STRUCTUURVISIE INFRASTRUCTUUR EN RUIMTE BIEDT OPLOSSINGEN VOOR PROBLEMEN UIT DE 20E EEUW
IK WEET HET OOK NIET MEER! In de ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In het kader daarvan moet het roer om. Om de bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en de sectorale blik te brengt het Rijk de ruimtelijke ordening onder bij gemeenten en provincies (‘decentraal,tenzij…’). De stelling is dat door minder nationale belangen sprake zal zijn van eenvoudigere regelgeving. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte komt op regionale schaal bij de provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschapsen natuurdomein fors ingeperkt. Deze doelstellingen zijn natuurlijk uitstekend. Maar zal regelgeving daadwerkelijk vereenvoudigen door decentralisatie? Een snelle blik in een willekeurige provinciale ruimtelijke verordening leert dat het overdragen van verantwoordelijkheden van het Rijk naar provincies de regelgeving niet zal vereenvoudigen of eenduidiger zal maken. De variaties in het regionale beleid zijn enorm. Een snelle rekensom leert dat één Rijksregeling eenduidiger is dan 12 provinciale regelingen, of 418 gemeentelijke regelingen (tenzij het Rijk haast maakt met provinciale en gemeentelijke herindelingen). Deze aanpak levert niet de snelle ontwikkelingen op die het Rijk voorstaat. In de huidige situatie verzandt de ruimtelijke ordening al in discussies over architectuur en landschap, zoals geïllustreerd in de afbeelding hiernaast. Er is geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat meer regionale regelgeving in de toekomst dit verbetert. Ook kan de herverdeling van de verantwoordelijkheden niet alleen om het geld gaan. In dat geval is het bestaande beleid laten doodbloeden en het simpelweg dichtdraaien van de geldkraan een veel simpeler aanpak. Welke redenen zijn er dan om verantwoordelijkheden af te dragen? Het antwoord is simpel: “Ik weet het ook niet meer! Doen jullie het maar.” Waaruit ontstaat deze reactie van het Rijk? Dit heeft te maken met het tijdsgewricht waar wij in zitten. Hoewel de eindigheid van onze grondstoffen en de mondiale ontwikkeling naar een communicatie-economie in de ontwerp-structuurvisie herkend wordt, is er nog geen duidelijk antwoord. Wat is dan die verandering waarover we het hebben? Welke regels zijn er van belang, en wie moet deze regels dan stellen? Deze vragen worden hieronder beantwoord.
HOE ZIJN DE HUIDIGE REGELS ONTSTAAN? De Woningwet trad op 1 augustus 1902 in werking. Dit wordt algemeen beschouwd als het begin van de overheidsbemoeienis met de volkshuisvesting in Nederland. Door de mechanisatie in de landbouw zochten arbeidersgezinnen hun heil in de steden. De zorg voor acceptabele huisvesting van de bevolking werd in de 19e eeuw niet als een overheidstaak gezien. De binnensteden van grote steden raakten overbevolkt. Daardoor stegen de huren tot onverantwoorde hoogten, terwijl de woningen vaak niet meer dan krotten waren. In de 19e en het begin van de 20e eeuw waren de woonomstandigheden van de Nederlandse arbeidsbevolking in de steden vaak erbarmelijk. Voor gezonde voeding, kleding en hygiëne hield een arbeidersgezin weinig geld over. Een initiatief-wetsvoorstel uit 1854 om plaatselijke raden van gezondheid in te stellen, waarbij het gemeentebestuur de bevoegdheid zou krijgen om huiseigenaren tot woningverbetering te dwingen, werd verworpen. In die periode was sprake van grote speculatie op de woningmarkt. Uiteindelijk werd geconstateerd dat de markt niet voorzag in goede woningen en op dit onderwerp faalde. Op het schaalniveau van de stedenbouw voorzag de CIAM1-filosofie in een planningsdoctrine. In de CIAM werden geplande steden gepropageerd, waarbij de functies als wonen, werken en recreëren van elkaar gescheiden zijn. Door de industrialisatie en de ermee verbonden maatschappelijke structuurveranderingen was deze scheiding ook noodzakelijk. Deze planningsdoctrine voorzag in een regeling voor de onderdelen waarop de markt faalde. In wezen is de planningspraktijk nog onveranderd. Voorbeelden zijn de VNG-Brochure Bedrijven en Milieuzonering en de hoofdgroepen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemminsplannen (SVBP 2008). Inmiddels is de meeste zware industrie echter uit het land verdwenen. Waar deze planningsdoctrine voorheen voorzag in een noodzakelijke regeling, zijn het nu grotendeels loze regels2. Deze regels zijn een nu een zichzelf instandhoudend juridisch systeem van verantwoordelijkheden, rechten en verplichtingen. Ook de ontwerp-structuuvisie heeft als speerpunt het: “Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s”. De situaties waar deze problemen nog echt spelen zijn op één hand te tellen. Hierdoor wordt het beleid steeds minder relevant en ook steeds minder begrepen door burgers en bedrijven.
NAAR EEN NIEUWE TIJD Nobelprijswinnaar Paul Crutzen noemt de tijd waarin wij nu leven het antropoceen. Crutzen bedoelt daarmee een nieuw tijdvak in de geologie, waarin de aarde zelf de invloed ondervindt van de menselijke activiteit. Het is dan het allernieuwste tijdvak van het holoceen. Crutzen situeert het begin rond het jaar 1800, met de opkomst van de industrialisatie en het grootschalig gebruik van brandstoffen. De gevolgen worden in de laatste decennia van de 20e eeuw bekend. Bovenop deze grote stroming volgt de golf die wordt gevormd door de IT-revolutie. Deze gaat ook aan de rest van de wereld niet voorbij. Microsoft topman Steve Ballmer noemt de huidige ontwikkelingen in de IT de vijfde IT-revolutie. Web 3.0, en gemeenschappelijk beheerde technologienetwerken en Cloud computing maken nieuwe samenwerkingsverbanden mogelijk en veranderen ons huidige begrip van de plaats. Kantoorpanden lopen bijvoorbeeld leeg om plaats te maken voor werkplekken in de Starbucks. Mensen zijn gewend om hun eigen virtuele leven in te richten. Zelf nieuws te maken via twitter. Via de iPhone permanent in contact te staan met het netwerk. Een effect is dat groepen met een gezamenlijk belang elkaar snel vinden. De ‘Arabische lente’ laat zien wat de gevolgen kunnen zijn van deze ontwikkeling. Eén van de consequenties van de vijfde technologische revolutie is dat IT de traditonele balans tussen concurrerende organisaties heeft ontwricht. Innovaties in technologie volgen elkaar in razend tempo op. De enige constante in deze lijkt verandering. In de tegenwoordige tijd ervaren we dus twee nieuwe ontwikkelingen. De gevolgen van het antropoceen en de IT-revolutie. Ook aan deze ontwikkelingen zijn maatschappelijke structuurveranderingen verbonden waar het hedendaagse beleid op in zal moeten spelen. Waar de ontwerp-structuurvisie uitgaat van minder van hetzelfde, nopen de ontwikkelingen om uit te kijken naar weliswaar minder, maar vooral ander beleid.
1 2
Congrès Internationaux d’Architecture Moderne Dit platform bestond van 1928 tot 1959. Van deze planningsdoctrine proberen we ons dan ook al jaren te verlossen, maar de praktijk blijkt weerbarstig. Zie voor een treffende analyse Van Assche, 2003 http://edepot.wur.nl/31485
WELKE PROBLEMEN VRAGEN OM BELEID? Welke problemen zouden vanuit een liberale visie tenminste in het rijksbeleid moeten worden geadresseerd? Een goede voorbeeld wordt gevormd door de Woningwet en de CIAM-filosofie. De overheid grijpt in op de onderwerpen waar de markt faalt3. Objectief kan worden vastgesteld dat wanneer het voortbestaan van een mensenleven of van de mensheid in gevaar komt de markt faalt . Zowel de gevolgen van het antropoceen als van de IT-revolutie vragen om een nieuwe manier van beleidvorming, of om nieuw beleid. De eerste ontwikkeling zal beleidsmatig om ingrijpende keuzes vragen, de tweede ontwikkeling om een herschikking van bevoegdheden. Deze ontwikkelingen worden hierna inhoudelijk besproken.
HET ANTROPOCEEN De ontwikkelling van het antropoceen is een sterke stroming en vraagt om de ontwikkeling van nieuw beleid. Nu landen als China, India en Brazilië ook de industriële revolutie afronden worden de effecten van het antropoceen pas echt merkbaar. Voor het eerst in de geschiedenis is de invloed van de mens zo groot dat over de capaciteit van de aarde nagedacht moet worden. Welke grenzen zijn er die niet overschreden mogen worden? Door Johan Rockström cs4. zijn 10 onderwerpen geïdentificeerd die de grenzen van de planeet bepalen. Dit zijn: - Biodiversiteit ; - Landverbruik; - Zoetwater; - Stikstofkringloop; - Fosfaatkringloop; - Ozonlaag; - Zuurgraad oceanen; - Klimaatverandering; - Chemische uitstoot; - Aërosollen atmosfeer. De figuur hieronder geeft de huidige situatie van de planeet aan. Het groene gebied geeft de veilige ruimte weer. Deze onderwerpen zijn onderling gekoppeld aan elkaar wat betreft zowel de oorzaken als de gevolgen. Voor deze tekst zijn drie onderwerpen geselecteerd die qua oplossingsrichting van grote invloed zullen zijn op de inrichting van de ruimte. Dit zijn de onderwerpen biodiversiteit, landgebruik en klimaatverandering.
3
4
Er zijn natuurlijk ook andere maatstaven om marktfalen aan af te meten. Voor deze methode is gekozen omdat dit uitgangspunt ook de basis is geweest voor de eerste en zeer succesvolle planningsdoctrine. Zie het artikel A safe operating space for humanitiy, Nature, vol. 461, september 2009
BIODIVERSITEIT In Nederland rest nog 15 % van onze oorspronkelijke biodiversiteit. De oorzaak hiervan is niet moeilijk te achterhalen. Als gevolg van de toenemende bevolkingsgroei, verstedelijking en met name de intensivering van de landbouw is ons planten- en dierenleven teruggedrongen naar (weliswaar een groot aantal, maar) te kleine reservaten. De hiernaast staande figuur laat de natuurgebieden in Nederland zien en hoe versnipperd deze door het land heen liggen. Het uitgangspunt in de ontwerpstructuurvisie dat de landbouw nog kan bijdragen aan de biodiversiteit is achterhaald. Met de huidige landbouwmethoden kennen woonwijken en bedrijventerreinen een grotere biodiversiteit. Daarnaast zal de landbouw de handen al vol hebben om minder afhankelijk van olie te worden en aan dierwelzijn te werken. Is de ach-teruitgang van biodiversiteit te stoppen, zonder economische schade? Indien we bereid zijn ingrijpende ruimtelijke keuzes te maken op nationaal niveau en het poldermodel overboord te zetten, is zelfs licht herstel van de biodiversiteit mogelijk, gecombineerd met economische groei.
LANDGEBRUIK (AGRARISCH GEBRUIK) In de wereld is circa 15% van het landoppervlak geschikt voor toepassing voor agrarisch gebruik. De schaarste aan landbouwgrond in de wereld leidt nu al tot enorme stijgingen in de voedselprijzen (zie ook de figuur hieronder). Nu ook de welvaart in de vroegere derde wereldlanden stijgt, zal de vraag naar eiwitten, oliën en vezels alleen nog maar toenemen. De Nederlandse voetafdruk is bijna viermaal de oppervlakte van het land5. Elders in de wereld verbruiken wij dus nu nog drie keer de oppervlakte van het land. Maar het wordt nog wat erger. Van dat kwart van onze ruimte-behoefte waarin ons land voorziet, gaat in de toekomst ook een groot deel worden gebruikt voor woningen, bedrijventerreinen, recreatiegebieden en infrastructuur. Volgens het scenario Global economie tot 2040 nog 25% van het oppervlak. Deze situatie leidt op zichzelf al tot een moreel dilemma. Elders hebben mensen een naar leven, (of sterven) door ons ruimtegebruik. Maar ook over de economische houdbaarheid van deze situatie kun je discussiëren. Wat zullen bijvoorbeeld de gevolgen zijn als onze grondstoffenleveranciers niet meer bereid zijn om tegen onze condities te leveren? Zij hebben immers enorme nieuwe afzetmarkten in de opkomende economiën. Onze huidige economische groei is een factor 5 lager dan die van opkomende markten en de westerse bevolking een factor 5 lager dan die van deze landen. Het is een kwestie van tijd dat de opkomende economiën onze ‘ability to pay’ zullen overtreffen6. Wij moeten er dus rekening mee houden dat onze voetafdruk sterk verkleind moet worden. Als wij het zelf niet doen, doet een ander dat wel voor ons.
5 6
Bron: footprintnetwork.org Of zoals Jim Rogers het stelt: “If you want to become rich go into mining and farming”.
OPWARMING VAN DE AARDE De gevolgen van de opwarming van de aarde zijn in de structuurvisie uitgebreid beschreven. Ook wat daaraan gedaan moet worden. De (extra) opwarming van de aarde heeft als directe oorzaak het verbruik van fossiele brandstoffen. Nu de olie als voornaamste fossiele brandstof opraakt, is sprake van een wedloop welke van de twee problemen ons als eerste inhaalt (opwarming of gebrek aan energie)7. Voor de hand liggende oplossing is een transitie naar duurzame energie. De visie heeft een informatieve figuur opgenomen wat het reëel ruimtebeslag van verschillende energiebronnen zou zijn op basis van de huidige energievraag, indien één bron het totale elektriciteitsverbruik zou dekken. Hoewel informatief, is de figuur verder niet erg zinvol. In de toekomst zal nooit sprake zijn van slechts één energiebron en bij veel van deze bronnen is gecombineerd ruimtegebruik mogelijk. Hoewel de transitie naar een duurzame energie als belangrijk wordt gezien in de visie, wordt een belangrijk argument vergeten. Dit is het macro-economische effect van de energietransitie. Nederland heeft een netto consumptie van (ten minste) 23 mld. aan olie (gerelateerde) producten. Deze consumptie beslaat circa 4% van ons bruto binnenlands pro-duct. Jaarlijks exporteren wij dus 4% van onze welvaart naar voornamelijk het Midden Oosten8. In de toekomst zullen we ook meer en meer aardgas importeren waardoor dit percentage gaat stijgen. Hoewel de Nederlandse economie open is, is dit met name met de rest van de EU. Het ‘weglekken’ van deze welvaart gebeurt dan met name naar de omringende landen die omgekeerd weer welvaart ‘teruglekken’. Het betrekken van onze energie binnen de EU in plaats van buiten de EU heeft dus wel degelijk een positief macro-economisch effect. Dit positieve effect kan versterkt worden als de (petro) chemische industrie ook een transitie ingaat naar op biomassa gebaseerde koolwaterstoffen. Een uitvoerige onderbouwing hiervoor is door de SER gegeven9.
Als men zich in Dubai op het einde van het olietijdperk voorbereidt, zouden wij dat wellicht ook moeten doen. Het nationaal inkomen wordt immers als volgt uitgedrukt BBP = C + I + G + (X - M), waarbij C= huishoudenconsumptie, I=private investeringen, G=overheidsconsumptie, X= export en M=import. Een verlaging van M leidt tot een vergroting van C, I of G. 9 Zie voor deze onderbouwing http://www.ser.nl/nl/publicaties/adviezen/2010-2019/2010/b29279.aspx 7 8
NAAR EEN RUIMTELIJK CONCEPT Hoe werken deze onderwerpen uit in een ruimtelijk concept? Om de biodiversiteit terug te brengen naar het niveau van de 50-er jaren van de 20e eeuw moet de Ecologische Hoofdstructuur worden ver-dubbeld in oppervlak. Robuuste verbindingszones maken het systeem vitaal. Aansluiting wordt gezocht bij bestaande natuurgebieden en ecologisch kansrijke gebieden zoals beekdalen. Deze gebieden moeten vooral worden aangesloten op de bevolkte (drukke) gebieden. Dit zijn de plekken waar de natuur ook een economische meerwaarde heeft. De verwerving van deze gebieden wordt zo gekozen dat een optimale biodiversiteit wordt gehaald. Deze gebieden dienen ook als buffer om de huidige probleemnatuurgebieden zoals heide en schraalland tegen verdroging en vermesting te beschermen. Anderzijds kunnen deze gebieden dienen om juist die soorten te behouden die in het agrarische gebied zo onder druk staan. In ¼e deel van dit gebied, namelijk de randzones, wordt ontwikkelingsruimte geboden aan diverse functies die in balans zijn met de omringende natuur. Gedacht kan worden aan oogst van biomassa, waterberging, recreatiebedrijven, bosbouw, jacht en visserij, biologische landbouw,in combinatie met begrazing van natuurterreinen, sportvoorzieningen, zorgvoorzieningen, (land)-goedwonen en bedrijven- en kantoorparken. Denk ook aan de fantastische Olympische Spelen waaraan deze zone ruimte kan bieden. In plaats van een land dat op slot staat, waarbij alle functies zodanig versnipperd zijn dat het landschap aan een sterke erosie en vervlakking onderhevig is, ontstaan nu een herkenbare mal en contramal. In het overige deel van Nederland kan meer schaalvergroting en intensivering van de landbouw plaatsvinden. Er hoeft niet meer op iedere vierkante meter naar beschermde soorten gekeken te worden. Biodiversiteit is reeds gewaarborgd in de nieuwe EHS. De Flora- en faunawet kan sterk worden versoepeld of helemaal overboord. De vraag naar voedsel en de schaarste aan landbouwgrond vraagt om nog intensievere landbouwmethoden die niet meer zijn te combineren met natuur, wonen en werken. Voor de intensievere landbouw moeten daarom productiezones worden aangewezen; de agrarische hoofdstructuur. De agrarische hoofdstructuur wordt door middel van agricentra gekoppeld aan het overige bebouwde gebied.
De ruimtebehoefte van het wonen, bedrijven, verkeer en recreatie zal ook de komende decennia voortduren. Deze functies kennen de hoogste kapitaalintensiviteit per m2. Deze functies kunnen goed worden gecombineerd met natuur of cultuurnatuur. Een parkachtig landschap rondom het bestaande bebouwde gebied voorziet in bufferzones voor de toekomstige ruimtebehoefte. Deze ruimtebehoefte tot 2040 is gebaseerd op het CBP scenario Global Economy. Het bebouwd gebied mag alleen uitbreiden in natuurlijke gebieden (de bufferzones). Dit planologisch concept is in de figuur op de vorige pagina uitgewerkt. De toekomstige bebouwde gebieden worden tijdelijk bestemd voor natuur en park. Dit geeft meteen een impuls aan de biodiversteit en recreatiemogelijkheden rond de steden. Bij de invulling die vervolgens plaats gaat vinden, moet in de stedenbouw en architectuur de natuur worden meeontworpen. De verdeling van het landoppervlak wordt in de grafiek onder aan de pagina weergegeven. Wat betreft het grondgebruik voor de opwekking van duurzame energie is al opgemerkt dat veel vormen goed toegepast kunnen worden in mulitfunctioneel ruimtegebruik. Bijvoorbeeld zonnepanelen op gebouwen, biomassa uit natuurgebieden, uit landbouwgebieden en niet te vergeten uit het toilet van 16 mln inwoners. Juist de economisch meest rendabele energievorm (wind op land) die met 7 ct/kwh zelfs concurrerend is met electriciteit uit aardgas is moeilijk ruimtelijk in te passen. Onderzoek onder bewoners nabij windturbines laat zien dat zij een viertal ‘aandachtspunten’ hebben 1. 2. 3. 4.
bij wind op land. Dit zijn in volgorde van belangrijkheid: Geluidhinder. Waardedaling woning/participatie in de opbrengsten. Slagschaduw. Aantasting landschap.
Inpassing van windturbines op land vraagt daarbij aandacht op deze onderdelen, waarbij het laatste aspect overigens door de inwoners nauwelijks van belang werd geacht. Voor de hand liggende plekken voor ‘wind op land’ zijn plekken met een hoge geluidbelasting langs drukke wegen en op industrieterreinen. Een vergezocht en onbetaalbaar concept? Dat valt erg mee. Natuur en recreatie leveren ook veel geld op. Denk bijvoorbeeld aan de stijging van de waarde van woningen, recreatie-bedrijven zetten geld om, zieken herstellen sneller in een groene omgeving, er is ruimte voor waterberging, waterzuivering en biomassa etcetera. Onderzoek10 laat zien dat natuurgebieden nabij stedelijke gebieden jaarlijks een directe financiële omzet van 8 tot 10 duizend Euro per hectare genereren11. De kosten per hectare kunnen hiermee ruimschoots worden gedekt.
10 11
http://issuu.com/tripleepublications/docs/nieuwe_natuur_nieuwe_economie0001 Dit is dus zonder de positieve effecten waar geen ‘echte’ markt voor is als wateropvang, waterzuivering etcetera.
DE IT-REVOLUTIE De tweede ontwikkeling die is besproken, vraagt om de herschikking van bevoegdheden. Daarmee kan meteen worden voorzien in de invulling van het ruimtelijk concept dat een antwoord is op de ontwikkeling van het antropoceen. Dat de huidige manier waarop de leefomgeving wordt ingericht een herschikking van bevoegdheden behoeft wordt ook door het Rijk in de ontwerpstructuurvisie onderkend. De ruimtelijke ordening moet immers weer bij de partijen die het aangaat komen te liggen. Dit zijn de burgers en bedrijven (en andere partijen die de ruimte inrichten). Waar de Wet ruimtelijke ordening in 2008 ook aan het Rijk en de provincies de mogelijkheden bood om zelf ruimtelijke plannen in vorm van inpassingsplannen te maken, is een belangrijk aspect vergeten; de burger en de bedrijven. Deze partijen zijn immers gewend om hun eigen (virtuele) omgeving vorm te geven. De nieuwe manier van het vormgeven van de ruimte is door zelfrealisatie en daar hoort de bevoegdheid tot het zelf vaststellen van het bestemmingsplan ook bij. Natuurlijk binnen de geldende wetgeving en beleidskaders. Om de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State niet al te zwaar te belasten kan voor een constructie worden gekozen dat waneer er zienswijzen zijn tegen het plan de gemeenteraad bevoegd wordt om het plan vast te stellen. Klinkt vergezocht? Nu al vragen gemeenten particulieren om zelf een ruimtelijke onderbouwing of bestemmingsplan aan te leveren als zij op hun perceel iets willen ontwikkelen12. Vaak gaat het om ontwikkelingen waar de gemeente geen of nauwelijks een belang heeft. In overleg met de buren kunnen dergelijke plannen en vergunningen als ze zelf moeten worden opgesteld ook prima zelf worden vastgesteld. Anders dan de ontwikkelingen die voortvloeien uit het antropoceen, vraagt deze ontwikkeling feitelijk ook niet om nieuw beleid, hooguit om een betere uitleg ervan. Overheden moeten niet meer denken in eindoplossingen maar in concepten. De overheden (de Rijks-overheid voorop) moeten daarin hun het beleid formuleren vanuit een algemeen lange ter-mijn belang en een gelegenheid bieden voor de communicatie over de uiteenlopende economische en ecologische deelbelangen. Niet één partij is in staat om de ruimte in te richten, maar dat hoeft ook niet meer. De nieuwe sociale netwerken maken het gemakkelijk om rond een deelbelang een coalitie te vormen. Deze coalities zullen deels bestaan uit de gevestigde partijen, maar ook uit nieuwe partijen. Anderen misschien dan we traditioneel gewend zijn. Deze coalities kunnen invulling geven aan het geschetste ruimtelijk concept. De economische meerwaarde van dit concept is hiervoor al aangetoond. De invulling vraagt wel om een nieuwe verdeling van rechten en bevoegdheden (en dus niet om verantwoordelijkheden). Wie heeft er bijvoorbeeld recht op schoon water, de uitstoot van CO2, of natuur13? Welke rechten zijn er om ruimtelijke plannen op te stellen? Mag een coalitie van ondernemers, projectontwikkelaars en maatschappelijke partijen in een binnenstad een eigen ruimtelijk plan vaststellen? Daarmee zou werkelijk invulling worden gegeven aan het subsidiariteitsbeginsel .
CONCLUSIE In het tijdsgewricht waar wij in zitten, ervaren wij de gevolgen van het antropoceen en de IT-revolutie. Aan deze ontwikkelingen zijn maatschappelijke structuurveranderingen verbonden waar het hedendaagse beleid op in zal moeten spelen. Het antropoceen laat zien dat de eindigheid van onze grondstoffen maar ook van de ruimte zien. Dit vraagt om ingrijpende veranderingen van het rijksbeleid. Een nieuw contourenbeleid van functiemenging dat de problemen van de biodiversiteit, ruimteverdeling en afhankelijkheid van fossiele brandstoffen aanpakt. Rijksbeleid dat Nederland klaarstoomt voor deze eeuw. Door de IT-revolutie zullen de bevoegdheden voor het opstellen van het ruimtelijk beleid bij de eindgebruikers moeten worden gelegd. Burgers en bedrijven moeten echt invloed krijgen op de vormgeving van de ruimte.
12 13
Maar het is ook gebruikelijk dat een milieueffectrapport door de initiatiefnemer wordt aangeleverd. Hiermee wordt gedoeld op de uitwerking van de rechten zoals is gedaan door Ronald Coase in het artikel The Problem of Social Cost, 1960; beter bekend als het Coase theorema.
VOOR MEER INFORMATIE NEEMT U CONTACT OP MET: Michiel Mosterman
Bas Verbruggen
Andries van den Berg
BügelHajema Adviseurs bv
Balthasar Bekkerwei 76
Utrechtseweg 7
Vaart nz 48-50
Bureau voor Ruimtelijke
8914 BE Leeuwarden
Postbus 2153
Postbus 274
Ordening en Milieu BNSP
T 058 215 25 15
3800 CD Amersfoort
9400 AG Assen
Vestigingen te Assen,
T 033 465 65 45
T 0592 316 206
Leeuwarden en Amersfoort
F 033 461 14 11
F 0592 314 035
E
[email protected]
E
[email protected]
058 215 91 98 E
[email protected]
W www.bugelhajema.nl