Strijd om binnen te gaan bij Lucas 13: 22 – 30 en het verhaal ‘De Dwergboompjes’ (zie hieronder). ‘Ik ben me in het boeddhisme gaan verdiepen omdat ik het christelijk geloof en de kerk zo veroordelend vindt’ een uitspraak van een vrouw – die ik deze week las – bepaalde me bij wat we om ons heen zien. Veel mensen voelen zich aangesproken door de open, verstilde, persoonlijke weg die het Boeddhisme lijkt aan te bieden. In het ooit zo Katholieke zuiden – de stad Berg-op-Zoom – telde ik kortgeleden toevallig vier winkeltjes met Boeddha parafernalia, terwijl een kerk aan de centrale markt was omgetoverd tot theater met een naam die nog verwijst naar ‘De Maagd’, maar elke religieuze christelijke betekenis verloren lijkt te hebben. Het dogmatische christelijke geloof, met zijn Schepper en Bevrijder, met zijn Heiland en Verzoener, met zijn Geest en zijn Waarheid, met zijn Verbond en zijn wonderwerken is door velen ingeruild voor de vriendelijk glimlachende en altijd begripvolle Boeddha, het alles bezielende Dharma, de wederkeer van het bestaan in Samsara het meedragen van je Karma en de uiteindelijke bestemming van ooit het Nirvana. Leren af te zien van ieder streven, van iedere afhankelijkheid. Boeddhisme als een warme omhelzing na een onbegrijpelijk geworden en ietwat kil christendom Ook vanmorgen lezen we een evangelietekst die lijkt te zijn gericht op afwijzing, op veroordeling tot ‘geween en tandengeknars’. Sommigen zijn in het Rijk Gods en anderen zijn uitgeworpen. De deur is gesloten en buiten staan mensen te roepen en te kloppen maar zij worden niet gekend. De boodschap is ‘strijd om de smalle deur binnen te komen’. Is dit nu Goed Nieuws, is dit evangelie? Eerste goed om te weten dat dit ‘strijden’ te maken heeft de strijd tussen sporters. Zoals een topsporter zijn uiterste best doet om de eerste te worden. ‘Voor goud gaan’, niet voor ergens een plekje in het peloton, maar voor de hoogste plaats op het ereschavot. Paulus in zijn Eerste Brief aan de gemeenten in Korinthe heeft dat beeld uitgewerkt als hij zegt: 24 Weet u niet dat van de atleten die in het stadion een wedloop houden er maar één de prijs kan winnen? Ren als de atleet die wint. 25 Iedereen die aan een wedstrijd deelneemt beheerst zich in alles; atleten doen het voor een vergankelijke erekrans, wij echter voor een onvergankelijke’(9:24,25). Voor dat we verder naar het evangelie kijken iets over Boeddhistisch denken en doen:
Ik denk dat je mag stellen dat ook in het Boeddhisme de toegang tot het echte kennen geen gemakkelijke weg is. Het vereist veel oefening, overgave, toewijding. In het Zen Boeddhisme wordt gesproken van de Poortloze Poort, de toegang tot dat wat alles en allen bezielt is ‘poortloos’, je komt er niet zo maar binnen. In ons verhaal uit Japan wordt gespeeld met dat idee van binnengaan en binnenlaten. De Monnik, die aan de deur staat, is een verzinnebeelding van het horen naar het onbekende, het andere, het ongedachte. En in het aandacht krijgen voor die onbekende ander leer je je los te maken van wat je bindt. Leer je je los te maken van wat je vastbindt aan zaken die je in de weg staan om een vrij mens te worden. Door de oude Monnik binnen te laten en de dwergboompjes uiteindelijk te verbranden werd er een nieuwe weg opengelegd voor Tomonari en Toeyama. Ook in dit Boeddhistische verhaal dus eigenlijk een smalle deur en een innerlijke strijd. In Lucas’ weergave van het binnengaan door de smalle deur gaat het ook niet gemakkelijk. Het gaat om een inspanning tot het uiterste. Die inspanning beschrijft ook Paulus als een gevecht met zichzelf: 26 Daarom ren ik niet als iemand die geen doel heeft, vecht ik niet als een vuistvechter die in de lucht slaat. 27 Maar ik bedwing mijn lichaam, en breng het tot dienstbaarheid (doulagogo) want ik wil niet aan anderen de spelregels opleggen om uiteindelijk zelf te worden gediskwalificeerd. (uit de NBV en onderstreept = SV)
Ook hier een kwestie van toewijding dus. Zoals een echte sporter zich jarenlang veel moet ontzeggen, in dienstbaarheid aan het trainingsprogramma om uiteindelijk te kunnen pieken op dat ene moment. Paulus zegt: ‘ik bedwing mijn lichaam, en breng het tot dienstbaarheid’. Zeg maar hij ziet van veel af om dienstbaar te kunnen zijn aan God en de mensen. Wat staat in onze Lucas-vertelling tegenover die toewijding, die strijd? Lucas schetst daar tegenover een beeld van een vol en gezellig leven: Er is gegeten en gedronken en ‘op straat’ is er onderricht gegeven. Op het eerste gezicht een rijk en mooi beeld. Maar in de context van dit beeld is het niet de juiste weg om de smalle poort te naderen. Het eten en drinken, het leren tussen neus en lippen, in het alledaagse gewoel; het draagt geen vrucht, het schiet geen wortel. Er is te weinig toewijding, geduld. ‘Zo wordt de Poortloze Poort niet gevonden ‘ zou de Zen Boeddhist kunnen zeggen. Zo in alle vluchtigheid kan uiteindelijk de gerechtigheid niet gedaan worden, kan de eredienst aan God en mensen niet worden geleerd, zegt het Evangelie. De aandacht moet gericht worden. In het Japanse verhaal van de Bonzai boompjes moet het echtpaar leren kijken naar de hongerige monnik, en opnieuw leren kijken naar hun eigen mogelijkheden. Maar dat gaat niet zonder zelf de deur open te doen,
door zelf te delen, in gesprek te gaan. Dat is een weg die moeite kost. Nogmaals Paulus: ‘Ik bedwing mijn lichaam’. Niet ingaan op de eerste impulsen maar je richten op wat werkelijk van belang is. Is het christelijk geloof nu inderdaad zo veroordelend? Is het veroordelend, bij voorbeeld in deze Lucas tekst? Het ligt er natuurlijk maar aan hoe je zo’n tekst leest. Hoe je een traditie verstaat. Als je deze tekst verstaat als gericht tégen de anderen die niet naar binnen zullen kunnen omdat ze dat té laat willen; dan is deze tekst zeker uit-sluitend. De anderen worden veroordeeld en buitengezet. Maar als je de woorden van Lucas leest als een oproep aan jezelf, een oproep om gericht te leven, toegewijd te leven, om te zijn als die sporter die gaat voor de eerste plaats, die van veel onbelangrijks afziet om te kunnen trainen voor het echt belangrijke. Als je het leest als een weg om je zelf tot dienstbaarheid te richten. Als je het leest als een waarschuwing aan jezelf om niet in vluchtigheid te blijven leven, dan heeft die tekst volgens mij een heel bemoedigende en praktische uitwerking. Voor christen en boeddhist. Voor alle mensen die zoeken naar een leven met betekenis, wijst deze tekst voorbij aan de gewoonten, de bindingen, voorbij aan de religie die mensen in slaapt wiegt en de deur dichthoudt voorbij aan alle angst om je open te stellen voor God en de naaste. Deze tekst maakt dan dat we de weg inslaan naar een smalle deur, in onszelf, de smalle deur naar de ander de smalle deur naar ware eredienst. Op die weg worden wij vanmorgen weer gezet. Dat geldt voor de Boeddhist en dat geldt voor de Christen. Wie oren heeft die hore en gaat deze weg. Die strijdt om in te gaan. Amen. ds. Paul van der Harst De Dwergboompjes http://www.beleven.org/verhaal/de_dwergboompjes De enige rijkdom die Tomonari en zijn vrouw Toeyama bezaten, waren drie dwergboompjes: een sparretje van honderd jaar, een pijnboompje van honderdtwintig en een arbeel van tweehonderd jaar. Zij vertroetelden deze boompjes als hun kinderen, stoften hen met een fijn borsteltje af en begoten ze met gekookt water.
Hoewel deze mensen zo arm als de mieren waren, was het nog nooit in hun hoofd opgekomen een van de boompjes te verkopen, ook al wisten zij dat zij er een goede prijs voor zouden kunnen maken. Op een avond zaten zij voor hun karig maal en slurpten daarbij slappe thee, terwijl de koude wind door de spleten van hun huisje naar binnen woei en buiten grote sneeuwvlokken vielen. Er werd driemaal aan de deur geklopt en toen Tomonari opendeed, zag hij een oude bedelmonnik voor zich staan, wiens pij met sneeuw was bedekt. "Neemt u mij niet kwalijk," stamelde de priester, "maar ik sterf bijna van de honger en de kou. Wilt u mij niet voor een tijdje onderdak verschaffen?" "Beste man," antwoordde Tomonari, "het zou ons een groot genoegen zijn, maar wij rillen zelf van de kou en wij hebben nog maar één rijstkoek in huis." "Bij de liefde van Boeddha," smeekte de monnik, "laat mij toch niet voor uw deur staan! Mijn krachten zijn uitgeput." Inderdaad zag de priester er zo vermoeid en verkleumd uit dat Tomonari medelijden met hem kreeg en hem inviteerde binnen te komen. De monnik schudde eerst de sneeuw van zijn pij en ging toen gehurkt op de koude grond zitten. Toeyama spoedde zich naar de keuken, haalde het laatste restje eten dat zij nog bezaten voor den dag en zette het de priester voor. Hij liet zich de rijstkoek goed smaken, maar hij rilde over zijn gehele lichaam. "Ik heb, geloof ik, kou gevat," zei hij verontschuldigend, "ik ben al de hele dag onderweg." "Wij moeten een vuurtje stoken," zei Toeyama. "Hoe wil je dat doen?" vroeg Tomonari haar. "Wij hebben immers geen stukje hout in huis. Tenzij..." "Tenzij wat?" vroeg zijn vrouw weer. "Tenzij wij onze dwergboompjes verbranden." "Onmogelijk!" zei zij vastbesloten. "Er is niets waar wij zo aan gehecht zijn." "Heeft Boeddha zelf niet gepredikt dat wij ons niet aan aards bezit mogen hechten? En moeten wij niet alles aan onze naasten schenken, wanneer zij in nood verkeren? Denk aan het konijn, dat Boeddha zijn leerlingen als voorbeeld voor ogen stelde! Het dier kon een arme bedelaar geen aalmoes geven en bood toen zijn eigen lichaam als spijs aan. Ook wij mogen niet aarzelen het beste wat wij bezitten aan een volgeling van Boeddha aan te bieden." Zo sprak Tomonari, terwijl de monnik langzaam in slaap was gesukkeld. "Ik geloof dat de arme man koorts heeft," meende zijn vrouw. "Laten wij maar een boompje offeren." Zij werden het erover eens dat de honderdjarige spar zou worden verbrand. Met tranen in de ogen zagen zij hoe hun lievelingsboom door het vuur werd verteerd. De monnik scheen te herleven en kroop zo dicht mogelijk bij het vuur. Maar dat doofde helaas al spoedig. Het echtpaar offerde nu ook de twee andere boompjes op en een behaaglijke warmte verspreidde zich door de kamer. "Moge Boeddha u belonen!" sprak de monnik, "en moge u later het nirvana bereiken, waar geen lijden en geen verlangen meer bestaat."
Bron: "Japanse sagen en verhalen" door M.A. Prick van Wely. Fibula-Van Dishoeck, Haarlem, 1979. ISBN: 90-228-3346-1.