Liederen in De Mortel Den Abt Antoon 1 Den Abt Antoon, den Abt den heiligen Antoon Die bidt voor ons bij God den Zoon. Goddank als wij hier maar, zijn leven volgen naar Hij krijgt vergiffenis voor eenieder die ‘t ook is (bis). 2 Zondaars schept moed, zondaars schept maar goeden moed En valt Antonius te voet. In zijne kerke, in ’t Mortels kapelleke. Daar bidt hij vroeg en laat voor eenieder die hem bijstaat (bis). 3 De goeden Heer, de goeden God en Opperheer Aan wie zij altijd lof en eer. Den mensch veel teerder mint als moedershart haar kind. Betrouw o lieve Zoon op de hulp van Sint Antoon (bis). 4 Antoon genas, eertijds Antoon den mensch genas Ofschoon dat hij afwezig was. Wat man moet hij wel zijn, nu hij ziet Gods aanschijn. God lof zij Sint Antoon in De Mortel spant de kroon (bis). 5 Die niet en acht, die Sint Antonius niet en acht Is waardig, dat hij wordt veracht. Nogthans men vindt ze wel, hier ook en in de hel, Wat gasten zijn ze dan, die verachten zulk een man (bis). 6 Maar gij Antoon, maar gij o heilige Antoon Zijt onze vriend en de patroon. Daarom zo zingen wij, dat God in glorie zij. Die zo Antoon verheft, dat hij ons overtreft (bis). 7 Zouden wij niet, zouden wij Mortelsche jongens niet Niet zingen een zoo vrolijk lied. Ter eere van dien held, die zo dapper trok door het veld Tegen het helsch gespuis met het teken van het kruis (bis). 8 Bekoringen, er zijn altijd bekoringen O mensch na uw herboringen. Want wie zegt mij, dat hij is van bekoringen vrij. Daarom houdt voor patroon in De Mortel Sint Antoon (bis). Verkort: coupletten 1-2-4-8 Loflied van de H. Antonius Gildebroeders van Antonius wilt zingen, En met goed akkoord uw aller stemmen dwingen. Zingt van Antoon, uw patroon dieën held Die het helsch gespuis met het bidden heeft geveld.
Heele scharen duivels zweefden om zijn celle Die tezamen kwamen om den Abt te kwellen Maar hij als held trok te veld in ‘t harnas En versloeg de bende door het bidden ras. Bij het bidden voegde hij het waken, vasten Om zich van de wellust beter te ontlasten Trok hem het spook dapper ook dan tot zond’ Was hij met zijn zweep gereed en ’t week terstond. Waarom, zal men vragen, hebben hem deez’ geesten Aangerand als tijgers en als wilde beesten? Het was om den held met geweld in zijn cel Te overwinnen en te sleepen in de hel. Door de hoovaardij heeft hij ’t geluk verloren En nu is zijn werk menschen te bekoren. In ’t rond hij zweeft, zoekt jaloers en vol spijt Als een briesende leeuw wien hij ter helle leidt. Die den Abt dan eren, bidden en beminnen Die nooit zonder vreezen, zonder te verzinnen. Als hem deez’ beest om het meest port tot zond’ Van hem jagen door het bidden op het stond. Christus hongeren na ’t vasten veertig dagen Een ook veertig nachten, kwam hem satan vragen: Waarom maakt Gij van de stenen nu ter tijd Geen brooden als Gij werkelijk Gods Zoone zijt. Zonder met den booswicht veel te disputeren En om ons te leeren hoe men zich moet weeren. Zegt van ’t brood leeft den mensch iet alleen Maar van ieder woord uit Godes mond nog meer. Zoo heeft ook Antonius ons ook voorgestreeden Hij zond vasten, waken, vurige gebeeden Tot voor Gods troon zonder schroom hij dus vocht. Al met booze geesten die hij niet vermocht. Laat ons tot patroon Antonius verkiezen En door onze werken hem niet te verliezen. Want ons gebed zonder ’t hart hem mishaagt Tegendeel hem eeren ook oprecht behaagt. Gildebroeders zamen wilt gestadig werken Om tot zijner eere alles te beperken Om door den tijd met jolijt hem verblijd Lof te zingen in de zal’ge eeuwigheid.
Heft aan Antonianen Heft aan Antonianen, wilt nu het opperveld
tot ware glorie paren ter eere van dien held die van de vroegste dagen tot aan de rand van ’t graf des werelds welbehagen aan God ten offer gaf. Aan God ten offer gaf. Te komen vol van zegen in een dorp met heil beplant, in het opperdeel gelegen van ’t groot Egypteland, werd hij van Christenouders, wier adellijk geslacht een laurier om zijn schouders, deed vechten voor ’t geslacht. Deed vechten voor ’t geslacht. Zijn schuldeloze jaren vervlogen in een droom , gelijk de snelle baren van eene waterstroom. Gehoorzaamheid beminde hij van het geheugen af. dat beeld was niet te vinden, dat hij van deugden gaf. Dat hij van deugden gaf. Ziet eens watt heilige paden de jongeling in ging slaan. Wat sterveloze daden hij verder heeft gedaan. Want door zijn ouders”sterven moest hij een rijken schat Met zijne zuster erven, die hij maar ééne had. Die hij maar ééne had. Toen, zonder lang te wachtren, verkocht hij al zijn goed Om ’t lijden te verzachten in druk en tegenspoed. Hij kon geen goed aanschouwen of volgde het niet na. Verdroeg op Gods vertrouwen al wat hem deugdzaam ga. Al wat hem deugdzaam ga. Hij gaat een leven leiden in eene wildernis Waar niets dan drooge heide en wilde kruiden is. Hij kiest om in te wonen een grot ver van ’t gevoel, Bereid zijn dank betoonen aan God met eergevoel. De tijd werd eens geboren, dat hij door helsch bezoek, Zich hevig zag bekoren, maar hij streed wonderkloek. Hij deed veel wonderdaden, daar ieder van verstomd, Genas ook veel melaatschen door ramp en pijn gekromd. Door ramp en pijn gekromd. De helsche satan nijdig op het leven van Sint Antoon, Komt als een tegenstrijdig gedaald op zijne woon. Met leeuwen, tijgers, draken, met slangen, luipaardsbeer Een vreeslijk leven maken, maar hij bemint den Heer. Maar hij bemint den Heer. Nadat de held nu honderd en vijf jaar had doorbracht Van duizenden verwonderd, kwam aan zijn levensnacht. Hoe vroolijk was zijn scheiden, de dood was hem een vriend. Zoo kasn hij zich verblijden, die God trouw heeft gediend. Die God trouw heeft gediend. Ziedaar Antonianen het leven van den held,
wiens beeld gij in uw vanen tot glorie hebt gesteld. Wilt u in zijn stappen treden, leeft zoals hij heeft geleefd, dan zult gij eens genieten de vreugde die hij heeft. De vreugde die hij heeft. Laat ons Antonius eens gaan aanschouwen Laat ons Antonius eens gaan aanschouwen En eens gaan spiegelen aan deze held. Want deze spiegel is voor mans en vrouwen, Voor groot en klein een ieg’lijk ingesteld. Al wie daar naar tracht te kijken. moet van schaamte haast bezwijken Hoe dat die Augustijn verbaasd moet zijn Hoe dat dien overwinnaar van den satan en Gods minnaar Een engel was gelijk in het hemelrijk. Den Abt Antonius, leidsman en vader Van zoveel monniken in de woestijn. Tot een verwondering van alle gader Wie nog in de woeste wereld zijn. Deze abt is groot te achten, slaan wij op hem onze gedachten Op hem met hart en zin op het gewin. Aan God zij alle eeren, die door deze Abt komt leeren. Den mensch tot zijn profijt de zaligheid. Sint Athanasius, bisschop verheven, Dien groote dienaar van Sint Augustijn, Heeft Sint Antonius’leven beschreven, Waarvoor den Ariaan beschaamt moet zijn. Veel van die zijn leven eeren, veel die hen daar bekeeren, Jawel met honderden verandere. O, grooten God van allen wat een wonderlijke gevallen, Den grooten Abt Antoon is de patroon. Haalt trommel en vaandel, standaard, schild en pieken, Komt violisten maakt een melodij. En zing eenpaarriglijk een stemmig lieken, Gij mannen van Antonius’ schutterij. Broeders en zusters te samen, welkers ingeschreven namen In het broederschapsboek staan, wees blij voortaan, Dat gij al hebt verkoozen den overwinnaar van den bozen Den abt Antoon is den patroon. Hoe zoet en troostelijk is Sint Antonius Voor iedereen die hem valt te voet En die hem ondertussen eens gewoon is Hem op t dragen eenen rozenhoed. Dit is bij manier van leven zich voorgoed eens gaan begeven En in een puntje maar hem volgen naar Hij toont de regte wijzen om Antoon te prjzen Geheel het menschgeslacht zijn leven acht.
Welaan schutsbroeders en gij offesieren Van Sint Antonius ware schutterij. Voorstanders van zijn leven en manieren Dat u, o heiligen patroon, lof zij Die maar strijden krijgt viktorie en hiernamaals de glorie Voor alle eeuwigheid een luttel strijd Welaan dan offisieren en die Sint Antonius vieren Komt laat ons allemaal hem volgen na. Januari 1888.
J. van Heertum
Menschen wilt bemerken Muziek zoals :Heft aan Antonianen. Menschen wilt bemerken hoe men in alle staten Over wonderwerken van Antoon ging praten. Door deze held werd geveld het geweld Den Abt Antoon was gewoon Gods instrument. Was het dan geen schande, dat zo menig honden Van de hels’vijanderen kwamen uitgezonden? Maar Sint Antoon heeft geboën een geraas Daar kwam er ja niet eene of hij kon hem baas. Allerlei manieren van ’t gespuis der helle Nu bij hem te tieren, dan met hem te kwellen. Maar daad’lijk greep hij zijn zweep van ’t gebed. Hij klapte dan het spook totdat het was geplet. Of zij kwamen schreeuwen tot hem alle dagen Al die wreede leeuwen om die man te plagen. Met ’n valsche vrouw tot den trouw in het gevlei, Maar Sint Antoon die wijst hem allemaal voorbij. Dat die helsche hondern mensen overhalen? Weet, zij zijn gebonden om te zegepralen. Zodat Antoon zijne kroon als gewin Ja door de hulpe Gods behaalt heeft in ’t begin. Toon Antoon nog leefde, niemand kon ze tellen Hoeveel er zweefden om zijn arme celle. Daar in de woestijn met hun pijn en verdriet Troostte hij zo veelen, hoe het was of niet. Keizers en prelaten, van die hoge koppen, Met de Heeren Staten, priester en bisschoppen, Die met Augustijn moesten zijn zwaar verlicht Een door het leven van Antonius zeer gesticht. Voor den Abt Antonius bouwde men een kerke Die men nu gewoon is te noemen “zijne sterke”. Daar berust ons lot bij den God van ’t heelal
In De Mortel helpt den Abt bij iedr ongeval. Hola, hola, helle, gij moet niet regeren Over ons kapelle of den dienst des Heeren. Ja, christen man, drijft satan van ’t gemoed; En meer gedacht aan dienst die men Antonius doet. Gaat naa alle steden, overal aanschouwen Alle wonderheden, alle schoon gebouwen; Wat voor een werk of een kerk vindt men dus? ’t Is ’t meeste van onz’ Lieve Vrouw en Sint Antonius. Onz’ voorouders daden laat in ere houden; Die, niet tot ons schade eene kerke bouwden. Ja, tot duivels spijt, tot profijt en tot lof Van Sint Antonius en geheel het heemels hof. Ter eere van Sint Antonius Antonius u ter eer Willen wij het loflied zingen. Sla uw ogen op ons neer. Wij zijn zwakke stervelingen. Vol vertrouwen smeeken wij. ) Vol vertrouwen smeeken wij. )
bis
In uw losse levensjeugd Volgd’ gij niet uw lust en zinnen. Want bitter was die vreugd Voor hen die God alleen moet minnen. Hij alleen vindt zijn genot ) In de liefde tot zijn God. ) bis Losgewrongen uit den band Die u aan de wereld boeide, Hebt gij u aan God verpand Liefde die in ’t hart ontplooide. Liefde die uit God ontspruit ) Wischt de vlek der zonde uit. ) bis Gij, die dapper in de strijd Tegen satan hebt gestreden. Nu in ’s hemels glorie zijt Bij Jezus hoog verheven. Smeek ons Hem zijn zegen af. ) Smeek ons Hem zijn zegen af. ) bis Ouder dan een eeuw was ’t leven, Dat gij God hebt weergegeven. In de woestijn komt u de dood ’t Lichaam triompheert beneden. En uw ziel vliegt op naar ’t Edem. ) Waar ze voor God voor eeuwig looft.) bis.
Antonius, o zo vaak Hebben wij ook God beledigd. Naar uw voorbeeld zij Gods zaak Immer voort door ons verdedigd. Want de hemel is het lot. ) Van wie strijdt voor d ‘eer van God. ) bis Schutspatroon in ’s hemels tee, Deel ons uw bescherming mee. Sterk onz’zwakheid door uw kracxht. Voer ons uw beschermelingen Eens tot u in eeuwige kringen ) Waar het loon der deugd ons wacht. ) bis