Intensief : 11% abnormaal
Azimuz Zorg, onderzoek en ontwikkeling 14
PRIMUS INTER PARES
p = 0,007 p = 0,007 HDL (mg/dl)
LDL (mg/dl)
50 40 30
20 15 10 5
20
0
10
admissie
0
Conventioneel Intensief
dag 8 admissie
dag 8
LDL < 20 mg/dl HDL < 15 mg/dl
RRR : - 38 % RRR : - 37 %
p = 0,005 p < 0,0001
Intensieve insulinetherapie verhoogt de lage HDL en LDL
Weefselonderzoek In een volgende fase deden we onderzoek op basis van een aantal weefselbiopten die we hadden afgenomen bij de overleden patiënten uit de chirurgiestudie. > Het mitochondriënverhaal Onze aandacht ging vooral naar de biopten van lever en spieren (Ref. 7). Onder de lichtmicroscoop zagen de levercoupes er normaal uit, zonder tekenen van necrose of zware beschadiging. De elektronenmicroscoop daarentegen, die de celstructuur en de celorganellen in het licht stelt, toonde duidelijke morfologische afwijkingen van de mitochondriën op levercoupes van patiënten uit de conventioneel behandelde groep. De levercoupes van patiënten die intensieve insulinetherapie hadden gekregen, waren normaal. Biochemische analyses bevestigden dat die abnormale morfologie samengaat met een verstoorde mitochondriale functie. Elekronenmicroscopie en biochemische analyse van de spierbiopten toonde deze mitochondriale verschillen tussen beide groepen niet. Deze weefselverschillen suggereerden dat de glucosetoxiciteit hier een
belangrijke rol speelt. De glucoseopname in de cel gebeurt via de celmembraan, meer bepaald via poortjes in de membraan, de zogenaamde glucosetransporters. In de lever zorgt GLUT-2 voor het glucosetransport. GLUT-2 bevindt zich altijd op de membraan en bemiddelt er een concentratiegradiënt-afhankelijke opname van glucose in de cel: hoe hoger de extracellulaire glucoseconcentratie, hoe meer glucose de cel opneemt. In de spier zorgt GLUT-4 voor het transmembranair glucosetransport. In tegenstelling tot GLUT-2 migreert GLUT-4 slechts naar de membraan in aanwezigheid van insuline. Insuline opent dus de poort voor de glucose-opname in de spiercel. De opname in de spiercel wordt dus niet alleen bepaald door de concentratiegradiënt, maar het proces wordt ook gecontroleerd door insuline. De mitochondriale verschillen tussen de levercellen uit beide groepen, en de afwezigheid van verschil bij de spiercellen is mogelijk een gevolg van de belangrijke rol van de glucosetoxiciteit. Als dat zo is, kunnen we ons natuurlijk de vraag stellen of een intensieve
insulinetherapie de spier niet zal schaden. Dat gebeurt niet omdat de behandeling erg gecontroleerd is, en omdat er tijdens ziekte weerstand is tegen een insuline-effect. Het effect van insuline in de spier zal dus steeds relatief beperkt zijn, zonder dat een overbehandeling mogelijk is.
Veelzijdig effect Glucosetransporters die werken zoals GLUT-2, vinden we ook in andere organen terug en bij kritiek zieke patiënten in een veel hogere concentratie dan bij gezonde mensen. Dit betekent dat cellen die in normale omstandigheden glucose opnemen zonder dat ze hiervoor afhankelijk zijn van insuline, vatbaar zijn voor die glucosetoxiciteit bij kritieke ziekte. Voorbeelden zijn de neuronen (hersenbeschadiging en ook de perifere neuropathie), de endotheelcellen die de binnenbekleding vormen van de bloedvaten, de cellen van het immuunsysteem, en de alveolaire type-2-cellen, die de binnenbekleding vormen van de longen. Als onze redenering klopt, verklaart dat waarom we met één behandeling op al die organen een effect zien.
PRIMUS INTER PARES
Het lichaam gebruikt verschillende enzymen om NO aan te maken, de zogenaamde stikstofmonoxidesynthetasen (NOS), met onder meer eNOS (endotheliaal NOS) en iNOS (induceerbaar NOS). Het eerste is constitutioneel in de endotheelcellen aanwezig, altijd, dus ook bij gezonde mensen; het tweede wordt aangemaakt in geval van een ontstekingsreactie. Ernstige ziekte kan dus gepaard gaan met een excessieve iNOS-geïnduceerde NO-vrijstelling. Er zijn argumenten om aan te nemen dat hyperglycemie hierbij een belangrijke rol speelt. Intensieve insulinetherapie zou iNOS en de overmatige NO-productie afremmen, maar weinig effect hebben op eNOS. Dat blijkt onder meer uit ons onderzoek naar de expressie van beide enzymen. Bepaling van het NO-gehalte in het bloed bij patiënten onder intensieve insulinetherapie toonde inderdaad een verlaagde NO, maar niet in die mate dat het te laag was. De insulinetherapie blijkt alleen het overmatige NO weg te nemen. Dat is het voordeel van dit soort ‘fysiologische’
sterfterisico en HDL toont een totaal andere curve: bij een heel laag HDL, onder een bepaalde cut-off waarde, gaat het risico plots heel erg stijgen. Via insulinetherapie slagen we er in om de patiënten uit die gevaarlijke zone van een te laag HDL te halen. Theoretisch trachten we het als volgt te verklaren: het lipoproteïne waar het HDL-cholesterol op vastzit, bindt toxische substanties en scheidt ze uit via de gal. Eens onder de cut-off waarde voor HDL loopt die eliminatie mank en duiken er problemen op. De verbeterde dyslipemie onder invloed van de insulinetherapie speelt hoogstwaarschijnlijk een significante rol in de afname van de sterfte en het orgaanfalen bij kritiek zieke patiënten.
behandelingen tegenover een farmacologische behandeling die werkelijk iets uitschakelt. Het endotheelverhaal laat dus op zijn beurt de belangrijke rol van glucotoxiciteit vermoeden. > Het lipidenverhaal Insuline heeft tevens een effect op het vetmetabolisme. We weten dat bloed van kritiek zieke patiënten te veel vet bevat. Dat kan je zien als je het bloedstaal even laat staan, dan vormt zich bovenaan een kraagje van vet. Dit komt door een sterk verhoogde triglyceridenspiegel. Anderzijds is de cholesterolemie (HDL en LDL) van deze patiënten sterk verlaagd. Ons onderzoek heeft dat bevestigd. Uit de resultaten blijkt ook dat insulinetherapie die grote stijging van de triglyceriden vrijwel volledig voorkomt en dat de behandeling resulteert in een lichte stijging van HDL en LDL (Ref. 9). Die forse daling van de triglyceriden is belangrijk omdat het sterfterisico lineair afneemt met de daling van de triglyceriden. Het verband tussen het
% verandering in triglyceriden
> Het endotheelverhaal Wat de endotheelcellen betreft, wees een merker in het bloed inderdaad op minder beschadiging bij intensieve insulinebehandeling (Ref. 8). Stikstofmonoxide (NO) zou hier ook een belangrijke rol spelen. NO heeft heel veel gunstige effecten, maar ook veel potentieel nadelige effecten, ook ter hoogte van het endotheel. Te veel NO kan de endotheelcellen beschadigen en kan ook de ontstekingsreactie activeren. Een tekort aan NO kan op zijn beurt de functie van de endotheelbekleding verstoren. NO volledig uitschakelen zou resulteren in een verstoorde perfusie van de organen en uiteindelijk in orgaanfalen.
Zorg, onderzoek en ontwikkeling Azimuz 15
Een diermodel Het onderzoek dat we tot nu toe hebben gevoerd, laat sterk vermoeden dat de glucosetoxiciteit de sleutelrol speelt in het verhoogde sterfterisico bij kritiek zieke patiënten. Maar 100% zeker zijn we dat niet en klinisch onderzoek zal die zekerheid nooit geven.
120
p < 0,0001 80
p < 0,003
40
dag 8 0
dag 1 admissie
Intensieve insulinetherapie verlaagt het circulerende triglyceridengehalte
Conventioneel Intensief
N = 363 in ICU > 7 dagen
Azimuz Zorg, onderzoek en ontwikkeling 16
Verwonding + randomisatie
Alloxan
Verwonding + randomisatie
Glycemie (mg/dl)
Plasma insuline (mU/L)
Alloxan
PRIMUS INTER PARES
basis
dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5 dag 6 dag 7
basis
dag 0
dag 3
dag 5
dag 7
NI/NG n=8 HI/NG n=8 NI/NG n=9 HI/NG n=8 Ellger B. Debveeye Y et al. Diabetes 2006 in press
4-groepen studie: bloedglucose en insulinemie worden onafhankelijk geregeld
Konijnen-brandwondenmodel Om die reden hebben we een diermodel gebruikt. We hadden het de voorbije jaren al ontwikkeld om andere endocriene systemen te bestuderen in kritieke ziektetoestanden. We opteerden voor een konijnenmodel omdat de hormonale respons van konijnen, beter dan die van ratten of muizen, de humane situatie benadert (Ref. 10). We zochten naar een model met één gestandaardiseerd ziektepatroon, waarbij die ziekte niet mocht genezen. Zoniet moet je ook rekening houden met het spontane herstel en je kan bezwaarlijk intensieve zorgen toepassen op duizenden konijnen. Het model moest dus ziek zijn en ziek blijven, met een bepaalde sterfte binnen de 10 dagen, vergelijkbaar dus met de menselijke situatie op de afdeling Intensieve Geneeskunde. Uiteindelijk werd het een brandwondenmodel. Onder algemene anesthesie kun je heel gestandaardiseerd een thermisch letsel aanbrengen dat nadien geen pijn geeft, omdat wonden in de derde graad ook de volledige zenuwuiteinden vernietigen. Dat weten we met zekerheid uit onze ervaring op afdeling Intensieve Geneeskunde met patiënten
met derdegraadsbrandwonden. Die patiënten voelen geen pijn omdat ook hun zenuwuiteinden vernietigd zijn. Ons konijnenmodel vertoont dus het metabole ziektebeeld van de kritiek zieke patiënt, zonder pijn, zodat we ze geen al te complexe medicatie moeten toedienen.
Vier groepen In dat model hebben we in een eerste stap de eigen insulineproducerende betacellen vernietigd via medicatie, om in een volgende stap exogeen insuline toe te dienen (Ref. 5). Dat heeft ons toegelaten om vier groepen te bestuderen: [1] de combinatie van normale insulinespiegels en normale glucosespiegels; [2] de combinatie van normale glucose en hoge insuline; [3] normale insuline en hoge glucose; [4] hoge insuline en hoge glucose. Uiteindelijk is dat de enige manier om na te gaan of de glucosetoxiciteit inderdaad de sleutelrol speelt. Er is in de literatuur geen enkel systeem of model beschikbaar dat erin geslaagd is om dat te doen. Het was niet eenvoudig, maar na anderhalf jaar is het gelukt om het model te ontwikkelen.
PRIMUS INTER PARES
De overlevingscurven tonen voor beide groepen met normoglycemie een veel betere overleving dan voor de twee groepen met hyperglycemie, ongeacht de insulinespiegels. Dat toont mooi aan dat de bloedsuiker belangrijk is voor de overleving. In een volgende stap evalueerden we de situatie ook voor alle andere functies (nierfunctie, leverfunctie, endotheelfunctie) (Ref. 5). Hieruit bleek dat een strikte glycemiecontrole heel erg belangrijk is voor alle orgaansysteemfuncties. Voor een gunstig effect op het hart en het immuunsysteem bleken zowel een direct insuline-effect als effecten van strikte glycemiecontrole noodzakelijk te zijn.
Hoge glycemie + hoge insulinemie: slechtste score De combinatie die in ons model het slechtst scoort is de groep met een hoge glycemie én een hoge insulinemie (Ref. 5). Die konijnen doen het slechter qua leverfunctie, nierfunctie en endotheelfunctie. Dat is een erg belangrijke bevinding met het oog op de praktijk. Ze leert dat insuline toedienen zinvol is, als je het tenminste perfect doet. Als je het op een minder nauwkeurige manier doet, doe je mogelijk meer kwaad dan goed. Om die reden kunnen we niet genoeg benadrukken hoe belangrijk het is om het protocol, dat een perfecte normaalwaarde van de bloedsuikerspiegel nastreeft, perfect te volgen.
Toekomstperspectieven Het verhaal is hier natuurlijk niet af. Vanzelfsprekend blijven we zoeken naar de juiste drempel, naar eventuele contra-indicaties, risico’s en naar andere patiëntengroepen waarbij de behandeling zou kunnen werken. Een groep patiënten die we op dit moment bestuderen zijn de kritiek zieke kinderen, maar ook patiënten op een gewone afdeling zouden voordeel kunnen halen uit strikte glycemiecontrole.
Fundamenteel onderzoek Wat het fundamenteel onderzoek betreft, kijken we steeds meer in de diepte, naar moleculaire fenomenen van de insulinesignaaltransductie bijvoorbeeld. De informatie die we daaruit halen, zal wellicht toelaten om nog andere behandelstrategieën bij kritiek zieke patiënten te verbeteren.
Automatiseren De volgende stap in de klinische evolutie gaat in de richting van een geautomatiseerde glycemiecontrole. Mochten we in staat zijn om de bloedsuikerspiegel continu te monitoren en aan te passen, zou dat een winst betekenen. Momenteel bestaat er geen goede sensor die tegelijk betaalbaar is. Maar hieraan wordt gewerkt. Ook hier in huis zijn we samen met de ingenieurs elektromechanica goed op weg om een computergestuurd systeem te ontwikkelen om alles automatisch te regelen.
Referenties (Ref. 1) Van den Berghe G, Wouters P, Weekers F, Verwaest C, Bruyninckx F, Schetz M, Vlasselaers D, Ferdinande P, Lauwers P, Bouillon R. 2001 Intensive insulin therapy in critically ill patients. The New England Journal of Medicine 345: 1359-1367. (Ref. 2) Van den Berghe G, Schoonheydt K, Becx P, Bruyninckx F, Wouters PJ. 2005 Intensive insulin therapy protects the central and peripheral nervous system of intensive care patients. Neurology 64: 1348-1353. (Ref. 3) Van den Berghe G, Wilmer A, Hermans G, Meersseman W, Wouters PJ, Milants I, Van Wijngaerden E, Bobbaers H, Bouillon R. 2006 Intensive insulin therapy of medical intensive care patients. The New England Journal of Medicine 354: 449-461. (Ref. 4) Van den Berghe G, Wouters PJ, Kesteloot K, Hilleman DE. 2006 Analysis of healthcare resource utilization with intensive insulin therapy in
Zorg, onderzoek en ontwikkeling Azimuz 17
critically ill patients. Critical Care Medicine Jan 25;Publish Ahead of Print. (Ref. 5) Ellger B, Debaveye Y, Vanhorebeek I, Langouche L, Giulietti A, Van Etten E, Herijgers P, Mathieu C, Van den Berghe G. 2006 Survival benefits of intensive insulin therapy in critical illness: impact of maintaining normoglycemia versus glycemia-independent actions of insulin. Diabetes, in press. (Ref. 6) Van den Berghe G, Wouters PJ, Bouillon R, Weekers F, Verwaest C, Schetz M, Vlasselaers D, Ferdinande P, Lauwers P. 2003 Outcome benefit of intensive insulin therapy in the critically ill: insulin dose versus glycemic control. Critical Care Medicine 31: 359-366. (Ref. 7) Vanhorebeek I, De Vos R, Mesotten M, Wouters PJ, De WolfPeeters C, Van den Berghe G. 2005 Protection of hepatocyte mitochondrial ultrastructure and function by strict blood glucose control with insulin in critically ill patients. Lancet 365: 53-59. (Ref. 8) Langouche L, Vanhorebeek I, Vlasselaers D, Vanderperre S, Wouters PJ, Hansen TK, Skogstrand K, Van den Berghe G. 2005 Intensive insulin protects the endothelium of critically ill patients. The Journal of Clinical Investigation 115: 2277-2286. (Ref. 9) Mesotten D, Swinnen J, Vanderhoydonc F, Wouters PJ, Van den Berghe G. 2004 Contribution of circulating lipids to the improved outcome of critical illness by glycemic control with intensive insulin therapy. Journal of Clinical Endocrinology and Metabolism 89: 219-226. (Ref. 10) Weekers F, Van Herck E, Koopmans W, Michalaki M, Bowers CY, Veldhuis JD, Van den Berghe G. 2002 A novel in vivo rabbit model of hypercatabolic critical illness reveals a biphasic neuroendocrine stress response. Endocrinology 143: 764-774. p r o f . d r. G r e e t Va n d e n B e r g h e - Diensthoofd Intensieve Geneeskunde - Buitengewoon hoogleraar Faculteit Geneeskunde - Voorzitter departement Acute Medische Wetenschappen