Belgisch Netwerk Armoedebestrijding Réseau Belge de Lutte contre la Pauvreté
****
Studiedag over dakloze vrouwen Journée d’étude sur la thématique des femmes sans-abris ****
16 september / septembre 2008 ****
Inleiding
Op dinsdag 16 september organiseerde het Belgisch Netwerk Armoedebestrijding samen met het Brusselse inloopcentrum Bij Ons/Chez Nous een studiedag over dakloze vrouwen in het Brussels parlement. Dit naar aanleiding van de feminisering van dak- en thuisloosheid. Centraal tijdens de studiedag stond de eindverhandeling van sociale agoge Sylvie De Clerck: Dakloosheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, een kwalitatief onderzoek naar de leefwereld van vrouwelijke daklozen. Op deze studiedag kwamen (ex-)dakloze vrouwen aan het woord over hun levenservaringen op straat. Vervolgens lieten wetenschappers hun licht schijnen over vrouwelijke dak- en thuisloosheid en de sociale hulpverlening. Tijdens de middagpauze werd het eten verzorgd door “123”, een emancipatorisch woonproject met thuislozen in Koningsstraat 123. Na de pauze volgde een debat tussen medewerkers van sociale organisaties en ten slotte kwamen de beleidsverantwoordelijken hun opvatting en plannen uiteenzetten. Het verslag dat hier voorligt is de letterlijke weergave van de studiedag: volledig en onvertaald. Er is ook een samenvatting van dit verslag in twee talen met daarbij de belangrijkste beleidsaanbevelingen. U kan dit opvragen per e-mail aan
[email protected]
Introduction Le mardi 16 septembre 2008, le Réseau Belge de Lutte contre la Pauvreté a organisé en collaboration avec l’associationbruxelloise Bij Ons/Chez Nous (accueil de jour) une journée d’étude sur la thématique des femmes sans-abris. Pourquoi organiser de cette journée, qui a eu lieu dans le parlement bruxellois : en cause, la féminisation du sans-abrisme. Le thème central de la journée d’études était le mémoire de fin d’étude de Sylvie De Clerck, éducatrice sociale : Dakloosheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, een kwalitatief onderzoek naar de leefwereld van vrouwelijke daklozen. (Le sans-abrisme dans la Région de Bruxelles-Capitale, une étude qualitative sur le vécu des femmes sans-abris). Lors de cette journée d’étude, des femmes (ayant vécu comme) sans-abris ont témoigné de leurs expériences dans la rue. Par la suite, des scientifiques ont mis en évidence leur point de vue sur le sans-abrisme féminin et l’aide sociale. « 123 », un projet émancipatoire avec des sans-abris, au 123 de la Rue Royale ont préparé le repas de midi. Après la pause, s’est suivi un débat entre les collaborateurs d’organisations sociales et finalement, les responsables politiques ont exposé leur opinion et leurs plans. Ce rapport est la version littérale de la journée d’étude : complète et sans traduction. Un résumé est à votre disposition dans les deux langues avec les principales recommandations politiques. Vous pouvez le commander par e-mail :
[email protected]
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 2
Sprekers/ Orateurs Moderatoren / modérateurs Anke Hintjens
Belgisch Netwerk Armoedebestrijding / Réseau Belge de Lutte contre la Pauvreté
Bart Ketelslegers
Belgisch Netwerk Armoedebestrijding / Réseau Belge de Lutte contre la Pauvreté
Opening / discours d’ouverture Kaatje Borms
Voorzitter van “Bij Ons” / présidente de “Chez Nous”
Jan Béghin
Brussels volksvertegenwoordiger / deputé parlementaire bruxellois
Thesis / Mémoire Sylvie De Clerck
Sociale Agoge VUB / licenciée en agogie sociale VUB
Wetenschappers /Scientifiques Koen Hermans
Projectleider van ‘Lucas’ aan de KULeuven / Responsable du projet Lucas, KULeuven
Annette Perdaens
Brussels Observatorium Gezondheid en Welzijn/ Observatoire de la Santé et du Social de Bruxelles Capitale
Bernard Francq
Professor aan de UCL, onderzoekseenheid antropologie en sociologie / Professeur à l’UCL, unité d’anthropologie et de sociologie
Debat / Débat Nico Lauwers
Herschamproject van de federale politie / projet Herscham de la police fédérale
Nancy Vanderostyne
Straathoekwerk Oostende /Travail Social de Rue à Ostende
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 3
Jean-Luc Joiret
Association Maisons d’Accueil / associatie van opvanghuizen
Ria Willem
Bicofederatie / fédération Bico
Freek Spinnewijn
Feantsa
David Giannoni
La Strada
Beleidsverantwoordelijken /Responsables politiques Pascal Smet
Minister van Mobiliteit en Openbare Werken voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest /Ministre de la Mobilité et des Travaux Publics de la Région de Bruxelles-Capitale
Wilfried Meyvis
Kabinet Steven Vanackere, Vlaams Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin / Cabinet Steven Vanackere, Ministre Flamand du Bien-être, de la Santé Publique et de la Famille
Jean-Marc Delizée
Federale Staatssecretaris voor Armoedebestrijding / Secrétaire d’état à la Lutte contre la Pauvreté
Slotrede / Conclusion Gerdi Logghe
Bij Ons / Chez Nous
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 4
Martine (44 jaar): “De drempel voor hulpverlening is veel te hoog voor mij”“ “Ik heb acht maanden dakloosheid achter de rug. Ik ben dakloos geworden omdat mijn echtgenoot het niet langer zag zitten om onder één dak samen te leven met mij. Hij stelde een ultimatum dat ik iets moest vinden. Ik heb korte tijd een kamer gehad, maar de eigenaar heeft mij moeten ontslaan omdat ik de huishuur niet kon betalen. Ik had geen eigen inkomen; dat was het grootste probleem. Ik leef nu soms in Casu, soms bij vrienden, en soms op straat. Bij familie kan ik niet terecht.” “De drempel naar hulpverlening is veel te hoog voor mij, behalve in Chez Nous. Vooral als je zoals ik over een vervangingsinkomen beschikt, dan wil je dat graag zo houden en wil je die niet in de handen geven van de hulpverlening. Ik heb ook een methadonbehandeling en dat is vaak een uitsluitingscriterium in de hulpverlening, daar zou ook iets aangedaan moeten worden. Anders wordt de hulpverlening heel smallekes. Maar bij Chez Nous kan ik praktisch alle dagen terecht.” “ Ik zou graag een aantal voorstellen doen. Ten eerste, het Herschamproject, de dienst van de Brusselse politie die rond dakloosheid werkt, zou moeten uitbreiden met een link naar het sociale werk. Het OCMW moet referentieadressen toegankelijker maken. Er moet een ombudsman komen. Ervaringsdeskundigen moeten ingeschakeld worden op alle niveaus. In de hulpverlening in het algemeen moeten meer vrouwen werkzaam zijn. Er moet meer nuldelijnszorg komen, ook voor druggebruikers. Leegstand en huisjesmelkerij moet tegengegaan worden en er moeten meer sociale woningen komen. Huurprijzen moeten bevroren worden, bijvoorbeeld minder dan één vijfde van het inkomen als huur vragen. En als laatste moet er meer aangepaste hulpverlening komen, in plaats van collocatie.”
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 5
Openingsredes / discours d’ouverture Kaatje Borms – Voorzitter van “Bij Ons” / présidente de “Chez Nous” “ Ik dank u voor uw aanwezigheid en vind het fantastisch om zoveel mensen te zien. Ook dank aan juffrouw De Clerck en haar promotor prof. Elchardus voor de omvangrijke thesis en het onderwerp dat ze gekozen hebben: de vrouwen die op straat leven. Ik dank u om dit thema onder de loep te nemen en de vrouwen aan het woord te laten over hun zorgen en problemen. Over hoe ze op straat zijn moeten gaan leven, wat de oorzaak is, hoe hun vroeger leven was,… Want velen hebben vroeger ellende gehad.”
“Men zei op Teletekst dat mensen die op straat leven, maar 46 jaar oud worden. Dan laat ik je raden wat er met de vrouwen gebeurt, want vrouwen staan heel zwak op straat. Ze staan bloot aan verkrachting, agressie, hygiëne, …” “Stel je eens voor dat je je op een ochtend om acht uur laat afzetten in de stad, met enkel de kleren die je aan hebt. Je hebt geen geld bij je. Wat ga je die dag doen? 24 uren niets! Koffie drinken, eten, naar toilet gaan, een tram nemen,… Voor alles is geld nodig, maar je hebt niets. Wat moet je dan doen? Bedelen, stelen, er zijn vrouwen die in de prostitutie belanden.” “Slapen is ook een probleem. De beste kraakpanden, de beste plaatsen op straat in hoeken en gaten zijn ingenomen door groepjes. Dus begin maar eens te zoeken naar een slaapplaats. Casu heeft geen plaats meer en elders is ook niets vrij. En als je dan ergens toch een hoekje vindt, heb je veel kans dat je er wegvliegt, want als diegenen die er gewoonlijk slapen aankomen, dan kun je weg. Na heel die ellende ga je terug naar huis, naar jouw huis met een bad, eten, alles waar je goesting in hebt. Maar voor deze vrouwen begint dat iedere dag terug opnieuw zoals bij jou om acht uur. Iedere dag nonstop. Die hebben geen huis waar ze een bad kunnen nemen, die hebben niets. Beeld je dat maar eens in!” “ Ik wil ook niet dat deze vrouwen veroordeeld worden. Soms zegt men: ‘Ze drinkt, ze rookt een joint.’ Als je in een diepe put zit, en de wanden zijn zo glad als olie en er is niemand die je steunt, dan moet je maar eens kijken hoe je eruit komt. Dan zou ik diegene willen zien onder ons, die eens niet gaat zeggen: ‘Ik pak een pint of een borrel, want ik heb er genoeg van.’ Het is soms ook een vorm van zelfmoord. ‘Als ik de moed had’, zei een man mij, ‘schoot ik mezelf door de kop. Maar ik heb de moed niet, dus..een soort zelfmoord uiteindelijk.’” “ Ik wens jullie een leerzame en ook aangename studiedag toe. Ook dank aan het Brussels parlement en zijn gekozenen, omdat we dit hier in het Brussels parlement mogen organiseren.”
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 6
Jan Béghin - Ondervoorzitter Brussels Parlement en auteur van het boek ‘Armoede in Brussel’ / vice-président du Parlement Bruxellois et auteur du livre ‘Pauvreté à Bruxelles “In de eerste plaats verwelkom ik jullie als ondervoorzitter, namens alle democratische fracties van het Brussels parlement die samen aan het bureau hebben gevraagd om deze activiteit hier te laten plaatshebben. Ik denk dat het een belangrijk signaal is dat deze dingen hier in het parlement kunnen doorgaan. Ik hoop dat in ditzelfde parlement in de maand november van dit jaar ook het eerste echte Brusselse armoedeplan zal voorgesteld en besproken worden. Dit naar aanleiding van de nieuwe ordonnantie die vorig jaar is gestemd geweest en die de Brusselse regering verplicht om effectief tweejaarlijks een actieplan op te maken in de strijd tegen de armoede. Ik nodig u uit om in november op dat moment eens langs te komen boven op de tribunes om te horen wat de regering er effectief ook van heeft gemaakt. Er is inderdaad nog bijzonder veel werk en de studiedag van vandaag lijkt me de perfecte ondersteuning voor de opmaak van een ernstig en doelgericht armoedeplan.” “Volgens prof . Jan Vranken en zijn team van de onderzoeksgroep Armoede , sociale uitsluiting en de stad blijft het percentage armen in België al jaren onveranderd rond 13,5% van de bevolking cirkelen. Dat is slecht nieuws, want ondanks alle inspanningen lukt het blijkbaar niet om dit cijfer omlaag te halen. Bovendien krijg ik steeds meer de indruk dat de samenleving zich, tien jaar na het eerste algemene Belgische armoederapport, verzoend heeft met dit cijfer. Blijkbaar is 13,5% aanvaardbaar of onvermijdelijk en moeten we er mee leren leven. Natuurlijk kan dat niet.” “In mijn boek Armoede in Brussel schreef ik dat één vijfde van de inwoners in Brussel in armoede leeft. Eind 2008 deelt het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn mee dat in Brussel één op vier arm is. In 2005 kregen bijna 26 000 Brusselaars een “De kloof tussen arm en rijk wordt leefloon, nu zijn dat er 33 726. Het geeft te denken steeds groter” (Jan Béghin) dat Brussel en Wallonië samen tekenen voor bijna 70% van de Belgische leefloners met slechts 40% van de Belgische bevolking. Toch doet Brussel het sociaaleconomisch gezien beter dan een aantal jaren geleden. Anderzijds doet Vlaanderen het zeer goed en beter dan de twee andere gewesten.” “ Er zijn natuurlijk onderzoeken en theorieën beschikbaar die deze ontwikkelingen verklaren, maar of die arme bevolking veel soelaas heeft bij al deze theorieën en onderzoek is nog maar de vraag. Moest dat inderdaad zo zijn, dan zou de armoede al lang gedaald zijn naar pakweg drie,vier à vijf procent. Het is toch merkwaardig als je weet dat we nog nooit allemaal samen zo rijk zijn geweest. In september 2006 hadden de particulieren in België een nettovermogen van 637 miljard euro, na aftrek dus van alle schulden zoals bvb. hypothecaire leningen. Ondanks de nog altijd groeiende rijkdom verandert er bitter weinig voor die 13,5% onderaan de maatschappelijke ladder.” “ De belangrijkste evolutie van de voorbije tien jaar is voor mij zeer duidelijk. De kloof tussen arm en rijk wordt steeds groter. Zowel in Brussel als in België. De hebbers worden rijker, de niet-hebbers worden armer. Hert rijkste gewest neemt trouwens steeds meer afstand van de twee andere. Blijkbaar kan dat allemaal zomaar.”
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 7
“ Bovendien wordt steeds vaker en luider gesteld dat de modale burgers in dit land ook serieuze katten te geselen krijgen. De koopkracht daalt; de lonen moeten in het najaar omhoog. Om nog maar te zwijgen over de belastingdruk, de stijgende energiekosten, het brood en de groenten die opslaan en de angst om onze job te verliezen. Zou het kunnen dat het schuchtere armoedebeleid in de komende jaren nog verder weggedrukt wordt door de angst van de middengroepen om een beetje van hun welvaart te verliezen en de opportunistische manier waarop de politiek daarop aan het inspelen is? Gaan we nu naar een beleid dat volledig gericht is op de hebbers? Als we een degelijke strategie willen uitwerken, denk ik dat wij dit scenario zeer ernstig moeten nemen.” “Armoede oplossen gaat over herverdeling. Maar een deel van de bevolking kan financieel niet bijdragen aan het terugdringen van de armoede en het betere deel wil niet afgeven van zijn aanzienlijk welvaartsniveau. Dus schuiven we de verantwoordelijkheid af op de overheid, maar de federale kas is ondertussen leeg. Er moet zelfs bespaard worden, vijf miljard naar het schijnt.” “ Alle reserves zijn ondertussen “Het optrekken van de minimuminkomens uitgedeeld. Ik noem enkele dingen op: de eenmalige verhoging van de in België tot de Europese armoedegrens pensioenen, terwijl de armoede kost 1,2 miljard euro per jaar. De gemiste onder de ouderen alleen maar kan inkomsten in 2007 door de notionele gestopt worden als de pensioenen intrestaftrek worden geschat op 2 miljard echt mee evolueren met de lonen. Cadeautjes van enkele tientallen euro” (Jan Béghin) euro uit het stookoliefonds, terwijl de energieproblemen voor arme gezinnen enorm groot zijn en slechts schoorvoetend worden aangepakt. Belastingsverlagingen die goed zijn voor een paar pintjes extra per jaar, terwijl er geen geld is om de leeflonen aan te passen. En vooral niet te vergeten: de zeer gulle geschenken voor de rijken.” “Zo was er de afschaffing van de 55% en 52,5% marginale belastingvoeten waarbij de rijksten massaal veel meer netto overhouden en uiteraard ook de notionele intrestaftrek die via de meerwinsten van de bedrijven meer dividenden opleveren zonder dat dit een stijging van het aantal jobs heeft opgeleverd. Nochtans was dat laatste net de bedoeling van de notionele intrestaftrek, althans officieel. Misschien lijkt dit wat populistisch, maar dit is het absoluut niet: het Rekenhof berekende dat een verhoging van de minimumuitkering tot de Europese norm, m.a.w. het optrekken van de minimuminkomens tot de armoede grens, zowat 1,2 miljard euro per jaar zou kosten. De gemiste inkomsten door de notionele intrestaftrek worden voor 2007 geschat op minstens twee miljard euro. En dan had nog niet iedereen op dat ogenblik dit liberale godsgeschenk ontdekt. Moest het beleid armoede echt als prioriteit gesteld hebben, dan had deze aderlating nooit mogen plaatsvinden.” “Het voorbije beleid was niet gebaseerd op solidariteit of herverdeling. Ook de bevolking is het idee van herverdeling niet erg genegen. Niemand wil beknibbelen op zijn goede levensstijl en de onzekere toekomst noodzaakt tot een appeltje voor de dorst. Solidariteit heeft bij een deel van de bevolking een zure bijklank gekregen. Deze elementen versterken het geloof in het spreekwoord ieder voor zich en de arme staat voor ons allen.” “Op wereldvlak merken we dezelfde behoudsgezinde tendens. De VN klagen aan dat de rijke landen hun bijdrage voor ontwikkelingssamenwerking systematisch verminderen. Zal het feit dat steeds meer vrouwen slachtoffer worden van het risico op armoede hier iets aan veranderen? Ik betwijfel het sterk. Zal de stijgende armoede bij allochtone gezinnen het tij doen keren? Ik denk het niet. Zal
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 8
Brussel zonder de hulp en solidariteit van de andere gewesten haar enorme armoedeprobleem kunnen terugdringen? Nogmaals nee.” “We hebben nood aan een totaal nieuwe solidariteit. Mijn oproep is even eenvoudig als moeilijk: alleen een zeer bewuste keuze van politici en burgers en organisaties om die solidariteit met wie niets of minder heeft tot absolute prioriteit te maken, zal tot een minder arme en dus betere samenleving leiden. Het is ook mijn overtuiging dat een dergelijke ommekeer moet afgedwongen worden. Dat wordt maar mogelijk van zodra personen en organisaties die opkomen voor de rechten van de armen een hecht, goed georganiseerd, solidair en strategisch sterk blok gaan vormen. In het Zuiden komt duurzame verandering dikwijls op gang vanaf het moment dat vrouwen zich organiseren. Misschien wordt dat ook de hoop en opdrachtgevende boodschap van de studie van vandaag: een sterkere organisatie voor een écht armoedebeleid!”
Nathalie (37 ans): « J’ai vécu dans la rue pendant 15 ans » “J’ai vécu pendant des années dans la rue. J’ai vécu comme sans-abri durant quinze ans. Je me suis trouvée dans la rue par la drogue, la toxicomanie, le vol, des problèmes familiales, il y tout ça qui joue. Parce que j’étais droguée, mes parents ne voulaient pas m’aider. Ça veut dire : ‘ emmerdez-vous tout seul’ ». « Maintenant j’ai ma petite maison avec ma fille. Je suis bien. J’essaie de remonter la pente. C’est très dure et difficile. Il faudra un poing ferme. Il faut s’encourager, avoir la volonté, se battre tous les jours. Vivre dans la rue et se battre en même temps, ce n’était pas possible parce que vous avez une dépression. Mais maintenant je suis bien. Grâce à Chez Nous j’ai pu sortir de la situation. Grâce surtout à Kaatje et Gerdi, c’est eux qui m’ont aidé beaucoup. » « Ça fait dix ans que je connais Chez Nous J’y allais pour boire un café, voir Bart [animateur], essayer de voir les trucs sociales. J’ai fréquenté le Chez Nous dix ans, j’y ai travaillé pendant deux ans comme bénévole. Puis de là, j’ai fait mon quotidien comme tous les jours pour une femme qui est dans la rue : se laver, être propre sur soi. Même quand tu vis dans la rue tu dois être propre. » « J’ai vécu dans le squat 123, Rue Royale avant. On a ouvert ça avec d’autres gens. C’est grâce à ça que j’ai su à m’en sortir. J’y mettais mon argent de côté, pas dépenser, pas boire, pas acheter de la drogue. Il faut tout voir, quoi. C’est grâce à ça que j’ai su tout arrêter du jour au lendemain, même boire ma bière. Là j’ai aussi appris à connaitre des gens qui m’ont donné de l’amitié, comme Gerdi, Kaatje, Nico, Robin. Ceux qui m’ont aidé et qui ont un peu remplacé ma famille. Ils m’ont aussi aidé à trouver un appartement, grâce surtout à monsieur Gerdi. » « J’ai aussi visité le service L’Ilot, mais ce n’est pas un bon service parce qu’ il y a trop de vols. Tu veux être dans ta chambre, mais tu dois rester avec les autres, … Pour le reste, il n’y a pas d’autres services qui m’ont contacté ou qui ont pu m’aider. La seule aide que j’ai eu, c’est le Chez Nous. C’est grâce à eux que j’ai eu mon appartement, ma maison. »
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 9
Bespreking eindverhandeling /Présentation du mémoire Sylvie de Clerck - Sociale Agoge VUB / licenciée en agogie sociale VUB “Al gehoord van clochard of landloper? Natuurlijk wel. Maar ook van “une” clochard of landloopster? Bestaan deze woorden? Misschien, maar deze vrouwen zeker. Het globale profiel van daklozen is voor de meesten onder ons een profiel van mannen. Zijn vrouwen in deze leefwereld minder zichtbaar?” “Een agoog is een persoon die ijvert voor een maatschappij waarin elk individu aan bod dient te komen. Een agoog is een tussenpersoon, een go-between op drie mogelijke manieren: als begeleider, beheerder en beleidsverantwoordelijke. Net omdat een agoog op zoveel gebieden actief kan en wil zijn, leek mij een kleine voorstelling hier gepast en ik hoop dat het jullie wat meer duidelijkheid bracht. Ik waarschuw jullie voor de meningen die langs mijn kant gaan komen, ik zal recht voor de raap zijn. Ik zal duidelijk zijn over mijn visies en rond de lacunes in het beleid. Vandaag schuiven we het taboe aan de kant en gaan we samen tot aan de wortels van de problematiek. Ik ben er zeker van dat jullie het niet altijd met me eens gaan zijn, maar ik deins niet terug voor kritiek, want dat is de beste leerschool. Ik citeer: ‘Wanneer twee mensen altijd dezelfde mening hebben is één van hen overbodig.’”
Definitie “Er bestaan vele meningsverschillen over de invulling van de term dak- en thuislozen en het verschil tussen beide begrippen. Sommige mensen zien dakloosheid en thuisloosheid als twee aparte fenomenen, anderen zien dakloosheid als een onderdeel van thuisloosheid. Ik heb vaak discussies gehad daarover met hulpverlenende instanties, maar ze hebben mij nog steeds niet het onderscheid kunnen verduidelijken. Ik heb ook de literatuur onder de loep genomen, maar ik vind dat er ook daar onduidelijkheid is. Ik zal het in mijn verdere toespraak dus hebben over dak- en thuislozen, omdat ik het onderscheid tussen beide begrippen niet begrijp.” “Ik ben gekomen tot een eigen definitie: Mensen die ongewild en onverwacht door een crisissituatie, een calamiteit of het onvermogen tot een oplossing, toevlucht nemen tot de straat, openbare ruimtes en/of opvangcentra en dus niet over een gegarandeerd onderkomen voor de nacht beschikken en niet de middelen hebben om daar op eigen krachten voor te zorgen, noemen we dak- en thuislozen.”
Cijfers “Het aantal dak- en thuislozen in België wordt door het Europese Observatorium voor Thuisloosheid Feantsa op 17 000 mensen geschat. Een VUB-onderzoek enkele jaren geleden zei dat er in het Brussels Gewest 2 000 dak- en thuislozen zouden zijn, sans-papiers niet meegerekend. Uit gesprekken met dienstverlenende instanties weet ik dat daar een beetje een taboe rond heerst, omdat we niet goed durven zeggen hoeveel dak- en thuislozen er juist zijn. In een artikel in De Standaard zei Brussels Minister van Mobiliteit en Openbare Werken Pascal Smet dat er een registratiesysteem voor dak- en thuislozen opgesteld zou worden en ik vraag me af wat ervan gekomen is.”
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 10
Wie zijn de dak- en thuislozen? “De literatuur stelt dat de traditionele profielen van dak- en thuislozen niet zijn verdwenen, maar wel dat de evolutie in armoede en uitsluiting een andere wending heeft genomen, met name die van de nieuwe dak- en thuislozen. We zien dat er vier nieuwe groepen bijgekomen zijn: vrouwen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld, jonge mensen als slachtoffer bij familiebreuken, de werkende armen en de illegalen.”
“Tussen 1982 en 2002 steeg in Brussel het aantal oproepen voor noodopvang voor vrouwen van 10% naar 50%” (Sylvie De Clerck)
“ In de literatuur stelt men dat er een verschuiving is van 1982 tot 2002. Het OCMW van Brussel zegt dat de oproepen voor noodopvang voor vrouwen zouden gestegen zijn van 10% naar 50%. Ook het Steunpunt voor Algemeen Welzijnswerk stelt op basis van een studie in Vlaanderen vast dat het aantal vrouwelijke thuislozen is toegenomen van 18% in 1982 tot 39% in 2002. Vandaag zou volgens de literatuur één op drie daklozen vrouwelijk zijn.”
“ Ik heb zelf ook een aantal jaarverslagen onder de loep genomen van het Brusselse onthaalhuis voor vrouwen Open Deur. Daar heb ik gezien dat vrouwen zich vaak aanmelden ten gevolge van problemen met of mishandeling door hun partner. Intrafamiliaal geweld is iets dat bij vrouwelijke daklozen misschien wel aanwezig is, maar ik weet niet in welke mate, aangezien mijn onderzoek redelijk kleinschalig was. Intrafamiliaal geweld definieer ik als ‘iedere vorm van fysiek, seksueel , psychisch, of economisch geweld tussen echtgenoten, samenwonenden of personen tussen wie een affectieve band bestaat’.
Oorzaken “ Ik ben ook gaan kijken naar de oorzaken van dak- en thuisloosheid. De oorzaken die naar voor worden geschoven zijn een reeks van stresssituaties: scheiding, ongeval,... De meeste mensen zeggen dat het een samenloop van omstandigheden is. Mijn promotor vroeg zich af hoe het komt dat net dié mensen dakloos worden door dié reeks situaties. Er zijn immers meer mensen die een scheiding meemaken, een ongeval hebben, problemen hebben met justitie, of die uit de gevangenis komen en die helemaal niet dakloos worden. Ik heb in de literatuur gevonden dat er een verschil zou zijn in duur en intensiteit van persoon tot persoon. Bij de ene persoon leiden de stresssituaties helemaal niet tot stillegging van het levenstraject, maar bij dak- en thuislozen is dit wel zo. Ik heb gisteren nog een discussie gehad waaruit iets mooi kwam: ‘Mensen in armoede en dus ook dak- en thuislozen genieten niet van dezelfde kansen als de doorsnee mensen. Geef ze de kansen en bied ze de middelen aan.’” “Aan de basis van thuisloosheid ligt een proces van ontankering. Dit houdt een verlies van het sociale netwerk in. Dit verlies impliceert dat ze eigenlijk hun houvast in de steunfiguur of in een belangrijk familielid verliezen. Gezondheid, armoede en sociale uitsluiting zijn onvermijdelijk met elkaar verbonden. Armoede kunnen we zien als een netwerk van sociale uitsluiting. Sociale uitsluiting slaat op zijn beurt weer terug op een proces waar mensen geen aansluiting meer vinden met de maatschappij. Ze vereenzamen en voelen zich niet meer thuis. De sociaal wenselijke levensstijl wordt niet meer gehaald door het ontstaan van de eerder vernoemde breuken. Net omdat armoede en sociale uitsluiting complexe en multidimensionale vormen aannemen is het belangrijk hier in het beleid op in te spelen. Misschien op alle domeinen, zoals sociale voorzieningen, werkgelegenheid, onderwijs, gezondheidszorg en huisvesting. Actueel kunnen we daarenboven vaststellen dat, zoals Jan Béghin net gezegd heeft, de sociale kloof tussen arm en rijk vergroot.”
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 11
Knelpunten in de hulpverlening “Dak- en thuislozen zijn sociaal kwetsbare mensen en hebben vaak geen passende hulpvraag voor de reguliere hulpverlening, waardoor ze de zorg niet krijgen die hen in staat stelt terug mee te draaien in de maatschappij. Iedereen heeft wisselende behoeften en identiteiten, en misschien is het hokjesdenken in de hulpverlening niet meer zo gepast en moeten we het wat aanpassen. Iedereen in de thuislozensector is het erover eens dat huisvesting één van de essentiële kenmerken is in de hulpverlening, maar het is meer dan enkel het bieden van een dak boven het hoofd.” “In de literatuur zei men dat er sprake is van een democratische traagheid. Er zou ook onduidelijkheid zijn bij de hulpvragers, in dit geval de dak- en thuislozen. Zij zouden niet weten waar ze naartoe moeten. De dienstverlening zou te gefragmenteerd en onoverzichtelijk zijn. Ze worden van de éne naar de andere hulporganisatie gestuurd, maar uiteindelijk zijn ze al twaalf jaar dakloos. Met dat probleem naar daar, en bij dak- en thuislozen zijn er inderdaad meestal meerdere problemen.” “De relatie tussen hulpverlener en hulpvrager zou stroef zijn. Er werd in de literatuur regelmatig een communicatieprobleem aangehaald. Men begrijpt niet wat de hulpvrager vraagt aan de hulpverlener.”
“Aan de basis van thuisloosheid ligt ontankering. Dit houdt een verlies van het sociale netwerk in.” (Sylvie De Clerck)
“Er is mij ook verteld geweest dat elk jaar opnieuw thuislozenorganisaties subsidies moeten aanvragen. Ze zouden elk jaar een aantal daklozen geholpen moeten hebben en als dat niet gebeurt, verliezen ze subsidies. Is het dan ook zo dat de mensen die geholpen worden, de gemakkelijkere gevallen zijn? Wat gebeurt er dan met de mensen die al jaren en jaren dakloos zijn?” “En dan is er het tekort aan opvangplaatsen, een bekend fenomeen in Brussel. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kunnen volgens een informeel gesprek met Bicofederatie 500 mannen, 300 vrouwen en 200 kinderen worden opgevangen in nachtcentra zoals Casu. Slechts 200 van de 1000 beschikbare bedden voor daklozen in Brussel zijn gratis en laagdrempelig volgens De Standaard.”
Onderzoeksopzet “Het was mijn doel om de scharniermomenten in het leven van een dakloze te achterhalen die ertoe geleid hebben dat deze mensen in die bepaalde situatie zijn terecht gekomen. Ik wou ook meer inzicht krijgen in de sociale werkelijkheid van vrouwelijke daklozen. Aangezien dit een exploratief onderzoek is, heb ik maar twaalf interviews gedaan met vrouwen. Ik wou weten hoe zij het leven aanvaarden en hoe zij het leven zien.” “ Ik heb een aantal items opgelijst en aan de hand van die items heb ik mijn interviews opgesteld. Het zijn ook de items waar ik later in mijn conclusies iets over gezegd heb. Dit zijn onder andere: sociaaldemografische gegevens, de netwerkdimensie, socio-economische aspecten, de relatie met politie, justitie, veiligheidspersoneel, voorbijgangers en de hulpverleners,dakloosheid zelf, hun nieuwe sociale identiteit en levenswijze, de levenskwaliteiten en hun toekomstperspectieven.” “ Ik ben ook gaan zien naar een analyseschema dat ik zelf heb opgesteld om mijn interviews te kunnen analyseren en ik heb een onderscheid gemaakt in risicofactoren die aangehaald werden in de literatuur. Ik heb gekeken naar wat er over de netwerkdimensie gezegd wordt, want er wordt veel gepraat in de literatuur over het feit dat sociale ontankering en uitsluiting aan de basis van thuisloosheid liggen, maar in het beleid zie ik daar nooit iets aan gebeuren.” Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 12
“Daklozen genieten van een onschatbare “Hulpverlening bereikt diegenen die bron van kennis rond hun leefwereld die initiatiefloos zijn niet, maar dit wil niet voor buitenstaanders en zelfs hulpverleners onzichtbaar, onbekend en zeggen dat zij geen hulpverlening ontoegankelijk is. Om meer zicht te nodig hebben.”(Sylvie De Clerck) krijgen in de sociale werkelijkheid van vrouwelijke daklozen heb ik dus vragen gesteld rond hun leefwereld die niemand beter zou kunnen beantwoorden dan zijzelf.”
Onderzoeksresultaten -
-
-
-
-
-
Er is een mobiliteit van dak- en thuislozen naar de stad Brussel, onder andere wegens de meer gespecialiseerde dienstverlening daar. Het leven in een wereld van de allerarmsten impliceert een scheiding met de gewone wereld. De wereld van dak- en thuislozen kunnen we zien als een subcultuur met een aantal ongeschreven regels. Zo gaat de beste bedelplek naar de oudste dakloze of geldt er een hoffelijkheidregel bij de voedselbedeling. Wandelen wordt gezien als tijdverdrijf bij uitstek. De meeste dakloze vrouwen zijn gehuwd en hebben kinderen. De relatie met politie en veiligheidspersoneel is overwegend positief. Zij ervaren deze mensen niet als indringers maar eerder als vertrouwensagenten. De relatie met voorbijgangers is zowel negatief als positief, het hangt af van persoon tot persoon. De levenskwaliteit waaronder de woonsituatie en hygiëne is bedroevend en versterken resoluut sociale uitsluiting en isolement. Een gebrek aan hygiëne tast de gezondheid aan. Het gebrek aan openbare toiletten is een aangehaald knelpunt. Volgens de geïnterviewden moet hieraan iets gedaan worden. Net omdat je voor bijna alle toiletten in Brussel moet betalen, is één van de strategieën om hieronder uit te muizen de trein te nemen van het Noordstation naar het Zuidstation en onderweg op de trein snel even naar toilet te gaan. Er is een schromelijk tekort aan nachtopvang. Sociale hotels zoals in Frankrijk zijn misschien een oplossing, aangehaald door een geïnterviewde. Onderdak als basis voor regelmaat in het leven is de naar voor geschoven droom van de thuislozen. Een betrekkelijk aantal van de geïnterviewden had wel een bron van inkomsten, maar dat was onvoldoende om van te kunnen leven. Overlevingsstrategieën zijn zwartwerk en bedelen. Drugs, alcohol en agressie maken de uitvlucht moeilijk en het leven hard en ingewikkeld. Het verlichten van de emotionele last van de personen moet een eerstelijnszorg zijn. Een opmerkelijke vaststelling is de aanwezigheid van sektes die inspelen op de noden van de dak- en thuislozen. Het aantal dak- en thuislozen met psychiatrische problemen is aanzienlijk groot. Waarom zouden we niet in de wetgeving kunnen stellen dat we deze mensen zouden kunnen colloqueren, want momenteel bestaat die optie niet. Dit wijst er op dat er meer moet gedaan worden aan die daklozen die niet passen binnen het plaatje van de hulpverlening. Wantrouwen en het gevoel van machteloosheid zijn hindernissen voor de uitvlucht uit de situatie van de geïnterviewden. Het leven wordt uitzichtloos en zinloos ervaren, door verveling en eenzaamheid. Zo ontstaat vervreemding met de maatschappij. De onwetendheid over en bijgevolg de ontoegankelijkheid van hulporganisaties vormt een drempel en zorgt ervoor dat de kans om initiatief te nemen drastisch verkleint.
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 13
-
De gemoedstoestand bepaalt mee de mate van participatie en motivatie bij de hulpverlening. Ontbreekt het aan moed en initiatief bij dakloze, dan wordt de stap naar hulpverlening minder snel gemaakt. Hulpverlening bereikt diegenen die initiatiefloos zijn niet, maar dit wil niet zeggen dat ze geen hulpverlening nodig hebben.
Reflectie van de onderzoeker “Armoede is meer dan geld alleen. Het is niet omdat je arm bent dat je geen recht hebt om te leven. Een agoog heeft niet enkel de taak inzichten te brengen in de sociale werkelijkheid van individuen en maatschappelijke actuele problemen, maar ook aanbevelingen te geven tot actie, met de gegenereerde inzichten. Vertrekkende vanuit de definitie van agogiek als educatief werk van volwassenen is het met andere woorden relevant in dit deel mijn persoonlijke invalshoek te geven.” “ Mijn doel met dit onderzoek en als toekomstig agoog is de mondigheid, de individuele keuze, emancipatie en democratisering van het individu na te streven door middel van het concept empowerment. Empowerment kunnen we zien als een strategie om de achtergestelde positie van dak- en thuislozen te veranderen en in het “Empowerment is een strategie die bijzonder in te spelen op de sterktes en inspeelt op de sterktes van de thuisloze, niet op de zwaktes van een persoon. Dit met als einddoel dat dak- en thuislozen zelf met als doel de thuisloze in staat te in staat zijn in te grijpen waar nodig door stellen op te komen voor zijn mening en op te komen voor hun eigen meningen, zijn rechten, om zelf in te grijpen in zijn standpunten en rechten. Misschien zijn straathoekwerkers, politie en situatie” (Sylvie De Clerck) veiligheidspersoneel dé personen om deze strategie op toe te passen, net omdat zij dagdagelijks in contact komen met deze mensen. Empowerment voor dak- en thuislozen als cursus geven in de opleiding van deze mensen is volgens mij een stap in de goede richting.” “Hetgeen ik uit dit onderzoek en de literatuur geleerd heb, is dat vele woorden niets betekenen in de praktijk. Zo las ik vaak aanbevelingen, maar leek de realiteit nog steeds niet veranderd te zijn. Daarom is het ook mijn taak als agoog en hier de dag van vandaag om de daad bij het woord te voegen. Mensen de kans te geven te participeren in hun omgeving en in de maatschappij door instrumenten aan te bieden zodat de cliënt zichzelf kan ontplooien en de touwtjes in eigen handen kan nemen. Deze visie rond empowerment is richtinggevend voor de manier waarop een samenleving de strijd moet aangaan tegen dak- en thuisloosheid. Waarschijnlijk is een mentaliteitverandering in deze hulpsector een vereiste, maar dat zal geen evidentie blijken.” “De literatuur wordt grotendeels bevestigd als het gaat om de scharniermomenten in het leven van dakloze vrouwen. Bovendien leert dit onderzoek ons dat er sprake zou zijn van een coherente subcultuur; hulpverleners zouden meer voeling moeten hebben met deze subcultuur. Hieromtrent is het misschien belangrijk de opleiding van ervaringsdeskundigen meer te promoten. Verder lijken de eerstelijnsdiensten in deze sector, niet allemaal natuurlijk, eerder een bed-bad-broodfunctie te hebben. Dit lijkt eerder een opvangfunctie en geen hulp in de uittocht van de situatie. In het kader van empowerment kunnen we hierop inspelen. Armoede is een begrip dat niet enkel draait rond het financiële, maar evenzeer rond het emotionele. Graag wil ik dit laatste nog meegeven: Wie zal er morgen nog aan hen denken als dit topic niet meer hot is en de kranten oud papier zijn?”
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 14
Marie-Therèse (66 ans) : «J’ai dû laisser mes enfants ici seuls, pendant que je travaillais en Hollande » Je suis du Congo. Je suis une fille adoptée par un belge reconnu. Je suis parmi les premières femmes qui sont arrivées ici en Belgique. Mon mari a terminé ses études de médecine ici à l’ULB. J’ai travaillé à l’ambassade. » « Nous sommes retournés au Congo. Puis je suis retournée avec mes enfants à vivre ici en Belgique. D’ailleurs, j’oublie, j’ai eu trois enfants nés ici en Belgique. Quand nous sommes retournés ici, mes enfants étaient à l’internat. Mon mari payait les études. “Comme mon mari a eu une autre femme, il a eu mes accords. Il m’a demandé de retourner, parce que il ne pouvait pas m’envoyer de l’argent. Moi, j’ai refusé catégoriquement de retourner chez nous. Il fallait que je redemande ma nationalité, mais il a bloqué tout, puisque c’est lui qui avait tout en main. J’ai vécu seule, une femme seule. Je ne pouvais pas travailler, parce que mon mari a eu des amis influents ici. Il y a eu un professeur qui est mort qui prolongeait mes séjours avec des connaissances auprès du Ministère de l’Intérieur. . « J’ai vécu pendants toutes ces années presque dans la rue. Il fallait que je travaille de gauche à droite. J’ai laissé mes enfants ici seuls, aller travailler en Hollande, ou là où on m’appelait à travailler, par confiance, par des amis. J’ai un diplôme de secourisme ambulancière ici que j’ai perdu. C’est avec ça que j’ai travaillé au noir de gauche à droite, parce que je n’avais pas un papier, et jusqu’à maintenant je n’ ai pas un papier qui est légal, qui puisse permettre que je travaille normalement. » « Donc, je suis dans la rue. Les enfants ont grandi, chacun avec la souffrance aussi. Ils sont libres chacun d’eux. Ils sont mariés, les autres sont retournés au Congo. Et je suis là, sans abri et sans papiers valables. On a refoulé mon papier soi-disant qu’il n’est pas un acte de naissance. C’est fait par la colonie belge. Je ne sais pas comment ce papier est refoulé. L’ambassade de la Belgique a envoyé à mon nom un papier disant que je suis reconnu par un pays et il y a un numéro de dossier toujours bloqué, parce que je ne trouve pas l’argent pour me permettre de payer un avocat valable. » « C’est difficile pour sortir de cette situation. Je ne sais même pas comment. Avant j’ai été à la Porte Ouverte. Madame Anne est là. Elle m’a reçu chez elle. Elle ne pouvait pas aussi me tenir pendant longtemps. Elle m’a tenu pendant trois mois, puisqu’ on pouvait payer là bas. On a demandé à la CPAS de pouvoir me payer aussi mon loyer à la Porte Ouverte. Toujours parce que le CPAS trouve que, comme je n’ai pas un papier valable qui puisse ouvrir un dossier, ils ne peuvent pas ouvrir un dossier. Et je suis retourné à la rue.” « En retournant dans la rue, j’ai connu la Chez Nous. Personne ne voulait me loger, parce que on me prend pour un’ je ne sais pas’. Même pas des amis, même les parents. Personne ne veut me recevoir chez lui. Sauf le Chez Nous, ils m’ont reçu. Ils ont cherché de me mettre au squat 123, Rue Royale, que je suis en train de dormir là bas. Il n’y a pas des clés dans la porte. Je ne suis pas tranquille, parce que nous sommes avec les jeunes. Il y a des jeunes. Je ne peux pas dire qu’ils sont méchants, mais chacun a sa situation. Je n’ai pas de place à moi. Je dirais au parlement aujourd’hui : les femmes ou les hommes, une personne dans la rue, c’est une personne dans une situation très difficile. »
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 15
De Wetenschappers / Les Scientifiques
Drempels in de hulpverlening Koen Hermans – projectleider Lucas aan de KUL / Responsable du projet Lucas, KULeuven “Mijn bedoeling is om jullie mee te nemen in het verhaal rond het initiatief Bed-bad-brood in Roeselare dat wij vanuit ons onderzoekscentrum Lucas mee begeleid hebben, maar we hebben voor dat initiatief ook wat ruimer onderzoekswerk gedaan. Ik wil het vandaag vooral hebben over drempels in de hulpverlening. Niet zozeer over drempels in de hulpverlening specifiek voor dak- en thuislozen, maar vooral over hetgeen vooraf gebeurt. Ik wil heel sterk de focus op leggen op de meer reguliere hulpverlening: wat gebeurt er in OMCW’s , de gehandicaptensector, de bijzondere jeugdsector en de geestelijke gezondheidszorg? Welke uitsluitingsmechanismen doen zich daar voor waardoor mensen in thuisloosheid terecht komen. Ik heb naar de aanwezigheidslijst gekeken. Het is een grote ontgoocheling dat slechts één OCMW vandaag aanwezig is. Ik denk dat dat veelzeggend is over deze problematiek, omdat dak- en thuisloosheid herleid wordt tot een specifieke problematiek en een specifieke sector, die dan maar de problemen moet oplossen. Ik verzet mij daar ten zeerste tegen.”
Bed-Bad-Brood “Even kort het initiatief schetsen van waaruit wij vertrokken zijn. Het is een kleinschalig initiatief in Roeselare niet vergelijkbaar met een grootstad als Brussel. Belangrijk is wel dat men een laagdrempelig, kleinschalig opvanginitiatief opgestart is in een gewone buurt, maar daarachter zat een heel ruim netwerk van geestelijke gezondheidszorg, algemeen welzijnswerk, het OCMW en de politie. Dat is misschien wel anders dan bij vele andere opvanginitiatieven. Je kan er bijna onvoorwaardelijk terecht gedurende drie dagen. Er is een “Er is niets zo scheidend minimum aan huisregels. Het is vooral belangrijk om een rustpunt aan te bieden. Er is een beroepskracht aanwezig, als een bureautafel” maar enkel tijdens de voormiddag. Die persoon is daar, maar (Koen Hermans) ook niet meer dan dat. Wil je als dakloze een gesprek met die persoon, dan is dat mogelijk. Wil je dat niet, even goeie vrienden. Er is dus een heel duidelijk e erkenning van de autonomie van de thuislozen. Als hij een stap wil zetten, dan zal hij dat kunnen. Wil hij dat liever niet, wil hij daar drie dagen verblijven zonder ook maar iets te doen, is dat geen enkel probleem.” “Heel belangrijk ook is dat het initiatief de lokale buurt sensibiliseert. Het is gewoon een rijhuis in de rij. Het is niet echt zichtbaar voor de mensen die er voorbij komen dat het om een opvanginitiatief gaat. Men heeft vanaf dag 1 de lokale buurt er sterk bij betrokken. De provincie, het CAW en het GGZ hebben aan ons gevraagd om een meer algemeen kader te maken bruikbaar voor het beleid. We hebben dan dit boekje gemaakt. De foto is veelzeggend. Ze is gemaakt in een park in New York en je ziet vooraan een dame zitten met een T-shirt aan en op de achterkant staat Social workers do it in the field: sociale werkers zijn op de straat aanwezig. Ze zitten niet in een bureau. Er is niks zo scheidend als een bureautafel, laat dat duidelijk zijn. Bureautafels bepalen al onmiddellijk de rollen. Wie is de hulpverlener, en wie is de hulpvrager?” “Wat ik ook wil vertellen is waarom ik die focus wil leggen op hetgeen voorafgaat. Ik wil het hebben over drempels in het aanbod en over vernieuwende methodieken. Een aantal aspecten daarvan zijn Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 16
hier in het Brusselse al meer dan bekend. Ik heb hier nog eens de cijfers van het algemeen welzijnswerk over het profiel van de thuislozen op een rij gezet. Wat opvalt is dat 41 % van de daken thuislozen jonger dan 30 jaar is. Dat wijkt wat af van de verhalen die we tot hiertoe gehoord hebben.”
Institutionele kwetsbaarheid “De focus lag vandaag vooral op thuisloze vrouwen; ik wil wat meer ook de andere groep in beeld brengen. Wat ik vooral belangrijk vind, is de verdubbeling van het aantal thuislozen met een jeugdinstellingsverleden, een toename van het aantal personen uit de psychiatrie en een belangrijke groep met een handicap. Dé thuisloze bestaat natuurlijk niet, maar wat wel opvalt is dat nogal wat thuislozen een instellingsverleden hebben. Ik noem dat “Het lijkt wel of hulpverleners institutionele kwetsbaarheid. Het komt er op neer dat bepaalde groepen niet kunnen er een heel belangrijke groep binnen de thuislozen is die al een heel hulpverleningsverleden achter de rug bereiken”(Koen Hermans) hebben. Daar wil ik op focussen. Wat is er daar precies gebeurt? Hoe komt het dat die mensen die oorspronkelijk in de hulpverlening zaten, op straat zijn terecht gekomen. Nu hoor je af en toe wel eens bij hulpverleners: ‘we hebben nog zoveel voor die persoon gedaan, maar hij wil niet.’ Het lijkt wel of hulpverleners die groepen op één of andere manier niet kunnen bereiken.”
Foute evaluatie “Wat gebeurt er momenteel in ontzettend veel traditionele hulpverlenende instanties die niet noodzakelijk gericht zijn op dak- en thuislozen? Die hulpverleners moeten meer en meer resultaten gaan boeken. Een simpel voorbeeld: een aantal OCMW’s wordt afgerekend op het aantal mensen dat aan een job geholpen is. Men denkt steeds minder na of iedereen in aanmerking kan komen voor een job. Gelukkig is het debat geopend door Monica De Coninck [OCMW-voorzitter Antwerpen] , zij het misschien op een foute manier. Kan en moet iedereen werken, en wat voor soorten tewerkstelling dan? OCMW’s schorsen jaarlijks een 1500-tal leefloners omdat ze niet werkbereid zijn. Als ik met de sector spreek, zeggen ze mij: ‘Dat is toch niet zoveel op 80 000 leefloners!’ Dat is inderdaad nog geen 2 %, maar het gaat wel over 1500 mensen. En wat gebeurt er mee? Zeker als je weet dat je resultaten moet boeken,ga je afromen. Dat is een moeilijke term om te zeggen dat je sneller voor de gemakkelijke cliënten gaat kiezen. Als je zoveel mensen op jaarbasis aan werk moet helpen, wat ga je dan doen als sociale werker? Je gaat hen uitkiezen waarmee het snelst resultaat bereikt wordt.” “Opnieuw een voorbeeld met het OCMW: waaruit “Men helpt vooral diegenen bestaat dat aanbod op tewerkstelling? Dat gaat over waarmee het snelst resultaat artikel 60 paragraaf 7: een tijdelijke tewerkstelling, een bereikt wordt”(Koen Hermans) vrij gestandaardiseerd aanbod. Ik trek het wel wat scherp, want er is meer diversificatie aan het komen. Maar uiteindelijk blijft het over een tijdelijke job gaan. En als je daar niet in wil passen, veroorzaak je moeilijkheden. Dan voldoe je niet aan de voorwaarden die zij stellen.”
Schotten tussen de sectoren “ Een tweede groot probleem is het feit dat er onvoldoende continuïteit is. Er zijn schotten tussen de sectoren. Je hebt de geestelijke gezondheidszorg, de gehandicaptensector, de bijzondere jeugdzorg, de huisvestingssector en die bestaan eigenlijk naast mekaar. Ik vond het zeer veelzeggend toen ik een gesprek had met iemand vanuit de gehandicaptensector die mij zei: ‘thuisloosheid is niet ons Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 17
probleem, dat is de verantwoordelijkheid van de thuislozensector.’ Wel, in de gehandicaptenvoorzieningen wonen zeer veel thuislozen. Zij worden alleen niet zo genoemd. Ze zijn personen met een handicap die worden opgevangen in een gehandicaptenvoorziening. Maar het gaat evenzeer vaak over thuislozen.” “ Een ander groot probleem is dat er nogal wat problemen zijn in de overgang tussen voorzieningen voor jongeren en volwassenen, al wordt daar stilaan meer werk van gemaakt. Bekijk het voorbeeld van de gehandicaptensector: de MPI’s. Als je als jonge gast in een MPI zit, dan stopt het plots op 18 jaar. Je probleem is dan zogezegd opgelost. Je kan daarna niet meer terecht in een gehandicaptenvoorziening, die zijn er niet voor die problematiek als volwassenen. Dus je kan eigenlijk nergens anders terecht. MPI’s proberen wel gasten van 18 jaar een plaats te geven, maar hoe gaat dat? Er zijn niet zoveel MPI’s in België , dat betekent dat je als jonge gast vaak in een instelling zit op 100-150 km van bij je thuis. Wat moet die sociale werker doen, moet hij zorgen voor een huisvesting in je oorspronkelijke thuis, op 150 km van de instelling, of moet hij een huisvesting zoeken in de buurt van de instelling? Aan beide zijn veel nadelen verbonden. Als hulpverlener iemand begeleiden op 150km is onmogelijk. Dus kan je proberen een huisvesting in de buurt van de instelling te zoeken. Nadeel daarvan is dat, als je nog enigszins een sociaal netwerk hebt op de plaats waarvan je afkomstig bent, dan verlies je dat helemaal.”
Zorgwekkende zorgmijders “Een ander probleem dat zich stelt, heet de vermaatschappelijking van de zorg. Het is hier al een paar keer over collocatie gegaan; ik wil daar verzet tegen aantekenen. Los daarvan, we hebben in de samenleving de gesloten instellingen voor mensen met een psychiatrische problematiek reeds sterk afgebouwd. Ik denk dat dat een goede keuze was. Mensen hebben recht om in de samenleving te leven. Wat we te weinig hebben gedaan, is daar tegenover een aanbod te plaatsen om mensen met ernstige “Er is te weinig psychiatrische problemen te ondersteunen. Er zijn wel ondersteuning voor mensen initiatieven op dat terrein, maar het weegt niet op tegen met psychiatrische de grote doelgroep. Als ik mensen vanuit het algemeen problemen”(Koen Hermans) welzijnswerk spreek, komt dat heel vaak bovendrijven. We zitten dikwijls met mensen met ernstige psychiatrische problemen die het moeilijk hebben om zich in de samenleving te handhaven en waaraan heel weinig ondersteuning wordt geboden. In Nederland noemt men dat de zorgwekkende zorgmijders. Dat zijn mensen die zorgwekkend zijn, die problemen oproepen, maar die tegelijkertijd zorg mijden. Ik moet eerlijk gezegd nog altijd de eerste mens tegenkomen die hulpverlening weigert. Ik denk dat mensen bepaalde vormen van hulpverlening weigeren, maar zeker niet alle vormen.” “Enerzijds zijn er de drempels in de traditionele hulpverleningsvormen. Anderzijds denk ik dat er nogal wat culturele drempels zijn. Er zijn er door de vrouwen zonet aan het woord al een aantal naar voren gebracht. Mensen die thuisloos zijn maken vaak een afweging van kosten en baten. Wat levert het mij op om naar de hulpverlening te stappen en wat verlies ik er ook door? Daarnet was iemand die vertelde: ‘als ik naar de hulpverlening stap, ben ik mijn uitkering kwijt. Of word ik gedwongen in een schuldhulpverlening en kan ik niet meer zelf mijn budget begeleiden.’ Er bestaan ook behoorlijk wat roddels over vormen van hulpverlening die zichzelf versterken. Maar wat vooral belangrijk is en niet meer dan terecht: men heeft schrik om de controle te verliezen over zijn leven.”
Afstand versus betrokkenheid “Hulpverleners hebben ook nogal de neiging om wat afstand in te bouwen. Elke opleiding tot hulpverleners zegt : ‘je moet goed om kunnen gaan met het spanningsveld tussen afstand en Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 18
betrokkenheid. Je moet op de juiste momenten afstand kunnen houden.’ Dat is bijna een mantra in de hulpverlening. Mensen die in de thuisloosheid zijn terecht gekomen, willen liever geen afstandelijke hulpverlener. Die hebben veel meer nood aan iemand die informeel is, die vriendschap toont, die bezorgt is en een luisterend oor heeft. Er zijn nogal wat opleidingsinstanties die zeggen tegen “Thuislozen hebben liever hulpverleners: ‘je mag niks over je privéleven geen afstandelijke vertellen. Scheid je privé- van je hulpverleningsleven.’ Deze groep van mensen aanvaardt dat niet, en ik denk hulpverlener”(Koen Hermans) dat veel mensen dat niet aanvaarden. Mensen, ook hulpverleners, hebben al eens een moeilijke dag,bijvoorbeeld omdat het thuis moeilijk was om de kinderen op tijd op school te krijgen. Dat zijn dingen die hulpverleners niet mogen vertellen. Wel, dak- en thuislozen hebben graag mensen die ook over hun eigen leven wat vertellen, die ook hun eigen ervaringen delen. Dat zijn kleine zaken die wel een wereld van verschil kunnen maken.” “Er zijn ook nogal wat geschreven en ongeschreven regels bij de hulpverlening. Het voorbeeld van de methadonbegeleiding vond ik een goed voorbeeld, maar er zijn er nog. Je hoort dat steeds meer dat cliënten eerst gemotiveerd moeten zijn voordat ze aan hulpverlening moeten beginnen. Motivatie is niet iets statisch of onveranderlijk. Motivatie groeit doorheen de hulpverlening, dus je moet dat eigenlijk ook beschouwen als iets waaraan je probeert te werken. Nogal wat dak- en thuislozen laten zich niet zo gemakkelijk meenemen in die hulpverlening en dat roept nogal wat gevoelens van machteloosheid en frustratie op bij hulpverleners. ‘Hoe komt het nu dat dat niet werkt bij deze persoon? Waarom doet-ie niet mee? Waarom is hetgeen ik voor hem doe, niet goed genoeg?’ Ik denk dat dat voor een stuk te maken heeft met het feit dat hulpverleners iets te ver af staan van de leefwereld van die mensen. Meer toenadering tussen die twee werelden zou geen kwaad kunnen.” “Ik was heel blij met de getuigenissen van de vrouwen, omdat ze aantonen dat het hier ook gaat om gewone mensen zoals u en ik die over de gewone dingen van het leven nadenken. Een laatste puntje nog. De opvang die bestaat sluit niet altijd aan bij de verwachtingen van thuislozen: leven in groep, strenge huisregels. Ik kan me voorstellen dat als je in een complexe situatie zit zoals thuisloosheid en je moet dan opeens met een aantal mensen gaan samenleven, dat dat niet aangenaam is. Die mensen zijn evenzeer op hun privacy gesteld.”
“Motivatie groeit tijdens de hulpverlening”(Koen Hermans)
Gedeelde verantwoordelijkheid “Als je thuisloosheid wil aanpakken, denk ik dat er veel meer een besef en mentaliteit moet komen dat thuisloosheid een gedeelde verantwoordelijkheid is. Het is niet alleen de verantwoordelijkheid van de thuislozensector, het is ook die van de meer reguliere vormen van hulpverlening. Thuisloosheid moet integraal aangepakt worden vanuit huisvesting, OCMW’s, algemeen welzijnswerk, geestelijke gezondheidszorg, drughulpverlening, maar vooral ook vanuit gehandicaptenzorg en jeugdzorg. Dat is het organisatorische aspect. Het andere aspect is op het niveau van de hulpverleners zelf. Dat sluit aan bij de presentietheorie van Andries Baart. Ik ben er geen 100% tegenstander van, maar alleszins moet er meer presentie zijn in de hulpverlening.” “Als je ziet dat thuisloosheid een complexe problematiek is die samenhangt met een aantal beleidssectoren, dan moeten ook die beleidssectoren een globale aanpak ontwikkelen om de thuisloosheid aan te pakken. Het heeft geen zin om alleen maar te verwachten van de thuislozensector dat zij dat probleem kunnen aanpakken. Probeer zowel zorg te hebben die gaat naar probleemvermindering als probleemhantering, maar vooral belangrijk is dat er voldoende ondersteuning wordt geboden bij die verschillende levensdomeinen. En ondersteuning betekent dat Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 19
de thuisloze keuzevrijheid heeft en dat als die een “Het thuislozenprobleem vraag stelt naar ondersteuning, daar wordt op aanpakken is niet alleen de ingespeeld. Ik denk dat je dat enkel kan doen vanuit een sterke netwerkvorming van verantwoordelijkheid van de voorzieningen op regionaal niveau. Dat is ook de thuislozensector”(Koen Hermans) les die wij trokken uit Bed-bad-brood in Roeselare. Het feit dat dat initiatief gedragen werd door een ruimer netwerk van reguliere hulpverlening, maakt het ook mogelijk dat er veel meer aansluiting was met die reguliere hulpverlening.” “Een sterke eerstelijnszorg en nuldelijnszorg vinden wij essentieel. Het is zeer belangrijk om de doelgroep te bereiken. Er zijn hier zeer goed werkende initiatieven die dat doen, zoals de straathoekwerkers en Chez Nous, die echt wel aansluiten bij de doelgroep en die die ook bereiken door middel van ontmoetingsplaatsen. Maar tegelijkertijd denk ik dat zo’n laagdrempelige inloopfunctie het best kan functioneren wanneer die aansluit bij de reguliere hulpverlening. Wanneer je die twee doorknipt, ga je mensen die ook iets willen doen aan hun situatie misschien onvoldoende kunnen helpen.”
Presentietheorie “Presentie is een theorie over hoe je best hulp verleent. Die theorie zegt dat je op een meer vriendachtige manier met de hulpvragers moet omgaan, met hen moet spreken over de gewone dingen des levens als hulpverlener. Het moet zoveel mogelijk aansluiten bij de leefwereld van de ander als persoon. De ander is geen probleem, gebruiker of dader, maar een persoon. Een presentiewerker werkt niet vanuit een bureau, maar stapt zelf op de persoon toe. Bij de OCMW’s als negatief bijvoorbeeld heeft men stelselmatig het aantal huisbezoeken afgeschaft, want daar is geen tijd voor. De mensen moeten naar de hulpverlening komen, wij gaan niet naar de mensen toe. Net op de momenten tijdens een huisbezoek krijg je een heel andere vorm van contact, en een andere relatie tussen hulpverlener en hulpvrager. Vooral belangrijk is om op het ritme van de ander te werken. Men zegt vaak dat dat wordt gedaan, maar in feite is dat zelden het geval. Als straathoekwerkers mij vertellen dat het minimum acht maanden tijd kost om het vertrouwen van deze mensen te winnen, dan zijn er weinig voorzieningen die die tijd respecteren.” “Het is ook belangrijk om mensen te helpen zoeken naar een bevredigende verhouding tot het leven. Niet alleen maar problemen oplossen en aanpakken, maar ook luisteren naar de stem van de thuisloze. Wat wil die zelf? Wat vindt die zelf belangrijk en hoe kunnen we daarop aansluiten?” “Ik denk dat mensen die zich in thuisloosheid bevinden eerder behoefte hebben aan andere type van hulpverlening. Tegelijk wil ik ook wel wijzen op de gevaren van een te enge presentiebenadering. Het lijkt alsof presentie suggereert dat je enkel aanwezig moet zijn en dat je geen problemen meer moet aanpakken. Natuurlijk gaat het over een en-en verhaal, “Luister naar de maar belangrijk is dat de thuisloze zelf bepaalt wanneer problemen aangepakt moeten worden. Dat was ook sterk thuisloze”(Koen Hermans) het geval in Bed-bad-brood in Roeselare. Er waren daar jonge mensen die daar twee, drie keer verbleven gedurende drie dagen. De eerste keer sprak die persoon absoluut niet met de hulpverlener, de tweede keer al iets meer en de derde keer zei die persoon opeens: ‘Nu is het goed geweest! Nu wil ik mijn problemen aanpakken! Ik wil van die rotte drugs af. Het moet maar eens gedaan zijn!’ Het signaal wordt gegeven door de thuisloze zelf en dan wordt erop ingespeeld. Bij het eerste contact kwam dat niet ter sprake. Geen enkel probleem, dat wordt erkend.”
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 20
“Ter besluit: er moet meer aandacht naar preventie van thuisloosheid gaan. Er moet meer aandacht voor institutionele kwetsbaarheid zijn, vooral voor de uitsluiting die gebeurt binnen de reguliere hulpverlening. Waar ik het nog niet heb gehad: voorkomen van uithuisplaatsing is belangrijk; aanklampende “Er moet meer aandacht hulpverlening in die situaties kan stappen vooruithelpen. naar preventie gaan”(Koen Contact maken is een essentieel onderdeel van de Hermans) hulpverlening en kost tijd. Men moet de thuisloze als persoon erkennen. Ik blijf ervan overtuigd dat de focus van het beleid moet zijn dat de reguliere hulpverlening moet kijken naar uitsluitingsmechanismen en dat we niet alleen moeten kijken naar de thuislozensector.
Les caractéristiques des femmes sans-abri et recommendations pour la politique Annette Perdaens – Observatoire de la Santé et du Social de Bruxelles Capitale / Brussels Observatorium Gezondheid en Welzijn « Je vais aborder la situation sous trois angles : d’abord envisager quelles sont les caractéristiques des femmes qui vivent dans la rue, d’autre part vous parler en quelques mots de la méconnaissance que nous avons de l’ampleur du phénomène et enfin faire des recommandations aux responsables politiques. »
Caractéristiques des femmes sans abris « Je vais plutôt parler des femmes seules à la rue. Je pense que les femmes avec enfants sont mieux protégées avant de tomber à la rue, et lorsqu’elles s’y trouvent, elles sont plus rapidement prises en charge. Ce qui me semble important de dire, c’est que la vulnérabilité des femmes est souvent liée à une violence intrafamiliale. Dans une maison d’accueil de Bruxelles par exemple en 2006, on a constaté que sur 27 personnes prises en charge, 22 femmes étaient là par suite de violence intrafamiliale. Donc c’est un élément dont il faut fort tenir compte. Forcément les caractéristiques d’une femme sans-abri sont assez proches de celles d’un homme, donc les caractéristiques spécifiques des femmes est très difficile à dessiner, parce qu’ il y a quand même des situations qui sont analogues aux hommes et aux femmes, mais je vais tenter l’exercice. » « Je me suis basée pour cela sur une étude qui a approfondi la question des femmes à la rue, pour voir s’ il y a des éléments de comparaison avec l’étude qui a été faite par Sylvie De Clerck. J’ai trouvé une étude qui a été menée à Grenoble il y a 3 ans1. Ce n’est évidemment pas d’une vérité absolue dont je vais vous parler ici. C’est donc vraiment le témoignage des femmes qui ont été interviewées. Je “La vulnérabilité des femmes pense que la méthodologie est assez analogue à celle est souvent liée à une de Sylvie Declercq, à savoir d’une part, prendre du temps pour construire des liens via des personnes violence intrafamiliale » ressources, des personnes relais, prendre du temps (Annette Perdaens) pour rapprocher les personnes et ensuite essayer de
1
Vaneuville M.C. Femmes en errance. De la survie à l'existence. Association Femmes SDF, Grenoble, 2005
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 21
créer un climat de confiance pour qu’il puisse avoir une confiance réciproque, et une parole qui puisse être entendue. Ce sont des éléments extrêmement importants. » « Les différences du vécu des femmes existent dans la mesure où elles ont à faire face à une survie identitaire et à une désapprobation sociale plus forte. Quand une femme a bu, ou qu’elle est sous l’effet des drogues dans la rue, la désapprobation du public semble plus importante que vis-à-vis des “La désapprobation du public hommes. »
est plus forte envers les femmes qu’envers les hommes »(Annette Perdaens)
« L’ errance est toujours un parcours, avec des allerretours dans les maisons d’accueils, dans la rue , dans des lieux de jour et de nuit, dans des voitures, dans des squats, et les femmes se trouvent en perpétuel mouvement dans la mesure où il y a une espèce de fuite en avant, de fuite des services, de fuite aussi pour être identifiées comme femmes dans la rue. C’est un mouvement sans fin, une personne qui bouge toujours, qui fuit toujours, qui recherche quelque chose d’inaccessible. » « La vie à la rue use le corps. Il est anesthésié par des produits pour éviter des situations trop douloureuses mais aussi pour fuir le regard des gens. La honte est très présente chez les femmes et s’exprime plus que chez les hommes. Ceci est aussi lié à une série d’échecs d’avoir raté son rôle de femme, d’être quelqu’un d’honorable. Les femmes se sentent plus souvent coupables que victimes dans ces situations de vie à la rue. » « Le fait de vivre à la rue rejoint la question des blessures, qui sont souvent des blessures beaucoup plus anciennes, qui sont des blessures psychologiques liées au temps antérieur, de l’ordre de la difficulté à vivre, des histoires de place dans la famille qu’on na jamais trouvé, où la femme n’a pas été acceptée depuis sa naissance, des histoires d’existence troublée, de violence familiale et de grande solitude. Par suite de ce rejet, on entend parler de mésestime de soi, d’impression d’être nulle, une parole où les femmes ont intégré un discours de dévalorisation extrêmement présent. Elles ont été privées d’adolescence, parce qu’elles ont été confrontées trop rapidement à des situations d’adultes. Donc, quelque part les étapes d’une structuration d’adulte ont fait défaut, les repères manquent, et parfois tant de choses très quotidiennes. » « À ces histoires d’enfance douloureuse se sont évidemment ajoutés des échecs successifs dans la vie d’adolescente et d’adulte. Alors quand la rupture survient, c’est souvent une rupture beaucoup plus dure et beaucoup plus définitive avec la famille, qui d’ailleurs est le motif du départ dans une errance. » « Une fois qu’elles sont dans la rue, elles développent toute une série de stratégies de dissimulation, pour éviter d’une part qu’on les reconnaisse comme femmes vivant dans la rue et donc en danger. C’est à la fois une invisibilité géographique et personnelle. Elles vivent une vulnérabilité accrue et elles essaient de s’en cacher. Elles développent une grande ingéniosité pour cacher leur situation, pour soigner leur apparence, pour soigner leur propreté, et pour passer inaperçues, elles se fondent dans la foule en quelque sorte. » « D’autres, pour passer inaperçues, ou en tous cas, pour ne pas se laisser approcher, développent des stratégies de rejet, voire de repoussoir. Elles peuvent être sales, sentir mauvais pour éviter des agressions et des viols. «
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 22
« Le silence répond à cette invisibilité. Les femmes souffrent en silence et se taisent, et souvent il est difficile de les faire parler, parce que ça les protège aussi du monde extérieur agressif. Mais ça aussi a pour effet de supprimer la demande. » « Ainsi progressivement, les femmes en errance perdent les repères de leur identité, parce qu’elles n’habitent plus dans un logement, n’habitent plus leur corps, elles n’habitent plus le langage. Elles sont souvent connues dans la rue par leur seul prénom, ou éventuellement par un surnom. Une autre caractéristique, c’est la répétition des situations à l’infini. Ne pas supporter que cela aille mieux, ne pas supporter le bonheur, et souvent se mettre dans des situations d’échec. Elles ont une grande capacité à se maltraiter, à ne pas mériter un bien-être, à se mettre en danger, et ça fait souvent le désespoir des travailleurs sociaux. Car dire que cela va mieux, c’est également prendre un risque. » « Une autre répétition, c’est le nombre de grossesses, c’est le moment évidemment où la femme est le plus entourée, parce que c’est une situation valorisante. Elles sont reconnues, elles ont l’impression d’exister. Mais après la naissance, ça ne va plus. Les bébés les confrontent à une réalité qu’elles n’arrivent pas à assumer. Elles ne peuvent pas garder leur enfant, surtout si elles n’ont pas de logement ; et si elles n’arrivent pas se fixer dans un logement, c’est une espèce de circuit de la fatalité. Alors l’enfant est placé et on remplace l’enfant par un nouvel enfant. » « Une troisième démarche répétitive, c’est auprès des services sociaux. Il ya aussi des scenarios de répétition dans ce domaine. La multiplicité des démarches fait partie de cette stratégie de l’errance, de fuite, comportement qui empêche de se poser. Ces personnes consomment les services en quelque sorte. Elles viennent dans l’urgence, elles disparaissent et réapparaissent, brouillent les pistes, avec d’autres récits, d’autres demandes. Elles donnent l’impression de vivre le temps autrement. Elles s’échappent tout le temps, elles se rendent inatteignables, inaccessibles, impossibles à aider. » « Et de plus évidemment, les démarches et les procédures sont difficiles. On l’a dit, l’exclusion du système institutionnel est une caractéristique généralisée, et donc c’est encore plus difficile pour ces femmes qui ont des difficultés parfois insurmontables, d’arriver à temps à un rendez-vous, c’est pas évident. Envoyer un document tous les mois pour “Les femmes sans abris respecter des procédures administratives, ça pose développent une grande aussi beaucoup de problèmes. Elles angoissent à l’idée de se rendre à un rendez-vous, elles se trompent de ingéniosité pour cacher leur lieu, de jour, elles vivent dans ces complications situation »(Annette Perdaens) administratives permanentes. Inconsciemment quelque part, elles exploitent aussi les failles des services, parce qu’on finit par bien les connaître, comme leur dysfonctionnement, et surtout leur manque de communication. Et elles épuisent les travailleurs sociaux. Cette quête perpétuelle est en fait une manière d’entrer en relation, d’attirer l’attention, mais la réponse n’est jamais satisfaisante. Elle entraine l’insatisfaction et donne prétexte à un nouvel échec, et on est reparti. » « De fait, ce qui est important, c’est d’avoir une écoute globale. On l’a dit à plusieurs reprises. Entendez, écoutez les gens, prenez le temps, et entendre aussi ce qu’elles souhaitent, elles, et pas uniquement ce que les services souhaitent leur apporter dans la mesure de leurs moyens ou de leurs possibilités. »
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 23
La méconnaissance de l’ampleur du phénomène La deuxième chose que je voudrais aborder, c’est la méconnaissance de l’ampleur du phénomène. Et je vais parler ici particulièrement de Bruxelles. C’est un phénomène évidemment difficile à cerner quantitativement et c’est la même chose dans l’ensemble du pays, je pense. On a créé à Bruxelles en 2008 un centre d’appui à la politique des sans-abri, La Strada, dont on a les trois représentants ici, et qui a été créé dans le prolongement de la concertation sans-abri. À Bruxelles depuis 1994, il existe une concertation sans-abri, qui se réunit chaque mois, et qui réunit à la fois les cabinets, les administrations, mais aussi les gens de terrain. Donc, à partir de cette concertation, il y a toute une série d’initiatives qui sont présentées et qui prennent vie, et qui sont développées. Je vais parler de l’ampleur du phénomène, un constat qui est fait par Anne Herscovici (La Strada) dans une note qui sera publiée en octobre 2008, dans le cadre du rapport pauvreté bruxellois. Il sortira de presse dans un mois et sera discuté ici au Parlement le 6 novembre. Bruxelles-Capitale dispose donc de centres qui assurent l’hébergement, de services d’accompagnement des personnes qui vivent dans la rue (travail de rue), de services d’accueil de jour, et de services de guidance psycho-sociale, budgétaire et administrative à domicile, le logement accompagné. Il y a aussi d’autres services : des restos sociaux, des douches, des soins infirmiers, des activités culturelles, le travail de rue, des consignes, la lessive, mais la plupart de ces services démarrent souvent à partir du travail bénévole et ne procèdent pas à un relevé d’informations sur les personnes qu’ils rencontrent. » « Donc les ministres compétents bruxellois, Pascal Smet et Evelyne Huytebroeck ont souhaité la mise en place d’un système d’enregistrement à partir de 2009 pour mieux connaitre la population. Cette approche permet, non de mesurer la totalité des sans-abris à Bruxelles, mais bien de mesurer l'offre et l'activité des services, le nombre d'accompagnements assuré, le taux d'occupation des services d'hébergement, sachant que ces chiffres sont liés aux capacités d'accueil, aux conditions d’accès des différents lieux, à la taille des équipes, etc. Autrement dit, il est difficile lorsqu'on examine l'évolution des chiffres dans le temps, de faire la part des évolutions liées à la croissance du nombre de personnes sans-abri et à l'augmentation de l'activité des services. Le profil des personnes sans-abri accompagnées peut aussi être influencé par le profil et les compétences particulières des travailleurs et de l’offre qui est faite. » « Donc les chiffres enregistrés pourront nous éclairer sur les caractéristiques des utilisateurs d’un service, sur les évolutions des publics. Ces données pourront nous éclairer sur le nombre des refus, sur la durée des séjours, mais nous ne pourrons rien dire sur les demandes multiples ou les demandes qui n’ont pas pu s’exprimer parce que par exemple les lignes téléphoniques sont embouteillées, sur le taux de censure ou sur les personnes sans demande. Dans l’état actuel de la situation, les données disponibles sont à l’image de la complexité bruxelloise : fragmentées, fragmentaires et incomparables. Les informations sont rassemblées ou non selon des modalités ou des critères différents en fonction des exigences des autorités de tutelle, en fonction des outils informatiques qu’on a ou pas, ou qui ne sont pas adaptés, et sans doute aussi des convictions inégales quant à l’utilité du travail et à quoi il va servir. Donc ce sont quand même des limites assez importantes sur lesquelles il faudra se pencher. »
Recommandations aux responsables politiques « Je voudrais aboutir à quelques recommandations, de plusieurs types : pour améliorer la connaissance, pour améliorer les structures institutionnelles, des propositions sur le plan fédéral, quant aux services et quant aux méthodes de travail. » Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 24
« Pour améliorer la connaissance du phénomène - je prends toujours les recommandations émises par La Strada. -, il faudrait améliorer la représentation des personnes dans les bases de données, parce que les plus pauvres sont souvent absents ou sous-représentés, d’autant plus lorsqu’une personne est sans abri, c’est bien évident qu’on ne peut pas trouver une adresse précise. Il faudrait faire des enquêtes auprès des services ambulatoires pour pouvoir toucher les personnes qui ne sont pas hébergées, et qui donc cherchent des lieux d’accueil de jour. » « On pourrait établir un recensement nocturne des personnes comme cela a été fait dans d’autres pays, en même temps, à la fois dans les espaces publics et dans les services subventionnés, en combinant recensement des personnes dormantes à une date donnée en rue et en hébergement collectif pour éviter les doubles comptages. » « On pourrait développer des méthodes qui s’appuient sur des enquêtes auprès des échantillons représentatifs. J’attire l’attention sur le fait qu’à Bruxelles, pour avoir des échantillons représentatifs, il faut financer la sur-représentativité des échantillons parce que ce n’est pas le cas actuellement et donc sur la pauvreté, on n’a pas des chiffres précis. On a des chiffres beaucoup plus larges, beaucoup plus imprécis. » « On pourrait compléter l’enquête ménage classique par des questions sur l’exclusion liées au logement par exemple, et qui pourraient être très éclairantes sur les logements habités ou habitables. On pourrait faire des approches longitudinales quantitatives et qualitatives pour recueillir des données au sujet d’une même personne et voir quel est son parcours et son évolution. On pourrait étudier le nombre de bénéficiaires annuels d’une prime d’installation pour personnes sans-abri ou pour personnes bénéficiant d’une adresse de référence. Ce serait très intéressant. On pourrait intégrer dans les connaissances les risques de devenir sans-abri. »
“Il faut favoriser la création et l’accompagnement des logements solidaires » (Annette Perdaens)
« En ce qui concerne les structures institutionnelles, la question de la concurrence entre les services publics et les services subventionnés empoisonne certainement le débat public et le travail sur le terrain. Il faudra absolument trouver des moyens de lever ces difficultés. » « La disparité des niveaux de pouvoir est une autre contrainte bruxelloise qui, si elle est au moins traitée à Bruxelles notamment à la concertation sans-abri, reste difficile avec d’autres niveaux de pouvoir qui sont compétent, notamment le fédéral. Vous devez vous souvenir des problèmes de Herscham qui à un moment donné a disparu, qui est réapparu, enfin, qui a fait l’objet d’une grande mobilisation pour son maintien. Toute action globale efficace requiert la collaboration de tous les niveaux de pouvoir et le fédéral est extrêmement important là-dedans. » « Sur le plan fédéral, j’ai envie de faire quelques suggestions, elles ne sont pas exhaustives. Il faudra d’abord appliquer le plan d’action national de lutte contre la violence. Ça existe. Ce sont des plans triannuels qui sont élaborés depuis 2005 et qu’il faudrait mettre en application de manière beaucoup plus volontariste. D’autre part il faudrait trouver des solutions pour éviter que lorsqu’une personne sans abri se réinstalle à un domicile avec une adresse, que les huissiers lui tombent dessus, parce que c’est évidemment une situation difficile qui ne lui permet pas de rester où elle est, parce que forcément c’est une situation intenable. » « Enfin, je pense que c’est une situation extrêmement délicate, mais qu’il est important de résoudre : Pour éviter l’échec de tout logement solidaire, il faudrait supprimer la catégorie de cohabitant dans la sécurité sociale et dans l’aide sociale, parce qu’on ne peut dépanner des amis ou de la famille en Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 25
les hébergeant à domicile, sans subir des réductions d’allocations ou d’aides sociales. Ce sont des choses qui mettent en échec la solidarité, notamment l’habitat solidaire. Il faut favoriser la création et l’accompagnement des logements solidaires et enlever précisément les obstacles qui « cassent » ces initiatives. Au niveau des services, je pense qu’il y a déjà une pluralité de moyens d’action développés à Bruxelles-Capitale qui semblent bien répondre aux besoins, même si des améliorations sont possibles. Mais je voudrais tout même souligner qu’il n’y a pas d’unanimité à Bruxelles sur l’augmentation linéaire des nombres de places en maisons d’accueil et en abris de nuits. Il n’y a pas d’unanimité parmi les services. Certains disent que cela va augmenter la demande et que cela ne va pas résoudre la situation. » « Il serait quand même nécessaire de stabiliser certaines initiatives. La question du subventionnement est évidemment essentielle et primordiale pour orienter l’action et pour pas passer son temps à des démarches administratives ou des recherches de subventions. Je pense que ce qui a été dit tout à l’heure sur le subventionnement, ne vaut probablement, sous toute réserve, que pour les institutions flamandes, parce que dans le bicommunautaire, il ne faut pas justifier le nombre de personnes sans abri qu’on reçoit ou qu’on aide pour obtenir une subvention, ni à la Cocof. » « Il faut augmenter certaines infrastructures existantes ou en tous cas les créer: les douches, les toilettes publiques, les possibilités d’accès à des hôtels sociaux, et surtout étendre le travail de rue, c’est vraiment une démarche qui est extrêmement nécessaire. » « Il faut aussi éviter la rupture dans l’accompagnement des personnes lorsqu’elles passent d’un dispositif à l’autre. On a dit tout à l’heure, quand on est une personne handicapée, on ne peut pas être aidée dans le même service que lorsqu’on est sans-abri. On dit : Ça ne nous intéresse pas, allez voir chez les voisins. Ça, ce sont des ruptures qui devraient être impossibles. » « Il faut développer des lieux d’ancrage pour se poser. Les gens sont fatigués, ils doivent pouvoir poser leurs valises sans qu’on leur demande d’être « activés » tout le temps. Et ce doivent être des lieux protégés et sécurisants, comme par exemple des accueils de jour. » « Il faut développer des lieux pour sortir du silence, par exemple des lieux de parole. Ça existe à Bruxelles, il faut l’intensifier. » « Enfin quelque chose de spéciale pour les femmes, mais c’est probablement nécessaire : créer des lieux de réappropriation du corps, des lieux sans hommes, qui doivent être considérés comme une étape dans l’évolution et dans la mixité, pour retrouver progressivement des rituels, retrouver une identité en référence à des différences culturelles. Ces étapes sont nécessaires pour se reconstruire, se retrouver et réapprendre les petits bonheurs du quotidien. » « En ce qui concerne les méthodes de travail, je pense qu’il faut souscrire à 100% à l’idée de l’empowerment, mais en outre il faut développer des approches proactives pour prévenir le sansabrisme. On a dit tout à l’heure qu’il faut en obtenir bien sûr les moyens, en collaboration avec d’autres secteurs, notamment les secteurs sociaux comme les CPAS, les centres d’action sociale globale, qui approchent globalement la personne et qui ne la « saucissonnent » pas, pour éviter qu’elles ne doivent raconter 35 fois leur histoire. »
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 26
« Enfin pour conclure, j’aimerais lancer un encouragement aux services sociaux qui font un travail remarquable. Il faut le souligner. Mais aussi un appel à la dignité des personnes, grâce à un témoignage qui a été repris dans le rapport de Sylvie : Il faut continuer à aider ces gens à long terme pour leur donner un nouveau sens à la vie. Liesbeth pense que si personne ne porte son attention sur elle, elle « se laisserait aller. »…
La Précarité et comment les femmes la vivent aujourd’hui Bernard Francq - Professeur à l’UCL, Unité d’anthropologie et de sociologie / Professor aan de UCL, onderzoekseenheid antropologie en sociologie « Comme professeur d’université j’ai mené de nombreuses recherches avec des milieux dit populaires, et je viens de terminer l’évaluation de la politique des grandes villes pour la ministre Arena et la cellule Politique de Grands Villes. » « Mon exposé portera sur trois points. Elle s’adressera principalement aux politiques - mais malheureusement comme d’habitude ils ne sont pas nécessairement là - , parce que c’est eux les premiers acteurs concernés. C’est à eux qu’ il faut faire comprendre qu’ il faut mener une réelle politique publique à l’égard des sans-abri, parce que c’est bien le premier constat que nous pouvons faire: il n’y a pas en Belgique de politique publique concernant les sans-abri. En tous cas nullement comparable à celle qui existe à Montréal ou au Canada où les problèmes sont traités à partir de la notion d’errance. » « Pour parler de la situation des femmes dans la pauvreté, “En Belgique, il n’ y a pas si vous voulez lire un témoignage extraordinaire sur le vécu de celles-ci, je vous conseille un petit livre de Robert de vraie politique publique McLiam Wilson, Les Dépossédés, où il raconte en 1992 le concernant les sans abris » caractère extrêmement sombre de la misère dans laquelle (Bernard Francq) la classe ouvrière anglaise et les femmes en particulier sont tombées à la suite de la politique néolibérale de madame Tatcher. Car la deuxième chose que je voudrais souligner, c’est que pour les femmes, la vie à la rue est une expérience qui est traversée par une situation extrêmement difficile, parce que il faut à la fois reconquérir une place dans la sphère publique et travailler, reconstituer une sphère privée. Donc, c’est une expérience remplie d’épreuves, je dirais même paroxystiques, par rapport à la manière dont les hommes vivent la situation à la rue. » « Mon troisième point : il est question d’action. Il faut faire comprendre à la politique que ces gens là ne sont pas des inutiles. Contrairement à l’opinion qui consiste à dire : ils ne trouvent pas leur place,par rapport aux acteurs compétitifs, par rapport à ceux qui sont protégés. La catégorie des précaires parfois appelés « inutiles » est une catégorie dans laquelle on retrouve un monde bigarré, qui va de la drogue à celle qui a renoncé à chercher un emploi faute de qualification en passant par les déglingués qui ne savent plus très bien où ils sont ! C’est un monde difficile à appréhender. Ici, je veux parler de l’action qui est traversée par une tension importante. Il faut expliquer au politique, que la vie à la rue, au delà de la sphère publique et privée, qui est a reconquérir est une tension au Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 27
niveau des personnes qui vivent à la rue, où à la fois il y a une très forte revendication d’être traité avec égalité, et en même temps, une demande de reconnaissance, de respect au niveau de la différence. On est différent des autres et on demande d’être reconnu comme étant différent. Mais dans un rapport d’égalité.»
Politique publique « Il est clair que depuis le rapport sur la pauvreté de 1994, la Fondation Roi Baudouin, l’Union des Villes et Communes de Belgique et ATD-Quart Monde, nombre de débats ont eu lieu où le sansabrisme a été cité mais sans que ça fasse l’objet d’une question prioritaire. En fait, il n’y a pas de politique publique dirigée vers cette population. Effectivement, le sans-abrisme en Belgique, même si ici dans cette réunion vous en êtes les acteurs, les animateurs, n’est pas reconnu vraiment comme un problème public par la société belge. J’ai passé en vue des 168 projets des contrats de ville, il y a un seul , Casu à Bruxelles-ville, qui est financé dans ce cadre-là. Les politiques qui sont mises en place, c’est plus pour soit sécuriser les espaces publics, avec des limites pour que les personnes qui traînent à la rue, les sdf ou les sans-abri ne trouvent pas leur place dans cet espace-là; soit pour disons créer des lieux, avec des problèmes de gestion, parce qu’ ils sont justement occupés par des personnes qui sont incontrôlables. Or l’objectif qu’ il faut poursuivre, c’est qu’ il faut effectivement prendre en compte, en termes de politique publique, une manière dont la précarité est un processus et non pas quelque chose qui tombe par hasard du ciel, mais qui est créé par un système inégalitaire. » « Quelqu’un a parfaitement rappelé, qu’au niveau du système fiscal, nous sommes dans un système politique où le tout fiscal l’emporte largement sur le reste. Ce qu’on appelle réduction de cotisation sociale, c’est bien plus que 1,2 milliard. On est à presque 3,7 milliards. Plus les 700 à 800 millions pour les titres services, dont les femmes sont particulièrement les plus intéressées, puisque ce seraient elles qui demandent de l’ emploi en temps partiel. 92% des emplois en temps partiel sont occupés par des femmes. Ces choix en terme d’argent pose un grand problème de politique publique qu’ il faut absolument résoudre. Il faut donc convaincre les hommes et les femmes politiques que mettre en place une politique à l’égard de ceux qui sont sans abri est un problème majeur au-delà du constat de l’accroissement de la pauvreté. Ça doit être une préoccupation essentielle. » « Je me souviens il y a deux ans de ce sondage belge, où on demandait aux habitants, ce qu’ ils craignent le plus. Ce n’était pas d’être agressé, c’était pour plus de 60% de devenir sans ressources, d’être à la rue. Donc c’est un vrai problème dans la tête des gens. Et quand c’est un problème dans leur tête, il faut que la politique prenne en compte ce problème. On ne peut pas continuer à dire : on est à 13,5 % de pauvreté dans notre pays, et on ne sait pas comment on va résoudre ça !, alors qu’on est considéré comme une des sociétés les plus riches dans le monde. »
L’expérience des femmes sans abri « Deuxième aspect, je voudrais revenir sur le côté expérience - dans la sphère publique et la sphère privée. Il est clair que pour l’expérience entre les hommes et les femmes à la rue, c’est très différent, parce que le côté paroxystique est beaucoup plus élevé pour les femmes, dans la mesure où elles sont beaucoup plus mises en danger. Déjà les hommes sont très en danger dans l’espace public, mais les femmes le sont plus encore au niveau de l’agression, de la non-protection qu’elles peuvent trouver. Donc, il y a une situation forte d’invisibilité des femmes qui sont dans la rue, parce que soit elles se cachent, soit elles sont peu présentes dans les lieux publics. » « Ce n’est pas facile d’être affirmatif au niveau d’une expérience qui est souvent très mal vécue, parce qu’ au niveau des chiffres, si 36% des sdf qui fréquentent des services d’aide c’est les femmes, la grand majorité de celles-ci sont des femmes qui ont connu des violences, conjugales ou sexuelles. Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 28
La deuxième chose est de savoir où trouver sa place pour vivre d’une manière privée. Alors là, les maisons d’accueil, quand on en discute avec des sdf ou des sans abris masculins, ils disent : ‘les femmes sont plus privilégiées que les hommes, on les accueille plus facilement que nous. Moi avec mon chien, je ne suis accueilli nulle part.’ Il y a aussi un grand problème avec les animaux. Et plus encore pour un couple qui vit a la rue! Alors la, ça c’est la situation la plus difficile. Là, la vie affective et sexuelle pose un nombre de problèmes auxquels vous cherchez à répondre tant que faire se peut, mais vous savez que c’est un problème qui tient à bien des situations, de restaurations, de reconquêtes. Où la grande affaire, c’est avoir un espace dans lequel on peut se poser et reposer. » « J’ai entendu ici qu’ il faut savoir écouter, il faut reconquérir l’autonomie, mais il faut aussi juguler sa souffrance. Aujourd’hui le problème à échelle européenne a évolué : autant on parlait de pauvreté dans les années ‘80, puis d’exclusion dans les années ’90, de précarité à la fin des années ‘90, aujourd’hui on parle de souffrance. Au point que c’est “Les femmes sans abri sont devenu un véritable paradigme, une lecture du monde beaucoup plus mises en dans lequel nous vivons : les souffrances sociales. Tant chez ceux qui cherchent un abri que chez ceux qui sont danger que les hommes » supposés s’en occuper, les resocialiser ou que sais-je (Bernard Francq) encore. On ne compte plus les difficultés , les situations de ruptures qui sont autant d’épreuves subjectives pour les uns comme les autres sans que la société ne serve de référent pour trouver un sens à la solidarité. « Et là, il y a un énorme travail à faire. Par rapport au siècle dernier, où il y avait plutôt des hommes et des femmes politiques qui prenaient des initiatives pour rencontrer les problèmes sociaux, aujourd’hui il faut que nous les convainquions de la nécessité de prendre en compte ces situations de souffrance sociale. Qu’ils doivent faire attention à la société dans laquelle ils vivent. Et ce n’est pas en bavardant tous les dimanches midi, sur la réforme de l’Etat qu’on va faire progresser le problème ! »
Action « Troisième aspect, c’est celui de l’action. L’image compassée des sans-abri, ce sont des gens sans espoir, sans volonté qui sont défaits, désocialisés disent certains. Patrick Declerck a fait un livre terrible sur la situation des sdf à Paris. Il a appelé son livre Les naufragés, ils sont foutus, ils ne savent plus se resocialiser, pour se réintégrer dans la société. Moi je ne partage pas comme sociologue cet aspect-là de l’analyse du sans-abrisme, parce que il n’ya pas d’acteurs qui soient totalement aliénés socialement au point de ne plus « exister. Dans la recherche que j’ ai pu faire, j’ai vu que l’expérience de la vie à la rue était traversée par une tension très forte. Ça aussi, il faut l’expliquer aux conseillers des CPAS, souvent au responsables associatifs aussi. En quoi cette tension est-elle forte et significative de la vie à la rue ? » « D’abord, Il y a de la part des personnes qui sont dans des situations de sans-abri une grande revendication qui est celle de l’égalité. D’être traité de manière égale, parce que telle que l’expérience à la rue est vécue, elle est traversée par de l’injustice. Certains ici doivent se souvenir de la revendication du minimex de rue et des difficultés trop nombreuses pour reconnaître cette revendication comme juste, notamment par le CPAS, mais aussi par un certain nombre de bourgmestres ici au niveau bruxellois et qui avaient du mal à admettre qu’être sans abri nécessitait une reconnaissance de la part des services publics. » « Revendications égalitaires : ‘J’ai droit à…, comme les autres !’ J’ai droit à être traité de la même manière que les autres. Il y a la une revendication de fond, qui en fonction des contextes provoque un profond refus de l’injustice. C’est ce refus profond de l’injustice qui est parfois constitutif de la sortie de la situation de sans-abri.» Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 29
« Mais en même temps pour les femmes il y a “Les femmes sans abri forment une une volonté de faire reconnaître leur différence. subculture où il y a à la fois une Qu’est- ce que j’entends par là ? Il y a non pas un choix de vie, ce n’est pas une vision un peu revendication égalitaire et une romantique ou libertaire qui pouvait exister dans affirmation la sociologie de l’école de Chicago, ou dans la différentialiste »(Bernard Francq) littérature prolétarienne où le travailleur migrant choisit son destin, va d’une ville a l’autre. Non, ici l’expérience est différente parce que on a touché le fond et qu’on sait qu’en touchant le fond, on cherche à en sortir. Ça, c’est quelque chose qui sociologiquement, psychologiquement et anthropologiquement est tout à fait essentiel à la constitution, à la reconstitution de l’identité. Et il faut qu’on écoute cette différence. Pas qu’on dise : ‘oui mais, votre situation même ne me concerne pas en tant que travailleur social ou en tant que….’ D’où, retour sur l’écoute, l’empowerment, sur une subculture particulière qui est faite à la fois de revendication égalitaire et d’affirmation différentialiste. Là aussi il y a un énorme problème de repenser la politique publique en termes pas seulement de lutte pour l’égalité mais aussi de reconnaissance de la différence. » « La majorité des enquêtes qui ont été faites par le milieu scientifique indique que, au-delà de l’invisibilité et le fait de se cacher, les gens qui sont à la rue ne supportent pas quelque chose de tout à fait dramatique : c’est le manque de respect, le mépris, le refus de reconnaître la différence. Là, c’est à nous de convaincre les personnes des classes moyennes, celles qui sont dans des situations dites stables, qu’ il est nécessaire de prendre acte et prendre fait et cause pour ces personnes qui à la rue cherche à se faire respecter et à vivre leur différence. » Pour conclure, nous avons constaté une fois encore l’absence des CPAS, pourtant les premiers concernés. Madame Borms m’a donné une idée : quand elle a commencé la journée, elle a dit : mettez vous dans la situation, vous n’avez rien ou vous devez vivre une journée en ville. Je pense que tous les conseillers de CPAS devraient passer à travers cette épreuve. C’est le minimum des minimums de dire : venez vivre un jour, ne fut-ce que un jour sans aucune ressource, sans argent, pour voir ce que c’est l’expérience de vivre dans un espace public, en étant souvent considéré par les autres comme invisible. »
Annette (42 jaar): Apprendre à vivre avec un tiers de votre revenu “J’ai une chance parmi vous peut-être, d 'être dans une maison d’accueil où le principe est de se reconstruire et de voir de nous tirer vers avant. Ça veut dire de pas voir tout en noir, mais essayer de positiver. On y prend deux tiers de ce qu’on a comme argent, que ce soit le chômage, que ce soit quelque indemnité. Ces deux tiers là sont pris pour apprendre à la personne à vivre, entre guillemets sans le superflu, avec le tiers qui reste. » « Je me suis retrouvée à la rue pour différentes raisons. C'est-à-dire qu’il y avait eu un malentendu entre le propriétaire et moi. Moi, j’ai dit : ‘Tant que ces problèmes-là ne sont pas réglés, je ne paye pas mon loyer.’ Bon, eux ayants des connaissances très fortes au niveau du droit. Je ne sais pas comment ils ont fait, mais ma porte a été bloquée. Je me suis retrouvée à la rue. J’ai eu de la chance de pouvoir entrer à la Moisson grâce au CPAS d’Arlon et le centre d’accueil L’archée à Libramont. Je n’ai pas dû vivre dans la rue. » « Je vis à la campagne. Il y a une différence avec la vie sans abri dans les grandes villes. On a seulement deux ou trois bus par jour pour aller à Bastogne, on n’est quand même pas à 10 000 Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 30
kilomètres de tout. Mais à la Moisson, il y a, comme je répète, quand même une vie fixe. Les horaires y sont fixes, comme on doit avoir quand on a une vie entre guillemets normale, c'est-à-dire avec un boulot,… Là, c’est vraiment essayer de tirer les gens vers le haut. Bon, c’est vrai que parfois on se dit: ‘il est déjà cette heure-là, mais je n’ai pas envie de me lever. Je voudrais rester dans mes plumes.’ Ou c’est ça pour diner ou souper, bwah. Sinon, si chacun y met du sien, ça devrait aller. » « Dans la Moisson , il y a un temps de limite de trois mois, mais qui peut être prolongé. On y a accès de santé, le personnel d’ensemble est prêt en général à écouter, mais c’est vrai qu’il n’y a pas qu’une personne. Donc c’est pas toujours évident. Il y a toujours des petits trucs a changer, mais dans l’ensemble il n’y a pas de problèmes. » « À l’avenir, je veux d’abord me reconstruire physiquement, psychologiquement, et financièrement et puis essayer de nouveau de repartir sur des bonnes bases. La maison d’accueil aide beaucoup. C’est une petite maison d’accueil, mais en générale ils ont de bons contacts. » « Ce que je regrette un petit peu au niveau des responsables politiques, c’est le manque d’écoute et le manque de temps qu’ils consacrent ces centres, parce que il n’y a pas que la Moisson. Ils doivent se réunir tous en une journée, pour discuter un peu de tout et puis pour tirer une feuille comme ça. C’est pas comme ça, aider, je dirais, une association. Donc il faut plus de moyens, plus d’écoute de la part des parlementaires et les politiques. »
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 31
Debat / Débat Nico Lauwers
Herschamproject van de federale politie / projet Herscham de la police fédérale
Nancy Vanderostyne
Straathoekwerk Oostende /Travail Social de Rue à Ostende
Jean-Luc Joiret
Association Maisons d’Accueil / associatie van opvanghuizen
Ria Willem
Bicofederatie / fédération Bico
Freek Spinnewijn
Feantsa
David Giannoni
La Strada
Anke Hintjes (mod.)
Belgisch Netwerk Armoedebestrijding / Réseau Belge de Lutte contre la Pauvreté
Anke Hintjens: “Zes mensen vanuit het veld komen hun commentaar geven op wat vanmorgen gezegd is, maar ik zou eerst willen vragen om jullie eigen organisatie voor te stellen.” Nico Lauwers – Herschamproject Federale Politie: “Het Herschamteam bestaat uit twee mensen. Samen zijn wij al vijf jaar verantwoordelijk voor het reilen en zeilen op gerechtelijk vlak van onze straatbewoners. Wat doen wij? Wij zijn de twee enige politiemensen in Brussel en zelfs België die zich expliciet bezighouden met straatbewoners, druggebruikers en minderheidsgroepen. Wat doen wij voor hen? Wij proberen in 1ste instantie om de gerechtelijke zaken waar onze mensen onderhevig aan zijn, zoals geweldplegingen en gerechtelijke seining, op te lossen en te kijken of er een modus vivendi voor gevonden kan worden. Tezelfdertijd proberen we een beetje de overlast van onze doelgroep te beperken.” “ Wij hebben een permanentie op woensdag in het Noordstation. Als je inderdaad geen documenten of identiteitskaart hebt, kan je ook niet bewijzen wie je bent. En als je dat niet kan, kun je ook nergens meer terecht. Zelfs niet meer bij de flikken, want die geloven ook niet meer wie je bent. Het probleem is als dusdanig ontstaan dat heel veel van onze straatbewoners zich aanboden bij de politiediensten om een attest te vragen van verlies van identiteitskaart. Dat werd bijna continu Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 32
geweigerd. Enerzijds om begrijpelijke redenen omdat de collega’s niet altijd weten met wie ze effectief te maken hebben, anderzijds ook misschien een beetje uit schrik voor hun doelgroep.” “ Op die vijf jaar hebben wij gemiddeld 1500 mensen per jaar gezien, dat is enorm rekening houdend met het feit dat wij enkel op woensdag permanentie hebben. Per woensdag zien wij gemiddeld 40 a 50 mensen die langskomen. Dat kan gaan van een simpele discussie, over een document van verlies, over een meningsverschil, over gerechtelijke feiten. Wij proberen een steun te zijn voor die mensen.” “ Ik wil wel duidelijk zeggen, zodat er geen twijfel over bestaat: wij zijn geen sociale assistenten. Wij werken wel heel nauw samen met de sociale sector. Wederzijds is er een band van vertrouwen en respect, en ik denk dat dat vrij uniek is. Ik zeg altijd: ‘er is een sloot met water, elk staat langs zijn kant, maar niets belet ons om mekaar een hand te geven en samen een oplossing te zoeken voor de mensen.’ Eigenlijk zijn we complementair aan de mensen uit de sociale sector en maken we dat dat stukje dat zij niet kunnen invullen, dat wij dat wel kunnen invullen.” Nancy Vanderostyne - Coördinator Straathoekwerk Oostende: “Eigenlijk sta ik hier als vertegenwoordiger van Vlastrov, dat is het Vlaams Straathoekwerk Overleg. Wij werken via een aantal thema’s om de doelgroep te bereiken. We hebben een positieve benadering. Dat wil zeggen: de mensen die wij op straat tegenkomen gaan wij vanuit een positieve invalshoek benaderen. Dat klinkt evident , maar dat is niet altijd zo. Soms zien we ook negatief gedragingen en overlast, maar toch proberen we die positieve insteek te bewaren.”
“Wij stellen geen voorwaarden om met mensen een werk- of vertrouwensrelatie aan te gaan”(Nancy Vanderostyne)
“ Straathoekwerk werkt ook actief, het is een werkvorm die de straat op gaat en niet vanachter een bureau werkt. 60% van de tijd van straathoekwerkers spenderen ze op straat. Wij komen dan ook met alle soorten mensen in contact, zoals met de modale wijkbewoners, jongeren ,maar ook eenzame ouderen, druggebruikers, daklozen ,prostituees. Met iedereen die eigenlijk deel uit maakt van een bepaalde wijk komt het straathoekwerk mee in contact.”
“Een derde kapstok die wij hanteren is de onvoorwaardelijkheid. Eigenlijk moeten de mensen geen voorwaarden hebben om met ons een werk- of vertrouwensrelatie aan te gaan. We nemen ze zoals ze zijn. Dat is niet uniek, maar toch bijzonder. Als je kijkt naar het bredere hulpverleningsveld dat er toch voorwaarden gesteld worden om een relatie aan te gaan met die mensen. Nog iets belangrijk is de integrale benadering. Vanuit het straathoekwerk zien we de persoon als geheel , en niet als een persoon met die problematiek, of die druggebruiker, die dakloze. We zien naar de persoon en wat er verder uitkomt, daar gaan we mee op stap, als die persoon zin heeft.” “Nog belangrijk is het principe van afstand en nabijheid. Blijkbaar is dat een heikel thema binnen de hulpverlening. Voor de straathoekwerkers is dat eigenlijk iets evident. Je geeft ook in een relatie met mensen, net zoals je krijgt. Een drempel of barrière is er niet echt, denk ik. Het is vrijwillig, als de mensen geen zin meer hebben om met ons te praten, wel dan doen ze het niet. Eigenlijk kiezen ze om met ons te praten.” “Present zijn is een manier om moeilijke groepen toch te bereiken. De studiedag gaat hier over dakloze vrouwen, maar voor ons is dat een deel ervan. We hebben ook nog andere moeilijke groepen. In Oostende is de politie soms wel de enige partner die ook met die moeilijke groepen op straat werkt. Van alle hulpverlening zijn soms bepaalde mensen binnen de politie mijn contactpersoon als coördinator van het straathoekwerk. Dat zegt misschien ook al veel naar toegankelijkheid van bepaalde diensten toe.” Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 33
Jean Luc Joiret - Administrateur de l’Association des Maisons d’ Accueil : « Cette association regroupe et soutient la majorité des maisons d’accueil à Bruxelles et en Wallonie. Les maisons d’accueil ne sont pas identiques et ont des fonctionnements et spécificités différentes en fonction du public visé, l’ensemble des maisons d’accueil regroupe d’abord différents publics, différents lieux et fonctionnements. » Cela implique que chacun est à même de trouver un projet qui lui convient. « Quand on parle des maisons d’accueil, on les présente comme toutes identiques, linéaires. Alors qu’elles accueillent des hommes, femmes et couples avec ou sans enfants. Un public sans-abri qui parfois vit vraiment dans la rue de manière plus permanente et souhaite la quitter ou souvent un public qui se retrouve à la rue par accident. Mais les maisons d’accueil travaillent aussi en amont. C’est donc aussi un filet, en tous cas c’est comme ça que le secteur le voit, pour éviter que pas mal de personnes se retrouvent à la rue. Par rapport à cela, on parlait tout à l’heure de la différence, entre le moment de la demande des personnes qui sont dans la rue et l’offre que peut présenter les maisons d’accueil. Le secteur a clairement son avis à ce “Met het huidige niveau là. C’est de dire : la maison d’accueil n’est pas un bestaansminimum kan je circuit obligé. On l’a vu tout à l’heure, où on a été manger et où c’était d’ailleurs très bon. Donc, il y a plusieurs moyens, niet leven, enkel overleven” pistes pour sortir de la rue à un certain moment. Les (Ria Willem) maisons d’accueil sont un des outils avec ses qualités et ses défauts. On l’a dit tantôt, avec des services par moment qui peuvent sembler inadéquats. Mais donc quelque part via les maisons d’accueil, c’est un projet de se remonter, de créer quelque chose de nouveau qui n’est pas toujours facile, qui peut par moments amener à des conflits, voire des exclusions. Et donc les maisons d’accueil sont très diverses par rapport à l’accueil des problématiques très complexes et donc sont naturellement très différentes. L’objectif pour une personne qui vient en centre d’accueil, et la fédération y est très sensible, c’est de tenter que chacun puisse trouver sa voie via une maison d’accueil, s’il en fait le choix. Ria Willem - Bicofederatie: “Gezien ik toch al meer dan 30 jaar werk in een opvanghuis voor vrouwen en kinderen in het centrum van Brussel, is het misschien interessanter als ik even een beeld schets van wat er in ons opvanghuis gebeurt met vrouwen die problemen hebben en in een onthaalhuis terecht komen. Ons opvanghuis bestaat sinds 1967. Wij hebben plaats voor 22 personen, vrouwen en kinderen. Jaarlijks komen ongeveer een honderdtal vrouwen en een vijftigtal kinderen in ons opvanghuis. Sommigen verblijven er maar enkele dagen ,anderen enkele maanden. De bedoeling is dat zij aan het project dat zij zelf vooropstellen werken, en dit wordt ondersteund door het personeel en de maatschappelijke werkers die aanwezig zijn. Wij zijn elke dag bereikbaar voor publiek tussen 8u ‘s morgens en 10u avonds, ook in het weekend, en er is een 24-uren permanentie van personeel.” “In Brussel zijn er verschillende opvangplaatsen voor vrouwen en kinderen. We gaan binnenkort een juiste berekening krijgen, maar dat moet zo’n 300 à 350 plaatsen zijn. Er zijn huizen die op andere manieren werken, maar meestal krijgen de vrouwen in een opvanghuis een eigen kamer. Als ze kinderen hebben , delen ze die plaats met hun kinderen. Er zijn huizen die werken met een gemeenschappelijk systeem van samenwonen, zoals bij ons, waar dat de vrouwen zelf koken en het huis onderhouden. Er zijn huizen waar dat op een andere manier gebeurt, waar ze dus individueel kunnen koken. Wat wel gemeenschappelijk is aan de opvanghuizen is dat de hulpverlening binnen de onthaalhuizen niet gratis is. Daar steekt een bepaalde visie achter, namelijk dat het leven niet gratis is. Men moet dus betalen, niet voor de hulpverlening, maar voor het dak en eten dat men krijgt. Bij ons is de dagprijs 16,5 € per dag voor alle maaltijden, onderdak , gas, elektriciteit, de was en de verplaatsing inbegrepen.” Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 34
Freek Spinnewijn – Directeur Feantsa: “Feantsa is de Europese koepel van dak- en thuislozenverenigingen. Wij zijn eigenlijk een koepel van koepels. Wij hebben leden in alle landen van de EU behalve Cyprus. Wij vertegenwoordigen “Er is een schrijnend gebrek ongeveer drie kwart van de georganiseerde dak- en aan responsabilisering van de thuislozensector in alle landen van de EU. Wij proberen dak- en thuisloosheid als urgent probleem op de sociale huisvestingsector in Europese agenda te plaatsen en te houden. Ik denk dat België” (Freek Spinnewijn) mijnheer Delizée geïnteresseerd zal zijn ,want wij hebben heel aantal voorstellen om het Europees voorzitterschap van België tijdens het Europees jaar tegen armoede wat te stofferen en daarnaast doen wij ook aan uitwisseling van informatie en expertise tussen onze leden. En de reden daarvoor klinkt hol, maar is om wat creativiteit in de sector te brengen. Soms is het eens goed om aan de andere kant van de grens te kijken of zelfs iets verder, want daar wordt het vaak anders gedaan en soms ook beter.” David Giannoni- La Strada : La Strada veut dire ‘la route’, ‘le chemin’ et est le centre d’appui initié par la Cocof en février 2008. Donc les activités sont prises en charges par deux temps-plein et un mitemps. Moi, je m’occupe plus particulièrement, et c’est à ce titre que je suis invité ici, des espaces de paroles pour les personnes sans abri ou ex sans abri, que je mène depuis l’an 2000-2001. D’abord, au départ de l’asbl Pierre d’Angle et maintenant au centre d’ appui sur Bruxelles. Donc ce sont des réunions qui se passent actuellement sur deux lieux, deux lieux de jour qui sont ‘L’article 23/La consigne’ et ‘Jamais sans toit’. Le deuxième axe pour l’instant qu’on essaie d'approfondir est de réunir des animateurs de groupes de paroles, afin de pouvoir confronter les méthodes et pour pouvoir éventuellement travailler ensemble. Je dirais que la troisième axe, plus à moyen terme est de pouvoir faire sortir la problématique strictement sans abri du domaine social pour la faire rencontrer le travail culturel, c’est ce que nous appelons entre nous ‘le projet socioculturel’ des espaces de paroles, donc pour encourager et donner de la visibilité à tout ce qui est de l’ordre plus créatif, artistique et culturel dans un domaine ou on pense souvent en termes de besoins sociaux, ou de besoins alimentaires, besoins de logement. » Anke Hintjens : “Ik wou kijken met het panel naar wat er vanmorgen gezegd is, kwestie van analyse van problemen en voorstellen tot oplossingen. Een paar dingen die mij opvallen is dat er schotten tussen de sectoren zijn en dat dat een van de problemen zijn waarom dakloosheid niet efficiënt genoeg aangepakt kan worden. Nu ik hoor van Nico Lauwers dat daar veel contact is tussen de politie, één sector, en de sociale sector; dat er ook een probleem is van het hokjesdenken. Mensen in een hokje duwen: die jongeren moeten daar, volwassenen daar. Dan hoor ik bij het straathoekwerk: ‘wij kijken daar niet naar, wij willen de mensen niet in verschillende thematieken opdelen, wij willen de mens als geheel bekijken.’ Ik weet niet of er mensen zijn die nog andere dingen zien wat er daar moet gebeuren?” Ria Willem: “Ik wil even tussenkomen, als ik zie voor de onthaalhuizen voor vrouwen ben ik niet akkoord met de analyse dat wij de mensen in hokjes opdelen volgens problematieken. Alles wat gezegd is geweest door de mensen deze morgen, mensen zelf die het allemaal hebben meegemaakt, is voor ons herkenbaar. Het is wel zo dat er een toename geweest is sinds de jaren ‘80 van het aantal situaties van familiaal geweld. Afin , een toename misschien objectief niet, maar gezien dat deze problematiek meer naar buiten gekomen is , zetten meer en meer vrouwen die stap. Wij hebben ongeveer 50% mensen met relatieproblemen. We kunnen ook constateren dat de laatste jaren een enorme toename is van vrouwen die op straat staan omdat ze hun woning verloren zijn: uitdrijving door gerechtsdeurwaarders enz. hoge schuldenlast, maar daarnaast ook zeer herkenbaar, net zo goed mensen met een verslavingsprobleem die methadon gebruiken, mensen die uit de gevangenis komen, dus eigenlijk het publiek van onthaaltehuizen is fundamenteel hetzelfde als het publiek op straat. Dat wil ik toch even benadrukken.”
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 35
Nancy Vanderostyne: “De ervaring leert, ik spreek nu voor de situatie in Oostende, maar ik denk dat we dat naar de grootsteden mogen uitbreiden. Als je bijvoorbeeld druggebruiker bent, worden er voorwaarden geschept voordat je in een opvangcentrum mag. Bijvoorbeeld je moet methadon gebruiken of een substitutiebehandeling doen voor dat je kan opgenomen worden. Daar heb ik al een beetje vragen rond. Daarnaast zie ik ook naast vrouwen die eigenlijk al de weg vinden naar de hulpverlening, ook heel wat jongere en zelfs oudere vrouwen die dat niet kunnen, die eigenlijk ook het aanbod niet kennen.” Ria Willem: “In Brussel is de situatie zo denk ik dat je een divers aanbod hebt, dus daar waar bepaalde mensen op bepaalde plaatsen niet terecht kunnen omdat er regels zijn, kunnen ze dat op andere wel. Bijvoorbeeld hebben wij ons lang laten inspireren door een platform ‘Reseau d’aide aux toxicomanes’ die als regel vooropstelde of iemand nu gebruikt of niet: is het haalbaar in het huis? Wat is het gedrag van iemand? En niet van wat consumeert hij? Dat is ook een criterium, en dat kan ik u verzekeren, bij ons wordt dat in ieder geval al zo gehanteerd. Dus ik denk dat wij al lang geleerd hebben in te pikken op al de ze situaties die in een grootstad veel scherper aanwezig zijn, maar het moet leefbaar zijn.” Anke: “Ik wou even aan Freek vragen hoe de ervaringen zijn over de drempelverlagendheid, het niet of wel in hokjes delen in Europa?” Freek Spinnewijn: “Dat is mijn eeuwig probleem, dus dat er allemaal experts zitten over Vlaanderen en Brussel en België, en niet over heel Europa. Het probleem van de schotten tussen sectoren is een probleem dat overal bestaat. Ik ken geen enkel land waar dat geen ernstig probleem is. Als ik er één iets mag uithalen en het mag opentrekken naar dak- en thuislozen als geheel en niet alleen dakloosheid bij vrouwen, is het schrijnend gebrek aan responsabilisering in België van de sociale huisvestingsector, met betrekking tot de problematiek van dak- en thuisloosheid. De vraag naar responsabilisering van de huisvestingsector blijkt ook niet echt te komen van uit de dak- en thuislozensector. Dat vind ik verbazend. In vele landen rondom ons is de sociale huisvestingsector, bij wet verplicht om dak- en thuislozen op te nemen. Dat wil niet zeggen dat die mensen alleen een huis krijgen, er wordt natuurlijk sociale steun en begeleiding voorzien, maar sociale huisvestingmaatschappijen zijn er ingebed in de strategie om dak- en thuislozen op te lossen en ik zie dat eigenlijk heel weinig hier in België.” Anke: “Daar komen we ook al heel gauw aan de vraag rond de structurele veranderingen: niet alleen het individu heel concreet helpen, maar ook bepaalde structuren in de samenleving proberen aan te passen. Ik denk dat dat ook een van de belangrijke functies is van onze dag hier. In die zin zou ik nog een vraag in het midden willen smijten. Daarstraks is het ook door de wetenschappers gezegd: er moet nog meer aan preventie gedaan worden. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de sociale woningbouwsector. Als die meer mensen kan opvangen zullen er ook, gericht naar daklozen, minder mensen in de dakloosheid blijven. Ik heb in de voorbereiding van deze dag ook gelezen een rapport uit 2004, dat er in Vlaanderen 4000 vrouwen geweigerd geweest zijn door de vluchthuizen omdat er geen plaats was. Ik denk dat dat alarmerende cijfers zijn. Wat doen we als politici om die situatie bij te sturen en ook wat doen we als sociale sector? Blijven we de mensen individueel helpen of proberen we ook samen dingen te vertalen , dingen concreter in beleidsadviezen of eisen te formuleren naar de beleidsverantwoordelijken?” Jean Luc Joiret: « Au niveau de la fédération des maisons d’accueil c’est clair, c’est un thème central. Je l’ai dit tout à l’heure, c’est clair que nous sommes là pour défendre, soutenir le secteur des maisons d’accueils. Mais nous nous rendons bien compte que le secteur est Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
“Le secteur des maisons d’accueil est complètement saturé. Il manque une politique de maintien de domicile » (Jean-Luc Joiret)
Pagina 36
complètement saturé. Vous l’avez dit, énormément de demandes ne peuvent être rencontrée, soit parce que peut-être certains profils à certains moments dans certaines maisons d’accueil, ne peuvent pas être acceptés. Il faut le reconnaitre, c’est la réalité, parce que il faut pouvoir maintenir dans une communauté de vie un certain équilibre ; mais c’est aussi parce que le nombre de places est insuffisant. » « Si le nombre de places est insuffisant, c’est que d’abord, en amont, il manque au niveau de logement et de la prévention, il manque surtout de politique de maintien de domicile. Je vois par exemple pas mal d’initiatives qui ont été lancées dans le cadre du secteur « santé mental ». Il y a des réseaux qui sont créés pour prendre ce thème à bras le corps. Mais à part, à ma connaissance, une ou deux associations qui ont commencé à travailler au domicile pour éviter que les personnes ne perdent leur logement, donc de travailler en amont et essayer d’agir dans le lieu de vie des gens. Ne pas attendre que la personne fasse une demande - on sait très bien pour un public très fragilisé, la demande est un problème - et donc de pouvoir intervenir à ce niveau là. » « Le secteur est tellement embouteillée étant donné que trouver un logement décent à la sortie est extrêmement compliqué. Donc le secteur des maisons d’accueil se lie aussi à d’autres secteurs comme les AIS. Là , c’est vrai qu’ on sent bien à Bruxelles, entre autres, un projet politique dans le cadre de l’offre de logement qui est depuis de nombreuses années sur la table, et c’est très long, trop long. » Anke : « Est-ce que vous en tant qu’ organisation exprimez-vous ces soucis ? » Jean Luc Joiret : « Oui, nous avons eu un colloque il n’y a pas très longtemps à niveau de la fédération où une des revendications principales était : l’obligation de passer en maison d’accueil ne doit pas être présent, passer en maison d’accueil, ça doit être quelque part un dernier recours. Il y a d’autres choses qui doivent être faites avant : éviter que les gens perdent leur logement, avoir une offre de logement accessible, et créer du logement social et moyen. Je crois qu’il y a l’unanimité pour dire que le logement est insuffisant, et il y a une grande majorité qui dise : créer de nouveaux centres, encore plus… ça ne résoudra aucun problème dans sa globalité. » Anke : “Wie wil daar nog op reageren ?” Ria Willem: “Ik zal niet in herhaling vallen. Ik wou teruggrijpen naar wat Jan Béghin in het begin van de dag gezegd heeft rond de kloof tussen arm en rijk die almaar groter wordt. Ik vind dat in de fond het ook daartegen is dat we in de eerste plaats moeten ageren en vechten. Ik verdedig ook de verhoging van het bestaansminimum, want daar kan je mee overleven, maar niet mee leven. Maar bon, dat zijn de langetermijndoelstellingen. Ik ben niet voor het verhogen van het aantal bedden, omdat ik denk dat die bedden zullen blijven gevuld worden.” “ Anderzijds constateer ik een paar dingen die nog niet genoemd zijn vandaag. Wat wij merken in het opvanghuis is de moeilijkheid die de mensen hebben ten opzichte van deze meer en meer complexere maatschappij die zoveel eisen stelt. Die, ik zal een aantal voorbeelden geven. Je vindt tegenwoordig geen loketten meer, niet in een bank, de post sluit kantoren, als je een kaartje bij de stip moet kopen, moet je het uit de muur halen; als je een telefoon doet, heb je een rekening van je gsm die ik weet niet hoe lang is, omdat je op knop 1-2-3 moet drukken waarvan je de helft niet van begrijpt. Ik vind dat het leven heel complex geworden is, en ik denk voor de mensen die wij opvangen dat dat nog des te harder aan komt. Dus moeten wij nog meer tijd steken in het weerbaar maken, het opkomen voor zichzelf, het leerproces gewoonweg ook. Dus ik denk toch wel dat dat een aandachtpunt moet zijn ook dat in deze maatschappij waar een aantal mensen meekunnen, anderen dat dus eigenlijk aan hen laten voorbijgaan en dat dat heel veel frustratie oproept.” Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 37
David Giannoni: « Comment vous allez aujourd’hui? Parce que je pense que l’une des questions qui revient, en néerlandais ‘welzijn’, bien-être, est effectivement qu’on parle de fractures dans les secteurs. Je viens de parler du secteur social et culturel, on a la même chose avec la santé, on pourrait parler architecture, de logement, mais on parle peu d’habillement de la ville, de l’architecture d’une ville. Comment se libèrent les espaces, autrement que par du nettoyage, par exemple de certains zones des villes ? Comment certains personnes peuvent-elles avoir envie de vivre dans une ville, si c’est une ville ? On parle de prévention, on sait très bien qu’en santé mental, l’une des meilleurs préventions des suicides, c’est que quelqu’un se porte mieux où qu'il ait des aspirations et des horizons dans sa vie. Donc pour cela je rêve d’une meilleure liaison, si pas d’un ministère unique, entre le social, la santé et le culturel avec de fortes relations avec le ministère de l'économie par exemple. » Freek Spinnewijn : “Als we het over preventie hebben - ik ben natuurlijk helemaal niet tegen preventie –moeten we heel duidelijk weten wat de redenen zijn om dak- en thuisloos te worden en hoe die redenen veranderen, anders is “Ik zie geen enkel verband tussen de preventie gewoon niet efficiënt. Maar om u aan te zetten tot reflectie: er was een egaliteit van een samenleving en het onderzoek in Ierland over dak- en aantal thuislozen. De inegaliteit van thuisloosheid bij jongeren dat ging ook over de samenleving mag dus geen excuus het nut van preventie. De conclusie van het zijn om het thuislozenprobleem op de onderzoek was zeer provocerend. Ze zeiden dat het heel moeilijk was om uit te vinden lange baan te schuiven” (Freek welke triggers verantwoordelijk zijn voor het Spinnewijn) feit dat sommige mensen met een zelfde profiel dakloos worden en anderen niet. En dat je dus als je het wil doen via preventie, dat je met een kanon op een mug dreigt te schieten. Dat was bijna een pleidooi om te zeggen : laat de mensen dakloos worden maar intervenieer heel snel van zodra het gebeurt, en dat is voor die populatie in de Ierse context blijkbaar efficiënter. Dus preventie ja, maar we moeten er wel goed over nadenken.” “ Nog kort iets over de arme rijken. Ja natuurlijk, we moeten meer egale maatschappijen hebben, maar laten we ons niet verliezen in dat debat om de strijd tegen dak- en thuisloosheid te vertragen. Ik zie in Europa geen enkel verband tussen de egaliteit van de samenleving en het aantal dak- en thuislozen in die landen. Het is best mogelijk om efficiënt dak- en thuisloosheid te bestrijden…” David Giannoni: « On ne peut pas dire ça. On ne peut pas dire qu’il y a une dissociation entre l’économie et… » Freek Spinnewijn : “Ik zeg het ook niet, ik zeg gewoon dat dat geen argument mag zijn om de strijd tegen dak- en thuisloosheid, om een specifieke strategie om dak- en thuisloosheid aan te pakken en te voorkomen, dat de inegaliteit van de samenlevingen een argument moet zijn om dat op de lange baan te schuiven. Uiteraard ben ik voor meer egale samenlevingen, maar als je wil dat ik nog verder provoceer: als je kijkt naar de neoliberale economieën en de andere economieën in europa; zien wij een verschil in het aantal dak- en thuislozen: nee , niet direct. Waarom is dat? Ik pleit niet voor neoliberale economieën, maar naar het schijnt zijn landen die een specifieke strategie om dak- en thuislozen te voorkomen en aan te pakken, die landen die dergelijke strategieën hebben, zijn meer efficiënt om dat te doen. Hoe verklaar je anders dat een rijk land als Noorwegen gemiddeld evenveel dak- en thuislozen heeft als een neoliberaal land als Ierland? Ik ben bereid om het debat te voeren, maar ik constateer alleen maar.” “ Mijn laatste punt is dat het heel belangrijk is dat beleidsmakers zich realiseren dat het probleem van dak- en thuisloosheid kan opgelost worden. De landen rondom ons engageren zich op het hoogst Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 38
politieke niveau om het probleem eens en voorgoed op te lossen. Ik moet maar Nederland noemen, Finland, Denemarken, Ierland. Allemaal landen vergelijkbaar met België, ongeveer even groot. Als die landen het kunnen en zich engageren op het hoogste politieke niveau dan denk ik dat België niet achter kan blijven.” Nancy Vanderostyne: “Vanuit straathoekwerk kan ik niet zoveel zeggen over preventie, maar wat ik wel belangrijk is dat je de mensen leert kennen, da je er contact mee hebt, hun wereld leert kennen, en hun manier van communiceren, hun taal spreekt. Zolang dat dat er niet is, er nog een kloof tussen is, denk ik dat heel moeilijk is om vooruit te geraken.” Nico Lauwers: “Ik heb eigenlijk nog twee opmerkingen. “Een snelle detectie van Ten eerste, wij als politie hebben toch gemerkt dat het inderdaad heel belangrijk is om het luik detectie vrij thuisloosheid is zeer vroeg uit te voeren. Het is heel belangrijk als je iemand belangrijk”(Nico Lauwers) de eerste dag in een station zie zitten, dat je hem kan spotten, detecteren. Want dan heb je nog één dag tot zes maanden een vrij grote slaagkans. Die persoon heeft dan nog de moed om eruit te raken. Eens voorbij die zes maand wordt het een stuk moeilijker, maar val je onvermijdelijk terecht in een neerwaartse spiraal waar je moeilijk uit raakt. Een tweede zaak is respect, wederzijds respect. Ongeacht wie we zijn , wat we doen, laat ons mekaar respecteren, dan gaan we mekaar terugvinden, dan gaan we het een stuk makkelijker kunnen oplossen.” Carol (44 jaar): “Le CPAS m’a dit : ‘On ne peut rien faire pour vous’ » « Je me suis retrouvée à la rue très vite, sur un mois de temps. C’était radicale. En faite, j’avais perdu mon compagnon. J’ai fait une petite déprime. Alors on oublie de payer son loyer, on oublie de faire des choses. Mon propriétaire m’a mis dehors. Puis je me suis retrouvée à la rue. Je n’ai pas été longtemps à la rue, que deux mois. Mais ce sont deux mois de trop je trouve. Puis j’ai rencontré la personne avec qui je vis maintenant, qui m’a fait rencontrer évidemment le Chez Nous. « Maintenant je travaille bénévolement au Chez Nous. Grâce à Chez Nous, je suis entré dans un squat à la Rue de la Poste. Je suis restée quatre mois. Maintenant, j’ai eu beaucoup de chance, j’ai un appartement. Moi, j’ai pu réagir assez vite. Mais bon, j’ai eu le soutien du Chez Nous et puis du compagnon avec qui je vis maintenant. » « Quand j’étais sans abri les Infirmières de Rue sont passées pour voir si on n’avait pas besoin de soin. Pour le reste, je n’ai vu personne. J’ai été voir un CPAS pour qu’ils m’aident à trouver un logement. Je ne demandais pas d’argent. On m’a répondu : ‘Madame, on ne peut rien faire pour vous.’ C’est tout ce qu’on m’a répondu. Sans essayer de savoir ma situation. Heureusement j’ai toujours eu l’allocation de chômage. Un conseil pour les services, c’est qu’ ils doivent parfois essayer de savoir écouter les gens un peu plus, même si on a l’impression que c’est toujours la même chose qui est dite. »
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 39
Reactie van de beleidsverantwoordelijken / Réaction des responsables politiques Bart Ketelslegers: “Ik onthoud van het debat vooral dat er heel veel dingen moeten veranderen, maar dat er ook vooral een duidelijke visie nodig is op hoe omgaan met probleem van dak- en thuisloosheid. En dat we ons misschien ook moeten engageren om het probleem au fond op te lossen. De politici gaan nu hun plannen uiteenzetten. Wat kunnen jullie doen om dit probleem aan te pakken?” Pascal Smet – Minister van Mobiliteit en Openbare Werken voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest / Ministre de la Mobilité et des Travaux Publics de la Région de Bruxelles-Capitale “Ik vind het eerst en vooral ontoelaatbaar dat mensen op straat moeten wonen of leven, of het nu kort of lang is. Het verbaast me dat vele mensen in de stad, zowel politici als heel veel stadsbewoners, dat eigenlijk normaal beginnen te vinden. Ik stel een zekere gewenning vast, alsof het bij de stad hoort, en zeker bij een grootstad als Brussel, en dat er altijd zal zijn. Persoonlijk vind ik dat een heel ontoelaatbare houding. Ik vind dat niemand op straat zou moeten leven, ik vind ook niet dat er een recht bestaat om op straat te leven, daar wil ik heel duidelijk in zijn. Omdat op welke reden daar ook achter zit, eigenlijk niemand vrij kiest om op straat te leven.” “ Ten tweede, één van de grootste problemen om de dak- en thuislozenproblematiek aan te pakken, is dat, zoals ook in vele andere domeinen in Brussel geldt, iedereen bevoegd is en niemand verantwoordelijk. Als je in deze stad iets wil doen aan de problematiek van daklozen, dan begin je al met twee regionale ministers, dan komen er nog eens een minister van de VGC bij (3), een minister van de COCOF (4), één van de Franse gemeenschap (5), één van de Vlaamse gemeenschap (6); dan heb je ook de federaal staatssecretaris (7), en wellicht nog een collega van het grootstedelijk beleid (8). Acht ministers dus! Ik voel me daar onnozel bij. Dan spreek ik nog niet van de negentien ocmwvoorzitters en burgemeesters in deze stad, de negentien schepenen van sociale zaken in de stad, de zes politiezones. Dus als je echt iets aan deze problematiek wil doen, moeten al die mensen het al eens zijn. Dan spreek ik nog niet over de vele mensen die hier zitten, van de verenigingen, van belangenverenigingen, van koepels die nog niet noodzakelijkerwijs hetzelfde denken, en je bent vertrokken voor een marathon van overleg. Dat is voor mij één van de grootste problemen in deze stad: het feit dat er teveel beleidsstructuren zijn, dat er teveel politici rondlopen, en dat dat allemaal veel te lang duurt eer je iets op het terrein iets concreet kunt doen.”
“Één van de grote problemen in Brussel is dat iedereen bevoegd is, maar niemand verantwoordelijk.”(Pascal Smet)
“ Ik heb met mijn collega Evelyne Huytebroeck, ondertussen vijftien maanden geleden, een heel actieplan erdoor gekregen, na twee jaar gepalaver met al die mensen. Ik wil vandaag even die actiepunten overlopen. Laat me zeggen dat ik daar niet zo fier op ben, wel op die actiepunten, maar het duurt ontzettend lang eer je die gerealiseerd krijgt op het terrein. Ik leg zodra uit waarom.” 1) Eindelijk zijn we het eens geworden om een steunpunt voor thuislozenzorg in Brussel op te richten, waar alle actoren van het beleid, van de verenigingen, van de opvangcentra, eerstelijn, tweedelijn, samen zitten om op zijn minst proberen naar één visie te gaan. Dat is Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 40
ondertussen opgericht en operationeel. Men heeft aan netwerkontwikkeling gedaan; het overlegcomité is gereorganiseerd en men is bezig met de centrale registratie van daklozen. 2) In Brussel hebben we vzw Casu, Pierre d’angle, Ariane, … We hebben beslist dat al die eerstelijn, dringende hulpopvang ‘s nachts door één orgaan moet geregeld worden. Zodat het shoppen en de concurrentie tussen de verschillende opvangcentra gedaan is, zodat Casu, Ariane , Pierre d’angle allemaal opgaan in één dienst. Dat noemen we dan een hoofdstuk 11, want het is allemaal openbare dienst geworden voor sociale urgentie. We hebben dat beslist. Nu moeten die negentien OCMW’s allemaal zeggen, ze waren op voorhand akkoord, dat ze ook akkoord gaan. Twaalf ervan hebben dat al gedaan. Nu gaan we aan de statuten beginnen. Dan moeten al die statuten ook nog eens door al die negentien OCMW’s goedgekeurd worden en dan pas, ondertussen zijn we al weer 10 maanden verder, gaan we eindelijk dat één orgaan hebben. We zijn daar al wel twee jaar aan bezig. 3) Centrale registratie. In een stad als Brussel lopen veel mensen rond en kent niet iedereen iedereen. Het is met alle permissie niet Leuven of Oostende of een provinciestad. Één van de dingen die ik niet begrijp is dat wanneer mensen één nacht in één opvangcentrum proberen, een andere nacht in een ander opvangcentrum, als ze daar buitengezet zijn om een of ander reden, dat men dan telkens “Er komt een centraal registratiesysteem opnieuw een urenlang voor daklozen, zodat elke hulpverlener intakegesprek heeft. Dat is tijdverlies die men zou kunnen weet met wie hij te maken heeft. Dat is steken in het begeleiden van een kwestie van respect.” (Pascal Smet) mensen. Vandaar is beslist door de Brusselse regering dat we een centraal registratiesysteem moeten hebben, alhoewel ik weet dat dat niet door iedereen in de sector wordt gedragen. Dit wil zeggen dat iedereen die met daklozen te maken heeft, weet wie die man of vrouw is, met de nodige garanties op de privacy. Ik denk dat dat een kwestie van respect is om te weten wie er voor u staat. Op zijn minst besta je dan. Ik denk dat die registratie dus essentieel is om mensen beter te kunnen helpen.
Hoever staan we daarmee? Op dit moment is men volop bezig met de uitwerking van dat registratiesysteem. Als dat rond is gaan we naar de privacycommissie spreken, want de privacycommissie was al gealarmeerd door het feit dat we daklozen gingen registreren. Mensen, het is niet om ze te vervolgen, het is om ze te helpen. Zodat sociale werkers beter hun werk kunnen doen, en zodat mensen ook opnieuw een plaats in de maatschappij kunnen krijgen. Dat is iets dat normaal gezien in 2009 operationeel moet zijn. Dan zullen we wellicht dit jaar nog een nultelling doen in Brussel. Dat moet heel goed georganiseerd worden en ook daar moet ik het concept nog valideren. Wat gaat gebeuren? Er wordt nu geschat dat er in Brussel 2000 daklozen zijn. Niemand weet het precies, om allerlei redenen die u beter kent dan ik wellicht. Maar het idee is om op één dag , één nacht iedereen te laten doen samenwerken om te tellen hoeveel mensen er zonder huis en dak zijn in Brussel. Ook al is het een momentopname, het gaat toch enig idee geven over welke aantallen we spreken. 4) Daarnaast hebben we vier dagcentra erkend en gefinancierd. In 2007 bedroeg dat € 100 000, in 2008 gaat dat € 165 000 zijn met het perspectief op een erkenning. 5) We hadden ook beslist dat we het begeleid wonen gingen versterken en dat er een sociaal hotel ging ontwikkeld worden. Er is een bijkomend project van Diogenes gefinancierd geworden. We hebben het aantal organisaties dat erkend is uitgebreid tot tien, die krijgen in totaal 1,3 miljoen euro. Het project van sociaal hotel is helaas nog niet van kracht gegaan. Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 41
Voor de rest hebben we ook op het vlak van schuldbemiddeling en preventie, voor mensen die uit de gevangenis of psychiatrie komen, betere ondersteuning gegeven.
“Tot slot wil ik nog zeggen dat de problematiek van de dak- en thuislozen in de maatschappij een managementprobleem is. Dat kan heel koel klinken omdat je met mensen bezig bent, maar wij lukken er in onze maatschappij niet in om het goed te organiseren. Ik denk dat er voldoende middelen en mensen zijn, alleen slaagt men er door al die bestuursniveaus niet in om dat op mekaar af te stemmen, en de mensen in dezelfde richting te doen gaan. Wat wij mankeren op dit moment is een “Er zijn voldoende hulpverleners regisseur. In Nederland hebt je inderdaad en financiële middelen. De gemeenten waar één burgemeester beslist welke thuislozenproblematiek is een richting men uitgaat en probeert men alle neuzen in managementprobleem.’ (Pascal dezelfde richting te zetten door een ketenaanpak. Dat missen wij hier ook. Wij leven in een stad van Smet) 1,1 miljoen inwoners waar elk jaar les pouvoirs publics, la région et les dix-neuf communes de CPAS dépensent plus de 4 milliards euro. Il ne faut pas me dire qu’on ne va pas trouver l’argent ou les gens pour aider les 2000 personnes. Ou même prends le double, 4000 personnes on peut aider. C’est pour moi peut-être une sorte de regret, de frustration ou d’ irritation que dans cette ville pas tout le monde se réalise ça encore. » « Je crois que, ça c’est une demande de moi à vous, aussi vous devriez exiger que les hommes politiques doivent quand même faire beaucoup plus et simplifier les structures, utiliser l’argent pour qu’on finalement aide les gens sur le terrain. Alors finalement pour moi c’est un problème qu’on peut résoudre a Bruxelles, mais on doit mieux s’organiser. J’ai essayé de faire quelque chose, j’espère que à l’avenir encore on peut faire plus. Mais vraiment simplifié : c’est pas une question d’ argent, c’est une question de manière qu’ on prend les choses en main. » Wilfried Meyvis - Kabinet Steven Vanackere, Vlaams Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin / Cabinet Steven Vanackere, Ministre Flamand du Bien-être, de la Santé Publique et de la Famille “Ik wil kort enkele toelichtingen geven bij het Vlaamse welzijnsbeleid met betrekking tot de zorg voor thuislozen. Ik denk dat in het Vlaams welzijnsbeleid de Centra voor Algemeen Welzijnswerk (CAW) naar voor geschoven zijn als de voornaamste actor om aan de problematiek van thuisloosheid tegemoet te komen. Specifiek voor thuislozen gaat dat over een 500-tal mensen en een pak vrijwilligers die heel specifiek met de zorg voor thuislozen bezig zijn. Centra voor Algemeen Welzijnswerk zijn grotere welzijnsdiensten die ontstaan zijn uit meer dan 250 verschillende welzijnsdiensten die tien jaar geleden bestonen en die gegroepeerd zijn tot 27 centra, goed gespreid over Vlaanderen die ambulante en residentiële opdrachten uitvoeren.” “ Kenmerkend voor dat Vlaamse beleid is dat aan die “De CAW’s hebben momenteel CAW’s een zeer grote autonomie is gegeven om een zeer grote autonomie. vorm te geven aan hun lokale, regionale welzijnsopdracht. Er is een responsabilisering Misschien moet de overheid in geweest van de CAW’s om zelf in hun omgeving te de toekomst terug meer bepalen wat nodig is, welke welzijnsnoden moeten aansturen.” (Wilfried Meyvis) ingevuld worden. Dat heeft tot gevolg dat de overheidssturing eerder zacht dan wel hard is. Er is geen harde sturing vanuit Vlaanderen van de thuislozenzorg. CAW’s doen een omgevingsanalyse, maken beleidsplannen, zeggen hoe ze hun middelen gaan inzetten, wordt goedgekeurd door de Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 42
minister. Met een goedgekeurd beleidsplan krijgen zij een subsidie-enveloppe en gaan ze aan de slag. Dus het thuislozenbeleid in Vlaanderen hangt voor een groot stuk af van de dynamiek van de CAW’s. De overheid dynamiseert op dit ogenblik de centra. Er is een wisselwerking tussen het dynamisch optreden van de centra en een overheid die impulsen geeft om die dynamiek te bekrachtigen.” “ We hebben inderdaad een zeer goed thuislozenzorg die de laatste tien tot vijftien jaar zijn aanbod en voorzieningen sterk gedifferentieerd heeft. Er zijn niet alleen de traditionele opvangcentra voor mannen en vrouwen, gemengde opvangcentra, crisisopvangcentra, maar er zijn ook zeer nieuwe vormen van hulp- en dienstverlening ontstaan die meer op maat zijn de vragen van thuislozen, zoals inloopcentra, nachtopvang, zorgwonen, pensionwonen, begeleid wonen enzovoort.” “ Ook de methodieken van probleemaanpak zijn in de loop der jaren gedifferentieerd. Het is niet alleen de residentiële begeleiding, maar er is ook maatzorg, de presentiebenadering is vanmorgen besproken. Een heel recent project wat ook door de Vlaamse overheid ondersteund is, is het project herankering, wat door het Steunpunt Algemeen Welzijnwerk is begeleid in de CAW’s. Hierbij komt het erop aan de thuislozen die hun ankerpunten, relationeel maar ook bij verenigingen en instellingen, in de samenleving kwijtgeraakt zijn,te helpen om nieuwe ankerpunten te vinden die hen op weg helpen om een nieuwe plaats te vinden in de samenleving. “ “Ik zou zeggen dat de afgelopen periode , het beleid op die manier gevoerd is: responsabilisering, dynamiek van de centra, en ondersteuning van die dynamiek door allerlei projecten. Er zijn ook wel een aantal programma’s en ondersteuningsmaatregelen geweest die niet specifiek gericht waren op thuisloosheid, maar wel een effect hebben op het voorkomen of vermijden van thuisloosheid. Eén van de knelpunten zijn instellingsverlaters die onvoldoende voorbereid de psychiatrie of gevangenis verlaten en zo thuisloos worden. Ik denk dat er een belangrijke investering gedaan is in de aanpak van intrafamiliaal geweld en in de begeleiding van gedetineerden.” “ Waar de CAW’s ook veel werk van gemaakt hebben, toen ze in die grotere gehelen zijn opgenomen, is het uitbouwen van hun onthaalfunctie. Zorgen voor een goed onthaal van hulpvragers. Een onthaal dat naar de vragen van de mensen luistert en dat antwoorden en directe hulp biedt , dat de mensen naar de juiste oplossing oriënteert. De CAW’s hebben geprobeerd zich zeer toegankelijk, laagdrempelig en zeer aanspreekbaar uit te maken.” “Een recent project is de nauwere samenwerking die we beogen tussen CAW en afgerekend op cijfers. We moeten de de Centra Geestelijke Gezondheidszorg. Er zijn schotten tussen die sectoren van welzijn en welzijnswerkers meer tijd en ruimte gezondheid, maar we proberen daar bruggen voor gesprek met de doelgroep te leggen zodanig dat centra geestelijke geven.” (Wilfried Meyvis) gezondheidszorg hun specifieke expertise ook ter beschikking stellen aan CAW’s. CAW’s vangen mensen op dichtbij waar de problemen zich voordoen, maar ze hebben daarvoor niet altijd de expertise om de juiste diagnose te stellen en de juiste behandeling te geven.” “De hulpverlening wordt te hard
“Ik blik even in de toekomst. Ik denk dat de Vlaamse overheid bij de thuislozenzorg misschien een beetje teveel heeft losgelaten en te weinig heeft aangestuurd. Zeker met wat ik vandaag heb gehoord, denk ik dat er reden is om terug een meer gerichte aansturing door de overheid van de thuislozenzorg in Vlaanderen vorm te geven. En we hebben daarvoor ook een basis gecreëerd .” “ Heel recent heeft minister Vanackere een nieuw decreet betreffende het algemeen welzijnswerk principieel laten goedkeuren door de Vlaamse regering. Enkele bakens in dat nieuwe decreet zijn dat Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 43
we het algemeen welzijnswerk gaan richten op de drie kernproblematieken: gezins- en relatieproblemen, forensische problemen, maar ook armoede en sociale uitsluiting en thuisloosheid. Daarenboven gaan we de centra stimuleren om zich in het bijzonder te richten op de meest kwetsbare bevolkingsgroepen. Dat gaan we regelen ook bij uitvoeringsbesluit. Dus ik denk dat we tot een nieuwe situatie zullen komen waarin er een sterkere aansturing zal zijn door de overheid van het werk van de CAW’s. Dit weliswaar altijd in dialoog: de centra zullen altijd hun visie geven, hun beleidsplan formuleren, maar er zal meer een onderhandelingssituatie zijn met de overheid over wat precies moeten gebeuren.” “Ook wat het aanbod betreft zullen we zeker moeten bijsturen. Op dit ogenblik is er een onderzoek lopende naar de programmatie van het algemeen welzijnswerk, waarin we goede indicatoren aan het verzamelen zijn over wat het aanbod moet sturen. Dat kunnen ook indicatoren zijn betreffende detentie of slachtofferschap, maar ook betreffende thuisloosheid.” “Ik heb enkele lessen getrokken uit het verhaal van “We hebben in Vlaanderen een vandaag. Ten eerste moeten we zeer nederig en bescheiden zijn. We moeten weten dat er ons nog nieuw sociaal huurbesluit met zeer veel te doen staat, en dat we ook heel veel aandacht voor kansarme respect moeten opbrengen voor de mensen op het groepen.” (Wilfried Meyvis) terrein die nu bezig zijn in de thuislozenzorg. Een tweede les die ik trek is de bedenking van vanmorgen: het welzijnswerk wordt toch zo sterk afgerekend op prestaties, opnames, opgevangen cliënten. Daar moeten we er inderdaad voor zorgen dat welzijnswerkers tijd en ruimte krijgen voor gesprek, voor ontmoeting met mensen. Dat valt niet altijd te berekenen in productiecijfers en we mogen hen dan ook niet afrekenen op productiecijfers alleen. “ “Kort nog iets over sociale huisvesting, Freek Spinnewijn. Er is inderdaad nog heel veel werk te doen op vlak van sociale huisvesting. Maar het is niet zo dat er niets gebeurd is. Ik ben niet de vertegenwoordiger van minister Keulen, maar ik moet zeggen, en we hebben daar vanuit Welzijn invloed op uitgeoefend, dat we in Vlaanderen een nieuw kader hebben voor de sociale huisvesting, een nieuw sociaal huurbesluit. Daar zitten toch enkele zaken in die belangrijk zijn voor de thuislozenzorg. Ten eerste is er voorzien in een lokaal sociaal woonoverleg, waar de sociale huisvesting zich samen met de lokale overheid en de welzijnsactoren buigt over de huisvestingsproblematiek van kansarme groepen. Ten tweede, er zijn afwijkingsmogelijkheden van de toewijzingsregels specifiek bestemd voor daklozen. Ten derde, het is mogelijk in het nieuwe sociale huurbesluit om specifieke toewijzingsregels uit te werken in overleg voor specifieke doelgroepen. Ten vierde, de sociale huisvestingsmaatschappijen hebben een eigen sociale begeleidingstaak gekregen en zijn een eigen sociale dienst beginnen uitbouwen.” “Vanuit Welzijn hebben we ook het begeleid wonen ondersteund. Het begeleid wonen heeft ook tot doel om samenwerking te realiseren met sociale huisvestingsactoren en om de toegang tot de sociale huisvesting van cliënten van het welzijnswerk te bevorderen.” “Het is niet allemaal rozengeur en maneschijn, maar ik denk toch wel dat daar in de kiemen de grondvesten gelegd zijn voor een ander en beter beleid, al is er nog een hele weg te gaan.”
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 44
Jean-Marc Delizée – Federale Staatssecretaris voor Armoedebestrijding / Secrétaire d’état à la Lutte contre la Pauvreté “Eerst en vooral wil de organisatoren van harte danken voor de uitnodiging en voor de organisatie van deze studiedag die ik zeer op prijs stel. Het verheugt mij bijzonder hier vandaag aanwezig te mogen zijn en het woord te mogen nemen na de getuigenissen van wat men noemt de vertegenwoordigers van het middenveld en ik apprecieer ook ten volle de keuze van het thema van deze studiedag, namelijk de feminisering van de dakloosheid. Ik vind dat het van groot belang is dit stijgende fenomeen beter te leren kennen.” “ Dakloosheid in het algemeen gaat om schrijnende toestanden. Er is meestal niet één oorzaak, maar verschillende. Verschillende elementen die in rekening genomen moeten worden, verschillende stresssituaties: verlies van werk, ongeval, geldgebrek, schuldenproblematiek, een problematische jeugd, instellingsverleden, gezondheidsproblemen, psychische problemen, huiselijk geweld, familiebreuk, uithuiszetting, vrijlating uit de gevangenis enz.” “Niet één oorzaak, dat betekent ook niet één oplossing. Het gaat om een multidimensioneel probleem. Er is veel meer nodig dan alleen een onderdak bieden, er moet een globale aanpak zijn. Dakloosheid is meer dan alleen geen dak boven het hoofd hebben. Zelfs als alle daklozen in het land een dak zouden vinden , dan nog zouden al hun “Il y a des sans-abri problemen niet opgelost zijn. Ze vragen inderdaad een invisibles. On ne connaît specifieke omkadering en een beter overleg tussen alle actoren, tussen alle hulpverleners, tussen alle diensten die que la pointe de l’iceberg. » betrokken zijn. Er bestaat ongelukkig genoeg een diepe (Jean-Marc Delizée) kloof tussen deze mannen en vrouwen en de buitenwereld. Alleen kunnen zij deze kloof niet overbruggen. En ons werk bestaat erin hen uit hun sociale isolement te helpen. We moeten hen helpen om het vertrouwen en hun waardigheid terug te vinden.” « Les deux mots les plus importants de cette journée, que j’ai entendus ce midi encore, avec César qui nous a guidés pour cette visite sont : respect et dignité. Respect de soi-même, respect envers les autres, mais aussi respect réciproque dans les relations avec les services publics, les travailleurs sociaux et les autres citoyens en général ; ça me parait être la notion essentielle. » « Le sans-abrisme est un sujet transversal, qui concerne les droits fondamentaux de chacun et qui touche à de nombreux domaines de compétences, à de nombreux secteurs de la vie publique. Oui, il y a beaucoup de départements, donc beaucoup de ministres de différents niveaux. Oui, la Belgique est compliquée et si on veut faire bouger les choses , c’est encore plus compliqué. Mais ça ne veut pas dire pour autant que rien n’est possible. J’occupe cette fonction de Secrétaire d’État à la Lutte contre la pauvreté depuis quelques mois, et j’ai vraiment la conviction qu’ il est possible de faire plus, et de surtout de le faire mieux, en concertation et en synergie avec les différents acteurs et les différents niveaux de pouvoir. Le dialogue, l’échange d’informations et la volonté de travailler ensemble sont les conditions sine qua non pour atteindre de meilleurs résultats. Je constate qu’il y a une bonne volonté à tous les niveaux et chez tous les acteurs. »
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 45
« Vous savez que le 4 juillet dernier, un Plan de la Lutte contre la Pauvreté a été approuvé comprenant 59 mesures. Ce sont des mesures au niveau fédéral. Bien entendu, un seul niveau de pouvoir ne va pas tout résoudre, mais je pense que c’est un bon point de départ, et que ce plan est amené à évoluer. Il a été approuvé le 4 juillet, et d’autres mesures, notamment budgétaire, doivent être concrétisées ultérieurement en tous cas pour la rentrée d’octobre. » « En ce qui concerne le thème du jour, le sans-abrisme , et le phénomène croissant de sans-abrisme chez les femmes, il faut, pour apporter une solution à un phénomène complexe , mieux le connaître. Comme l’ont dit plusieurs intervenants ce matin, il y a, sur le plan européen, des personnes qui n’entrent pas dans les statistiques, qu’on ne connaît pas, qui sont invisibles. Ce que l’on connaît, c’est la pointe de l’iceberg. Je pense donc que nous avons besoin, et c’est ce qui a été décidé notamment dans ce Plan Fédéral de Lutte contre la Pauvreté , d’une recherche participative qui permette, sur un plan belge mais aussi européen, de faire en sorte que l’on puisse bien comprendre la problématique et y apporter les réponses adéquates. J’ai demandé au Service de Lutte contre la pauvreté, qui est spécialisé dans le dialogue avec les associations de terrain, de remettre dans son prochain rapport bisannuel des recommandations spécifiques sur la question du sans-abrisme. Et ce, en concertation avec tous les acteurs concernés ». « Selon moi, une série d’éléments doivent être pris en compte. Entre autres la problématique de l’adresse de référence dans les CPAS. Il convient d’examiner s’il existe des pratiques inadéquates dans certaines communes ou dans certains CPAS: c’est aussi prévu dans mon Plan de Lutte contre la Pauvreté » « Sur la question de logement - le sans-abrisme est aussi un manque de logements, en tous cas un manque de logements à un prix abordable - , , qui implique l’état fédéral, les Régions, les Communautés, mais aussi les pouvoirs locaux . Tout le monde doit s’asseoir à la même table. Les Régions, qui sont compétentes en matière de logement et de logement social notamment, font des efforts. Je crois qu’elles ont toutes un plan d’action qui se concrétise, mais il est vrai – et comme monsieur Smet l’a dit, c’est assez frustrant – cela prend beaucoup de temps : on décide du budget, « On doit absolument organiser puis il faut obtenir le permis d’ urbanisme, dans le courant de cette année une ensuite, on établit les cahiers de charge, on les conférence interministérielle » analyse et enfin, on commence la construction (Jean-Marc Delizée) proprement dite. Tout ce processus dure malheureusement plusieurs années. Pendant ce temps là, les gens sont toujours sans abri. Quoi qu’il en soit, il est important d’encourager les Régions à poursuivre leurs efforts pour mettre sur le marché davantage de logement sociaux et de logement à loyer modéré. » « Le prix est un autre aspect du problème. Ce qui est rare est cher, donc il faut travailler sur la rareté. Par ailleurs, je crois qu’il serait intéressant de poursuivre les expériences de concertation, de médiation, en ce qui concerne les prix, telles qu’elles ont été menées au sein de projets pilotes dans trois villes : Bruxelles, Gand et Charleroi. Ces expériences donnent certains résultats qui doivent encore faire l’objet d’une évaluation. Il serait utile d’étendre ces initiatives, où un dialogue est instauré entre locataire et propriétaire, où l’on essaie en fonction de critères objectifs de fixer des grilles de prix. » « Je passerai sur les questions des primes d’installation. Cette aide, octroyée par le fédéral, est dispensée via les CPAS. La question des expulsions est un problème majeur. Chaque expulsion est un drame individuel, et chaque personne qui en est victime entre dans une spirale infernale. Le plan d’action prévoit donc aussi des mesures et des sanctions plus lourdes pour les loueurs qui ont des Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 46
pratiques illégales en la matière, en ce compris un dédommagement financier pour la personne évincée, ce qui n’existe pas aujourd’hui. » « Je tiens aussi à parler des huissiers de justice. Il est urgent de faire évoluer la législation en la matière, notamment intégrer des huissiers dans le champ d’application de la loi sur le recouvrement amiable de dettes, comme les bureaux de recouvrement agrées, réglementés par cette législation. Ceci n’est pas le cas aujourd’hui. On sait que certains huissiers ont des pratiques tout a fait inacceptables en termes de frais exigés en plus de la dette et qui mettent vraiment les personnes dans des situations très difficiles . » « Un point encore: les sans-papiers. On distingue souvent les personnes sans abri des personnes sans papiers, mais il y a beaucoup de personnes sans papiers et sans abri. Aujourd’hui, c’est un élément d’actualité très sensible, très difficile. Je ne suis pas ici pour mettre de l’huile sur le feu. Mais je suis ici pour dire que l’accord du gouvernement prévoit explicitement de mener une politique humaine et d’établir une circulaire, avec des critères de régularisation clairs. Il est bien en soi que la Belgique ait une ministre en charge de la migration, mais encore faut il que cette ministre puisse mener une politique qui permette de sortir du chaos actuel. Cette circulaire provoque des tensions, elle est débattue. Vous savez qu’il y a des divergences d’opinions très différentes entre les familles politiques de la majorité à ce sujet. Je pense que le gouvernement doit absolument aboutir à la rédaction de cette circulaire et résoudre la situation. Je suis contre ceux qui prétendent que la régularisation des sans papiers entraînerait des surcoûts pour le revenu minimum, le revenu d’intégration sociale. Le rapport d’évaluation sur la vague de régularisations des années 2000-2001 a montré que 70% des personnes avaient trouvé du travail : c’est donc dans cette voie qu’il faut aller. Il existe des pénuries pour certains emplois. Des postes restent vacants. Ces sans-papiers représentent un potentiel qu’on peut valoriser. » “ Het is waar dat het jaar 2010 zeer belangrijk zal zijn. Aan de ene kant is het het Europees jaar voor Armoedebestrijding, de strijd tegen armoede en de sociale uitsluiting, en aan de andere kant het Belgische voorzitterschap. Dat jaar moeten wij samen goed voorbereiden. Ik bedoel daarmee de overheden, de verenigingen , het middenveld en de netwerken. Dit met drie doelen: leefloon, kinderarmoede en dakloosheid. En als staatsecretaris zal ik ervoor pleiten dat kinderarmoede centraal zal staan gedurende dit jaar, en natuurlijk ook kinderen van dakloze vrouwen. Als voorbereiding daarop zal België een studie aanbevelen om het woord aan kansarme kinderen te geven. Op deze manier hebben wij een kwaliteitsvolle enquête in handen om een goed inzicht te krijgen in deze schrijnende materie.” “Ik wil de organisatoren feliciteren. Deze studiedag is een zeer interessante bijdrage tot een betere kennis van de vrouwelijke dakloosheid. Er is ontzaglijk veel werk aan de winkel. Bedankt voor uw steun, deelneming en mobilisatie.”
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 47
Zaaldebat Ariane Estenne-Vie Féminine « Ceci est une journée d’étude sur les femmes sans abri. Et j’étais un peu étonnée qu’il n’ y ait pas eu une approche plus spécifique du genre , des analyses plus sexués, de la spécificité vraiment des femmes sans abri par rapport aux hommes. Donc, je suis restée un peu sur ma faim sur ce plan là. » Onbekend / inconnu “Ik heb meneer Meyvis horen praten over de CAW’s responsabiliseren, maar ik denk dat niet enkel de CAW’s gaan moeten geresponsabiliseerd worden. Het straathoekwerk appelleert op de daklozencentra, maar je ziet ook dat op de verdere lijnen ,de verdere treden op de ladder, er geen toegankelijkheid is. Wanneer je ziet dat jongvolwassenen drie jaar moeten wachten op hun tehuis voor werkenden, wanneer dat men heel moeilijk in de GGZ terecht kan met persoonlijke problemen. Als men geen context meer heeft, kan men soms daar al niet meer binnen. Ook wanneer de drugshulpverlening toeslibt dan denk ik , gaan we, als we enkel de CAW’s gaan responsabiliseren, met het probleem zelf blijven zitten. Ik denk dat er in gans de maatschappij een laddermodel ergens moet zijn waar je toegang verschaft aan daklozen, armen om hun rechten te kunnen bemachtigen. En dat dat niet enkel één elementje is in gans de sector die daar voor geresponsabiliseerd moet worden. Heel de sector en zelfs heel de maatschappij moet geresponsabiliseerd worden.” Christine Mahy-Président du Réseau Wallon de la Lutte contre Pauvreté « Je voudrais juste qu’on n’ oublie pas en termes de questionnement, que ce soit lié aux sans abris ou à d’autre chose, mais c’est la réalité pour sans abri, de resituer aussi ça sur l’ensemble du territoire du pays, y compris en milieu rural. Les populations bougent beaucoup, et on voit des personnes qui se déplacent de la ville à la campagne et vice versa pour régler leurs problèmes, et ont dans la tête l’utopie que là ils vont pouvoir la régler.. La réalité des personnes sans abri à la ville et à la campagne ne se voit pas et ne se vit pas de la même façon et donc, ne se résout pas de la même façon. On connait des personnes qui vivent dans des caravanes complètement déglinguées, qui sont dans la même réalité que quelqu’un dans la rue. Ils y entrent uniquement pour dormir avec des portes cassées etcetera. Cette réalité est aussi vecue par des femmes en région rurale : nous avons connu des femmes qui vivent sous tente.» « Ma question n’est pas de cliver des choses. C’est qu’on réfléchisse en termes de globalité, de responsabilité globale, sur l’ensemble du territoire et de responsabilité globale de tous les niveaux de pouvoir et de l’ensemble des acteurs sur le territoire. Il y a parfois des pratiques de la ruralité de dire : ‘c’est la question de la ville, et donc je ne veux pas les voir chez moi. Je les cache, éventuellement je m’organise pour ne pas devoir les gérer, et au contraire je les renvoie vers la ville. Donc il y a une solidarité générale qui doit se construire, également en termes de réflexion sociopolitique. » Manuel-Chez Nous “ Ik zou eigenlijk een pleidooi willen doen zoals deze morgen is gedaan geweest om mensen te activeren. Het is niet omdat mensen geen vragende partij zijn voor hulpverlening, dat ze achteraf niet kunnen groeien. Mensen die zelf de situatie gekend hebben, met andere woorden ervaringsgericht Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 48
werken, zijn heel belangrijk in alle sectoren. In De Standaard van twee weken geleden stond een onderzoek dat zei dat het sociaal werk te weinig met de doelgroep werkt. Ik wil hier oproepen dat het langs twee kanalen moeten komen. Zowel de overheid moet meer middelen en capaciteiten naar hulpopvang toe geven, maar ook de sector moet zich eens gaan beramen welke meerwaarde het heeft om mensen die gegroeid zijn vanuit de sector zelf, in te zetten. En ik denk dat het een wisselwerking moet blijven. Dat wil ik toch even benadrukken, zoals ook de wetenschappers dat vanmorgen gedaan hebben.” Philippe Decraene-Daklozenaktiekomitee “Er is verschillende keren sprake geweest van de globale aanpak, of zoals men dat noemt integrale zorg, sociale preventie. Maar er moet toch opgepast worden om niet af te glijden wanneer de juiste optiek niet behouden blijft. Er is één slecht voorbeeld daarin en dat is Antwerpen. De enige optiek die daar nog gehanteerd wordt, is die van de veiligheid. Bvb. de druggebruikende prostituees die de problematiek hebben van geen woningen- zoals alle daklozen-, geen tippelzone, geen nachtopvang, geen toiletten, geen douches, geen inlopen, en dus een tekort aan hulpverlening, zijn gebombardeerd geweest zijn met straatverboden, gasboetes. Daarvoor is nu de oplossing gevonden in het kader van die globale aanpak en die integrale zorg. In het kader van veiligheid en met een sociale bekommernis gaan die meisjes nu in samenwerking met het parket van Antwerpen onderworpen worden aan hulpverlening onder dwang, zoals men het noemt. Men heeft geen enkele schroom niet meer om die term te gebruiken. Dat is een gevaar. Ik hoop dat Brussel altijd heel voorzichtig zal zijn met het integrale veiligheidsconcept dat bezig is Antwerpen volledig op te slokken.” Ruben Vandevyvere - Samenlevingsopbouw “Ik had een vraag voor Pascal Smet die er niet meer is en de sector in het algemeen. Als ik Pascal Smet hoor pleiten voor een ketenaanpak, dan zal dat wel niet zonder reden zijn. Mijn vraag is: wat gaat de plaats zijn voor mensen zonder papieren die dakloos zijn in dergelijke ketenaanpak. Bvb. mensen zonder papieren hebben dikwijls geen toegang tot sociale huisvesting, tot bepaalde sociale verhuurkantoren. Bvb. bij Casu mogen ze pas om 11 u bellen voor nachtopvang, andere daklozen mogen vanaf 9 u bellen. Op het eerste zicht komt dat zeer discriminerend over omdat zij vaak in nog meer schrijnende omstandigheden leven . ik vind dat daar dringend iets aan moet veranderen in positieve zin.”
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 49
Slot en dankwoord / Conclusion et remerciements Gerdi Logghe-Chez Nous ‘Ik wou heel speciaal Sylvie bedanken om via haar eindverhandeling dit onderwerp een beetje uit de schaduw te halen. Zoals ze opmerkte is er weinig cijfermateriaal; wij hopen dat dit een aanzet kan zijn voor verder studiewerk rond dit onderwerp. Ook de dames die hun ervaring komen delen zijn hier vooraan, wil ik bedanken. Er is enorm veel moed voor nodig om hier naar voor te komen en een woordje te vertellen.” “ Dan wou ik op twee stukjes kort terugkoppelen. Wat sterk uit de eindverhandeling en interviews is naar voor gekomen en wat hier ook is verteld, is dat het wegvallen van het sociaal netwerk één van de grote oorzaken is om op straat terecht te komen. Sedert tien jaar proberen wij met Chez Nous een nieuw netwerk te creëren, namelijk zoals de naam het zelf zegt Bij ons: een living voor de daklozen, een inloopcentrum, waar wij werken tussen de mensen , voor de mensen, maar niet boven de mensen.” “ Wij werken rond empowerment. Jammer genoeg hebben we geen Nederlands woord meer dat we daarvoor kunnen gebruiken, want aan activering zit een heel negatieve connotatie rond werkloosheid en werkonwilligheid. Maar we zien dat empowerment het werkt: mensen vrijwilligerswerk laten doen, ze proberen te stimuleren en rond hun eigenwaarde proberen te werken. We doen dat door vrijwilligerswerk in Chez Nous, gebouwen te bezetten en zo een uitweg te vinden van het geheel. We hebben helaas niet de tijd gehad om het project te bezoeken op de 123, maar het is toch een heel belangrijke aanzet om daar opnieuw te leren samenleven, terug eigenwaarde te vinden en verder te kunnen. “ “Sylvie eindigde vanmorgen met een slotvraag: mensen moeten tellen, organisaties moeten aantonen hoeveel mensen zij zien, ze in vakjes steken en kaderen. Wij met Chez Nous zijn daar nooit in meegestapt en hebben zelfs subsidies om die redenen geweigerd. Maar we hebben het geluk dat er iets gecreëerd is als het Vlaams Netwerk waar wij op een andere manier worden beoordeeld. Niet op basis van cijfers , wij hebben niemand in dienst die grote rapporten schrijft, maar op basis van de dagdagelijkse zaken die gebeuren. Er is een beoordelingscommissie, ik weet niet hoe ze werkt, maar voorlopig vind ik het een goede manier van werken. “ “Tot slot iedereen bedankt. Ik hoop dat iedereen zich morgen beter kan ten dienste stellen van de arme mensen dan gisteren, dus dat er vandaag iets is opgestoken is.” Bart Ketelslegers –Belgisch Netwerk Armoedebestrijding Vooraleer we beginnen met de receptie, wil ik toch graag een aantal mensen extra bedanken: -
De medewerkers van Chez Nous en 123 De medewerkers van het Belgisch Netwerk en speciaal aan Anke Hintjens (Vlaams Netwerk) en Anne Leclercq (Réseau Wallon) De medewerkers en tolken van het Brussels Parlement Jean-Marc Delizée Marie-Paule Quickx, Brussels parlementslid van de Vlaams Progressieven omdat ze het mogelijk maakte dat de studiedag hier doorging Het ministerie van Maatschappelijke Integratie dat de kosten van de dag op zich nam De democratische fracties van het Brussels Parlement die betaalden voor de receptie.
Studiedag over daklozen vrouwen 16 september 2008
Pagina 50