Amsterdam, Juni 2006 In opdracht van Elsevier Thema
Studie & Werk 2006
E.E. Berkhout P.H.G. Berkhout M.L. Biermans
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
“De wetenschap dat het goed is” SEO Economisch Onderzoek doet onafhankelijk toegepast onderzoek in opdracht van overheid en bedrijfsleven. Ons onderzoek helpt onze opdrachtgevers bij het nemen van beslissingen. SEO Economisch Onderzoek is gelieerd aan de Universiteit van Amsterdam. Dat geeft ons zicht op de nieuwste wetenschappelijke methoden. We hebben geen winstoogmerk en investeren continu in het intellectueel kapitaal van de medewerkers via promotietrajecten, het uitbrengen van wetenschappelijke publicaties, kennisnetwerken en congresbezoek.
SEO-rapport nr. 902 ISSN 1872-387X
Copyright © 2006 SEO Amsterdam. Alle rechten voorbehouden. Het is geoorloofd gegevens uit dit rapport te gebruiken in artikelen en dergelijke, mits daarbij de bron duidelijk en nauwkeurig wordt vermeld. SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
STUDIE & WERK 2006
Voorwoord
‘I have to admit it’s getter better, it’s getting better all the time (it couldn’t get no worse)’ - The Beatles (1967) -
Voor u ligt de tiende editie van het SEO/Elsevier-onderzoek ‘Studie & Werk’. Voor het eerst sinds een aantal jaren schemeren weer optimistische arbeidsmarktgeluiden door voor pas afgestudeerde hoogopgeleiden. In de jaren 2000 en 2001 hadden afgestudeerde hbo’ers en academici de banen voor het oprapen. Daarna ging het bergafwaarts met de Nederlandse economie en dat hebben de lichtingen die in de daaropvolgende jaren op de arbeidsmarkt kwamen gemerkt. De ontwikkeling in de startsalarissen bleef ver achter bij de inflatie, zodat de starters er in reële termen gewoon op achteruit gingen in vergelijking met hun voorgangers. Ook de tijd die zij nodig hebben om een baan te vinden werd langer en het vertrouwen in hun arbeidsmarktperspectief kelderde. De lichting die afstudeerde in het studiejaar 2003/2004, die in het kader van ‘Studie & Werk’ werd ondervraagd in januari 2006 over hun arbeidsmarktervaringen, laat eindelijk weer wat positieve geluiden horen. De gemiddelde zoekduur van hbo’ers neemt niet meer toe en ook zijn zij weer wat positiever over hun perspectief. Hun salaris blijft nog altijd achter bij de algemene prijsontwikkeling, dat wel. De lichting academici van 2003/2004 vond sneller een baan, had er ook meer vertrouwen in maar zag de koopkracht van de startsalarissen nog net niet aanhaken bij de algemene prijsontwikkeling. Reden voor gematigd optimisme dus. In het voorliggende rapport analyseren we de huidige positie van afgestudeerden en de relevantie van hun opleidingen op basis van gegevens over de jaren 1997-2006. Het meest recente cohort betreft afgestudeerden van hogescholen en universiteiten die tijdens het studiejaar 2003/2004 de arbeidsmarkt hebben betreden en zijn ondervraagd in januari 2006. In hoofdstuk 1 wordt de huidige situatie beschreven in de context van eerdere jaren. Hoofdstuk 2 laat zien met welke opleidingen de afgelopen anderhalf jaar het snelst een passende baan werd gevonden. Hoofdstuk 3 laat het effect van de opleidingskeuze op het salaris zien. In Hoofdstuk 4 laten we zien wat het afgelopen jaar de beste functies waren voor jonge hbo’ers en academici. Hoofdstuk 5 gaat in op het loononderhandelingsproces en Hoofdstuk 6 over fraude tijdens de studie. Bij dit rapport horen twee aparte statistische bijlagen, één met kerngegevens over het hbo en één over de universiteiten. We hopen dat dit rapport Studie & Werk 2006 en de bijbehorende statistische bijlagen wederom een interessante bron zal zijn voor informatie over hoger opgeleiden in het onderwijs, op de arbeidsmarkt en daar tussenin. Ernest Berkhout Peter Berkhout Maarten Biermans SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
STUDIE & WERK 2006
Inhoud Voorwoord 1
2
3
De arbeidsmarkt voor hoger opgeleiden ...................................................................1 1.1
De baanzoekduur...............................................................................................................1
1.2
Salaris ...................................................................................................................................2
1.3
Baanzekerheid ....................................................................................................................4
1.4
Alumnivertrouwen.............................................................................................................6
1.5
Zoekgedrag .........................................................................................................................9
1.6
Conclusie...........................................................................................................................11
Zoekduur per opleiding ........................................................................................... 13 2.1
Definities ...........................................................................................................................13
2.2
Individuele factoren: wie vindt het snelste een baan? ...............................................14
2.3
Met welke studie vind ik het snelst een baan? ............................................................18
Salaris per opleiding ................................................................................................ 21 3.1
Definities ...........................................................................................................................21
3.2
Individuele factoren: wie heeft het hoogste salaris?...................................................22
3.3
Met welke studie krijg ik het hoogste salaris? .............................................................26
4
‘Tevreden Twaalf’: de beste startfuncties van 2006 .................................................29
5
Onderhandelen ........................................................................................................34
6
5.1
De psychologie van het onderhandelen.......................................................................34
5.2
De onderhandelingspositie.............................................................................................37
5.3
Onderhandelen over het startsalaris .............................................................................41
Fraude tijdens de studie ..........................................................................................46
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
STUDIE & WERK 2006
1
1 De arbeidsmarkt voor hoger opgeleiden Jaarlijks wordt in Studie & Werk de arbeidsmarktpositie van pas afgestudeerde hoogopgeleiden beschreven. Na een aantal jaar van economische voorspoed rondom de eeuwwisseling, waarin hun arbeidsmarktpositie sterk verbeterde, werden de laatste drie jaren steeds signalen van verslechtering geconstateerd. De vraag is hoe de arbeidsmarktpositie van pas afgestudeerden zich heeft ontwikkeld in het afgelopen jaar, waarin de economische neergang verder doorzette. Om deze vraag te kunnen beantwoorden zullen in dit hoofdstuk vijf indicatoren van de arbeidsmarktpositie van pas afgestudeerden worden beschouwd: de zoekduur naar een passende baan, het salaris, de baanzekerheid, het vertrouwen van alumni in hun arbeidsmarktperspectief en de door hen gebruikte zoekkanalen.
1.1 De baanzoekduur De eerste indicator is de baanzoekduur: de tijd die een pas afgestudeerde heeft moeten zoeken om een baan op zijn eigen opleidingsniveau te vinden. De ontwikkeling van de gemiddelde zoekduur van pas afgestudeerde hbo’ers en academici is weergegeven in Figuur 1-1. Op de verticale as staat het aantal maanden dat men gemiddeld aan het zoeken was, op de horizontale as het kwartaal waarin men is begonnen met zoeken. Om te voorkomen dat de verschillen tussen de kwartalen het gevolg zijn van structurele seizoenspatronen is een voortschrijdend gemiddelde over vier kwartalen genomen. 1 De vorig jaar voorspelde stijging van de zoekduur blijkt zich inderdaad voorgedaan te hebben. Uit de figuur blijkt dat de zoekduren vanaf 1998 snel gedaald zijn en daarna een periode min of meer op hetzelfde niveau zijn gebleven. Dit is vooral duidelijk te zien bij de hbo’ers. Bij de academici is de trend iets minder stabiel; vanaf begin 2000 nemen we daar een geringe stijging waar gevolgd door een evenzo kleine daling. Vanaf eind 2001 is bij academici een duidelijk stijgende lijn te zien die eind 2003 dezelfde hoogte heeft bereikt als in begin van 1998. Dat betekent dus dat jonge academici die eind 2003 actief naar een baan gingen zoeken daar net zo lang over deden als in 1998: bijna een half jaar. In 2004 is deze zoekduur weer enigszins afgenomen; de voorlopige raming (in Figuur 1-1 weergegeven door middel van een stippellijn) is dat deze daling zich in 2005 voortgezet heeft, maar de huidige gegevens kunnen hierover nog geen uitsluitsel geven. Voor hbo’ers is 2002 het omslagjaar geweest. Net als bij de academici zoeken zij in 2003 weer net zolang als in 1998. Maar voor deze groep was er in 2004 geen sprake van een daling, de gemiddelde baanzoekduur bleef steeds ongeveer 4 maanden. Samenvattend: Voor afgestudeerden van het hbo heeft de gemiddelde zoekduur eind 2004 het niveau bereikt van voor de economische hausse rond de eeuwwisseling. Voorlopige ramingen voor 2005 duiden op een lichte verbetering. Voor afgestudeerden van de universiteit lag het omslagpunt een jaar eerder: eind 2003. Sindsdien is de gemiddelde zoekduur met ongeveer een maand afgenomen.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
2
HOOFDSTUK 1
Figuur 1-1 De baanzoekduur van hbo’ers en academici (kwartalen, 1998-2005)
Zoekduur naar een baan gemiddelde van de laatste 4 kwartalen hbo'ers
academici
4
2
maanden
6
2005-3
2005-1
2004-3
2004-1
2003-3
2003-1
2002-3
2002-1
2001-3
2001-1
2000-3
2000-1
1999-3
1999-1
1998-3
1998-1
0
© SEO/Elsevier 2006
1.2 Salaris De tweede indicator voor de arbeidsmarktpositie van hoogopgeleiden is het salaris dat zij verdienen. De ontwikkeling van dit salaris door de jaren heen is grafisch weergegeven in Figuur 1-2. Hierin is het gemiddelde salaris voor elk cohort afgestudeerden uitgedrukt in indexcijfers ten opzichte van februari 2000. Evenals de zoekduur is ook het salaris gecorrigeerd voor achtergrondvariabelen zoals geslacht, niveau van de baan en regio. Op deze wijze worden loonverschillen die het gevolg zijn van toevallige verschillen in de samenstellingen van de diverse cohorten geëlimineerd en kunnen de cohorten beter met elkaar vergeleken worden. Bovendien zijn de salarissen gecorrigeerd voor inflatie.
1
In hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan op de precieze definitie van baanzoekduren.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
DE ARBEIDSMARKT VOOR HOGER OPGELEIDEN
3
Figuur 1-2 Reëel netto uurloon (indexcijfers)
hbo'ers
academici
105
100
index (2000=100)
110
95 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
© SEO/Elsevier 2006
Bij Figuur 1-2 dient te worden opgemerkt dat de weergegeven salarissen betrekking hebben op het moment van enquêteren: in januari van het weergegeven jaar. De ondervraagde hoger opgeleiden zijn ongeveer anderhalf tot twee jaar voor dat moment afgestudeerd. Dit betekent dat het niveau in januari 2006 betrekking heeft op hbo’ers en academici die in het onderwijsjaar 2004/2005 op de arbeidsmarkt zijn gekomen. Voorts zei opgemerkt dat de indexcijfers boven de 100 aangegeven dat de startsalarissen sterker stijgen dan de gemiddelde prijzen; onder de 100 blijft de ontwikkeling van de salarissen achter bij de inflatie in Nederland. Een vlakke lijn op niveau 100 zou betekenen dat het startsalaris van opvolgende cohorten sinds het basisjaar precies de inflatie volgt. Een dalende lijn wil niet zeggen dat een cohort nominaal minder verdient dan het voorgaande cohort. Het best mogelijk dat zij nominaal meer kregen dan hun voorgangers, maar dat zij door een hoge inflatie met hun salaris minder koopkracht kunnen uitoefenen. Uit de figuur blijkt dat de trend van dalende reële salarissen zich onder hbo’ers het afgelopen jaar heeft doorgezet. Wel is de omvang van deze daling de laatste twee jaar iets minder dan in de twee jaar daarvoor. Opmerkelijk is dat de salarissen van de academici afgestudeerd in 2004/2005 ten opzichte van de lichting daarvoor weer licht zijn gedaald. Sinds het hoogtepunt in 2002 (d.w.z. afstudeerperiode 2000/2001) is het reële startsalaris van academici gedaald met bijna 10 procentpunten (van 108,0 naar 98,6). De hbo’ers zagen hun reële netto maandloon zelfs met gemiddeld 11,3 procentpunt dalen (van 107,7 naar 96,4) dalen. Samenvattend: De ontwikkeling van het startsalaris van hbo’ers blijft sinds de economische hausse rond de eeuwwisseling nog altijd achter bij de inflatie. Voor academici is al twee jaar geleden een einde gekomen aan de glijvlucht van de reële startsalarissen. Hoewel ook met hen de
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
4
HOOFDSTUK 1
werkgevers nog huiverig lijken om financieel flink uit te pakken, lijken hun startsalarissen sinds 2004 niet verder meer te dalen.
1.3 Baanzekerheid De derde indicator voor de arbeidsmarktpositie van hoger opgeleiden die wij presenteren is de baanzekerheid. Deze indicator behelst het hebben van een vaste baan anderhalf jaar na afstuderen. De ontwikkeling van deze kans is grafisch weergegeven in Figuur 1-3. Figuur 1-3 Kans op een vaste baan binnen 18 maanden na afstuderen
Baanzekerheid hoger opgeleiden Kans op vaste baan binnen 18 maanden hbo
universiteit 80
68
69
70
68
65
60
53
50
50
53
53
53
51
47
41
40
38 20
1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
0
© SEO/Elsevier 2006
Voor zowel hbo’ers als academici geldt dat sinds 2002 de kans op een vaste aanstelling is afgenomen. De hbo’ers hebben de sterkste daling meegemaakt, van 70% in 2002 naar 50% nu. Voor academici ging de daling in deze periode van 53% naar 38%. Voor beide groepen geldt dat tussen 2004 en 2005 de baanzekerheid het meest is gedaald. Over de hele periode hebben academici een kleinere kans dan hbo’ers om snel een vaste baan te krijgen. In Figuur 1-4 kijken we meer in detail naar ontwikkelingen in het soort banen dat jonge afgestudeerden weten te bemachtigen. Het aandeel werkenden met een vast contract is onder hbo’ers sinds 2004 flink geslonken, maar nog altijd groter dan onder academici. 2 Hbo’ers kregen de afgelopen jaren in plaats van een vast contract vaker een tijdelijk contract met uitzicht op vast aangeboden (van 21% twee jaar terug naar 31% in 2006) of een ‘gewoon’ tijdelijk contract (van
2
De gegevens behorend bij Figuur 1-3 zijn niet exact dezelfde als die behorend bij figuur 1-4. De laatste zijn namelijk ruwe gegevens, gebaseerd op het gehele cohort 2002/2003 ongeacht moment van afstuderen. De eerste betreffen een hypothetische kans, voor iedereen berekend voor de periode van 18 maanden na afstuderen ongeacht de werkelijke periode tussen afstuderen en meetmoment.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
DE ARBEIDSMARKT VOOR HOGER OPGELEIDEN
5
8% naar 11%). Ook het aandeel zelfstandigen/freelancers is gestegen (van 2,7% in 2004 naar 4,7% op dit moment). Figuur 1-4 Arbeidsrelatie: vast, tijdelijk, zelfstandig
Hbo'ers 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 0
10
20
Uitzend/detachering
30
40
Zelfstandige
50
60
Tijdelijk
70
80
90
Uitzicht op vast
100 Vast
Academici 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 0
10
20
Uitzend/detachering
30
40
Zelfstandige
50
60
Tijdelijk
70
80
Uitzicht op vast
90
100 Vast
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
6
HOOFDSTUK 1
Bij academici is het aandeel tijdelijke contracten (zonder uitzicht op een vaste baan) sinds 2002 elk jaar toegenomen. Het afgelopen jaar was echter sprake van een trendbreuk: tijdelijke contracten met uitzicht op vast werden populairder, terwijl tijdelijke contracten zonder uitzicht op vast in aantal afnamen. Ook hier zien we dus een verbetering in de arbeidsmarktpositie van pas afgestudeerde academici.
1.4 Alumnivertrouwen Een vierde, meer subjectieve, indicator voor het klimaat op de arbeidsmarkt voor jonge hoog opgeleiden is hun vertrouwen in hun perspectief op de arbeidsmarkt. Hoe denken de alumni over hun kansen op de korte- en middellange termijn? Dit is in het SEO/Elsevier-onderzoek bepaald met behulp van drie maatstaven. ¾ Hoe groot is volgens de alumni hun kans om, wanneer zij nu werkloos zouden worden, binnen zes maanden weer een baan van hetzelfde niveau te krijgen. ¾ Hoeveel verwachten de alumni over 5 jaar te verdienen? ¾ Hoe groot is de bereidheid onder alumni om 100 km te verhuizen voor een baan die past bij hun opleiding? De eerste maatstaf geeft het korte termijn-alumnivertrouwen weer, de tweede maatstaf is een indicator voor het lange termijn-alumnivertrouwen. De derde maatstaf weerspiegelt indirect het (korte termijn) vertrouwen: indien men denkt dicht bij huis geen baan te kunnen vinden neemt de verhuisbereidheid toe. Drie jaar achter elkaar zagen we een duidelijke en significante daling van het korte én van het lange termijnvertrouwen in de arbeidsmarkt, de verhuisbereidheid stond al twee jaar op negatief. De afgestudeerden van studiejaar 2004/2005 hebben iets meer vertrouwen in de arbeidsmarkt op de korte termijn, maar voor de langere termijn is het vertrouwen nog altijd tanende. De ontwikkeling in de verhuisbereid vertoont geen verassingen: voor hbo’ers blijft die gelijk, voor academici neemt die bereidheid enigszins af, geheel in lijn met de lichte verbetering van hun arbeidsmarktpositie. Figuur 1-5 geeft het verloop weer van de gemiddelde kans om binnen een half jaar in een baan op vergelijkbaar niveau aan de slag te komen, voor zowel hbo- als universiteitsalumni. Voor beide groepen zien we dat de continue daling sinds februari 2002 dit jaar eindelijk is omgebogen. Zowel hbo’ers als academici zijn op het moment van enquêteren in januari 2006 positiever (4 procentpunten) dan vorig jaar over hun arbeidsmarktkansen op de korte termijn. In Figuur 1-6 zien we wat afgestudeerde hbo’ers en academici verwachten in de toekomst te kunnen gaan verdienen (gecorrigeerd voor inflatie). Ten opzichte van hun collega’s van vorig jaar verwachten zowel hbo’ers als academici afgestudeerd in studiejaar 2004/2005 een lager salaris in de nabije toekomst. We zien dat hbo’ers met hun verwachtingen nu flink onder de verwachtingen duiken van de cohorten van vlak voor de eeuwwisseling. Wel is de daling minder scherp geworden. De 2004/2005-lichting academici is weer wat minder optimistisch als de twee voorgaande cohorten.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
DE ARBEIDSMARKT VOOR HOGER OPGELEIDEN
7
Figuur 1-5 Korte termijn alumnivertrouwen
Alumnivertrouwen hoger opgeleiden Kans op zelfde baan binnen 6 mnd. hbo
universiteit 100
89
86
88 79
84
71 58
80
77
73 65
62
69
60 40 20
1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
0
© SEO/Elsevier 2006
Figuur 1-6 Lange termijn alumnivertrouwen
Alumnivertrouwen hbo'ers 1999-2006 Verwacht salaris over 5 jaar (voltijders)
2200
2100
2000
1900 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
© SEO/Elsevier 2006
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
euro's, waarde 2006
2300
8
HOOFDSTUK 1
Alumnivertrouwen academici 1999-2006 Verwacht salaris over 5 jaar (voltijders)
2800 2700 2600 2500 2400 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
© SEO/Elsevier 2006
Figuur 1-7 Verhuisbereidheid
Alumnivertrouwen hoger opgeleiden Bereidheid 100 km. te verhuizen voor een baan hbo
universiteit 60
58
57
56
52 43
45 38
35
32
36
40
50
54
40
40
20
1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
0
© SEO/Elsevier 2006
Daar waar de twee hierboven genoemde indicatoren alleen een pure verwachting meten, geeft de derde indicator de mogelijkheid om ook de daaruit voortvloeiende gedragsverandering in kaart te SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
euro's, waarde 2006
2900
DE ARBEIDSMARKT VOOR HOGER OPGELEIDEN
9
brengen. Figuur 1-7 laat namelijk zien dat de bereidheid om de huidige woonsituatie op te geven om in een ander gedeelte van het land een passende baan te accepteren van 2001 tot 2003 nog elk jaar afnam. Blijkbaar werd in die periode weliswaar de situatie nog niet zo kritiek geacht dat er ook daadwerkelijk consequenties aan verbonden werden. Na februari 2003 is echter ook hier de trend omgebogen en steeg de verhuisbereidheid. Maar deze alumnivertrouwen-indicator is in 2006 niet verder gestegen. Veertig procent van de hbo’ers en iets meer dan de helft van de academici is bereid om 100 kilometer te verhuizen voor een passende baan. Dit is het vertrouwde beeld dat hbo’ers over het algemeen meer regionaal georiënteerd zijn dan universitaire studenten. Studenten van een hbo verhuizen minder snel naar een andere stad om daar te gaan studeren, en zijn ook na afstuderen meer geneigd in de regio te blijven
1.5 Zoekgedrag De vijfde en laatste indicator voor de arbeidsmarktpositie heeft betrekking op de wijze waarop pas afgestudeerden zoeken naar een baan. Elk jaar wordt aan de geënquêteerden gevraagd welke zogenaamde zoekkanalen zij hebben gebruikt. Hierbij worden zes verschillende zoekkanalen onderscheiden: 1. bekijken van en reageren op advertenties, 2. informeren en/of inschrijven bij een bemiddelaar, zoals een arbeids- of uitzendbureau, 3. zoeken via het internet, 4. zoeken via het eigen netwerk van vrienden en kennissen, 5. bezoeken van een open dag of een carrièredag, 6. schrijven van een open sollicitatiebrief. Figuur 1-8 geeft voor elk van deze zoekkanalen weer hoe het percentage afgestudeerden dat er gebruik van heeft gemaakt zich door de tijd heeft ontwikkeld. Hieruit blijkt dat voor cohort 2004/2005, ondervraagd in 2006, het reageren op een advertentie het meest gebruikte zoekkanaal is: 78% van de pas afgestudeerde hbo’ers en academici zoekt op deze wijze naar een baan. Op de tweede plaats staat de open sollicitatie, hiervan maakt 64% gebruik. Het gebruik van de verschillende manieren om naar een baan te zoeken kende de afgelopen jaren wisselende trends. Het zoeken via internet daarentegen werd tot voor kort steeds populairder, reageren op een advertentie en zoeken met behulp van een bemiddelaar werden tot 2003 juist steeds minder gebruikelijk. De grafieken hebben echter één ding gemeen: in het ‘omslagjaar’ 2004 vertonen ze allemaal een relatief sterke stijging. Hieruit zou men kunnen afleiden dat de arbeidsmarktpositie van hoger opgeleiden destijds verslechterd is. Het ligt immers voor de hand dat wanneer het lastig is om een baan te vinden, men meer verschillende zoekkanalen zal gebruiken dan wanneer het vinden van een baan relatief eenvoudig is. Wanneer hij mogelijk al na het schrijven van een open sollicitatie al een baan gevonden heeft, is er immers geen noodzaak meer om ook te gaan zoeken via een bemiddelend bureau of op een open dag. In de jaren 2005 en zeker 2006 is er weinig ontwikkeling in het gebruik van zoekkanalen te bespeuren.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
10
HOOFDSTUK 1
Figuur 1-8 Gebruik van diverse zoekkanalen om een baan te vinden (in procenten)
hbo'ers
Advertentie
academici
Bemiddelaar 80 60 40 20 0
Internet
Netwerk 80 60 40 20 0
Open dag
Open sollicitatie 80 60 40 20 0
1999
2001
2003
© SEO/Elsevier 2006
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
2005
1999
2001
2003
2005
DE ARBEIDSMARKT VOOR HOGER OPGELEIDEN
11
Tot slot valt uit de figuur af te leiden dat het percentage academici dat van een bepaald zoekkanaal gebruik maakt tijdens de ‘succesjaren’ begin deze eeuw steeds iets hoger ligt dan het percentage hbo’ers. Alleen het zoeken met behulp van een bemiddelaar werd gedurende langere tijd vaker door hbo’ers dan door academici gedaan. Het lijkt er echter op dat in de laatste, ‘magere’, jaren ook hbo’ers meer zoekkanalen zijn gaan gebruiken, waardoor er qua zoekgedrag praktisch geen verschil meer is tussen deze twee groepen.
1.6 Conclusie De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het studiejaar 2004/2005, die daarover in januari 2006 werden ondervraagd, lijkt iets te zijn verbeterd in vergelijking met lichtingen kort daarvoor. Voor hbo’ers neemt de gemiddelde zoekduur naar een passende baan niet meer toe en ook hun vertrouwen in de arbeidsmarkt op korte termijn is over het dieptepunt heen. Wel blijft de ontwikkeling in hun startsalaris nog altijd achter bij de inflatie en is hun vertrouwen op de langere termijn laag. Academici staan er beter voor. De zoekduur is duidelijk weer aan het afnemen en hun startsalarissen nemen in reële termen nauwelijks nog af. Ook neemt het aantal tijdelijke contracten onder hen af en hebben zij vaker uitzicht op een vast contract. Zij zijn dan ook weer wat optimistischer over hun arbeidsmarktperspectief op de korte termijn en zien minder noodzaak in verre een verhuizing voor een passende baan. In het eerste kwartaal van 2006 vertoont de economie in Nederland voor het eerst sinds lange tijd weer stevige groei van bijna 3% op jaarbasis. Terugkijkend op de arbeidsmarktpositie van pas afgestudeerde hoogopgeleiden in de periode september 2004- augustus 2005 mogen we concluderen dat enerzijds het gematigd optimistische beeld voor jonge academici en anderzijds de stabilisatie van de arbeidsmarktpositie van de jonge hbo’ers, wat uit de gegevens van Studie & Werk naar voren komt, wellicht een voorbode is geweest van de economische opleving die wij nu in 2006 waarnemen.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
STUDIE & WERK 2006
13
2 Zoekduur per opleiding
2.1 Definities De tijd dat een afgestudeerde hbo’er of academicus actief op zoek is naar een baan noemen wij de baanzoekduur. De gemiddelde baanzoekduur verschilt aanzienlijk per opleiding. Aangezien de baanzoekduur de verhouding weerspiegelt tussen het aanbod van afgestudeerden en de behoefte daar aan, kan hij bijdragen aan de bepaling van de arbeidsmarktrelevantie van een opleiding. Immers, als binnen een bepaalde groep het aanbod de vraag overtreft zal men gemiddeld langer op zoek zijn naar een passende baan. De baanzoekduur is dan lang en de arbeidsmarktrelevantie laag. Is de arbeidsmarktrelevantie hoog dan zal dat gepaard gaan met gemiddeld kortere zoekduren. In dit onderzoek kijken we enerzijds naar de periode dat de (bijna-) afgestudeerde begint met actief zoeken naar een baan, en anderzijds het moment dat hij een baan vindt op het eigen niveau. Dus voor academici een baan op universitair niveau, en voor hbo’ers een baan op hbo-niveau. Dit noemen we de strenge definitie: ¾ De baanzoekduur is de tijdspanne tussen het moment waarop men begonnen is met actief zoeken naar een baan, en het moment waarop men in dienst treedt in een baan op het niveau van de gevolgde opleiding. Soms is het interessant om deze te vergelijken met een ruimere definitie, waarin de zoekduur ook reeds kan eindigen wanneer een baan wordt geaccepteerd op één niveau lager, dus op hbo-niveau voor academici en op mbo-niveau voor hbo’ers. Dat noemen we de ruime definitie: ¾ De baanzoekduur is de tijdspanne tussen het moment waarop men begonnen is met actief zoeken naar een baan, en het moment waarop men in dienst treedt in een baan op het niveau van de gevolgde opleiding of één niveau daaronder. In principe zullen wij in dit rapport vooral de strenge definitie hanteren. In de enquête bevinden zich zowel mensen die al een baan volgens deze definitie hebben gevonden als mensen die daar op het moment van enquêteren nog naar op zoek waren. De eerste groep noemen we de baanvinders, hun zoekduur is ‘voltooid’. De tweede groep noemen we de werkzoekenden, hun zoekduur is nog ‘onvoltooid’ op het moment van waarnemen. 3 Respondenten die aangeven niet in het betaalde arbeidsproces te willen participeren worden in de analyses niet meegenomen. Zij worden immers ook in de gangbare arbeidsmarktdefinities niet gerekend tot de beroepsbevolking maar tot de inactieven.
3
Overigens is het denkbaar dat een baanvinder op het moment van enquêteren al weer werkloos is. Hij wordt dan in onze analyse nog steeds tot de groep baanvinders gerekend. SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
14
HOOFDSTUK 2
2.2 Individuele factoren: wie vindt het snelste een baan? Afgestudeerden van de ene opleiding vinden gemakkelijker een baan dan die van de andere opleiding, bijvoorbeeld omdat er meer vraag is naar afgestudeerden van technische opleidingen dan naar afgestudeerde historici. Maar behalve de studierichting zijn er nog andere factoren denkbaar die van invloed zijn op de snelheid waarmee men een baan vindt, zoals bv. werkervaring, tentamencijfers, arbeidsmarktvariabelen (regio, conjunctuur), geslacht, of sociaaleconomische status. In dit hoofdstuk maken we onderscheid tussen individuele effecten en een ‘zuiver’ opleidingseffect. Die laatste wordt in paragraaf 2.3 behandeld, in deze paragraaf gaan we kort in op de invloed van individuele factoren op de baanzoekduur. We hebben gekeken naar het effect van: ¾ leeftijd bij aanvang van de studie; ¾ geslacht; ¾ etniciteit (subjectief); ¾ opleiding van de ouders (als indicator voor sociaal-economische status); ¾ uitwonend of thuiswonend; ¾ regio; ¾ gemiddelde cijfer in het hoger onderwijs; ¾ gemiddelde cijfer in het voortgezet onderwijs; ¾ relatieve studieduur (t.o.v. studenten van dezelfde opleiding); ¾ relevante werkervaring; ¾ bestuurservaring. De mate waarin bovenstaande factoren de baanzoekduur beïnvloeden blijken nogal te verschillen tussen afgestudeerde hbo’ers en academici. Grafisch is dit weergegeven, voor de strenge definitie van zoekduren, in respectievelijk Figuur 2-1 en Figuur 2-2. De effecten zijn berekend t.o.v. een referentiepersoon, waarbij de blauwe staven duiden op een statistisch significant effect. 4 Een positieve waarde staat hierbij voor een langere zoekduur, een negatieve waarde voor een kortere zoekduur. We vermelden relatieve verschillen, dus procenten langer of korter zoeken naar een baan. Daarbij dient vermeld te worden dat de zoekduur voor hbo’ers over het algemeen korter is dan die voor academici. In absolute verschillen gemeten betekent een verschil van bv. 20% voor hbo’ers dus veel minder dan voor academici. Tot slot zij nog opgemerkt dat de meeste individuele kenmerken weliswaar van invloed zijn op de baanzoekduur, maar dat de afzonderlijke effecten in belang allemaal geringer zijn dan het belang van de keuze van de studie dat in de volgende paragraaf behandeld wordt. Onder afgestudeerde hbo’ers neemt de zoekduur duidelijk toe naarmate men later aan de studie begonnen is; alumni die op hun 21e pas begonnen te studeren zoeken gemiddeld 14% langer naar een baan dan degenen die op hun 16e begonnen. Een zelfde verband vinden we ook voor academici, maar het leeftijdseffect is bij hen minder sterk.
4
We hanteren een significantieniveau van 90%. Om stabielere schattingen te verkrijgen hebben we het meest recente cohort aangevuld met de vier voorgaande jaargangen, daarbij impliciet veronderstellend dat de individuele effecten over een periode van vijf jaar constant zijn.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
ZOEKDUUR PER OPLEIDING
15
Figuur 2-1 Invloed individuele factoren op de lengte van de baanzoekduur, hbo’ers 0%
Leeftijd 16
3%
Leeftijd 17
5%
Leeftijd 18
8%
Leeftijd 19
11%
Leeftijd 20
14%
Leeftijd 21
0%
vrouw -9%
man
0%
autochtoon
13%
allochtoon OPLEIDING OUDERS: 0%
Middelbaar of lager -3%
Hbo/hts/kandidaats
-4%
universiteit doctoraal
0%
uitwonend
15%
thuiswonend
0%
West-NL
37%
Noord-NL 11%
Oost-NL 8%
Zuid-NL CIJFER HBO: 0%
6 -7%
7 -14%
8 -20%
9 -26%
10 Ben je gevraagd voor je huidige baan?
0%
nee, ik heb zelf gesolliciteerd ja, ik ben gevraagd
-35%
STUDIEDUUR: 11%
30% langzamer 7%
20% langzamer 4%
10% langzamer 0%
gemiddeld -4%
10% sneller -7%
20% sneller -10%
30% sneller -40%
-30%
-20%
-10%
0%
10%
20%
30%
40%
© SEO/Elsevier (2006)
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
16
HOOFDSTUK 2
Figuur 2-2 Invloed individuele factoren op de lengte van de baanzoekduur, academici 0%
Leeftijd 18
1%
Leeftijd 19
2%
Leeftijd 20
3%
Leeftijd 21
5%
Leeftijd 22
6%
Leeftijd 23
0%
vrouw -5%
man
0%
autochtoon
9%
allochtoon OPLEIDING OUDERS: 0%
Middelbaar of lager -4%
Hbo/hts/kandidaats
-7%
universiteit doctoraal
0%
uitwonend
35%
thuiswonend
0%
West-NL
11%
Noord-NL 3%
Oost-NL
7%
Zuid-NL CIJFER WO: 0%
6 -17%
7 -31%
8 9
-42%
10 GEVRAAGD? 0%
nee, ik heb zelf gesolliciteerd -26%
ja, ik ben gevraagd STUDIEDUUR:
8%
30% langzamer 5%
20% langzamer
3%
10% langzamer
0%
gemiddeld -2%
10% sneller
-5%
20% sneller
-7%
30% sneller
0%
geen relevante werkervaring -5%
wel relevante werkervaring
0%
geen bestuurservaring -8%
wel bestuurservaring -50%
-40%
-30%
-20%
-10%
0%
10%
20%
30%
40%
© SEO/Elsevier (2006).
Over het algemeen blijken mannen na een hbo-opleiding eerder een baan te vinden dan vrouwen. Waardoor dit effect veroorzaakt wordt is onduidelijk: er is immers gecorrigeerd voor ‘typische meisjesstudies’ en andere effecten. De verklaring kan zowel aan de vraagzijde (bij de werkgever) SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
ZOEKDUUR PER OPLEIDING
17
of aan de aanbodzijde (bij de werknemer) liggen. In het eerste geval zou sprake zijn van ‘discriminatoire’ effecten bij de selectie van sollicitanten. In het tweede geval zouden jonge vrouwen gemiddeld een hoger reserveringsloon hebben dan jonge mannen , waardoor het vinden van een passende baan langer duurt. Merk wel op dat dit effect onder academici niet significant is. Een zelfde soort verklaringen zoude ten grondslag kunnen liggen aan de 9-13% langere zoekduur van allochtonen. Ook is het mogelijk dat zij wellicht op (meer) culturele barrières stuiten, waardoor hun gewenning aan het sollicitatieproces gemiddeld langer duurt. Welke van deze effecten het meest bepalend is kunnen we niet vaststellen. Interessant is het feit dat we in deze analyse de officiële definitie van allochtonen hanteren, die vrij ruim is. Zouden we de veel strengere subjectieve definitie hanteren (‘rekent u zichzelf tot een allochtone bevolkingsgroep?’) dan blijkt er géén significant effect op de zoekduur meer te zijn. Een verklaring voor dit verschil valt buiten dit onderzoek en vergt gedetailleerdere analyse van de gegevens. Het opleidingsniveau van de ouders (in veel onderzoek gebruikt als indicator van sociaaleconomische status) is alleen bij academici significant. Het effect van thuiswonen op de baanzoekduur is daarentegen wel duidelijk van belang. Afgestudeerde hbo’ers die nog thuis wonen (een kwart van alle hbo-alumni) doen er 15% langer over om een baan op hun eigen niveau te vinden, voor de relatief kleine groep academici die nog bij de ouders woont (7%) is het effect nog groter: 35%. Dat uitwonenden een kortere zoekduur hebben is op zich aannemelijk: zij voeren een zelfstandige huishouding en kunnen dus minder makkelijk terugvallen op de zorgen van pa en ma. Financiële zelfstandigheid verwerven door het vinden van een goede baan is voor hen van groter belang. 5 Waarom dit effect bij academici zoveel sterker is dan bij hbo’ers blijft vooralsnog onbeantwoord. De regionale verschillen ten opzichte van de Randstad blijken voor academici minder groot dan voor hbo’ers. Voor hbo’ers in het noorden van het land duurt de zoekperiode fors langer dan voor hun collega’s in de Randstad. Hier wordt wederom weerspiegeld (net als bij de verhuisbereidheid in hoofdstuk 1.4) dat hbo’ers sterker aan de regio gebonden zijn dan academici. Een van de belangrijkste effecten vinden we in de invloed van de studieresultaten op de baanzoekduur. Hoe hoger de cijfers op de einddiploma’s, hoe eerder men een passende baan vindt. Blijkbaar zijn de ‘betere’ academici voor werkgevers aantrekkelijker, of zijn ze voor zichzelf beter in staat de juiste baan te vinden. Maar ook voor hbo’ers is het effect van goede tentamenresultaten relatief groot. Ook de studieduur (relatief t.o.v. medestudenten in dezelfde opleiding) blijkt samen te hangen met de snelheid waarmee een baan gevonden wordt. Hoe sneller iemand afstudeert, hoe sneller hij ook een passende baan vindt, al zijn de effecten na correctie voor tentamencijfers relatief bescheiden. Waarom dit zo is kan met onze analyse niet worden vastgesteld, wel is het denkbaar dat de werkgever studieduur mede gebruikt als screening-instrument (naast de cijferlijst): alumni met een korte studieduur zijn waarschijnlijk ook snel in staat bedrijfsspecifieke kennis tot zich te nemen. Het opdoen van relevante werkervaring of een jaartje bestuurservaring bij een vereniging is alleen voor academici van marginale invloed bij het zoeken naar een passende baan.
5
Hun reserveringsloon zal dus lager liggen. SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
18
HOOFDSTUK 2
Door verschillen in samenstelling van de groep studenten tussen opleidingen (meer meisjes, betere of jongere studenten etc.) pakken de hierboven beschreven factoren voor elke opleiding weer anders uit: dit zijn zogenaamde samenstellingseffecten. De ‘zuivere’ opleidingseffecten zijn het verschil in baanzoekduur tussen verschillende opleidingen na correctie voor samenstellingseffecten, dus zonder alle in deze paragraaf beschreven ‘verstorende’ factoren. Deze ‘zuivere’ opleidingseffecten worden beschreven in de volgende paragraaf.
2.3 Met welke studie vind ik het snelst een baan? In Figuur 2-3 en Figuur 2-4 zijn voor respectievelijk hbo-opleidingen en universitaire studies de zuivere verschillen in baanzoekduur weergegeven. Bij de berekening is gecorrigeerd voor de verstorende samenstellingseffecten van individuele- en arbeidsmarktfactoren. De totale lengte van de staaf laat de zoekduur zien volgens de strenge definitie, een baan op het eigen niveau. De lengte van de witte staaf is de zoekduur volgens de ruime definitie, waarbij ook een baan één niveau onder het eigen niveau als passend wordt beschouwd. Alle gerapporteerde effecten zijn gebaseerd op de groep afgestudeerden van het hoger onderwijs tijdens het schooljaar 2004/2005. De zoekduur van een ‘gemiddelde’ afgestudeerde hbo’er varieert van 2 tot 9 maanden, afhankelijk van de gevolgde opleiding (zie Figuur 2-3). Het valt op dat de gezondheidszorgopleidingen bij werkgevers erg gewild zijn. Ook de meeste leraren konden binnen drie maanden op hun eigen niveau aan de slag. Bij de meeste studies waarmee je snel een baan vindt is dat ook meteen een baan op het juiste niveau; het donkere gedeelte van de staaf is dus vrij kort. Andere hbo’ers kunnen binnen drie maanden in ieder geval op mbo-niveau terecht. Waar de meeste hbo-opleidingen hun afgestudeerden na zes maanden wel aan het werk hebben, zijn een hoop academici dan nog aan het zoeken. De zoekduur van een ‘gemiddelde’ afgestudeerde academicus varieert van 3 tot 12 maanden. Ook hier springen de gezondheidszorgopleidingen er positief uit: de meeste van hun studenten hebben binnen 3-5 maanden een baan. Gezondheidswetenschappers zijn de dissonant in het gezondheidscluster. Economische en rechtenstudies doen het ook traditioneel vrij goed op de arbeidsmarkt voor recent afgestudeerde academici, al is de zoekduur voor bv. economie inmiddels wel opgelopen tot zo’n 7 maanden. Studenten Engels, filosofie, theologie, film-televisie- & theaterwetenschappen en culturele antropologie dienen er serieus rekening mee te houden dat het best een jaar kan duren voor ze een passende baan hebben gevonden. Zij kunnen dus maar beter alvast zo vroeg mogelijk beginnen met zoeken.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
ZOEKDUUR PER OPLEIDING
19
Figuur 2-3 Gemiddelde zoekduur hbo’ers, ruime- en strenge definitie Mondhygiene Bedrijfseconomie/-kunde Fysiotherapie Leraar lich. oefening 1e graad Bedrijfskundige informatica Logopedie Hogere informatica Commerciële economie Techn.comm.confectiekunde Elektrotechniek Technische bedrijfskunde Leraar engels/frans/duits Agrarische bedrijfskunde Bouwkunde Voeding en diëtiek Fiscale economie Management, economie en recht Med. beeldend & radiotherapie Soc. juridische dienstverlening Leraar speciaal onderwijs Technische natuurkunde Leraar betavakken Leraar basisonderwijs Accountancy Vrijetijdsmanagement Chemische technologie Werktuigbouwkunde Verpleegkunde International business and languages Medische laboratoriumopleiding Autotechniek Informatiedienstverlening en -management Hoger hotel onderwijs Hoger toeristisch en recreatief onderwijs Civiele techniek Logistiek en economie Small business en retail management Facilitaire dienstverlening Personeel en arbeid Communicatie Ergotherapie Culturele en maatsch. vorming Maatsch. werk en dienstverlening Leraar aardrijkskunde/geschiedenis Milieubeheer/-kunde/-technologie Dier- & veehouderij (docent) Beeldende kunst/vormgeving Soc. pedagogische hulpverlening Pedagogiek Creatieve therapie Europese beroepen Journalistiek en voorlichting Muziek
0
3
6
9
12
15
© SEO/Elsevier (2006).
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
20
HOOFDSTUK 2
Figuur 2-4 Gemiddelde zoekduur academici, ruime- en strenge definitie Tandheelkunde Farmacie Geneeskunde Technische informatica Fiscaal-juridische opleiding Aardwetenschappen Notarieel recht Wis-/natuurkunde (theoretisch) Informatica Werktuigbouwkunde Elektrotechniek Diergeneeskunde Biomedische wetenschappen Bedrijfskunde Luchtvaarttechnologie Technische bedrijfskunde Civiele techniek Bouwkunde Bestuurskunde Econometrie Scheikundige technologie Nederlands recht Technische wis-/natuurkunde Sociologie Chemisch/technologisch Scheikunde Industrieel ontwerpen Bedrijfswetenschappen Economie Kunstgeschiedenis en archeologie Nederlands Politicologie Sociale geografie / planologie Overige talen Landgebruik Sociaal-culturele wetenschappen Gezondheidswetenschappen Pedagogische wetenschappen Psychologie Biologie Alpha-informatiekunde Geschiedenis Communicatiewetenschap Taal- & cultuurstudies (alg.) Engels Filosofie/godgeleerdheid Film-/televisie- & theaterwetenschappen Culturele antropologie 0
© SEO/Elsevier (2006).
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
3
6
9
12
15
STUDIE & WERK 2006
21
3 Salaris per opleiding 3.1 Definities In deze rapportage bekijken we alleen de salarissen van ‘jonge afgestudeerden’: personen die tussen de 16-30 jaar waren bij aanvang van hun studie en jonger dan 40 jaar bij afstuderen. Er zijn verschillende manieren om hierover te rapporteren. Als eerste maat voor het salaris hanteren we het gemiddelde netto salaris per maand in de huidige baan. In de praktijk kan deze informatie niet los gezien worden van de lengte van de werkweek die bij deze ‘huidige baan’ hoort. Bij bepaalde studies (zoals bv. journalistiek en fysiotherapie) wordt het maandsalaris namelijk negatief beïnvloed doordat deze alumni vaak geen voltijds werkweek hebben. Als tweede maat vermelden we in de bijlagen daarom ook het gemiddelde uurloon in de huidige baan. Dit is gedefinieerd als (12 x maandloon)/(52 x ‘werkweek in uren’) en wordt alleen berekend indien men aangeeft minstens 12 uur per week werkzaam te zijn. Ook bij deze maatstaf is de lengte van de werkweek van belang: vaak gaat een relatief hoog uurloon samen met een relatief korte werkweek (bv. bij leraren, mondhygiënisten en fysiotherapeuten) of andersom (maritiem officier). Interessant is het daarom om tegelijk met het uurloon ook te kijken naar de gewenste aanpassing in de werkweek: hoeveel uren wil men gemiddeld meer werken per week? In de tabellen in de bijlage worden voor alle opleidingen de gemiddelden vermeld, zonder verdere correcties. Op deze manier wordt in een oogopslag duidelijk wat de afgestudeerden van de verschillende opleidingen achteraf bekeken op de arbeidsmarkt waard zijn. Verschillen hierin noemen we de zogenaamde ‘ruwe effecten’ van de opleidingen. Maar deze opleidingsverschillen worden ook deels bepaald door verschillen in samenstelling van de alumnipopulatie; als bv. oudere mensen meer verdienen dan jongere en in opleiding A is de gemiddelde leeftijd van alumni hoger dan in opleiding B, dan zal alleen daarom al het gemiddelde maandloon bij studie A hoger liggen. Dat betekent vooraf bekeken echter niet zonder meer dat als aanstaande studenten nu voor studie A kiezen ze later meer zullen verdienen dan wanneer ze voor studie B kiezen. Om dat te kunnen bepalen moeten we de ruwe opleidingsverschillen corrigeren voor bovengenoemde verschillen in achtergrondkenmerken (zogenaamde ‘samenstellingseffecten’). Met behulp van een econometrische analyse hebben we zo’n correctie uitgevoerd teneinde in dit rapport te kunnen spreken over de zogenaamde ‘zuivere effecten’. In de volgende paragraaf kijken we eerst naar de verschillende samenstellingseffecten: hoeveel verdienen mannen meer dan vrouwen, wanneer we rekening houden met de verschillen in opleidingskeuze, in de lengte van de werkweek het niveau van de baan, de sector etc.? Welke sector betaalt het meest en welke het minst aan ‘identieke’ jonge afgestudeerden? Vervolgens kijken we in de laatste paragraaf naar de zuivere verschillen per opleiding: wanneer we corrigeren voor geslacht, niveau van de baan, tentamengemiddelden etc. met welke studie kan je dan het meest verdienen? Op basis van de onderliggende econometrische analyse is het ook mogelijk om SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
22
HOOFDSTUK 3
zelf je salaris te berekenen (theoretisch bepaald als het salaris 18 maanden na afstuderen met de arbeidsmarktkrapte van februari 2006). Meer informatie daarover is te vinden via onze website www.seo.nl.
3.2 Individuele factoren: wie heeft het hoogste salaris? In voorgaande paragraaf hebben we uitgelegd dat het gemiddelde salaris dat alumni anderhalf jaar na hun afstuderen verdienen bepaald wordt door twee factoren: hun opleiding en hun individuele achtergrondkenmerken. In deze paragraaf bekijken we de effecten op het maandloon van de volgende achtergrondkenmerken: 6 ¾ ¾ ¾ ¾ ¾ ¾ ¾ ¾ ¾ ¾ ¾
Leeftijd (bij afstuderen) Geslacht Thuis- of uitwonend Gemiddelde tentamencijfer tijdens de opleiding Ben je naast je studie bestuurlijk actief geweest? (studie- of studentenvereniging) Relevante werkervaring Aantal maanden tussen afstuderen en meetmoment Regio (noord, oost, zuid & west) Relatieve studieduur (t.o.v. andere studenten in dezelfde opleiding) Aantal maanden voor afstuderen dat men reeds actief naar een baan heeft gezocht Soort arbeidsrelatie (vast, tijdelijk met uitzicht op vast, tijdelijk, zelfstandig/freelance, via uitzendbureau) ¾ Door werkgever gevraagd opleidingsniveau van de baan ¾ Bedrijfssector (15 sectoren) ¾ Aantal werkuren volgens contract Omdat we voor de schatting van de individuele effecten alle jaargangen van 1999 tot en met 2006 gebruiken, 7 corrigeren we de salarissen voor inflatie m.b.v. consumentenprijsindex. Daarnaast nemen we als verklaring ook de arbeidsmarktkrapte mee in onze analyse. Hiervoor gebruiken we de logaritme van de verhouding vacatures/werklozen. 8 Tot slot beperken we ons in deze analyse tot afgestudeerden met een baan van 24 uur of meer. De effecten zijn grafisch weergegeven in de onderstaande twee grafieken, apart voor respectievelijk hbo’ers en academici. De effecten zijn berekend t.o.v. een referentiepersoon. Een positieve waarde staat hierbij voor een hoger salaris, de getallen geven het verschil aan in procentpunten. De referentiepersoon is een 25 jarige vrouw die niet meer bij haar ouders woont, niet bestuurlijk actief is geweest tijdens haar studie, geen relevante werkervaring heeft, in West-
6 7
8
In tegenstelling tot de baanzoekduur, blijkt het voor het salaris niet van belang of we de variabele ‘allochtoon’ meenemen in de verklaring. Deze effecten kunnen hierdoor veel zuiverder geschat worden: voor de hbo’ers hebben we nu 17.412 waarnemingen en voor de academici 19.853. De opleidingseffecten worden overigens, in tegenstelling tot de individuele effecten, wél voor de meest recente jaargang apart bepaald. Zie voor meer achtergronden over de relatie tussen salaris, zoekduur en arbeidsmarktkrapte: P.H.G. Berkhout (2004), Van bul naar baan, SEO rapport 719, Stichting voor Economisch Onderzoek, Amsterdam.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
SALARIS PER OPLEIDING
23
Nederland woont, na afstuderen pas met actief zoeken is begonnen, een vast contract heeft voor een baan op het juiste niveau, in de zakelijke dienstverlening met een werkweek van 38 uur. Voor hbo’ers blijken het gemiddelde tentamencijfer en de relatieve studieduur niet significant van invloed op het maandsalaris, deze zijn dan ook niet meegenomen in de resultaten. Bij de academici maken we gebruik van een extra correctie voor aio’s. Het salaris van hbo’ers blijkt volgens Figuur 3-1 (na correctie voor verschillen in opleiding) vooral beïnvloed te worden door het gevraagde niveau van de baan en de arbeidsrelatie. Afgestudeerde hbo’ers met een baan op mbo-niveau moeten bijvoorbeeld met gemiddeld 9% minder genoegen nemen dan wanneer ze een baan op hbo niveau zouden hebben. In een baan met een tijdelijk contract verdienen ze gemiddeld 5% minder dan wanneer ze een baan met vast contract zouden hebben. Uiteraard is het ook mogelijk dat meerdere effecten tegelijk optreden en elkaar versterken, of juist afzwakken. Hoewel soms misschien niet schokkend, zijn alle getoonde effecten wel degelijk statistisch significant. Opvallend is dat men in het westen blijkbaar beter betaalde banen kan vinden dan in met name het noorden, en dat mannen 3% meer verdienen dan vrouwen, ook wanneer rekening gehouden wordt met allerlei individuele verschillen zoals het niveau van de baan, de sector en de lengte van de werkweek. Verder blijkt dat hbo’ers bij de overheid en in het onderwijs gemiddeld 6-7% meer verdienen dan in de zakelijke dienstverlening. Ook onder academici blijkt naast het niveau van de baan en de arbeidsrelatie de sector van grote invloed op het startsalaris. De regionale verschillen tussen academici zijn vergelijkbaar met die tussen hbo’ers, net als de sekseverschillen en het effect van tijdig beginnen met zoeken. Zelfstandige of freelance academici verdienen gemiddeld, terwijl hbo’ers in een dergelijke arbeidsrelatie juist relatief weinig verdienen.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
24
HOOFDSTUK 3
Figuur 3-1 Invloed van individuele factoren op het salaris, hbo’ers -2%
Leeftijd 23
-1%
Leeftijd 24
0%
Leeftijd 25
1%
Leeftijd 26
2%
Leeftijd 27
3%
Leeftijd 28
4%
Leeftijd 29
5%
Leeftijd 30
0%
vrouw
3%
man
0%
uitwonend
-2%
thuiswonend
0%
niet bestuurlijk actief geweest
1%
wel bestuurlijk actief geweest
0%
West-NL
-5%
Noord-NL
-2%
Oost-NL
-2%
Zuid-NL VOOR AFSTUDEREN NAAR BAAN GEZOCHT?
0%
nee
1%
ja, 2 maanden vantevoren
2%
ja, 4 maanden vantevoren
3%
ja, 6 maanden vantevoren
0%
een vast contract
-2%
tijdelijk met uitzicht op vast
-5%
tijdelijk contract
-11%
zelfstandige/freelancer
-8%
via uitzend- of detacheringsbureau NIVEAU VAN DE BAAN vmbo
-17% -12%
havo
-9%
mbo
-5%
vwo
0%
hbo
5%
universitair
1%
landbouw/visserij
3%
industrie (incl. uitgeverijen)
0%
nutsbedrijven (gas, water & elektricite
0%
bouwnijverheid
0%
groothandel
-2%
detailhandel
-2%
horeca
0%
transport, opslag en communicatie
3%
financiële instellingen
0%
zakelijke dienstverlening
7%
openbaar bestuur & overheidsdiensten
6%
onderwijs
3%
gezondheids- en welzijnszorg
-7%
cultuur, sport en recreatie
2%
overig
-9%
werkweek 32 uur
-3%
werkweek 36 uur
0%
werkweek 38 uur
3%
werkweek 40 uur
-20%
© SEO/Elsevier (2006).
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
-15%
-10%
-5%
0%
5%
10%
SALARIS PER OPLEIDING
25
Figuur 3-2 Invloed van individuele factoren op het salaris, academici -2% -1%
Leeftijd 23 Leeftijd 24 Leeftijd 25 Leeftijd 26 Leeftijd 27 Leeftijd 28 Leeftijd 29 Leeftijd 30
0% 1% 2% 3% 4% 4% 0%
vrouw man
2% 0%
uitwonend thuiswonend
-2%
gemiddeld tentamencijfer = 7 gemiddeld tentamencijfer = 8 gemiddeld tentamencijfer = 9 gemiddeld tentamencijfer = 10
0% 1% 2% 2%
niet bestuurlijk actief geweest wel bestuurlijk actief geweest
0% 1% 0% 1%
geen relevante werkervaring wel relevante werkervaring
0%
West-NL Noord-NL Oost-NL Zuid-NL STUDIEDUUR 30% sneller 20% sneller 10% sneller gemiddeld 10% langzamer 20% langzamer 30% langzamer VOOR AFSTUDEREN NAAR BAAN GEZOCHT? nee ja, 2 maanden vantevoren ja, 4 maanden vantevoren ja, 6 maanden vantevoren vast contract tijdelijk met uitzicht op vast tijdelijk contract zelfstandige/freelancer via uitzend- of detacheringsbureau NIVEAU VAN DE BAAN vmbo havo mbo vwo hbo universitair
-5% -1% -3% 1% 1% 0% 0% 0% -1% -1% 0% 1% 2% 2% 0% -3% -7% 1% -10% -22% -22% -19% -14% -6% 0% 3%
landbouw/visserij industrie (incl. uitgeverijen) nutsbedrijven (gas, water & elektricite bouwnijverheid groothandel detailhandel horeca transport, opslag en communicatie financiële instellingen zakelijke dienstverlening openbaar bestuur & overheidsdiensten onderwijs gezondheids- en welzijnszorg cultuur, sport en recreatie overig
4% 0% -1% 0% -4% -7% 4% 8% 0% 5% -2% 3% -6% -1% -6%
werkweek 32 uur werkweek 36 uur werkweek 38 uur werkweek 40 uur
-25%
-3% 0% 3%
-20%
-15%
-10%
-5%
0%
5%
10%
© SEO/Elsevier (2006).
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
26
HOOFDSTUK 3
3.3 Met welke studie krijg ik het hoogste salaris? Na correctie voor alle samenstellingseffecten zoals in de vorige paragraaf vermeld, blijven uiteindelijk de zuivere opleidingseffecten over. Ook deze projecteren we weer ten opzichte van een referentiecategorie; bij hbo-opleidingen in Figuur 3-3 is dat de opleiding Werktuigbouwkunde en bij academische studies in Figuur 3-4 is dat de studie Nederlands Recht. Uit Figuur 3-3 valt af te leiden dat op dit moment afgestudeerden met een opleiding fysiotherapie heet meest verdienen, wanneer gecorrigeerd wordt voor samenstellingseffecten. Dus precies dezelfde persoon in precies eenzelfde baan met hetzelfde aantal uren, dezelfde arbeidsrelatie etc. zal 13% meer verdienen als hij fysiotherapie heeft gestudeerd dan wanneer hij de opleiding werktuigbouwkunde met succes heeft afgerond. Dit verschil in salaris komt dus niet doordat de afgestudeerde fysiotherapeuten ouder zijn of hogere cijfers haalden, maar puur doordat werkgevers de opleiding fysiotherapie in de eerste anderhalf jaar na afstuderen blijkbaar hoger waarderen. Dit geldt ook voor de MKB-opleiding, enkele lerarenopleidingen en de meeste technische opleidingen. Opvallend is dat de theateropleiding gemiddelde startsalarissen kent, maar dat de rest van de kunstsector behoorlijk onder het gemiddelde zit van alle hbo’ers. Bij de academici valt meteen het salaris van beginnende tandartsen op: dit ligt ver boven dat van alle andere afgestudeerden, terwijl hun werkweek een van de kortste is. Ook geneeskunde en farmacie zijn relatief goedbetalende studies; hier zien we het extra rendement in terug van de twee jaar extra die men heeft moeten studeren. In dat kader valt het salaris van diergeneeskundigen tegen, althans in de eerste jaren na de buluitreiking. De technische studies, waarvan de meeste tegenwoordig ook vijf jaar duren, laten een gemengd beeld zien. Industrieel ontwerpen doe je blijkbaar niet om snel veel te verdienen. Dat geldt overigens ook voor de meeste alfastudies en sociale wetenschappen. Overigens moet wel bedacht worden dat het in dit hoofdstuk alleen gaat over de salarissen van mensen die aan het begin van hun carrière staan. Sommige studies hangen sterk samen met een bepaald beroep (journalistiek, medische studies) en/of een bepaalde sector (onderwijskunde, bouwkunde, civiele techniek, etc.) waarvoor een bepaalde loonontwikkeling traditioneel bepaald is. 9 Dit kan een steile loonontwikkeling zijn of een minder steile, maar aan het begin van de arbeidsmarktcarrière weet men wel ongeveer welke salarisontwikkeling te verwachten valt. Aan de andere kant zijn er echter ook studies waarmee je op de arbeidsmarkt ‘alle kanten opkunt’ omdat ze niet specifiek aan beroepen of sectoren gebonden zijn (rechten, economie). Voor deze afgestudeerden is de relatie tussen startsalaris en latere inkomsten minder eenduidig, vele carrièrepaden zijn denkbaar en de daadwerkelijke ontwikkeling zal van veel individuele factoren afhangen, alsmede van de mogelijkheden die de arbeidsmarkt in bepaalde sectoren op bepaalde belangrijke momenten kan bieden.
9
Uit ons onderzoek valt hierover niets feitelijks af te leiden, maar het is goed denkbaar dat de loonontwikkeling van tandartsen veel minder steil is over hun hele carrière. M.a.w. ze beginnen met een aantal patiënten tegen een vaststaand tarief, en doen dat dertig jaar later nog. Daar komt bij dat een zelfstandige praktijk waarschijnlijk ook een grote investering betekent, dus een extra schuld die moet worden afgelost gedurende de carrière.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
SALARIS PER OPLEIDING
Figuur 3-3
27
Zuivere effecten van opleidingskeuze op het salaris, hbo opleidingen t.o.v. Werktuigbouwkunde 4%
Bedrijfseconomie/-kunde
0%
Commerciële economie
4%
Bedrijfskundige informatica
1% 2%
Communicatie Accountancy
0%
International business and languages
-5%
Hoger toeristisch en recreatief onderwijs
4%
Hoger hotel onderwijs
11%
Small business en retail management
3% 2%
Management, economie en recht Logistiek en economie
-3%
Facilitaire dienstverlening
6%
Journalistiek en voorlichting
8%
Technische bedrijfskunde
2%
Fiscale economie
0% 1%
Bestuurskunde Europese beroepen
-3%
Vrijetijdsmanagement
5%
Int. Business & Management studies
0%
Personeel en arbeid
-6%
Culturele en maatsch. vorming
0%
Maatsch. werk en dienstverlening
-8%
Soc. pedagogische hulpverlening
5%
Soc. juridische dienstverlening
-7%
Informatiedienstverlening en -management
-2%
Creatieve therapie
-4%
Medische laboratoriumopleiding
0%
Verpleegkunde
13%
Fysiotherapie
1% 1% 0%
Logopedie Voeding en diëtiek Ergotherapie
-1%
Med. beeldend & radiotherapie
6%
Mondhygiene
1%
Milieubeheer/-kunde/-technologie
3%
Agrarische bedrijfskunde
-10%
Dier- & veehouderij
0% 0% 0%
Levensmiddelentechnologie Tuin-&landschapsinrichting Landbouw overig
2%
Leraar basisonderwijs
8%
Leraar lich. oefening 1e graad
-3%
Leraar nederlands
5%
Leraar economie (algemeen & bedrijfs-)
0% 0%
Leraar speciaal onderwijs Leraar maatschappijleer
-1%
Pedagogiek
2%
Leraar betavakken
-2%
Leraar aardrijkskunde/geschiedenis
0%
Leraar tekenen/handv.
4%
Leraar engels/frans/duits (docent) Beeldende kunst/vormgeving Muziek
-20% -17% 0% 0%
Theater Chemisch laborant
6%
Bouwkunde
2%
Elektrotechniek
5% 5%
Civiele techniek Chemische technologie
-5%
Hogere informatica
0%
Maritiem officier
2%
Technische natuurkunde
-2%
Techn.comm.confectiekunde
9%
Autotechniek Werktuigbouwkunde
-25%
-20%
-15%
-10%
-5%
0%
5%
10%
15%
20%
© SEO/Elsevier (2006).
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
28
HOOFDSTUK 3
Figuur 3-4
Zuivere effecten van opleidingskeuze op het salaris, academische studies t.o.v. Nederlands Recht -2%
Nederlands
-6%
Engels
-9%
Overige talen
-5%
Filosofie/godgeleerdheid
-9%
Geschiedenis
-6%
Taal- & cultuurstudies (alg.) Kunstgeschiedenis en archeologie
-20% 0%
Bedrijfscommunicatie letteren
0%
Europese studies
-6%
Film-/televisie- & theaterwetenschappen
-4%
Alpha-informatiekunde
2%
Scheikunde
8%
Informatica
1%
Biologie
7%
Farmacie
9%
Wis-/natuurkunde (theoretisch)
-5%
Landgebruik
6%
Chemisch/technologisch
-4%
Bouwkunde
7%
Werktuigbouwkunde Elektrotechniek
8%
Scheikundige technologie
8% 1%
Civiele techniek
5%
Technische bedrijfskunde
-5%
Industrieel ontwerpen
5%
Luchtvaarttechnologie
11%
Technische informatica
6%
Technische wis-/natuurkunde
2%
Economie
6%
Bedrijfswetenschappen
13%
Econometrie Fiscale economie
1%
Bedrijfskunde
0%
Nederlands recht
0%
Notarieel recht
8%
Fiscaal-juridische opleiding
-2%
Gezondheidswetenschappen
17%
Geneeskunde Tandheelkunde
7%
Biomedische wetenschappen
-8%
Diergeneeskunde
3%
Sociologie
-6%
Psychologie
1%
Politicologie
-2%
Pedagogische wetenschappen
0%
(toegepaste) onderwijskunde
-2%
Culturele antropologie Communicatiewetenschap
-2%
Sociaal-culturele wetenschappen
-2%
-25%
-20%
© SEO/Elsevier (2006).
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
-15%
-10%
-5%
0%
5%
10%
15%
20%
STUDIE & WERK 2006
29
4 ‘Tevreden Twaalf’: de beste startfuncties van 2006 In Studie & Werk richten we ons niet alleen op de verschillen in opleidingen, maar kunnen we ook onderscheid maken naar zo’n 70 verschillende functies die de starters op de arbeidsmarkt bekleden. Deze functies vergelijken we op de volgende zes verschillende kenmerken: •
• • • • •
Salaris. Hoe hoog is het bruto maandsalaris in deze functie in vergelijking met afgestudeerden van hetzelfde niveau (hbo/universiteit) uit dezelfde sector (economie, taal & cultuur, etc.)? Secundaire beloningen. Hoe groot is het pakket secundaire beloningen, en hoeveel van de gewenste secundaire arbeidsvoorwaarden zijn in de huidige baan gerealiseerd? Niveau van de baan. In hoeverre biedt de functie vooral werk aan werknemers op (minstens) hun eigen niveau, en is er dus geen sprake van overscholing? Duurzaamheid van de baan. Hoeveel procent van de startende werknemers in deze baan heeft géén tijdelijk contract? 10 Flexibiliteit werkweek indeling. In hoeverre komt de lengte van de werkweek in de functie overeen met het gewenste aantal uren? Arbeidssatisfactie. Hoe tevreden zijn de werknemers in de functie, en hoeveel zijn er niet actief op zoek naar een andere baan?
Aan de hand van deze zes kenmerken kan een ranglijst vastgesteld worden van de ‘beste functies’. Daarnaast wordt ook duidelijk welke items het meest karakteristiek zijn voor de beste functies. Zo zullen sommige functies vooral hoog scoren dankzij een relatief hoog salaris, terwijl andere functies bv. vooral hoog kunnen eindigen dankzij een relatief hoge arbeidssatisfactie ondanks een minder gunstig salaris. In deze analyse berekenen we voor elk van de zes items apart de gestandaardiseerde score van een functie. Dat betekent dat voor telkens gekeken wordt wat de gemiddelde ruwe score van alle functies is, en hoe ver de ruwe score van elke functie van dit gemiddelde verwijderd is. Na standaardisering geldt dat een positieve score betekent dat een functie op dit item bovengemiddeld is, een negatieve score betekent dat de functie onder het gemiddelde zit. 11 De totaalscore van elke functie ontstaat door optelling van de zes gestandaardiseerde itemscores. Uiteindelijk resulteert de ‘Tevreden Twaalf’, een overzicht van de twaalf beste starterfuncties. Deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel, inclusief de rangorde van de afgelopen jaren.
Het betreft hier enerzijds werknemers met een vast contract of een tijdelijke aanstelling met uitzicht op een vast dienstverband, maar anderzijds ook zelfstandigen of werknemers in vaste dienst bij een uitzendbureau. 11 Hoe ver een functie precies onder of boven het gemiddelde zit wordt uitgedrukt in standaarddeviaties. Bij elk item zit 95% van de waarnemingen tussen de scores –2 en +2. 10
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
30
HOOFDSTUK 4
Tabel 4.1 Tevreden Twaalf 2006
2006 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
2005 5 10 1 16 2 8 7 11 3 4 6 18
2004 12 18 11 9 5 2 24 30 1 6 8 10
2003 15 30 2 3 12 17 9 41 1 11 19 7
13 14 15 16 17
9 17 14 33 12
3 28 20 19 4
18 32 21 24 5
Bron:
2002 35 22 3 10 4 6 18 45 5 8 1 15
2001 29 2 21 6 13 4 24 16 12 3 8
9 23 16 24 26
1 27 17 22 35
score (bio)chemisch technoloog
5.95
beleggingsanalist
5.85
tandarts
5.03
belastingadviseur
5.00
controller
4.48
beleidsvoorbereidend
4.46
notaris, griffier
4.43
apotheker
4.41
account manager
4.41
ict consultant
4.40
ict specialist Andere interessante functies die dit jaar niet (meer) in de Tevreden twaalf staan:
SEO/Elsevier (2006).
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
6.98
accountant
4.27
product-manager
3.82
advocaat
3.81
systeembeheerder
3.77
mdw. buitendienst
3.60
civiel technicus
3.47
‘TEVREDEN TWAALF’: DE BESTE STARTFUNCTIES VAN 2006
31
Figuur 4-1 Tevreden Twaalf: de twaalf beste startfuncties van 2006
1.(bio)chemisch technoloog
2.accountant
3.beleggingsanalist
4.tandarts
5.belastingadviseur
6.controller
7.beleidsvoorbereidend
8.notaris, griffier
9.apotheker
10.account manager
11.ict consultant
12.ict specialist
Salaris
Sec.beloning
Niveau
Vaste baan
Gewenste uren
Satisfactie
© SEO/Elsevier 2006
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
32
HOOFDSTUK 4
Uit de figuur blijkt dat de chemisch technoloog als beste startfunctie uit de bus komt. Deze functie scoort eigenlijk op alle 6 onderdelen wel sterk, maar het meest nog op de primaire beloning (vergeleken met afgestudeerden van vergelijkbare opleidingen) en de arbeidssatisfactie. De op één na beste functie van 2006, de accountant, scoort vooral ten aanzien van secundaire beloningen.
Kennistoepassend, -overdragend of genererend? Om een gerichte, zinvolle analyse van het containerbegrip ‘kenniseconomie’ mogelijk te maken heeft de SEO een hanteerbare indeling ontwikkeld van allerlei beroepen, naar de manier waarop zij met kennis omgaan en de functie die zij derhalve hebben bij in de zogenaamde ‘kenniseconomie’. De beroepen worden in drie categorieën kenniswerkers ingedeeld: • • •
Kennis toepassend. Dit zijn de daadwerkelijke ‘gebruikers’ van bestaande kennis (bv. apothekers, controllers, beleidsmedewerkers, journalisten, etc.). Kennis overdragend. Dit zijn de beroepen waarin bestaande kennis wordt overgedragen aan anderen (bv. belastingadviseur, leerkracht, helpdeskmedewerker, etc.) Kennis genererend. Dit zijn de beroepen waarin nieuwe kennis wordt gegenereerd, en komt het dichtst in de buurt van wat in het maatschappelijk debat het vaakst onder ‘kenniswerkers’ wordt verstaan (bv. wetenschappelijk onderzoeker, laboratorium medewerker, marktonderzoeker etc.)
De analyse die hierboven is uitgevoerd voor aparte functies kan uiteraard ook toegepast worden op deze verschillende soorten kenniswerkers. Dit resulteert in een overzicht van de karakteristieken van startende hoger opgeleiden in deze drie verschillende sectoren van de kenniseconomie, zoals weergegeven in de onderstaande figuur. Figuur 4-2 Drie typen kenniswerkers op de arbeidsmarkt voor beginnende hoger opgeleiden Kennistoepassend
Kennisoverdragend
Kennisgenererend .5
0
-.5
-1 Salaris
Sec.beloning
© SEO/Elsevier 2006
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
Niveau
Vaste baan
Gewenste uren
Satisfactie
‘TEVREDEN TWAALF’: DE BESTE STARTFUNCTIES VAN 2006
33
Het blijkt dat de verschillen tussen de kennisgenereerders en de anderen vrij groot zijn. Op zich is dat niet verwonderlijk, want deze groep is ook verreweg het kleinst (7% van alle afgestudeerde hoger opgeleiden in 2006) waardoor extremiteiten minder snel ‘weggemiddeld’ worden. Kennisgenereerders werken veel vaker dan anderen in een baan op hun eigen niveau, en bovendien met een bovengemiddelde tevredenheid en de mogelijkheid hun aantal werkuren aan te passen aan hun wensen. Daar staat tegenover dat hun salarissen duidelijk lager liggen, en de baanzekerheid veel minder is. Jonge kenniswerkers worden dus overwegend op (uitzend)contracten voor bepaalde tijd aangesteld. Gezien de samenstelling van deze groep weerspiegelt deze conclusie voornamelijk het personeelsbeleid van hogescholen en universiteiten. De verschillen tussen de kennistoepassers (ruim 70%) en de kennisoverdragers (ruim 20%) zijn minder uitgesproken, maar hier en daar toch interessant. Kennisoverdragers scoren nml. significant beter voor wat het niveau van werkzaamheden.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
34
HOOFDSTUK 5
5 Onderhandelen Op de arbeidsmarkt ontmoeten vragers en aanbieders elkaar. Pas afgestudeerde hoog opgeleiden verhandelen daar hun kennis en vaardigheden en de prijs is hun salaris. Die prijs komt niet alleen tot stand op grond van schaarsteverhoudingen, maar ook voor een deel door een individueel onderhandelingsproces. In dit hoofdstuk bestuderen we dat proces aan de hand van een aantal vragen die speciaal voor dat doel in de vragenlijst van Studie & Werk werden opgenomen. In Paragraaf 5.1 beschouwen we de ‘psychologie’ van het onderhandelen aan de hand van een bekend spel uit de speltheorie: de ultimatum bargaining game. Paragraaf 5.2 gaat in op de relatieve onderhandelingspositie van afgestudeerden, afgeleid uit het aantal concurrenten in de sollicitatieprocedure die leidde tot hun huidige baan en het aantal sollicitaties dat zij tegelijkertijd hadden lopen. Het hoofdstuk sluit af met een paragraaf over de onderhandelingen over het startsalaris: wie deed het eerste bod en welke factoren bepalen naast opleiding de hoogte van het eerste bod van de werkgever.
5.1 De psychologie van het onderhandelen Hoe mensen zich gedragen in situaties waarin zij van anderen iets gedaan willen krijgen, is door speltheoretici en psychologen veelvuldig onderzocht met behulp van de zogeheten ‘ultimatumbargaining game’ (UBG). Wij hebben dit spel voorgelegd aan de respondenten van Studie & Werk. Het spel luidt als volgt: Stel, u en een voor u onbekend persoon moeten een bedrag van 1000 euro onderling verdelen. De spelregels, waarvan beide op de hoogte zijn, zijn simpel. U mag het bedrag voorstellen dat de ander krijgt. Als de ander accepteert ontvangt hij het voorgestelde bedrag en u het restant. Als de ander weigert krijgt u beiden niets. U mag niet overleggen. Vraag 1: Welk bedrag zou u de ander voorstellen? €……. Vraag 2: Nu draaien we de situatie om. De ander mag het voorstel doen. Welk bedrag moet hij/zij minimaal bieden, zodat u het aanbod accepteert? Minimaal €…… Wij lieten daarbij het te verdelen bedrag variëren (100, 1000 en 10.000) en lieten ook het geslacht van ‘de ander’ variëren, met andere woorden er stond afwisselend ‘een voor u onbekende man’ of ‘een voor u onbekende vrouw’. Merk op dat het enige verschil tussen de beide spelers in dit spel is dat de ene het voorstel mag doen en de ander mag weigeren of accepteren. Verder beschikken ze allebei over dezelfde informatie. Speltheorie voorspelt een ‘oplossing’ voor dit spel, die erop neerkomt dat de aanbieder (speler 1) bijna de hele taart voor zich opeist en dat de ontvanger (speler 2) met een klein bedrag, bij voorbeeld €1 genoegen zal nemen. De praktijk is echter anders. Mensen zijn in dit spel weliswaar geneigd zichzelf een groter deel van de taart toe te eigenen als zij zelf het voorstel mogen doen, maar de verdeling ligt veel dichter bij fifty-fifty. In de meeste gevallen ligt het gemiddelde van het aanbod tussen 40 en 50%. Voor de ontvanger geldt hetzelfde: men neemt in de praktijk geen genoegen met een laag aanbod zoals de theorie voorspelt, maar wil beduidend meer. Men zou kunnen zeggen dat mensen kennelijk iets van eerlijkheid of solidariteit mee laten wegen. SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
ONDERHANDELEN
35
Het deel van de taart dat mensen aanbieden aan de tegenspeler (vraag 1 van het spel) kan worden geïnterpreteerd in het licht van risico-aversie. Immers, hoe hoger het aanbod, hoe kleiner de kans dat het aanbod wordt geweigerd. Een zwakke onderhandelaar zal wellicht geneigd zijn meer aan te bieden aan de tegenspeler, dan een sterke onderhandelaar. De laatste zal, met het risico dat de onderhandeling stuk loopt, op zoek gaan naar de grens waar zijn tegenstrever nog net accepteert. We analyseerden de door de respondenten van Studie & Werk ingevulde bedragen. Onderstaande tabel geeft gemiddelden voor hbo’ers en academici afzonderlijk. HBO
UNIVERSITEIT
TOTAAL
gemiddeld aanbod
47%
45%
46%
minimale acceptatie
43%
40%
41%
Bron: SEO/Elsevier (2006)
We zien dat afgestudeerde hoger opgeleiden met hun aanbod keurig in het bereik van 40 à 50% zitten. Verder zien we dat afgestudeerden over het algemeen een groter deel van ‘de taart’ bereid zijn weg te geven (46%) dan zij zelf minimaal aangeboden zouden willen krijgen (41%), willen ze het aanbod van de ander accepteren. Het recht om het voorstel te mogen doen geeft dus kennelijk aanleiding om aanspraak te maken op een deel van de taart groter dan de helft. Hbo’ers zijn wat genereuzer dan academici in hun aanbod, en zijn kritischer bij het accepteren van een aanbod. Vergelijken we de twee bedragen die de respondenten hebben ingevuld dan zien we dat 70% van de afgestudeerden hetzelfde bedrag aanbiedt als dat hij of zij minimaal door de ander aangeboden wil krijgen. Bijna een kwart (23%) biedt een hoger bedrag aan de ander, dan hij bereid is te accepteren van de ander. De resterende 7% biedt een bedrag dat lager is dan het bedrag dat hij/zij minimaal wil ontvangen. Onderstaande tabel toont de percentages uitgesplitst naar opleidingsniveau. HBO
UNIVERSITEIT
TOTAAL
bedrag aanbod = bedrag acceptatie
72%
65%
70%
bedrag aanbod > bedrag acceptatie
21%
28%
23%
bedrag aanbod < bedrag acceptatie
7%
7%
7%
Bron: SEO/Elsevier (2006)
Uit de tabel blijkt dat hbo’ers vaker dan academici geen onderscheid maken tussen het bedrag dat ze aanbieden en het bedrag dat ze minimaal willen ontvangen. Van mannen en vrouwen wordt wel beweerd dat ze verschillend onderhandelingsgedrag vertonen. Wij lieten het geslacht van de tegenspeler willekeurig variëren. De resultaten worden grafisch weergegeven in Figuur 5-1 en Figuur 5-2.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
36
HOOFDSTUK 5
Figuur 5-1
Het aangeboden deel van de ‘taart’ naar geslacht van aanbieder en ontvanger
man geeft aan vrouw
man geeft aan man
vrouw geeft aan man
vrouw geeft aan vrouw
43%
44%
45%
46%
47%
deel van de 'taart'
Bron: SEO/Elsevier (2006)
Figuur 5-2
Minimale acceptatiegrens naar geslacht van aanbieder en ontvanger
man accepteert van vrouw
man accepteert van man
vrouw accepteert van man
vrouw accepteert van vrouw
38%
39%
40%
41%
42%
43%
deel van de 'taart'
Bron: SEO/Elsevier (2006)
Vrouwen nemen het zekere voor het onzekere en bieden een groter deel van de taart aan, ongeacht het geslacht van de ander. Mannen proberen zich een groter deel van de taart toe te eigenen. Opvallend daarbij is hij aan vrouwelijke tegenspelers een (significant) hoger aanbod doet dan aan mannelijke. In de literatuur wordt dit aangeduid met ‘chivalry’, wat wij zouden vertalen SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
ONDERHANDELEN
37
met ‘ridderlijkheid’. Maar een andere interpretatie is ook mogelijk wanneer wij kijken naar Figuur 5-2. Daarin zien we dat vrouwen een beduidend (significant) hogere acceptatiegrens hebben dan mannen. Gesteld dat mannen dat vermoeden, dan is hun gedrag ook terug te voeren op rationaliteit: zij verhogen hun kans op een geaccepteerd bod door vrouwen een groter deel aan te bieden. Het gespiegelde effect zien we echter niet: vrouwen bieden mannen géén kleinere aandelen, ondanks dat mannen met minder genoegen nemen. Deze uitkomsten bieden ons twee mogelijke conclusies. Ofwel de m/v-verschillen zijn algemeen bekend en vrouwen spelen kennelijk het onderhandelingsspel niet slim (want zij passen hun strategie niet aan aan vermeende kenmerken van hun tegenspeler), ofwel mannen en vrouwen spelen het spel even slim, maar die m/v-verschillen zijn alleen bekend onder de mannen. Figuur 5-3 en Figuur 5-4 geven grafisch de verschillen weer tussen de diverse opleiding op hboen wo-niveau. De lengte van de staven geeft aan welk deel de afgestudeerden in de betreffende studie gemiddeld aanbieden aan de tegenspeler. Men kan de uitkomsten als volgt interpreteren. Een hoog percentage betekent dat de afgestudeerden weinig risico durven te nemen bij onderhandelingen (over geld) en dat maakt hun onderhandelingspositie relatief zwak. Bij een relatief laag percentage geldt het omgekeerde. De onderhandelaar die in de afgestudeerden schuil gaat, wil op zoek gaan naar het maximale gewin, het afbreukrisico ten spijt. Op het HBO vinden we de scherpste onderhandelaars terug in de management en economische vakken, zoals Commerciële Economie, Leraar Economie, Small Business en Retail Management en Informatiedienstverlening en Management. De zwakkere onderhandelaars vinden we onder de dansers, elektrotechnici en leraren basisonderwijs en talen. De scherpste onderhandelaars op woniveau zijn informatici, economen, bedrijfskundigen en econometristen; de zwakkere komen van de landbouw-universiteit Wageningen of hebben Internationaal Europees Recht, Scheikundige Technologie, Culturele Antropologie of Sociologie gestudeerd.
5.2 De onderhandelingspositie De relatieve onderhandelingspositie van afgestudeerden is vastgesteld aan de hand van het aantal kandidaten in de sollicitatieprocedure (van de huidige baan) en de hoeveelheid sollicitaties die de afgestudeerden daarnaast hadden lopen. Figuur 5-5 en Figuur 5-6 geven de resultaten grafisch weer. Daaruit blijkt dat op hbo-niveau afgestudeerden van Civiele Techniek en Agrarische Bedrijfskunde getalsmatig de beste onderhandelingspositie hadden. Dat wil zeggen: zij hadden relatief weinig concurrenten en relatief veel andere opties. Voor afgestudeerden van Sociaal juridische dienstverlening, (docent) Beeldende kunst/vormgeving en Leraar lichamelijke oefening (1e graad) gold het omgekeerde. Zij kampten met relatief veel concurrenten en hadden weinig andere opties. Op Wo-niveau hebben vooral de technische opleidingen de beste onderhandelingspositie en vinden we onderaan de lijst de traditioneel minder arbeidsmarktrelevante studies, zoals Kunstgeschiedenis/Archeologie. Hbo’ers hebben gemiddeld een iets zwakkere onderhandelingspositie dan academici. Voorts merken we op dat niet alle studies in de figuren voorkomen. Dit komt omdat de vragen over loononderhandelingen alleen gesteld zijn aan afgestudeerden die in hun huidige baan in loondienst werken. Studies waarvoor daardoor minder dan 20 waarnemingen overblijven, blijven hier buiten beschouwing.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
38
HOOFDSTUK 5
Figuur 5-3
Het aangeboden deel van de ‘taart’ naar opleiding (Hbo) (docent) Dans Elektrotechniek Leraar basisonderwijs
Leraar engels/frans/duits Mondhygiene Ergotherapie Milieubeheer/-kunde/-technologie Logopedie Soc. pedagogische hulpverlening Chemische technologie Verpleegkunde Aquatische ecotechnologie Soc. juridische dienstverlening Accountancy Maatsch. werk en dienstverlening Muziek Civiele techniek Techn.comm.confectiekunde Medische laboratoriumopleiding Bedrijfskundige informatica Fysiotherapie Hogere informatica Leraar betavakken Leraar speciaal onderwijs Technische bedrijfskunde Management, economie en recht (docent) Beeldende kunst/vormgeving Vrijetijdsmanagement Technische natuurkunde Autotechniek Agrarische bedrijfskunde Fiscale economie Journalistiek en voorlichting Med. beeldend & radiotherapie Leraar nederlands Dier- & veehouderij Creatieve therapie Culturele en maatsch. vorming Voeding en diëtiek Leraar aardrijkskunde/geschiedenis Bouwkunde Int. Business & Management studies Werktuigbouwkunde Personeel en arbeid Leraar lich. oefening 1e graad Europese beroepen Logistiek en economie Bedrijfseconomie/-kunde Tuinbouw & akkerbouw International business and languages Communicatie Hoger hotel onderwijs Hoger toeristisch en recreatief onderwi Facilitaire dienstverlening Commerciële economie Pedagogiek Leraar economie (algemeen & bedrijfs-) Small business en retail management Informatiedienstverlening en -managemen
35%
40%
45% AANGEBODEN DEEL VAN DE TAART
Bron: SEO/Elsevier (2006)
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
50%
55%
ONDERHANDELEN
Figuur 5-4
39
Het aangeboden deel van de ‘taart’ naar opleiding (Wo)
Internationaal & Europees recht Landgebruik Scheikundige technologie Aardwetenschappen Culturele antropologie Sociologie Nederlands Filosofie/godgeleerdheid Taal- & cultuurstudies (alg.) Geschiedenis Biomedische wetenschappen Overige talen Diergeneeskunde Geneeskunde Scheikunde Communicatiewetenschap Gezondheidswetenschappen Pedagogische wetenschappen Kunstgeschiedenis en archeologie Engels Sociale geografie / planologie Film-/televisie- & theaterwetenschappen Psychologie Tandheelkunde Notarieel recht Industrieel ontwerpen Chemisch/technologisch Fiscaal-juridische opleiding Technische informatica Biologie Sociaal-culturele wetenschappen Bestuurskunde Nederlands recht Wis-/natuurkunde (theoretisch) Fiscale economie Bedrijfswetenschappen Werktuigbouwkunde Farmacie Elektrotechniek Civiele techniek Politicologie Alpha-informatiekunde Bouwkunde Technische bedrijfskunde Luchtvaarttechnologie Technische wis-/natuurkunde Econometrie Bedrijfskunde Economie Informatica
35%
40%
45%
50%
55%
AANGEBODEN DEEL VAN DE TAART
Bron: SEO/Elsevier (2006)
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
40
HOOFDSTUK 5
Figuur 5-5
De onderhandelingspositie naar opleiding (Hbo) Civiele techniek Agrarische bedrijfskunde Technische natuurkunde Werktuigbouwkunde
Leraar aardrijkskunde/geschiedenis Personeel en arbeid Chemische technologie Hogere informatica Logistiek en economie Accountancy Leraar engels/frans/duits Dier- & veehouderij Medische laboratoriumopleiding Milieubeheer/-kunde/-technologie Leraar speciaal onderwijs Bedrijfseconomie/-kunde Elektrotechniek Bouwkunde Hoger hotel onderwijs Small business en retail management Technische bedrijfskunde International business and languages Culturele en maatsch. vorming Informatiedienstverlening en -management Vrijetijdsmanagement Management, economie en recht Bedrijfskundige informatica Autotechniek Hoger toeristisch en recreatief onderwij Europese beroepen Facilitaire dienstverlening Med. beeldend & radiotherapie Leraar betavakken Ergotherapie Techn.comm.confectiekunde Fysiotherapie Leraar basisonderwijs Voeding en diëtiek Pedagogiek Journalistiek en voorlichting Maatsch. werk en dienstverlening Soc. pedagogische hulpverlening Verpleegkunde Fiscale economie Communicatie Leraar nederlands Commerciële economie Soc. juridische dienstverlening Leraar lich. oefening 1e graad (docent) Beeldende kunst/vormgeving
slecht Bron: SEO/Elsevier (2006)
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
redelijk
goed
zeer goed
ONDERHANDELEN
Figuur 5-6
41
De onderhandelingspositie naar opleiding (Wo) Technische inform atica Industrieel ontwerpen Fiscaal-juridische opleiding Econom etrie Bouwkunde W erktuigbouwkunde
W is-/natuurkunde (theoretisch) Scheikunde Civiele techniek Technische wis-/natuurkunde Farm acie Elektrotechniek Technische bedrijfskunde Scheikundige technologie Engels Politicologie Alpha-inform atiekunde Biom edische wetenschappen Sociale geografie / planologie Bedrijfskunde Culturele antropologie Geneeskunde Landgebruik Notarieel recht Bedrijfswetenschappen Biologie Econom ie Sociologie Pedagogische wetenschappen Com m unicatiewetenschap Gezondheidswetenschappen Sociaal-culturele wetenschappen Nederlands Diergeneeskunde Psychologie Geschiedenis Nederlands recht Taal- & cultuurstudies (alg.) Chem isch/technologisch Bestuurskunde Film -/televisie- & theaterwetenschappen Kunstgeschiedenis en archeologie
slecht
redelijk
goed
zeer goed
Bron: SEO/Elsevier (2006)
5.3 Onderhandelen over het startsalaris Het startsalaris waarvoor afgestudeerden aan de slag gaan, wordt vastgesteld na een onderhandelingsproces. Soms is dat onderhandelingsproces extreem kort, bijvoorbeeld wanneer de SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
42
HOOFDSTUK 5
werkgever het startsalaris mededeelt en de afgestudeerde dat aanbod direct accepteert. In andere gevallen komen partijen nader tot elkaar nadat meerdere biedingen over en weer zijn gegaan. Wij onderzochten hoe dit onderhandelingsproces bij pas afgestudeerden uit het hoger onderwijs in zijn werk gaat. In paragraaf 5.3.1 beschouwen we de vraag wie van beide partijen met het eerste bod kwam. Paragraaf 5.3.2. gaat in op de determinanten van de hoogte van het eerste bod van de werkgever.
5.3.1 Wie kwam met het eerste voorstel? Ongeveer 10 procent van de afgestudeerden neemt in de loononderhandeling het initiatief door zelf het eerste vraagbod te doen. Maar dat percentage verschilt sterk per studie. In Figuur 5-7 en Figuur 5-8 wordt dat percentage per studie voor het hbo en het wo afzonderlijk grafisch weergegeven. In het hbo vinden we de meest initiatiefrijke afgestudeerden in Technisch Commerciële Confectiekunde, Logistiek & Economie en Technische Bedrijfskunde. Onder aan de lijst vinden we Leraar Lichamelijke Opvoeding, Voeding & Diëtiek en Leraar Speciaal Onderwijs. In het wo doen afgestudeerden van Alpha-informatiekunde en Bouwkunde relatief vaak het eerste vraagbod. Relatief weinig wordt dat gedaan door afgestudeerden in Scheikunde, Elektrotechniek, Geneeskunde en Geschiedenis.
5.3.2 Het eerste bod van de werkgever Zo’n 90% van de afgestudeerden krijgt in de onderhandelingen over het loon van de baan waarvoor ze kandidaat zijn, een eerste aanbod van de werkgever. Uit een regressie analyse (inclusief correctie voor studieverschillen) blijkt dat de hoogte van dat eerste bod afhangt van allerlei omstandigheden. Figuur 5-9 geeft dat grafisch weer; de verschillen worden uitgedrukt in bruto maandsalaris op basis van een 40-urige werkweek ten opzichte van het steekproefgemiddelde: circa €2100 bruto per maand. Uit de figuur blijkt dat het bod hoger is naarmate de afgestudeerde ouder is. Mannen krijgen gemiddeld zo’n €40 meer aangeboden dan vrouwen. De betere student, voor zover zijn tentamencijfers dat uitdrukken, krijgen ook een hoger bod. Het verschil tussen gemiddeld een 6je en een 9 bedraagt ongeveer €200 bruto per maand. Grote bedrijven bieden beduidend meer dan kleine, en de relatief hoog biedende bedrijfstakken voor hoog opgeleiden zijn: overheid, onderwijs en zorg. De zakelijke dienstverlening biedt relatief laag.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
ONDERHANDELEN
Figuur 5-7
43
Percentage van de afgestudeerden dat het eerste loonvoorstel doet (Hbo)
Techn.comm.confectiekunde Logistiek en economie Technische bedrijfskunde Vrijetijdsmanagement Culturele en maatsch. vorming Autotechniek Civiele techniek Europese beroepen Werktuigbouwkunde Bedrijfskundige informatica Commerciële economie Accountancy Hogere informatica Technische natuurkunde Communicatie Elektrotechniek International business and languages Hoger hotel onderwijs Bedrijfseconomie/-kunde Bouwkunde Informatiedienstverlening en -management Management, economie en recht Agrarische bedrijfskunde Milieubeheer/-kunde/-technologie Small business en retail management Hoger toeristisch en recreatief onderwij Facilitaire dienstverlening Personeel en arbeid Dier- & veehouderij Journalistiek en voorlichting (docent) Beeldende kunst/vormgeving Soc. juridische dienstverlening Soc. pedagogische hulpverlening Fysiotherapie Leraar engels/frans/duits Ergotherapie Fiscale economie Chemische technologie Leraar betavakken Maatsch. werk en dienstverlening Medische laboratoriumopleiding Leraar lich. oefening 1e graad Voeding en diëtiek Leraar speciaal onderwijs
0%
10%
20%
30%
40%
Bron: SEO/Elsevier (2006)
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
44
HOOFDSTUK 5
Figuur 5-8
Percentage van de afgestudeerden dat het eerste loonvoorstel doet (Wo) Alpha-informatiekunde Bouwkunde Communicatiewetenschap Industrieel ontwerpen
Taal- & cultuurstudies (alg.) Sociaal-culturele wetenschappen Bestuurskunde Chemisch/technologisch Werktuigbouwkunde Technische bedrijfskunde Film-/televisie- & theaterwetenschappen Biologie Bedrijfskunde Landgebruik Nederlands Civiele techniek Sociale geografie / planologie Bedrijfswetenschappen Wis-/natuurkunde (theoretisch) Sociologie Politicologie Biomedische wetenschappen Economie Gezondheidswetenschappen Diergeneeskunde Fiscaal-juridische opleiding Kunstgeschiedenis en archeologie Econometrie Culturele antropologie Technische wis-/natuurkunde Farmacie Psychologie Scheikundige technologie Nederlands recht Technische informatica Scheikunde Elektrotechniek Geneeskunde Geschiedenis 0%
Bron: SEO/Elsevier (2006)
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
10%
20%
30%
ONDERHANDELEN
Figuur 5-9
45
Het eerste loonvoorstel van de werkgever (gemiddeld bruto ca €2100 per maand)
LEEFTIJD VAN AFGESTUDEERDE 22 23 24 25 26 27 28 GESLACHT vrouw man GEMIDDELD TENTAMENCIJFER 6 7 8 9 BAANNIVEAU wo-er in baan op wo-niveau wo-er in baan op hbo-niveau hbo-er in baan op hbo-niveau hbo-er in baan op mbo-niveau BEDRIJFSOMVANG 1-20 werknemers 20 - 100 werknemers 100 - 500 werknemers meer dan 500 werknemers BEDRIJFSTAK overheid onderwijs zakelijke dienstverlening financiele dienstverlening zorg industrie overige bedrijfstakken -300
-200
-100
0
100
200
300
BRUTO MAANDSALARIS tov steekproefgemiddelde (Euro's)
Bron: SEO/Elsevier (2006)
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
46
HOOFDSTUK 6
6 Fraude tijdens de studie Aan de respondenten van Studie & Werk werden enkele vragen voorgelegd over fraude tijdens de studie. Zonder het begrip vooraf te definiëren vroegen we eerst of respondenten ‘in hun directe omgeving gevallen van studiefraude’ hebben meegemaakt. Deze vraag impliceert dat mensen zelf ergens een grens trekken tussen wat wel en wat niet als fraude moet worden aangemerkt. Die grens kan per individu verschillen. Die ‘directe omgeving’, veronderstellen we, omvat familieleden, vrienden en studiegenoten. Maar omdat elke student familie en vrienden heeft, gaan we ervan uit dat verschillen tussen studies iets zeggen over fraude onder studiegenoten. Na de vraag of ze studiefraude hebben meegemaakt, wordt de respondent gevraagd die gevallen van fraude nader te specificeren. Daarbij konden ze een aantal voorgeprogrammeerde antwoordcategorieën aankruisen, maar ook was het mogelijk zelf gevallen van fraude te omschrijven. Tot slot werd de respondenten gevraagd of ze zelf wel eens studiefraude hadden gepleegd. Tabel 6.1 geeft weer hoe vaak studiefraude in de directe omgeving van hbo’ers en academici voorkomt. We zien dat ongeveer de helft van de afgestudeerde hoger opgeleiden gevallen van studiefraude in zijn of haar directe omgeving heeft meegemaakt. Op het Hbo komt het aanzienlijk veel vaker voor dan op de universiteit. Over wat onder studiefraude wordt verstaan zijn de afgestudeerden eensgezind: werkstukken door anderen laten maken en spieken tijdens tentamens worden het vaakst genoemd. Het komt ook regelmatig voor dat docenten bereid zijn (onterecht) de beoordeling aan te passen. Andere vormen van fraude, zoals iemand anders het tentamen laten maken, komen zo nu en dan voor. Tabel 6.1
Studiefraude in de directe omgeving Hbo
Universiteit
Totaal
56%
42%
51%
* werkstukken door anderen gemaakt
85%
76%
83%
* spieken bij tentamens
69%
70%
69%
* docent past beoordeling aan
18%
10%
16%
* iemand anders maakt tentamen
8%
6%
7%
* anders
4%
3%
4%
studiefraude in directe omgeving meegemaakt Zo ja, welke gevallen?
Bron: SEO/Elsevier (2006)
Vervolgens werd aan de respondenten gevraagd of zij zelf wel eens gefraudeerd hebben bij hun studie. Op voorhand moeten we voorzichtig zijn met het interpreteren van de gegeven antwoorden. Immers, de respondent wordt gevraagd naar sociaal onwenselijk gedrag. We mogen verwachten dat niet iedereen dat zal willen toegeven of het misschien alweer verdrongen heeft. Het blijkt dat 16% van alle afgestudeerden wel eens heeft gefraudeerd bij de studie. In Figuur 6.1 wordt voor diverse groepen het frauduleuze gedrag afgezet tegen het gemiddelde. Uit de figuur blijkt dat mannen vaker frauderen dan vrouwen. Hbo-studenten frauderen veel vaker dan studenten op de universiteit. Frauduleus handelen blijkt echter een teken van zwakte: zij die lagere cijfers haalden op hun eindlijst van het voortgezet onderwijs frauderen veel vaker. Tussen
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
FRAUDE TIJDENS DE STUDIE
47
gemiddeld een 6 en een 7 op de eindlijst zit een verschil in frauduleus gedrag van bijna 7 procentpunten. Tot slot blijkt ook het opleidingsniveau van de vader samenhang te vertonen met studiefraude. Naarmate de vader hoger is opgeleid neemt de kans toe dat zijn kinderen tijdens de studie in het hoger onderwijs frauderen. Het opleidingsniveau van de moeder blijkt niet van invloed te zijn. Etniciteit en leeftijd evenmin. Figuur 6.1
Gefraudeerd bij de studie: persoonskenmerken (tov het gemiddelde van 16%) GESLACHT vrouw man NIVEAU hbo wo
EINDEXAMENCIJFER 6 6.5 7 7.5 8 8.5 OPLEIDING VADER Lager Onderwijs Lbo, Mavo Middelbaar onderwijs Hoger Beroepsonderwijs Universitair -12%
-10%
-8%
-6%
-4%
-2%
0%
2%
4%
6%
8%
Percentage dat zegt gefraudeerd te hebben (tov gemiddelde)
Bron: SEO/Elsevier (2006)
In Figuur 6.2 en Figuur 6.3 worden de verschillen voor alle studierichtingen die in Studie & Werk worden onderscheiden grafisch weergegeven. De verschillen tussen de diverse opleidingen zijn groot. Rond het totaalgemiddelde van 16% schommelt het percentage dat zegt gefraudeerd te hebben, van 40% tot 0%. Op het Hbo wordt naar eigen zeggen het meest gefraudeerd tijdens de studie door studenten van Aquatische ecotechnologie en de opleiding voor Leraar economie. Studenten Accountancy frauderen naar eigen zeggen het minst en dat is gezien hun studiekeuze een geruststellende gedachte. Op universitair niveau zien we technische bedrijfskunde, bedrijfskunde en bedrijfswetenschappen bij de 7 studies met het hoogste percentage studiefraude. Onderaan de lijst zien we onder andere fiscalisten en juristen (Nederlands recht en Internationaal recht).
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
48
HOOFDSTUK 6
Figuur 6.2
Studiefraude: verschillen in opleidingen (Hbo)
Aquatische ecotechnologie Leraar economie (algemeen & bedrijfs-) Leraar basisonderwijs Hoger hotel onderwijs Techn.comm.confectiekunde Pedagogiek Creatieve therapie Autotechniek Informatiedienstverlening en -managemen Civiele techniek Leraar speciaal onderwijs Small business en retail management Facilitaire dienstverlening Leraar lich. oefening 1e graad Technische bedrijfskunde Journalistiek en voorlichting Bouwkunde Med. beeldend & radiotherapie Technische natuurkunde Culturele en maatsch. vorming Vrijetijdsmanagement Commerciële economie Hoger toeristisch en recreatief onderwi Leraar aardrijkskunde/geschiedenis Leraar engels/frans/duits Fysiotherapie Verpleegkunde Leraar betavakken Mondhygiene Soc. pedagogische hulpverlening Logistiek en economie Muziek Soc. juridische dienstverlening Communicatie Maatsch. werk en dienstverlening Medische laboratoriumopleiding Chemische technologie Werktuigbouwkunde Elektrotechniek Personeel en arbeid Hogere informatica Tuinbouw & akkerbouw International business and languages Bedrijfskundige informatica Bedrijfseconomie/-kunde Milieubeheer/-kunde/-technologie Logopedie Dier- & veehouderij Voeding en diëtiek (docent) Dans Management, economie en recht Agrarische bedrijfskunde Fiscale economie Leraar nederlands (docent) Beeldende kunst/vormgeving Europese beroepen Ergotherapie Accountancy
0%
10%
20%
30%
PERCENTAGE ZELF STUDIEFRAUDE GEPLEEGD
Bron: SEO/Elsevier (2006)
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
40%
50%
FRAUDE TIJDENS DE STUDIE
Figuur 6.3
49
Studiefraude: verschillen in opleidingen (Universiteit)
Technische bedrijfskunde Scheikundige technologie Bedrijfskunde Bouwkunde Industrieel ontwerpen Chemisch/technologisch Bedrijfswetenschappen Informatica Civiele techniek Econometrie Biologie Bestuurskunde Pedagogische wetenschappen Culturele antropologie Sociaal-culturele wetenschappen Farmacie Sociale geografie / planologie Nederlands Taal- & cultuurstudies (alg.) Werktuigbouwkunde Luchtvaarttechnologie Film-/televisie- & theaterwetenschappen Politicologie Alpha-informatiekunde Psychologie Communicatiewetenschap Gezondheidswetenschappen Aardwetenschappen Engels Technische wis-/natuurkunde Tandheelkunde Filosofie/godgeleerdheid Diergeneeskunde Scheikunde Wis-/natuurkunde (theoretisch) Economie Kunstgeschiedenis en archeologie Elektrotechniek Notarieel recht Landgebruik Fiscaal-juridische opleiding Technische informatica Biomedische wetenschappen Nederlands recht Geneeskunde Overige talen Geschiedenis Sociologie Internationaal & Europees recht Fiscale economie
0%
10%
20%
PERCENTAGE ZELF STUDIEFRAUDE GEPLEEGD
Bron: SEO/Elsevier (2006)
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
30%
50
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
HOOFDSTUK 6