2012 - 2013
Suïcidepreventie bij kinderen
Joke Goossens Lerarenopleiding: lager onderwijs Begeleidster: mevrouw Hilde Van Lysebettens
Suïcidepreventie bij kinderen
1
Inhoudstafel 1.
Inleiding ......................................................................................................................................3
2.
Algemeen kader ..........................................................................................................................4
3.
4.
5.
2.1
Terminologie .......................................................................................................................4
2.2
Epidemiologie: grafiek .........................................................................................................5
2.3
Epidemiologie: uitleg ...........................................................................................................6
Suïcidepreventie op de lagere school ..........................................................................................7 3.1
Doelgroep............................................................................................................................7
3.2
Aanknopingspunten in de eindtermen .................................................................................8
3.3
Suïcidepreventie..................................................................................................................8
Suïcidaal proces ..........................................................................................................................9 4.1.
Suïcidaal proces ...................................................................................................................9
4.2.
Motieven ........................................................................................................................... 10
4.3.
Risicofactoren.................................................................................................................... 12
4.4.
Beschermende factoren..................................................................................................... 16
4.5.
Proces van de suïcideneigingen ......................................................................................... 16
4.6.
Signalen............................................................................................................................. 18
Leerkracht ................................................................................................................................. 19 5.1.
Wat kan/moet de leerkracht doen? ................................................................................... 19
5.2.
Wat mag de leerkracht zeker niet doen? ........................................................................... 20
5.3.
Wat kan de school doen?................................................................................................... 20
5.4.
Lespakketten ..................................................................................................................... 21
5.5.
Circuit van de hulpverlening .............................................................................................. 23
6.
Bijkomende diensten en hulpmiddelen ..................................................................................... 23
7.
Literatuur .................................................................................................................................. 25 7.1.
Aanbevolen literatuur voor de werker in de nulde en eerste lijn: ....................................... 25
7.2.
Aanbevolen literatuur voor ouders: ................................................................................... 25
7.3.
Aanbevolen literatuur voor kinderen: ................................................................................ 25
Bibliografie ....................................................................................................................................... 26 8.
Overzicht van de bijlagen .......................................................................................................... 28
Suïcidepreventie bij kinderen
2
1. Inleiding “Minstens éénmaal per week pleegt een leerling zelfdoding in België. Bij 15 procent van de lagereschoolkinderen en 30 à 40 procent van de leerlingen in de secundaire school stelde onderzoekers zelfmoordgedachten vast. Meer bij jongens dan bij meisjes. Na het verkeer is zelfmoord bij ons de tweede doodsoorzaak voor jongeren van 10 tot 24 jaar. Drie op vier slachtoffers van zelfmoord maakten hun opzet weken voordien kenbaar. Niemand had de signalen gemerkt of ernstig genomen. Ook hun leerkrachten niet…” 1
Met deze cursus wil ik toekomstige en reeds in het werkveld actieve leerkrachten wapenen met kennis over zelfdoding en hen gevoelig maken voor signalen die leerlingen uitzenden en wijzen op zelfdodingsgedachten. Ook wil ik ervoor zorgen dat ze een juiste houding aannemen tegenover zelfdoding en de gedachten die eraan voorafgaan. Maar vooral wil ik de scholen sensibiliseren voor zelfdoding, want ze moeten zich realiseren dat er op elke school leerlingen zitten met zelfdodingsgedachten. Het tweede hoofdstuk ‘algemeen kader’ bevat een aantal definities die in de rest van de cursus worden gebruikt. Daarop volgen de suïcidecijfers in Vlaanderen en een bijhorende uitleg. In het derde hoofdstuk ‘suïcidepreventie op de lagere school’ duid ik waarom suïcidepreventie bij kinderen toch van groot belang is, ook al zeggen de cijfers uit het tweede hoofdstuk dat er amper zelfdodingen voorkomen op de lagere school. Ik geef ook een opsomming van de eindtermen waaraan je de preventie kan koppelen. Het vierde hoofdstuk ‘suïcidaal proces’ schetst welke weg iemand aflegde vooraleer hij zelfdoding pleegde. Ik duid waar de leerling uit de lagere school zich in het proces kan bevinden en welke signalen hij mogelijks uitzendt. Ook worden de risico- en beschermende factoren opgesomd. In het vijfde hoofdstuk ‘Leerkracht’ geef ik concreet weer wat een leerkracht kan doen. Het zesde hoofdstuk ‘literatuur’ bestaat uit een lijst van boeken waarbij ik onderscheid maak tussen leerkracht, ouder en jongere.
1
Klasse: de eerste lijn. Zelfmoord.
Suïcidepreventie bij kinderen
3
2. Algemeen kader 2.1
Terminologie2
De termen zelfdoding, suïcide en zelfmoord hebben dezelfde betekenis, het is een vrijwillige en bewuste zelfdestructieve handeling die de eigen dood tot gevolg heeft én die tot doel heeft via de dood de door de persoon gewenste veranderingen te bekomen. Opgelet bij het gebruik van de term zelfmoord, het klinkt veroordelend, terwijl zelfdoding of suïcide meer neutrale termen zijn. Poging tot zelfdoding is een vrijwillige en bewuste zelfdestructieve, niet-habituele handeling die niet eindigt in de eigen dood en die eveneens tot doel heeft de gewenste veranderingen te bewerkstelligen. Suïcidale gedachten of ideatie: dit een breed scala, gaande van zelfdodingsgedachten, -wensen, -neigingen en concrete plannen. Hier is met andere woorden (nog) geen sprake van suïcidaal gedrag in de fysieke betekenis van het woord.
2
www.preventiezelfdoding.be
Suïcidepreventie bij kinderen
4
2.2
Epidemiologie: grafiek3
Leeftijdsspecifieke rates suïcide, Vlaanderen, mannen en vrouwen, 2010 70
rate (per 100,000 inwoners)
60
50
40
30
20
10
0 0-4 jaar 5-9 jaar 10-14 jaar
15-19 jaar
20-24 jaar
25-29 jaar
30-34 jaar
35-39 jaar
mannen
3
40-44 jaar
45-49 jaar
vrouwen
50-54 jaar
55-59 jaar
60-64 jaar
65-69 jaar
70-74 jaar
75-79 jaar
80-84 85+ jaar jaar
totaal
Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid Suïcidepreventie bij kinderen
5
2.3
Epidemiologie: uitleg4
Op de vorige pagina zie je de zelfdodingscijfers van 2010 in Vlaanderen, voor mannen én vrouwen en voor beide samen. Belangrijk bij bovenstaande cijfergegevens is je te realiseren dat de cijfers een beeld geven van de ernst van de situatie, maar op zich geen verklaring bieden. De meeste gegevens zijn trouwens een onderschatting van het probleem. Je kan zien dat er voor de derde graad van de lagere school nog geen zelfdoding bestaat. Voor kinderen onder 10 jaar bestaat de twijfel of ze wel zelfdoding kunnen plegen. Men neemt aan dat ze geen realistisch beeld van de dood hebben, en dus geen zelfdoding kunnen begaan in de betekenis van de klassieke definitie. Het taboe dat rond suïcide leeft, leidt tot een onderrapportering. Zo is het best denkbaar dat een arts met de beste bedoelingen het stigma van een zelfdoding wil besparen en een andere doodsoorzaak opgeeft die in de statistieken belandt. De ondenkbaarheid van kinderzelfdoding leidt er ook toe dat overlijdens foutief en ongewild als ongevallen bestempeld kunnen worden, bv. verkeersongevallen. In Vlaanderen pleegden in 2010 1066 personen zelfdoding. Dat zijn ongeveer 3 zelfdodingen per dag. (Ter vergelijking 2009: 1102; 2008: 1027; 2007: 984). Bijna drie op vier zelfdodingen gebeuren door mannen, terwijl vrouwen meer pogingen ondernemen. Dit komt omdat mannen agressievere en efficiëntere middelen gebruiken en omdat een depressie (een belangrijke risicofactor) bij mannen vaak langer gemaskeerd blijft. Zelfdoding is in Vlaanderen de eerste doodsoorzaak bij mannen tussen 30 en 50 jaar. Bij vrouwen is zelfdoding de eerste doodsoorzaak tussen de 20 en 40 jaar. Oudere mannen ( 75 jaar) plegen in verhouding het meest zelfdoding. Naar schatting ondernemen in Vlaanderen dagelijks ongeveer 45 mensen een zelfdodingspoging. Vooral jonge vrouwen zijn een risicogroep. Een suïcidepoging is veruit de belangrijkste risicofactor voor zelfdoding. De helft van het aantal zelfdodingen werd voorafgegaan door een poging tot zelfdoding. De kans dat iemand die reeds een poging achter de rug heeft effectief suïcide pleegt, is 150 keer groter dan bij iemand die voordien nooit een poging ondernam. Elke poging tot zelfdoding is bijgevolg ernstig te nemen vanwege het drempelverlagend effect.
4
Het gat in de muur – Francis van Dinter
Suïcidepreventie bij kinderen
6
3. Suïcidepreventie op de lagere school 3.1
Doelgroep5
Als je de grafiek op pagina 5 bekijkt zou je je kunnen afvragen of deze cursus dan wel nut heeft als er toch amper zelfdodingen voorkomen in de lagere school. Suïcidepreventie bij deze doelgroep is echter van groot belang. Kinderen moeten sociale en emotionele vaardigheden ontwikkelen om gezonde volwassenen te worden. Ze leren omgaan met een veelheid aan situaties en stressvolle gebeurtenissen in het leven. Kinderen leren al op jonge leeftijd de basispatronen van probleemoplossing en sociaal gedrag aan. De meeste programma’s voor promotie van geestelijke gezondheid richten zich op adolescenten en oudere kinderen, maar op die leeftijd hebben kinderen hun basispatronen van probleemoplossing en sociaal gedrag al aangeleerd. Zelfdoding bij kinderen komt relatief weinig voor. Aangezien er echter veel minder kinderen sterven dan volwassenen (aan welke doodsoorzaak dan ook), weegt dit aantal veel zwaarder door in het sterftecijfer van deze doelgroep. Bij een groot aantal zelfdodingen of pogingen bij volwassenen blijkt dat het proces dat tot deze ultieme daad leidt, al in de kindertijd begon.
5
Een geestelijk gezondheidsbeleid op school
Suïcidepreventie bij kinderen
7
3.2 -
Aanknopingspunten in de eindtermen Zien ongecontroleerde en ongewenste uitingen bij zichzelf in en zetten ze recht; Drukken in een niet-conflictgeladen situatie eigen indrukken, gevoelens, verlangens, gedachten en waarderingen spontaan uit; Tonen in concrete situaties voldoende zelfvertrouwen, gebaseerd op kennis van het eigen kunnen; Kunnen zich weerbaar opstellen naar leeftijdsgenoten en volwassenen toe door signalen te geven die begrijpelijk en aanvaardbaar zijn; Kunnen zich op assertieve wijze voorstellen; Kunnen in omgang met anderen respect en waardering opbrengen; Kunnen zorg opbrengen voor iets of iemand anders; Kunnen hulp vragen en zich laten helpen; Kunnen bij groepstaken leiding geven en onder leiding van een medeleerling meewerken; Kunnen kritisch zijn en een eigen mening formuleren; Kunnen zich weerbaar opstellen naar leeftijdsgenoten en volwassenen toe door signalen te geven die voor anderen begrijpelijk en aanvaardbaar zijn; Kunnen zich discreet opstellen; Kunnen ongelijk of onmacht toegeven, kritiek beluisteren en eruit leren.
Zie bijlage voor een overzicht van de leerplandoelstellingen die aanrakingspunten hebben met suïcidepreventie. 3.3
Suïcidepreventie
Een suïcidepreventiebeleid op school bestaat uit 4 luiken -
-
Vroegdetectie en signaalherkenning: herkenning van signalen door leerkrachten en andere begeleiders Acute dreiging, crisisinterventie: een leerkracht of iemand anders vangt signalen op van de leerling zelf of via medeleerlingen in verband met suïcidegedachten of – plannen Een leerling heeft een suïcidepoging ondernomen Een leerling is overleden ten gevolge van zelfdoding
Omdat er op de lagere school amper sprake is van zelfdoding maar het suïcidaal proces wel vaak al aan de gang is, is het belangrijk dat wij ons focussen op het eerste luik: vroegdetectie en signaalherkenning.
Suïcidepreventie bij kinderen
8
4. Suïcidaal proces 4.1.
Suïcidaal proces 6
Om te begrijpen hoe iemand tot zelfdoding komt, is het belangrijk inzicht te krijgen in het proces dat voorafgaat aan zelfdoding, ook wel het ‘suïcidaal proces' genoemd.
Het suïcidaal proces begint met zelfdodingsgedachten (vb. hoe zou het zijn als ik dood was). Daarna worden deze gedachten omgezet in een zelfdodingswens (vb. ik wil er niet meer zijn; ik wil dood). Nog een stap verder in dit proces heb je de zelfdodingsdreiging of het zelfdodingsplan (vb. ik ga zelfdoding plegen door vanavond pillen te nemen). De plannen en gedachten worden concreter en de kans op een zelfdoding(poging) neemt toe. 6
www.preventiezelfdoding.be
Suïcidepreventie bij kinderen
9
Deze eerste fasen van het suïcidaal proces duiden we aan met suïcidale ideatie: het zijn gedachten die zich in het hoofd van de suïcidale persoon afspelen; er zijn nog geen duidelijk zichtbare zelfdodingsgedragingen. Tijdens deze suïcidale ideatie zijn signalen door de omgeving heel moeilijk waar te nemen. Pas in een volgende fase van het proces gaat de persoon over tot een zelfdodingspoging en mogelijk daarna tot zelfdoding. Nu zijn de gedragingen zichtbaar en makkelijker waar te nemen door de omgeving. Het gedrag kan echter de dood tot gevolg hebben. Daarom is het belangrijk om alert te zijn voor de allereerste, vaak moeilijk waarneembare, signalen en om deze steeds ernstig te nemen. Iedereen die een zelfdodingspoging onderneemt heeft de voorafgaande fases doorlopen. De duur van dit proces kan erg verschillen. Uit onderzoek blijkt dat de gemiddelde duur van het proces 2,5 jaar is. Uitzonderlijk kan het proces op enkele uren worden doorlopen. Niet iedereen die zelfdodingsgedachten heeft, pleegt ook effectief zelfdoding. Dat wil dus zeggen dat het suïcidaal proces omkeerbaar is en dat zelfdodingspreventie mogelijk en zinvol is.
4.2. Motieven7
Een motief voor een jongere om suïcide te plegen is heel persoonlijk en vaak niet eenduidig vast te stellen. Een motief betekent een beweegreden. Onderzoeker Baechler heeft geprobeerd te onderzoeken welke soorten motieven een rol spelen bij suïcidanten. Hij onderscheidt vier soorten groepen motieven.
Ontsnappingssuïcide. -
7
De suïcidant zou door middel van zelfdoding een situatie of een beklemmend gevoel ontwijken. Baechler geeft als voorbeeld een rouwverwerking die als onmogelijk ervaren wordt, waardoor iemand geen andere mogelijkheid ziet dan zelfdoding. Ook het gevoel een misstap te hebben begaan en niet van dat gevoel los kunnen komen behalve dan suïcide te plegen is een vorm van een ontsnappingssuïcide.
Leven na zelfdoding – Liset Boertjes, Annie Brouwer (2010)
Suïcidepreventie bij kinderen
10
Agressieve suïcide -
-
Er zijn bij het motief van agressieve suïcides meerdere vormen kenmerkend. Zo kan men zich wreken om suïcide te plegen door de schuld van de zelfdoding te projecteren op iemand anders. Hieronder valt ook chantage met zelfdoding, bijvoorbeeld om iets voor elkaar te krijgen. Wanneer een persoon niet doet wat de suïcidant wil, zou diegene dreigen met suïcide en mogelijk dit dreigement ook uitvoeren. Zelfdodingen die met geweld worden gepleegd, zoals suïcideaanslagen, waarbij vele omstanders mede om het leven worden gebracht, vallen ook onder deze categorie. Zelfdodingen die worden gepleegd omdat iemand zichzelf in gevaar acht, vallen ook onder de agressieve suïcide. Een voorbeeld hiervan zijn oorlogsmisdadigers die na de oorlog zichzelf van het leven beroven, om onder een berechting uit te komen of suïcidanten die omsingeld waren door de vijand en zich voor die tijd van het leven beroofden.
Opofferingssuïcide. -
De opofferingssuïcide kenmerkt zich door opoffering een beter iets te ervaren na de dood. Ook worden sommige zelfdodingen gepleegd om iets veilig te stellen dat waardevoller is dan diens eigen leven. Bijvoorbeeld een eigen bestaan opofferen, zodat er een nieuwe mogelijkheid zou ontstaan voor andere mensen of idealen. Zo lieten vroeger Incavrouwen zich bij het overlijden van de man levend begraven, om zo samen te sterven en „ruimte‟ te creëren voor de volgende generatie. 8
Ludieke suïcide. -
Deze komt met name voor onder invloed van religieuze en/of culturele opvattingen. Men laat de goden oordelen over hun leven door zich op levensgevaarlijke wijze bloot te stellen aan de dood. Zo lieten vroeger bejaarde of ongeneeslijke Eskimo‟s zich doodvriezen. Zij verwachtten niet zozeer de dood, maar een oordeel van een god of natuurkracht. Met als gevolg dat zij stierven door eigen toedoen.
De werkelijke reden om te kiezen voor suïcide blijft veelal onduidelijk voor nabestaanden. Hoe is iemand zover gekomen om suïcide te plegen? Vele zelfdodingen zijn voor de nabestaanden te herleiden tot meerdere (gecombineerde) motieven. Soms wordt er door middel van een afscheidsbrief duidelijk welk motief gespeeld heeft voor de suïcidant, waardoor nabestaanden meer rust kunnen vinden bij die gebeurtenis. Anderzijds kan het ook meer vragen oproepen, waarom het voor de suïcidant nodig was over te gaan tot suïcide.
8
Demyttenaere, 2000
Suïcidepreventie bij kinderen
11
4.3.
Risicofactoren9
Niemand is voorbestemd om zelfdoding te plegen. Niet elk kind dat in een crisis geraakt, denkt aan zelfdoding. Hoe het reageert hangt af van de situatie, van wat het kind al meemaakte, van wie hij of zij is en van steun die al dan niet beschikbaar is. Zelfdoding plegen, een poging ondernemen of met de gedachte spelen is steeds het gevolg van een opeenstapeling van verschillende factoren. Sommigen daarvan hebben met aanleg te maken, anderen met omstandigheden. Deze factoren worden hieronder overlopen: Biologische factoren -
Impulsiviteit Mensen hebben verschillende aanleg tot impulsiviteit, en dat blijkt in het algemeen een belangrijk risico-element te zijn. Kinderen zouden meer impulsief tot zelfdoding overgaan. Dat zou blijken uit de middelen die ze daartoe kiezen, al moet men er ook rekening mee houden dat men kiest voor methodes die tot de eigen leefwereld behoren. Kinderen beschikken niet over vuurwapens, sparen geen geneesmiddelen op… Als ze ervoor kiezen in de diepte of voor een auto te springen wijst dat dan op impulsiviteit of op het gebruik van middelen waarover ze beschikken.
-
Zelfbeeld Men kan wel vaststellen dat bijvoorbeeld overactieve kinderen gedragsproblemen kunnen ontwikkelen, wat leidt tot negatieve beoordelingen en vervolgens tot een negatief zelfbeeld. Indien één van de ouders dan ook nog impulsief en suïcidaal is, stijgt het risico voor het kind beduidend.
Psychologische en psychiatrische factoren
9
-
Depressie Depressie is bij alle leeftijdsgroepen een belangrijke risicofactor. Veel van de zelfdodingspogingen worden ondernomen door depressieve kinderen, maar niet alle depressieve kinderen ondernemen een zelfdodingspoging. De bepalende elementen blijken gevoelens van minderwaardigheid en hopeloosheid te zijn. “Ik ben toch al slecht en niemand zal mij kunnen helpen.”
-
Overbodigheid Beide elementen komen voor als men zich een ‘wegwerpkind’ voelt (expendable child). “Ik ben niets waard, niemand zal mij missen, ik ben de schuld van problemen thuis…” Dat gevoel kan het gevolg zijn van weinig waardering, afwijzing of openlijke vijandigheid vanuit de (gezins)omgeving. Het kind kan het gevoel krijgen dat het gestraft moet worden, met een zelfdodings(poging) als logisch gevolg van dit onhoudbare gevoel.
Het gat in de muur – Francis van Dinter
Suïcidepreventie bij kinderen
12
De ontwikkeling van het denken -
Wat is ‘dood’ zijn Samen met de groei van een realistisch beeld van de dood tussen 6 en 12 jaar, groeit ook een realistisch beeld van wat zelfdoding is. Vermits er beduidend minder zelfdodingen zijn bij jonge kinderen, zou men kunnen besluiten dat dit precies komt door het onvolwassen doodsconcept, en dat dit dus een beschermende factor zou zijn. Die algemene regel geldt hoegenaamd niet voor kinderen met suïcideneiging. Onderzoek toont aan dat precies zij méér dan niet-suïcidale kinderen de dood niet als een einde beschouwen maar als een overgang naar een prettiger leven, en dat zelfdoding als een aantrekkelijke optie gezien wordt. Meer nog, kinderen kunnen in crisissituaties regresseren, en van een realistisch beeld dat ze verworven hadden teruggrijpen naar een kinderlijke voorstelling van de dood als een tijdelijke toestand, een fantasie waarin ze troost vinden en die hun angst vermindert. Het aanbrengen of herstellen van een realistisch beeld van de dood bij suïcidale kinderen, doet de neiging tot zelfdoding in belangrijke mate dalen.
-
Zwart-wit denken Rigiditeit of de tendens tot zwart-wit denken blijkt een rol te spelen bij neiging tot zelfdoding. Kinderen zijn niet altijd in staat een probleem van verschillende kanten te bekijken en te beseffen dat wat nu heel erg is of lijkt, later kan veranderen. Voor kinderen die al neigingen tot zelfdoding hebben is rigiditeit een risicofactor, want ééns de optie mentaal genomen is, wordt deze door het zwart-wit denken alleen maar bevestigd. Enerzijds schatten ze hun huidige situatie ernstiger in en kunnen ze minder oplossingen bedenken dan kinderen zonder suïcideneiging, en anderzijds vinden ze dood een meer aantrekkelijke optie om aan hun probleem een eind te stellen.
Suïcidepreventie bij kinderen
13
Omgevingsfactoren -
Thuisrelatie 1) Suïcidale kinderen blijken meer dan andere kinderen één of beide ouders verloren te hebben door overlijden of scheiding. Dat is altijd een stresserende situatie, maar de kwaliteit van de relatie met de overgebleven ouder of opvoeder is van doorslaggevend belang. 2) Ze groeien ook meer op in onstabiele thuissituaties, met meer crisissen, meer ruzies en geweld dan in de gezinnen van niet suïcidale kinderen. Die gezinnen kunnen op hun beurt ook slachtoffer zijn van diverse vormen van stress, van een zwakke socio-economische positie e.d. het feit dat sommige kinderen zelfdodingsneigingen hebben heeft dus niet altijd met intrinsieke gezinsfactoren of met hun individuele relaties met de andere gezinsleden te maken. 3) Een derde risicofactor is de rigiditeit van de gezinsstructuur, met weinig probleemoplossend vermogen en een afhankelijke, symbiotische ouder-kind relatie die verstikkend kan zijn. 4) Ook suïcidepoging(en) of suïcide binnen de familie / vriendenkring verhoogt het risico.
-
KOPP (kinderen en jongeren met een ouder met psychische problemen) 30 à 70% van de kinderen van ouders met een psychiatrisch probleem ontwikkelt zelf een psychische stoornis, wat op zijn beurt aanleiding kan geven tot suïcidale ideatie. Deze zijn voornamelijk het resultaat van spanningsvolle opvoedingssituaties en niet op de eerste plaats erfelijk bepaald.
-
Misbruik Ook kindermishandeling en incest kunnen bijdragen. Zoals dat ook met pestgedrag het geval is, geeft het slachtoffer zichzelf de schuld van het misbruik, met een negatief zelfbeeld en depressieve gevoelens als gevolg. Kinderen dragen dit vaak lang mee, om pas als volwassene tot zelfdoding(poging) over te gaan.
Drempelverlagende factoren -
10
Niets blijkt een grotere risicofactor voor zelfdoding te zijn, dan een eerder poging. Ook suïcidepoging(en) of suïcide binnen de familie / vriendenkring verhoogt het risico. Gedetailleerde en eenzijdige berichtgeving in de media kan ook een drempelverlagend effect hebben. 10
Voor meer informatie: zie mediarichtlijnen Werkgroep Verder
Suïcidepreventie bij kinderen
14
Jongens en meisjes -
Puberteit De gemiddelde leeftijd waarop zelfdodingsgedrag wordt vastgesteld, is de voorbije decennia opmerkelijk gedaald. De oorzaak daarvan ligt in het vroeger beginnen van de puberteit.
-
Presteren Jongens moeten zich sterk houden in onze maatschappij. Emotionaliteit wordt nog steeds meer geaccepteerd bij vrouwen dan bij mannen.
-
Rolpatronen en seksuele identiteit Holebi-jongeren ondernemen vijf maal meer suïcidepogingen dan heteroseksuele jongeren. In de basisschool is hier vaak nog niet veel van te merken maar het maakt wel duidelijk hoe belangrijk acceptatie en het gevoel van verbondenheid zijn.
NOOIT 1 oorzaak wél een combinatie – een complexiteit van verschillende oorzaken die gedurende langere tijd (en vaak tegelijk) aanwezig zijn .
Suïcidepreventie bij kinderen
15
4.4.
Beschermende factoren
De eventueel ontbrekende beschermende factoren zijn bijvoorbeeld: -
Sociale steun (ouders, familie, school) Ruimte voor bespreken van gedachten en gevoelens Probleemoplossende vaardigheden Afkeurende houding t.a.v. suïcide bij de persoon zelf Angst om te sterven (pijn, onbekende, …)
4.5. Proces van de suïcideneigingen
Diverse risicofactoren die in bepaalde omstandigheden samenkomen, kunnen dus tot een zelfdoding(spoging) leiden. Maar een poging komt nooit zomaar uit de lucht gevallen. De idee ontwikkelt zich over een bepaalde periode, om stap voor stap concreter te worden. Dat is een belangrijk besef voor ouders en voor wie met een doorsnee groep kinderen aan preventie wil werken.
-
Vernauwde kijk De eerste fase in een suïcidaal proces is de vernauwing van de waarneming en de belevingswereld. Het kind raakt gefixeerd op een probleem. Het lukt niet meer dat te relativeren, of te genieten van de plezierige dingen die ook nog gebeuren. De negatieve spiraal is op gang gekomen, en depressieve gevoelens overheersen.
-
De dood als oplossing Men gaat de dood als oplossing in algemene termen overwegen: “ik wou dat ik er niet meer was”. Stap voor stap ontwikkelen die gedachten zich van een vage wens tot een concrete voorstelling, en tenslotte tot een plan over het hoe, waar en wanneer.
-
Het ene of het andere, en wel nu Kinderen die in deze fase belanden lopen groot risico, omdat vanaf dat moment een kleine gebeurtenis die anders betekenisloos voorbij zou gaan, de druppel kan zijn die de emmer doet overlopen
Suïcidepreventie bij kinderen
16
-
Verandering, dringend Men dient zelfdoding steeds te verstaan als beleving van groot lijden, en een poging daar verandering in te brengen. Soms definitief, maar blijkbaar niet altijd.
-
Niet leven of dood, maar leven én dood Men mag leven en dood niet zien als de uitersten van één lijn. De werkelijkheid is complexer. Mensen verhouden zich ambivalent t.a.v. leven en dood. Je kan het leven meer of minder aantrekkelijk vinden. Daarnaast kan je de dood meer of minder aantrekkelijk vinden. Als je dit voorstelt als twee op elkaar staande assen, krijg je vier kwadranten waarin iemand zich kan situeren. Niet-suïcidale mensen vinden het leven aantrekkelijk en de dood niet. Maar wat doe je als je elke dag ervaart dat het leven maar niks is, en toch de dood (nog) een akelige gedachte vindt? Elke as is een continuüm en er zijn dus verschillende posities denkbaar in het veld van leven en dood.
Leven aantrekkelijk
Dood niet aantrekkelijk
Risico tot zelfdoding
Dood aantrekkelijk
Leven niet aantrekkelijk
Suïcidepreventie bij kinderen
17
4.6. Signalen11 Bij 65 tot 75% van alle zelfdodingen kan men vaak pas achteraf zien dat de persoon z’n voornemen vooraf te kennen gaf. Het gaat er dus om tijdig signalen op te pikken. Al is dat omwille van de lage frequentie en de onduidelijke signalen over het algemeen moeilijker bij kinderen dan bij volwassenen. Kortom, we zijn het niet gewend op die manier naar kinderen te kijken. Verbale signalen -
Direct verbale signalen Ik wil niet meer leven, ik wou dat ik dood was, ik ga er een eind aan maken, het leven is de moeite niet meer waard, …
-
Indirect verbale signalen Ik kan niet meer, ik zie het niet meer zitten, niemand kan mij helpen, ik ben toch voor niks goed, ik zou willen slapen en nooit meer wakker willen worden, het hoeft voor mij niet meer, …
Gedragsmatige signalen: -
Zich isoleren of afsluiten Lusteloosheid, futloosheid Minder concentratie, slechtere schoolprestaties Weggeven van persoonlijke spullen Verwaarlozing van het uiterlijk Plotse huilbuilen, woede-uitbarstingen Plotseling spijbelen of afwezig zijn Mondelinge of schriftelijke aanwijzingen dat de leerling veel bezig is met de dood of met suïcide
Opgelet: -
-
11
Signalen zijn nooit eenduidig. De detectie van dit soort signalen betekent niet per definitie dat een kind of jongere suïcidaal is. Deze signalen zijn geen specifieke signalen voor suïcidaliteit maar kunnen ook wijzen op een ander onderliggend probleem. Bovendien betekent het alert zijn voor signalen niet dat je suïcidaal gedrag kan voorspellen. Het komt ook voor dat men pas achteraf, nadat iemand tot zelfdoding is overgegaan, deze signalen kan herkennen.
Draaiboek suïcidepreventie op school
Suïcidepreventie bij kinderen
18
5. Leerkracht 5.1. Wat kan/moet de leerkracht doen? Wees voorbereid: -
Het is heel belangrijk dat je de achtergrond kent van alle leerlingen. Geen enkele leerling is een onbeschreven blad, en als leerkracht moet je proberen om van zoveel mogelijk op de hoogte te zijn. Goede communicatie met ouders en voorafgaande leerkrachten zijn van groot belang.
-
Als leerkracht moet je een soort brilletje opzetten. Een brilletje dat je kan helpen bij het kijken naar de leerlingen en je gevoelig maakt voor de verschillende signalen.
-
Je kan de risicofactoren en beschermende factoren met elkaar vergelijken en afwegen.
Ga in gesprek: -
Neem het kind altijd ernstig. Het kind is deskundige over z’n eigen gedachten, niet jij.
-
Neem ook steeds tijd voor het gesprek en zorg ervoor dat je niet gestoord wordt.
-
Als je met het kind in gesprek gaat over dit onderwerp is het belangrijk dat je heel concrete en eenvoudige vragen stelt. De signalen die je opmerkte moet je bevragen. Het kind moet zich op zijn gemak voelen. Er moet wederzijds vertrouwen zijn tussen leerkracht en leerling, zodat hij zijn gevoelens kan en durft verwoorden. Luister empathisch naar gevoelens en feiten. Empathie toon je ondermeer door te parafraseren, d.w.z. door wat je gehoord hebt en wat dat voor het kind betekent in je eigen woorden zo juist mogelijk te herhalen.
-
Mijd de directe vraag naar zelfdodingsgedachten of neigingen niet. Probeer een beeld te krijgen van de frequentie en de concreetheid van die gedachten.
-
Accepteer fases in het gesprek die je ogenschijnlijk niet verder helpen. Het kind kan een stilte nodig hebben, kan beginnen wenen, …
-
Breng structuur aan in het gesprek. Structuur kan crisismomenten helpen om de angst en verwarring te verminderen.
-
Bevraag ook de betekenis van een aantal zaken, bijvoorbeeld de dood… Ook als je iets niet begrijpt kan je naar verduidelijking vragen. Suïcidepreventie bij kinderen
19
Zorg ook voor jezelf: -
Zorg ervoor dat je hierover kan praten met vrienden, collega’s… Zo’n situatie kan zwaar wegen.
Onderneem: -
Waarschuw het CLB. Ga met hen in gesprek over de situatie. Geef aangepaste lessen (zie 5.3. lessenpakketten) Indien je vermoedens over neiging tot zelfdoding ernstig en gegrond blijken te zijn, zal je je ervan moeten vergewissen dat het kind ook buiten de schooluren opvang heeft (grootouders, kennissen, …), in afwachting van gespecialiseerde hulpverlening.
5.2. Wat mag de leerkracht zeker niet doen? -
Waarde en schoonheid van het leven verdedigen Directe oplossingen formuleren Schuldgevoel aanpraten (ouders, broer, zus, …) Beloven dat je er met niemand anders over zal praten
5.3. Wat kan de school doen? 12
12
-
Vooreerst moet men in het team daar al eens over gepraat hebben. Dat werkt sensibiliserend en informerend. Misschien zal tijdens dat overleg blijken dat een leerkracht daar ervaring mee heeft, of er iets meer over gelezen heeft, of over specifieke deskundigheid beschikt waarop het team beroep kan doen zonder de kwestie af te schuiven
-
Ten tweede moet een minimumscenario vastgelegd worden: wat verwachten we van een leerkracht die vermoedens heeft, wie wordt verwittigd, wat kunnen de volgende stappen zijn?
-
Tenslotte moeten adressen en telefoonnummers waar je terecht kan op papier staan. Als je ze nodig hebt ben je wellicht niet in de stemming voor een lange zoektocht door de instellingen. Dergelijk ‘plan’ kan je best vooraf opstellen in overleg met iemand van het CLB.
Het gat in de muur – Francis van Dinter
Suïcidepreventie bij kinderen
20
5.4. Lespakketten
1ste, 2de en 3de graad: -
Kinderkwaliteitenspel Doel van dit spel is leerlingen bewust(er) maken van hun eigen kwaliteiten en op die manier bijdragen aan een positief zelfbeeld.
-
Een huis vol gevoelens en axen Een huis vol gevoelens en axen biedt een betrouwbare en krachtige ondersteuning aan kinderen om gevoelens te benoemen en te (h)erkennen, en te leren hoe deze een uitwerking hebben op hun relaties met anderen.
-
Pak van mijn hart Het programma wil voorkomen dat deze kinderen effectief een depressie ontwikkelen door de kinderen in groep een aantal vaardigheden aan te leren.
-
Leefsleutels: Toeka Toeka is een speels programma dat sociale vaardigheden stimuleert. Toeka wil kinderen laten stilstaan bij hun houding, hun denken en hun gedrag op sociaal vlak.
-
Babbelspel Spelenderwijze inzicht krijgen in sociale vaardigheden.
-
Gevoelskoffer Koffer met diverse ideetjes, om kinderen uit verschillende leeftijdsgroepen kennis te laten maken met verschillende gevoelens.
Suïcidepreventie bij kinderen
21
Specifiek voor een bepaalde graad: -
Een doos vol gevoelens (1ste leerjaar) Een doos om om te leren gaan met de gevoelens boos-bang- verdrietig- blij
-
Het gat in de haag (1ste graad) Een voorleesboek met 10 verhaaltjes en grote vertelplaten, gekoppeld aan heel wat activiteiten die telkens de aandacht vestigen op één bepaalde sociale vaardigheid; omgaan met gevoelens, positief zelfbeeld, creatief denken, probleemoplossend vermogen,... Ook de principes van meervoudige intelligentie worden hierin verwerkt.
-
Toverbos (1ste graad) Ontwikkeling en verspreiding van een handleiding en trainingsmodule voor begeleiders van kinderen om emotionele stoornissen bij kinderen vroegtijdig op te sporen.
-
Contactsleutels (2de / 3de graad) Contactsleutels zijn leefvaardigheden voor kinderen. Dit programma van De Sleutel is een positieve vaardigheidsbenadering van preventie, om gezondheidspromotie bij kinderen te realiseren.
-
Bodytalk (3de graad) Om psychische stoornissen (eetstoornissen, depressie, alcoholmisbruik enz..) te voorkomen blijkt het meer effectief te zijn om in de klas aandacht te besteden aan een positief zelfbeeld en gezond gedrag dan te focussen op problemen en symtoomgedrag.
-
Spettertraining (2de /3de graad) Spettertraining is een sociale vaardigheidstraining.
-
Voelsprieten (9 tot 12j) Voelsprieten is een leuk kaartspel. Elke speelkaart beeldt een alledaagse situatie uit: op reis gaan, verhuizen, … Het spel spoort de spelers aan om de situaties te bespreken. Om de spelers te helpen bij het uiten van hun gevoelens, kunnen ze terugvallen op de gevoelsschijf die ze aan het begin van het spel hebben ontvangen.
-
Ik ben nummer 13 (10 tot 12j) Krachtig boek over verdriet en eenzaamheid. Én over vriendschap die kan helen.
-
Kwaliteitenspel (+ 10 jaar) Een kleurrijk persoonlijkheidsspel, dat helpt inzicht krijgen op de vraag: wat ben ik. Suïcidepreventie bij kinderen
22
5.5. Circuit van de hulpverlening
Dit is de volgorde van de hulpverlening: Nulde lijn -
Vrienden, familie, buren, leerkracht… Zelfhulpgroepen
Eerste lijn -
De huisarts JAC (jongeren advies centrum) CLB (centra voor leerlingenbegeleiding) CAW (centrum algemeen welzijnswerk)
Tweede lijn -
Privé psycholoog, privé psychiater CGG (centrum voor geestelijke gezondheid)
Derde lijn -
Psychiatrische afdeling in een algemeen ziekenhuis Psychiatrisch ziekenhuis Crisisopvangcentra Therapeutische gemeenschappen
6. Bijkomende diensten en hulpmiddelen Zelfmoordlijn: -
Tel.: 02/649 95 55 Chat: www.preventiezelfdoding.be
Tele-onthaal: -
Tel.: 106 Chat: www.tele-onthaal.be
Awel (‘Kind en jongeren telefoon’) -
Tel.: 102 Chat: www.awel.be/chat
Suïcidepreventie bij kinderen
23
www.similes.org - Similes is een vereniging voor gezinsleden en nabijbetrokkenen van personen met psychiatrische problemen. Similes verenigt partners, ouders, kinderen, broers en zussen, vrienden...kortom iedereen die betrokken is bij een psychisch zieke en los van het feit of deze persoon thuis woont of is opgenomen in een ziekenhuis of beschut of zelfstandig woont. www.koppvlaanderen.be - Kinderen en jongeren met een ouder met psychische problemen www.werkgroepverder.be - Werkgroep Verder is het Vlaams kenniscentrum en samenwerkingsplatform inzake postventie. www.noknok.be - Website voor jongeren tussen 12 een 16 jaar. Je vindt er informatie en opdrachten om je goed in je vel te voelen. Versie van de website voor mensen ouder dan 16 jaar: www.fitinjehoofd.be www.zorg-en-gezondheid.be - Het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid is een dienst van de Vlaamse overheid. Het ondersteunt en reglementeert een waaier aan zorg- en gezondheidsinitiatieven: van zuiver drinkwater tot gezonde voeding, van kanker tot infectieziekten en van preventieve organisaties tot palliatieve zorginstellingen.
www.suicidepreventievlaanderen.be - De Suïcidepreventiewerking van de Centra Geestelijke Gezondheidszorg richt zich tot alle belangrijke intermediairs inzake suïcidepreventie. www.desocialekaart.be - Een overzicht van de voorzieningen uit de welzijns- en gezondheidssector in Vlaanderen en Brussel www.gavoorgeluk.be - Ga voor Geluk wenst bij te dragen tot preventie van depressie en suïcide, en dus tot meer geluk in de samenleving, door aandacht voor en omkadering van mensen met groeipijnen, vooral bij jongeren. Ga voor Geluk richt zich vooral op primaire of universele preventie.
Suïcidepreventie bij kinderen
24
7. Literatuur 7.1. Aanbevolen literatuur voor de werker in de nulde en eerste lijn: Diekstra, R.EW. (1983). De opgroeiende dood. baarn: Ambo. Fiddelaers-Jaspers, R.J.M. & Spee, I. (2000). Weer-zin in leven: de school en zelfdoding. Houten: Educatieve Partners Nederland (EPN) Nicolai, N. & Ferber, M. (2007). Langs de grenzen van de zorg. Omgaan met psychosociale problemen van jongeren op en rondom school. Utrecht: de Tijdstroom Demyttenaere, B. (2006). Met de dood voor ogen: zelfmoordgedrag bij jongeren. Manteau. Noyen, R. V. (2009). Hoe als leerkracht omgaan met psychische problemen bij kinderen.
7.2. Aanbevolen literatuur voor ouders: Dewitte, I. & Brink, S. ten (2003). ‘Help, ik wil liever dood… Doodswens bij kinderen?’ Psychopraxis, 5(4), 161-164. (www.bsl.nl/ggznieuwsbrief?voorlichting) Fiddelaers-Jaspers, R.J.M., Groot, M. de & Keijser, J. de (2006). Waarom doet iemand dat? Kinderen en jongeren ondersteunen na zelfdoding in hun omgeving. Kampen: Ten Have
7.3. Aanbevolen literatuur voor kinderen: Diekstra, R.EW. (1991). Je verdriet voorbij. Utrecht: Bruna (Jongeren) Reef, O. (2002). Nee! Amsterdam: Sjaloom. (vanaf 9 jaar) Fontijn L, Boter A. (2004) Doorzetten Biblion (6-9jaar) Tellegen T. (2010) De genezing van de krekel Querido Vos M. (2009) Als je nergens geen zin meer in hebt Bohn Stafleu van Loghum (prentenboek over depressie tot 12 jaar) Vissinga H. (2003) Geen zin Centraal Boekhuis (9-13 jaar) Huebner D. (2009) Wat kun je doen als je te veel piekert. SWP Kincher J. (2007) Ontdek wie je bent. SWP (+10 jaar)
Suïcidepreventie bij kinderen
25
Bibliografie (sd). Opgeroepen op 02 10, 2013, van Centrum ter preventie van zelfdoding: www.preventiezelfdoding.be (sd). Opgehaald van Crystelgraphics: http://www.crystalgraphics.com/ Broeckx, G. (sd). Dossier zelfdoding. Heverlee: DBO. CGG. (2011). Een geestelijk gezondheidsbeleid op school. Wat werkt (niet)? Delfos, M. (sd). Pip. Demyttenaere, B. (2006). Met de dood voor ogen: zelfmoordgedrag bij jongeren. Manteau. Dinter, F. v. (2001). Het gat in de muur: over preventie in het basisonderwijs. Leuven - Apeldoorn: Garant. Federatie van Vlaamse Simileskringen vzw. (sd). Opgeroepen op 2 10, 2013, van www.similes.org Fit in je hoofd, goed in je vel. (sd). Opgeroepen op 2 10, 2013, van www.fitinjehoofd.be Heeringen, K. V. (2006). Zeldmoord en groeipijnen. Bodytalk, 44-46. Huber, D. L. (2004). 'Suicidal Behaviour. Theories and Research Findings. Huebner, D. (sd). Wat kun je doen als te veel piekert. Linda Fontijn, A. B. (sd). Doorzetten over depressie en kracht voor kinderen van 6-9 jaar. Noyen, R. V. (2009). Hoe als leerkracht omgaan met psychische problemen bij kinderen. Reachoutfilms (Regisseur). (2010). Wash, Rinse, Repeat - Overcoming Suicidal Thoughts [Film]. Opgeroepen op Maart 5, 2013, van http://www.youtube.com/watch?v=bLs0kRKPOjY Reef, O. (2002). Nee! Amsterdam: Sjaloom. suïcidepreventie, C. (2013). Draaiboek suïcidepreventie op school. Tellegen, T. (sd). De genezing van de krekel. Tulkens, R. (2007). De draad kwijt! Jongeren doorbreken taboe suïcide. SWP. Vissinga, H. (sd). Geen zin. Vlaams agentschap Zorg & Gezondheid. (sd). Opgeroepen op 2 10, 2013, van www.zorg-engezondheid.be Vos, M. (sd). Als je nergens geen zin meer in hebt, prentenboek over depressie. website voor kinderen en jongeren met een ouder met psychische problemen. (sd). Opgeroepen op 2 10, 2013, van www.koppvlaanderen.be Suïcidepreventie bij kinderen
26
Welsh, R. (sd). Zoveel dingen aan je hoofd. Werkgroep verder. (sd). Opgeroepen op 2 10, 2013, van www.werkgroepverder.be Wilde, E. J. (1989). Psychiatrische stoornissen: suïcidaal gedrag. Alphen aan den Rijn: Samsom. Wybo, S. (sd). Suïcidepreventie bij jongeren. CGG. zelfdoding, C. t. (2012). Reader: vorming kandidaat-vrijwilligers zelfmoordlijn. Jette.
Suïcidepreventie bij kinderen
27
8. Overzicht van de bijlagen -
Leidraad CPZ voor leerkrachten: ik wil mijn werk maken over zelfdoding
-
Powerpoint suïcidepreventie bij kinderen
-
Folder
-
Klasse, eerste lijn: zelfmoord
-
Overzicht van de leerplandoelstellingen die aanrakingspunten hebben met suïcidepreventie (OVSG, VVKBaO en GO!)
-
Casus (gebruikt tijdens cursus)
-
Stellingen (besproken tijdens cursus)
Suïcidepreventie bij kinderen
28
leidraad VOOR LEERKRACHTEN. Vroeger maakten leerlingen werkjes over dino’s en dolfijnen, vandaag komen vaak veel moeilijkere thema’s aan bod: abortus, drugs… en ook zelfdoding. Het thema zelfdoding aan bod laten komen in de klas is niet eenvoudig. Daarom heeft het Centrum ter Preventie van Zelfdoding enkele richtlijnen opgesteld om leerkrachten hierbij te helpen.
■ Wat doe je als een leerling een werk
n Schenk extra aandacht aan risicoleerlingen Wees je bewust van leerlingen met een verhoogd suïcide-risico. Wees daarom extra alert voor spijbelgedrag, plotse gedragsveranderingen, prikkelbaarheid, minder zelfzorg, agressiviteit,... Andere risicoleerlingen zijn : n Jongeren die reeds eerder getracht hebben zelfdoding te plegen : zij lopen een groter risico om dit opnieuw te proberen.
n Jongeren die té aanvaardend staan tegenover zelfdoding : voor hen wordt de drempel tot zelfdoding lager.
over zelfdoding wil maken ?
n Omschrijf de doelstellingen van het werk Stel voor jezelf en de leerling de doelstellingen van dit werk voorop. Dat voorkomt verrassingen. Zelfdoding is geen louter informatief onderwerp. Het is een onderwerp dat heel persoonlijk is. Welke boodschap wil de leerling meegeven? Welke persoonlijke noot wil hij aanbrengen? Overleg met collega’s kan in dit opzicht heel zinvol zijn. Als het de bedoeling is dat de leerling zijn werk naar voor brengt in de klas, vraag hem dan of je het werkje voordien mag nalezen. Zo kan je nagaan of de vooropgestelde doelstellingen worden beantwoord en of de inhoud de juiste informatie over zelfdoding bevat.
n Jongeren die nabestaande zijn van zelfdoding : zij lopen een groter risico om dit gedrag te imiteren.
n Vermijd dramatiseren, details, idealisering. n Vermijd dramatisering: sensationeel beeldmateriaal gebruiken, dramatisch taalgebruik (vb. ‘ze sprong in een vlaag van waanzin onder de trein’), ...
n Vermijd beschrijvingen : in detail treden over gebruikte methodes en middelen, over concrete gevallen van zelfdoding.
n Denk goed na vooraleer je instemt Stel jezelf de vraag of de leerling en de klas het onderwerp aankunnen. Zorg ervoor dat je als leerkracht voldoende weet van de problematiek zodat je eventueel kan bijsturen. Het kan ook zijn dat het thema bij jezelf te gevoelig ligt. Hou dan rekening met je eigen emoties. Vraag de leerling om het thema te verruimen (vb. depressie). Ga tenslotte na of het klimaat op school toelaat dat er constructief over zelfdoding wordt gepraat.
n Vermijd idealiseren of romantiseren : de zelfdoding van bekende mensen romantiseren (vb. Kurt Cobain), zinnen gebruiken als ‘Hij pleegde zelfdoding uit eergevoel,’ ...
Uit onderzoek blijkt namelijk dat deze methoden aanleiding kunnen geven tot imitatiegedrag van jongeren (= het imiteren van het zelfdodingsgedrag).
n Plaats zelfdoding in
de juiste context
( zie ook ‘Woordje uitleg over zelfdoding’ )
Zorg ervoor dat de informatie over zelfdoding correct en goed gekaderd is. Leg bijvoorbeeld uit dat zelfdoding op zich geen ziekte is, maar dat zelfdoding wel vaak het gevolg is van een psychiatrische problematiek zoals een depressie. Schenk aandacht aan beschermende factoren en hulpzoekend gedrag van leerlingen. Maak duidelijk waar leerlingen met psychische problemen en zelfdodingsgedachten terechtkunnen.
n Maak tijd voor een klasgesprek Maak na een spreekbeurt tijd voor een klasgesprek, waarin ruimte is voor de emoties, vragen en onzekerheden van de jongeren. Zorg hierbij voor een open sfeer waarin respect is voor mekaar. Je kan dit doen door vertrouwelijkheid bespreekbaar te maken in de klas (‘alles wat er in deze klas gezegd wordt, blijft ook binnen deze vier muren’). Als zo’n klasgesprek niet mogelijk is, maak dan ruimte voor nazorg van leerlingen die het moeilijk hebben. Observeer de leerlingen tijdens de spreekbeurt en ga nadien met hen praten. Je kan hen doorverwijzen naar de hulpverlening waarvan je de adressen achteraan deze folder vindt.
n Zelfdoding kan voorkomen worden. n Aan zelfdoding gaat een proces van gedachten, wensen, plannen en voorbereidend gedrag vooraf. n Zelfdoding is geen keuze, het is veelal een wanhoopsdaad. n Zelfdoding is géén normale reactie op een abnormale situatie. Het is een abnormale reactie op een normale situatie: iedereen kan in stresssituaties terechtkomen, maar niet iedereen gaat daarom over tot zelfdoding. n Mensen met zelfdodingsgedachten willen niet zozeer dood zijn, maar ze willen niet op die manier verder leven. n Risicofactoren van zelfdoding zijn: een psychiatrische aandoening (vb. depressie), negatieve levenservaringen (vb. misbruik, verlies), persoonlijkheidskenmerken (vb. negatief zelfbeeld), omgevingsfactoren (vb. gebrek aan sociaal netwerk), eerder suïcidaal gedrag,... n Beschermende factoren zijn: een positief zelfbeeld, goed probleemoplossend gedrag, hulpzoekend gedrag, een ondersteunend netwerk, een omgeving waarin aandacht is voor gezonde probleemoplossers, … n Er is niet één oorzaak voor zelfdoding. Het gaat om meerdere risicofactoren gecombineerd met de afwezigheid van beschermende factoren. Een spreekwoordelijke druppel (een verlieservaring, een ruzie, …) kan dan een concrete aanleiding zijn, maar kan nooit als dé oorzaak worden aanzien. n Praten met iemand die aan zelfdoding denkt, verhoogt het risico op zelfdodingsgedrag niet, zelfs niet bij mensen met concrete zelfmoordplannen. n Praten over zelfdoding of zelfdodingsgedrag is geen aandachttrekkerij; het zijn signalen en hulpkreten die aangeven dat de persoon door de (emotionele) pijn die hij ervaart, niet weet hoe hij verder moet.
V.U.: Huib Crauwels, Steenweg op Heindonk 62, 2801 Mechelen
Woordje uitleg over zelfdoding
Meer info n Het Centrum ter Preventie van Zelfdoding vzw www.preventiezelfdoding.be n Werkgroep Verder (voor nabestaanden na zelfdoding) www.zelfdoding.be n Project Zelfmoordpreventie van de CGG'S www.zelfmoordpreventievlaanderen.be n Eenheid Zelfmoordonderzoek (Universiteit van Gent): www.eenheidvoorzelfmoordonderzoek.be n het tijdschrift Klasse voor leerkrachten: www.klasse.be/eerstelijn (klik zelfmoord aan)
Belangrijke hulpverlening n gratis Zelfmoordlijn (02/649 95 55): 24/24 uur online bereikbaar op www.zelfmoordlijn.be n gratis Kinder- en Jongerentelefoon (102) 16.00 – 22.00 uur (niet op zondag) online bereikbaar op www.kjt.org n gratis Tele-Onthaal: (106): 24/24 uur online bereikbaar op www.tele-onthaal.be n Werkgroep Verder (nabestaanden na zelfdoding) www.werkgroepverder.be n Centrum Leerlingbegeleiding (CLB) van de school n Jongeren Advies Centrum (JAC) in de buurt (gratis) www.jac.be n Centrum voor Geestelijke Gezondheid (CGG) in de buurt met een team kinderen/jongeren www.soka.be (site sociale kaart)
ons secretariaat
Centrum ter Preventie van Zelfdoding vzw
ons secretariaat Arteveldestraat 142, 1000 Brussel
Arteveldestraat 1000 Tel. secretariaat142, 02/649 62Brussel 05 Tel. secretariaat 02/649 62 05 e-mail secretariaat:
[email protected] e-mail secretariaat:
[email protected] website: www.preventiezelfdoding.be website: www.zelfmoordpreventie.be
7/03/2013
Suïcidepreventie bij kinderen
Joke Goossens Derdejaarsstudente lerarenopleiding: lager onderwijs
Terminologie
• Zelfdoding, suïcide of zelfmoord • Poging tot zelfdoding • Suïcidale gedachten of ideatie
1
7/03/2013
Eén van de vele verhalen:
Epidemiologie
Suïcide rates in Vlaanderen 2010 (Bron: Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid)
2
7/03/2013
Waarom deze doelgroep?
• Sociale en emotionele vaardigheden ontwikkelen • Meeste programma’s richten zich op adolescenten en oudere kinderen • Zelfdoding bij kinderen weegt zwaarder door in het sterftecijfer • Proces begint bij groot aantal zelfdodingen al in de kindertijd
Aanknopingspunten
• Eindtermen bv.: Drukken in een niet-conflictgeladen situatie eigen indrukken, gevoelens, verlangens, gedachten en waarderingen spontaan uit
• Leerplandoelstellingen bv.: 3.1.1.1 Voor zichzelf opkomen door signalen te geven die voor anderen begrijpelijk en aanvaard zijn.
3
7/03/2013
Luiken van suïcidepreventie
• Luik 1: vroegdetectie en signaalherkenning • Luik 2: acute dreiging, crisisinterventie • Luik 3: na een suïcidepoging • Luik 4: na een suïcide
Het kader: het suïcidaal proces
4
7/03/2013
Het kader: het suïcidaal proces
Risicofactoren • Biologische factoren • Impulsiviteit • Zelfbeeld • Psychologische en psychiatrische factoren • Depressie NOOIT 1 oorzaak • Overbodigheid wél een combinatie – een complexiteit • De ontwikkeling van het denken van verschillende oorzaken • Wat is ‘dood’ zijn die gedurende langere tijd • Zwart-Wit (en vaak tegelijk) • Omgevingsfactoren aanwezig zijn • Thuisrelatie • KOPP • Misbruik • De drempel verlaagd • Jongens en meisjes
5
7/03/2013
Beschermende factoren
Beschermende factoren zijn bv.: • Sociale steun (ouders, familie, school) • Ruimte voor bespreken van gedachten en gevoelens • Probleemoplossende vaardigheden • Afkeurende houding t.a.v. suïcide bij de persoon zelf • Angst om te sterven (pijn, onbekende, …)
Proces van de suïcideneigingen
• • • • •
Vernauwde kijk De dood als oplossing Het ene of het andere, en wel nu Verandering, dringend Niet leven of dood, maar leven én dood
6
7/03/2013
Signalen van suïcidaal gedrag
Verbale signalen: • Direct verbale signalen • Indirect verbale signalen
Signalen van suïcidaal gedrag Gedragsmatige signalen: • Zich isoleren of afsluiten • Lusteloosheid, futloosheid • Minder concentratie, slechtere schoolprestaties • Weggeven van persoonlijke spullen • Verwaarlozing van het uiterlijk • Overdreven gebruik van alcohol/medicatie • Plotse huilbuilen, woede-uitbarstingen • Plotseling spijbelen of afwezig zijn • Mondelinge of schriftelijke aanwijzingen dat de leerling veel bezig is met de dood of met suïcide
7
7/03/2013
Signalen van suïcidaal gedrag
Opgelet: • Signalen zijn geen specifieke signalen voor suïcidaliteit (ev. ander onderliggend probleem) • Alert zijn voor suïcidaal gedrag ≠ voorspellen van suïcidaal gedrag
Aandachtspunten Leerkrachten: • Leren om adequaat door te verwijzen • Geen geheimhouding aan een leerling beloven • Stilstaan en bewust zijn van eigen attitude ten opzichte van suïcide, leven en dood • Bij gesprek: • Niet veroordelen • Problemen niet minimaliseren • Geluksrecept kan je niet geven • Zorg voor goede samenwerking (leerkrachten, CLB, …)
8
7/03/2013
Concreet: wat kan de leerkracht doen? Wees voorbereid: • Ken uw leerlingen • Wees alert voor signalen • Risico-inschatting: risicofactoren vs beschermende factoren Ga in gesprek: • Neem het kind ernstig • Neem de tijd • Luister empathisch en parafraseer • Mijd de directe vraag naar zelfdodingsgedachten of neigingen niet • Accepteer fases die niet verder helpen: stilte, wenen, … • Breng structuur in het gesprek • Bevraag de betekenis Zorg ook voor jezelf • Praat erover Onderneem • Signaleer aan het CLB • Aangepaste lessen • Heeft het kind opvang?
Voorbeelden van interventies 1ste, 2de en 3de graad: • Kinderkwaliteitenspel • Een huis vol gevoelens en axen • Pak van mijn hart
• Toverbos Specifiek voor een bepaalde graad: • Het gat in de haag
(1st graad)
• Contactsleutels
(2de / 3de graad)
• Voelsprieten
(9 tot 12j)
• Ik ben nummer 13
(10 tot 12j)
9
7/03/2013
Concreet: wat mag de leerkracht zeker niet doen? • Waarde en schoonheid van het leven verdedigen • Directe oplossingen formuleren • Schuldgevoel aanpraten (ouders, broer, zus, …) • Beloven dat je er met niemand anders over zal praten
Concreet: wat kan de school doen? • In team praten • Eventuele deskundigheid?
• Minimumscenario • Wat verwachten we van een leerkracht met vermoedens? • Wie wordt verwittigd? • Wat kunnen de volgende stappen zijn? • Adressen en telefoonnummers moeten op papier staan • Samenwerking CLB
10
7/03/2013
Hulpverleningscircuit Nulde lijn • Vrienden, familie, buren, leerkracht, CLB… • Zelfhulpgroepen Eerste lijn • De huisarts • JAC Tweede lijn • Privé psycholoog, privé psychiater • CGG Derde lijn • Psychiatrische afdeling in een algemeen ziekenhuis • Psychiatrisch ziekenhuis • Crisisopvangcentra • Therapeutische gemeenschappen
Bijkomende diensten en hulpmiddelen Zelfmoordlijn: • Tel.: 02/649 95 55 • Chat: www.preventiezelfdoding.be Tele-onthaal: • Tel.: 106 • Chat: www.tele-onthaal.be Awel • Tel.: 102 • Chat: www.awel.be/chat www.similes.org www.koppvlaanderen.be www.werkgroepverder.be www.fitinjehoofd.be www.zorg-en-gezondheid.be www.suicidepreventievlaanderen.be www.desocialekaart.be www.gavoorgeluk.be
11
7/03/2013
Bedankt voor de aandacht !
12
Eventueel ontbrekende beschermende factoren
Bijkomende diensten en hulpmiddelen
zijn bijvoorbeeld:
Telefonische/chat hulp:
Sociale steun (ouders, familie, school, …)
Ruimte voor bespreken van gedachten en gevoelens
Probleemoplossende vaardigheden
Afkeurende houding t.a.v. suïcide bij de
Tel.: 02/649 95 55
Angst om te sterven (pijn, onbekende, …)
Wat kan de leerkracht doen? Wees voorbereid
Tele-onthaal Tel.: 106
persoon zelf
Zelfmoordlijn
Awel Tel.: 102
Websites:
www.similes.org
www.koppvlaanderen.be
www.werkgroepverder.be
Ken de achtergrond van de leerlingen
www.noknok.be
Wees gevoelig voor de signalen
www.zorg-en-gezondheid.be
Vergelijk de risico en beschermende facto-
www.gavoorgeluk.be
www.desocialekaart.be
www.suicidepreventievlaanderen.be
ren Ga in gesprek
Neem het kind altijd ernstig
Neem de tijd
Mijd de vraag naar zelfdodingsgedachten niet
Zorg ook voor jezelf
Praat erover met vertrouwenspersoon
Arteveldehs
Datum: 00-00-00
Onderneem
Contacteer CLB
A.d.h.v. lespakketten sociale vaardigheden verhogen, positief zelfbeeld creëren, ….
SUÏCIDEPREVENTIE BIJ KINDEREN
Beschermende factoren
Joke Goossens
Email:
[email protected]
Geef duidelijk aan hoe men de locatie kan vinden.
Suïcidepreventie bij kinderen
Suïcidaal proces
Risicofactoren (nooit 1 oorzaak)
Zelfdodingsgedachten
Biologische factoren:
Bv.: hoe zou het zijn als ik dood was
Impulsiviteit
Zelfdodingswens
Zelfbeeld
Bv.: ik wil er niet meer zijn
Psychologische en psychiatrische factoren
Zelfdodingsdreiging of het zelfdodings-
Depressie
Overbodigheid
plan
Is suïcidepreventie wel nodig op de lagere school?
Bv.: ik ga zelfdoding plegen door vanavond pillen te nemen
“Minstens éénmaal per week pleegt een leerling zelfmoord in België . Bij 15 % van
Zelfdoding (of poging)
de lagereschoolkinderen en bij 30 à 40 % van de leerlingen in het secundaire stelden 1
onderzoekers zelfmoordneigingen vast. ”
Kinderen moeten sociale en emotionele vaardigheden ontwikkelen om
De meeste programma’s voor pro-
oudere kinderen
1
Thuisrelatie
onstabiele situatie een ouder verloren, rigiditeit van de gezinsstructuur, suïcide binnen de familie/ vriendenkring
KOPP
Bv.: Ik kan niet meer, ...
Misbruik
Gedragsmatige signalen:
Lusteloosheid, futloosheid
aantal veel zwaarder door in het
Minder concentratie
sterftecijfer van de groep
Weggeven van persoonlijke spullen
Verwaarlozing van het uiterlijk
dat tot deze ultieme daad leidt, al in de
Plotse huilbuien of woede
kindertijd begon.
Spijbelen, afwezig zijn
Kind is bezig met de dood of suïcide
Bron : klasse voor leraren - zelfmoord
Indirecte verbale signalen
sterven dan volwassen, weegt dit
gen bij volwassenen blijkt dat het proces
Zwart-wit
Bv.: ik wil niet meer leven, ...
Zich isoleren of afsluiten
Bij een groot aantal zelfdodingen of pogin-
Directe verbale signalen
Aangezien er veel minder kinderen
Wat is ‘dood’ zijn
Verbale signalen:
motie van geestelijke gezondheid richten zich op adolescenten en
Omgevingsfactoren
Signalen
gezonde volwassenen te worden.
De ontwikkeling van het denken
Drempelverlagende factoren
Eerdere zelfdodingspoging
Suïcide in de omgeving van het kind
Jongens en meisjes
Puberteit Gemiddelde leeftijd zelfdodingsgedrag daalt, dit komt door de steeds vroeger beginnende puberteit
Presteren bv.: jongens moeten zich sterk houden
Rolpatronen en seksuele identiteit Holebi-jongeren
Zelfmoord
7
de eerste lijn Elke week één leerling Minstens éénmaal per week pleegt een leerling zelfmoord in België. Bij 15 procent van de lagereschoolkinderen en 30 à 40 procent van de leerlingen in de secundaire school stelden onderzoekers zelfmoordgedachten vast. Meer bij jongens dan bij meisjes. Na het verkeer is zelfmoord bij ons de tweede doodsoorzaak voor jongeren van 10 tot 24 jaar. Drie op vier slachtoffers van zelfmoord maakten hun opzet weken voordien kenbaar. Niemand had de signalen gemerkt of ernstig genomen. Ook hun leerkrachten niet… Marc, klasleraar:
«Een film in mijn hoofd»
Als je plots wordt geconfronteerd met zelfmoord(neigingen) in de klas heb je geen tijd om een dik boek te lezen. Wel om de preventiemap De Eerste Lijn te nemen. En beter nog: de adviezen ervan toe te passen voor het te laat is.
«Je gelooft zoiets niet. Jongeren staan toch voor gretigheid, voor het leven, voor blijheid en geluk? Ik kon alleen nog voor me uitstaren. Dat Wouter zoiets had kunnen doen. Waarom toch? Wat nu? Hoe vertel ik het aan de klas? Hoe moet dat verder met een klas zonder Wouter? Een film draaide in mijn hoofd van mijn laatste contacten met hem. Waarom had ik niet gezien wat Wouter bezighield? Had ik dit niet kunnen vermijden? Hoe zet ik die film af? Er is intussen op school veel veranderd. Ik vind het verschrikkelijk erg dat daar eerst iemand voor moet sterven. Het is allemaal te laat voor Wouter. Of misschien had in zijn geval niets nog kunnen helpen. Vroeger wisten alleen de directeur en de prefect het als leerlingen thuis problemen hadden. Nu komt er een speciale klassenraad. Er staat niets van op papier, maar iedereen weet het. Zo blunderen we bijvoorbeeld niet als de leerling in kwestie wat laat is met een taak of minder goed oplet. We duwen hem niet nog dieper de put in. De sfeer op school is veranderd. Iedereen weet dat dit niet meer mag gebeuren en dat we daaraan kunnen werken. Wie open staat voor elke leerling en er echt naar kijkt, kan heel wat problemen vlug opsporen, ook als iemand met zelfmoordneigingen zit. Ik ben geen therapeut geworden, maar wel een andere leerkracht.»
het probleem
wat?
POGING TOT LEVEN - Zelfmoord en zelfmoordpogingen vormen het zichtbare gedeelte van suïcidaal gedrag. Het is een breed spectrum waar ook doodswensen, zelfmoordgedachten en -plannen bij horen. - Een zelfmoordpoging is een signaal, een teken dat iemand met problemen zit («Er is iets met mij, het gaat niet»). Dat maakt hij aan de omgeving kenbaar. Het is een uiting van de pijn waar een eind aan moet komen. Hij vraagt op een indringende manier dat iets zou gebeuren («Help mij»). Zelfmoord is voor hem de oplossing voor een onoplosbaar probleem.
waarom? GEEN UITWEG
- Een leven zonder problemen bestaat niet. In de meeste gevallen vinden leerlingen wel oplossingen voor hun problemen. Soms zien ze geen uitweg en mislukt alles wat ze proberen. - Zelfmoord is een proces. Alvorens het leven af te wijzen heeft de leerling allerlei manieren geprobeerd om een oplossing te vinden. - Suïcidaal gedrag is steeds het resultaat van een opeenstapeling van risicofactoren die mekaar onderling beïnvloeden: Relationele problemen: problematische of conflictueuze relatie of stoornissen in communicatie met ouders, leerkrachten, vrienden… of gewoon het gebrek aan voor hem belangrijke personen Situationele factoren: 70 procent van de risicofactoren houdt verband met het gezin - suïcidale kinderen hebben meer dan andere kinderen één van hun ouders verloren door scheiding of overlijden; het verlies zelf kan aanleiding zijn voor zelfmoordneigingen, maar ook de kwaliteit van de relatie met de overblijvende ouder - onstabiele thuissituatie: veel ruzie, geweld - kindermishandeling en incest - rigide gezinsstructuur met onduidelijke ouder-kindrelatie Persoonlijkheidsfactoren: impulsiviteit, moeilijk losmakingsproces van de ouders, gebrek aan eigenwaarde, problematisch leven en omgaan met een handicap, problematische ervaring van de seksuele identiteit, depressie, zwart-wit denken… Sociale factoren: uitzichtloze loopbaanontwikkeling, toenemende concurrentiestrijd of gebrek aan gevoelens kan leiden tot onzekerheid, eenzaamheid…
wie? MEER JONGENS
- Niet elke leerling die in een crisis geraakt, denkt aan zelfmoord. Hoe hij reageert hangt af van de situatie, van wie hij is, van wat hij al meemaakte, van de steun die hij al dan niet vindt… - De gemiddelde leeftijd waarop zelfmoordgedrag aanvangt is in de loop van de voorbije decennia gedaald. Dat heeft te maken met de puberteit die vroeger ingaat. - Jongens plegen meer zelfmoord dan meisjes. Omdat jongens impulsiever zijn en omdat de maatschappelijke verwachtingen naar jongens hoger liggen. Ze leren zich sterk houden terwijl meisjes zich meer mogen uiten en een emotioneel netwerk uitbouwen. - Homoseksuele jongeren ondernemen vijf keer meer zelfmoordpogingen dan heteroseksuele. Zelfmoord is voor hen een belangrijke mogelijkheid om hun ‘probleem’ op te lossen. - Suïcidaal gedrag is niet gebonden aan een bepaalde onderwijsvorm. Het komt overal voor.
Mogelijke signalen van een leerling met zelfmoordgedachten
Wie over zelfmoord praat, voert de daad nooit uit. Dat zegt het volksgeloof. De realiteit toont aan dat het anders is. We moeten de signalen ernstig nemen en niet afdoen als een chantagepoging of een manier om zich af te reageren. kinderen: - weglopen, spijbelen, de ouders vermijden, zich agressief gedragen, zichzelf pijn doen, gestoord speelgedrag, slaap- en eetstoornissen, grote faalangst… - specifiek gedrag als bijna onder een auto lopen, bijna van een grote hoogte vallen, kunnen een signaal zijn dat het kind ten einde raad is - de genoemde signalen gaan vaak samen met fantaseren over de dood jongeren ondergaan meestal drie stappen in hun innerlijke gevoelsleven: - vernauwing: de denk- en gevoelswereld wordt kleiner, wat vroeger belangrijk was, is dat nu niet meer - zelfmoordfantasieën: «Het zou beter zijn als ik er niet meer was» - agressie: zowel tegen zichzelf als tegen anderen. De gedachte aan zelfmoord en de innerlijke strijd kunnen van lange duur zijn, maar de overgang van denken naar doen kan vrij plots komen signalen: 1. De leerling reageert snel met verdriet en tranen op kleine incidenten. 2. Hij is passief, trekt zich terug, verveelt zich in de groep. 3. Hij is gesloten, uit zijn boosheid of verdriet niet in de vertrouwde omgeving. 4. Hij legt moeilijk contact en ontwikkelt methodes om toch de aandacht op zich te vestigen: herhaalde ongelukjes, wegnemen van bezittingen, impulsief agressief gedrag, slechtere schoolprestaties… De signalen kunnen onduidelijk zijn en soms zelfs tegenstrijdig. Als opvoeders signalen negeren of verkeerd begrijpen, kunnen zelfmoordgedachten overgaan in plannen en pogingen. Elke poging verhoogt het risico op een geslaagde zelfmoord, aangezien het gedrag dan ‘geleerd’ is en tot het gedragsrepertorium van een individu behoort.
Bea (13):
«Ik ben een vergissing»
«Over twee maanden word ik 14. Misschien. Mijn vader ken ik niet, nog nooit gezien. Mijn moeder hangt de hele dag op café, die kijkt niet naar me om. En als ze naar me kijkt, word ik bang. Zonder woorden weet ik dat ze me haat. Dat ik te veel ben. Maar ‘t is mijn schuld toch niet dat ik geboren ben. Sinds mijn oma dood is, is er niemand die om me geeft. Ik ben toch maar een vergissing, een last. Ik kan er beter niet meer zijn.» Dit is één getuigenis. Maar ook kinderen uit welstellende en goed draaiende gezinnen plegen zelfmoord.
aanpak en preventie LUISTEREN EN DOEN
Elke zelfmoorddreiging kan je niet vlug even naar gespecialiseerde diensten doorschuiven. Bij een noodkreet doet iemand in de eerste plaats een beroep op de ontvanger van die boodschap. Een zelfmoordsignaal is veeleer een zoektocht naar begrip dan naar actief ingrijpen. Luisteren is vaak belangrijker dan doen. Met doorverwijsmogelijkheden achter de hand voel je je veiliger om in te gaan op de vraag. Maar doorverwijzen geeft al vlug de verkeerde indruk van afwijzing of bevestigt het gevoel van hulpeloosheid («Ook die kan niets doen voor mij»). Onderzoek toont aan dat suïcidalen een lage doorverwijstrouw hebben. Ze geloven niet dat iemand hen nog kan helpen.
De school kan niet de schuld krijgen voor wat fout loopt in gezin of samenleving. Maar ze heeft wel de plicht om kinderen goed te begeleiden, noodsignalen op te vangen en hulp te bieden waar nodig. Een goed schoolklimaat is de beste vorm van preventie. Dat zal echter niet verhinderen dat een aantal leerlingen toch suïcidaal is, wordt of blijft. Het is daarom belangrijk dat de school een preventiebeleid uitstippelt dat deel uitmaakt van de totale leerlingenbegeleiding. a. Doel van het preventiebeleid: - voorkomen dat er paniek is of verkeerde beslissingen worden genomen - voorkomen dat een leerling een (nieuwe) poging doet - ervoor zorgen dat een poger zo weinig mogelijk letsel overhoudt - ervoor zorgen dat de nabestaanden (leerlingen en leerkrachten) geen letsel overhouden - voorkomen dat andere leerlingen suïcidaal gedrag overnemen b. Een dergelijk plan werkt rond drie grote luiken: wat doen vóór een mogelijke poging, wat na een zelfmoordpoging, wat na zelfmoord? c. Omgaan met zelfmoord is een zware taak die de school niet kan en mag alleen opnemen. Samenwerken met externe hulpverleners is noodzakelijk: kort bij de school (CLB); andere (Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg, Comités Bijzondere Jeugdzorg, Centra voor Ambulant Welzijnswerk, de huisarts, het ziekenhuis). JE VERMOEDT DAT EEN LEERLING SUÏCIDAAL IS 1. Praat met de leerling over de signalen die hij uitstuurt en de vermoedens die jij hebt. Als je je niet gewapend voelt voor zo’n gesprek, zorg dan dat iemand anders het doet. Enkele richtlijnen voor het gesprek.
Wel doen: begrijpen
- Praat open en rustig over het verlangen om te sterven. - Neem de zelfmoordgedachte ernstig en toon dat ook. - Erken de moeilijkheden die de leerling ervaart. - Kruip in zijn vel: luister naar gevoelens en feiten. - Structureer zijn gevoelens en feiten. Dat helpt de angst en verwarring van de leerling al verminderen. - Expliciteer zijn zelfmoordgedachten: hoe vaak denkt hij eraan, hoe concreet zijn zijn plannen,peil naar belangrijke of mogelijke crisismomenten vandaag en in de nabije toekomst. - Geef geen valse hoop, beloof niet meer dan wat je echt kan.
Niet doen: preken
- Verdedig de waarde en de schoonheid van het leven. - Formuleer onmiddellijk oplossingen. - Minimaliseer de feiten en belevingen van de leerling. - Zeg dat de leerling zijn ouders of anderen veel verdriet doet. - Beloof dat je er met niemand anders zal over praten. (Hoewel al deze reacties vaak goedbedoeld zijn, gaan ze voorbij aan de beleving van de leerling en wordt hij nog dieper in de put geduwd.) 2. Zoek steun. Niet alleen voor de leerling, maar ook voor je eigen veiligheid en gezondheid. Als je er onderdoor gaat (omdat het je te zwaar is geworden), ervaart de leerling dat als een afwijzing of een bewijs dat niemand kan helpen. Beloof daarom nooit absolute geheimhouding. Zeg tegen de leerling wel met wie je erover zult praten en waarom. Verwittig de directeur, de coördinator of een vertrouwenspersoon. Zij kunnen dan op hun beurt stappen zetten naar de ouders en naar hulpverleners. Volg de zaak op. 3. Vergewis je ervan dat de leerling ook buiten de schooluren opvang heeft. EEN LEERLING PROBEERT ZELFMOORD TE PLEGEN: 10 tot 12 procent van de leerlingen die een zelfmoordpoging onderneemt, pleegt later zelfmoord. 2 tot 3 procent zelfs binnen het jaar. Na één jaar doet 15 tot 20 procent van de jongeren een nieuwe poging en bijna de helft na meerdere jaren. Een goede opvang is van levensbelang. Mogelijk is de leerling voor medische of psychiatrische zorg een tijdje niet naar school gekomen. 1. Bespreek de terugkeer en opvang van de leerling in de klas met de ouders, de reeds betrokken hulpverleners en indien mogelijk de leerling zelf. 2. Zorg ervoor dat de leerling zo gewoon mogelijk, niet als een geval, zijn schoolperiode kan voortzetten: - Deze bekommernis moet ook een rol spelen in de keuze om al dan niet leerkrachten en schoolpersoneel in te lichten. Hen wél betrekken verhoogt de mogelijkheden voor toezicht en opvang. - De medeleerlingen: • als de school een van de redenen is van het suïcidaal gedrag (pesten), moet dat worden aangepakt • als niemand van de andere leerlingen op de hoogte is van de poging en de betrokken leerling dit ook niet wenst, is het beter de andere leerlingen niet in te lichten • als andere leerlingen wel op de hoogte zijn (of er bestaat een vermoeden) is het nodig hierover te praten 3. De school blijft alert voor suïcidale signalen in de betrokken klas, maar ook bij vrienden en vijanden. Zij kunnen zich erg schuldig voelen. 4. De geboden hulp na een zelfmoordpoging blijft vaak puur medisch. De kans dat hij opnieuw probeert is dus erg groot. Samen met gespecialiseerde diensten kan meer hulp worden geboden: - verminder zijn psychologische en sociale problemen of zijn isolement - verbeter zijn zelfbeeld - help bevredigende sociale relaties vinden - stimuleer andere probleemoplossende strategieën dan suïcidaal gedrag
EEN LEERLING PLEEGT ZELFMOORD Een zelfmoord van een leerling is één van de meest aangrijpende gebeurtenissen die een school en een klas kunnen meemaken. Er moet snel een crisisplan (draaiboek) in werking worden gesteld. Het plan omschrijft de initiatieven en wie van het schoolpersoneel hieraan zal meewerken: 1. Wat is er gebeurd, waar en hoe, omstandigheden, redenen? Dit kan de school te weten komen via de familie, arts of politie. 2. Ga na welke broers, zussen, vrienden en vijanden de leerling op school had. 3. Zorg voor informatie en opvang: - Bepaalde leerlingen zullen individueel moeten worden ingelicht en hebben individuele opvang nodig. De klas kan in groep worden opgevangen. Betrek specialisten. - Het is niet de taak van de school om de ouders te begeleiden. Maar ouders waarderen meestal wel warmte en steun van de school, niet alleen de dagen na het verlies, ook op langere termijn, wanneer voor iedereen het leven weer verder gaat. - Informeer andere ouders waar de kinderen terecht kunnen voor professionele hulp. Je kan meer over zelfmoord lezen in: Het Klassedossier op www.klasse. be/dossier/zelfmoord Voor informatie en vorming kan je terecht bij het Centrum ter Preventie van Zelfmoord -
[email protected] www.zelfmoordpreventie.be Dossier zelfdoding - G. Broeckx - DBO- Naamsesteenweg 37 - 3001 Heverlee - tel. 016 29 00 48 Werkgroep verder, nabestaanden na zelfdoding - tel. 02 361 21 28 -
[email protected] www.werkgroepverder.be De bibliotheek bij het SISOnummer 418.12 (trefwoord zelfmoord) Noodnummers: Kinder- en Jongerentelefoon: 078-15 14 13 - www.kjt.org Centrum ter Preventie van Zelfmoord: 02-649 95 55 (permanent nummer) Tele-Onthaal: 106 (permanent nummer) www.tele-onthaal.be Voor meer ondersteuning neem je contact op met de schoolbegeleiding of het CLB dat aan de school verbonden is.
Tips voor de klas- en schoolpraktijk:
- Schuif de lessen aan de kant. Laat iedereen zijn emoties uiten. Het is de eerste stap naar de verwerking van wat is gebeurd. - Een leerkracht hoeft zijn eigen gevoelens niet weg te steken. Een leerkracht die triest is, toont dat hij met zijn leerlingen begaan is. Leerlingen worden uitgenodigd om hun eigen gevoelens te laten zien. - Praat over zelfmoord. Wees niet bang dat het onderwerp suïcidaal gedrag zal stimuleren. Er is geen wetenschappelijke basis voor deze vrees. - De houding van de leerkracht heeft een grote invloed op de stemming en het verloop van het gesprek. Het zijn vooral de leerlingen die aan bod moeten komen. De leerkracht is gespreksleider. - Een kringgesprek rond dood vraagt meer dan één lesuur. Het is ook aangewezen om de ruimte aan te passen. - Over het sterfgeval praten betekent correcte informatie geven. Dat voorkomt wilde verhalen en fantasieën. Waarschijnlijk komen er ook vragen over de dood. Leerlingen mogen ook leren dat er op sommige vragen geen antwoorden zijn. - Ban niet alles van de overledene uit de klas. Je kan niet doen alsof er niets is gebeurd. Een lege bank blijft het best een lege bank. Het geeft aan leerlingen het gevoel dat een mens niet vergeten wordt. - Afscheid nemen is belangrijk: het helpt om de dood van iemand als realiteit te erkennen. Probeer in overleg met de ouders naar de uitvaart te gaan. PREVENTIEVE OPVOEDINGSSTIJLEN - De preventie van suïcidaal gedrag bij kinderen en jongeren is een taak van de samenleving, het gezin en de school. De school, als onderdeel van de samenleving heeft een eigen, maar beperkte taak. Taboe doorbreken en vroegtijdige detectie werken preventief, maar zijn weinig doeltreffend als kinderen en jongeren nergens heen kunnen met hun problemen. - Suïcidaliteit bij jongeren kan een toegangspoort zijn om het menselijke klimaat van de school te bevragen: • Brengen we naast kennis ook vaardigheden bij: communicatie, weerbaarheid, assertiviteit, omgaan met gevoelens, aanpakken van problemen, hulp vragen voor zichzelf of een vriend…? • Staan we in de les ook stil bij bepaalde problemen (maatschappelijk hete hangijzers, kopbrekers) en bij probleemoplossend gedrag (spijbelen, druggebruik, masker opzetten, hulp vragen, depressief worden, zelfmoordgedrag…)? • Beschouwen we de leerling als een evenwaardige gesprekspartner? Dan pas lukt echte en eerlijke communicatie. • Biedt de school een structuur waardoor problemen worden gesignaleerd (groene leerkracht, de zorg wordt verdeeld over verschillende leerkrachten)? Wordt er een plan opgesteld in samenwerking met leerkracht en CLB? • Laten we leerlingen leerlingen zijn? Leerlingen moeten geen problemen hebben om normaal te zijn. Ze zijn echter ook niet abnormaal als ze moeilijkheden krijgen of zich rot voelen. Dat besef kan al een hele opluchting zijn. • Krijgen leerlingen informatie over sociale netwerken? Voor elk probleem kan je hulp vragen. • Werken we aan een goede verhouding tussen leerling en leerkracht (het goede voorbeeld geven, aanmoedigen…)?
Gwen (18):
SPAARVARKEN
«Als ik er de pest in heb, dan trek ik de stad in en dan ga ik me eens lekker verwennen met een boek of een cd of een leuk bloesje. Dat heb ik van mijn moeder geleerd. Ze heeft een apart ‘Groot Troost Spaarvarken’ voor dagen als de mist niet optrekt.»
Leerplandoelstellingen: Gemeenschapsonderwijs
Wereldoriëntatie 3.1.1 Ik en de anderen – zelfbewustzijn en weerbaarheid 3.1.1.1 Voor zichzelf opkomen door signalen te geven die voor anderen begrijpelijk en aanvaard zijn. 3.1.1.2 In concrete situaties voldoende zelfvertrouwen in eigen mogelijkheden tonen. 3.1.1.3 In een niet-conflictgeladen situatie, eigen indrukken, gevoelens, verlangens, gedachten en waarderingen spontaan uitdrukken 3.1.1.4 In concrete situaties voldoende zelfvertrouwen tonen, gebaseerd op kennis van het eigen kunnen. 3.1.1.5 Zich op een assertieve wijze voorstellen 3.1.1.6 Zich weerbaar opstellen naar leeftijdgenoten en volwassenen toe door signalen te geven die voor anderen begrijpelijk en aanvaardbaar zijn o.m. door hulpvragen te stellen, zich te laten helpen en positieve voorstellen te doen op het niveau van het samenleven in de klas en de school. Empathie en zorg voor elkaar 3.1.1.7 Gevoelens als bang, blij, boos of verdrietig zijn bij zichzelf onderkennen en die op een eenvoudige wijze uitdrukken 3.1.1.8 Gevoelens van bang, blij, boos en verdrietig zijn bij anderen herkennen, dat gevoel verwoorden en meeleven in dit gevoel. 3.1.1.9 In een eenvoudige taal een recent gebeurde situatie waarbij zij betrokken waren in dialoog met een volwassene, beschrijven en vertellen hoe zij zich daarbij voelden. 3.1.1.10 Tonen in hun omgang met anderen een gevoeligheid voor de behoeften van de ander. 3.1.1.11 Met eigen woorden aangeven dat mensen eenzelfde situatie op een verschillende wijze kunnen ervaren en er verschillend kunnen op reageren. 3.1.1.12 Tonen dat ze kunnen omgaan met uitgestelde aandacht. 3.1.1.13 Tonen in hun omgang met anderen respect en waardering. 3.1.1.14 Tonen in de dagelijkse omgang dat ze solidariteit en zorg opbrengen voor iemand anders. 3.1.1.15 Tonen in de dagelijkse omgang dat ze zich discreet kunnen opstellen Conflicthantering 3.1.1.16 Met eigen woorden uitleggen wat ruzie, pijn doen, geweld … betekenen 3.1.1.17 In een eenvoudige taal een recent gebeurd conflict waarbij zij betrokken waren in dialoog met een volwassene, beschrijven en vertellen hoe zij zich daarbij voelden.
3.1.1.29 Beschrijven wat ze voelen en wat ze doen in een concrete situatie en kunnen illustreren dat zowel hun gedrag als hun gevoelens situatie gebonden zijn. Regels en afspraken 3.1.2.7 In concrete situaties met de hulp van een volwassene afspraken maken. Talenten 3.1.3.4 Aangeven welke hun eigen talenten zijn Meervoudige identiteit 3.1.1.28 Zich weerbaar opstellen t.o.v. leeftijdgenoten en onaanvaardbare groepsdruk
Niet conventionele zedenleer THEMAVELD 1: Wie ben ik? Wie ben jij ? THEMA 1.1 : Identiteit en de bescherming ervan Kennisaspect - Weten dat je de vrijheid hebt om al dan niet over jezelf te praten Vaardigheden - Zichzelf leren inschatten Attitudes - Zelfvertrouwen, een positief zelfbeeld ontwikkelen. - Aan introspectie leren doen.- Zichzelf leren inschatten.
THEMA 1.2: Kinderjaren
Vaardigheden - Een onderscheid leren maken tussen verlangens of wensen en behoeften. Attitudes - Durven opkomen voor zijn / haar rechten en deze van anderen.
THEMA 1.3: Gevoelens, gedachten en de uitdrukking ervan Kennisaspect - Factoren die gedachten en gevoelens beïnvloeden, leren kennen. - De invloed van gedachten en gevoelens op iemands gedrag leren kennen. Vaardigheden - Gevoelens en gedachten bij jezelf leren (h)erkennen en dieper kennismaken met jezelf - Gevoelens en gedachten leren uiten (verbaal en non-verbaal). - Er bewust voor leren kiezen of men al dan niet over zijn gedachten en gevoelens zal praten en dit duidelijk leren maken. Attitudes - Zelfbescherming THEMA 1.4: Een mening vormen en uiten Kennisaspect - Weten dat kinderen het recht hebben en de kans moeten krijgen hun mening te geven over zaken die hen aanbelangen. - Verschillende manieren leren kennen om je mening te uiten. Vaardigheden - In staat zijn verbale vaardigheden te gebruiken om zijn mening te uiten. (zich uitdrukken, een praatje maken, een gesprek voeren, telefoneren, discussiëren, demonstreren, een protestlied, …) - In staat zijn non-verbale vaardigheden te gebruiken om zijn mening te uiten. (een brief schrijven, een affiche of spandoek maken, gebaren, mime, …) - Leren beoordelen welke methode het meest aangewezen is in welke specifieke situatie. - Leren a-dogmatisch denken. - Leren kritisch waarnemen en denken. - Leren creatief denken. (associëren, verbanden leggen, loskomen van voor de hand liggende en vertrouwde denkpatronen, …) - Leren nuanceren. - Leren redeneren. - Leren redenen of oorzaken zoeken. - Leren gevolgen afwegen. - Leren alternatieven formuleren. - Leren argumenten zoeken. - Een mening leren vormen na vrij onderzoek.
THEMA 1.9: sociale opvoeding: dit ben ik!
Kennisaspect - Kinderen hebben recht op “ruimte” om te zoeken, te experimenteren, te ontdekken, te exploreren, te beleven, te ervaren. - Recht op privacy. Vaardigheden - Zichzelf leren kennen en inschatten. (= zelfkennis) Eigen mogelijkheden en grenzen leren onderzoeken. (= zelfkennis ontwikkelen) - Zichzelf als waardevol leren zien. (= eigenwaarde/een positief zelfbeeld stimuleren) - Zelfvertrouwen ontwikkelen. - Leren omgaan met emoties. - Leren omgaan met innerlijke conflicten. - Voor zichzelf leren opkomen. Attitudes - Bereid zijn hun eigen persoonlijkheid en talenten te ontwikkelen en te versterken. - Zelfvertrouwen. - Mondigheid. - Assertiviteit. - Zelfbeschikking = zelfontplooiing + zelfbegrenzing. - Durven opkomen voor zichzelf. - Een eigen identiteit ontwikkelen. - Zelfaanvaarding. - Zelfbescherming. - Zelfrelativering. THEMAVELD 2: ik wil groeien Thema 2.1: Recht op leven Kennisaspect - Overlevingsrechten (gezond eten en drinken, onderdak, medische zorgen) leren kennen. - De invloed van de toenemende wereldbevolking op mens, dier en milieu leren kennen.
Vaardigheden - Leren nadenken en dialogeren over wat “recht op leven” en “levenskwaliteit” is en wat daarvoor nodig is - Tot een eigen invulling komen van het begrip “recht op leven” en “levenskwaliteit”. - Concrete situaties, uit de actualiteit en / of de leefwereld van de kinderen, i.v.m. “recht op leven” (van mens, dier, plant, natuur) leren analyseren en beoordelen.
- Leren nadenken, dialogeren en komen tot een eigen gemotiveerde mening over stellingen i.v.m. recht op leven, levenskwaliteit en menswaardig leven en sterven. - Voorwaarden kunnen formuleren die nodig zijn voor mens, dier, plant en natuur om te kunnen overleven. - Leren nadenken, dialogeren en een mening opbouwen over wat “zinvol leven” is. - Exploreren van “levensrechten” voor alle levensvormen. - Ervaringen en emoties i.v.m. afscheid nemen, sterven en dood bespreekbaar maken. - Leren luisteren naar de gedachten, de mening, de argumenten, de gevoelens van anderen
Attitudes - Oog hebben voor de psychische en fysieke noden van zichzelf en de andere(n) en er iets aan doen. - Bereid zijn levensruimte aan anderen en andere levensvormen te geven. - Bereid zijn om het recht op leven (en menswaardig sterven) van mens, dier, plant en natuur te respecteren en te implementeren in z’n levenshouding. Thema 2.2: gezondheid/gezondheidsdiensten/gezondheidsvoorlichting Kennisaspect - Weten dat we zelf kunnen bijdragen aan het behoud en de bevordering van onze eigen gezondheid. - Kennismaken met beschikbare voorzieningen en diensten i.v.m. gezondheid en hygiëne. - Weten dat inentingen belangrijk zijn en weten waarom sommige verplicht zijn. - Weten dat bij ziekte en gezondheidszorg normen, waarden en lokale omstandigheden een rol spelen. - Weten dat gezondheid en gezondheidszorg een mensenrecht is. Vaardigheden - Zich informeren, dialogeren en een mening vormen over normen en waarden die gezondheidsrisico’s inhouden. - Ervaringen en gevoelens i.v.m. ziek / gezond zijn durven en kunnen uitwisselen. - Concrete dagdagelijkse situaties leren analyseren en beoordelen om te komen tot een gedrag dat de gezondheid van zichzelf en anderen kan bevorderen. Attitudes - Bereid zijn een gezondheidsrisicobeperkend gedrag te ontwikkelen. - Bereid zijn veiligheidsregels te implementeren in zijn leefhouding. - Bereid zijn rekening te houden met de lichamelijke en / of geestelijke beperkingen van van zichzelf en anderen. - Bereid zijn geduld op te brengen, te zorgen en op een discrete manier te helpen: kleinere kinderen, klasgenoten, zieken, ouderen en / of gehandicapten in de eigen omgeving. - Bereid zijn te luisteren en te troosten op een eenvoudige manier. - Discreet kunnen zijn.
- Privacy kunnen respecteren.
Thema 2.10: Sociale opvoeding: Ik naar de ander(en) VAARDIGHEDEN - Wensen leren verwoorden. - Voorwaarden en grenzen leren stellen. - Voor zichzelf leren opkomen. - In staat zijn rekening te houden met elkaar. - Zich leren inleven in de gedachten en gevoelens van anderen. - In staat zijn te luisteren naar anderen om de standpunten van anderen beter te begrijpen. - In staat zijn eigen en andermans grenzen te onderkennen en te respecteren. - Leren aangeven wat je fijn vindt en wat niet in de omgang met vrienden, leeftijdsgenoten, familie, vreemden, … THEMA 4: Elk kind is mijn kind Thema 4.2: Ouders: wat doen we ermee? (De taak van ouders en opvoeders) Vaardigheden - Leren nadenken over de rol van ouders en opvoeders. - Leren nadenken over wat je belangrijk vindt bij ouders en opvoeders. In staat zijn te dialogeren over de rol van ouders en opvoeders. Thema 4.4: kind en scheiding Vaardigheden - Over gevoelens en problemen van kinderen in scheidingssituaties (echtscheiding, detentie, verbanning, deportatie, dood, …) leren praten. - Gevoelens leren uiten aan de hand van bewegingsexpressie, poppen- en/of rollenspel Attitudes - Aandacht en begrip voor kinderen in moeilijke situaties. - Mondigheid / Assertiviteit/ Sensitiviteit / Discretie. Thema 4.5: Kind en dood, verdriet en rouw - Leren gevoelens (eenzaamheid, boosheid, radeloosheid, verdriet, …) omtrent afscheid, verlies of dood te uiten en ermee om te gaan. - Gevoelens en ervaringen omtrent afscheid, verlies en/of dood een plaats leren geven in je leven. - Ervaringen en emoties i.v.m. afscheid nemen, sterven en dood bespreekbaar maken.
Thema 5: omgaan met diversiteit Thema 5.5 Jongens en meisjes op voet van gelijkheid? VAARDIGHEDEN - Achterhalen welke rollen /taken worden toegeschreven aan welk geslacht. Leren zien dat deze niet bindend kunnen zijn. - Inzien dat jongens en meisjes zich moeten kunnen ontwikkelen volgens eigen talenten, interesses, intelligentie. Rolpatroondoorbrekend leren denken. - Stereotiepe denkbeelden kritisch leren beoordelen. - Een kritische houding ontwikkelen tegenover rolpatroonbevestigende opvattingen, houdingen en structuren. ATTITUDES - Bereid zijn rolpatroondoorbrekend te handelen. - Durven opkomen voor zijn rechten. - Zelfbeschikking = zelfontplooiing + zelfbegrenzing. - Altruïsme. Thema 6: waag het niet of… Thema 6.4: Pesten KENNISASPECT - De werking en de doelstellingen van de Kindertelefoon leren kennen. - Een onderscheid kunnen maken tussen ruzie maken, plagen en pesten. - Weten dat er bij pesten meestal drie groepen zijn (pester(s), gepeste(n), zwijgers). VAARDIGHEDEN - Eigen gevoelens leren (h)erkenen en verwoorden. - Leren opkomen voor jezelf. - Leren zeggen / tonen dat je iets niet leuk vindt. - Leren “neen” zeggen. - Nadenken over en dialogeren over positieve groepswaarden (vriendschap, respect, vertrouwen, solidariteit, …). - Een zelfstandige en overwogen mening over het onderwerp leren opbouwen en verwoorden. - Emoties rond pesten bespreekbaar maken. - Leren luisteren naar elkaar. - Zich leren inleven in de gedachten, gevoelens en/of situatie van andere kinderen. - Begrijpen dat iedere deelgroep ( pester(s), gepeste(n), toekijkende zwijgers ) wat kan ondernemen om het pestgedrag te stoppen.
- Afspraken leren maken en er zich aan houden over goede omgangsvormen om de veiligheid en een aangename sfeer in de klasgroep te bevorderen. ATTITUDES - Bereid zijn mee te werken aan een klas- en schoolsfeer waarin iedereen zich goed voelt, goed kan functioneren. - Bereid zijn eigen gedrag in vraag te stellen en zonodig bij te sturen. - Bereid zijn om probleemoplossend handelen over te gaan bij concrete pestsituaties. - Bereid zijn volgende morele waarden te implementeren: Respect / Sociale bewogenheid en verantwoordelijkheid / Sensitiviteit / Empathie / Zelfrespect / Zelfbeschikking / Assertiviteit.
Thema 6.5: Kindermishandeling en seksueel misbruik van kinderen
- Kinderen hebben recht op psychische en fysische integriteit. - Kinderen moeten gekoesterd worden en de kans krijgen om zich te ontplooien. - Helaas wordt kinderen vaak lichamelijk en / of geestelijk geweld aangedaan. Thema 6.7 Sociale opvoeding: Werken aan weerbaarheid KENNISASPECT - Weten dat bepaalde situaties, personen of aanrakingen positieve of negatieve gevoelens kunnen teweeg brengen. - Weten dat lichaamstaal een verbale boodschap ondersteunt. - De werking en doelstellingen van de Kindertelefoon leren kennen. VAARDIGHEDEN - Positieve en negatieve gevoelens leren onderscheiden. - Persoonlijke gevoelens, een persoonlijke mening op een eenvoudige manier leren tonen / verwoorden. - Op verschillende manieren leren zeggen / tonen dat je iets al of niet prettig vindt. - Leren vertrouwen hebben in persoonlijke gevoelens. eigen oordeelsvermogen. - Leren vertrouwensfiguren in de eigen leefwereld opsporen. - Personen en instellingen buiten de familie kunnen aanduiden bij wie je terecht kunt je een probleem hebt of hulp nodig hebt. - Het nummer van de Kindertelefoon kunnen opzoeken. - Leren zich niet te laten beïnvloeden door het oordeel van anderen over de eigen gevoelens. - Lichaamstaal bij anderen leren herkennen en leren beoordelen. - Een duidelijke boodschap leren overbrengen door middel van woorden en lichaamstaal. - Inzien dat hulp zoeken / bieden kan bijdragen tot het oplossen van een probleem. ATTITUDES - Leren aanvoelen wanneer je volwassenen niet moet gehoorzamen. - Leren vertrouwen op je eigen oordeel. - Durven NEE zeggen.
- Bereid zijn assertief (open, eerlijk en duidelijk) te communiceren. - Zelfvertrouwen / Mondigheid / Assertiviteit. - Zelfbeschikking = zelfontplooiing + zelfbegrenzing.
Nederlands 4.1.1 LUISTEREN 1.2.2 Inschatten en interpreteren van de communicatieve situatie en in functie daarvan passend taalgebruik kiezen 1.3.1 Duidelijk en expressief spreken: 2.1 een positieve bereidheid aan de dag leggen om: belangstelling te tonen voor wat de ander zegt; 2.2 plezier en zin hebben in luisteren naar anderen om het eigen weten, denken en voelen te stimuleren;
4.1.2 SPREKEN 2. Ontwikkelen van gespreksvaardigheid 2.1 Informatie, ervaringen, gedachten, gevoelens, meningen en standpunten uitwisselen 2.1.2 Vertellen 2.1.10 Gevoelens uiten
4. Attitudes 4.1 spreekdurf d.w.z. een positieve bereidheid om het woord te voeren 4.7 de bereidheid om eigen gevoelens, verlangens en meningen op een persoonlijke manier in taal tot expressie te brengen en daarmee te experimenteren
Muzische: drama 3.5 ervaringen, gevoelens, ideeën, fantasieën ... uiten in spel.
Muzische: bewegingsexpressie 4.1 zelfvertrouwen opbouwen in hun eigen bewegingsmogelijkheden en vertrouwen krijgen in relatie met de anderen; 4.3 zelfzekerheid en vertrouwen opbouwen en rekening houden met anderen via non-verbale bewegingen.
Bewegingsopvoeding 4.1.2.3. Rustervaringen: kunnen onder begeleiding een beperkte tijd een sfeer van rust en stilte bewaren.
4.2.4. Positieve bewegingsingesteldheid: - ervaren bewegen als aangenaam. (eerste graad)
4.2.4. Positieve bewegingsingesteldheid: - beleven plezier aan een lichamelijke inspanning. (tweede graad) - beleven vreugde aan motorisch bezig zijn. (tweede graad)
4.2.4. Positieve bewegingsingesteldheid: - zijn bereid extra-fysieke inspanningen te doen. (derde graad) - kunnen zich uitleven in motorische activiteiten, (derde graad) - beleven er voldoening aan en kennen het langetermijneffect ervan. (derde graad) - hebben een positieve bewegingsingesteldheid. (derde graad) - kunnen verschillende motieven noemen om aan bewegingssituaties deel te nemen. (derde graad)
4.3.5. Samenwerking met alle leerlingen zonder onderscheid: - laten, onder begeleiding, alle leerlingen meespelen (eerste graad)
4.3.5. Samenwerking met alle leerlingen zonder onderscheid: - zijn, onder begeleiding, bereid tot medewerking en samenwerking met alle medeleerlingen. (tweede graad) 4.3.5. Samenwerking met alle leerlingen zonder onderscheid: - zijn bereid tot medewerking en samenwerking met alle leerlingen, zonder onderscheid van geslacht of etnische origine.
4.3.7. Spontaneïteit, expressiviteit en echtheid op een sociaal aanvaarde wijze uiten: - kunnen, onder begeleiding, de overwinnaar, de win-nende groep, wie punten voor de groep behaald heeft of zijn vorig resultaat verbeterd heeft, met een collectief applaus gelukwensen. (eerste graad) 4.3.7. Spontaneïteit, expressiviteit en echtheid op een sociaal aanvaarde wijze uiten: - kunnen, onder begeleiding, winst en verlies bij het spel relativeren en hun gevoelens daarbij op een beheerste wijze uiten. (tweede graad) 4.3.7. Spontaneïteit, expressiviteit en echtheid op een sociaal aanvaarde wijze uiten: - tonen spontaneïteit, expressiviteit en echtheid op een sociaal aanvaarde wijze. (derde graad)
4.3.8. Rechtzetten van ongecontroleerde en ongewenste uitingen: - zijn bereid opmerkingen en sancties van de leerkracht te aanvaarden bij onbehoorlijk en onbeleefd gedrag tijdens de bewegingsactiviteiten. (eerste graad) 4.3.8. Rechtzetten van ongecontroleerde en ongewenste uitingen: - zijn bereid zich, onder begeleiding, te verontschuldigen na onbehoorlijk en onbeleefd gedrag tijdens de bewegingsactiviteiten. 4.3.8. Rechtzetten van ongecontroleerde en ongewenste uitingen: - zijn bereid ongecontroleerde en ongewenste uitingen bij zichzelf in te zien en recht te zetten.
Leerplandoelstellingen: OVSG
Wiskunde WI-WA.04 De lln. ontwikkelen zelfvertrouwen doorheen hun wiskundig bezig zijn zowel op school als daarbuiten. Daardoor is de kans groter dat ze plezier beleven in wiskundige activiteiten.
Nederlands: spreken NL-SPR-BV-01-06 De leerlingen kunnen spreken met een voldoende volume. NL-SPR-DV-D01-06 De leerlingen kunnen zich zodanig op hun spreektaak richten dat zij voldoende spreekdurf hebben om de taak aan te vatten. NL-SPR-DV-D03-01-01-02 De leerlingen kunnen gevoelens met één woord benoemen. NL-SPR-DV-D03-03-02-04 De leerlingen kunnen een zin waarin zij een gevoelen uitdrukken correct formuleren. NL-SPR-DV-D03-03-02-05 De leerlingen kunnen een zin waarin zij een mening geven correct formuleren. NL-SPR-DV-D03-06-04 De leerlingen kunnen bij een prent hun gevoelens verwoorden. NL-SPR-TV-04-07 De leerlingen kunnen antwoorden op vragen m.b.t. een behandeld onderwerp. NL-SPR-TV-05-02 De leerlingen kunnen eenvoudige informatie doorgeven die voortvloeit uit hun eigen leefwereld. NL-SPR-TV-06-07 De leerlingen kunnen bewust een persoonlijke weergave geven van de realiteit. NL-SPR-GENL-SPR-TV-01-39 De leerlingen kunnen in een gesprek met een bekende volwassene relevante vragen stellen en doorvragen wanneer zij de reden van een uitlating willen kennen.
Nederlands: schrijven NL-SCH-TV-COR-03-11 De leerlingen kunnen een brief schrijven aan een bekende om een persoonlijke boodschap of belevenis over te brengen.
Wereldoriëntatie WO-MNS-SC-1.1.1 De leerlingen kunnen de eigen gevoelens van angst, blijheid, boosheid of verdriet (h)erkennen, uitdrukken en benoemen. WO-MNS-SC-1.1.2 De leerlingen weten dat ze zelf verschillende gevoelens kunnen hebben. WO-MNS-SC-1.1.3 De leerlingen kunnen in een eenvoudige taal een recent gebeurde situatie waarbij zij betrokken waren, in dialoog met een volwassene beschrijven en zeggen hoe zij zich daarbij voelden. WO-MNS-SC-1.1.4 De leerlingen drukken in een niet-conflictgeladen situatie eigen indrukken, gevoelens, verlangens, gedachten en waarderingen spontaan uit. WO-MNS-SC-1.1.5 De leerlingen weten dat er verschillende redenen kunnen zijn om bang, blij, boos of verdrietig te zijn. WO-MNS-SC-1.1.7 De leerlingen kunnen beschrijven wat ze doen in een concrete situatie en kunnen illustreren dat hun gedrag situatiegebonden is. WO-MNS-SC-1.1.8 De leerlingen hebben op basis van concrete ervaringen een gedifferentieerd beeld over wat ze zelf kunnen. WO-MNS-SC-1.2.1 De leerlingen kunnen bij de andere(n) gevoelens van bang, blij, boos en verdrietig zijn, herkennen en meeleven in dit gevoel. WO-MNS-SC-1.2.2 De leerlingen beseffen dat personen dezelfde situaties op een verschillende wijze kunnen ervaren en er verschillend op kunnen reageren. WO-MNS-SC-1.2.3 De leerlingen kunnen gevoelsuitdrukkingen, gedachten en bedoelingen van de andere(n) herkennen en benoemen. WO-MNS-SC-1.2.4 De leerlingen kunnen zich voorstellen wat de ander denkt, bedoelt en voelt. WO-MNS-SC-1.2.5 De leerlingen kunnen de gelijkenissen en verschillen in gedachten, bedoelingen en gevoelens tussen zichzelf en de andere(n) herkennen. WO-MNS-SC-1.2.6 De leerlingen kunnen oorzaken/gevolgen opnoemen van verschillen en/of overeenkomsten tussen gevoelens, gedachten en bedoelingen van zichzelf ten aanzien van ander(en). WO-MNS-SC-1.2.6 De leerlingen kunnen oorzaken/gevolgen opnoemen van verschillen en/of overeenkomsten tussen gevoelens, gedachten en bedoelingen van anderen onderling. WO-MNS-SC-1.2.7 De leerlingen kunnen een situatie, een handeling vanuit verschillende gezichtspunten bekijken en beoordelen. WO-MNS-SC-1.2.9 De leerlingen kunnen rekening houden met het perspectief van de ander in de keuze van het eigen handelen.
WO-MNS-SC-1.3.1 De leerlingen kunnen een sociale probleem- of conflictsituatie onderkennen. WO-MNS-SC-1.3.1 De leerlingen kunnen een sociale probleem- of conflictsituatie begrijpen. WO-MNS-SC-1.3.2 De leerlingen begrijpen dat samenwerken noodzakelijk kan zijn om een bepaald doel te bereiken. WO-MNS-SC-1.3.4 De leerlingen kunnen in concrete situaties verschillende manieren van omgaan met elkaar herkennen en erover praten. WO-MNS-SC-1.3.8 De leerlingen kunnen zich voorstellen wat zij (soms ongewild) bij de ander teweegbrengen. WO-MNS-SC-1.3.9 De leerlingen weten dat ze rekening moeten houden met de gevolgen van het eigen gedrag, zowel voor zichzelf als voor de andere(n). WO-MNS-SC-1.3.11 De leerlingen kunnen in concrete situaties verschillende manieren van omgaan met elkaar herkennen, erover praten en aangeven dat deze op elkaar inspelen. WO-MNS-SV-2.1.2 De leerlingen kunnen een ander in moeilijkheden bijstaan. WO-MNS-SV-2.1.3 De leerlingen kunnen spontaan anderen helpen. WO-MNS-SV-2.1.4 De leerlingen tonen in een eenvoudige conflictsituatie in de omgang met leeftijdsgenoten de bereidheid om te zoeken naar geweldloze oplossingen. WO-MNS-SV-2.2.1 De leerlingen durven en kunnen iemands hulp inroepen. WO-MNS-SV-2.2.2 De leerlingen kunnen zich laten helpen. WO-MNS-SV-2.2.4 De leerlingen kunnen genieten van hulp die hen geboden wordt. WO-MNS-SV-2.2.5 De leerlingen waarderen verkregen hulp. WO-MNS-SV-2.3.4 De leerlingen kunnen een gevoeligheid tonen voor de behoeften van anderen. WO-MNS-SV-2.3.6 De leerlingen gaan op een spontane en respectvolle wijze om met leeftijdsgenoten. WO-MNS-SV-2.4.2 De leerlingen kunnen en durven voor hun eigen meningen en wensen op een begrijpbare en aanvaardbare wijze opkomen. WO-MNS-SV-2.8.4 De leerlingen tonen in concrete situaties voldoende zelfvertrouwen, gebaseerd op kennis van het eigen kunnen. WO-MNS-SV-2.9.2 De leerlingen respecteren het vertrouwen van een ander. WO-MNS-SV-2.11.1 De leerlingen kunnen duidelijk hoorbaar (goed articuleren, voldoende luid, ..) spreken. WO-MNS-SV-2.11.6 De leerlingen kunnen een gesprek voeren met een volwassene.
WO-NAT-07.01 De leerlingen verwoorden de gevolgen van ziek zijn voor zichzelf en anderen WO-NAT-07.02 De leerlingen herkennen in concrete situaties gedragingen die bevorderlijk of schadelijk zijn voor hun gezondheid WO-NAT-07.04 De leerlingen weten dat bepaalde ziektes kunnen worden voorkomen WO-NAT-07.05 De leerlingen weten dat bepaalde ziekteverschijnselen en handicaps niet altijd kunnen worden vermeden. WO-NAT-07.19 De leerlingen herkennen bij zichzelf de fysische gevolgen van inspanning en rust. WO-NAT-07.20 De leerlingen zien in dat voldoende rust noodzakelijk is. WO-NAT-07.21 De leerlingen herkennen en benoemen het gevoel van behagen en onbehagen. WO-NAT-07.22 De leerlingen respecteren beperkingen en mogelijkheden van anderen. WO-NAT-07.23 De leerlingen kunnen aan de hand van eigen ervaringen de samenhang illustreren tussen fysisch en psychisch welbevinden. WO-NAT-07.26 De leerlingen beseffen dat het nemen van voorzorgen de kans op ziekten en ongevallen vermindert. WO-NAT-07.31 De leerlingen herkennen bij zichzelf en bij anderen het verschil tussen ziek, gezond en gewond zijn. WO-NAT-07.32 De leerlingen herkennen concrete situaties als onveilig, gevaarlijk, ongezond. WO-NAT-07.33 De leerlingen kennen de belangrijkste gezondheidsvoorzieningen. WO-NAT-07.36 De leerlingen verwittigen in geval van ongeval een volwassene. WO-NAT-07.37 De leerlingen verwittigen in geval van ongeval de hulpdiensten. WO-NAT-03.24 De leerlingen kunnen lichamelijke veranderingen die ze bij zichzelf en leeftijdsgenoten waarnemen, herkennen als normale aspecten in hun ontwikkeling. WO-MAA-SCV-13 De leerlingen stellen vast dat de meeste mensen in het ontplooien van hun activiteiten vaak met anderen moeten samenwerken. WO-MAA-SCV-14 De leerlingen ervaren dat taakverdelend werken of samenwerken zinvol kan zijn en kunnen de positieve gevolgen daarvan verwoorden. WO-MAA-SCV-17 De leerlingen kunnen vormen herkennen van afwijzend of waarderend reageren op het anders-zijn van mensen. WO-MAA-SCV-18b De leerlingen kunnen in concrete klas- of schoolsituaties aangeven dat ze op prijs stellen dat het anders-zijn van mensen wordt gewaardeerd WO-MAA-SCV-18a De leerlingen kunnen in concrete klas- of schoolsituaties aangeven dat ze niet akkoord gaan met een afwijzend gedrag t.o.v. het anders-zijn van mensen.
WO-MAA-SCV-19 De leerlingen weten dat sommige mensen vanwege hun handicap of leeftijd het moeilijk hebben om vlot te kunnen participeren aan het dagelijks leven.
Muzische vorming MV-BLD-OM-3.6 Kinderen vinden plezier en voldoening in het beeldend vormgeven. MV-BLD-OM-3.8 Kinderen kunnen samenwerken aan een gemeenschappelijk werkstuk. MV-BWG-BG-8 De kinderen bewegen naar aanleiding van gevoelens en ervaringen. MV-BWG-BG-10 De kinderen drukken zichzelf uit met dansbewegingen die naar gevoelens, ervaringen, situaties en gebeurtenissen verwijzen. MV-BWG-BM-36 De kinderen kunnen samen met een ander kind een eenvoudige bewegingsopdracht uitvoeren. MV-BWG-BM-37 De kinderen kunnen volgend en/of reagerend op elkaar werken. MV-BWG-BM-38 De kinderen kunnen in kleine (2-3) groepjes samenwerken voor een korte tijdsduur. MV-BWG-BM-39 De kinderen kunnen samenwerken met één of meer partners en hanteren daarbij materialen. MV-BWG-BM-40 De kinderen kunnen volgend, reagerend samenwerken in duo's, in kleine en grotere groepen. MV-BWG-BM-42 De kinderen kunnen de kwaliteiten van een partner herkennen en benutten bij het samenwerken. MV-DRA-BV-1.2 De kinderen overwinnen hun spreekangst en durven te vertellen in de kring. (durven). MV-DRA-BV-1.3 De kinderen overwinnen hun drempelvrees en schuchterheid door regelmatig iets in de kring naar voren te brengen. (durf en concentratie). MV-DRA-BV-1.16 De kinderen exploreren de eigen emoties en drukken die al spelend uit. (expressievermogen). MV-DRA-SGB-3.3 De kinderen staan open voor wat anderen zeggen en / of doen. Ze reageren er spontaan op. LA-ZSF-75.1 De leerlingen spelen graag met andere kinderen en maken hierbij geen onderscheid. LA-ZSF-75.2 De leerlingen aanvaarden het samen oefenen in gemengde groepen (geslacht, etnische afkomst). LA-ZSF-75.3 De leerlingen blijven zich voor elkaar inzetten onafhankelijk van de ploegsamenstelling: sterkte, geslacht, etnische of sociale afkomst.
LA-ZSF-77.1 De leerlingen tonen spontaan hun waardering voor anderen door in de handen te klappen. LA-ZSF-77.2 De leerlingen weten dat ze het recht hebben om bij een ongepast optreden van een medeleerling te reageren volgens de afgesproken gedragsregels. LA-ZSF-77.3 De leerlingen durven op een gepaste manier op te komen voor een leerling die naar hun mening ten onrechte gesanctioneerd werd. LA-ZSF-78.2 De leerlingen zien in welke verbale of non-verbale uitdrukkingen niet toelaatbaar zijn tijdens de bewegingsactiviteit of spel en kunnen verwoorden waarom.
Leerplandoelstellingen: VVKBaO
Godsdienst Eerste cyclus 5.2.1.1 Mag ik zijn wie ik ben? Kinderen vanuit welke thuis, cultuur of geloofsovertuiging ze ook komen voelen zich benaderd, aanvaard, uitgedaagd, en bemind als iemand die de moeite waard is. K -
Elk bij zichzelf de nood zien om benaderd, aanvaard, uitgedaagd en bemind te worden als iemand die de moeite waard is Ervaren dat er mensen zijn die hen aanvaarden en hen blij maken; Hun plaats vinden in een klas waar zij welkom zijn Ondervinden dat het positieve in hen gewaardeerd wordt en dat ze ook uitgedaagd worden om te groeien in wat niet zo goed gaat, o.m. door de evaluaties
U -
Erkennen dat er aanpassingsproblemen kunnen zijn wanneer ze in een nieuwe situatie terecht komen
Kinderen aanvaarden dat er verschillen zijn tussen henzelf en andere kinderen K -
Dit houdt in dat ze via verhalen, foto’s, gesprekken, … verkennen dat er soms grote verschillen zijn tussen kinderen, zowel hier als wereldwijd. Beseffen dat ze allemaal uit verschillende gezinssituaties komen; De verschillen tussen henzelf en anderen leren aanvaarden;
U -
Zien dat men soms alleen het beste van zichzelf toont, dit om zijn kwetsbaarheid te verbergen en andere te behagen; De kans krijgen om angst, aarzeling, onzekerheid… bij iemand uit te spreken
Kinderen leren Jezus kennen, als iemand die van elke mens houdt K -
De menslievendheid van Jezus leren kennen via het verhaal van Jezus en de kinderen Het verhaal van Jezus ontmoeting met Zacheüs lezen en daarin zien hoe Hij bijzondere aandacht had voor mensen die zich niet bemind voelden, en ook ontdekken dat Hij weerstand opriep bij sommige mensen;
-
Jezus leren zien als iemand die mensen uitdaagt om vanuit hun eigen mogelijkheden verder te groeien; Ontdekken dat Jezus van mensen houdt, omdat hij gelooft dat God van alle mensen houdt;
U -
De houding van Jezus ontdekken in gelovige mensen uit hun eigen omgeving: ouders, grootouders, leerkrachten, … Mensen uit het verleden leren kennen die zich vanuit hun geloof in Jezus en in God hebben ingezet voor medemensen
Kinderen zijn bereid om andere kinderen in de klas te waarderen Dit houdt in dat ze K -
Hun medeleerlingen waarderen door afspraken en regels na te leven die het samenleven en het samenwerken in de klas bevorderen; Beseffen dat kinderen zich soms niet bemind voelen; Aandacht hebben voor afwezigen; Zorg hebben voor wie niet meekan of iets niet begrijpt; In een vieringsmoment kunnen danken voor het leven dat hen gegeven is, voor het mysterie van ieder mens en voor de veelkleurigheid van hun bestaan;
U -
(wanneer ze zelf christen zijn) in de waardering voor andere kinderen iets van de houding van Jezus zien
5.2.1.2 In heb een lichaam met vele mogelijkheden Kinderen beleven hun lichaam Dit houdt in dat ze K -
Nagaan wanneer zij wel of niet deugd beleven aan hun lichaam; Leren spreken over de mogelijkheden én over de grenzen van hun lichaam; Hun lichaam leren zien als een gave en een wonder en ervoor danken;
-
Zien dat mensen verschillen in hun lichamelijke mogelijkheden en grenzen
U
Kinderen hanteren lichaamstaal Dit houdt in dat ze: K
-
Verschillende vormen van lichaamstaal verkennen Ontdekken hoe ze zich via lichaamstaal door anderen gesteund, getroost, bemoedigd of gekwetst weten… Al doende ontdekken hoe ze zelf via lichaamstaal anderen kunnen steunen, troosten bemoedigen of kwetsen; Aanvoelen en uitspreken wat er in hen omgaat, wanneer zij bepaalde lichaamshoudingen aannemen
U -
De band tussen het innerlijke en het uiterlijke van de mens verder verkennen: lichaamstaal kan het innerlijke van een mens weergeven of verbergen
Kinderen beleven sommige vormen van lichamelijke nabijheid als deugddoend en genezend Dit houdt in dat ze: K -
Kunnen vertellen over deugddoende vormen van liefdevolle lichamelijke nabijheid, zoals een knuffel, een kus, een schouderklopje, … In evangelieverhalen zien op welke wijze Jezus bij mensen deugddoend en genezend nabij kon zijn;
U -
Beseffen dat nabijheid een bedreiging kan zijn, wanneer ze niet door liefde gedragen wordt.
Kinderen kennen lichaamstaal bij gebed en meditatie Dit houdt in dat ze K -
Een passende houding zoeken, wanneer ze stil worden bij wat er diep in hen omgaat;
5.2.1.3 Maar ik kan niet alles: grenzen en werkelijkheidsbesef Kinderen zien grenzen en beperkingen in hun leven Dit houdt in dat ze: K -
Grenzen leren zien en ervaren op verschillende vlakken o Op vlak van hun lichaam Bespreken wat de confrontatie met grenzen bij hen en bij andere mensen teweegbrengt: onmacht, ongenoegen, lichamelijk en of psychisch lijden Bespreken dat grenzen ook veiligheid en vertrouwen kunnen bieden Verkennend spreken over de dood vanuit verhalen of naar aanleiding van een actueel gebeuren in hun leven
U -
Verschillen oorzaken op het spoor komen, die mensen in hun mogelijkheden beperken of in hun groei remmen: o Buiten de wil van de mens om o Door de mens veroorzaakt
Kinderen zien dat er naast beperkingen ook mogelijkheden zijn Dit houdt in dat ze U -
Leren zien hoe mensen soms heel verschillend reageren op grenzen en beperkingen: aanvaarden, berusten, ontmoedigd zijn, opstandig zijn, vechten, er toch iets van willen maken, …
Kinderen weten hoe gelovige mensen verder kijken dan grenzen Dit houdt in dat ze K -
In evangelieverhalen ontdekken hoe Jezus nabij is bij kleine en beperkte mensen en wat die nabijheid voor die mensen betekent Ontdekken dat ook godsdiensten buiten het christendom mensen in hun geloof kracht en inspiratie vinden om ieder medemens als evenwaardig te beschouwen
U -
Weten dat gelovige mensen in Jezus de voorkeurliefde van God zien voor kleine en zwakke mensen; De voorkeurliefde van God voor kleine mensen herkennen in bijbelverhalen
Kinderen beseffen dat liefde grens-overschrijdend is Dit houdt in dat ze: K -
Ervaren dat mensen mekaar graag zien, mekaar aanvaarden met hun mogelijkheden en hun grenzen; Mogelijk kracht vinden in het geloof in God om zichzelf graag te zien, met mogelijkheden en beperkingen; Mogelijk kracht vinden in het geloof in God om van andere mensen te houden, met hun mogelijkheden en beperkingen
U -
Ontdekken dat mensen ook in ziekte en lijden positieve ervaringen kunnen doormaken
5.2.1.4 In voel mij vandaag zo… Kinderen zijn vertrouwd met allerlei gevoelens Dit houdt in dat ze K -
Eigen gevoelens en gevoelens van anderen verkennen en verwoorden: blij, bang, … Beseffen dat gevoelens er gewoon zijn, of ze nu aangenaam zijn of niet, en dat gevoelens op zich dus niet slecht zijn Beseffen dat iedereen wel eens blij, bang, boos, verdrietig is Zich bewust worden van het feit dat gevoelens zeer sterk kunnen zijn
U -
Situaties verkennen die aanleiding geven tot bepaald gevoelens; Relatie tussen mensen en dingen die gebeuren binnen relaties; Macht en onmacht, Het zich bewust worden van iets, …
Kinderen leren omgaan met gevoelens Dit houdt in dat ze: K -
-
Er zich bewust van zijn dat gevoelens willen naar buiten komen Zich ervan bewust worden hoe het voelt als men een gevoel niet wil/kan/mag tonen; Ontdekken dat je beter met je gevoelens kunt omgaan, wanneer je je gesteund weet door een mens in wie je vertrouwen hebt; Een aantal modellen van omgaan met gevoelens exploreren en/of uitproberen in een rollenspel; Beseffen dat sommige uitingen van gevoelend pijn veroorzaken en niets oplossen;
-
Beseffen dat rollenpatronen verschillen opleggen tussen jongens en meisjes
-
U
Kinderen ontdekken dat rust en stilte een hulp zijn bij het omgaan met gevoelens Dit houdt in dat ze: K -
Rustig en stil kunnen worden bij een gevoel dat in hen leeft; Ontdekken dat stilte en rust helpen om een gepaste uitdrukking te vinden voor gevoelens; Via verhalen beluisteren dat bidden sommige mensen helpt om met hun gevoelens om te gaan;
Kinderen leren Jezus kennen als een gevoelig man Dit houdt in dat ze: K -
In evangelieverhalen leren zien dat Jezus gevoelens heeft, b.v. vreugde, boosheid, verdriet, … Weten dat Jezus zich vaak terugtrok in de rust en in de stilte; Ontdekken dat Jezus zijn meeleven met mensen laat zien wie God is;
-
In andere evangelieverhalen ontdekken hoe Jezus meeleefde met mensen
U
5.2.1.6 Geboorte en groei Kinderen hebben oog voor het wonder van nieuw leven Dit houdt in dat ze: K -
Koesterend en voorzichtig omgaan met elke vorm van nieuw leven
Kinderen zijn dankbaar voor het unieke geschenk dat hun eigen leven is Dit houdt in dat ze: K -
Op een eigen manier hun dankbaarheid om dat leven kunnen uitdrukken;
Kinderen zien hun leven als groeien naar zelfstandigheid Dit houdt in dat ze: K -
Beseffen dat er ook een opdracht ligt in hun leven
-
Stilstaan bij de pijnlijke momenten die ze hebben meegemaakt in hun groei
U
5.2.1.8 Ik wil het goede doen Kinderen beseffen dat ‘het goede doen’ niet altijd lukt Dit houdt in dat ze: K -
Beseffen dat ze veel goede dingen doen, maar dat ze ook fouten maken;
Tweede cyclus 5.2.2.2 Verbondenheid in verdriet Kinderen ervaren verdriet als een deel van het (en hun) leven Dit houdt in dat ze: K -
Het verdriet dat ze rondom zich zien, onder woorden brengen; Zien dat wenen, iets uitschreeuwen, niet spreken, niet eten, … uitingsvormen van verdriet kunnen zijn; Er weet van hebben dat verdriet ook verborgen en weggestopt kan zijn
U -
Hun eigen verdriet – als ze dat wensen- kunnen uitdrukken in tekeningen, boetseerwerk, een tekst, … Dieper ingaan op situaties van verdriet, afhankelijk van wat er in de klas ter sprake komt
Kinderen ontdekken hoe verbondenheid, nabijheid en luisterbereidheid helpen bij verdriet Dit houdt in dat ze: K -
Kunnen vertellen wie en wat hen helpt als ze verdrietig zijn; Bespreken wat het betekent als mensen zeggen: “dat ik er met iemand over kan praten, lucht al op” Verhalen lezen over mensen die elkaar helpen om verdriet te uiten en te verwerken; Samen stil kunnen worden en/of bidden in een situatie van verdriet De zin en het belang ontdekken van solidariteitsacties en zelfhulpgroepen
U -
Verhalen lezen waaruit blijkt dat mensen het moeilijk hebben wanneer ze met hun verdriet alleen gelaten worden
5.2.2.4 Anders zijn, ontmoeting Kinderen ontdekken dat er verschillen zijn tussen mensen Dit houdt in dat ze: K -
Ervaren dat ze zelf gelijken op anderen en verschillen van anderen Eigen gevoelens uitspreken bij de ervaring dat ze verschillen van anderen Luisteren naar anderen over hun gevoelens bij de ervaring van anders zijn Varen stellen over het anders zijn van anderen
Kinderen vergelijken de manier waarop mensen omgaan met het anders zijn van zichzelf en van anderen Dit houdt in dat ze: K -
Ervaren hoe mensen reageren op het anders zijn van mensen;
Kinderen ontdekken hoe men in de Bijbel omgaat met mensen die meestal als ‘anders’ of ‘vreemd’ worden gezien Dit houdt in dat ze: K -
Ontdekken hoe God in de Bijbel mensen inspireert in het omgaan met anderen Ontdekken hoe Jezus met ‘anderen’ omgaat en over hen spreekt
Kinderen voelen zich uitgenodigd om zelf de verscheidenheid van mensen als een rijkdom te beleven Dit houdt in dat ze: K -
Zien dat er altijd een spanning is tussen gelijkheid en verschil Te midden van alle verschillen op zoek gaan naar elementen van overeenkomst; De waarde en de waardigheid van elke mens erkennen; Er zich bewust van worden dat ze keuzes moeten maken in het omgaan met de verschillen bij anderen Leren omgaan met de moeilijkheden die kunnen voorkomen bij verschillen tussen mensen
Kinderen ontdekken hoe christenen bij God steun zoeken in verbondenheid met God en met elkaar Dit houdt in dat ze: K -
Enkele eenvoudige gebeden bij verdrietsituaties lezen; Verhalen beluisteren van christenen die zich –individueel of als groep- inzetten om mensen in verdriet bij te staan
-
Op een of andere manier laten blijken dat ze verbonden zijn met mensen in hun verdriet;
U
5.2.2.7 Gewetensvol handelen Kinderen geven voorbeelden van wat zij als ‘goed’ en ‘kwaad’ ervaren in hun omgeving. Dit houdt in dat ze: K -
zien en bespreken hoe volgens hen mensen ‘goed’ of ‘kwaad’ handelen
-
bespreken hoe mensen zich onverantwoord gedragen: in de omgang met andere mensen, …
U
Kinderen denken na hoe men gewetensvol en verantwoord kan handelen Dit houdt in dat ze: K -
concrete situaties oproepen, bekijken en bespreken waarin ze moesten kiezen tussen verschillende mogelijkheden van handelen; concrete situaties oproepen, bekijken en bespreken waarin ze gedaan hebben wat ze aanvoelden als ‘goed’ concrete situaties oproepen, bekijken en bespreken waarin ze wel goed wisten wat er te doen was, maar er niet in slaagden dit ook te doen stilstaan bij de gevoelens die hun handelen bij henzelf opropet: voldoening, vreugde, trots, spijt, angst, …
Derde cyclus 5.2.3.1 Wat maakt mij gelukkig? Wie wil ik worden? Kinderen verzamelen bouwstenen waarmee mensen hun leven mooier en gelukkiger willen maken Dat houdt in dat ze: K -
Verwoorden wat hen zelf gelukkig maakt Nagaan wat mensen gelukkig maakt Aan de hand van enkele voorbeelden zien hoe mensen in andere culturen geluk nastreven
Kinderen stellen vragen bij de vele manieren waarop mensen –ook zijzelf- in hun leven geluk nastreven. Dit houdt in dat ze: K -
Zien wat mensen rondom hen doen om gelukkig te zijn; Onderscheid maken tussen louter ik-betrokken waarden en sociale waarden;
-
Beelden van geluk en schijngeluk in reclame kritisch bespreken
U
Kinderen gaan op weg om stilaan zelf vorm te geven aan hun eigen leven met bouwstenen die ze als zinvol en waardevol ontdekken Dit houdt in dat ze K -
Zien dat hun eigen leven vorm krijgt in relatie en confrontatie met andere mensen Begrijpen dat vertrouwen en zelfaanvaarding nodig zijn om gelukkig te zijn Begrijpen dat zij pas gelukkig kunnen worden door liefde en solidariteit;
5.2.3.2 Grenzen van het leven Kinderen confronteren zich ermee dat de weg naar geluk geen rechtlijnige vervulling kent Dit houdt in dat ze: K -
Zowel positieve als negatieve ervaringen verkennen en uitwisselen: ervaringen van geluk, eigen mogelijkheden, …
Kinderen bespreken hoe mensen vanuit hun levens- of geloofsovertuiging zoeken om te gaan met grenzen Dit houdt in dat ze: K -
-
Stilstaan bij levensgetuigenissen van mensen, bij wie grenservaringen soms leiden tot optimisme bij de enen en soms tot pessimisme bij anderen; inzien dat medeleven en betrokkenheid van mensen wegen kunnen openen naar aanvaarding, verrijking en perspectief; beseffen en –indien mogelijk- verwoorden op wie en waarop zij zelf steunen in de confrontatie met grenzen van hun leven; Kennismaken met de manier waarop gelovigen en niet-gelovigen omgaan met lijden en dood; Het omgaan met grenzen herkennen in enkele verhalen en/of teksten uit de bijbelse traditie Verschillende woorden vergelijken om God ter sprake te brengen bij grenservaringen
-
Enkele populaire opvattingen bespreken over ‘leven na de dood’ teksten van een uitvaart en van gedachtenisprentjes bespreken
-
U
Wereldoriëntatie Overkoepelende doelstellingen 0.3 Kinderen beleven en ervaren een intense verbondenheid met de wereld. 0.5 Kinderen werken samen 0.6 Kinderen drukken zich zo verstaanbaar mogelijk uit en benoemen waar mogelijk de dingen correct 0.7 Kinderen kunnen en durven problemen aanpakken
Mens en levensonderhoud 1.1 Kinderen zien in dat mensen moeten zorgen voor hun dagelijks bestaan
Mens en zingeving 2.2 Kinderen zijn er zich van bewust dat veel mensen hun leven zin geven door hun geloof in een waardegeheel en/of in een persoonlijke God
2.3 Kinderen ontdekken hoe mensen omgaan met grote momenten in het leven 2.4 Kinderen kunnen illustreren dat mensen van elkaar verschillen op allerlei gebied 2.5 Kinderen zien in dat elke mens ‘iemand’ is, ‘iets betekent’, en op de een of andere wijze blijft voortleven in de herinnering van anderen 2.6 Kinderen worden zich bewust van hun eigen levensverhaal en van de samenhang ervan met andere levensverhalen 2.7 Kinderen zien in dat iedereen zijn leven een stuk in handen neemt.
Mens en medemens 4.1 Kinderen ontwikkelen een gedifferentieerd beeld van zichzelf 4.2 Kinderen ontwikkelen vertrouwen in eigen mogelijkheden 4.3 Kinderen ontwikkelen een genuanceerde kijk op hun eigen gevoelens en gaan er op een adequate wijze mee om 4.4 Kinderen leven bewust met en genieten van hun lichaam 4.5 Kinderen kunnen zich verplaatsen in de gedachten, gevoelens en waarnemingen van anderen en houden daar rekening mee. 4.6 Kinderen kunnen zich als persoon present stellen 4.7 Kinderen kunnen respect en waardering opbrengen 4.8 Kinderen gaan op een adequate wijze om met de menselijke behoefte aan lichamelijk contact. 4.12 Kinderen kunnen hulp vragen en zorg aanvaarden 4.14 Kinderen kunnen zich op een passende manier weerbaar opstellen 4.16 Kinderen kunnen ongelijk of onmacht toegeven
Mens en natuur 7.14 Kinderen zien in dat leefgewoonten de gezondheid kunnen bevorderen of schaden en handelen er naar 7.15 Kinderen trachten door hun gedrag gezondheidsrisico’s te vermijden
Nederlands: schrijven Schr. 2.2 Een schrijfstrategie bepalen en volgen om visuele en schriftelijke boodschappen vorm te geven - Materiaal verzamelen (Schr. 2.2.1) Jezelf bevragen: putten uit gevoelsleven, ervaring en beleven, …
Nederlands: spreken S.1.7 Spreken over belevenissen, ervaringen, waarnemingen, gebeurtenissen uit de eigen omgeving of over boodschappen van anderen S.1.8 Spreken over belevenissen, ervaringen, waarnemingen, gebeurtenissen of over boodschappen van anderen uit de ruimere omgeving S.1.14 Spreken over gevoelens zoals blijheid, angst, verdriet, verwondering, eigen gevoelens verwoorden S.1.15 Bereid zijn eigen gevoelens en verlangens op een persoonlijke manier uit te drukken
Bewegingsopvoeding GVL 4 Rust ervaren als tegenpool van actie ZC1 zelfkennis en zelfvertrouwen ZC2 Omgaan met eigen gevoelens ZC 2.1 de leerlingen gaan om met eigen gevoelens en durven die te uiten ZC 2.2 De leerlingen herkennen gevoelens bij zichzelf en benoemen die ZC 2.3 De leerlingen erkennen en aanvaarden eigen gevoelens ZC 2.4 De leerlingen gaan bewust om met een variatie aan eigen gevoelens binnen aanvaardbare grenzen en uiten die begrijpelijk voor anderen SF 1 Zich inleven in anderen SF 1.1 De leerlingen herkennen gevoelens bij anderen en benoemen die SF 1.2 De leerlingen erkennen gevoelens bij anderen en aanvaarden die
SF 1.3 De leerlingen gaan bewust om met een variatie aan gevoelens bij anderen SF 2 Met anderen in relatie treden
Muzische opvoeding Muzisch taalgebruik: creëren 12 Erop gericht zijn de eigen ideeën, gevoelens, ervaringen en waardering in muzische taal uit te drukken 18 Werken vanuit geloof in eigen kunnen Bewegingsexpressie 4 Kinderen worden zich bewust van hun identiteit en hun inlevingsvermogen
Casus S. zit in het vijfde leerjaar bij juf Kristien. Doordat haar ouders vorig jaar uit elkaar gingen verblijft ze momenteel bij haar mama en ziet ze haar papa enkel op zondag. Er komen nog regelmatig ruzies voor tussen de ouders, hierdoor komt S. vaak met tranen in de ogen op school aan. De papa heeft sinds september een nieuwe vriendin en woont al twee maanden samen met haar en haar twee kinderen. Door deze verandering heeft S. het gevoel dat ze niet meer op de eerste plaats komt en ze niet genoeg aandacht krijgt van haar papa. Tijdens de zomervakantie verloor S. een nonkel omwille van zelfdoding. Haar mama (zus van de overledene) vertelde aan juf Kristien dat S. weinig emoties toont hierrond, ze vermoedt dat dit komt doordat S. weet dat haar mama het er moeilijk mee heeft. Ze vertelde ook dat ze (de mama) reeds enkele weken regelmatig bij een psychologe langsgaat. Op school komt S. onverschillig over. Hoewel juf Kristien haar best om S. te betrekken bij de klasactiviteiten blijft S. afzijdig. Als een oefening niet lukt zal S. vlug alle hoop opgeven en roepen: “Niets lukt, ik niks kan en ik ben voor niets goed!” Op de speelplaats zoekt S. weinig contact met de andere kinderen, ze zit vaak alleen en wordt hierdoor genegeerd door de andere leerlingen. Tijdens de lessen godsdienst over rouwen en verdriet konden de leerlingen in een kringgesprek vertellen over de ervaringen die zij reeds hadden met het onderwerp. S. vertelde dat haar nonkel gestorven was door zelfdoding, waarop de andere kinderen onmiddellijk naar meer informatie vroegen. S. klapte dicht en gaf vervolgens aan dat ze er niet meer over wou praten. Juf Kristien probeerde later met S. een gesprek te voeren over wat er gebeurde in het kringgesprek. S. begon te wenen en zei dat ze er niet over kan praten omdat ze haar mama anders heel verdrietig zou maken. Ook aan haar papa kan ze niks vertellen omdat hij haar niet graag meer ziet nu hij een nieuw gezin heeft. De juf gaf aan dat ze er altijd met haar over kan praten, S. ging akkoord om dit te doen.
Opdrachten -
Wat zijn de risicofactoren? Wat zijn de beschermende factoren die ontbreken? Wat zijn de beschermende factoren? Welke signalen herken je?
Casus S. zit in het vijfde leerjaar bij juf Kristien. Doordat haar ouders vorig jaar uit elkaar gingen verblijft ze momenteel bij haar mama en ziet ze haar papa enkel op zondag. Er komen nog regelmatig ruzies voor tussen de ouders, hierdoor komt S. vaak met tranen in de ogen op school aan. De papa heeft sinds september een nieuwe vriendin en woont al twee maanden samen met haar en haar twee kinderen. Door deze verandering heeft S. het gevoel dat ze niet meer op de eerste plaats komt en ze niet genoeg aandacht krijgt van haar papa. Tijdens de zomervakantie verloor S. een nonkel omwille van zelfdoding. Haar mama (zus van de overledene) vertelde aan juf Kristien dat S. weinig emoties toont hierrond, ze vermoedt dat dit komt doordat S. weet dat haar mama het er moeilijk mee heeft. Ze vertelde ook dat ze (de mama) reeds enkele weken regelmatig bij een psychologe langsgaat. Op school komt S. onverschillig over. Hoewel juf Kristien haar best om S. te betrekken bij de klasactiviteiten blijft S. afzijdig. Als een oefening niet lukt zal S. vlug alle hoop opgeven en roepen: “Niets lukt, ik niks kan en ik ben voor niets goed!” Op de speelplaats zoekt S. weinig contact met de andere kinderen, ze zit vaak alleen en wordt hierdoor genegeerd door de andere leerlingen. Tijdens de lessen godsdienst over rouwen en verdriet konden de leerlingen in een kringgesprek vertellen over de ervaringen die zij reeds hadden met het onderwerp. S. vertelde dat haar nonkel gestorven was door zelfdoding, waarop de andere kinderen onmiddellijk naar meer informatie vroegen. S. klapte dicht en gaf vervolgens aan dat ze er niet meer over wou praten. Juf Kristien probeerde later met S. een gesprek te voeren over wat er gebeurde in het kringgesprek. S. begon te wenen en zei dat ze er niet over kan praten omdat ze haar mama anders heel verdrietig zou maken. Ook aan haar papa kan ze niks vertellen omdat hij haar niet graag meer ziet nu hij een nieuw gezin heeft. De juf gaf aan dat ze er altijd met haar over kan praten, S. ging akkoord om dit te doen.
Opdrachten -
-
Wat zijn de risicofactoren? Overbodigheid, zelfbeeld, gevoelens van minderwaardigheid, thuisrelatie (scheiding, ruzies, suïcide van nonkel, mama die rouwt, ziet haar vader niet veel Wat zijn de beschermende factoren die ontbreken? Kan niet praten met papa of mama, geen vrienden Wat zijn de beschermende factoren? Ze kan terecht bij de juf Welke signalen herken je? Indirect verbale signalen, isolatie, futloosheid
Stellingenspel Deze stellingen werden gesteld tijdens de cursus. De cursisten krijgen zowel een groen als een rood kaartje. Het groene kaartje steken ze de lucht in als ze het eens zijn met de stelling, en het rode kaartje gaat de lucht in als ze het niet eens zijn. Stelling 1: 'Zelfdoding is een ziekte.' fout Realiteit: Zelfdodingsgedrag is een uiting van lijden. Het is dan ook in de eerste plaats het slaken van een pijnkreet. Een suïcidaal persoon zoekt naar een adequate manier om te ontsnappen aan de 'pijn'. De medische wetenschap leert ons wel dat psychiatrische aandoeningen als depressie en schizofrenie suïcidale neigingen kunnen veroorzaken en dat onze biologische en genetische determinatie een rol spelen bij suïcidaal gedrag. Voor heel wat van deze aandoeningen bestaat er wel medicatie.
Stelling 2: ook als je maar tien pilletjes neemt, meen je het… Juist Realiteit: Het is inderdaad zo dat naar schatting ¾ van de suïcidepogers geen echte doodswens hebben. Maar het overgrote deel van de mensen die zelfdoding heeft gepleegd, had eerder al een poging ondernomen. Daarnaast is het ook zo dat iemand die reeds een poging ondernomen heeft, 150 keer meer kans heeft op het plegen van zelfdoding dan iemand die nog geen poging heeft ondernomen. Elk suïcidaal gedrag moet dus serieus worden genomen. Het is altijd een noodkreet en een signaal dat het zo niet verder kan. Niet ingaan op de situatie is een verloren kans om een verdere evolutie van het suïcidaal gedrag te voorkomen.
Stelling 3: Mensen die erover praten, doen het niet. Fout Realiteit: 75% van de mensen die gestorven zijn door zelfdoding, hadden het vooraf bekendgemaakt. Door hun doodswens ter sprake te brengen, trekken ze aan de alarmbel. Het bespreken van zelfdodingsgedrag is één van de manieren om aan zelfdodingspreventie te doen.
Stelling 4: 'De verbetering die volgt op een zelfdodingspoging betekent dat het risico voorbij is.' Fout Realiteit: De meerderheid van zelfdodingen gebeurt in de maanden van verbetering die volgen op een poging. Elk suïcidaal gedrag creëert een drempelverlaging voor een volgende stap. Het is belangrijk om na te gaan wat de persoon met dit gedrag wil bereiken zodat een nieuwe poging kan worden voorkomen
Stelling 5: Zelfdoding gebeurt niet plots, impulsief. Ze maken een heel proces door. Juist Realiteit: Een suïcidaal persoon maakt een heel proces door van gedachte naar daad dat gemiddeld 2,5 jaar duurt. Vaak is er een druppel die de emmer doet overlopen. Door de suïcidale gedachten en doodswensen ter sprake te brengen, wordt de suïcidedreiging zichtbaar en kan het suïcidaal proces tijdig worden gestopt.
Stelling 6: mensen die over hun zelfdodinggedachten praten, proberen aandacht te krijgen. Fout Mensen die sterven door zelfdoding praten er gewoonlijk eerst over. Ze hebben pijn en zoeken hulp omdat ze niet weten wat te doen en ze alle hoop verloren zijn. Neem ze altijd serieus.
Stelling 7: Zelfdoding is een abnormale reactie op een normale situatie Juist Realiteit: Zelfdoding is een abnormale reactie op een normale situatie: iedereen kan in stresssituaties terechtkomen, maar niet iedereen gaat daarom over tot zelfdoding.
Stelling 8: vanaf dat iemand beslist om zelfdoding te plegen, kan je niks meer doen om ze te stoppen. Fout Suïcide kan voorkomen worden. De meeste suïcidale mensen willen niet sterven, ze willen wel dat hun pijn stopt.