Studie & werk 2003
E.E. Berkhout P.H.G. Berkhout R.P. Wolthoff
Onderzoek in opdracht van Elsevier
Amsterdam, mei 2003
"Het doel der Stichting is het verrichten van economische onderzoekingen, zowel op het terrein der sociale economie als op dat der bedrijfseconomie, ten dienste van wetenschap en onderwijs, mede ten nutte van overheid en bedrijfsleven" (art. 2 der stichtingsakte)
SEO-rapport nr. 680 ISSN 0926-2806
Copyright © 2002 SEO Amsterdam. Behoudens de in of krachtens de Auteurswet 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt op welke wijze dan ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van de Stichting voor Economisch Onderzoek te Amsterdam.
Voorwoord “You can’t always get what you want” -The Rolling Stones (1969)-
In wat inmiddels de zevende editie is van het SEO/Elsevier-onderzoek ‘Studie en Werk’ klinkt een minder optimistisch geluid dan vorig jaar. Waar vorig jaar nog sprake was van een ‘zonnige toekomst’ als motto voor de afgestudeerden van het cohort 1999/2000, blijkt dat de hoger opgeleiden die tijdens het studiejaar 2000/2001 de arbeidsmarkt hebben betreden toch een stapje terug moesten doen. De economische teruggang, die eind 2000 inzette, heeft ook voor hen gevolgen gehad. Jongere hoger opgeleiden krijgen niet alles meer wat ze vragen: op de huidige arbeidsmarkt blijken hun salarissen lager te zijn dan die van hun voorgangers. Ook krijgen deze jongeren minder goede secundaire arbeidsvoorwaarden dan voorheen en is hun vertrouwen in de nabije toekomst afgenomen. Maar tegelijkertijd zou ook de rest van het refrein van bovenstaand motto kunnen gelden: “But if you try sometimes, you find you get what you need”. Opmerkelijk genoeg vinden jonge hoger opgeleiden namelijk nog steeds binnen afzienbare tijd een baan. In tegenstelling tot de beloning is de baanzoekduur voor deze groep de laatste tijd allerminst verslechterd. Blijkbaar vormden ze nog steeds een schaars goed op de arbeidsmarkt, maar namen ze genoegen met minder loon. Wat dat betreft hopen we in de volgende SEO/Elsevier-monitor te kunnen vaststellen of de negatieve trend uiteindelijk ook in de baanzoekduur zal optreden of dat bv. de lagere salarissen de hoog opgeleide starter nog steeds aantrekkelijk houdt. In het voorliggende rapport analyseren we de huidige positie van afgestudeerden en de kwaliteit van hun opleidingen op basis van gegevens over de jaren 1994-2003. In het eerste hoofdstuk wordt de huidige situatie beschreven in de context van eerdere jaren. Hoofdstuk 2 laat zien welke studies tegenwoordig het meest ‘relevant’ zijn voor de arbeidsmarkt. Voor het eerst is het dit jaar mogelijk om binnen ruim 100 verschillende opleidingen de verschillende hogescholen of universiteiten met elkaar te vergelijken. Dit staat beschreven in Hoofdstuk 3. Tenslotte analyseren we in Hoofdstuk 4 met welke opleidingen de afgelopen anderhalf jaar het snelst een passende baan werd gevonden. Bij dit rapport horen twee aparte statistische bijlagen, één met kerngegevens over het hbo en een met vergelijkbare tabellen over de universiteiten.
We hopen dat dit rapport “Studie & Werk 2003” en de bijbehorende statistische bijlagen wederom een interessante bron zal zijn voor objectieve informatie over hoger opgeleiden in het onderwijs, op de arbeidsmarkt en daar tussenin.
Ernest Berkhout, Peter Berkhout, Ronald Wolthoff.
Inhoud 1
De arbeidsmarkt voor hoger opgeleiden ............................................................................... 1 1.1 Zoekduur ......................................................................................................................... 1 1.2 Salaris................................................................................................................................ 2 1.3 Secundaire arbeidsvoorwaarden ................................................................................... 4 1.4 Alumnivertrouwen ......................................................................................................... 4 1.5 Conclusie.......................................................................................................................... 7
2
Arbeidsmarktrelevantie: de ‘beste’ studies............................................................................. 9
3
Onderwijsinstellingen vergeleken ......................................................................................... 15 3.1 Inleiding ......................................................................................................................... 15 3.2 Hogescholen.................................................................................................................. 16 3.2.1 Startsalaris...................................................................................................... 16 3.2.2 Aansluiting opleiding en baan..................................................................... 18 3.2.3 Baanzoekduur ............................................................................................... 20 3.3 Universiteiten ................................................................................................................ 22 3.3.1 Startsalaris...................................................................................................... 22 3.3.2 Aansluiting studie en baan .......................................................................... 23 3.3.3 Baanzoekduur ............................................................................................... 25 3.4 Gehanteerde definities ................................................................................................. 26
4
Zoekduren: hoe vind ik het snelst een baan? ...................................................................... 29 4.1 Definities........................................................................................................................ 29 4.2 Determinanten van de zoekduur: wie vindt het snelste een baan? ....................... 30 4.3 Met welke studie vind ik het snelst een baan?.......................................................... 36
1
1
De arbeidsmarkt voor hoger opgeleiden
Jongeren in het algemeen en schoolverlaters in het bijzonder vormen doorgaans een kwetsbare groep op de arbeidsmarkt wanneer het minder goed gaat met de economie1. In de afgelopen jaren hadden schoolverlaters echter geen klagen. Ze vonden snel een baan, werden goed betaald en konden rekenen op gunstige secundaire arbeidsvoorwaarden. Dit alles was het gevolg van enerzijds economische hoogconjunctuur en anderzijds een lichte daling van het jaarlijks aantal schoolverlaters. Met name de hoger opgeleide schoolverlaters van het HBO en het WO plukten er de vruchten van, maar ook de lager opgeleiden, zij het in wat mindere mate, kunnen terug kijken op goede tijden. Het conjuncturele hoogtepunt ligt echter alweer drie jaar achter ons en de vraag is welk effect de economische neergang heeft gehad op de arbeidsmarktpositie van schoolverlaters. Een antwoord op deze vraag voor pas afgestudeerde Hbo’ers en academici komt uit gegevens van het onderzoek “Studie & Werk”, dat de Stichting voor Economisch Onderzoek jaarlijks uitvoert in opdracht van Elsevier. We meten de arbeidsmarktpositie af aan vier indicatoren: de zoekduur, het salaris het aantal secundaire arbeidsvoorwaarden en het zogenaamde ‘alumnivertrouwen’.
1.1
Zoekduur
In Figuur 1.1 wordt de ontwikkeling van de gemiddelde zoekduur2 van pas afgestudeerde Hbo’ers en academici weergegeven voor de afgelopen acht jaar. Academici die in het vierde kwartaal van 1994 begonnen met zoeken deden er gemiddeld ruim 10 maanden over om een passende3 baan te vinden. Dit gemiddelde daalde daarna gestaag tot ruim 4 maanden in het tweede kwartaal van 2002. Ook in de kwartalen daarna geven voorlopige, mogelijk te lage, ramingen een verdere daling te zien. Hbo’ers zochten in het vierde kwartaal van 1996 gemiddeld ruim 5 maanden. In 1997 daalde hun zoekduur scherp tot ruim 3 maanden. Daarna nam de zoekduur van Hbo’ers nog heel geleidelijk af tot 2,5 maanden in het tweede kwartaal van 2002. Ook bij Hbo’ers neigen voorlopige ramingen van de zoekduur in de tweede helft van 2002 neerwaarts. Het lijkt er dus op dat, ondanks de economische neergang, nog altijd grote behoefte bestaat aan hoog opgeleide schoolverlaters. Ook in 2002 werden ze, naar het zich laat aan zien, snel in het arbeidsproces opgenomen.
1 2
3
Zie Salverda (1992). Omdat de mediaan van de zoekduur beter overeenkomt met wat men als een plausibel gemiddelde ervaart, wordt in dit rapport de mediaan gepresenteerd Een ‘passende baan’ is in beginsel een baan op het eigen onderwijsniveau (of hoger).
2
Hoofdstuk 1
Figuur 1.1
De gemiddelde zoekduur van schoolverlaters van HBO en WO, 1994-2002 hbo'ers
academici 10
6 4
maanden
8
2002-4
2002-2
2001-4
2001-2
2000-4
2000-2
1999-4
1999-2
1998-4
1998-2
1997-4
1997-2
1996-4
1996-2
1995-4
1995-2
1994-4
1994-2
2 0
kwartaal
Bron: Studie & Werk, SEO/Elsevier (2003).
1.2
Salaris
De ontwikkeling van het salaris wordt grafisch weergegeven in Figuur 1.2. Het gemiddelde salaris wordt, gecorrigeerd voor inflatie, uitgedrukt in indexcijfers ten opzichte van het eerste februari 2003. Verder moet worden opgemerkt dat de staven in het diagram betrekking hebben op het meetmoment van het salaris, maar dat het uitstroomcohort waarvan het salaris wordt gemeten gemiddeld 20 maanden voor dat moment de arbeidsmarkt betrad. Dus: de staaf voor februari 2003 heeft betrekking op schoolverlaters van het schooljaar 2000/2001, die veelal in de lente van 2000 van school kwamen. Uit de figuur komt naar voren dat het startsalaris voor met name academici sterk toenam met de aantrekkende economie in de periode tussen februari 1997 tot en met februari 2002. Voor Hbo’ers was dat niet het geval; alleen in het jaar 2000 wordt voor hen en sterke stijging waargenomen. Het meest recente cohort dat in Studie & Werk werd onderzocht – zij die in schooljaar 2000/2001 gediplomeerd de hogeschool of universiteit verlieten – gingen er ten opzichte van het voorgaande uitstroomcohort van schooljaar 1999/2000 op in reële termen achteruit. Deze cijfers suggereren dat werkgevers de tegenvallende economische groei vanaf 2001 hebben aangegrepen om
De arbeidsmarkt voor hoger opgeleiden
3
hoog opgeleide schoolverlaters nog altijd snel in te lijven, maar wel wat minder uitbundig te betalen. Figuur 1.2
De ontwikkeling van het salaris van hoog opgeleide schoolverlaters (indexcijfers)
106
academici
104 102 98 96
cohort '99/'00
cohort '00/'01
86
cohort '98/'99
88
cohort '97/'98
90
cohort '96/'97
92
cohort '95/'96
94 cohort '94/'95
indexcijfers
100
Feb-'97
Feb-'98
Feb-'99
Feb-'00
Feb-'01
Feb-'02
Feb-'03
106
hbo'ers
104 102 98 96
86
Feb-'97
Feb-'98
cohort '00/'01
88
cohort '99/'00
90
cohort '98/'99
92
cohort '97/'98
94 cohort '96/'97
indexcijfers
100
Feb-'99
Feb-'00
Feb-'01
Feb-'02
Feb-'03
Bron: Studie & Werk, SEO/Elsevier (2003).
4
Hoofdstuk 1
1.3
Secundaire arbeidsvoorwaarden
Maar niet alleen de primaire arbeidsvoorwaarden kwamen onder druk te staan. Ook in de secundaire arbeidsvoorwaarden werd het mes gezet. In Figuur 1.3 wordt de ontwikkeling van het aantal secundaire arbeidsvoorwaarden grafisch weergegeven. Het gaat daarbij om allerlei secundaire arbeidsvoorwaarden, zoals betaalde kinderopvang, flexibele werktijden etc. Ze hebben betrekking op de functie die de schoolverlaters bekleden op het moment van enquêteren in de maand februari. Ondervraagden konden 13 verschillende secundaire arbeidsvoorwaarden aankruisen. Figuur 1.3 laat zien dat academici over het algemeen op meer secundaire arbeidsvoorwaarden kunnen bogen dan Hbo’ers. De figuur geeft tevens aan dat de vette jaren voor wat de extra’s betreft achter de rug lijken. Voor het laatste uitstroomcohort van academici zijn gemiddeld 3,5 van de in totaal 13 genoemde extra’s van toepassing op hun huidige functie. Voor de twee voorgaande cohorten waren dat meer dan 4. Bij Hbo’ers is hetzelfde patroon zichtbaar, zij het op een lager niveau. Het gemiddelde aantal bedraagt voor hen thans 2,4 en dat was bijna 3,5 in de jaren daarvoor. Aantal secundaire arbeidsvoorwaarden (gemiddeld 20 maanden na afstuderen) 5
1 0
Feb-'99
Feb-'00
Feb-'01
Feb-'02
Feb-'03
1 0
Feb-'99
Feb-'00
Feb-'01
Feb-'02
cohort '00/'01
2
cohort '00/'01
2
cohort '99/'00
3
cohort '98/'99
3
cohort '97/'98
4
cohort '96/'97
4
hbo'ers
cohort '99/'00
academici
cohort '98/'99
5
cohort '97/'98
Figuur 1.3
Feb-'03
Bron: Studie & Werk, SEO/Elsevier (2003).
1.4
Alumnivertrouwen
Een vierde, meer subjectieve, indicator voor het klimaat op de arbeidsmarkt voor jonge hoger opgeleiden is het alumnivertrouwen. Hoe denken de alumni over hun kansen op de korte- en middellange termijn? Dit is in het SEO/Elsevier-onderzoek bepaald met behulp van twee maatstaven.
De arbeidsmarkt voor hoger opgeleiden
5
Hoe groot is volgens de alumni de kans om, wanneer zij nu werkloos zouden worden, binnen zes maanden weer een baan van hetzelfde niveau te krijgen. Hoeveel verwachten de alumni over 5 jaar te verdienen? De eerste maatstaf geeft het korte termijn-alumnivertrouwen weer, de tweede maatstaf is een indicator voor het lange termijn-alumnivertrouwen. In beide gevallen zien we over 2002 een duidelijke (en significante) daling van het vertrouwen in de eigen arbeidsmarktpositie. Figuur 1.4 geeft het verloop weer van de gemiddelde kans om binnen een half jaar in een baan op vergelijkbaar niveau aan de slag te komen, voor zowel hbo- als universiteitsalumni. Voor beide groepen zien we een daling van zeven procentpunten tussen februari 2002 en februari 2003. Hoewel de baanzoekduur (nog) niet is gestegen, verwachten de alumni dit jaar dus toch lastiger aan een nieuwe baan te komen dan vorig jaar. Over de ontwikkeling in periode daarvoor kunnen we geen uitspraken doen, aangezien de baankans aan de twee voorgaande cohorten niet is gevraagd. Wel blijkt het niveau van begin 2002 ongeveer gelijk aan dat van begin 1999. Figuur 1.4
Alumnivertrouwen hoger opgeleiden Kans op zelfde baan binnen 6 mnd. hbo
universiteit 100
89
86
88
84
79
80
77 60 40 20
1999
2000
2001
2002
2003
1999
2000
2001
2002
2003
0
(c) SEO /Elsev ier 2003
In de Figuur 1.5a en 1.5b zien we wat respectievelijk afgestudeerde hbo’ers en academici verwachten in de toekomst te kunnen gaan verdienen. De ontwikkeling in het laatste jaar kent hetzelfde patroon als het korte termijn-alumnivertrouwen (Figuur. 1.4), de secundaire arbeidsvoorwaarden (Figuur 1.3), en het salaris (Figuur 1.2), nml. een verslechtering. Waar het optimisme over salarisgroei vijf jaar lang steeds groter werd, is dit jaar voor het eerst een
6
Hoofdstuk 1
omslag te zien. Net als de daadwerkelijke salarissen is ook de in de toekomst verwachte beloning gedaald.4 Figuur 1.5a
Alumnivertrouwen hbo'ers 1999-2003 Verwacht salaris over 5 jaar
2100
2000
1997
1998
1999
2000
2001
2002
euro's, waarde 2003
2200
1900 2003
(c) SEO/Elsevier 2003
Figuur 1.5b
Alumnivertrouwen academici 1997-2003 Verwacht salaris over 5 jaar 2800
2600 2500
euro's, waarde 2003
2700
2400
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2300 2003
(c) SEO/Elsevier 2003
4
Uiteraard is in de analyse gecorrigeerd voor inflatie, de bedragen zijn weergegeven in euro’s van 2003, netto per maand.
De arbeidsmarkt voor hoger opgeleiden
1.5
7
Conclusie
De extreem goede tijden die hoog opgeleide schoolverlaters in de recent achter ons liggende jaren kenden, zijn voorbij. De grootste spanning op de arbeidsmarkt is er ook voor hen af. Wel groeien de bomen niet meer tot in de hemel als het gaat om loon, of om extra’s in de vorm van aantrekkelijke secundaire arbeidsvoorwaarden. Ook het alumnivertrouwen is het afgelopen jaar afgenomen. Zowel op de korte als op de middellange termijn hebben de alumni minder vertrouwen in de arbeidsmarkt dan een jaar geleden. Om van aankomende slechte tijden voor jonge hoger opgeleiden te spreken is het echter nog te vroeg. Dat jonge hoger opgeleiden immers nog steeds een schaars ‘goed’ zijn blijkt uit de tijd die zij nodig hebben om een passende baan te vinden. Die is, naar het zich laat aan zien, nauwelijks veranderd. Met de eerste tekenen van natuurlijke neerwaartse druk op het loon, kan de economische groei zich weer herstellen. Een verdere verslechtering van de arbeidsmarktpositie van jonge hbo’ers en academici zal in sterke mate afhangen van de ontwikkeling van de economische groei in de komende tijd.
9
2
Arbeidsmarktrelevantie: de ‘beste’ studies
In deze paragraaf wordt de arbeidsmarktrelevantie van de verschillende studies onderzocht. We zeggen dat een opleiding een hoge arbeidsmarktrelevantie heeft, wanneer de vraag naar afgestudeerden met deze opleiding het aanbod overtreft. Opleidingen daarentegen die afgestudeerden afleveren waarnaar de vraag kleiner is dan het aanbod, hebben een lage arbeidsmarktrelevantie. De arbeidsmarktrelevantie van een bepaalde opleiding kan niet direct gemeten worden. Daarom wordt de arbeidsmarktrelevantie in dit onderzoek indirect bepaald, aan de hand van in totaal zes indicatoren. Deze indicatoren zijn: 1.
Het percentage van de afgestudeerden dat geen baan heeft, maar wel op zoek is naar werk. Een hoog percentage wijst hierbij op een lage arbeidsmarktrelevantie: er zijn dan namelijk meer afgestudeerden van de desbetreffende opleiding dan er op de arbeidsmarkt nodig zijn.
2.
Het percentage dat een vaste aanstelling heeft en niet op zoek is naar ander werk (‘gesetteld is’). Wanneer bij een bepaalde opleiding anderhalf jaar na het afstuderen een groot percentage afgestudeerden gesetteld is, dan duidt dit op een hoge arbeidsmarktrelevantie: de afgestudeerden zijn erin geslaagd een baan te vinden die voldoet aan hun wensen.
3.
De gemiddelde zoekduur naar een baan die aansluit bij het opleidingsniveau. Een lange zoekduur betekent een lage arbeidsmarktrelevantie: er zijn dan kennelijk niet veel banen beschikbaar voor afgestudeerden van de desbetreffende opleiding. Bij het bepalen van de gemiddelde zoekduur per opleiding is gecorrigeerd voor een aantal persoonskenmerken (zie Paragraaf 4.2 voor een volledige opsomming).
4.
Het gemiddelde netto uurloon in de huidige baan. Een hoog gemiddeld uurloon bij een bepaalde opleiding duidt op een hoge arbeidsmarktrelevantie: de afgestudeerden kunnen de kennis die ze tijdens die opleiding hebben opgedaan voor een hoge prijs ‘verkopen’ op de arbeidsmarkt. Ook bij het bepalen van het gemiddelde loon per opleiding is gecorrigeerd voor achtergrondfactoren (zie Paragraaf 3.4 voor een volledige opsomming).
5.
Het verschil tussen het gewenste en het feitelijke aantal werkuren per week. Afgestudeerden die meer willen werken dan ze momenteel doen hebben een relatief zwakke arbeidsmarktpositie hebben: ondanks het feit dat ze meer willen werken, kunnen ze kennelijk geen baan met uren krijgen.
10
6.
Hoofdstuk 2
De aansluiting tussen de opleiding en de baan. De afgestudeerden hebben in de enquête een oordeel gegeven over de aansluiting van hun opleiding en hun huidige baan. Zij konden hierbij kiezen uit drie alternatieven: (1) de baan is met elke andere studierichting goed te vervullen (2) de baan is alleen met een soortgelijke studierichting te vervullen (3) de baan is alleen met de gevolgde studierichting te vervullen Een lage score van een opleiding bij deze vraag betekent dat de arbeidsmarktrelevantie van die opleiding laag is: voor relatief weinig banen heeft men de kennis die opgedaan is tijdens de studie nodig.
Zowel voor de universiteit als voor het hbo worden de opleidingen gerangschikt op basis van deze zes indicatoren. Per indicator worden de tien studies die het beste scoren beloond met een plusteken, terwijl de tien slechtst scorende studies een minteken krijgen. De resultaten hiervan zijn voor resp. hbo en universiteit weergegeven in de Tabellen 2.1 en 2.2. Om de arbeidsmarktrelevantie van de opleidingen te bepalen worden de plussen en minnen voor de verschillende indicatoren bij elkaar ‘opgeteld’, waarbij een plus correspondeert met de waarde 1 en een min met de waarde –1. Opleidingen die score van 3 of meer hebben, wordt tot opleidingen met een hoge arbeidsmarktrelevantie bestempeld. Wanneer een opleiding daarentegen een score van –3 of lager heeft, dan is dit een opleiding met een lage arbeidsmarktrelevantie. Op het hbo zijn er twee opleidingen met een hoge arbeidsmarktrelevantie: ∙ leraar speciaal onderwijs ∙ leraar wis- en natuurkunde Een lage arbeidsmarktrelevantie hebben de volgende hbo-opleidingen: ∙ culturele en maatschappelijke vorming ∙ beeldende kunst en vormgeving ∙ docerend en uitvoerend musicus ∙ bouwkunde ∙ management economie en recht Wanneer men deze resultaten vergelijkt met eerdere onderzoeken, dan vallen een aantal dingen op. In de eerste plaats blijkt dat van sommige hbo-studies de arbeidsmarktrelevantie de afgelopen jaren nauwelijks veranderd is. Culturele en maatschappelijke vorming, beeldende kunst en vormgeving en docerend en uitvoerend musicus scoorden ook in het verleden laag. Van andere studies op hbo-niveau is de arbeidsmarktrelevantie juist wel flink gewijzigd. Zo is de arbeidsmarktpositie van de economische en technische opleidingen momenteel wat
Arbeidsmarktrelevantie: de ‘beste’ studies
11
minder goed als enkele jaren geleden. Een opvallende stijging van de arbeidsmarktrelevantie is waar te nemen bij de lerarenopleidingen. Van de academische opleidingen hebben de volgende een hoge arbeidsmarktrelevantie: ∙ farmacie ∙ fiscale economie ∙ econometrie ∙ tandheelkunde ∙ geneeskunde ∙ fiscaal-juridisch recht ∙ bouwkunde Academische opleidingen met een lage arbeidsmarktrelevantie zijn: ∙ geschiedenis ∙ culturele antropologie ∙ communicatiewetenschap ∙ sociologie ∙ industrieel ontwerp ∙ Engels ∙ biologie Op universitair niveau zijn de verschillen met de voorgaande jaren over het algemeen vrij klein. Uitzondering hierop vormt (technische) informatica. Deze opleiding ontvangt dit jaar tweemaal een min, terwijl in 2000 nog viermaal een plus werd gescoord. Gezien de problemen in de ICT-sector, is dit echter geen zeer verrassende ontwikkeling. Verder blijkt dat, net als op het hbo, de technische opleidingen op de universiteit minder goed presteren dan een paar jaar geleden. Dit geldt niet voor bouwkunde, dat een hoge arbeidsmarktrelevantie krijgt toegekend. Opvallend is dat deze opleiding op hbo-niveau juist tot de opleidingen met een lage arbeidsmarktrelevantie behoort.
12
Tabel 2.1
Hoofdstuk 2
De arbeidsmarktrelevantie van hbo-opleidingen 1
bedrijfseconomie commerciële economie bedrijfskundige informatica communicatie accountancy international business and languages hoger toeristisch en recreatief onderwijs hoger hotel onderwijs small business and retail management management economie en recht logistiek en economie facilitaire dienstverlening journalistiek en voorlichting bedrijfskaderopleiding fiscale economie personeel en arbeid culturele en maatschappelijke vorming maatschappelijk werk en dienstverlening sociaal-pedagogische hulpverlening sociaal juridische dienstverlening informatiedienstverlening en -management medische laboratoriumopleiding verpleegkunde fysiotherapie logopedie voeding en diëtiek ergotherapie land, water en milieubeheer/kunde agrarische bedrijfskunde veehouderij leraar basisonderwijs leraar lichamelijke oefening leraar aardrijkskunde leraar nederlands leraar engels leraar frans en duits leraar algemene- en bedrijfseconomie leraar wis- en natuurkunde leraar speciaal onderwijs leraar geschiedenis beeldende kunst en vormgeving docerend en uitvoerend musicus theater bouwkunde elektrotechniek civiele techniek chemische technologie hogere informatica en informatiekunde werktuigbouwkunde maritiem officier
2
3 +
4
-
+ + -
5
6 -
+ + + -
-
-
+ +
-
+
+ +
-
+ +
+ -
-
+ -
-
-
-
-
+ +
-
+ + + +
+
+
+ +
+
+ +
+ + +
+ + + + +
+
-
+
+ -
+ +
-
+ +
-
+
+ + -
+ + + -
-
+
+ +
+
+ -
-
+ +
+ -
+
+
+
Arbeidsmarktrelevantie: de ‘beste’ studies
Tabel 2.2
13
De arbeidsmarktrelevantie van universitaire studies
nederlands engels overige talen filosofie en godgeleerdheid geschiedenis bedrijfscommunicatie letteren (technische) wiskunde natuurkunde scheikunde (technische) informatica biologie farmacie landgebruik chemische en technologie opleiding bouwkunde werktuigbouwkunde elektrotechniek scheikundige technologie civiele techniek technische bedrijfskunde industrieel ontwerp technische natuurkunde economie bedrijfskunde econometrie fiscale economie nederlands recht notarieel recht fiscaal-juridisch recht gezondheidswetenschappen geneeskunde tandheelkunde biomedische wetenschappen diergeneeskunde sociologie psychologie politicologie pedagogische wetenschappen (toegepaste) onderwijskunde culturele antropologie communicatiewetenschappen sociaal-culturele wetenschappen bestuurskunde sociale geografie & planologie
1
2
-
+
-
-
3
4
-
-
-
+ -
5 -
-
-
+ -
+
+
6
+ -
-
+
+
+
-
+ + + +
+
+
+ + + + + + +
+ +
+ -
+ + + + +
-
+
-
-
+ + + + + + + + -
+ + + + +
+ + +
+ + + +
+ -
+ +
-
+ -
+
-
-
-
+ -
-
+ -
-
+
+
-
15
3
Onderwijsinstellingen vergeleken
3.1
Inleiding
Dit jaar is het de zevende keer dat afgestudeerde academici worden ondervraagd in het kader van het SEO/Elsevier onderzoek, en voor hbo’ers de vijfde keer. Dat maakt het mogelijk om, gemeten over deze hele periode, een gedetailleerde uitsplitsing te maken naar verschillende instellingen binnen een studie of opleiding. Op deze manier kunnen de instellingen die een bepaalde opleiding verzorgen onderling vergeleken worden. In dit hoofdstuk doen we dat op basis van drie vragen. Van welke hbo/universiteit hebben de afgestudeerden het hoogste startsalaris? Van welke hbo/universiteit sluit de opleiding het best aan op de latere werkzaamheden? Van welke hbo/universiteit vinden de afgestudeerden het snelst een passende baan? Om een eerlijke vergelijking mogelijk te maken moet wel rekening gehouden worden met achterliggende factoren die mede van invloed zijn op het startsalaris, de baanzoekduur of de aansluiting tussen opleiding en beroep. In de analyse waarover we in dit hoofdstuk rapporteren corrigeren we dan ook voor zowel voor individuele factoren (bv. geslacht of intelligentie) als voor arbeidsmarktfactoren (regio, conjunctuur). De resultaten in dit hoofdstuk zijn dus ‘zuivere’ verschillen tussen instellingen, binnen dezelfde studie. In Paragraaf 3.4 gaan we nader in op de gehanteerde definities. In Paragraaf 3.2 zijn de resultaten vermeld van de vergelijking van hbo-instellingen, in Paragraaf 3.3 die van de universiteiten. Per tabel wordt steeds één onderwerp weergegeven: eerst de salarissen, vervolgens de aansluiting studie-werk en tot slot de baanzoekduur. Van elke opleiding is eerste onderzocht welke instelling het beste scoorde en welke het slechtste. Daarna zijn in de tabellen (op alfabetische volgorde) de instellingen weergegeven met de opleidingen waarmee ze uitblonken en/of de opleidingen waarmee ze achterbleven. Omdat niet alle verschillen even groot zijn, zijn ook niet alle verschillen even belangrijk. De opleidingen waarbij het verschil tussen de instellingen statistisch significant is, zijn daarom vetgedrukt. Bij de overige opleidingen was er wel een aanwijsbaar verschil, maar geen statistische significantie. Verder zijn van instellingen alleen opleidingen vergeleken waarvan tenminste twintig afgestudeerden ondervraagd zijn.
16
Hoofdstuk 3
3.2
Hogescholen
3.2.1
Startsalaris Hoogste uurloon
Chr. agrarische hogeschool Chr. hogeschool Ede Chr. hogeschool Noord-Nederland Chr. hogeschool Windesheim Fontys Hogeschool Eindhoven
Fontys Hogeschool Tilburg Fontys Hogeschool Venlo Haagse Hogeschool Hanzehogeschool, Hogeschool van Groningen
HAS Den Bosch Hogeschool Brabant Hogeschool Diedenoort Hogeschool Enschede Hogeschool IJsselland Hogeschool InHolland
Laagste uurloon Agrarische bedrijfskunde Veehouderij Verpleegkunde Small business en retail management
Leraar Nederlands Leraar speciaal onderwijs
Logopedie
Bedrijfskaderopleiding Medische laboratoriumopleiding Elektrotechniek Chemische technologie Hogere informatica en informatiekunde Werktuigbouwkunde Journalistiek en voorlichting
Communicatie Fiscale economie
Leraar lichamelijke oefening Leraar Frans en Duits Leraar Engels Leraar speciaal onderwijs
Logistiek en economie Facilitaire dienstverlening
Hogere informatica en informatiekunde
Fysiotherapie Bedrijfseconomie Management economie en recht Informatiedienstverlening en –management Logopedie Voeding en diëtiek Veehouderij Agrarische bedrijfskunde Levensmiddelentechnologie Bedrijfskundige informatica
Sociaal-juridische dienstverlening
Commerciële economie Facilitaire dienstverlening Bedrijfskundige informatica
Personeel en arbeid Medische laboratoriumopleiding Land, water en milieubeheer/kunde Commerciële economie Management economie en recht Sociaal-juridische dienstverlening Leraar maatschappijleer
Informatiedienstverlening en –management Chemische laboratoriumopleiding Accountancy Land, water en milieubeheer/kunde Levensmiddelentechnologie Leraar Nederlands Leraar Geschiedenis Civiele techniek
Onderwijsinstellingen vergeleken
Hogeschool Leiden Hogeschool Rotterdam en omstreken
Hogeschool 's-Hertogenbosch Hogeschool van Amsterdam Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Hogeschool van Utrecht
17
Fysiotherapie Small business en retail management Ergotherapie Chemische laboratoriumopleiding
Bouwkunde Verpleegkunde Leraar lichamelijke oefening Ergotherapie Maatschappelijk werk en dienstverlening Fiscale economie Culturele en maatschappelijke vorming Civiele techniek Bedrijfskundige informatica Communicatie Sociaal-juridische dienstverlening Leraar geschiedenis
Hogeschool voor de kunsten Utrecht Hogeschool voor economische studies Hogeschool voor economische studies Rotterdam Hogeschool Zuyd
Beeldende kunst en vormgeving
Hotelschool Den Haag, Internat, Hs v. Hotelmanagement Noordelijke hogeschool Leeuwarden
Hoger hotel onderwijs
RK Technische Hogeschool Rijswijk Van Hall Instituut Bron: SEO/Elsevier, 2003.
Maatschappelijk werk en dienstverlening Sociaal-pedagogische hulpverlening Culturele en maatschappelijke vorming Leraar Nederlands Beeldende kunst en vormgeving
Personeel en arbeid Voeding en diëtiek Bedrijfseconomie International business and languages Leraar aardrijkskunde Journalistiek en voorlichting Sociaal-pedagogische hulpverlening Bedrijfseconomie Management economie en recht Bedrijfskaderopleiding Medische laboratoriumopleiding Bouwkunde Chemische technologie Werktuigbouwkunde
Accountancy Bedrijfseconomie
Commerciële economie
International business and languages
Logistiek en economie
Sociaal-pedagogische hulpverlening
Hoger hotel onderwijs Facilitaire dienstverlening Sociaal-juridische dienstverlening Ergotherapie
Leraar Frans en Duits Leraar aardrijkskunde Leraar Engels
Leraar maatschappijleer
Elektrotechniek Agrarische bedrijfskunde
Land, water en milieubeheer/kunde
18
3.2.2
Hoofdstuk 3
Aansluiting opleiding en baan
Chr. agrarische hogeschool Chr. hogeschool Noord-Nederland Chr. hogeschool Windesheim Fontys Hogeschool Eindhoven
Fontys Hogeschool Katholieke Leergangen Tilburg Fontys Hogeschool Venlo Haagse Hogeschool
Beste aansluiting
Slechtste aansluiting
Veehouderij
Agrarische bedrijfskunde Hoger hotel onderwijs Small business en retail management
Sociaal-pedagogische hulpverlening
Accountancy Journalistiek en voorlichting
Bedrijfskundige informatica Communicatie Management economie en recht Bedrijfskaderopleiding Fiscale economie Maatschappelijk werk en dienstverlening Hogere informatica en informatiekunde Leraar lichamelijke oefening Journalistiek en voorlichting Leraar Frans en Duits
Medische laboratoriumopleiding Chemische technologie
Leraar Engels
Logistiek en economie
Hanzehogeschool, Hogeschool van Groningen HAS Den Bosch Hogeschool Brabant Hogeschool Diedenoort Hogeschool Enschede
Verpleegkunde
Leraar lichamelijke oefening Hogere informatica en informatiekunde Facilitaire dienstverlening Informatiedienstverlening en –management Logopedie
Agrarische bedrijfskunde
Veehouderij
Hogeschool IJsselland Hogeschool InHolland
Chemische laboratoriumopleiding
Hogeschool Rotterdam en omstreken Hogeschool 'sHertogenbosch
Voeding en diëtiek
Medische laboratoriumopleiding Facilitaire dienstverlening
Culturele en maatschappelijke vorming Bedrijfseconomie Communicatie Accountancy International business and languages Small business en retail management Verpleegkunde Leraar Engels Leraar maatschappijleer Civiele techniek Fysiotherapie Logopedie Ergotherapie
Bedrijfskundige informatica Verpleegkunde Personeel en arbeid Management economie en recht Logistiek en economie Land, water en milieubeheer/kunde
Culturele en maatschappelijke vorming Chemische laboratoriumopleiding International business and languages Civiele techniek
Onderwijsinstellingen vergeleken
Hogeschool van Amsterdam
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Hogeschool van Utrecht Hogeschool voor economische studies Hogeschool voor economische studies Rotterdam Hogeschool Zuyd
Hotelschool Den Haag, Internat, HS v. Hotelmanagement Internationale agrarische hogeschool Larenstein Noordelijke hogeschool Leeuwarden Van Hall Instituut
19
Sociaal-pedagogische hulpverlening Leraar lichamelijke oefening Personeel en arbeid Informatiedienstverlening en –management Leraar aardrijkskunde
Chemische technologie
International business and languages
Fysiotherapie Maatschappelijk werk en dienstverlening Sociaal-juridische dienstverlening Ergotherapie Sociaal-pedagogische wetenschappen Fysiotherapie Fiscale economie Voeding en diëtiek Communicatie Bedrijfskaderopleiding Leraar Frans en Duits Bedrijfseconomie Accountancy Logistiek en economie
Hoger hotel onderwijs Sociaal-juridische dienstverlening Informatiedienstverlening en –management Logopedie Hoger hotel onderwijs
Veehouderij
Leraar aardrijkskunde Leraar maatschappijleer Land, water en milieubeheer/kunde
20
3.2.3
Hoofdstuk 3
Baanzoekduur Kortste zoekduur
Chr. agrarische hogeschool
Langste zoekduur
Agrarische bedrijfskunde Veehouderij
Chr. hogeschool De Driestar
Leraar basisonderwijs
Chr. hogeschool NoordNederland
Hoger hotel onderwijs Small business en retail management Management economie en recht Journalistiek en voorlichting Leraar speciaal onderwijs Leraar geschiedenis Medische laboratoriumopleiding Logopedie
Chr. hogeschool Windesheim
Leraar wis- en natuurkunde
Fontys Hogeschool Eindhoven
Fysiotherapie Hogere informatica en informatiekunde Werktuigbouwkunde Commerciële economie Bedrijfskaderopleiding Fiscale economie Leraar Nederlands
Fontys Hogeschool Katholieke Leergangen Sittard Fontys Hogeschool Katholieke Leergangen Tilburg
Personeel en arbeid Leraar geschiedenis
Haagse Hogeschool
Hogere informatica en informatiekunde Bedrijfseconomie Facilitaire dienstverlening Leraar lichamelijke oefening Communicatie Fiscale economie Sociaal-juridische dienstverlening Logopedie Chemische technologie
Hanzehogeschool, Hogeschool van Groningen
HAS Den Bosch Hogeschool Brabant
Hogeschool Enschede
Hogeschool IJsselland
Kaderopleiding gezondheidszorg Medische laboratoriumopleiding Chemische technologie
Leraar Engels
Docerend en uitvoerend musicus Leraar aardrijkskunde Leraar algemene en bedrijfseconomie Personeel en arbeid Informatiedienstverlening en –management Voeding en diëtiek Elektrotechniek Beeldende kunst en vormgeving Commerciële economie Facilitaire dienstverlening Informatiedienstverlening en –management Voeding en diëtiek Leraar lichamelijke oefening Veehouderij Levensmiddelentechnologie Hogere informatica en informatiekunde Werktuigbouwkunde Bouwkunde International business and languages Maatschappelijk werk en dienstverlening Elektrotechniek Informatiedienstverlening en –management Chemische laboratoriumopleiding
Onderwijsinstellingen vergeleken
Hogeschool InHolland
21
Kaderopleiding gezondheidszorg Commerciële economie International business and languages Small business en retail management Veehouderij Levensmiddelentechnologie Leraar algemene en bedrijfseconomie Leraar maatschappijleer
Hogeschool Leiden Hogeschool Rotterdam en omstreken
Personeel en arbeid Leraar basisonderwijs Beeldende kunst en vormgeving Bouwkunde Sociaal-pedagogische wetenschappen Logopedie Ergotherapie Chemische laboratoriumopleiding Civiele techniek
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Hogeschool van Utrecht
Hogeschool voor economische studies
Fysiotherapie Logistiek en economie Maatschappelijk werk en dienstverlening Voeding en diëtiek Leraar Nederlands Leraar Engels Leraar wis- en natuurkunde Bedrijfskundige informatica Werktuigbouwkunde Medische laboratoriumopleiding Logopedie Leraar aardrijkskunde Leraar wis- en natuurkunde Management economie en recht Journalistiek en voorlichting Culturele en maatschappelijke vorming Logopedie Leraar speciaal onderwijs Accountancy
Hotelschool Den Haag, Internat, HS v. Hotelmanagement Internationale agrarische hogeschool Larenstein
Sociaal-pedagogische wetenschappen Sociaal-juridische dienstverlening Informatiedienstverlening en –management
Kaderopleiding gezondheidszorg Fiscale economie Maatschappelijk werk en dienstverlening Voeding en diëtiek Leraar Frans en Duits Leraar geschiedenis Chemische technologie Fysiotherapie Bedrijfseconomie Communicatie Bedrijfskaderopleiding Leraar geschiedenis International business and languages Verpleegkunde
Hogeschool Zeeland Hogeschool Zuyd
Fysiotherapie Sociaal-juridische dienstverlening Small business en retail management Logistiek en economie Leraar wis- en natuurkunde
Bedrijfseconomie
Hogeschool 'sHertogenbosch Hogeschool van Amsterdam
Bouwkunde Agrarische bedrijfskunde Leraar aardrijkskunde Civiele techniek
Beeldende kunst en vormgeving Docerend en uitvoerend musicus Informatiedienstverlening en –management Verpleegkunde Hoger hotel onderwijs
Land, water en milieubeheer/kunde
Accountancy Culturele en maatschappelijke vorming Ergotherapie
22
Hoofdstuk 3
Noordelijke hogeschool Leeuwarden RK Technische Hogeschool Rijswijk
Verpleegkunde Leraar Frans en Duits Leraar geschiedenis Elektrotechniek
Land, water en milieubeheer/kunde Agrarische bedrijfskunde
Van Hall Instituut
3.3
Universiteiten
3.3.1
Startsalaris Hoogste uurloon
Erasmus Universiteit Rotterdam
Econometrie Bestuurskunde
Katholieke Universiteit Nijmegen
Overige talen Scheikunde Geneeskunde Tandheelkunde Pedagogische wetenschappen Sociale geografie en planologie
Rijksuniversiteit Groningen
Engels Geschiedenis Biologie
Technische Universiteit Delft
Werktuigbouwkunde Technische wiskunde Bouwkunde Scheikundige technologie Technische natuurkunde Elektrotechniek Technische informatica
Technische Universiteit Eindhoven Universiteit Leiden
Bedrijfskundige informatica Leraar Nederlands Leraar maatschappijleer
Natuurkunde Notarieel recht Fiscaal-juridisch recht Nederlands Informatica Politicologie
Laagste uurloon
Engels Geschiedenis Nederlands recht Nederlands Sociologie (Toegepaste) onderwijskunde Culturele antropologie Communicatiewetenschappen Natuurkunde Economie Algemene letteren Kunstgeschiedenis en archeologie Wiskunde Farmacie Technische natuurkunde Bestuurskunde Sociale geografie en planologie
Technische wiskunde Bouwkunde Technische bedrijfskunde Biomedische wetenschappen
Onderwijsinstellingen vergeleken
23
Universiteit Maastricht
Economie
Bedrijfskunde
Universiteit Twente
Technische bedrijfskunde Communicatiewetenschappen
Universiteit Utrecht
Frans Nederlands recht Filosofie en godgeleerdheid Wiskunde Farmacie Biomedische wetenschappen Culturele antropologie Sociaal-culturele wetenschappen Fiscaal-juridisch recht Sociologie (Toegepaste) onderwijskunde Communicatiewetenschappen
Werktuigbouwkunde Elektrotechniek Scheikundige technologie Technische informatica (Toegepaste) onderwijskunde Geneeskunde Psychologie Kunstgeschiedenis en archeologie Informatica
Universiteit van Amsterdam
Universiteit van Tilburg
Nederlands recht Psychologie
Vrije Universiteit Amsterdam
Bedrijfskunde Nederlands recht Algemene letteren Kunstgeschiedenis en archeologie
Wageningen Universiteit
Biologie
3.3.2
Frans Overige talen Tandheelkunde (ACTA) Pedagogische wetenschappen Filosofie en godgeleerdheid Econometrie Economie Fiscaal-juridisch recht Sociologie Scheikunde Notarieel recht Tandheelkunde (ACTA) Psychologie Informatica Biologie Politicologie Sociaal-culturele wetenschappen
Aansluiting studie en baan Beste aansluiting
Slechtste aansluiting
Erasmus Universiteit Rotterdam
Geschiedenis Econometrie
Bestuurskunde
Katholieke Universiteit Nijmegen
Biologie Tandheelkunde Sociologie Sociale geografie en planologie Scheikunde
Biomedische wetenschappen Culturele antropologie Communicatiewetenschappen
24
Hoofdstuk 3
Rijksuniversiteit Groningen
Nederlands Overige talen Algemene letteren Kunstgeschiedenis en archeologie Scheikunde Farmacie
Bedrijfskunde Geneeskunde Sociologie Bestuurskunde Sociale geografie en planologie Wiskunde
Technische Universiteit Delft
Bestuurskunde Scheikundige technologie Technische wiskunde Bouwkunde Werktuigbouwkunde Technische bedrijfskunde Technische natuurkunde Engels Notarieel recht Geneeskunde Psychologie Politicologie Pedagogische wetenschappen Nederlands recht Fiscaal-juridisch recht
Bouwkunde Werktuigbouwkunde
Elektrotechniek Technische wiskunde Technische informatica (Toegepaste) onderwijskunde Communicatiewetenschappen Biologie Biomedische wetenschappen Psychologie Algemene letteren Wiskunde
Scheikundige technologie Technische bedrijfskunde Technische natuurkunde
Technische Universiteit Eindhoven Universiteit Leiden
Universiteit Maastricht Universiteit Twente
Universiteit Utrecht
Universiteit van Amsterdam
Culturele antropologie Sociale geografie en planologie Overige talen Geschiedenis Scheikunde
Universiteit van Tilburg Vrije Universiteit Amsterdam
Informatica Economie Bedrijfskunde Politicologie Natuurkunde Sociaal-culturele wetenschappen
Elektrotechniek Technische wiskunde Technische informatica Informatica Biologie Kunstgeschiedenis en archeologie Natuurkunde Scheikunde
Engels Notarieel recht Geneeskunde Pedagogische wetenschappen Overige talen Geschiedenis Kunstgeschiedenis en archeologie Farmacie Sociaal-culturele wetenschappen Engels Economie Nederlands recht Geneeskunde Tandheelkunde (ACTA) Politicologie Kunstgeschiedenis en archeologie Fiscaal-juridisch recht (Toegepaste) onderwijskunde Communicatiewetenschappen Psychologie Econometrie Nederlands Geneeskunde Tandheelkunde (ACTA) Algemene letteren Econometrie
Onderwijsinstellingen vergeleken
3.3.3
25
Baanzoekduur Kortste zoekduur
Langste zoekduur
Erasmus Universiteit Rotterdam
Economie Fiscaal-juridisch recht
Geneeskunde Geschiedenis
Katholieke Universiteit Nijmegen
Frans Sociologie Nederlands Filosofie en godgeleerdheid Kunstgeschiedenis en archeologie Scheikunde Fiscaal-juridisch recht Biomedische wetenschappen Sociale geografie en planologie Geneeskunde Pedagogische wetenschappen Overige talen Natuurkunde Economie Bedrijfskunde Nederlands recht Notarieel recht Bestuurskunde Bouwkunde Technische informatica
Psychologie Natuurkunde Nederlands recht Politicologie Culturele antropologie Sociaal-culturele wetenschappen
Rijksuniversiteit Groningen
Technische Universiteit Delft Technische Universiteit Eindhoven
Universiteit Leiden
Universiteit Maastricht Universiteit Twente Universiteit Utrecht
Universiteit van Amsterdam
Universiteit van Tilburg
Werktuigbouwkunde Elektrotechniek Scheikundige technologie Technische wiskunde Technische natuurkunde Wiskunde Biologie Nederlands Biomedische wetenschappen Culturele antropologie Psychologie Economie Econometrie (Toegepaste) onderwijskunde Werktuigbouwkunde Technische bedrijfskunde Farmacie Engels Culturele antropologie Geschiedenis Economie Fiscaal-juridisch recht Biomedische wetenschappen Culturele antropologie Communicatiewetenschappen Sociologie Fiscaal-juridisch recht
Farmacie Sociologie (Toegepaste) onderwijskunde Nederlands Filosofie en godgeleerdheid Technische natuurkunde Werktuigbouwkunde Elektrotechniek Scheikundige technologie Technische wiskunde Bouwkunde Technische bedrijfskunde
Frans Bestuurskunde Engels Overige talen Fiscaal-juridisch recht Bedrijfskunde Scheikundige technologie Technische informatica Communicatiewetenschappen Wiskunde Kunstgeschiedenis en archeologie Biomedische wetenschappen Sociale geografie en planologie Biologie Pedagogische wetenschappen Informatica Notarieel recht Sociale geografie en planologie Bestuurskunde Economie
26
Hoofdstuk 3
Vrije Universiteit Amsterdam
3.4
Biologie Algemene letteren Informatica Bedrijfskunde Notarieel recht Politicologie Sociaal-culturele wetenschappen
Pedagogische wetenschappen Scheikunde Econometrie Biomedische wetenschappen
Gehanteerde definities
Startsalaris Uitgangspunt bij de vergelijking van het startsalaris is het netto uurloon op het moment van enquêteren, ongeveer 2 jaar na het afstuderen. De lonen die afkomstig zijn uit eerdere edities van Studie en Werk zijn met behulp van een prijsindexcijfer omgerekend naar euro’s van januari 2003. Een deel van de pas afgestudeerden verrichtte op het moment van enquêteren geen betaald werk. Zij zijn bij dit onderzoek buiten beschouwing gelaten. Om een zo eerlijk mogelijk beeld te krijgen van de verschillen tussen de instellingen wat betreft het netto uurloon, is voor de volgende achtergrondfactoren gecorrigeerd: persoonskenmerken ∙ leeftijd bij aanvang studie ∙ geslacht ∙ gemiddelde eindexamencijfer ∙ bestuurlijke ervaring ∙ werkervaring tijdens studie ∙ opleidingsniveau van de ouders ∙ (subjectieve) etniciteit ∙ tijd tussen afstuderen en moment van enquêteren baankenmerken ∙ bedrijfstak ∙ regio ∙ aio/oio/raio-aanstelling arbeidsmarktomstandigheden • arbeidsmarktspanning (verhouding aantal vacatures / aantal werklozen) Voor bepaalde factoren die het salaris beïnvloeden is bewust niet gecorrigeerd. Zo is het baanniveau duidelijk van invloed op iemands salaris: afgestudeerden met een baan op universitair niveau verdienen gemiddeld meer dan afgestudeerden met een baan op mbo-niveau.
Onderwijsinstellingen vergeleken
27
Omdat eventuele verschillen tussen de instellingen echter ook het baanniveau zullen beïnvloeden, is hiervoor geen correctie uitgevoerd. Om dezelfde reden is gebruik gemaakt van het eindexamengemiddelde in plaats van het gemiddelde tentamencijfer als maatstaf voor de intelligentie van de pas afgestudeerde.
Aansluiting studie en baan Bij de analyse naar de aansluiting tussen de gevolgde opleiding en de latere baan zijn dezelfde correcties uitgevoerd als bij de analyse naar startsalarissen.
Baanzoekduur Een uitgebreide beschrijving van het gehanteerde model voor de analyse van baanzoekduren is te vinden in Hoofdstuk 4, dat in zijn geheel over baanzoekduren gaat. De berekeningen in dit hoofdstuk zijn in grote lijnen hetzelfde als die in Hoofdstuk 4. Belangrijk verschil is dat voor de vergelijking tussen instellingen in dit hoofdstuk meerdere jaargangen in de analyse zijn betrokken, terwijl we in Hoofdstuk 4 alleen over de meest recente jaargang rapporteren. Naast de aldaar vermelde factoren corrigeren we daarom bij de vergelijking tussen instellingen in Hoofdstuk 3 ook voor conjunctuurvariabelen, door middel van het opnemen van maandgegevens over de arbeidsmarktspanning (verhouding tussen vacatures en werkzoekenden) en het producentenvertrouwen.
29
4
Zoekduren: hoe vind ik het snelst een baan?
4.1
Definities
De tijd dat een afgestudeerde hbo’er of academicus actief op zoek is naar een baan noemen wij in dit onderzoek de baanzoekduur. De gemiddelde baanzoekduur verschilt aanzienlijk per opleiding en instelling. Aangezien de baanzoekduur de verhouding weerspiegelt tussen het aanbod van afgestudeerden en de behoefte daar aan, kan hij ook beschouwd worden als een maat voor de arbeidsmarktrelevantie van een opleiding. Immers, als binnen een bepaalde groep het aanbod de vraag overtreft zal men gemiddeld langer op zoek zijn naar een passende baan. De baanzoekduur is dan lang en de arbeidsmarktrelevantie laag. Is de arbeidsmarktrelevantie hoog dan zal dat gepaard gaan met gemiddeld kortere zoekduren. In dit onderzoek kijken we enerzijds naar de periode dat de (bijna-) afgestudeerde begint met actief te zoeken naar een baan, en anderzijds het moment dat hij een baan vindt op het eigen niveau. Dus voor academici een baan op universitair niveau, en voor hbo’ers een baan op hbo-niveau. Dit is de zgn. strenge definitie: De baanzoekduur is de tijdspanne tussen het moment waarop men begonnen is met actief zoeken naar een baan, en het moment waarop men in dienst treedt in een baan op het niveau van de gevolgde opleiding. Soms is het interessant om deze te vergelijken met een ruimere definitie, waarin de zoekduur ook reeds kan eindigen wanneer een baan geaccepteerd wordt op één niveau lager, dus op hbo-niveau voor academici en op mbo-niveau voor hbo’ers. Dat is de zgn. ruime definitie: De baanzoekduur is de tijdspanne tussen het moment waarop men begonnen is met actief zoeken naar een baan, en het moment waarop men in dienst treedt in een baan op het niveau van de gevolgde opleiding of één niveau daaronder. In principe zullen wij in dit rapport vooral de strenge definitie hanteren. In de enquête bevinden zich zowel mensen die al een baan volgens deze definitie hebben gevonden als mensen die daar op het moment van enquêteren nog naar op zoek waren. De eerste groep noemen we de baanvinders, hun zoekduur is ‘voltooid’. De tweede groep noemen we de werkzoe-
30
Hoofdstuk 4
kenden, hun zoekduur is ‘onvoltooid’. 5 Respondenten die aangeven niet in het betaalde arbeidsproces te willen participeren worden in de analyses niet meegenomen. Zij worden immers ook in de gangbare arbeidsmarktdefinities niet gerekend tot de beroepsbevolking maar tot de ‘inactieven’. Alle in dit hoofdstuk gerapporteerde effecten zijn voor afgestudeerden van het hoger onderwijs tijdens het schooljaar 2000/2001.
4.2
Determinanten van de zoekduur: wie vindt het snelste een baan?
Afgestudeerden in de ene opleiding vinden gemakkelijker een baan dan in de andere opleiding, bijvoorbeeld omdat er meer vraag is naar afgestudeerden in technische opleidingen dan naar afgestudeerde historici. De technische opleidingen hebben in dit geval dus een hogere arbeidsmarktrelevantie. Maar behalve de studierichting zijn er nog andere factoren denkbaar die van invloed zijn op de snelheid waarmee men een baan vindt, zoals bv. tentamencijfers, arbeidsmarktvariabelen (regio, conjunctuur), geslacht, of sociaal-economische status. Deze factoren zeggen echter niets over de arbeidsmarktrelevantie van een opleiding, vandaar dat we in onze analyse onderscheid maken tussen individuele effecten en een ‘puur’ opleidingseffect. Die laatsten worden in de Paragraaf 4.3 behandeld, in deze paragraaf gaan we kort in op de invloed van individuele factoren op de baanzoekduur. We hebben gekeken naar het effect van: leeftijd bij aanvang van de studie; geslacht; etniciteit (subjectief); opleiding van de ouders (als indicator voor sociaal-economische status); uitwonend of thuiswonend; regio; gemiddelde cijfer in het hoger onderwijs; gemiddelde cijfer in het voortgezet onderwijs; relatieve studieduur (t.o.v. studenten van dezelfde opleiding); relevante werkervaring; bestuurservaring.
5
Overigens is het denkbaar dat een baanvinder op het moment van enquêteren al weer werkloos is. Hij wordt dan in onze analyse nog steeds tot de groep baanvinders gerekend.
Zoekduren: hoe vindt ik het snelst een baan?
31
De mate waarin bovenstaande factoren de baanzoekduur beïnvloeden blijken nogal te verschillen tussen afgestudeerde hbo’ers en academici. Grafisch is dit weergegeven in respectievelijk Figuur 4.1 en Figuur 4.2. De effecten zijn berekend t.o.v. een referentiepersoon. Een positieve waarde staat hierbij voor een langere zoekduur, een negatieve waarde voor een kortere zoekduur. We vermelden relatieve verschillen, dus procenten langer of korter zoeken naar een baan. Daarbij dient vermeld te worden dat de zoekduur voor hbo’ers over het algemeen korter is dan die voor academici (gemiddeld resp. 4,1 en 6,3 maanden). In absolute verschillen gemeten betekent een verschil van bv. 20% voor hbo’ers dus 0,8 maanden en voor academici 1,3 maanden.
32
Hoofdstuk 4
Figuur 4.1
Invloed individuele factoren op de lengte van de baanzoekduur, hbo’ers -20%
-10%
0%
10%
20%
0%
Leeftijd 16
3%
Leeftijd 17
7%
Leeftijd 18
11%
Leeftijd 19
15%
Leeftijd 20
19%
Leeftijd 21
0%
vrouw man
30%
-10%
0%
autochtoon
8%
allochtoon OPLEIDING OUDERS: 0%
Middelbaar of lager -4%
Hbo/hts/kandidaats universiteit doctoraal
-10%
0%
uitwonend
2%
thuiswonend
0%
West-NL
25%
Noord-NL 5%
Oost-NL
7%
Zuid-NL CIJFER HBO: 0%
6
6%
7
12%
8
19%
9
26%
10 CIJFER HAVO/VWO: 0%
6
3%
7
6%
8
9%
9
12%
10 STUDIEDUUR: 30% sneller 20% sneller 10% sneller
-7% -5% -2% 0%
gemiddeld
2%
10% langzamer
5%
20% langzamer
7%
30% langzamer
0%
geen relevante werkervaring wel relevante werkervaring
geen bestuurservaring wel bestuurservaring
Bron: SEO/Elsevier (2003).
-2%
0% 2%
Zoekduren: hoe vindt ik het snelst een baan?
Figuur 4.2
33
Invloed individuele factoren op de lengte van de baanzoekduur, academici
0%
Leeftijd 18
2%
Leeftijd 19
4%
Leeftijd 20
6%
Leeftijd 21
8%
Leeftijd 22
10%
Leeftijd 23
0%
vrouw -4%
man
0%
autochtoon
15%
allochtoon OPLEIDING OUDERS: Middelbaar of lager
0%
Hbo/hts/kandidaats
-1%
universiteit doctoraal
-2%
uitwonend
0% 28%
thuiswonend
West-NL
0% -5%
Noord-NL Oost-NL
0%
Zuid-NL
6%
CIJFER UNIVERSITEIT: 6
0%
7
-12% -23%
8 9 10
-32% -40%
CIJFER VWO: 6
0%
7
-4% -8%
8 9
-11%
10
-15%
STUDIEDUUR: -6%
30% sneller 20% sneller
-4%
10% sneller
-2% 0%
gemiddeld 10% langzamer
2%
20% langzamer
4% 6%
30% langzamer
geen relevante werkervaring
0% -8%
wel relevante werkervaring
geen bestuurservaring
0% -4%
wel bestuurservaring -40%
Bron: SEO/Elsevier (2003).
-30%
-20%
-10%
0%
10%
20%
30%
34
Hoofdstuk 4
Onder afgestudeerde hbo’ers neemt de zoekduur toe naarmate men later aan de studie begonnen is; alumni die op hun 21e pas begonnen zoeken gemiddeld 19% langer naar een baan dan degenen die op hun 16e begonnen. Een zelfde verband vinden we ook voor academici, maar het leeftijdseffect is bij hen minder sterk. Over het algemeen blijken mannen eerder een baan te vinden dan vrouwen. Na een hboopleiding 10% sneller, na een universitaire studie gemiddeld 4% sneller. Waardoor dit effect veroorzaakt wordt is onduidelijk: er is immers gecorrigeerd voor ‘typische meisjesstudies’ en andere effecten. De verklaring kan zowel aan de vraagzijde (bij de werkgever) of aan de aanbodzijde (bij de werknemer) liggen. In het eerste geval zou sprake zijn van ‘discriminatoire’ effecten bij de selectie van sollicitanten. In het tweede geval zouden jonge vrouwen gemiddeld een hoger reserveringsloon hebben dan jonge mannen, waardoor het vinden van een passende baan langer duurt. Een zelfde soort verklaringen zoude ten grondslag kunnen liggen aan de 10-15% langere zoekduur van allochtonen. Ook is het mogelijk dat ze wellicht op (meer) culturele barrières stuiten, waardoor hun gewenning aan het sollicitatieproces gemiddeld langer duurt. Welke van deze effecten het meest bepalend is kunnen we niet vaststellen. De opleiding van de ouders (in veel onderzoek gebruikt als indicator van sociaaleconomische status) is eigenlijk alleen bij hbo’ers van invloed op de snelheid waarmee men een baan vindt. Hbo-studenten waarvan de ouders een universitaire opleiding hebben vinden 10% sneller een baan dan studenten waarvan de ouders hoogstens middelbaar onderwijs genoten hebben. Onder hbo’ers is het veel vaker gebruikelijk om ook tijdens de studie nog bij de ouders thuis te wonen, terwijl studenten op de universiteit veel eerder en vaker het ouderlijk huis verlaten om op kamers gaan wonen. Opmerkelijk genoeg is dit verschil ook terug te vinden in de effecten van thuiswonen op de baanzoekduur. Voor de relatief grote groep afgestudeerde hbo’ers die nog thuis woont is dit effect te verwaarlozen, voor de relatief kleine groep academici die nog bij de ouders woont is het effect vrij fors. Zij zoeken gemiddeld 28% langer. Dat uitwonenden een kortere zoekduur hebben is op zich begrijpelijk: zij voeren een zelfstandige huishouding en kunnen dus minder makkelijk terugvallen op de zorgen van pa en ma. Financiële zelfstandigheid verwerven door het vinden van een goede baan is voor hen van groter belang. Waarom dit effect alleen bij academici en niet bij hbo’ers gevonden wordt blijft vooralsnog onbeantwoord, wellicht is het verschil tussen thuis- en uitwonenden onder hbo-studenten (gezien hun lagere leeftijd) van minder belang: thuiswonende hbo’ers zijn geen ‘buitenbeentjes’.
Zoekduren: hoe vindt ik het snelst een baan?
35
De regionale verschillen ten opzichte van de Randstad blijken voor academici erg mee te vallen. Maar voor hbo’ers in het noorden van het land duurt de zoekperiode 25% langer dan voor hun collega’s in westen. In het oosten en zuiden van het land is dit verschil slechts 57%. Het meest opmerkelijke verschil tussen hbo en universiteit vinden we in de invloed van de studieresultaten op de baanzoekduur. Zowel de resultaten op havo/vwo als de resultaten in het hoger onderwijs zijn van invloed op de studieduur, waarbij de recentere resultaten uiteraard van groter belang zijn dan. Voor academici geldt dat hoe hoger de cijfers op de einddiploma’s, hoe eerder men een passende baan vindt. Het verschil tussen een 6 gemiddeld op het doctoraaldiploma en een 10 is zelfs 40%. Blijkbaar zijn de ‘betere’ academici voor werkgevers aantrekkelijker, of zijn ze voor zichzelf beter in staat de juiste baan te vinden. Maar voor hbo’ers is het effect van goede studieresultaten negatief: hoe hoger de eindcijfers, hoe langer het duurt voordat een passende baan gevonden wordt. Ook hier is het effect relatief groot, maximaal 26%. Het ligt niet voor de hand dat de hbo-alumnus met hoge cijfers, gecorrigeerd voor andere kenmerken, voor werkgevers onaantrekkelijk is. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat zij hogere eisen stellen aan hun baan (wellicht eerst proberen een baan op academisch niveau te bemachtigen) en het aanbod van werkgevers kritischer afwegen. Ook de studieduur (relatief t.o.v. medestudenten in dezelfde opleiding) blijkt samen te hangen met de snelheid waarmee een baan gevonden wordt. Hoe sneller iemand afstudeert, hoe sneller hij ook een passende baan vindt. Waarom dit zo is kan met onze analyse niet worden vastgesteld, wel zijn er twee effecten denkbaar. Ten eerste kan de werkgever studieduur gebruiken als screening-instrument: alumni met een korte studieduur zijn waarschijnlijk ook snel in staat bedrijfsspecifieke kennis tot zich te nemen. Daarnaast zouden er ook achterliggende psychologische factoren kunnen zijn, die bepalen of iemand meer of minder gevoelig is voor tijdsdruk. Nader onderzoek op dit punt is zeker gewenst. Het opdoen van relevante werkervaring bekort opmerkelijk genoeg alleen voor academici de baanzoekduur. Voor hbo’ers is dit effect te verwaarlozen. Een jaartje bestuurservaring bij een vereniging is noch voor hbo’ers noch voor academici van invloed bij het zoeken naar een passende baan. Tot slot hebben we de zuivere opleidingseffecten geschat. Door verschillen in samenstelling van de groep studenten tussen opleidingen (meer meisjes, meer betere studenten etc.) pakken de hierboven beschreven factoren voor elke opleiding weer anders uit. De zuivere opleidingseffecten zijn het verschil in baanzoekduur tussen verschillende opleidingen na cor-
36
Hoofdstuk 4
rectie voor alle hierboven beschreven ‘verstorende’ factoren. Deze opleidingseffecten worden beschreven in de volgende paragraaf.
4.3
Met welke studie vind ik het snelst een baan?
In de Figuren 4.3 en 4.4 zijn voor respectievelijk hbo-opleidingen en universitaire studies de zuivere verschillen in baanzoekduren weergegeven. Bij de berekening is gecorrigeerd voor verstorende effecten van individuele- en arbeidsmarktfactoren. De totale lengte van de staaf laat de zoekduur zien volgens de strenge definitie, een baan op het eigen niveau. De lengte van de witte staaf is de zoekduur volgens de ruime definitie, waarbij ook een baan één niveau onder het eigen niveau als passend beschouwd wordt. De tijd die het extra kost om een baan op het eigen niveau te vinden in plaats van één niveau lager wordt aangegeven door de donkere staaf. Bij de meeste studies waarmee je snel een baan vindt is dat ook meteen een baan op het juiste niveau (bv. fysiotherapie, leraar wiskunde & logopedie op het hbo of fiscaal-juridisch recht en alle medische studies op de universiteit). Voor enkele minder gewilde studies blijken er echter aanzienlijke verschillen te bestaan. Een hbo-student in het toeristisch- en recreatief onderwijs en in de sociaal-pedagogische hulpverlening kan gemiddeld binnen drie maanden een baan op mbo-niveau vinden, maar voor een baan op hbo-niveau zal hij twee keer zolang moeten zoeken. Bij de hbo-studies valt op dat de gezondheidszorgopleidingen (fysiotherapie, logopedie, voeding & diëtiek, ergotherapie) bij werkgevers erg gewild zijn. Ook de meeste leraren (wis/natuurkunde, basisonderwijs, nederlands, lichamelijke oefening, speciaal onderwijs) kunnen binnen drie maanden op hun eigen niveau aan de slag. Voor de leraar engels duurt dat gemiddeld een maandje langer, terwijl de aardrijkskunde- en geschiedenisleraar in totaal zo’n 5 tot 6 maanden gericht zullen moeten zoeken. Alleen de kunstzinnige hbo-opleidingen springen er in negatieve zin echt uit: met een opleiding beeldende kunst en vormgeving, theater of muziek vind je het eerste half jaar waarschijnlijk nog niet zo makkelijk een baan.
Zoekduren: hoe vindt ik het snelst een baan?
Tabel 4.3
37
Gemiddelde zoekduur hbo’ers, ruime- en strenge definitie fysiotherapie leraar wis- en natuurkunde logopedie voeding en diëtiek leraar basisonderwijs ergotherapie werktuigbouwkunde leraar nederlands bouwkunde leraar lichamelijke oefening logistiek en economie journalistiek en voorlichting leraar speciaal onderwijs bedrijfseconomie bedrijfskader-opleiding agrarische bedrijfskunde veehouderij
informatiedienstverlening en -management land, water en milieubeheer/kunde leraar frans en duits fiscale economie hogere informatica en informatiekunde elektrotechniek chemische technologie facilitaire dienstverlening sociaal juridische dienstverlening personeel en arbeid maatschappelijk werk en dienstverlening leraar engels international business and languages verpleegkunde commerciële economie medische laboratoriumopleiding bedrijfskundige informatica hoger hotel onderwijs leraar algemene- en bedrijfseconomie civiele techniek communicatie accountancy management economie en recht maritiem officier culturele en maatschappelijke vorming leraar aardrijkskunde hoger toeristisch en recreatief onderwijs small business and retail management leraar geschiedenis beeldende kunst en vormgeving sociaal pedagogische hulpverlening theather docerend en uitvoerend musicus 0
3
6
9
12
15
38
Hoofdstuk 4
Tabel 4.4
Gemiddelde zoekduur academici, ruime- en strenge definitie tandheelkunde geneeskunde farmacie notarieel recht econometrie fiscaal-juridisch recht diergeneeskunde bouwkunde
biomedische wetenschappen nederlands recht technische natuurkunde civiele techniek scheikundige technologie technische bedrijfskunde (toegepaste) onderwijskunde (technische) wiskunde elektrotechniek bestuurskunde fiscale economie scheikunde sociale geografie & planologie psychologie politicologie chemische en technologie opleiding landgebruik werktuigbouwkunde economie nederlands sociaal-culturele wetenschappen biologie (technische) informatica natuurkunde bedrijfskunde overige talen (incl frans) gezondheidswetenschappen culturele antropologie sociologie pedagogische wetenschappen engels industrieel ontwerp communicatiewetenschappen filosofie en godgeleerdheid bedrijfscommunicatie letteren geschiedenis 0
3
6
9
12
15
Zoekduren: hoe vindt ik het snelst een baan?
39
Waar de meeste hbo-opleidingen hun afgestudeerden na vijf maanden wel aan het werk hebben, is het overgrote deel van de academici dan nog aan het zoeken. Ook hier springen de gezondheidszorgopleidingen er positief uit. Tandheelkunde, geneeskunde, farmacie, diergeneeskunde en biomedische wetenschappen: samen met econometrie en recht vormen zij de top10 voor wat de kortste baanzoekduur betreft. Alleen gezondheidswetenschappen is een duidelijke dissonant in het gezondheidscluster. De technische- en betawetenschappen bevinden zich met een zoekduur van 5 tot 6 maanden in de middenmoot, behalve biologie, natuurkunde en informatica waar men gemiddeld langer dan 7 maanden op zoek is naar de juiste baan. Studenten communicatiewetenschappen, filosofie, theologie, bedrijfscommunicatie letteren en geschiedenis dienen er serieus rekening mee te houden dat het best een jaar kan duren voor ze een passende baan hebben gevonden. Op tijd beginnen met zoeken is voor hen het devies!