, en rijst vanuit de diepte omhoog tot boven de sterren, waar ze de Hoogste Koning de vredeskus heeft gegeven.
III
O pulchrae facies De ‘mooie gezichten’ die in deze psalmantifoon worden aangesproken, behoren toe aan maagden die zich aan God hebben gewijd. Hun leven op aarde is een voorafspiegeling van de hemelse vreugde, terwijl ze de goddelijke schoonheid beschouwen en overdenken. Hildegard bezingt hier vooral de esthetische aspecten van het nonnenbestaan. De aan God gewijde maagden ‘bouwen in de dauw’, dat wil zeggen construeren de Stad Gods door hun kuise imitatie van Christus en Maria. Ze zijn spiegels van de hemelse schoonheid, een tuin van voortreffelijke zoetheid, geurend in alle schoonheid.
IV
O Ecclesia In deze sequens voor Ursula en haar 11.000 maagden verenigt Hildegard Ursula, de prinses die haar heidense verloofde versmaadde om zich met God te verloven, met Ecclesia, de hemelse bruid van Christus. De sequens bestaat uit tien stanza’s. In de eerste wordt Ecclesia’s schoonheid geprezen: ‘Je ogen zijn als saffieren, je oren als de Berg Bethel, je neus is als een berg van wierook en mirre, je stem klinkt als het geluid van vele wateren’. Deze beeldspraak, die herinnert aan het Hooglied, wordt herhaald in de volgende stanza’s, die het verhaal van Ursula vertellen in poëtische bewoordingen: ‘Ursula werd in een visioen verliefd op de Zoon van God (..) ze keek omhoog naar de zon en zei (…): ‘In een groot verlangen heb ik ernaar gesmacht naar
je toe te komen en met jou te zitten bij het hemelse bruiloftsfeest, om naar je toe te snellen langs een vreemde weg, zoals een wolk die in de zuivere lucht voortsnelt als een saffier. (…)’ De mensen die dit horen, spotten met de naïeve prinses ‘totdat de vurige last op haar viel. Toen zagen ze dat verachting van de wereld is als de Berg Bethel. En ze werden de zoete geur van wierook en mirre gewaar (…)’. De door de duivel bezeten mensen doden Ursula en de maagden die haar vergezelden naar haar aardse bruiloftsfeest. De sequens besluit met een lofprijzing waarin Hildegard haar dichtkunst nogmaals indrujwekkend tentoon spreidt: ‘Laat allen die dit horen in opperste harmonie het Lam Gods prijzen, wanr de keel van de oude slang (=de duivel) is gesnoerd met deze parels van de materie van het Woord Gods’. V
Hodie aperuit Voor middeleeuwse bijbelvorsers was de gesloten poort van de tempel in Ezechiël’s visioen (Ez. 44: 2-3) een voorafspiegeling van Maria’s maagdelijkheid: ‘Want de Heer, de God van Israël, is erdoor naar binnen gegaan. Daarom moet ze gesloten blijven. Alleen de vorst mag er zitten’. In deze psalmantifoon laat Hildegard de gesloten poort, een zinnebeeld van de baarmoeder van Maria, het paradijs openen, dat door toedoen van een andere vrouw, Eva, was gesloten. ‘Vandaag heeft een gesloten poort voor ons de deur geopend die de slang heeft verstikt in een vrouw.’
VI
O quam preciosa Dit responsorium voor de Maagd Maria is een uitwerking van het thema dat ook al in Hodie aperuit is bezongen. De ‘clausa porta’ verwijst weer duidelijk naar Maria, terwijl de ‘clausura’ (in r. 13) connotaties van veiligheid en kuisheid heeft en tegelijkertijd ook de technische term is voor de insluiting van nonnen in een klooster. ‘O hoe kostbaar is de maagdelijkheid van deze Maagd! Haar poort is gesloten, en de heilige Goddelijkheid heeft haar baarmoeder met zijn water overvloeid, zodat een bloem in haar is gegroeid. En de Zoon van God kwam voort uit haar geheime kamer en heeft door de kluis van haar baarmoeder het paradijs geopend.’
VII
O Magne Pater In deze psalmantifoon verwoordt Hildegard een smeekbede aan God, de Grote Vader, zelf, zonder de meer gebruikelijke tussenkomst van bemiddelaars als Christus, Maria en de heiligen. De nood van de ‘wij’ die God’s hulp inroepen is groot en ze smeken hem, onder aanroeping van zijn Woord waardoor hij de mens heeft geschapen, vol van alle dingen waaraan het diezelfde mens ontbreekt. Ze smeken hem naar hen te kijken en tehelpen, zodat zijn Naam niet verduisterd wordt in hen, dat ze niet ten onder gaan.
Cantus de domina post cantum Aaliz
Cantus de domina post cantum Aaliz
Flos pudicitie, aula mundicie, mater misericordie, salve, virgo serena, vite vena lux amena rore plena septiformis spiritus, virtutibus ornantibus ac moribus vernantibus.
Onschuldige bloem, altaar der reinheid, moeder der barmhartigheid, gegroet, kalme maagd, bron van leven, overvloeiend van dauw afkomstig van de zevenvormige Geest, versierd met deugden en passende zeden.
Rosa iocunda, castitatis lilium, prole fecunda, gignis Dei filium, virgoque munda tu post puerperium.
Beminnelijke roos, reine lelie, vruchtbaar in je nakomelingschap, baar jij de zoon van God en ben je reine maagd na de geboorte.
Modo miro sine viro prole fecundaris, summi ducis, vere lucis partu decoraris, Virga, flore, rubo, rore, virgo, designaris, vellereque madenteque digna Deum paris. Virgo prolem stella solem profers expers paris, ob hoc rite via vite Iure predicaris.
Op wonderbaarlijke wijze, zonder man, ben je bevrucht, je bent onderscheiden door de geboorte van de hoogste prins, het ware licht. Maagd, je wordt aangeduid door de tak, de struik, de dauw en het vochtige vlies je verschijnt God waardig. Zoals de zon een ster voortbrengt, breng jij maagdelijk een kind voort. Hierom word je terecht de weg naar het leven genoemd.
Tu spes et refugium lapsorum humilium; tu medela criminium, salus penitencium; Tu solamen tristium, levamen debilium; Tu purgatrix sordium, confirmatrix cordium.
Jij bent de hoop en de toevlucht van de gevallen zondaars, je bent de genezer van zonden, het heil van degenen die berouw hebben. Je bent een troost voor de bedroefden, een steun voor de zwakken. Je bent de reiniger van de onzuiverheden, de versterking van de harten.
Tu laus, tu remedium in te confidencium; Tu vitale premium tibi servientium.
Jij bent de lofprijzing, de genade, voor hen die in jou vertrouwen stellen. Jij bent de levende beloning van hen die jou dienen.
O pia Maria, lapsis advocata, tu cunctis miseris dulcis spes et grata. Erige, Dirige corda tuorum ad pia gaudia regni celorum, Quo vere gaudere per te possimus; cum nato - que tuo regnantes simus. Amen
O vrome Maria, voorspreekster van de gevallenen, voor al die ellendigen ben jij de zoete hoop en genade. Richt hen op, richt de harten van de jouwen naar de heilige vreugden van het koninkrijk der hemelen. Daar kunnen we werkelijk blij zijn door jou; en laat ons samen met jouw zoon regeren. Amen.
© Vertalingen: Lydia Wierda 2006