Code van goede meetpraktijk van de VKL (Vereniging Kwaliteit Luchtmetingen)
Wat doet de VKL? De Vereniging Kwaliteit Luchtmetingen (VKL) heeft ten doel, binnen de kaders van de Europese en Nationale wet- en regelgeving, een concrete bijdrage te leveren aan het waarborgen, ontwikkelen, toepassen en in stand houden van de kwaliteit van luchtmetingen in Nederland. De vereniging behartigt tevens de gemeenschappelijke belangen van haar leden. De vereniging zal zich daarbij in het bijzonder richten op het bevorderen van: •
Een correcte en integrale toepassing van Europese richtlijnen en Nationale regelgeving op het gebied van luchtmetingen;
•
Maatregelen gericht op het tegengaan van oneerlijke concurrentie als gevolg van het niet toepassen hiervan.
Voor verdere informatie kunt u terecht op de VKL-website www.vkl-online.nl.
Stofemissiemetingen Periodieke metingen Deze code van goede meetpraktijk beschrijft de toegepaste werkwijze bij de monsterneming en meting van stof in emissies van stationaire bronnen binnen de VKL. Deze werkwijze is na onderlinge auditrondes bij de verschillende VKL-leden en na afstemming binnen de technische commissie van de VKL tot stand gekomen.
1|6
CvGM-VKL 003 Versie 2.0 Maart 2009
Achtergrond Deze richtlijn beschrijft de stofemissiemeting gebaseerd op de NEN-EN 13284-1 - Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties-deel 1: Manuele gravimetrische methode. De NEN-EN 13284 is primair geschikt voor het gebied tot 50 mg/Nm3 maar heeft in de scope als aanvulling dat de norm ook gebruikt kan worden voor hogere stof-concentraties. In dit praktijkblad zijn de belangrijkste kwaliteitsbepalende factoren uitgelicht en praktische afwijkingen van de NEN-EN 132841 beschreven. Het betreft hierbij zaken met betrekking tot: • Monstergasconditionering • Controle op juiste werking • Uitwerking • Rapportage
Monsterneming Deze richtlijn wordt gebruikt voor de bepaling van de stofconcentratie in afgas in het bereik van 0-1.000 mg/Nm3.
geconditioneerd en vervolgens teruggewogen. Het verschil tussen het voor- en nagewicht is de uiteindelijke stofbelading en wordt gerelateerd aan het bemonsterde rookgasvolume. De monsterneming is gebaseerd op de NEN-EN 13284-1.
Locatie en beoordeling monsternamevlak
Monstervoorbehandeling De emissiemetingen worden uitgevoerd met een extractief monsternamesysteem, waarmee een representatief monster uit het afgaskanaal wordt aangezogen. Door middel van een isokinetische en traverserende bemonstering wordt stof afgevangen op filtermateriaal. Dit filtermateriaal is vooraf aan de meting al dan niet met filterhuis geconditioneerd en voorgewogen. Na de meting wordt dit filter
Voorafgaand aan een meting wordt een meetvlakbeoordeling uitgevoerd. Ten behoeve van de situering en beoordeling van het meetvlak wordt verwezen naar de criteria zoals gesteld in de NEN-EN 13284-1. Hiervoor wordt ook verwezen naar de Code van Goede Meetpraktijk CvGM002.
2|6
Code van goede meetpraktijk van de VKL (Vereniging Kwaliteit Luchtmetingen)
Meetpuntverdeling Ten behoeve van stofmetingen wordt indien mogelijk traverserend gemeten waarbij de verdeling over het meetvlak is bepaald volgens de NEN-EN 13284-1. Indien, vanwege praktische redenen of vanwege de veiligheid afwijkend hiervan wordt gemeten, wordt dit vermeld in de rapportage en een inschatting van de mogelijke verhoging van de meetonnauwkeurigheid dient dan te worden opgegeven. Tip Indien een punt niet gehaald kan worden, dan is het een optie om een ander punt in dezelfde concentrische ring dubbel uit te voeren.
Apparatuur en materialen Gassnelheid/-temperatuur en druk Hiervoor wordt verwezen naar het VKLdocument CvGM-VKL 006. Monsternameapparatuur Een monsternametrein bestaat uit: • Nozzle (aanzuigmond) • Filterhouder (al dan niet verwarmd) • Aanzuigbuis (al dan niet verwarmd) • Gasmeter (+ voorgeschakelde droogkolom) • Gaspomp • Systeem ter controle van de isokinetische bemonstering Alle meetapparatuur zoals gasmeters, thermometers en drukmeters dienen herleidbaar gekalibreerd zijn. Zie hiervoor het VKL-document CvGM-VKL 005 “Controle van meetmiddelen”. Te gebruiken materialen De te gebruiken materialen dienen resistent te zijn tegen corrosie en indien noodzakelijk tegen hitte.
3|6
CvGM-VKL 003 Versie 2.0 Maart 2009
In de praktijk wordt gebruik gemaakt van: RVS, titanium, glas, kwarts en inconel (afhankelijk van de toepassing). Nozzle: De specificaties van de nozzle zijn beschreven in de NEN-EN 13284-1. Tijdens het gebruik in het veld, dient de nozzle visueel te worden beoordeeld. (t.a.v. van evt. beschadigingen) De aanbeveling is: nozzle > 6 mm. Alleen indien de omstandigheden dit niet toelaten kan worden gebruik gemaakt van een kleinere nozzle. Belangrijkste redenen om hiervan af te wijken zijn: • hoge stofbelasting waardoor de meettijd te kort zou worden. • hoge afgassnelheid waardoor de aanzuigsnelheid te hoog wordt. Een nozzle mag nooit kleiner zijn dan 4 mm. Filterhouder: Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee typen: • Instack , onverwarmd • Outstack, verwarmd Bij natte (oververzadigd met waterdruppeltjes) afgassen dient gebruik gemaakt te worden van een outstack verwarmde filterhouder, gecombineerd met een verwarmde monsternamesonde. Daarnaast is het bij natte gassen mogelijk om gebruik te maken van in-stack hydrofoob filtermateriaal. Bij in-stackmetingen behoeft de sonde niet verwarmd te zijn.
Aanzuigsysteem + gasmeter Het aanzuigsysteem moet corrosieresistent zijn. Voorafgeschakeld aan de gasmeter bevindt zich een droogunit.
Let op dat de onderdruk in de gasmeter niet te hoog wordt. Bij voorkeur wordt een gasmeter gebruikt met vrije (atmosferische) uitstroom.
Filters: Materiaal: standaard kwarts (afwijkingen mogelijk zoals teflon of glasvezel, afhankelijk van de toepassing en dient te worden vermeld in de rapportage). Bij voorkeur worden vlakfilters gebruikt. De specificaties van het filter wordt beschreven in de NEN-EN 13284-1.
4|6
Code van goede meetpraktijk van de VKL (Vereniging Kwaliteit Luchtmetingen)
voldoen aan de gestelde criteria, zie hieronder. Gestelde criteria: Terugweegcriterium: 0,3 mg absoluut. Detectiegrens 1 mg/Nm3 (bij ½ uursmeting).
Uitvoering van de meting Voorafgaand aan de stofmetingen dienen de benodigde afgasparameters te worden bepaald ten behoeve van de meetvlak-beoordeling. Tevens dient een vochtgehaltebepaling gedaan te worden conform het VKL-document voor vochtbepaling.
5|6
Filterbehandeling
Opmerking: indien teruggerekend moet worden naar een standaard zuurstofgehalte dient het zuurstofgehalte simultaan gemeten te worden.
Voorbehandeling: filters worden op 180 graden gedroogd gedurende minimaal 1 uur. Vervolgens conditionering van min. 4 uur in een excicator. Daarna weging. Bij iedere weegsessie dient gebruik gemaakt te worden van een referentiegewicht ter controle van de balans. Het wegen van een filter dient te starten binnen 3 minuten na verwijdering uit de excicator. Er dient gemeten te worden tot er constant gewicht is bereikt. Dit kan worden gedaan door binnen 1,2 en 3 minuten een meetwaarde op te nemen en te toetsen aan de terugweegcriteria (zie onder).
Ten aanzien van vocht kan vóór de eerste meting een aanname worden gedaan. Daarna wordt vocht gemeten (evt. simultaan met de eerste meting) en wordt de eerste meting beoordeeld met het werkelijke vochtgehalte. Dit vochtgehalte geldt ook voor de volgende metingen, tenzij het proces wijzigt. De berekening van de isokinetiek dient uitgevoerd te worden met behulp van het werkelijk gemeten vochtgehalte. Vervolgens dient beoordeeld te worden of deze meting voldoet aan de gestelde criteria van de isokinetiek. Is dit niet het geval dan dient de meting te worden afgekeurd.
De nabehandeling geschiedt op gelijke wijze als de voorbehandeling, maar bij 160 graden. Hierbij dient rekening gehouden te worden met evt. hygroscopische eigenschappen van het monster. In dat geval wordt er geen stabiel gewicht bereikt en wordt alleen de eerste weegwaarde genoteerd. Vervolgens wordt het monster voor gedurende een ½ uur opnieuw geconditioneerd en vindt de tweede weging plaats. Het verschil tussen de eerste en tweede weging moet dan
Op basis van de meetvlakbeoordeling dient een meetstrategie te worden gekozen (instack/outstack, meetpunten bepalen/ keuze nozzle enz.). Snelheid dient gemeten te worden volgens de code van goede CvGM-VKL 006. Lektest Voorafgaand aan de meting wordt een lektest uitgevoerd. Afgeraden wordt om dit ook na de meting te doen
CvGM-VKL 003 Versie 2.0 Maart 2009
vanwege verlies/beschadiging van het monster(materiaal). Een controle om het optreden van lekkage tijdens de meting op te merken, is het continu monitoren van de drukval over het filter. Afkeurcriterium lektest: > 2% van de aanzuigsnelheid. Blanco Bij iedere meetserie of in ieder geval 1x per dag wordt per installatie een veldblanco meegenomen. Deze ondervindt dezelfde behandeling als een monsterfilter met uitzondering van aanzuiging. Afkeurcriteria blanco > 10% van de vergunde waarde. Er wordt niet gecorrigeerd voor de blanco.
andere recipiënten, maar vervuiling dient tegengegaan te worden. De recipiënten met spoelvloeistof bevatten aceton die eerst verdampt wordt door verwarming in een zuurkast met een temperatuur van 80˚C tot max. 90˚C. Daarna wordt het water verdampt in een droogoven met diezelfde temperatuur (voorkom ten alle tijden dat de vloeistof gaat koken!). Als laatste stap wordt er nabehandeld zoals eerder beschreven bij de filternabehandeling inclusief het drogen gedurende minimaal 1 uur bij 160˚C.
Isokinetische bemonstering De isokinetiek wordt tijdens de meting al dan niet automatisch, minimaal om de 5 minuten gecontroleerd. De waarde dient te liggen tussen de -5 en +15%. Bij een afwijking dient de aanzuigsnelheid te worden aangepast. Aan het einde van de meting wordt de gemiddelde werkelijke isokinetiek getoetst aan dezelfde criteria. Indien deze niet binnen -5 en +15% ligt, wordt de meting afgekeurd of wordt dit vermeld in de rapportage met als aanvulling een inschatting van de invloed van het niet isokinetisch bemonsteren op het eindresultaat.
Het spoelen van de filterhouder dient minimaal 1x na het nemen van de deelmetingen te gebeuren. Het proportioneel verdelen over deelmonsters is toegestaan als er geen reden is van afwijkende procescondities. Bij metingen in het kader van de NEN-EN 14181 dient na iedere deelmeting gespoeld te worden. De verdeling van het stof dient gewichtsproportioneel te worden gedaan.
Nabehandeling filterhouder/lans Het beladen filter wordt onder beheersbare omstandigheden verwijderd uit de houder en krijgt een behandeling zoals eerder beschreven. Het gedeelte van de filterhouder boven het filter wordt uitgespoeld met voldoende water/aceton (geldt ook voor de lans bij een outstack verwarmde meting). Ultrasoon uittrillen behoort tot de mogelijkheid. Dit uitspoelvloeistof wordt ingedampt of gefiltreerd en geconditioneerd. Indamp of filter worden vervolgens teruggewogen volgens eerder beschreven procedure.
Weeg je het gehele monsternamesysteem dan is er geen nabehandeling noodzakelijk.
Rapportage Voor rapportages wordt verwezen naar VKL-document CvGM-VKL 004 “Rapportage van emissiemetingen”. Specifiek met betrekking tot het nemen van stofmonsters dienen de volgende zaken ook te worden gerapporteerd: • methode van bemonsteren • type filtermateriaal • resultaten van de blanco’s • verdeling spoelmonsters Alle afwijkingen van eigen intern geaccrediteerd werkvoorschrift/ procedure dienen te worden vermeld in de rapportage aangevuld met een inschatting van het effect op het eindresultaat.
In het geval van indampen mag de spoelvloeistof overgegoten worden in
6|6