Studentcommentaar iVTG mei 2015
2 Studentcommentaar op kennistoetsvragen FHML-Geneeskunde Betreft toets (bijv. ET 1.5, iVTG 3): . iVGT 4 (mei 2015) Vraagnummer in de toets: .2 ID-nummer student: . 6000668 Meteorisme betekent een overmatige hoeveelheid gas in de tractus digestivus. Een veel voorkomende oorzaak hiervan is: A) lucht inslikken (goede antwoord volgens antwoordsleutel) B) obstipatie C) vezelrijke voeding Volgens literatuur is antwoord B het goede antwoord
H.E. van der Horst, Vademecum permanente nascholing huisartsen, DOI 10.1007/978-90-3138808-0, Bohn Stafleu van Loghum 2006
Studentcommentaar iVTG mei 2015
Studentcommentaar op kennistoetsvragen FHML-Geneeskunde Betreft toets (bijv. ET 1.5, iVTG 3): . Vraagnummer in de toets: 002 . ID-nummer student:I6002714 . Bij vraag 2 is het goede antwoord volgens de antwoordsleutel A, maar volgens onderstaand artikel kan antwoord B obstipatie ook het goede antwoord zijn. Antwoord B zou dus ook goed gerekend moeten worden.
[Pathogenetic basis and therapeutic management of meteorism (author's transl)]. [Article in German] Hafter E.
Abstract Meteorism might be a symptom of organic intestinal obstruction, which needs surgical treatment in most cases. However it is often a functional phenomenon. It may be produced by aerophagy, followed by sonor, non fetid flatulence. Large amounts of gas are produced by the contact of gastric acidity with alcaline pancreatic secretion and by enzymatic digestion of food. Most of these gases are absorbed by the intestine and exhaled. In the colon bacterial fermentation and putrefaction produce fetid gas which is expulsed as flatus. Overeating, bacterial invasion of the small intestin, inflammatory and circulatory disturbances of the small bowel and obstipation favour meteorism. The treatment depends of the origin of meteorism. Studentcommentaar iVGT 20 mei 2015 – Vumc VGT commentaar VGT woensdag 20 mei 2015 Studentnummer 1561731 Vraag 2 Er wordt gevraagd om ‘een veel vóórkomende oorzaak’ van meteorisme. In principe zijn alle antwoorden goed, aangezien een overmatige hoeveelheid gas in de buik veroorzaakt kan worden door alledrie de antwoorden. Bron: Kumar & Clarks Clinical Medicine 8e editie p.230, Van der Meer Interne Geneeskunde p531 ‘dyspepsie’
Studentcommentaar iVTG mei 2015
3 Studentcommentaar op kennistoetsvragen FHML-Geneeskunde Betreft toets (bijv. ET 1.5, iVTG 3): . iVTG mei 2015 Vraagnummer in de toets: .003 ID-nummer student: . i378380 Antwoord A kan ik beargumenteren met onderstaande literatuurbron; Uterus en tuba uterina ontstaan uit de buizen van Muller Epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens uit de buizen van Wolff Er staat duidelijk beschreven dat de buizen van Muller in- en uitwendige vrouwelijke genitaliën ontwikkelen; eileiders, uterus en het bovenste deel van de vagina. Dus antwoord A is het goede antwoord in deze vraag. Bron: Medische fysiologie en anatomie Druk 2 IJ.D Jungen, MJ Tervoort Pagina 509
Studentcommentaar op kennistoetsvragen FHML-Geneeskunde Betreft toets (bijv. ET 1.5, iVTG 3): . VGT mei 2015 Vraagnummer in de toets: .003 ID-nummer student: .6044782
Mijn inzien is het correcte antwoord A. De vrouwelijke geslachtsorganen (o.a. uterus en tuba uterina) ontstaan door fusie van de twee buizen van Müller gezien de afwezigheid van het AMH bij een vrouwelijke foetus. De Wolff gang ontwikkelen zich onder invloed van testosteron in de mannelijke foetus tot de mannelijke geslachtsorganen (o.a. de epidydemis, vesicula seminalis en het vas deferens). Door productie van AMH gestimuleerd door het SRY-gen in de mannelijke foetus gaan de buizen van Müller degenereren.
Studentcommentaar iVTG mei 2015
Gezien ook onderstaande bron, en met logische redenatie is optie C simpelweg onzin en zou de antwoordsleutel naar optie A gewijzigd moeten worden.
Ineke Dries (2003), Basisboek obstetrie- en gynaecologie verpleegkunde, H18, p. 219
Studentcommentaar op kennistoetsvragen FHML-Geneeskunde Betreft toets (bijv. ET 1.5, iVTG 3):VGT mei 2015 . Vraagnummer in de toets: 3 . ID-nummer student: i6053515 . Volgens het antwoordenformulier zouden deuterus, tuba uterina, epididymis, vesicula seminalis en het vas deferents allen ontstaan uit de buizen van Muller. Dit is onjuist, uit de buizen van muller ontstaan de vrouwelijke geslachtsstructuren zoals: de uterus en tuba uterina. De epididymis, vesicula seminalis en het vas deferents ontstaan uit de buis van Wolf. Graag antwoord A als goed rekenen. Bronnen: Boek: Kindergeneeskunde voor kinderverpleegkundigen, endocrinologie, blz 378
J. L. van den Brande.
Hoofdstuk 12
Studentcommentaar iVTG mei 2015
Bron 2: Basisboek obstetrie- en gynaecologie verpleegkunde,
Ineke Dries.
Hst 18, blz 219
Ontvangen commentaar UMCN op VT 20-05-2015
Vraag 3 Uit de buizen van Muller ontstaan wel de tuba uterina en de uterus maar NIET het vas deferens en de vesicula seminalis. Antwoord C is dus onjuist en antwoord A is juist. Bron: Heineman, Obstetrie-en-gynaecologie, 7e druk, hoofdstuk 6, figuur 6.19 (samenvatting normale geslachtelijke ontwikkeling) Deze vraag spreekt voor zich. Antwoordoptie A is correct en niet C. Ik denk dat dit een fout in het antwoordmodel is. Het goede antwoord van de sleutel zegt dat er mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen uit de buizen van Muller ontstaan, terwijl dat de mannelijke geslachtsorganen uit de buizen van Wolff ontstaan. Bron: https://books.google.nl/booksid=xieCdq12sisC&pg=PA387&lpg=PA387&dq=buizen+van+muller&source=bl&o ts=CvJvu9urwO&sig=TsFbfxMfGFDj3sZ3Ff_dYPOg3I&hl=nl&sa=X&ei=8sFcVZj3DIXjU4vWgWA&ved=0CE0Q6AEwCA#v=onepage&q=bu izen%20van%20muller&f=false De antwoordsleutel Ad Valvas zegt dat C het juiste antwoord is. Als bronvermelding wordt Heineman, blz. 148 genoemd. Precies op die pagina staat: "Tussen de 8e en 10e week worden onder invloed van testosteron uit de buizen van Wolff het vas deferens, de epididymis en de vesicula seminalis gevormd." Dit betekent dat het juiste antwoord A moet zijn, en niet C. Vervolg vraag 3 Bij het nakijken van de toets ben ik een fout tegengekomen. In de antwoordsleutel staat dat het juist antwoord op vraag 3 C is. Volgens mij moet dit antwoord A zijn. Als bron wil ik hierbij verwijzen naar dezelfde bron als die bij de antwoordsleutel staat, namelijk: Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens (7e geh.herz.dr. 2012) Heineman M. e.a., blz. 148 (zie bijlage) VGT 20 MEI 2015 2025574 Vraag 3: Goede antwoord was C, echter ben ik van mening dat dit A moet zijn. De buizen van Wolff vormen de vas deferens, vesicular seminalis Van Wikipedia: http://en.wikipedia.org/wiki/Mesonephric_duct Wolffian structures are male urogenital structures that include the epididymis, vas deferens, and seminal vesicles that differentiate from this structure. Van Uptodate: http://www.uptodate.com/contents/normal-sexualdevelopment?source=machineLearning&search=wolffian+ducts&selectedTitle=1~11§ionRank=1 &anchor=H1045121354#H1045121354 n males, the gonads become testes; the Wolffian ducts give rise to the epididymides, vasa deferentia, seminal vesicles, and ejaculatory ducts, and the müllerian ducts regress.
Studentcommentaar iVTG mei 2015
Commentaar: Naar onze mening klopt de antwoordsleutel van vraag 3 niet. Wij denken dat antwoord A het goede antwoord moet zijn, in plaats van antwoord C. -
-
Vraag 3 stelt (met het antwoordenmodel) dat het Antimüllerhormoon in de mannelijke foetale gonaden wordt gemaakt. Dit betekent dat er in de man geen buis van Müller ontstaat. De mannelijke geslachtsdelen (epididymis, vesicular seminalis en het vas deferens) kunnen dus nooit uit de buis van Müller ontstaan. In het boek ‘Kindergeneeskunde voor kinderverpleegkundigen’ (1) staat eveneens dat de mannelijke geslachtsdelen, zoals hierboven genoemd, ontstaan uit de buis van Wolff. In het boek ‘The developing human’ (2) staat tevens dat de bovengenoemde mannelijke geslachtsdelen uit de ductus mesonephricus (buis van Wolff) ontstaan.
Literatuurverwijzing en/of plaatjes invoegen. (1) Kindergeneeskunde voor kinderverpleegkundigen, ISBN 90 352 2528 7
(2) K.L. Moore, T.V.N. Persaud, M.G. Torchia, The developing human, ISBN 978 1 4377 2002 0 – blz. 270, fig 12-33
Studentcommentaar iVTG mei 2015
Studentcommentaar iVTG mei 2015
18
Studentcommentaar iVGT 20 mei 2015 – Vumc
Vraag 18 1895206 Onderbouwing: In de bron (oncoline.nl) staat beschreven dat maar een klein gedeelte (15-305) van de resectabele levermetastase een curatieve intentie hebben. Gezien het kleine gedeelte curatieve intensie heeft lijkt mij antwoord B het juiste antwoord ipv A. Bron: Oncoline Colorectaal Carcinoom, http:// www. oncoli ne.nl/ color ectaa lcarci noom O ncolin e refere ert naar bron 1392: Kana s GP, Taylo r A, Primr ose JN, et al. Survival after liver resection in metastatic colorectal cancer: review and meta-analysis of prognostic factors. Clin Epidemiol. 2012;4:283-301. doi: 10.2147/CLEP.S34285. Epub 2012 Nov 7.
Studentcommentaar iVTG mei 2015
19 Studentcommentaar op kennistoetsvragen FHML-Geneeskunde Betreft toets (bijv. ET 1.5, iVTG 3): . Vraagnummer in de toets: 019 . ID-nummer student:i6002714 . De vraagstelling van deze vraag is onduidelijk. Er wordt gezegd dat 8 studenten met een positieve testuitslag geen infectie hadden. Onduidelijk is bij welke positieve testuitslag deze 8 studenten horen. Bij de uitslag van de nieuwe bloedtest (24 studenten), of bij de uitslag van de gouden standaard (20 studenten). Deze vraag is daarom op meerdere manieren te interpreteren en zou hierdoor moeten komen te vervallen. Studentcommentaar iVGT 20 mei 2015 – Vumc VGT commentaar VGT woensdag 20 mei 2015 Studentnummer 1561731 Vraag 19 Onduidelijke vraagstelling. “er blijken 24 studenten een positieve uitslag te hebben” en “met een kweek blijken 20 studenten daadwerkelijk de infectie te hebben” en dan “8 studenten met een positieve testuitslag hadden geen infectie” Het lijkt nu alsof er eigenlijk “28 studenten” in de eerste zin had moeten staan i.p.v. 24 want bij elkaar opgeteld is het aantal studenten met een positieve testuitslag 28.
Studentcommentaar iVGT 20 mei 2015 – Vumc Betreffende VGT 20-05-2015 Studentnummer 1738259 Vraag 19 Vraag kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden: In de laatste zin staat: ‘’8 studenten met een positieve testuitslag hadden geen infectie’’ Bij deze zin is het niet duidelijk of het slaat op de nieuwe bloedtest of op de kweek. Het kan dus op twee manieren geïnterpreteerd worden. Hierdoor is het antwoord niet te herleiden. Daarnaast wordt er gevraagd naar het aantal fout negatieven, maar wederom onduidelijk van welke test. Bij de nieuwe bloedtest: 24 positieve uitslag, daar waar de gouden standaard 20 zegt. Er zijn dus 4 onterecht positieve uitslagen bij de bloedtest. Ze vragen echter om het aantal fout negatieve uitslagen. Hiervoor is het nodig om te weten waar de ‘’ ’8 studenten met een positieve testuitslag hadden geen infectie’’ op slaat.
Studentcommentaar iVTG mei 2015
22 Studentcommentaar op kennistoetsvragen FHML-Geneeskunde Betreft toets (bijv. ET 1.5, iVTG 3): . Vraagnummer in de toets: 022 . ID-nummer student: i6002714 . Hier wordt gevraagd wat de correcte volgorde van het onderzoek van de retina met de fundoscoop is. Naar mijn mening zijn beide antwoorden fout want in het zakboek oogheelkunde wordt de volgende volgorde aanbevolen: 1. Zoek eerst naar de papil (disc) van de oogzenuw, hierop kan ook gemakkelijk scherp gesteld worden; beoordeel de rand, de kleur en de grootte. Hoe is de verhouding (cup/disc ratio) 2. Onderzoek daarna de maculastreek door de patient in het lampje te laten kijken. Is er een normale foveale reflex? Bij jongeren etc. 3. Volg vanaf de oogzenuw de grote vaten en vertakkingen tot in de periferie van het netvlies. Hebben de vaten een normaal kaliber etc. 4. Onderzoek de perifere retina over 360 graden. De volgorde is dus papil, macula, vaten en dit is geen van de antwoordopties. Deze vraag zou dus moeten komen te vervallen. Literatuur: Zakboek oogheelkunde; Bruce James, Chris Chew, Anthony Bron. Elsevier gezondheidszorg, Maarssen derde druk 2004. Hoofdstuk 2, pagina 39 en 40
Studentcommentaar iVTG mei 2015
23 Studentcommentaar iVGT 20 mei 2015 – Vumc
VGT woensdag 20 mei 2015 Vraag 23 1895206 Onderbouwing: Bij de voorlichting van patiënten rondom chirurgie van rectumchirurgie, zoals bij rectumcarcinoom wordt vermeld dat er rekening gehouden met worden met erectiestoornissen. Daarom lijkt mij antwoord C juist, maar gezien de onduidelijk in de literatuur (uw bron) zou de vraag ook vervallen kunnen worden.
Bron 2: Informatiefolder Sint franciscus gasthuis “operatie aan endeldarm, rectumcarcinoom” http://www.sfg.nl/Docs/Chir/Operatie_endeldarm.pdf
Studentcommentaar iVTG mei 2015
27 Vraag 27: Kinderen die vanwege religieuze overtuiging van hun ouders niet deelnemen aan het rijksvaccinatieprogramma lopen risico op het krijgen van de ziekten waartegen wordt gevaccineerd. Een argument tegen overheidsingrijpen in een dergelijk geval is dat: Als antwoord wordt B gegeven: er voor het betreffende kind geen direct gevaar dreigt op zulk een ziekte. Dit antwoord kan wellicht als argument worden gebruikt, maar antwoord A moet hier mijns inziens zeker ook goed worden gerekend. Het belangrijkste argument wat door gelovigen aangedragen wordt is artikel 6 van de grondwet: vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Bron 1: http://www.denederlandsegrondwet.nl/9353000/1/j9vvihlf299q0sr/vgrnbhimm5zv Daarnaast is er artikel 11 van de grondwet, het recht van onaantastbaarheid van het menselijk lichaam. Op basis van dit artikel kan de overheid vaccinatie niet afdwingen. Er zijn dus maarliefst 2 grondwetartikelen op basis waarvan de overheid in dit geval niet tot vaccinatie kan verplichten. Bron 2: http://www.kiza.nl/content/weigering-vaccinatie. Het goede antwoord is dus zeker ook antwoord A
Vraag 27 Er bestaat wel degelijk juridische regelgeving(antwoord A) die overheidsingrijpen verbiedt bij weigeraars van vaccinatie. De basis hiervoor is de grondwet, art 7- onaantasbaarheid van het lichaam, en daarnaast wetgeving die beslist dat het ouderlijk gezag hier niet doorbroken kan worden tenzij een weloverwogen wens van het kind of ernstig nadeel. Bron: wetten.overheid.nl (nav keuzevak gezondheidsrecht) Vraag 27 Studentnummer: 1916467 Commentaar: Antwoord A is ook goed, omdat er rechtsgronden zijn waarom iemand niet door de overheid gedwongen kan worden zijn of haar kind te laten vaccineren. Het argument tegen overheidsingrijpen is dat daarmee inbreuk wordt gemaakt op de autonomie en fundamentele rechten van een individu.
Studentcommentaar iVTG mei 2015
28 Studentcommentaar op kennistoetsvragen FHML-Geneeskunde Betreft toets (bijv. ET 1.5, iVTG 3): . iVGT 24 (mei 2015) Vraagnummer in de toets: . 028 ID-nummer student: . 6000668 Een patient lijdt aan een lichte depressie. Welk symptoom past NIET bij de diagnose: A) schuldwaan (goede antwoord volgens antwoordsleutel) B) geremde psychomototriek C) stupor Volgens mij moet antwoord C het goede antwoord zijn. Zie uitleg DMS- criteria: De DSM-IV-TR criteria voor een depressieve episode zijn: [1] Vijf (of meer) van de volgende symptomen zijn binnen dezelfde periode van twee weken aanwezig geweest en wijzen op een verandering ten opzichte van het eerdere functioneren; ten minste een van de symptomen is ofwel (1) depressieve stemming, ofwel (2) verlies van interesse of plezier. - depressieve stemming gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag, zoals blijkt uit ofwel subjectieve mededelingen (bijvoorbeeld voelt zich verdrietig of leeg) ofwel observatie door anderen (bijvoorbeeld lijkt betraand). N.B: Kan bij kinderen of adolescenten ook prikkelbare stemming zijn - duidelijke vermindering van interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag (zoals blijkt uit subjectieve mededelingen of uit observatie door anderen) - duidelijke gewichtsvermindering zonder dat dieet gehouden wordt of gewichtstoename (bijvoorbeeld meer dan 5% van het lichaamsgewicht in één maand), of bijna elke dag afgenomen of toegenomen eetlust. N.B.: Bij kinderen moet gedacht worden aan het niet bereiken van de te verwachten gewichtstoename - insomnia of hypersomnia, bijna elke dag - psychomotorische agitatie of remming (waarneembaar door anderen, en niet alleen maar een subjectief gevoel van rusteloosheid of vertraagdheid), bijna elke dag - moeheid of verlies van energie, bijna elke dag - gevoelens (die waanachtig kunnen zijn) van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelen (niet alleen maar zelfverwijten of schuldgevoel over het ziek zijn), bijna elke dag - verminderd vermogen tot naderen of concentratie of besluiteloosheid (ofwel subjectief vermeld ofwel geobserveerd door anderen), bijna elke dag - terugkerende gedachten aan de dood (niet alleen de vrees dood te gaan), terugkerende suïcidegedachten zonder dat er specifieke plannen gemaakt zijn, of een suïcidepoging of een specifiek plan om suïcide te plegen De symptomen voldoen niet aan de criteria voor een ‘gemende episode’. De symptomen veroorzaken in significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen. De symptomen zijn niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel (bijvoorbeeld drug, geneesmiddel) of een somatische aandoening (bijvoorbeeld hypothyreoïdie). De symptomen zijn niet eerder toe te schrijven aan een rouwproces, dat wil zeggen na het verlies van een dierbaar persoon zijn de symptomen langer dan twee maanden aanwezig of zijn zij gekarakteriseerd door duidelijke functionele beperkingen, ziekelijke preoccupatie met gevoelen van waardeloosheid, suïcide-gedachten, psychotische symptomen of psychomotorische remming.
Studentcommentaar op kennistoetsvragen FHML-Geneeskunde Betreft toets (bijv. ET 1.5, iVTG 3): iVTG 4 – mei Vraagnummer in de toets: 28 . ID-nummer student: i6006623 . Stupor komt als psychotische symptoom alleen voor bij ernstigere vormen van depressie:
Studentcommentaar iVTG mei 2015
Mijns insziens is het juiste antwoord mijns insziens zowel A als C Vraag 28. Antwoord A kan, maar antwoord C ook. Ik begrijp dat een waan niet binnen de diagnose depressie past, maar stupor past net zo min bij de diagnose “lichte depressie”. Kaplan& Sadock's comprehensive textbook of psychiatry. Diagnosis and Psychiatry: Examination of the Psychiatric Patient. Part 7 In de dsm staat dat bij de depressie schuldgevoelens kunnen horen die ‘waanachtig” mogen zijn. Vraag 28: Inhoudelijk onjuiste vraag. Antwoord A en C horen namelijk beide niet bij een lichte depressie. Documentatie in leerboek Hengeveld, hoofdstuk 10: unipolaire stemmingsstoornissen. criteria voor depressieve episode. Stupor past bij ernstige psychomotorische vertraging, geen lichte depressie. Bij vraag 28 werd aangegeven dat een schuldwaan NIET een symptoom is van de diagnose lichte depressie. Het antwoord C, stupor, past NIET bij de diagnose lichte depressie dan een schuldwaan en geremde psychotomoriek. In de DSM-IV (pagina 240 Hengeveld Leerboek Psychiatrie, NHG standaard) staan schuldgevoelens en geremde pyschomotoriek wel. Tabel 1 DSM-IV-criteria voor de diagnose depressie (https://www.nhg.org/standaarden/volledig/nhg-standaard-depressie-tweede-herziening) De diagnose depressie kan worden gesteld bij aanwezigheid van vijf van onderstaande symptomen, waarvan minimaal één kernsymptoom, gedurende minstens twee aaneengesloten weken. Kernsymptomen - sombere stemming gedurende het grootste deel van de dag
Studentcommentaar iVTG mei 2015
- duidelijke vermindering van interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten gedurende het grootste deel van de dag Overige symptomen - duidelijke gewichtsvermindering of gewichtstoename - slapeloosheid of overmatig slapen - psychomotorische agitatie of remming - moeheid of verlies van energie - gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens - verminderd vermogen tot nadenken of concentratie of besluiteloosheid - terugkerende gedachten aan de dood, terugkerende suïcidegedachten, of een suïcidepoging of een specifiek plan om suïcide te plegen Stupor is een bewustzijnsstoornis waarbij de patiënt niet spreekt of beweegt. Pinkhof H, Hilfman MM. Geneeskundig woordenboek. Amsterdam: de Erven Bohn, 1973. http://www.uptodate.com/contents/stupor-and-coma-in-adults Een stupor bij depressie zal eerder voorkomen bij een ernstige melancholisch depressie met een meer apathische toestand maar niet bij een lichte depressie. Ook in de Hamilton Rating Scale for Depression duid stupor op een zwaardere vorm van depressie dan 'licht'. http://dissociatievestoornisnao.nl/lichamelijk.html http://www.medischconsult.org/upl/website/behandeling/HamiltonRatingScaleforDepression.pdf Vraag 28: Antwoord moet C zijn ipv A Een patiënt lijdt aan een LICHTE depressie. Welk symptoom past NIET bij die diagnose. Buitensporige of onterechte schuldgevoelens zijn wel degelijk een diagnostisch criterium bij de depressieve stoornis. Bron: Hengeveld, leerboek psychiatrie 2006 blz 240. Stupor, een staat waarbij de patiënt in 1 houding staat en geheel niet meer op prikkels van buitenaf reageert wordt gevonden bij ziektebeelden als schizofrenie en ZEER ERNSTIGE depressie, zeker niet bij lichte depressie. Het is een vrij zeldzaam, zeer ernstig psychiatrisch ziektebeeld wat ik ook tijdens mijn coschap psychiatrie op een gesloten afdeling ben tegen gekomen. Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Stupor Vraag 28: patiënt lijdt aan lichte depressie, welk symptoom past NIET bij die diagnose. Antwoord: A, schuldwaan. Commentaar: gezien de andere antwoordalternatieven lijkt mij dit niet juist. Mijns inziens zou het antwoord C, stupor, moeten zijn. Echter leek een schuldwaan mij ook niet het juist antwoord, aldus heb ik deze vraag niet kunnen beantwoorden tijdens de toets.In de DSM-IV (pagina 240 Hengeveld Leerboek Psychiatrie, NHG standaard) staan schuldgevoelens en geremde pyschomotoriek WEL genoemd als symptoom van de diagnose. NHG: https://www.nhg.org/standaarden/volledig/nhg-standaard-depressie-tweedeherzieningHengeveld: Tabel 1 DSM-IV-criteria voor de diagnose depressie De diagnose depressie kan worden gesteld bij aanwezigheid van vijf van onderstaande symptomen, waarvan minimaal één kernsymptoom, gedurende minstens twee aaneengesloten weken. Kernsymptomen - sombere stemming gedurende het grootste deel van de dag - duidelijke vermindering van interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten gedurende het grootste deel van de dag Overige symptomen - duidelijke gewichtsvermindering of gewichtstoename - slapeloosheid of overmatig slapen - psychomotorische agigatie of remming - moeheid of verlies van energie - gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens - verminderd vermogen tot nadenken of concentratie of besluiteloosheid - terugkerende gedachten aan de dood, terugkerende suïcidegedachten, of een suïcidepoging of een specifiek plan om suïcide te plegen
Studentcommentaar iVTG mei 2015
Stupor is een bewustzijnsstoornis waarbij de patiënt niet spreekt of beweegt. Pinkhof H, Hilfman MM. Geneeskundig woordenboek. Amsterdam: de Erven Bohn, 1973. http://www.uptodate.com/contents/stupor-and-coma-in-adults Een stupor bij depressie zal eerder voorkomen bij een ernstige melancholisch depressie met een meer apathische toestand maar niet bij een lichte depressie. Ook in de Hamilton Rating Scale for Depression duid stupor op een zwaardere vorm van depressie dan 'licht'. http://dissociatievestoornisnao.nl/lichamelijk.html http://www.medischconsult.org/upl/website/behandeling/HamiltonRatingScaleforDepression.pdf Concluderend past antwoord C, stupor, NIET bij een lichte depressie en zou aldus het juiste antwoord moeten zijn op de vragen aangezien schuldwaan en geremde psychomotoriek hier WEL passen.
Studentcommentaar op kennistoetsvragen FHML-Geneeskunde Betreft toets (bijv. ET 1.5, iVTG 3): iVTG 4 Vraagnummer in de toets: 28 . ID-nummer student: I6019670 .
De vraag gaat over een lichte depressie. Zoals in bovenstaande tekst kopie vanuit DSM-IV criteria staat dat voor een lichte depressie 2-4 van bovenstaande symptomen aanwezig moeten zijn. Dus al de drie opgegeven optie kunnen voorkomen in de diagnose lichte depressie.
Studentcommentaar iVTG mei 2015
Bovendien is stupor een staat van verminderd bewustzijn en mutisme. Ook wel catatonische depressie genoemd en dit is een ernstige depressie.
VGT woensdag 20 mei 2015 Vraag 28 Studentnummer 1902121 Commentaar: Antwoord A ‘ een schuldwaan’ werd als juist gegeven, echter zou dit wel zeker bij een lichte depressie kunnen pasten. Antwoord C, stupor, is geen symptoom van de diagnose ‘ lichte depressie’ zoals in de vraag staat, maar juist van een ernstige depressie. Oftewel antwoord C hoort juist te zijn, ipv antwoord A. Studentcommentaar iVGT 20 mei 2015 – Vumc VGT 20 MEI 2015 2025574 Vraag 28 Stupor ziet men in principe niet bij lichte depressies, pas bij ernstige depressies. Het lijkt mij dat C het juiste antwoord is. Schuld is ook een van de punten in de DSM-4 voor een depressie http://www.trimbos.nl/onderwerpen/psychische-gezondheid/depressie/symptomen gevoelens (die waanachtig kunnen zijn) van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelen (niet alleen maar zelfverwijten of schuldgevoel over het ziek zijn), bijna elke dag http://nl.wikipedia.org/wiki/Depressie_%28klinisch%29 Het meest benauwende van deze depressie is de vertraagde werking van lichaam en geest, deze kan de vorm aannemen van een lichte inertie tot een
stupor bij ernstige
depressies, waarbij de patiënt ieder contact met de buitenwereld verliest.
Studentcommentaar iVTG mei 2015
Studentcommentaar iVGT 20 mei 2015 – Vumc VGT woensdag 20 mei 2015 Vraag 28 2514425 Citaat uit: Coëlho zakwoordenboek der Geneeskunde, A.A.F. Jochems; F.W.M.G. Joosten 30 ste druk pagina 906 ‘stupor: verdoving, sterke vermindering of totale ontheffing van de geestelijke functies gepaard gaande met onbewegelijkheid van het lichaam; kan optreden na hevige emoties (grote schrik, zelfmoordpogingen) of in het verloop van sommige ziekten, bijv. Diepe melancholie.’ https://www.nhg.org/standaarden/samenvatting/depressie Depressie: gedurende minstens twee weken vijf of meer symptomen, waarvan ten minste één van de twee eerste symptomen (DSM-IV):
sombere stemming gedurende het grootste deel van de dag, bijna dagelijks; duidelijke vermindering van interesse of plezier in (bijna) alle activiteiten; duidelijke gewichtsvermindering of gewichtstoename; slapeloosheid of overmatig slapen; psychomotorische agitatie of remming; moeheid of verlies van energie; gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens; verminderd vermogen tot concentratie of besluiteloosheid; terugkerende gedachten aan de dood, suïcidegedachten, suïcideplannen of suïcidepoging.
Stupor komt niet voor in de DSM criteria voor depressie.
Studentcommentaar iVGT 20 mei 2015 – Vumc
VGT woensdag 20 mei 2015 Vraag 28 1895206 Onderbouwing: De definitie van “lichte depressie” kan ik niet duidelijk terugvinden in de DSM criteria. Daarom is het onduidelijk welke symptomen hierbij passen. Gezien een schuldwaan, geremde psychomotoriek en stupor (zie bronnen) allen bij depressieve klachten horen lijkt mij deze vraag niet juist. Daarom om te vervallen. Schuldwaan kan een symptoom zijn bij depressie Bron 1: Het geriatrie formularium: Een praktische leidraad. Geredigeerd door P.A.F. Jansen,J.R. van der Laan,J.M.G.A. Pagina https://books.google.nl/books?id=1JXdBgAAQBAJ&pg=PA519&dq=schuldwaan+depressie&hl=nl&sa=X&ei=_fJcV ZfNKIX9UIP0AQ&ved=0CCAQ6AEwAA#v=onepage&q=schuldwaan&f=false
Geremde psychomotoriek kan een symptoom zijn bij depressie Bron: Psychomotorische vertraging bij depressie, gemeten met visuomotorische taken. MPBI pier, W hulstijn, JJM van Hoof & BCG sabbe. Tijdschrift voor psychiatrie. 2006 Vol. 2. P 95
Studentcommentaar iVTG mei 2015
http:// www.tijdschriftvoorpsychiatrie.nl/assets/articles/articles_1456pdf.pdf
Stupor kan een symptoom zijn bij depressie gezien stupor een extreme vorm is van geremde psychomotoriek. Bron: Psychomotorische vertraging bij depressie, gemeten met visuomotorische taken. MPBI pier, W hulstijn, JJM van Hoof & BCG sabbe. Tijdschrift voor psychiatrie. 2006 Vol. 2. P 97 http://www.tijdschriftvoorpsychiatrie.nl/assets/articles/articles_1456pdf.pdf
Studentcommentaar iVGT 20 mei 2015 – Vumc VGT commentaar VGT woensdag 20 mei 2015 Studentnummer 1561731 Vraag 28 Volgens mij moet dit antwoord C zijn: stupor. Dit past namelijk veel beter bij een zware dan bij een lichte depressie. Schuldgevoelens en psychomotoriek kunnen wel aangedaan zijn bij een milde depressie. Bron: NHG standaard Depressie, DSM-V
Studentcommentaar iVGT 20 mei 2015 – Vumc Betreffende VGT 20-05-2015 Studentnummer 1738259 Vraag 28
Naar mijn idee moet het antwoord ‘’stupor’’ zijn. In de DSM IV criteria spreekt men van een lichte depressie als 2- 4 van onderstaande symptomen aanwezig zijn. Stupor, zoals omschreven in Merck manual, wordt niet in de DSM genoemd Merck manual: Stupor is een toestand waarbij iemand niet reageert en slechts met herhaalde, krachtige prikkels voor korte tijd kan worden bijgebracht.
Studentcommentaar iVTG mei 2015
DSM-IV-criteria Volgens de DSM-IV-TR-criteria voor het diagnosticeren van een depressieve episode moeten één of twee van de volgende symptomen aanwezig zijn: De volgende symptomen zijn binnen dezelfde periode van twee weken aanwezig geweest en wijzen op een verandering ten opzichte van het eerdere functioneren; ten minste een van de symptomen is ofwel depressieve stemming, ofwel verlies van interesse of plezier. depressieve stemming gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag, zoals blijkt uit subjectieve mededelingen (bijvoorbeeld voelt zich verdrietig of leeg) ofwel observatie door anderen (bijvoorbeeld lijkt erg somber of steeds bedroefd) duidelijke vermindering van interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag (zoals blijkt uit subjectieve mededelingen of uit observatie door anderen) Bij deze twee criteria moet worden uitgesloten dat ze zijn veroorzaakt door een lichamelijke aandoening, wanen of hallucinaties. Het volstaat om één van deze symptomen te hebben als deze samen gaat met minstens vier van de volgende symptomen: duidelijke gewichtsvermindering zonder dat dieet gehouden wordt of gewichtstoename (bijvoorbeeld meer dan vijf procent van het lichaamsgewicht in één maand), of bijna elke dag afgenomen of toegenomen eetlust insomnia (slapeloosheid) of hypersomnia (overmatige slaap en slaperigheid) bijna elke dag psychomotorische agitatie of remming (waarneembaar door anderen en niet alleen maar een subjectief gevoel van rusteloosheid of vertraagdheid), bijna elke dag Veranderingen in activiteitenniveaus, rusteloosheid of zich beduidend langzamer bewegen dan normaal. moeheid of verlies van energie, bijna elke dag gevoelens (die waanachtig kunnen zijn) van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens (niet alleen maar zelfverwijten of schuldgevoel over het ziek zijn), bijna elke dag Gevoel van schuld, hulpeloosheid, bezorgdheid, en/of vrees. verminderd vermogen tot nadenken of concentratie of besluiteloosheid (ofwel subjectief vermeld ofwel geobserveerd door anderen), bijna elke dag Verminderde capaciteit om zich te concentreren of besluiten te nemen. terugkerende gedachten aan de dood (niet alleen de vrees dood te gaan), terugkerende suïcide-gedachten zonder dat er specifieke plannen gemaakt zijn, of een suïcidepoging of een specifiek plan om suïcide te plegen
Studentencommentaren Voortgangstoets Studentennummer:
1221779
Vraag nummer:
28
Datum: 20 mei 2015
Commentaar: Een stupor is een uiting van een ernstige depressie en komt weinig/niet voor bij een lichte depressie, waar naar gevraagd werdt. Uberhaupt komen conatieve symptomen weinig voor bij lichte depressies, laat staan een ernstig conatief symptoom zoals een stupor. Een schuldwaan daarentegen (wat wel was goedgerekend), is een van de (secundaire) kenmerken van een depressie, zoals beschreven door de DSM IV.
Literatuurverwijzing en/of plaatjes invoegen. Leerboek Psychiatrie. 2E, geheel herziene druk, derde oplage, 2012. p. 286-287
Studentcommentaar iVTG mei 2015
32 Studentcommentaar op kennistoetsvragen FHML-Geneeskunde
Betreft toets (bijv. ET 1.5, iVTG 3): Vraagnummer in de toets: 032 ID-nummer student: i6002714
. . .
Uit onderstaande bron blijkt dat er bij 80 jaar en ouder een prevalentie van 80% voorkomt. Antwoord D zou dus goed moeten zijn. file:///C:/Users/Dani%C3%ABlle/Downloads/2011%20Diverticulitis%20herz.pdf DIVERTICULITIS Over Diverticulitis is een NHG-Standaard (2011) en een NHG patiëntenbrief (2011). De tekst van deze werkafspraak vloeit voort uit de scholingsavond Gastro-enterologie voor huisartsen op 21 november 2007 in het MCL. De werkafspraak is aangepast aan de Standaard. Doel van deze werkafspraak is om de huisarts handvat te geven in de diagnostiek en behandeling/ begeleiding. Als er geen peritoneale prikkeling is, kan behandeling door de huisarts plaatsvinden. Begrippen divertikel : uitstulping van de darmwand diverticulosis : aanwezigheid van divertikels, asymptomatisch diverticulitis : ontsteking gecompliceerde diverticulitis : perforatie, abces, fistel, strictuur Locatie 95% in sigmoïd. 35% heeft ook proximale divertikels In 75% asymptomatisch en atypische klachten Vóórkomen De incidentie en prevalentie van diverticulose en diverticulitis samen bedragen in Nederland respectievelijk 0,7 en 1,8 per 1000 patiënten per jaar. Geschat wordt dat 15 -25 % van de mensen met diverticulose ooit een diverticulitis ontwikkeld. De klachten zijn gewoonlijk links gelokaliseerd (1,5% rechts) . Bij niet-westerse allochtonen is de incidentie van diverticulose en diverticulitis samen 0,2 per 1000 patiënten per jaar. In Afrika/Azië is het voorkomen < 1%, klachten gewoonlijk rechts. Leeftijdsopbouw: 10% < 40 jaar; 60% > 60 jaar; 80% > 80 jaar. Vraag 32: De prevalentie van diverticulosis coli bij bejaarden van 80 jaar en ouder, ligt het dichtst bij: Antwoord: C, 60%. Commentaar: Dit percentage ligt mijns inziens het dichtst bij 90%, antwoord D. Graag wil ik u wijzen op Het Gastro-Enterologie Formularium, (2013, Mathus-Vliegen, Numans) blz 152: ‘Ruim 80% van de mensen boven de 80 jaar heeft diverticulosis van het colon.’. In de NHG staat inderdaad dat het percentage op 65% ligt bij 85 jaar, echter wordt hier gewezen op referenties uit 1975 terwijl mijn referentie zeer recent is, namelijk uit 2013. Vraag 32 gaat over de prevalentie van diverticulosis coli bij mensen van 80jaar en ouder. Het Gastro-Enterologie Formularium (2013) stelt dat ruim 80% van de 80 jarigen diverticulosis van het colon hebben. Referentie: Het Gastro-Enterologie Formularium E. M. H. Mathus-Vliegen, Mattijs Everard Numans Bohn Stafleu van Loghum, Apr 24, 2013 Het antwoord D, 90% komt dichter in de buurt van 80% dan antwoord C, 60%.
Studentcommentaar op kennistoetsvragen FHML-Geneeskunde Betreft toets (bijv. ET 1.5, iVTG 3): iVTG 4 – mei Vraagnummer in de toets: 32 . ID-nummer student: i6034681 . De vraagt gaat over de prevalentie van de diverticulosis coli bij bejaarden van 80 jaar en ouder. De antwoordsleutel geeft 60% aan. In een andere bron (namelijk: Het Gastro-Enterologie Formularium, E. M. H. Mathus-Vliegen,Mattijs Everard Numans, p152. (beschikbaar via https://books.google.be/books?id=aDiNJwRdJLcC&pg=PA152&lpg=PA152&dq=prevalentie+diverticulos e+80+jaar&source=bl&ots=NvKTpSUWq&sig=zCW9annfMAx63w9N9Bc9kqePDoM&hl=nl&sa=X&ei=ealcVebOO4G2UOHpgEA&ved =0CDEQ6AEwAw#v=onepage&q&f=false)
Studentcommentaar iVTG mei 2015
Bij de antwoordsleutels staat optie 60 % en 90%. Dus is 80% dichterbij 90% dan bij 60%. Dus correcte antwoord is D.
Studentcommentaar iVTG mei 2015
33 Studentcommentaar op kennistoetsvragen FHML-Geneeskunde Betreft toets (bijv. ET 1.5, iVTG 3): iVTG 4 – mei Vraagnummer in de toets:33 . ID-nummer student: i6034681 . De vraag betreft over de geschikte antimicrobiële therapie bij een zwangere vrouw. In de NHGstandaard staat het volgende (zie onderstaande):
Dus wetend dat een urineweginfectie bij een zwangere persoon beschouwt wordt als een gecompliceerde aandoening. Het volgende is afkomstig van farmacotherapeutischkompas.nl:
Hieruit kan afgeleid worden dat de antwoordsleutel voor nitrofurantoïne niet correct is. Dus correcte antwoord is A. Bronnen: https://www.nhg.org/standaarden/samenvatting/urineweginfecties https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/inleidendeteksten/i/inl%20middelen%20bij%20urineweginfe cties.asp
Studentcommentaar iVTG mei 2015
39 Studentcommentaar op kennistoetsvragen FHML-Geneeskunde Betreft toets (bijv. ET 1.5, iVTG 3): iVTG 4 – mei Vraagnummer in de toets: 39 . ID-nummer student: i6006623 . Fibroblasten dragen door deling en differentiatie ook bij tot de regeneratie van skeletspierweefsel.
Mijns insziens is het juiste antwoord mijns insziens zowel B als C en dient deze vraag dus te vervallen uit de VGT.
Studentcommentaar iVTG mei 2015
41 Studentcommentaar op kennistoetsvragen FHML-Geneeskunde Betreft toets (bijv. ET 1.5, iVTG 3): iVTG 4 – mei Vraagnummer in de toets: 41 . ID-nummer student: i6006623 . De hartminuutvolume aan het einde van de zwangerschap stijgt met >30% ten opzichte van voor de zwangerschap (6L + minimaal 30%, tot wel 50%)
Bron: Richard M. Cowett, ‘Principles of Perinatal-Neonatal Metabolism’, 2012 p237 Mijns insziens is het juiste antwoord D en dient deze vraag dus gewijzigd te worden in de VGT. Vraag 41: antwoord moet “D” zijn. Documentatie: Cardiac structure and function in normal pregnancy. Karen K Melchiorre Current Opinion in Obstetrics and Gynecology 24(6) Lippincott WW 2012-12 1040-872X (http://ovidsp.ovid.com.proxyub.rug.nl/ovidweb.cgi?T=JS&CSC=Y&NEWS=N&PAGE=fulltext&D=yrovft&AN=00001703201212000-00010&PDF=y