Studiewijzer Zuidoost-Azië Klas: 11vwo Vak: aardrijkskunde Docent: Arnoud Boerma datum 12
16 t/m 22 mrt
13 23 t/m 29 mrt
http://nos.nl/artikel/624590-urk-legthet-af-tegen-vietnam.html en andere nieuws items Boek: Zuidoost-Azië hoofdstuk 7 Introductie §1&2; opdrachten 8 t/m 12
jaarplanning Di: Bovenbouwconferentie Do/vrij toetsweek 12H/12V
Introductie §3; Schema over de Ma/Di/Wo toetsweek ontwikkeling van de globalisering Di: vakouderavond (ophalen oude lesstof vorig schooljaar). Vr: inhaalmiddag 14.15 u Zelfwerken §3; opdrachten 13 t/m 18. Niet af in de les is huiswerk.
14 30 mrt5 april
Introductie §4; PowerPoint. Zelfwerken §4; opdrachten 19 t/m 24. Niet af in de les is huiswerk.
15 6- 12 april
Introductie §5 (industrie); indicatoren en de ontwikkeling van een land. Zelfwerken §5; opdrachten 25 t/m 31. Niet af in de les is huiswerk. Uitleg over de type economie Introductie §5 (diensten); oefening met Artistikweek de atlas. Do: slotconcert Zelfwerken §5; opdrachten 32 t/m 33 is Vr:12H drama Helicon huiswerk. Film over Singapore met kijkvragen
16 13 - 19 april
Di: rapporten Di: ex.dossier 12H/12V uitdelen Wo: opgave herkansing 12H/V Vr: Goede vrijdag, geen les Ma: 2e paasdag vrij Do/Vr: Herkansing 12H/12V
17 20 - 26 april
§6; opdrachten 34 t/m 40. Niet af is huiswerk.
Vr: inhaalmiddag vanaf 14.15 uur
18 27 april-3 mei
Nader in te vullen
Ma: Koningsdag; vrij Wo: ex.dossier ondertekenen Koorweek Do: kooruitvoering
19 4-10 mei
Meivakantie
20 11-17 mei
Aangepast rooster; Nader in te vullen, oefenen
Centraal examen 12H/12V Do: Hemelvaart vrij Vr: vrij
1
21 18-24 mei
Introductie §7. Opdrachten 41 & 42 is huiswerk.
Centraal examen 12H/12V
Introductie §8. Opdrachten 43 & 44 is huiswerk. 22 25- 29 mei
Introductie hfd. 8 §1&2 oefenen
Ma: pinksterdag vrij Centraal examen 12H/12V Talenreis 10e klas
23 1- 7 juni
Introductie hfd. 8§4 Oefenen
Werkweek 9e klassen
24 8-14 juni
Nader invullen; oefenen
Do: uitslag CE
25 15-21 juni
Toetsinhoud
Toetsweek 10V/11H/11V Di/Wo: herexamens 12H/V
26 22-28 juni 27 29 juni – 5 juli
28 6 -12 juli
29 13 -19 juli
Zuidoost Azie; Hoofdstuk 7 & 8§1,2,4. De kwetsbaarheid van de delta’s. Lesaantekeningen en studiewijzer. Samengevat onderdeel Wereld. Toets bespreken Uitleg over boeken en uitgereikte materialen Ma: lessen t/m 4u daarna rapport 11H Di: lessen t/m 4u Wo: lessen t/m 4u Do: afronden kunstvakken. Rapportvergadering 10V/11H/V om12.30u Inhaalweek Ma/Di: herkansing 9/10V/11 kl Wo: uitprinten getuigschrift teksten Do: 10.30 afsluiting grote zaal en uitreiking getuigschriften, daarna afsluiting personeel. Vr: rooster vrije dag Zomervakantie
2
Landmeten 10B/C/D Wo: vergadering 10H/V Do: vergadering 9e kl. Vr: periode afsluiting 12e klas in zaal. daarna bloemen ceremonie en start uitjes dag??? Staat niet in officiële planning Ma/Di: toespreken 12e kl. Wo: Diplomering 10m/h om 14.00u Wo: Diplomering 12H/V om 16.00u
Inhaalweek
Lesbrief 1
Singapore Inc.
http://www.vpro.nl/programma/tegenlicht/afleveringen/41074482/ maandag 9 februari 2009 20:55 Ned 2 dinsdag 10 februari 2009 15:05 Ned 2 (Herhaling) Als niet-Westerse economieën wereldwijd steeds meer gewicht in de schaal gaan leggen, welk economisch model zouden zij dan mogelijk in de toekomst kunnen gaan opleggen aan óns? Tegenlicht laat zich voor- en bijlichten in Singapore, volgens sommigen het meest succesvolle economisch model ter wereld. Singapore, het stadsstaatje in Zuid-Oost Azië, was 40 jaar geleden niet veel meer dan een moeras. Het had geen grondstoffen, geen achterland en een laag opgeleide beroepsbevolking. Nu is het één van de meest succesvolle economieën in Azië met een staatsfonds (Temasek) dat vele miljarden bezit en een per capita inkomen dat hoger is dan dat in Nederland: omstreeks 48.000 dollar tegen ongeveer 37.000 dollar. Het economisch model is zo'n succesformule, dat zelfs de Chinese leider Deng Xiao-Ping in 1978 Singapore bezocht om van dit model te leren, met alle gevolgen van dien. Wat is het geheim achter het Singapore-model? Tegenlicht maakt een verkenning aan de hand van een aantal ontmoetingen met politieke en businessleaders, waaronder de grondlegger van het moderne Singapore, oud-premier Lee Kuan Yew (premier tussen 1959 en 1990), de politicoloog en Azië-kenner Kishore Mahbubani (van de Lee Kuan Yew School for Public Policy), de inmiddels in Singapore woonachtige Amerikaanse superinvesteerder Jim Rogers en oud-topman van AkzoNobel Kees van Lede. Hoe verklaren zij het succes van het Singapore-model en gaat dit model aan Azië en uiteindelijk aan de rest van de wereld de weg naar een toekomstbestendige economie wijzen?
3
Video kijkvragen over Singapore Inc. hfd.1 §3.2 De industrie in Zuidoost-Azië en de globalisering Bekijk de volgende documentaire en maak de onderstaande opdrachten. De film staat op internet: http://www.vpro.nl/programma/tegenlicht/afleveringen/41074482/, Op de achterzijde meer aanvullende informatie De lengte van de documentaire is 50 minuten. Je hoeft alleen de eerste 30 minuten te bekijken. Opdrachten bij de film 1) Wat zijn de centrale vragen van deze uitzending?
2) 40 jaar geleden was Singapore een moeras met een half miljoen inwoners. Welke beelden krijg je in de eerste vijf minuten te zien van Singapore?
3) In 1965 werd Singapore zelfstandig. Iedereen dacht dat z’n kleine staat niet in staat was te overleven. Welke factoren zorgden ervoor dat Singapore een sterke staat werd een rust punt in Zuidoost Azië?
4) Teken een keten van oorzaak en gevolg als je buitenlandse investeerders toelaat in een land zoals Singapore. Enz. enz.
4
5) Tim Rogers vindt het onderwijs in Singapore fantastisch. Wil jij ook zo les krijgen van je aardrijkskunde docent?
6) In de toespraak van Kees van Lede vertelt iets over kennis en ideeën. Welke opmerkelijke verandering heeft plaats gevonden?
7) Wat zijn de vier grootste economieën in de wereld?
8) Wat zijn de drie basis behoeften?
9) Welke voordeel kan een éénpartijstaat hebben? Geef een verklaring.
10) Welke nadeel heeft het éénpartijstelsel voor de burgers? Wat moeten de mensen in leveren om deze welvaart te krijgen?
Atlasopdrachten 11) Welke indicatoren uit de atlas kan je gebruiken om het economisch succes te verklaren van Singapore? Geef de indicator en de desbetreffende bladzijde
5
Lesbrief 2 landen vergelijken Introductie Landen kan je op verschillende manieren met elkaar vergelijken. Voor een goede vergelijking tussen landen kan gebruik gemaakt worden van indicatoren. Maak de opdracht in twee tallen Opdracht 1 Vul bij schema 1 de betekenis in van de zeven indicatoren. Controleer je antwoorden met behulp met je boek. Indicator/begrip
Betekenis van de begrippen
Analfabetisme
BNP per inw.
Bevolkingsdichtheid
Levensverwachting
VN-index
Democratie
Godsdienst Schema 1
Opdracht 2 -Zet in schema 2 de begrippen op een door jou gekozen volgorde. Op 1 zet je het begrip dat volgens jou het meeste zegt over de ontwikkeling van een land en op 7 het begrip dat het minste zegt over ontwikkeling. -Zet achter het begrip waarom jij het op die plaats hebt gezet (waarom staat het boven of onder een ander begrip). -Zoek een kaartblad dat meer informatie geeft over deze indicator. Gebruik een kaartje op mondiaal schaalniveau.
6
Begrip op volgorde
Waarom
Kaart altas
1 2 3 4 5 6 7 Schema 2 Opdracht 3 Bespreek opdracht 2 met een ander groepje. Verwerk de uitkomsten van het gespreek in het schema. Opdracht 4 We hebben in de vorigen opdrachten verschillende indicatoren bekeken en vergeleken. Met deze opdracht gaan we kijken in hoeverre indicatoren gebruikt kunnen worden om een wereldbeeld te creëren. Dat staat in deze opdracht centraal. Stappenplan voor het creëren van een eigen wereldbeeld. Gebruik schema 3. In schema 3 staan een groep landen en vier indicatoren. 1. Verzin een eigen indicator in de een-na-laatste kolom. 2. Kijk per land hoe het staat met de indicator en geef een score van 1 ton en met 5. Scoort een land goed op een indicator dan krijgt het 5 punten en als een land slecht scoort word 1 punt gegeven. 3. Tel alle punten bij elkaar op. 4. Verdeel de zeven landen onder in een periferie, semiperiferie en centrum. Opdracht 5 Een ontwikkelingsland word gekenmerkt door een fragmentarische modernisering. a. Leg uit wat bedoelt word met fragmentarische modernisering. b. Wat zijn de verschillen tussen een land in de periferie en een land in de semiperiferie. Welke indicatoren in de atlas kunnen gebruikt worden om dit verschil duidelijk te maken. c. Het gebruik van de indicator BNP/inw. heeft ook enkele nadelen in het gebruik. Welke zijn dit.
7
Land
Analfabetisme
VN-index
LevensBNP verwachting per hoofd
China Madagaskar Mexico Estland VS Mali Nederland Schema 3
8
………
Totaal
Lesbrief 3
Atlasopdrachten bij hfd.1§1 a) Welke kaartbladen in de atlas gaan over de ASEAN? b) Gebruik de kaart op mondiale schaal waar van de ASEAN op is vermeld. Bepaald met de titel van de kaart één van de doelen van de ASEAN. Vergelijk je antwoord met het antwoord in het leerkatern. c) Gebruik de kaart op regionale schaal waar van de ASEAN op is vermeld. Het andere doel van de ASEAN is de economische groei versnellen. Bedenk een vraag met een interne- en een externe relatie.
Stellingen bij de landbouw Vraagstelling 1 In delen van Z.O.-Azië vindt shifting cultivation plaats, ook wel brandbouw genoemd. Waarom kan shifting cultivation alleen bestaan bij een lage bevolkingsdichtheid? Vraagstelling 2 De groene revolutie is een goed voorbeeld van fragmentarische modernisering. Leg uit of small-holders ook een goed voorbeeld is fragmentarische modernisering. Vraagstelling 3 Wat zijn de gevolgen van de agrarische transitie in Z.O.-Azië voor de voedselzekerheid van de landen in deze regio?1
1
Voedselzekerheid bestaat uit 3 factoren: voldoende en stabiele voedsel voorraden, toegang tot het voedsel (mensen moeten het kunnen betalen), cultureel aanvaardbaar zijn. Bron leerkatern wereld hfd. 4. 9
Toerisme in Zuidoost Azië hfd.1 §3.3 De diensten sector in Zuidoost-Azië Bekijk de foto en lees de bijbehorende tekst uit een folder van een reisorganisatie. Maak de vragen.
Gedurende een 5 uur durende kayaktocht heb je misschien geluk om apen, slangen, adelaars ( wij voeren ze niet ), otters of andere speciale vogels of hagedissen. Je kunt een bezoek brengen aan een vleermuizengrot en een viskwekerij.
Oriënteren & waarnemen a. Waar doet je dit aan denken? b. Heb je dit vaker gezien? (herkennen) Interpreteren: betekenis geven aan de foto c. Wat zou dit kunnen zijn? d. Waar zou dit kunnen zijn? Regionaal beeld e. Zou jij een bezoek brengen aan de vleermuizen grot? Wat verwacht je van een eventueel bezoek. f. Zou je een bezoek brengen aan de viskwekerij? Wat verwacht je van een eventueel bezoek. Vervolg van het onderzoek van de foto en de tekst Onderzoeksvraag bij de foto: Waar is deze foto gemaakt waar toeristen ongestoord in de ongerepte natuur kunnen kajakken? Vraag om aanvullende gegeven en beantwoord de bovenstaande onderzoeksvraag
Verifiëren: vervolg onderzoek na interpretatie 10
Geografische kijken Aardrijkskunde en geografie zijn hetzelfde. De geografie bestudeerd en verklaart opbouw of inrichting van ruimte (ruimtelijke structuur) en veranderingen die daarin plaatsvinden (ruimtelijke processen).2 Binnen de geografie is een belangrijk onderscheid tussen sociale geografie en fysische geografie. Sociale geografie bestudeerd en verklaart ruimtelijke opbouw van verschijnselen door mens aangebracht en veranderingen in die opbouw. Fysische geografie bestudeert en verklaart ruimtelijke opbouw van natuurlijke verschijnselen en veranderingen in die opbouw.
Mens = Sociale Geografie3 Natuur= Fysische geografie Genese= ontstaan van het landschap Verschillende dimensies = economie, politiek, social-cultureel en ecologie
2 3
Samengevat Aardrijkskunde, hoofdstuk 6, blz 112 J. van der Schee 11
Een regionale verkenning met Google Earth van Zuidoost- Azië Opdracht voor 1 les achter de computer 1. Zoek vier beelden met Google Earth die iets laten zien over de geografie van Langkawi. 2. Zet deze beelden over in een PowerPoint. Kopiëren van een beeld staat de “knop” bewerken, vervolgens kan je het plakken in PowerPiont. 3. Geef bij elke beeld een toelichting waarbij je in gaat op de geografie van het gebied. Geef duidelijk aan wat geografisch is aan de toelichting. Maak een verhaaltje waarbij je eerst een beschrijving geeft van het beeld (beeld waarnemen en analyseren) om vervolgens te komen tot uitspraken (interpretatie) 4. Je mag een foto toevoegen bij een beeld. Zodat het verhaal duidelijker wordt. Want van de foto’s op Google Earth zijn de locaties bekend. 5. Bedenk bij elke foto een geografische vraag. Elk type vraag mag maar één keer voorkomen. Geef steeds zelf aan om wat voor een typevraag het gaat. Deze opdracht mag je in tweetallen uitvoeren. Per tweetal de 4 beelden, met foto. De resultaten op svs uitwissel/ aardrijkskunde.
Toevoegen van de verschillende type vragen die ook staan in de examenbundel van de HAVO en het VWO
12
Demografie Sociale en natuurlijke bevolkingsgroei Migratie heeft gevolgen voor het aantal inwoners in een bepaald gebied. De toename en afname van de bevolking door migratie wordt sociale bevolkingsgroei genoemd. De sociale bevolkingsgroei wordt uitgedrukt in het migratiesaldo. Is het saldo positief, dan neemt het aantal inwoners toe. We spreken dan van een vestigingsoverschot. Is het saldo negatief, dan neemt het aantal inwoners juist af en wordt er gesproken van een vertrekoverschot. Behalve de sociale bevolkingsgroei beïnvloedt ook de natuurlijke bevolkingsgroei het inwonertal. De natuurlijke bevolkingsgroei is het verschil tussen het aantal geboorten en het aantal sterfgevallen in een bepaald gebied. Wanneer er in een gebied meer geboorten zijn dan sterfgevallen, is er sprake van een geboorteoverschot. In sommige gevallen kan het aantal sterfgevallen het aantal geboorten in een jaar overtreffen. Wanneer we de migratie van en naar het buitenland buiten beschouwing laten, zal de bevolking op den duur in omvang afnemen. Er wordt in dit geval gesproken van een sterfteoverschot. De natuurlijke bevolkingsgroei veranderd in de tijd. Het demografisch transitiemodel laat de veranderingen zien Evenals bij migratie, wordt er bij de natuurlijke bevolkingsgroei een onderscheid gemaakt in absolute en relatieve groei. Dat maakt vergelijkingen tussen gebieden met een verschillend inwoner tal mogelijk. Het relatieve geboortecijfer en het sterftecijfer zijn de grootheden die hiervoor gebruikt worden.
Bevolkingsopbouw Geboorte- en sterftecijfers zijn niet erg geschikt om landen of regio’s met elkaar te vergelijken. Ze zijn sterk afhankelijk van de leeftijdsopbouw van een bevolking: de samenstelling van een bevolking naar leeftijdsgroepen. Bij een jonge bevolking zal het geboortecijfer hoger zijn dan bij een sterk vergrijsde bevolking. Het om gekeerde geldt voor het sterftecijfer. De leeftijdsopbouw wordt weergegeven in een bevolkingsdiagram. Dat is een weergave van de verdeling van de bevolking naar geslacht en leeftijd in leeftijdsklassen of cohorten van 5 jaar. Er zijn qua vorm drie soorten bevolkingsdiagrammen te onderscheiden, zie GB53 202H. Piramidevorm (GB53 202H2): elke leeftijdsgroep is kleiner dan de voorafgaan de bevolkingsgroep. Er is sprake van een jonge, toenemende bevolking. Vooral de bevolkingsdiagrammen van ontwikkelingslanden hebben deze vorm. Urnvorm (GB53 202H3): het bevolkingsdiagram heeft steeds kleinere cohorten bij de jongere leeftijdsgroepen. Er is sprake van een afnemende bevolking. Vooral in de WestEuropese landen komt dit diagram veel voor. Granaatvorm (GB53 202H1): het bevolkingsdiagram laat een slechts zeer geleidelijke afname van jong naar oud zien; Er is sprake van een gelijkblijvend bevolkingsaantal. We spreken dan ook wel van een ‘stationaire bevolking’. Uit de verschillende vormen van de bevolkingsdiagrammen kun je opmaken dat de natuurlijke bevolkingsgroei door de tijd verandert. Het Nederlandse bevolkingsdiagram had vroeger bijvoor beeld een piramidevorm en is pas na de Tweede Wereldoorlog via een urnvorm in een granaatvorm veranderd. De bevolking van een gebied maakt dus een bepaalde ontwikkeling door. De volgende drie factoren zijn van invloed op de veranderingen in de leeftijdsopbouw.
13
A
B
C
Sociaal-culturele factoren: veranderingen in de samenleving kunnen ertoe leiden dat het aantal geboorten afneemt. Afname van de invloed van de kerk, minder sociale controle en op latere leeftijd kinderen krijgen hebben een beperkende invloed gehad op het aantal geboorten. Niet alleen het geboortecijfer, maar ook het sterftecijfer is verlaagd door een sterk verbeterde medische zorg, een verbeterde hygiëne en een betere uitgebalanceerde voeding. Economische factoren: waren kinderen vroeger een economische noodzaak, de laatste dertig jaar is het krijgen van kinderen steeds meer een economische last geworden. Tegenwoordig krijgen mensen kinderen omdat ze dat graag willen en niet meer omdat het moet om het hoofd boven water te houden. Anticonceptie maakt de keuze voor wel of geen kinderen mogelijk. De gezinnen zijn dan ook steeds kleiner geworden. Gezinnen met een of twee kinderen komen nu het meeste voor. Politieke factoren: de politiek kan de geboorten op een bepaalde manier beïnvloeden, in ontwikkelingslanden proberen overheden bijvoorbeeld de explosieve bevolkingsgroei af te remmen door campagne te voeren voor geboortebeperking.
In een bevolkingsdiagram vormende personen van 0 tot 19 jaar en die van 65 jaar en ouder het economisch niet-productieve deel van de bevolking. De verhouding tussen het economisch productieve deel en het economisch niet-productieve deel wordt de demografische druk genoemd. Over het algemeen komt het erop neer, dat het economisch productieve deel van de bevolking het economisch niet productieve deel van de bevolking moet onderhouden. Immers mensen die werken maken het mogelijk dat er voorzieningen zijn voor jongeren en ouderen, zoals onderwijs en bejaardenhuizen. Zijn er weinig werkende mensen ten opzichte van het aantal jongeren en ouderen dan betekent dat de druk op deze groep erg groot zal zijn om de voorzieningen op peil te houden. De demografische druk van een bevolking kan als volgt worden uitgerekend.
Wanneer de groep van 65 jaar en ouder stijgen, dan is er sprake van vergrijzing. Wanneer door vergrijzing het economisch niet-productieve deel van de bevolking groeit, wordt de leeftijdsgroep van 20 tot 65 jaar verhoudingsgewijs kleiner en stijgt de demografische druk. Ook kan de groep van 20 en jonger stijgen, dan is er spraken van vergroening.
De demografische druk is in een piramide- model of een urnmodel het grootst, omdat daar de niet-productieve bevolking veel groter is dan bij het granaatmodel.
14
De demografische transitie
e
1 wereldland voor ons Nederland
Pre-transitiefase Agrarische samenleving
transitiefase Urbanisatie Industrialisatie
3e wereldland
15
Post-transitiefase
Demografische transitiemodel Oefening uit het boek van J. van der Schee
16
Vergelijken van landen Welke economische, demografische en sociaal-culturele indicatoren kun je goed gebruiken wanneer je landen met elkaar wilt vergelijken? Wat zijn de eigenschappen van die indicatoren en waarom moet je voorzichtig zijn met het toepassen ervan?
Criteria nodig om welvaart van landen te vergelijken Vier geografische hoofdkenmerken
Economische criteria BNP en inkomen per hoofd, werkgelegenheid Cijfers soms moeilijk te vergelijken
Meest gebruikt is BNP, ‘alles wat is verdiend in een jaar’
Toont niet altijd de welvaart
Gebruik BNP heeft nadelen
Tussen landen
Etiket en meetlint ►Er bestaan grote welvaartsverschillen tussen én binnen de landen in de wereld. Nauwkeurig vergelijken is lastig: daarvoor is een getalsmatig criterium nodig (bijv. BNP). Dat moet relatief gemaakt worden door het te koppelen aan bijvoorbeeld inwoneraantal. ►Voor een geografisch beeld van een gebied moet je letten op de volgende hoofdkenmerken: – economisch = verdienen en besteden geld van geld aan goederen – demografisch = bevolkingsgegevens – sociaal-cultureel = cultuur van groepen mensen – politiek = bezit en verdeling van de macht Economische kenmerken en criteria ►Drie kenmerken van de economie van een gebied zijn de productie (het BNP per hoofd), de verdiensten (inkomen per hoofd) en de werkgelegenheid (percentage beroepsbevolking werkzaam in welke sector). ●Het probleem is dat indicatoren soms moeilijk te vergelijken zijn, en ●de cijfers vaak niet erg betrouwbaar. Zo zijn er in ontwikkelingslanden vaak weinig gegevens en de waarnemingen slecht of politiek gekleurd. ►Het meest gebruikte kenmerk voor ontwikkeling is het nationaal inkomen. ■De berekening daarvan kan op drie manieren: 1) optellen van alle verdiende inkomens, 2) Alle toegevoegde waarden optellen of 3) alle bestedingen optellen. ►Het Bruto Nationaal Product (BNP) geeft de waarde aan van de totale productie van economische goederen in een land. ■Het betekent ook dat geld dat wordt verdiend met herstellen van schade (bijv. door een aardbeving) bijdraagt aan het BNP. Het geeft dus niet altijd de toename van de welvaart aan. ►Het gebruik van BNP per inwoner als criterium heeft nadelen, met name in ontwikkelingslanden. Soms heeft een land grote mate van zelfvoorziening (dat wordt niet meegeteld), een goede registratie van de cijfers ontbreekt vaak en wisselkoersen kunnen sterk afwijken van de werkelijke waarde van een valuta. ■Het BNP/hoofd is altijd een gemiddelde. Regionale verschillen vallen weg en het BNP maakt niet duidelijk hoe de verdeling of spreiding over groepen is. Soms is er een kleine rijke elite en een grote arme massa. Indicatoren op nationale schaal verhullen dus de ruimtelijke en sociale verschillen binnen een land ●Ook de verschillen in koopkracht maken het lastig om landen te vergelijken. Koopkracht geeft aan hoeveel een standaardmandje goederen & diensten kost. Dat is gebaseerd op een index: een omschreven aantal goederen en diensten voor een gemiddeld huishouden. ■Zo wordt wel eens de Hamburgerindex gebruikt: (wat kost iets bij Mc Donalds?). Het is een (niet erg betrouwbare) weergave van welvaart en loonshoogte.
17
bestaat ook verschil in koopkracht
Alternatief voor BNP is Human Development Index
Drie (werk)sectoren, omvang als indicator voor ontwikkeling Primaire sector het grootst? minst ontwikkeld land Omvang tertiaire sector soms misleidend
Bevolkingsspreiding geen goede indicator Beter is bevolkingsgroei, uitgedrukt in geboorte- en (kinder) sterftecijfer
Drie modellen geven leeftijdsopbouw aan: piramide, granaat en ui Demografische druk: verhouding tussen productieven en niet-productieven
●Vanwege alle kritiek op het BNP als maatstaf zijn er andere criteria ontwikkeld, zoals de Human Development Index (van de VN) gebaseerd op het inkomen, de leeftijdverwachting en de geschooldheid. ►Er worden drie sectoren in bestaansmiddelen onderscheiden: de primaire, secundaire en tertiaire sector. ●De omvang van elke sector wordt uitgedrukt in percentage van de beroepsbevolking (alle personen van 15-65 jaar die tenminste 12 uur per week betaalde arbeid verrichten). In ontwikkelingslanden kijkt men vaak alleen naar de leeftijdsopbouw voor een indruk van de beroepsbevolking. ●In het algemeen kan worden gesteld dat hoe hoger het percentage van de beroepsbevolking dat in de landbouw werkt is, hoe lager het BNP per inwoner in een land is. De tertiaire sector is misleidend als maatstaf. In westerse landen is die kenmerkend voor ontwikkeling, maar in arme landen is de traditionele tertiaire sector erg groot, daar werken onevenredig veel mensen in overheidsdienst en is ook de informele sector groot. Demografische kenmerken en criteria ►De spreiding van de bevolking over een land en de bevolkingsdichtheid, zijn geen geschikte indicatoren om landen te vergelijken. Het dichtheidscijfer is altijd een gemiddelde. ●De bevolkingsspreiding vertelt hoe de bevolking werkelijk over de ruimte is verdeeld. ●Het demografische begrip ‘bevolkingsgroei’ is een beter vergelijkings-instrument. De totale groei bestaat uit de natuurlijke groei (geboorte min sterfte) en de sociale groei door migratie (vestiging min vertrek). Het geboortecijfer is een goed cijfer om landen te vergelijken, evenals kinder- en zuigelingensterfte. ●De ‘leeftijdsopbouw’ verwijst naar de samenstelling van de bevolking naar leeftijd en geslacht. Er zijn drie modellen die de samenstelling weergeven: 1 piramide-vorm: een hoog geboorte- en sterftecijfer. Er zijn veel jonge mensen, dat geeft een hoge groene druk 2 granaat-vorm: de bevolkingsgroei staat stil 3 ui-vorm: laag geboortecijfer, groot aandeel ouderen. Dat geeft een hoge grijze druk ●De demografische druk geeft de verhouding tussen productieven en nietproductieven aan. Die worden weergegeven in leeftijdsgroepen (productief is de groep tussen 20-64 jaar). Sociaal-culturele kenmerken ►De belangrijkste cultuurkenmerken van een land zijn de taal en de godsdienst of religie. Het zijn geen goede indicatoren om landen te vergelijken, maar ze hebben wel grote invloed op het bestaan en de inrichting van de ruimte. ►Het percentage mensen dat analfabeet is in een land is moeilijk vast te stellen; de schattingen zijn vaak niet betrouwbaar. De mate van geletterdheid is wel een voorwaarde voor ontwikkeling van een land. Dit criterium is daarom wel deel van de Human Development Index.
Taal en religie geen goede indicatoren alfabetisme is voorwaarde voor ontwikkeling
18
Schema voor VWO klas Zuidoost-Azië hfd.1§2 & hfd.1§3.2 Globaliseringproces op Tijdvakken mondiale schaal 1500-1850 1850-1950 1950-1990 Wat zijn de kenmerkende Handelskolonialisme Exploitatiekolonialisme Overzichtelijke wereld begrippen die iets zeggen Industriële revolutie Oost-west-tegenstelling over het wereldbeeld. Internationale Noord-Zuid-tegenstelling taakverdeling Centrum gebieden van de Spanje, Portugal, West-Europa West-Europa wereld Nederland Noord-Amerika Noord-Amerika Groot-Brittannië Japan Semi-perifere gebieden NIC’s van de wereld Periferie gebieden van de Delen Azië, Afrika, De koloniën Derde wereld wereld Zuid-Amerika Globaliseringproces in de regio Zuidoost Azië. Indonesië Centrale plaats voor de Kolonie Nederland 1949 onafhankelijk VOC Plantages, leverancier soevereine staat. grondstoffen Richten op 1900 ethische politiek importvervangende industrialisatie Singapore Kolonie Groot-Brittannië 1ste generatie NIC Industriële samenleving Maleisië Kolonie Groot-Brittannië 2de generatie NIC Vietnam Filippijnen 1950-1960 1960-1980 1980-1996 1997-1998 1998-heden
Kolonie Frankrijk
1990-heden Onoverzichtelijke wereld Global Shift
West-Europa Noord-Amerika Deels Azië Delen Azië Delen Latijns Amerika Afrika Landen in Latijns Amerikaan 2de generatie NIC 1997 Azië crisis en als gevolg exportgeoriënteerde industrialisatie Centrum land, met hoogwaardige productie Jonge NIC
MOL 2de generatie NIC Jonge NIC wederopbouw Japanse industrie en importvervangende industrialisatie in enkele landen 1ste generatie NIC lage lonen en arbeidsintensieve productieactiviteiten, exportgeoriënteerde industrialisatie 2de generatie NIC opkomst nieuwe landen die de taken overnemen van de 1ste generatie Aziatische beurscrisis Vietnam en China (India ook, maar is Zuid-Azië) gaan industrieel ontwikkelen. Singapore boven aan technologische ladder. 19
Schema voor VWO klas Zuidoost-Azië hfd.1§2 & hfd.1§3.2 Globaliseringproces op mondiale schaal 1500-1850 1850-1950 Wat zijn de kenmerkende begrippen die iets zeggen over het wereldbeeld.
Tijdvakken 1950-1990
Centrum gebieden van de wereld
Semi-perifere gebieden van de wereld Periferie gebieden van de wereld Globaliseringproces in de regio Zuidoost Azië. Indonesië Singapore Maleisië Vietnam Filippijnen
20
1990-heden
21