Stof doen opwaaien Ergotherapie bij mensen met een verstandelijke beperking & Huishoudelijke activiteiten
Deel A:Theoretische onderbouwing Deel B: Ergotherapie en huishouden Deel C: Implementatie en profilering
Junior advisors: Kirsten Hanekamp Martineke Hup Rozemarijn Moet Senior advisor: Inge Vromen Juni 2006 In opdracht van: Opleiding:
’s Heer en Loo Midden-Nederland, locatie Ermelo, afdeling ergotherapie Ergotherapie Hogeschool van Amsterdam
9
Achtergrondinformatie 1. ’s Heeren Loo 1.1 Inleiding Om een duidelijk kader te geven van de situatie waarin het afstudeerproject zich afspeelt wordt in dit hoofdstuk een beeld geschetst van ’s Heeren Loo en de afdeling ergotherapie. Vervolgens wordt dieper ingegaan op de doelgroep ‘mensen met een verstandelijke beperking’. In de volgende paragraaf wordt het Evidence Based werken toegelicht. Voordat het hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting, volgt meer informatie over het afstudeerproject zelf.
1.2 Algemeen ’s Heeren Loo Midden-Nederland, locatie Ermelo is een instelling voor mensen met een verstandelijke en/ of een meervoudige beperking. Er wonen ongeveer 800 mensen op de hoofdlocatie in Ermelo. Daarnaast wonen er mensen op diverse buitenlocaties in Harderwijk, Nijkerk, Elspeet, etc. De locatie Ermelo maakt net als de sectoren; Noord, Zuid, West en Kwadrant, deel uit van de ’s Heeren Loo Zorggroep.
De sectoren Noord-, Midden- en West-Nederland hebben een vergelijkbaar aanbod. De sector Kwadrant heeft zich gespecialiseerd in de ondersteuning van jongeren met een lichte verstandelijke beperking en heeft vestigingen verspreid over een groot deel van Nederland. De ’s Heeren Loo Zorggroep biedt hoogwaardige ondersteuning aan mensen met een verstandelijke beperking: aan kinderen, jongeren en volwassenen, aan mensen met lichte en mensen met ernstige beperkingen. Het aanbod is breed: van hulp bij zelfstandig wonen tot aan 24-uursopvang en van begeleiding bij werk tot aan intensieve behandeling. De ’s Heeren Loo Zorggroep heeft ongeveer 7000 cliënten, 10.500 werknemers en 3500 vrijwilligers. Ze doen het werk in meer dan vijftig plaatsen, vanuit enkele honderden locaties. Om deze ondersteuning te kunnen geven is jaarlijks een bedrag van ruim € 350 miljoen euro nodig. (’s Heeren Loo, 2006)
10
1.3 Visie “De visie van ‘s Heeren Loo Zorggroep is dat we onze cliënten zoveel mogelijk willen laten integreren in de samenleving. Mensen met een verstandelijke beperking hebben het recht deel te nemen aan de maatschappij. In de praktijk betekent dit, dat cliënten wonen in een gewone woonwijk, werken in een bedrijf, uitgaan in het café op de hoek en sporten bij een sportclub waar ook mensen zonder verstandelijke beperking komen. Deze visie heeft in de afgelopen jaren geleid tot ingrijpende veranderingen binnen onze organisatie. Vroeger werden mens en met een verstandelijke beperking meestal uit huis geplaatst en daar was onze organisatie op ingericht. Nu proberen we mensen zo lang mogelijk thuis te ondersteunen. Als dat niet meer gaat, bieden we een voorziening aan waarbij er zoveel mogelijk contacten zijn met de samenleving.” (‘s Heeren Loo Zorggroep, 2006)
1.4 Missie “De 's Heeren Loo Zorggroep draagt met hoogwaardige ondersteuning bij aan een zinvol bestaan van mensen met een verstandelijke beperking. Respect, verbondenheid, geborgenheid en verantwoordelijkheid zijn daarbij richtinggevende waarden. Wat is een zinvol bestaan? Wij denken dat het leven zin krijgt in de ontmoeting met medemensen. Het gaat erom te kennen en gekend te worden. We vinden het dan ook belangrijk dat onze cliënten, te midden van anderen, vorm en inhoud aan hun leven kunnen geven en zo kunnen deelnemen aan de samenleving. Respect betekent dat we onze cliënten beschouwen als gelijkwaardige medemensen. Daarom streven we ernaar cliënten zich zoveel mogelijk te laten ontplooien. Daarbij krijgt iedere cliënt een eigen, individuele benadering. Verbondenheid betekent dat we zeer betrokken zijn bij onze cliënten. Een grote affiniteit met mensen met een verstandelijke beperking is een voorwaarde om bij de ’s Heeren Loo Zorggroep te mogen werken. Bovendien heeft verbondenheid te maken met onze opvatting dat contact met andere mensen nodig is om een zinvol bestaan op te bouwen. Geborgenheid is belangrijk voor mensen met een verstandelijke beperking omdat zij zich sneller dan anderen onveilig kunnen voelen. Ze missen soms overzicht en zijn beperkt in hun handelen en communiceren. Daarom is geborgenheid een voorwaarde bij het bieden van ondersteuning. Verantwoordelijkheid geeft aan dat we voortdurend kijken naar het vermogen van onze cliënten om zelf verantwoording te nemen. Wij nemen hen niet uit handen wat zij zelf kunnen. Daarnaast moeten wij als medewerkers altijd bereid om verantwoording af te leggen tegenover onze cliënten, hun wettelijk vertegenwoordigers, financiers, omwonenden en anderen.” (’s Heeren Loo, 2006)
11
1.5 De afdeling ergotherapie De afdeling ergotherapie heeft een formatie van 1.6 Fte, er zijn 2 ergotherapeuten. De ergotherapeuten richtten zich vooral op het ergotherapeutisch behandelen en begeleiden van de cliënt en zijn systeem (omgeving) met als doel het voorkomen, verminderen en/of compenseren van ziekten, stoornissen en beperkingen in activiteiten en het optimaliseren van het zelfstandig functioneren in de eigen leef-, woon- en werksituatie. De ene ergotherapeut richt zich met name op de specialistische ergotherapeutische behandeling terwijl de andere ergotherapeut meer adviserende taken en verantwoordelijkheden vervult. (FWG-platform ’s Heeren Loo Zorggroep, 2000) Toen de afdeling ergotherapie een tijd terug begon op ’s Heeren Loo in Ermelo kwamen er vooral vragen op het gebied van het eten en drinken. De afdeling kreeg na profilering meer vragen op verschillende gebieden, zo wordt nu bijvoorbeeld ook Sensorische Intergratie toegepast en is er gestart met het aanbieden van Enkelvoudige Extramurale Ergotherapie (EEE). De ergotherapeuten ervaren voor het grootste deel bezig te zijn met adviseren en in mindere mate met behandelen. (interview, Paulien Duinkerken, ergotherapeute van ’s Heeren Loo, Midden-Nederland, locatie Ermelo, bijlage A1) In de toekomst hoopt de afdeling ergotherapie te kunnen blijven uitbreiden, er komen meer externe vragen via andere financieringsvormen en er is een breder aanbod ergotherapie. De afdeling is in ontwikkeling en jong vergeleken met andere disciplines. Het is de verwachting dat er meer Evidence Based gewerkt gaat worden en minder op gevoel. Bij de opzet van de afdeling is er een goede basis gelegd, deze is blijven bestaan omdat er ten eerste leidinggevenden waren die ergotherapie belangrijk vonden en ten tweede door een goede informatievoorziening naar artsen. Er is stimulans om de afdeling uit te breiden, er zijn ook nu leidinggevenden die ergotherapie belangrijk vinden, contacten met andere disciplines worden gestimuleerd en vanuit de leidinggevende wordt het doen van cursussen gestimuleerd.
12
2. Beschrijving van de doelgroep 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt een beschouwing gegeven over de mogelijke wijze van kijken naar een persoon met een verstandelijke beperking. Vermeld dient te worden dat iedere persoon met een verstandelijke beperking uniek is met zijn eigen mogelijkheden en beperkingen, met zijn eigen wensen en behoeften. In deze paragraaf zullen eerst de definities van de ernst van de verstandelijke beperking beschreven worden, hierna wordt er meer informatie gegeven over het AAMR-model.
2.2 Definities van de ernst van de verstandelijke beperking In deze paragraaf wordt de definitie van de ernst van verstandelijke beperkingen beschreven. Hieronder volgt eerst een citaat over de kenmerken van een verstandelijke handicap. ‘Een verstandelijke handicap verwijst naar problemen in het functioneren, die worden gekenmerkt door significante beperkingen in zowel het intellectuele functioneren als in het adaptieve gedrag zoals tot uitdrukking komt in cognitieve, sociale en praktische vaardigheden. De problemen in het functioneren ontstaan voor de leeftijd van 18 jaar’ (Buntix in Hoekman, Jacobse, Leeuwen, Maaskant, Mannen, 1993, p. 1010-4) De ernst van de verstandelijke beperking kan worden ingedeeld op grond van de uitkomst van een intelligentieonderzoek (Van Leeuwen in Hoekman, Jacobse, Leeuwen, Maaskant, Mannen, 1993, p. 1010-1). Deze indeling ziet er als volgt uit: - Lichte verstandelijke beperking o IQ 50 tot 70 o Mentale leeftijd 7 tot 11 jaar - Matige verstandelijke beperking o IQ 35 tot 50 o Mentale leeftijd 4 tot 7 jaar - Ernstig verstandelijke beperking o IQ lager dan 35 o Mentale leeftijd 0 tot 4 jaar Soms wordt er volgens van Leeuwen (2005) nog een onderverdeling gemaakt in ernstige en zeer ernstige verstandelijke beperking, waarbij zeer ernstig dan geldt voor mensen met een IQ lager dan 20. Omdat met beschikbare intelligentietests dit bereik nauwelijks te meten is, lijkt indeling op basis van IQ minder zinvol. Bij mensen met een ernstige verstandelijke beperking kun je denken aan mensen met een mentale leeftijd van 2 tot 4 jaar, bij mensen met een zeer ernstige verstandelijke beperkingen is de mentale leeftijd 0 tot 2 jaar. Het AAMR staat voor de American Association of Mental Retardation. Zij hebben een multiprofessioneel model ontwikkeld van ‘verstandelijke handicap’. Met dit model kan het functioneren van mensen met een verstandelijke beperking en hun ondersteuning begrepen worden. Het model gaat uit van een combinatie van vijf perspectieven of dimensies, die de basis vormen van de diagnostiek en classificatie van de individuele personen en daarnaast een denkkader vormen voor het ontwerpen van ondersteuning
13
met het oog op verbeteren of optimaliseren van het functioneren van de mensen met een verstandelijke beperking. De vijf dimensies zijn: - Verstandelijke mogelijkheden: Het gaat om de psychische functie intelligentie, zoals deze wordt gemeten in een intelligentietest. - Adaptief gedrag: Een verzamelbegrip voor cognitieve, sociale en praktische vaardigheden die een persoon heeft geleerd en nodig heeft om in het dagelijks leven te kunnen functioneren. - Onder cognitieve vaardigheden wordt verstaan; Het hanteren van taal, lezen en schrijven en begrip van concepten zoals ‘geld’. - Onder sociale vaardigheden wordt verstaan: interpersoonlijk contact, verantwoordelijkheidsbesef, eigenwaarde, kunnen inschatten en weerstand bieden aan negatieve beïnvloeding, zich houden aan geldende regels en wetten, vermijden van terechtkomen in een slachtofferrol en misbruik. - Onder praktische vaardigheden wordt verstaan: activiteiten van het dagelijks leven (ADL) zoals eten, aankleden, hygiëne, zich verplaatsen; instrumentele activiteiten zoals maaltijdbereiding, huishoudelijke activiteiten, gebruik van telefoon, hanteren van geld, gebruik maken van transport; vaardigheden met betrekking tot werk; vaardigheden die te maken hebben met de veiligheid van de omgeving (vermijden of voorkomen van gevaarlijke situaties). - Participatie, interactie, sociale rollen: Er wordt gekeken naar de mate waarin de persoon participeert in de voor zijn leeftijd en cultuur typische situaties. Participatie verwijst naar de mate waarin iemand deelneemt aan de samenleving. De mate waarin iemand participeert, beïnvloedt mede de toegang tot hulpbronnen en diensten en bevordert het vervullen van gewaardeerde rolpatronen. - Gezondheid: De lichamelijke en geestelijke gezondheid van een persoon met een verstandelijke beperking beïnvloeden in hoge mate zijn functioneren. Daarnaast kan het gebruik van medicijnen invloed hebben op het functioneren. - Context: Verwijst naar het geheel van omgevingsomstandigheden waarin de persoon leeft.
14
Deze vijf dimensies van het functioneren moeten in samenhang met elkaar worden gezien voordat er uitspraken over het functioneren gedaan kunnen worden.
Figuur 2.1 (Hoekman, Jacobse, Leeuwen, Maaskant, Mannen, 1993)
Ondersteuning heeft een aparte (centrale) plaats in het model omdat de ondersteuning die iemand ontvangt invloed uitoefent op het functioneren van die persoon. Ondersteuning verwijst naar de inzet van beschikbare hulpbronnen en het individuele beleid rond de persoon om zijn ontwikkeling, gezondheid zijn individuele functioneren in het algemeen te bevorderen. Het functioneren is enerzijds de uitkomst van de interactie tussen de mogelijkheden en beperkingen in de verschillende dimensies van functioneren en anderzijds de geboden ondersteuning. Het functioneren en de ondersteuning beïnvloeden elkaar, in het model wordt dit met een dubbele pijl aangegeven. (Hoekman, Jacobse, Leeuwen, Maaskant, Mannen, 1993)
15
3. Evidence Based Practice 3.1 Inleiding Dit hoofdstuk is gebaseerd op vier artikelen van Kampstra en Verhoef (2002-2003), zij hebben in het tijdschrift van de NVE vier artikelen geschreven over Evidence Based Practice. Bij Evidence Based werken gaat het erom dat de ergotherapeut niet meer alleen uit gaat van de eigen ervaring en de deskundigheid van collega’s. De doelstelling van Evidence Based Practice is dat de beslissingen in de praktijk gemaakt worden op grond van ervaring, literatuur en de wensen van de cliënt. De behandelmethode dient te worden gekozen op basis van bewezen effectiviteit van deze behandelmethode. Onderzoek en Evidence Based Practice zijn verschillend, onderzoek genereert nieuwe kennis terwijl bij Evidence Based Practice bestaande kennis wordt gebruikt. Daarnaast zijn resultaten van een onderzoek generaliseerbaar, resultaten van Evidence Based Practice gelden voor een bepaald probleem. Evidence Based werken is nodig omdat degene die de zorg betalen, bijvoorbeeld verzekeraars of de overheid, vragen om effectiviteit en doelmatigheid van de behandeling. Wanneer de therapeut op de hoogte is van de meest recente kennis en deskundigheid kan de cliënt hiervan profiteren. Hieronder volgt een korte samenvatting over Evidence Based Practice. In bijlage A2 Is de volledige informatie na te lezen.
3.2 Wat is Evidence Based Practice? Evidence Based Practice is een besluitvormingsproces dat bestaat uit 5 stappen, te weten: 1. Het formuleren van een beantwoordbare, klinische vraag. 2. Het zoeken van de beste onderzoeksliteratuur (Evidence) om deze vraag te beantwoorden. 3. Het kritisch beoordelen van de gevonden literatuur op validiteit en toepasbaarheid 4. Het toepassen van de bevindingen in de praktijk. 5. Het evalueren van de veranderingen in de praktijk.
3.3 Waarde van bewijsmateriaal Waarde van bewijsmateriaal van hoog naar laag: 1. Systematic review en meta- analyses van randomized clinical trials. Een systematic review is een gestructureerde samenvatting van eerder uitgevoerde onderzoeken. Bij meta- analyses gaat het om onderzoek waarbij gegevens uit vele onderzoeken worden gecombineerd, om vervolgens met een statistische bewerking opnieuw conclusies te formuleren. Kleine maar relevante effecten, die in de afzonderlijke studies niet naar voren kwamen, kunnen zo worden aangetoond.
16
2. Randomized controlled clinical trial. (RCT) Dit is een vorm van experimenteel onderzoek, waarbij het gaat om de vergelijking van twee of meer behandelmethoden. De onderzoeksgroepen worden ad random samengesteld en er is een controlegroep. De groepen zijn door de randomisatie zoveel mogelijk gelijk van samenstelling, bijv. wat betreft leeftijd en geslacht. Als het mogelijk is wordt er blindering toegepast. 3. Controlled clinical trials. (CCT) De werkwijze is hetzelfde als bij een RTC, maar er vindt geen randomisatie plaats. Dit is dan niet mogelijk vanwege praktische of ethische redenen. Hierdoor ontstaan er vaak (ongewenste) verschillen tussen groepen. 4. Niet- experimentele studies, beschrijvende studies, surveys en kwalitatief onderzoek. 5. Mening van deskundigen Collega-ergotherapeuten, artsen of andere paramedici kunnen zich gespecialiseerd hebben in een bepaald vakgebied, omdat zij al meer ervaring hebben opgedaan. In diverse databanken zijn (onderzoeks)artikelen te vinden die kunnen dienen als bewijsmateriaal. In de databank is meestal een samenvatting te lezen. Het artikel zelf is in bijvoorbeeld bibliotheken van Hogescholen of Universiteiten op te vragen. Het is aan te raden om voordat er gezocht gaat worden eerst de algemene informatie over het zoeken te lezen op de site van de databank.
17
4. Project beschrijving 4.1 Aanleiding Er zijn een aantal aanleidingen voor het aanvragen van dit afstudeerproject: 1. De ergotherapeuten hebben de indruk dat er weinig Evidence Based instrumenten die bruikbaar zijn binnen de ergotherapie voor de doelgroep mensen met een verstandelijke beperking. Ze missen een basis en de achtergronden die nodig zijn om Evidence Based te kunnen werken. Daarbij ontbreekt voldoende kennis van instrumenten, modellen en methodieken die bruikbaar zijn bij de doelgroep mensen met een verstandelijke beperking. 2 De groepsleiding (evt. in de rol van zorgcoördinator) en de Pedagogische en Psycholgische Dienst (P&PD) zijn te weinig op de hoogte van de specifieke mogelijkheden van de ergotherapie op dit gebied. Hierdoor komen er te weinig vragen met betrekking tot ergotherapie en assesments op het gebied van huishouden. De ergotherapeuten willen zich meer profileren op dit gebied binnen de organisatie en kunnen laten zien aan anderen wat hun rol hierin kan zijn. Naast het belang van zelfstandig het huishouden kunnen runnen en het in kaart te brengen van de mogelijkheden van de cliënt voorafgaand aan de verhuizing, is het van belang de cliënten die verhuizen (binnen de woningen) de mogelijkheden te bieden en te stimuleren hun huishouding te blijven uitvoeren. 3 De huidige ontwikkelingen laten zien dat er steeds meer cliënten in een gewone woonwijk gaan wonen. De visie van de organisatie is erop gericht dat mensen zo normaal mogelijk en zo zelfstandig mogelijk kunnen leven. Het politiek beleid in de gehandicaptenzorg is gericht op “decentralisatie”, oftewel het verkleinen van grootschalige instellingen en mensen de mogelijkheid bieden verspreid in normale woonwijken te kunnen leven. Er zijn ook mensen die verhuizen op het terrein, naar een zelfstandigere woonvorm waar meer van de cliënt verwacht wordt op het gebied van huishoudelijke vaardigheden. Er zijn op dit moment weinig zorgvragen op het gebied van huishouden. De P&PD heeft samen met de zorgcoördinator een belangrijke rol in het verhuistraject. De vraag naar profilering komt vooral vanuit de ergotherapie. Het is niet duidelijk of de groepsleiding en de P&PD ook deze vraag hebben. Het contact met de P&PD gaat voornamelijk over vragen die betrekking hebben op Sensorische Integratie. De P&PD staan volgens de opdrachtgevers open voor wat de ergotherapie verder kan bieden.
4.2 Vraagstelling Deelvragen/ wensen voor dit project zijn: 1. Welke Evidence Based instrumenten bestaan er op het gebied van het uitvoeren van huishoudelijke activiteiten (in het gehele behandeltraject en op alle taakgebieden) en zijn deze bruikbaar zijn voor de cliëntengroep van de organisatie? Worden er in het buitenland geschikte instrumenten gebruikt? 2. Zijn er bruikbare instrumenten vanuit de Geestelijke Gezondheidszorg toepasbaar voor deze doelgroep? In eerste instantie gaat de voorkeur uit naar instrumenten die gebruikt worden bij mens en met een verstandelijke beperking. 3. De ergotherapie wil kunnen aangeven wat haar expertise is. Wat is en kan de rol van de ergotherapie zijn bij het analyseren en aanleren van huishoudelijke activiteiten?
18
Welke instrumenten en methodieken kan de ergothera pie hierbij gebruiken? 4. Kan de ergotherapeutische expertise over zelfstandig het huishouden kunnen doen in kaart worden gebracht? Hoe is deze deskundigheid zodanig bekend te maken binnen ‘s Heeren Loo Midden-Nederland, dat begeleiders van cliënten ergotherapie meer als een belangrijke schakel gaan zien op dit gebied zodat de taken van de ergotherapie aansluit op de taken van andere disciplines? Interpretatie van de opdracht: -
-
-
-
-
In de vraagstelling gaat het voornamelijk om de profilering van de ergotherapie, bij cliënten met een verstandelijke beperking, op het gebied van huishoudelijke activiteiten. Er wordt in literatuur gezocht naar wat bekend is over de huishoudelijke activiteiten van mensen met een verstandelijke beperking. Daarna zal om deze vraagstelling te kunnen beantwoorden een literatuurstudie (zowel in nationale als internationale literatuur) gedaan worden naar Evidence Based assessments en methodieken over het onderwerp op de verschillende niveau’s van bewijs. Met deze informatie heeft de afdeling ergotherapie kennis om zich professioneel te kunnen profileren. Daarnaast moet de expertise van de ergotherapie binnen ‘s Heeren Loo MiddenNederland, locatie Ermelo op het gebied van huishoudelijke vaardigheden in kaart gebracht worden. Hierna zal er een ergotherapeutische visie op het gebied van huishouden worden beschreven, en worden daaruit voorkomende gewenste kernactiviteiten benoemd op basis van nationale en internationale ergotherapie literatuur in relatie tot de doelgroep, zelfstandig huishoudelijk activiteiten uitvoeren in een reguliere woonomgeving en de instelling. Bij het uiteindelijke advies houdt de projectgroep rekening met de rollen en taken van de groepsleiding en de P&PD. Er wordt advies gegeven aan de opdrachtgevers, op basis van de inventarisatie en analyse. Om een goed advies te geven zal gezocht worden in binnen- en buitenlandse literatuur en een gedegen analyse van de gevonden instrumenten, gericht op deze doelgroep is nodig. Ten slotte draagt het projectteam zorg voor een advies over het implementatietraject. Hier kan een start mee worden gemaakt door bijvoorbeeld als projectgroep een presentatie te houden over de mogelijkheden van ergotherapie op het gebied van huishouden binnen ‘s Heeren Loo Zorggroep. Om draagvlak te creëren voor de uiteindelijke implementatie, gaat de projectgroep in gesprek met de groepsleiding/ zorgcoördinator en de P&PD.
4.3 Eindresultaten De eindproducten die aan het eind van het project zullen worden afgeleverd zijn: 1. Een theoretische onderbouwing van de aanbevelingen, hierbij gebruikmakend van nationale en internationale literatuur. 2. Evt. een presentatie door de projectgroep over de mogelijkheden van de ergotherapie op het gebied van huishouden binnen ‘s Heeren Loo Zorggroep aan alle betrokkenen en informant en. Dit wordt gezien als eerste stap van de implementatie. Mogelijk wordt er een workshop over ergotherapie en huishouden (gedeeltelijk) voorbereid. Deze workshop vindt plaats in het najaar tijdens een expertisedag van Advisium en wordt gehouden voor medewerkers van ’s Heeren Loo MiddenNederland.
19
4.4 Visie op de aanpak De projectgroep vindt het belangrijk om zich gedegen te verdiepen in nationale en internationale literatuur, om een duidelijk beeld te krijgen van de laatste ontwikkelingen van ergotherapie bij huishoudelijke activiteiten. Daarnaast vindt de projectgroep het van belang om de adviezen af te stemmen op de taakverdeling van de P&PD en de groepsleiding. Na afloop van deze gesprekken zal worden bepaald of het extra waarde heeft ook mensen met een verstandelijke beperking te interviewen. Voor een goed resultaat van het project is het van belang dat er door het gehele traject nauwe contacten zijn met de opdrachtgevers, zodat de uitkomsten kunnen worden afgestemd op hun behoeften.
4.5 Project Naar aanleiding van de vraagstelling voor dit project heeft de projectgroep de volgende activiteiten ondernomen: 1 Kennismaken en contact leggen met de betrokkenen (cliënten, P&PD en Groepsbegeleiding) en de doelgroep (afdeling ergotherapie) van dit project; 2 Kennismaken met ‘s Heeren Loo Midden-Nederland, locatie Ermelo en grondige verdieping in de organisatorische en cultuuraspecten die een rol kunnen spelen bij de vraagstelling; 3 Het verdiepen in de structuur, cultuur en werkwijze van de afdeling ergotherapie binnen de gehele organisatie om een goed beeld te krijgen van context waarin het onderwerp speelt; 4 Het opbouwen van een samenwerkings - en vertrouwensrelatie met de opdrachtgevers; 5 Door middel van werkbezoeken en literatuuronderzoek zorgen voor een grondige verdieping in ergotherapie en assessments m.b.t. de volgende onderwerpen: - ergotherapie met betrekking tot mensen met een verstandelijke beperking; - tendensen m.b.t. deze doelgroep zowel op gezondheidszorg niveau als op politiek niveau; - huishouden en Evidence Based handelen. Daarnaast heeft de projectgroep zich ter bevordering van het eigen proces verdiept in, interview technieken, gedragsveranderingprocessen en implementatieprocessen. 6 Kwalitatief goed advies geven; 7 Meekijken op woongroepen waar cliënten wonen die zelfstandig huishoudelijke activiteiten moeten uitvoeren; 8 Gesprek P&PD over de activiteiten die zij uitvoeren op het gebied van huishouden binnen ‘s Heeren Loo Zorggroep; 9 Gesprek met de groepsleiding over de activiteiten die zij uitvoeren met de cliënten op het gebied van huishouden; 10 Gesprekken met mensen met een verstandelijke beperking die net zelfstandig wonen of huishoudelijke taken uitvoeren; 11 Werkbezoeken; 12 Inzichten uit GGZ betrekken bij de opdracht.
20
Betrokkenen bij het project Bij het project zijn verschillende mensen/groepen betrokken. Ten eerste zijn de ergotherapeuten van ‘s Heeren Loo. Locatie Ermelo betrokken bij het project, zij zullen het product gaan gebruiken en zij zijn de opdrachtgevers voor het project. Daarnaast zijn de projectgroep (senior en junioradviseurs), en de afstudeercommissie van de Hogeschool van Amsterdam betrokken. Het onderzoeksteam, bestaande uit drie junioradviseurs en een senioradviseur, zal bezig gaan met de uitvoering van het project. Verder zijn er de volgenden participanten; 1. P&PD 2. Groepsbegeleiding / zorgcoördinatoren En informanten: 1. Leidinggevende van de afdeling ergotherapie en de manager van Advisium. 2. Evt. landelijke ergotherapeuten ‘s Heeren Loo Zorggroep, andere instellingen voor mensen met een verstandelijke beperking of ergotherapeuten die ervaring hebben bij het begeleiden bij huishoudelijke activiteiten. 3. Evt. mensen met een verstandelijke beperking
4.6 Projectmatig werken Er is tijdens het afstudeerproject gewerkt aan het zoeken en beoordelen van waar mogelijk Evidence Based methoden, assessments en methodieken die toepasbaar zijn op het analyseren en aanleren van huishoudelijke activiteiten bij de cliëntengroep van ’s Heeren Loo. Daarnaast is er een visie voor de afdeling ergotherapie van ’s Heeren Loo Midden-Nederland, locatie Ermelo opgesteld, die gericht is op het behandelen/begeleiden van huishoudelijke vaardigheden bij cliënten van ’s Heeren Loo. In het adviesrapport worden adviezen over de taakverdeling gegeven en afsluitend is er een plan voor implementatie opgesteld. Om tot een effectief product te komen is er projectmatig gewerkt volgens het projectmatig werken bij maatschappelijke dienstverlening. (Tichelaar, 2005) De kenmerken van projectmatig werken zijn onder anderen: - Vooraf resultaat gericht - Vooraf in tijd beperkt - Vooraf in middelen beperkt - Er is een verantwoordelijke (of meerdere) voor het projectresultaat - Er is een gebruiker (of meerdere) van het projectresultaat
21
Het projectmatig werken bestaat uit zes fasen. Door per fase beslissingen te nemen wordt het product wordt gaande weg steeds verder afgebakend. De fasen van het projectmatig werken zijn: - Initiatief fase, waarin het idee wordt geformuleerd, - Definitie fase, waarin wordt beschreven wat er wordt gedaan, - De ontwerpfase gaat in op hoe het gedaan wordt, - De voorbereidingsfase beschrijft hoe het product te maken, - In de analyse fase wordt het daadwerkelijke product gemaakt - De nazorgfase werkt aan het in stand houden van het advies.
Figuur 4.1 Schematisch overzicht, fasen projectmatig werken (Tichelaar, 2005)
4.7 Werkwijze Om tot een effectief advies te komen zijn eerst de ideeën van het adviesteam over de opdracht op papier gezet en bijgesteld naar tevredenheid van de opdrachtgever. Vervolgens zijn er kwaliteitscriteria opgesteld waaraan het advies moest voldoen. Na het opstellen van de criteria zijn er werkbezoeken gedaan bij 3 verschillende instellingen en tevens bij een aantal groepsleiding en de P&PD van ’s Heeren Loo. Literatuurstudie Naast de werkbezoeken heeft er een literatuurstudie plaatsgevonden. Aan het begin van de literatuurstudie zijn er vragen/onderwerpen opgesteld die door middel van de literatuur beantwoord dienden te worden. Er is in de literatuur gezocht in de mediatheek van de Hogeschool van Amsterdam, hier is voornamelijk nationale en internationale literatuur gevonden over ergotherapie en literatuur over verstandelijke beperking. Naast de literatuur studie in de mediatheek van de Hogeschool van Amsterdam, is er (vooral via databanken) gezocht naar relevante (onderzoeks)artikelen. De volgende databanken zijn hiervoor geraadpleegd: - Doc Online - Amed - Pubmed - Cochrane
22
-
OTseeker CINAHL Picarta
De termen die gebruikt zijn bij het zoeken: - Activities of daily living - Assessments - Community living - Cooking - Daily activities - Developmental disability - Down syndrome - Geriatric rehabilitation - Homekeeping - Home maintainance - Housekeeping - Household - Intellectual(ly) disabled - Learning disability - Mental disorders - Mental retardation - Mental retarded - Mentally retarded - Occupational Adaptation - Occupational therapy - Occupational therapy-methods - Pediatric occupational therapy - Quality of life - Social skills training - Supported living - begeleid wonen - dagelijkse activiteiten - huishouden - kleinschalig wonen - koken - mensen met een verstandelij ke beperking - mensen met een verstandelijke handicap - verstandelijk beperkten - verstandelijk gehandicapten Naast het zoeken naar termen in databanken is voor meer diepgang gezocht op auteurs, die bijvoorbeeld meerdere artikelen over een onderwerp geschreven hebben. Daarnaast er zijn er bronnen gebruikt uit de bronnenlijst van een eerder gevonden artikel. Uit de literatuurstudies zijn vervolgens conclusies getrokken, die als basis diende voor het implementatierapport en de theoretische onderbouwing van het afstudeerproject.
23
4.8 Samenvatting ’s Heeren Loo Zorggroep is een organisatie die zich op vele terreinen inzet voor mensen met een verstandelijke beperking. De afdeling ergotherapie van ’s Heeren Loo MiddenNederland, locatie Ermelo wil meer gebruik gaan maken van Evidence Based assessments en methodieken op het gebied van het analyseren, aanleren, behandelen en begeleiden van huishoudelijke activiteiten. Daarnaast wil de afdeling ergotherapie zich profileren binnen de organisatie. Het projectteam van de Hogeschool van Amsterdam heeft zich ingezet om door middel van literatuurstudie en werkbezoeken Evidence Based assessments en methodieken te adviseren, en een plan voor de implementatie binnen de organisatie te schrijven.
24
Deel A: Methodisch Handelen 5. Inleiding In dit deel over methodisch handelen worden verschillende aspecten behandeld die hiermee te maken hebben. De Vries-Kempes en Zinkstok (Kinébanian & Thomas, 1998, p. 383) schrijven over methodisch handelen: “Onder ergotherapeutisch handelen wordt het proces verstaan dat ergotherapeuten doorlopen tijdens de gehele duur van het contact met of over een cliënt. Dit proces wordt gekenmerkt door denkprocessen en daaruit voortkomende acties die ergotherapeuten ondernemen om een cliënt te behandelen, te begeleiden en te adviseren. Ergotherapeutisch handelen is een vorm van methodisch handelen gericht op het verwezenlijken van een van tevoren bepaalde doelstelling. De term methodisch handelen omvat zowel de proceselementen als de structuurelementen van de ergotherapiemethodiek.” Methodisch handelen wordt verder omschreven als de specifieke wijze waarop ergotherapeuten vormgeven aan de ergotherapeutische relatie met behulp van het instrumentarium dat hen ter beschikking staat; activiteiten, situatie, interventies en werkvormen, de structuurelementen van de methodiek. (De Vries-Kempes & Zinkstok in Kinébanian & Thomas, 1998) Het deel over methodisch handelen zal in hoofdstuk 6 en 7 beginnen met het verduidelijken van het referentiekader. In hoofdstuk 6 zal informatie worden gegeven over het procesmodel, in hoofdstuk 7 zal informatie worden gegeven over inhoudsmodellen aan de hand van praktijkmodellen, methoden en theorieën. Hieruit volgt de ergotherapie visie in hoofdstuk 8. Wat deze visie concreet betekend voor de ergotherapie behandeling zal duidelijk worden in hoofdstuk 9 over assessments en hoofdstuk 10 over behandelen, begeleiden en adviseren. Dit deel wordt afgerond met een algehele conclusie.
25
6. Procesmodellen 6.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt een procesmodel geadviseerd. Er is hiervoor gekozen omdat het belangrijk is dat de afdeling ergotherapie tijdens het behandel- en adviesproces een vaste werkwijze heeft die ondersteuning en structuur geeft. Kuiper benoemt in Grondslagen van de ergotherapie (Kinébanian & Thomas, 1998, p. 134) de definitie van een model als volgt: “Een model is een openbare (gepubliceerde), systematische manier van het organiseren en toepassen van kennis, met als uiteindelijk doel een verandering te bewerkstelligen.” Een procesmodel is een model dat het proces van informatie verzamelen, inventariseren van de veranderingsbehoefte tot en met de evaluatie aan het einde leidt. Een procesmodel geeft vorm aan het methodisch handelen van de ergotherapeut. (Kinébanian & Thom as 1998).
6.2 Keuze procesmodel Tijdens het selecteren van een procesmodel zijn een aantal criteria gehanteerd zodat het procesmodel past bij de afdeling ergotherapie van ‘s Heeren Loo MiddenNederland, locatie Ermelo. Er werden de volgende eisen aan het te kiezen procesmodel geformuleerd: - Het model moet enigszins bekend zijn bij de afdeling ergotherapie, of er moet een scholing bestaan die het werken met het procesmodel haalbaar maakt, en gebruik van het procesmodel stimuleert - Het model moet passen bij de laatste ontwikkelingen binnen de ergotherapie - Het moet een model zijn wat overzichtelijk is qua structuur en fasen. - Het model moet inzicht geven in het denkproces van de ergotherapeuten. - Het model moet flexibel toe te passen zijn, dat wil zeggen, bruikbaar bij de verschillende soorten cliënten van ‘s Heeren Loo. - Het model gaat uit van de mogelijkheden en wensen van de cliënt. Tijdens het literatuuronderzoek werd er in verschillende bronnen het gebruik van het Occupational Performance Process Model (OPPM) als procesmodel geadviseerd. Bakkum, van der Helm, Invernizzi en Winkelmolen (2005) geven in hun scriptie het advies om bij kinderen en verstandelijk gehandicapten OPPM in combinatie met het PEO te gebruiken omdat door het gebruik van PEO ergotherapeuten de kern van hun beroep beter kunnen verwoorden en zich op deze manier profileren. Vanuit de Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie (NVE) wordt het gestimuleerd om de ergotherapie te onderscheiden en herkenbaar te maken voor de ander. Van Bodegom (2005) stelt op bladzijde 1 van de achtergrondinformatie die gegeven werd op de Studiedag Kinderergotherapie 2005 bij de workshop Ergotherapie en Verstandelijk gehandicapten dat “de gezamenlijke taal waarmee we de ergotherapie voor het voetlicht kunnen brengen bij cliënten, verwijzers, professionele zorgverleners, organisaties/opdrachtgevers en andere instanties is gebaseerd op de ergotherapiemodellen zoals de PEO en de OPPM.” Tijdens deze studiedag zijn er
26
verder workshops geweest over het gebruik van OPPM en PEO. De afdeling ergotherapie was aanwezig bij deze studiedag en hierdoor zijn deze modellen zijn dus enigszins bekend. In beide bronnen wordt aangeraden om de OPPM toe te passen bij mensen met een verstandelijke beperking in combinatie met PEO omdat ergotherapeuten zich op deze manier eenduidig kunnen profileren. Verder zijn er weinig scholingen gericht op het gebruik van procesmodellen. Er bestaat een scholing die gaat over cliëntgericht werken en het gebruik van de OPPM en COPM. (Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie, 2006) Dit was voor de projectgroep reden om te toetsen of de OPPM voldoet aan de opgestelde criteria. In onderstaande tabel wordt weergegeven op welke manier het gekozen procesmodel voldoet aan de criteria. Criteria Bekendheid bij afdeling ergotherapie Scholing mogelijk Passend bij laatste ontwikkelingen in de ergotherapie Overzichtelijk qua fasen
Biedt de ergotherapeut inzicht in het denkproces
Flexibel gebruik bij verschillende soorten cliënten Cliëntgericht
Wijze waarop OPPM aan de criteria voldoet Het model is bekend bij de afdeling ergotherapie. Er is scholing mogelijk Het model past bij de laatste ontwikkelen, de NVE is bezig met het bekend maken van dit model. Het is een model wat in opkomst is in Nederland. Het model heeft een duidelijke beschrijving met hierin welke stappen wanneer gedaan worden en welke keuzes hier gemaakt worden. Het laat de ergotherapeut zien vanuit welk theoretisch kader geredeneerd wordt en aan het eind van elke fase kan bepaald worden of het doel van de betreffende fase is behaald. Het model is een soort kapstok. Er passen verschillende assessments, methodieken en theorieën in. De ergotherapeut kiest deze zelf. Het model gaat uit van de wensen van de cliënt en maakt de therapeut bewust van de sterke kanten van de cliënt.
27
6.3 Uitleg Occupational Performance Process Model Het OPPM is een cyclisch proces. De NVE beschrijft op haar site de fasen van dit model. (Sambeek & Lukassen, 2004) Fase 1
Benoemen, valideren en prioriteren van de beperkingen in het handelen zoals de cliënt deze ervaart. De cliënt stelt de voor hem belangrijke handelingsbeperkingen vast op het gebied van zelfredzaamheid, productiviteit en ontspanning. Wanneer de cliënt geen beperkingen ervaart is er geen reden om de be handeling voort te zetten.
Fase 2
Selecteren van één of meerdere theoretische kaders. De therapeut selecteert met inbreng van de cliënt één of meerdere theoretische kaders. De gekozen kaders bepalen de richting van de verdere behandeling.
Fase 3
Analyseren van handelingscomponenten en omgevingsfactoren. De therapeut verricht nader onderzoek naar de handelingscomponenten en omgevingsfactoren die van invloed zijn op de handelingsbeperkingen.
Fase 4
Inventariseren van sterke kanten en hulpbronnen van de cliënt en therapeut. De sterke kanten en hulpbronnen van de cliënt en ergotherapeut, die een bijdrage kunnen leveren aan het proces, worden geïnventariseerd.
Fase 5
Opstellen van doelen en maken van het behandelplan. De cliënt en de therapeut stellen samen doelen op die gekoppeld zijn aan een tijdskader en maken een behandelplan.
Fase 6
Uitvoeren van behandeling volgens het vooraf opgestelde behandelplan. De behandeling wordt uitgevoerd, steeds herzien en eventueel aangepast.
Fase 7
Evalueren van het effect van de behandeling. Wanneer de gestelde einddoelen zijn bereikt, wordt de behandeling afgesloten. Als de gestelde einddoelen niet zijn bereikt, worden de doelen opnieuw bekeken. Wanneer continueren van de therapie als zinvol wordt ervaren door de cliënt, worden delen van het proces herhaald.
Het proces eindigt als de beperkingen die de cliënt in fase 1 heeft aangegeven opgelost zijn, tenzij er andere beperkingen naar voren zijn gekomen tijdens het doorlopen of het evalueren van de behandeling. In dat geval zullen de fasen van het proces opnieuw worden doorlopen met deze beperkingen.
28
Wanneer de in fase 1 gestelde beperkingen aan het einde van het proces niet opgelost zijn, kunnen er twee keuzes gemaakt worden. Soms is het zinvol om een deel van de fasen opnieuw te doorlopen totdat de beperkingen opgelost zijn. Cliënt en therapeut kunnen echter ook constateren dat de door de cliënt ervaren beperkingen niet op te lossen zijn door interventies van een ergotherapeut. De cliënt kan er dan in overleg met de therapeut ook voor kiezen om de behandeling stop te zetten. In het proces lijkt het of de verschillende fasen zich in een vaste volgorde voordoen. In de praktijk blijkt het soms zinvol om fasen te combineren of de fasen in een andere volgorde te doorlopen.
6.4 Conclusie OPPM is een procesmodel dat goed bruikbaar is voor de afdeling ergotherapie. Het is een procesmodel waar veel verschillende assessments, methoden en theorieën in toegepast kunnen worden en dit maakt het procesmodel zo bruikbaar voor de ergotherapeuten. Op deze manier kunnen zij zelf kiezen welke assessments, methoden en theorieën zij gebruiken, en blijft de toepasbaarheid bij de verschillende soorten cliënten. Omdat de Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie, en, in het bijzonder de vakgroep Kinderen en Verstandelijk Gehandicapten, actief bezig zijn met het bekend maken van het procesmodel is verstandig om bij deze ontwikkelingen aan te sluiten. In het verdere deel van de theoretische onderbouwing wordt duidelijk hoe de OPPM door de afdeling ergotherapie kan worden gebruikt.
29
7. Inhoudsmodellen 7.1 Ergotherapie praktijkmodel 7.1.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt een inhoudsmodel geadviseerd. Hier is voor gekozen omdat dit in combinatie met het geadviseerde procesmodel een leidraad biedt voor de behandeling en begeleiding. Op deze wijze kan de afdeling ergotherapie op gestructureerde wijze de informatie verzamelen en ordenen. Kuiper (Kinébanian & Thomas, 1998, p. 135) geeft de volgende definitie van een inhoudsmodel: “Een model dat een rationale en handvatten geeft voor het realiseren van veranderingen in (een subsysteem van) het menselijk systeem.” Daarnaast geeft Kuiper (Kinébanian & Thomas, 1998, p135) ook een definitie van een ergotherapeutisch praktijkmodel. Deze luidt als volgt: “Een openbare (gepubliceerde), systematische manier van het organiseren en toepassen van ergotherapeutische kennis, met als uiteindelijk doel een verandering in het menselijk systeem te bewerkstelligen.” Uitgaande van deze twee definities is te zeggen dat een ergotherapeutisch praktijkmodel hetzelfde doel heeft als een inhoudsmodel, maar dat bij een ergotherapeutisch praktijkmodel uitgegaan wordt van het organiseren en toepassen van ergotherapeutische kennis. Omdat het belangrijk is dat het gebruik van een inhoudsmodel overzichtelijk blijft en uitgaat van ergotherapeutische kennis is er gekozen om alleen een ergotherapeutisch praktijkmodel te adviseren.
7.1.2 Keuze Person-Environment-Occupation Model Tijdens het selecteren van een praktijkmodel zijn een aantal criteria gehanteerd omdat het model moet passen bij de afdeling ergotherapie van ‘s Heeren Loo MiddenNederland, locatie Ermelo. Er werden de volgende eisen aan het praktijkmodel geformuleerd: - Het model moet enigszins bekend zijn bij de afdeling ergotherapie, of er moet een scholing bestaan die het werken met het praktijkmodel haalbaar maakt, en gebruik van het praktijkmodel stimuleert - Het model moet passen bij de laatste ontwikkelingen binnen de ergotherapie - Het moet een model zijn wat overzichtelijk is qua structuur. - Het model moet flexibel toe te passen zijn, dat wil zeggen, bruikbaar bij de verschillende soorten cliënten van ‘s Heeren Loo. - Het model gaat uit van de mogelijkheden en wensen van de cliënt. - Het model legt een duidelijk verband tussen persoon, omgeving en handelen.
30
Zoals beschreven in hoofdstuk 6 wordt het vanuit de Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie (NVE) gestimuleerd om de ergotherapie te onderscheiden en herkenbaar te maken voor de ander. Tijdens deze studiedag “Kinderergotherapie 2005” is er bij de workshop Ergotherapie en Verstandelijk gehandicapten informatie gegeven over het gebruik van OPPM en PEO. De afdeling ergotherapie was aanwezig bij deze studiedag. Hierdoor zijn deze modellen zijn dus enigszins bekend. Dit was reden om te toetsen of de PEO voldoet aan de opgestelde criteria. In onderstaande tabel wordt weergegeven op welke manier het gekozen praktijkmodel voldoet aan de criteria. Criteria Het model moet enigszins bekend zijn bij de afdeling ergotherapie Er moet een scholing bestaan die het werken met het praktijkmodel haalbaar maakt, en gebruik van het praktijkmodel stimuleert.
Het model moet passen bij de laatste ontwikkelingen binnen de ergotherapie
Het model moet flexibel toe te passen zijn, dat wil zeggen, bruikbaar bij de verschillende soorten cliënten van ‘s Heeren Loo. Het model gaat uit van de mogelijkheden van cliënten, en gaat uit van de wensen van de cliënt. Het model legt een duidelijk verband tussen persoon, omgeving en handelen.
Wijze waarop PEO aan de criteria voldoet Het model is bekend van de studiedag. Er is op dit moment geen scholing, maar omdat het al enigszins bekend is bij de afdeling ergotherapie, en omdat het model zo actueel is en beschreven wordt in recente literatuur, is de verwachting dat deze redenen gebruik van het praktijkmodel voldoende stimuleert. Het model past bij de laatste ontwikkelingen, de NVE is actief bezig met het bekend maken van het model binnen de VGZ. Het model is een model wat niet gericht is op het niveau van functioneren, maar breder opgezet, zodat het verschillend ingevuld kan worden. Achter de items is er ruimte voor wensen en mogelijkheden. Het model legt een duidelijk verband, omdat deze items letterlijk in het model terugkomen.
7.1.3 Uitleg Person – Environment - Occupation Model Het Person- Environment- Occupation Model is een praktijkmodel dat als uitgangspunt heeft dat de persoon, het handelen en de omgeving in nauw verband staan met elkaar in het dagelijks leven (Law, Baum & Dunn, 2005). De grondleggers van dit model erkennen dat het handelen niet kan worden gescheiden van de contextgebonden invloeden, tijdelijke factoren, en de fysieke en psychologische eigenschappen van de persoon. Om deze reden is het model niet in een vaststaande vorm gegoten, maar in een vorm die veranderbaar is over tijd, in verschillende levensfasen en verschillende situaties.
31
Figuur 3.1 (Law, Baum& Dunn 2005)
Zoals in figuur 3.1 te zien is bestaat het PEO model uit drie cirkels die elkaar deels overlappen. Het centrale deel, het betekenisvol handelen (occupational performance), wordt beïnvloed door de verschillende cirkels. Hoe meer de cirkels overlappen, hoe groter de handelingscapaciteit is. Dit wordt ook wel the Fit genoemd (Aarts, 2005). De cirkels staan voor person, environment en occupation. Hieronder zal worden toegelicht wat hieronder wordt verstaan. Person: ? Uniek wezen ? Veelheid van rollen ? Spiritualiteit ? Performance components: Sociaal-emotioneel, cognitief, sensomotorisch. Environment: ? Plaats van het handelen o Fysiek o Cultureel o Sociaal Occupation: ? Het geheel van zelfgestuurde, functionele taken en activiteiten waarmee een persoon zich bezig houd gedurende het leven. Law et al. (2005) noemen vier belangrijke aspecten die belangrijk zijn om te onderzoeken bij het werken met het PEO model. ? Bepaal de rollen die de cliënt wil uitvoeren, en de doelen voor het therapeutisch proces. ? Bepaal de fysieke en psychologische karakter eigenschappen van de cliënt. ? Bepaal welke factoren in de sociale, culturele, fysieke en instutionele omgeving een rol spelen bij het handelen. ? Bepaal waar de cliënt tijdelijk op gericht is, en in elke fase van het leven de cliënt zit.
32
Als ergotherapeutisch praktijk model biedt de PEO voldoende informatie om de cliënt te analyseren en hierop therapeutische interventies te laten aansluiten. Echter biedt een praktijkmodel niet de structuur voor het behandelproces. Daarvoor is een procesmodel nodig. In hun scriptie schrijven Bakkum et al. (2005): “Strong en anderen (1999) geven aan dat het Occupational Performance Process Model met het PEO gecombineerd toegepast kunnen worden. Het OPPM benoemt principes en biedt handvatten voor het tot stand brengen van een cliënt-therapeut relatie, terwijl het PEO model een benadering geeft tot analyseren, strategiebepaling en communicatie over handelingsproblemen, betreffende de relatie tussen persoon, omgeving en activiteit.”
7.1.4 Conclusie PEO is een ergotherapeutisch praktijkmodel dat goed bruikbaar is voor de afdeling ergotherapie. Het is een praktijkmodel wat duidelijk het verband tussen persoon, omgeving en handelen aangeeft en het is niet gericht op een bepaalde doelgroep. Dit maakt het model bruikbaar bij de verschillende cliënten van ‘s Heeren Loo. Omdat de Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie, en in het bijzonder de vakgroep Kinderen en Verstandelijk Gehandicapten, actief bezig is met het bekend maken van dit praktijkmodel is verstandig om bij deze ontwikkelingen aan te sluiten. Verder adviseert de Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie om het PEO te gebruiken bij het profileren van de ergotherapie. In het verdere deel van de theoretische onderbouwing wordt duidelijk hoe PEO past bij OPPM en hoe de verschillende assessments aansluiten bij het PEO.
7.2 Algemene methoden en theorieën 7.2.1 Inleiding In fase 2 van het procesmodel OPPM worden er theoretische kaders gekozen. In deze paragraaf wordt er ingegaan op het doel van het theoretische kader en de verschillende niveaus van de theoretische kaders. Daarna wordt er in dit hoofdstuk verder ingegaan op de methoden. In paragraaf 7.2.2 wordt er algemene informatie gegeven over theoretische kaders en het gebruik ervan. In paragraaf 7.2.3 worden de beoordelingscriteria weergegeven. In paragraaf 7.2.4 wordt de beoordeling van de methoden beschreven. Paragraaf 7.2.5 beschrijft de toepasbaarheid van de methoden en in 7.2.6 wordt de conclusie getrokken.
7.2.2 Algemene informatie Om houvast te krijgen binnen een behandeling zijn er verschillende theorieën en modellen ontwikkeld om het kijken naar de mens vorm te geven. Kuiper beschrijft in (Kinébanian & Thomas, 1998) het nut van theorieën. “Een theorie geeft inspiratie, richt het onderzoek, zegt waar men moet kijken en zorgt ervoor dat onderzoeksresultaten te begrijpen zijn.” Theoretische kaders zorgen ervoor dat het handelen inzichtelijker wordt. Door het gebruik van theoretische kaders wordt het handelen begrijpelijker en kan er een hypothese worden gesteld over de handelingsbeperking. (Sambeek & Lucassen, 2004)
33
Ergotherapeuten maken gebruik van theorieën op twee verschillende niveau’s. Het eerste niveau denkt na over het handelen, dit zijn theorieën die vaak binnen de ergotherapie zijn ontstaan. Het tweede niveau kijkt naar de mens in het algemeen, deze theorieën komen vaak uit andere vakgebieden. (Fearing & Clark, 2000) Uit deze twee verschillende niveau’s maakt de ergotherapeut een theoretisch kader passend bij de individuele cliënt. (Sambeek & Lukassen, 2004) In elk van de twee niveau’s kan de therapeut keuzes maken. Er wordt aanbevolen om in ieder geval één model te kiezen van niveau 1. Dit kan desgewenst worden gecombineerd met één of meerdere kaders van niveau 2 of extra kaders van niveau 1 (Sambeek & Lucassen, 2004) Omdat elke cliënt anders is, zal voor elke cliënt individueel een theoretisch kader worden gekozen. Niveau 1 In de paragraaf ‘ergotherapeutische praktijkmodellen wordt er betoogd om gebruik te maken van het PEO. Het PEO kan daarom gezien worden als theoretisch kader van niveau 1. Het PEO wordt nader beschreven in hoofdstuk 3. Niveau 2 Er zijn 6 theoretische kaders van niveau 2 die binnen de ergotherapie het meest worden toegepast. Deze zijn: - Fysiek functioneren - Psychosociaal emotioneel functioneren - Cognitief en neurologisch functioneren - Sociocultureel functioneren - Ontwikkelingstheorie - Omgevingstheorie Bij het aanleren van huishoudelijke activiteiten kan gebruik worden gemaakt van leertheoretische en ontwikkelingstheoretische methodieken. Bijvoorbeeld: -
Behaviorisme: Gaat uit van een grote invloed van de omgeving, de positieve bekrachtiging is in deze theorie erg belangrijk.
-
Cognitieve psychologie: Het gebruik van, en aansluiten bij de leersstrategieën is hierin belangrijk.
-
Neuropsychologie: De basale processen bij het leren zijn volgens deze theorie: waarneming, aandacht, concentratie en geheugen. Binnen de neuropsychologie spelen deze processen een belangrijke rol.
Deze gebieden zijn vooral afkomstig uit de psychosociaal-emotionele theorie en de ontwikkelingstheorie (Scholten & Schuurman, 2003). Wanneer de cliënten naast de verstandelijke beperking ook motorische beperkingen ondervinden, zal waarschijnlijk ook gekozen worden voor een theorie die gericht is op het motorische aspect, maar uitgaande van de verstandelijke beperking zal de afdeling ergotherapie van ’s Heeren Loo vooral van de psychosociaal-emotionele, en ontwikkelingstheorieën uitgaan. De
34
andere gebieden worden wel geanalyseerd (holistische visie, dit wil volgens Kinébanian & Thomas (1998) zeggen dat fysieke, psychische en sociale aspecten van het handelen in samenhang met elkaar worden beschouwd) maar daar ligt niet de nadruk op in de behandeling.
7.2.3 Beoordelingscriteria methoden Aan de hand van de vooraf opgestelde criteria wordt er in dit hoofdstuk bepaald welke methoden bruikbaar zijn voor de afdeling ergotherapie, en wat de voor- en nadelen van elke methode zijn. Uit het literatuuronderzoek kwamen verschillende methoden die bruikbaar leken. Hieronder worden de voor- en nadelen van elke methode beschreven, en concluderen we of de methode bruikbaar lijkt. De methoden die overblijven worden aan de hieronder beschreven criteria getoetst. De methoden sluiten aan op de doelgroep mensen met een verstandelijke beperking die (deels) zelfstandig huishoudelijke taken gaan uitvoeren, dit wil zeggen dat: - De begeleidingswijze aansluit bij de mogelijkheden van de cliënt. De niveau’s waarmee de aard van de verstandelijke beperking wordt weergegeven loopt uiteen van een lichte verstandelijke beperking tot een ernstige verstandelijke beperking, ingedeeld volgens het AAMR-model. Afhankelijk van de afbakening later in het proces is het mogelijk dat er niveau’s uitgesloten worden - De methoden gaan uit van de mogelijkheden van de cliënt en sluit aan op de visie en missie van de organisatie en de ergotherapie. - Er wordt rekening gehouden met de toepasbaarheid op verschillende niveaus en de persoonlijke kenmerken van elke cliënt, de verschillende leerstijlen. Er wordt rekening gehouden met de situatie waarin de cliënt het best tot zijn recht komt. - Het is mogelijk om cliëntsysteem (familie en eventueel groepsleiding) actief bij het proces te betrekken. - De methoden zijn waar mogelijk Evidence Based. Naar aanleiding van de methode wordt duidelijk: - Welke bewuste keuzes gemaakt kunnen worden voor bepaalde interventies. - Op welke manier de effectiviteit van de ergotherapeutische interventies geëvalueerd kan worden. Daarnaast moet de methode passend zijn voor de doelgroep van ’s Heeren Loo Op basis van het AAMR-model en de literatuur over ervaringsordening (Sijnke, 2005) hebben wij een inschatting gemaakt op de haalbaarheid voor de cliënten.
35
7.2.4 Beoordeling van de methoden Inleiding Op basis van de vooraf opgestelde kwaliteitscriteria is er een keuze gemaakt voor een aantal methoden. Deze methoden zijn afkomstig uit de verstandelijk gehandicaptenzorg of de psychiatrie. Uitgezonderd de ILS zijn het geen ergotherapeutische methoden. Wel sluiten ze allen aan bij het gedachtengoed van de ergotherapie en gaan ze in op het stimuleren van de zelfstandigheid van de cliënt. De gekozen methoden - Active Support - Competentiemodel - Eigen Initiatief Model (EIM) - Independent living skills (ILS) - Individuele rehabilitatiebenadering (IRB) - ‘Op eigen benen’ - Persoonlijke Toekomst Planning (PTP) - Systematisch Rehabilitatiegericht Handelen (SRH)
Active Support De methode heeft als uitgangspunt het op zo veel mogelijk terreinen aan te sluiten bij de mogelijkheden van mensen met een verstandelijke beperking en hun zo veel mogelijk greep te laten krijgen op hun leven. Het is de bedoeling dat begeleiders zo veel mogelijk kansen creëren, om nieuw gedrag aan te leren en het geleerde verder in praktijk te brengen, stapje voor stapje, waardoor iedereen binnen het kader van zijn mogelijkheden zo veel mogelijk invloed uitoefent op zijn bestaan. (Vor, 2004) Voordelen - Het (sociale) netwerk van een persoon heeft een belangrijke plaats binnen de methode; - Active Support gaat in op de vraag: “Hoe kunnen we cliënten meer betrekken bij hun huis?” - De methode gaat uit van de waarden en interessen van de cliënt zelf en is daardoor erg cliëntgericht. - De method e gaat heel specifiek in op de activiteit die je gaat trainen, de methode biedt bijvoorbeeld handvatten voor het analyseren van een activiteit. Nadelen - Het eigen initiatief komt weinig naar voren in deze methode.
36
Competentiemodel Het Competentiemodel grijpt terug op de ontwikkelingspsychologie en de leertheorieën. Het Competentiemodel gaat ervan uit dat de begeleiding die gericht is op het leren van vaardigheden en het vergroten van de mogelijkheden de beste uitgangspunten biedt om een eventueel problematische ontwikkeling om te buigen naar een meer gewenste richting. Competentie gerichte begeleiding en behandeling richt zich op de (potentiële) krachten van de cliënt zelf en/of zijn directe omgeving. De nadruk ligt op een positieve benadering waarbij het in eerste instantie gaat om het aanleren van nieuw gedrag, zodat cliënten voor zichzelf een betekenisvolle plek in de samenleving kunnen verwerven. Het Competentiemodel geeft handvatten om in kaart te brengen wat jouw cliënten leren en hoe je het de cliënten leert. (Spanjaard, 2003) Voordelen ? Het Competentiemodel gaat uit van wat de cliënt wel kan. ? Het Competentiemodel is erg gericht op het aanleren van vaardigheden. Nadelen ? In de methode is in verhouding weinig aandacht voor de wensen en interesses van de cliënt zelf. Eigen Initiatief Model (EIM) Het uitgangspunt van EIM is dat mensen niet alleen praktische vaardigheden moeten leren, maar gaat ook in op het benaderen van nieuwe situaties. Doordat er in het verleden teveel van de mensen met een verstandelijke beperking uit handen is genomen is aangeleerde hulpeloosheid in de hand gewerkt. EIM tracht de vicieuze cirkel te doorbreken die in stand gehouden wordt door een aangeleerde afhankelijkheid, hulpverlenersyndroom en gebrekkige algemene vaardigheden. Algemene vaardigheden worden gedefinieerd als “Denkvaardigheden waarmee iemand inzicht en overzicht verkrijgt in eigen handelen en situaties waarin gehandeld moet worden en waarmee iemand tegelijkertijd sturing geeft aan het eigen handelen’. (Timmer, Dekker & Voortman, 2003, p. 15) EIM bevat 4 fasen, dit zijn: - Leergesprek. In deze fase vindt een oriënterend gesprek plaats waarin duidelijk wordt wat de beginsituatie is, welke problemen het belangrijkste zijn, welke doelen er worden gesteld, wat de eerst haalbare stap is en welke punten in de toekomst geëvalueerd gaan worden. - Leren oriënteren - Leren bijsturen - Leren evalueren Voordelen - De cliënt wordt gestimuleerd om zelf te gaan nadenken - De cliënt leert vaardigheden die voorwaarden zijn om de taak zelfstandig te blijven uitvoeren, ook als er dingen in veranderen. - De omgeving wordt gestimuleerd de cliënt zo veel mogelijk zelf de regie over zijn leven te laten houden.
37
Nadelen - Volgens de theorie van het ervaringsleren kan niet elke cliënt zelf keuzes maken en zich bewust worden van het proces, hierdoor kan overvraging van de cliënt ontstaan wat gepaard kan gaan met gedragsproblemen. - Voor een goede uitwerking is het van belang dat de methode organisatiebreed gedragen wordt. Independent Living Skills (ILS) De ILS is de enige onderzochte, praktisch toepasbare (deels) ergotherapie methodiek die mogelijkheden biedt voor de afdeling Ergotherapie van ‘s Heeren Loo op het gebied van het aanleren en begeleiden van huishoudelijke activiteiten. De opzet van de ILS is om cliënten voor te bereiden op een grotere zelfstandigheid door meer verantwoordelijkheid voor hun leven op zich te nemen. Veel volwassenen met een verstandelijke beperking zijn in het verleden gehospitaliseerd doordat er door de omgeving veel te snel taken uit handen zijn genomen, waardoor aangeleerde hulpeloosheid is ontstaan. De cliënten krijgen 1 uur per week groepsbijeenkomsten ergotherapie en 35 minuten individuele begeleiding. De lange termijndoelen (na ongeveer 2 jaar) van deze methode zijn - Verbeteren van probleemoplossingsvaardigheden. - Verbeteren van het abstracte redeneringsvermogen. - Verbeteren van de mogelijkheid om initiatieven te nemen, en te communiceren/vragen stellen wanneer dat nodig is. - Verbeteren van sociale interactie vaardigheden. (Neistadt, 1987) Voordelen - De voorwaarden voor generalisering worden getraind, mogelijk bevordert dit ook meerdere activiteiten en een veranderende omgeving de zelfstandigheid van de cliënt en kan op den duur tijdwinst in de therapie opleveren omdat niet elke taak apart geoefend hoeft te worden. - De cliënten worden gestimuleerd om van elkaar te leren, dit bevordert mogelijk de sociale vaardigheden van de cliënten en de binding met elkaar. Nadelen - Uit het onderzoek van Neistadt (1987) dat beschikbaar is over deze methodiek wordt de mate van de verstandelijke beperking niet duidelijk. - De methodiek komt uit de psychiatrie en houdt geen rekening met de verstandelijke beperking van de doelgroep van ’s Heeren Loo. De doelen zijn daarom te hoog gegrepen en moeten aangepast worden voor de doelgroep.
38
Individuele rehabilitatiebenadering (IRB) De individuele rehabilitatiebenadering (IRB) is een ontwikkelingsgerichte benadering. De IRB heeft als missie: mensen met psychiatrische beperkingen helpen beter te functioneren, zodat zij met succes en tevredenheid kunnen wonen, werken, leren en sociale contacten hebben in de omgeving van hun keuze met zo min mogelijk professionele hulp. De IRB richt zich op verschillende levensterreinen namelijk: Leren, wonen, werken, dagbesteding en sociale contacten. Het IRB traject is het proces van de cliënt zelf. Het is een stapsgewijze methode die: - De cliënt handvatten geeft om zelf te bepalen of hij op dit moment iets in zijn leven wil veranderen; - De cliënt helpt hem zijn eigen keuzes te maken voor de toekomst; - De cliënt in staat stelt zelf te analyseren wat hij moet kunnen om zijn doel te bereiken. De hulpverlener is slechts een hulpbron die de cliënt helpt om na te denken en zijn ideeën te formuleren. Daardoor krijgt de cliënt weer grip op het eigen leven en wordt hij minder afhankelijk van hulpverleners, zowel praktisch als emotioneel. De zelfkennis en het zelfbewustzijn van cliënten stijgen, doordat ze hun eigen oplossingen leren bedenken. Door dit gestegen zelfvertrouwen voelen ze zich minder afhankelijk en stellen zich daardoor minder afhankelijk op (Nuy & Droës, 2000). Voordelen - De cliënt wordt gestimuleerd zelf na te denken en zijn ideeën te formuleren, de methode is hierdoor erg cliëntgericht. - De cliënt krijgt de grip op zijn eigen leven zelf in handen, de cliënt wordt hierdoor minder afhankelijk. - De zelfkennis en het zelfbewustzijn stijgen, hierdoor stijgt ook het zelfvertrouwen van de cliënt en gaan zich ook minder afhankelijk opstellen, hierdoor bestrijd de methode de aangeleerde afhankelijkheid. Nadelen - Invoering van de IRB is een proces van jaren. Er wordt aangeraden om uitgebreid stil te staan de keuze van een strategie. - Voor het werken met de IRB is een training vereist. - De IRB moet in zijn geheel worden toegepast. Wanneer er alleen met delen van de IRB gewerkt wordt verliest de methode zijn kracht, namelijk de combinatie van een visie, methodische richtlijnen en uitgewerkte techniek (Nuy & Droës, 2000). - Niet primair gericht op mensen met een verstandelijke beperking. ‘Op eigen benen’ ‘Op eigen benen’ is een leermethode voor (volwassen) mensen met een verstandelijke beperking die gericht is op het vergroten van de zelfstandigheid. De methode geeft handreikingen voor de wijze waarop mensen met een verstandelijke beperking tot een leerprestatie kunnen komen.
39
Uit ervaring blijkt dat de leerprestaties, met toepassing van de methode, veel groter zijn dan algemeen wordt verondersteld. In de methode wordt gebruik gemaakt van Het Eigen Initiatief Model, het Competentiemodel en de Feuersteinmethode. ‘Op eigen benen’ neemt niet over, maar gelooft in zelfregulatie. Bij mensen met een verstandelijke beperking staat het hebben van een handicap centraal in het leven. Vanuit de visie van ‘Op eigen benen’ moeten juist de krachten centraal in het leven komen te staan. Dat is denken vanuit een andere richting. ‘Op eigen benen’ wil dit bereiken door vaardigheden aan te leren waarbij wordt aangesloten bij de krachten, mogelijkheden en talenten van de cliënt. Daarbij wordt de cliënt aangezet tot het aanleren van denkstappen. De trainer doet als het ware een stap terug en geeft de cliënt de ruimte om zelf na te denken over de aanpak van een activiteit. Wanneer de cliënt er niet zelf uit komt, biedt ‘Op eigen benen’ de trainer wel de mogelijkheid om meer begeleiding te geven door bijvoorbeeld de richting van de oplossing aan te geven. In de training wordt eerst de nadruk gelegd op wat de cliënt al kan, van hieruit wordt de activiteit dan uitgebreid. Er wordt competentiegericht gewerkt. Bij de methode ‘Op eigen benen’ wordt gebruik gemaakt van een valide en betrouwbaar bevonden instrument, de INVRA. De INVRA heeft een deel over arbeid en een deel over wonen. Door observaties worden de mogelijkheden van de cliënt aangegeven. Door middel van gekleurde vlakken wordt ook voor de cliënt inzichtelijk waar hij goed in is en wat hij nog verder moet trainen. De resultaten van de INVRA wordt altijd met de cliënt besproken. Na een trainingsperiode wordt nogmaals de INVRA afgenomen, zodat de resultaten van de training geëvalueerd kunnen worden. (Scholten, 2005) Voordelen: - Een aantal groepen van ‘s Heeren Loo werkt met de methode ’Op eigen benen’. - Bij de methode is een betrouwbaar, valide en duidelijk instrument beschikbaar (de INVRA). Hiermee kan het niveau van de cliënt op het gebied van wonen en arbeid afzonderlijk in kaart gebracht worden. Na een bepaalde periode kan geëvalueerd worden. - ‘Op eigen benen’ bevordert het eigen initiatief van mensen. - Veel cliënten van ’s Heeren Loo zijn gehospitaliseerd, voor hen is de omschakeling erg moeilijk omdat ze niet gewend zijn om taken zelf uit te voeren, de methode ‘Op eigen benen’ gaat hierop in. Nadelen - Het model gaat uit van een leven lang leren, niet alle mensen met een verstandelijke beperking kunnen of willen dat. Persoonlijke Toekomst Planning (PTP) Persoonlijke toekomstplanning is een strategie waarbij mensen met een handicap en hun relaties centraal staan. De persoonlijke toekomstplanning is bruikbaar voor mensen met een verstandelijke, psychische en/of lichamelijke beperking. Het is een strategie die voortkomt uit emancipatie denken. Het meest kenmerkend aan de manier van werken is het gekozen vertrekpunt. Wordt in traditionele zorgplanning de zorgvraag centraal gesteld en vooral gezien vanuit de hulpverleningsorganisatie hoe daarop kan worden ingespeeld, in persoonlijke toekomstplanning wordt het ‘belangenbehartigers perspectief’ gekozen.
40
Het doel is dat de cliënt, degene om wie het gaat, samen met een team van vertrouwden (familie, vrienden, buren etc.) formuleert wat voor hem belangrijk is in het leven. Vervolgens stelt de cliënt en zijn team een plan op dat zijn idealen dichterbij moet brengen. (Landelijk Kennisnetwerk Gehandicaptenzorg & Stichting de Toekomst, 2004) Voordelen - Er is een uitgebreid werkboek beschikbaar met duidelijke kleine stappen, waarmee direct aan de gang kan worden gegaan. - De sociale omgeving wordt betrokken bij het proces. In goed overleg wordt er gestimuleerd dat de omgeving de cliënt helpt zodat hij uiteindelijk zo zelfstandig mogelijk kan functioneren, met een zo groot mogelijke kwaliteit van leven. Nadelen - De methode is vrij nieuw en nog weinig onderzocht. - De methode is tijdrovend, zowel voor de professionele begeleiding als de sociale omgeving van de cliënt. Het komt voor dat cliënten van ’s Heeren Loo niet een zodanig hechte band met familie hebben, waardoor een deel van de kracht van de methode niet gebruikt kan worden. Systematisch Rehabilitatiegericht Handelen (SRH) Het SRH model is ontwikkeld voor woonbegeleiders bij de begeleiding van zelfstandig wonende cliënten met een psychiatrisch ziektebeeld. De kwaliteit van leven van de cliënt is uitgangspunt. De woonbegeleiding biedt ondersteuning in de eigen omgeving van de cliënt, maar de cliënt blijft verantwoordelijk. De cliënt wordt ondersteund om de door hem of haar gewenste kwaliteit van leven te bereiken of te handhaven. Er wordt gestreefd naar een zo normaal mogelijk leven en integratie in de samenleving De begeleider werkt op drie gebieden, er wordt gewerkt aan een vertrouwensrelatie met de cliënt, op het gebied van het trainen van vaardigheden, of het behalen van doelen. Daarnaast speelt de tijd een belangrijke rol, de woonbegeleider weegt zijn keuzes bewust af aan, onder andere, de factor tijd. (Wilken & Rooijen, 2001) Voordelen - De methode gaat uit van de wens en de mogelijkheden van de cliënt. - Er is veel informatie beschikbaar over de interventies van de begeleider. - De ergotherapeut kan delen van de methode gebruiken in bijvoorbeeld de adviezen aan de begeleiding. Nadelen - De methode op zich is niet geschikt voor gebruik door de ergotherapeut omdat er dingen door de begeleider overgenomen moeten kunnen worden. Wel kan de ergotherapeut een rol spelen in de rehabilitatie van de cliënt, bijvoorbeeld vaardigheden aanleren. - De methode is gericht op cliënten uit de psychiatrie die zelfstandig wonen. Voor de doelgroep van ‘s Heeren Loo is dit meestal te hoog gegrepen.
41
7.2.5 Toepasbaarheid van de methoden De methoden zijn op basis van de kwaliteitscriteria geselecteerd. De bovengenoemde acht methoden bleken (voor een deel) bruikbaar voor de ergotherapie van ‘s Heeren Loo. Veel methoden sluiten op elkaar aan. Voor de ontwikkeling van ‘Op eigen benen’ bijvoorbeeld, is onder andere gebruik gemaakt van de uitgangspunten van het Eigen Initiatief Model. Deze methoden gaan uit van de mogelijkheden van de cliënt, zij willen allemaal af van de aangeleerde hulpeloosheid. De methoden gaan ervan uit dat, doordat cliënten betekenisvolle activiteiten uitvoeren, het welzijn wordt verhoogd. Dit komt ook terug in het gedachtengoed van de ergotherapie. Uit het Eigen Initiatief Model zijn de 3 vragen die centraal staan te gebruiken om de cliënt te laten participeren in de behandeling. Het gaat om het oriënteren, hoe gaat de cliënt een taak aanpakken, het bijsturen, hoe gaat het nu, moet het anders, en het evalueren, hoe is de uitvoering gegaan. Dit kan de therapeut zelf doen, maar om optimale participatie te creëren kan dit samen met de cliënt gedaan worden. De Independent Living Skills heeft als sterk punt dat cliënten elkaar beoordelen, dit heeft een positief effect op de motivatie van cliënten. (Gaag & Plas, 1996) De Persoonlijke Toekomst Planning betrekt heel sterk het cliëntsysteem bij de wensen van de cliënt. Voor de afdeling ergotherapie is deze methode bruikbaar om het gesprek aan te gaan met de cliënt en bijvoorbeeld de groepsleiding of andere belangrijke personen uit de omgeving van de cliënt. Het Systematisch Rehabilitatiegericht Handelen stelt de kwaliteit van leven van de cliënt bovenaan. De normen en waarden van de begeleider kunnen wel ingebracht worden, maar uiteindelijk gaat het erom wat de cliënt belangrijk vindt. Dit model is bruikbaar voor de ergotherapie om bewust stil te staan bij de eigen normen en waarden en de wensen van de cliënt en hoe zij hiermee om gaan. Ook het onderscheid in 3 dimensies kan van waarde zijn voor de ergotherapeut voor de fase in de behandeling. De SRH geeft dit kort weer in een tabel. Na een gesprek met de P&PD bleek dat dri e van de hierboven geselecteerde methoden al gebruikt worden door een aantal groepen op ’s Heeren Loo: - Active Support - Competentiemodel - ‘Op eigen benen’ Active Support, Competentieprofiel en ‘Op eigen benen’ zijn gericht op het stimuleren van de zelfstandigheid van de cliënt. Zowel bij ‘Op eigen benen’ als de Active Support spelen woonvaardigheden waaronder huishoudelijke activiteiten, een belangrijke rol. De competentiemethode is breder opgezet, maar kan ook voor het aanleren van huishoudelijke taken gebruikt worden. In alle drie de modellen speelt het handelen een belangrijke rol. Ieder op hun eigen manier geven aan dat het handelen belangrijk is voor mensen. Deze visie wordt ondersteund door de ergotherapie.
42
In de bijlagen A3 tot en met A5 worden de methoden Active Support, Competentieprofiel en ‘Op eigen benen’ verder uitgewerkt. Deze bijlagen zijn bedoeld als naslagwerk voor de afdeling ergotherapie. In onderstaande tabel zijn de methoden getoetst aan de kwaliteitscriteria. Een dubbel kruisje betekent dat de methode aan genoemde criteria erg goed voldoet. Beoordeling aan de hand van de vooraf opgestelde kwaliteitscriteria. De begeleidingswijze sluit aan bij de mogelijkheden van de cliënt. De niveau’s waarmee de aard van de verstandelijke beperking wordt weergegeven lopen uiteen van een lichte verstandelijke beperking tot een ernstige verstandelijke beperking, ingedeeld volgens het AAMR -model.
Active Support
Competentiemodel
‘Op eigen benen’
+
-
+-
++
++
++
++
+
++
De geanalyseerde gebieden bevatten taken en vaardigheden die belangrijk zijn voor de cliënt en zijn dagelijks leven, het accent ligt hierbij op zelfredzaamheid.
+
+
++
Het is mogelijk om cliëntsysteem (familie en evt. groepsleiding) actief bij het proces te betrekken.
+
+
++
+-
+
++
++
++
+
De methoden gaan uit van de mogelijkheden van de cliënt en sluit aan op de visie en missie van de organisatie en de ergotherapie. Er wordt rekening gehouden met de toepasbaarheid op verschillende niveau’s en de persoonlijke kenmerken van elke cliënt en de verschillende leerstijlen. Er wordt rekening gehouden met de situatie waarin de cliënt het best tot zijn recht komt.
De methoden zijn waar mogelijk evidence- based. De aanleiding van de methode wordt duidelijk, welke bewuste keuzes gemaakt kunnen worden voor bepaalde interventies.
43
Op welke manier de effectiviteit van de ergotherapeutische interventies geëvalueerd kan worden.
++
-
++
Evidence Based Practice Active Support In 2002 is er in Wales onderzoek gedaan naar de effectiviteit van de training in Active Support aan de begeleiders van de cliënten. Hieruit bleek dat door de training, de begeleiders meer kansen kunnen bieden aan de cliënten. In de testgroep waren een aantal cliënten die een forse verbetering lieten zien in de zelfredzaamheid. In de controle groep, waarbij de begeleiders geen cursus gevolgd hadden, was er geen grote toegenomen zelfredzaamheid te zien (Jones, 1999). Competentiemodel Het Competentiemodel is gebaseerd op de ontwikkelingstheorieën en de leertheorieën. Deze theorieën hebben zich in het verleden bewezen. (Kersten & Flikweert, 2004) Voor het gebruik van het Competentiemodel zelf is geen bewijs te vinden. ‘Op eigen benen’ Tussen 1998 en 2000 heeft een pilotproject ‘Op eigen benen’ plaatsgevonden. Het betrof een samenwerkingsproject tussen trainingsinstituut Woldyne en stichting Festog. De resultaten van de pilot zijn neergelegd in een rapport (Woldyne in Scholten & Schuurman, 2003) Doelstelling van het project was na te gaan in hoeverre de methode toepasbaar was voor de verschillende doelgroepen en of de methode effectief was. In totaal deden 29 personen aan het onderzoek mee, in de leeftijd tussen 18 en 65 jaar. Verdere kenmerken van de deelnemers waren: - Onderwijsachtergrond VSO- ZMLK of alleen ZMLK - Wonend met verzorging - Wens voor training naar meer zelfstandigheid. De toename van redzaamheid laat zich onder meer uitdrukken in de woonsituatie die na verloop van tijd werd bereikt. Deze was al volgt: Woonsituatie bij aanvang training 27 personen
24-uursvoorziening
2 personen
GVT-dependance
Woonsituatie na 1.5 jaar training en transfer 4 personen Woonvoorziening + dagelijkse zorg 18 personen Begeleid zelfstandig wonen + 10 uur per week begeleiding 7 personen Zelfstandig wonend + 5 uur per week begeleiding
De totale zorg bedroeg bij de aanvang 673 uren. Na anderhalf jaar training en transfer bedroeg de totale ondersteuning 311 uren. Dit is een afname van 53.8%.
44
Toegepaste rol van de ergotherapeut “Op basis van de mogelijkheden en eigen inbreng van de cliënt stelt de ergotherapeut een programma op om te bewerkstelligen dat de cliënt de meest normale alledaagse handelingen hetzij gewoon, hetzij op een aangepaste manier kan verrichten.” (Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie, 1999, p. 11) “Door te handelen manifesteert de mens zichzelf, geeft hij betekenis aan zijn leven. (..) Het menselijk handelen vindt altijd plaats in een specifieke fysische sociaal-culturele omgeving en is per definitie gebonden aan de rollen, taken en activiteiten die een mens in een bepaalde levensfase vervult.” (Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie, 1999, p. 25) De ergotherapeut kan met haar deskundigheid op het gebied van de keuze van strategieën, de eerste fase van het aanleertraject van de huishoudelijke activiteiten op zich nemen. In het hoofdstuk over de ergotherapeutische behandeling en begeleiding worden de structuurelementen van de ergotherapie nader besproken. Active Support Binnen de Active Support wordt er nadat er algemene doelen en perspectieven zijn opgesteld, een planning is gemaakt en concrete werkdoelen zijn geformuleerd, in kaart gebracht hoe de cliënt het beste een vaardigheid kan aanleren. Hier zou de ergotherapeut met haar kennis en vaardigheden zoals hierboven vermeld een rol in kunnen spelen. Daarnaast kan de ergotherapeut een eerste begin maken met het aanleren van de vaardigheid, waarna het vervolgens indien mogelijk en indien gewenst aan de groepsbegeleiding kan worden overgedragen. Competentiemodel Bij het Competentiemodel is verbale instructie en begeleiding belangrijk. De instructie stapsgewijs geven in concrete observeerbare termen is iets waar de ergotherapeut ervaring mee heeft. Bij het Competentiemodel is het daarom goed mogelijk dat de ergotherapeut de (eerste fase van de) training op zich neemt. Voordat er competenties getraind kunnen worden wordt eerst aandacht besteed aan het analyseren van de activiteit zelf en de mogelijkheden van de cliënt. (Spanjaard, 2003) Dit zou met behulp van de assessments die later in het product besproken worden goed door de ergotherapeut uitgevoerd kunnen worden. Cliëntgerichtheid komt in deze methode niet sterk naar voren. De ergotherapeut zou hier desondanks in de analyse wel aandacht aan kunnen besteden. ‘Op eigen benen’ Bij de methode ‘Op eigen benen’ wordt er uitgegaan van een trainingscentrum en een leefsituatie. Op ’s Heeren Loo is er de mogelijkheid voor de ergotherapeut om direct in de leefsituatie vaardigheden aan te leren. De methode gaat uit van een cliënt, een trainer en een transferbegeleider. De ergotherapie zou binnen de methode ‘Op eigen benen’ de rol van trainer op zich kunnen nemen. De meerwaarde van de ergotherapeut ligt bij de systematische analyse die zij doen. Er is niet bewezen dat ergotherapeuten dit beter doen dan andere disciplines. Wel heeft de ergotherapie hier al vanaf het ontstaan van het beroep ervaring mee.
45
Daarnaast is de ergotherapeut als trainer een stabiele factor. Telkens traint de cliënt met dezelfde ergotherapeut, bij de groepsbegeleiders vindt wisseling van de wacht plaats. Daarnaast geeft de groepsleiding in de werkbezoeken en de enquêtes aan dat er vaak te weinig tijd is om de cliënten huishoudelijke activiteiten aan te kunnen leren. Als laatste zijn de mees te groepsbegeleiders (afhankelijk van hun vooropleiding) niet opgeleid om cliënten vaardigheden aan te leren. (Bij de opleiding SPWwoonbegeleiding wordt wel aandacht besteed aan het aanleren van vaardigheden) Sommige begeleiders durven de stap te nemen om een cliënt een vaardigheid aan te leren. Meestal gaat dit door hun ervaring met de cliënten goed, soms lukt het niet en wordt er geen verdere actie ondernomen omdat de groepsbegeleiders niet weten waar ze met hun vraag terecht kunnen.
7.2.6 Conclusie Het kiezen van de twee een theoretisch kader is belangrijk voor het vormgeven van het ergotherapeutische proces. Bij het kiezen van een theoretisch kader, passend bij de individuele cliënt zijn er twee niveau’s waaruit informatie wordt gehaald. Het niveau dat het handelen beschrijft en het niveau dat de mens beschrijft. Binnen die gebieden zijn er verschillende keuzemogelijkheden, die de therapeut bij elke cliënt afzonderlijk maakt. Omdat er binnen ’s Heeren Loo op dit moment gebruik wordt gemaakt van de methoden Active Support, Competentiemodel en ‘Op eigen benen’ wordt er geadviseerd dat de afdeling ergotherapie hierbij aansluit. De werkwijze via deze methoden is inmiddels in gang gezet. Wanneer de methoden aansluiten bij het gedachtengoed van de ergotherapie is het effectiever om als afdeling ergotherapie bij bestaande werkwijze aan te sluiten, dan een geheel nieuwe methode te introduceren. De methoden zijn gericht op een zo groot mogelijke zelfredzaamheid van de cliënt en zijn vaak ook gericht op de wensen van de cliënt. Dit zijn belangrijke speerpunten van de ergotherapie. De taken van de afdeling ergotherapie zullen vooral liggen bij het analyseren van de mogelijkheden van de cliënt in zijn omgeving en een start maken bij het aanleren van vaardigheden. Daarbij kan de ergotherapeut de groepsleiding indien gewenst adviseren over het verder trainen van de activiteit bij de betrokken cliënt.
46
8. Visie 8.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt de visie van de afdeling ergotherapie van ’s Heeren Loo op het gebied van het behandelen en het begeleiden bij huishoudelijke activiteiten geformuleerd. Om een ergotherapeutische visie die gericht is op het inventariseren/ analyseren en aanleren van huishoudelijke vaardigheden te kunnen formuleren, worden eerst de visie en missie van ’s Heeren Loo verwoord. Vervolgens wordt de kern van de ergotherapie beschreven. Daarna wordt de relatie gelegd tussen de visie van ’s Heeren Loo en de kern van de ergotherapie. Vervolgens wordt de visie van de afdeling ergotherapie op het gebied van het behandelen en het begeleiden van huishoudelijke activiteiten geformuleerd, en onderbouwd met behulp van citaten uit de literatuur. Er is voor gekozen om bij het beschrijven van de kern van de ergotherapie uit te gaan van de visie op het beroep die in opdracht van de Hogeschool van Amsterdam is geschreven. Deze visie is redelijk actueel en beschrijft op een heldere manier de uitgangspunten van de ergotherapie in Nederland.
8.2 Missie en visie ’s Heeren Loo Missie ’s Heeren Loo (’s Heeren Loo zorggroep, 2006) ’s Heeren Loo is een grote organisatie met 3 landelijke regio’s. Om uniforme kwaliteit te kunnen leveren heeft ’s Heeren Loo een eenduidige missie, waarnaar alle medewerkers dienen te handelen . Hierin staat onder andere het volgende: “De 's Heeren Loo Zorggroep draagt met hoogwaardige ondersteuning bij aan een zinvol bestaan van mensen met een verstandelijke beperking. Respect, verbondenheid, geborgenheid en verantwoordelijkheid zijn daarbij richtinggevende waarden. (…) (…)’s Heeren Loo denkt dat het leven zin krijgt in de ontmoeting met medemensen. Het gaat erom te kennen en gekend te worden. We vinden het dan ook belangrijk dat onze cliënten, te midden van anderen, vorm en inhoud aan hun leven kunnen geven en zo kunnen deelnemen aan de s amenleving. Respect betekent dat ’s Heeren Loo haar cliënten beschouwt als gelijkwaardige medemensen. Daarom streeft ze ernaar cliënten zich zoveel mogelijk te laten ontplooien. Daarbij krijgt iedere cliënt een eigen, individuele benadering. Verbondenheid betekent dat ’s Heeren Loo zeer betrokken is bij haar cliënten. Een grote affiniteit met mensen met een verstandelijke beperking is een voorwaarde om bij de ’s Heeren Loo Zorggroep te mogen werken. Bovendien heeft verbondenheid te maken met de opvatting dat contact met andere mensen nodig is om een zinvol bestaan op te bouwen. Geborgenheid is belangrijk voor mensen met een verstandelijke beperking omdat zij zich sneller dan anderen onveilig kunnen voelen. Ze missen soms overzicht en zijn beperkt in
47
hun hand elen en communiceren. Daarom is geborgenheid een voorwaarde bij het bieden van ondersteuning. Verantwoordelijkheid geeft aan dat ’s Heeren Loo voortdurend kijkt naar het vermogen van haar cliënten om zelf verantwoording te nemen. ’s Heeren Loo neemt hen niet uit handen wat zij zelf kunnen. Daarnaast moeten de medewerkers altijd bereid zijn om verantwoording af te leggen tegenover onze cliënten, hun wettelijk vertegenwoordigers, financiers, omwonenden en anderen.” Visie ’s Heeren Loo (’s Heeren Loo zorggroep, 2006) Naast de missie heeft ’s Heeren Loo een visie, waardoor het voor alle medewerkers duidelijk is wat de organisatie belangrijk vindt in het begeleiden van de cliënten. De visie bepaald tevens de lijn voor het beleid van de organisatie. “De visie van ’s Heeren Loo is dat we onze cliënten zoveel mogelijk willen laten integreren in de samenleving. Mensen met een verstandelijke beperking hebben het recht deel te nemen aan de maatschappij. In de praktijk kan dit betekenen dat cliënten wonen in een gewone woonwijk, werken in een bedrijf, uitgaan in het café op de hoek en sporten bij een sportclub waar ook mensen zonder verstandelijke beperking komen.”
8.3 Omschrijving van de kern van de ergotherapie Daniels & Kinébanian, (2002) hebben in de opdracht van de Hogeschool van Amsterdam een visie op het beroep geschreven, met de gedachte dat de opleiding van nu, de praktijk van over 10 jaar is. Het gaat in op de veranderingen die hebben plaats gevonden en die van invloed zijn voor de visie op het beroep ergotherapie. De visie is mede gebaseerd op de verwachte toekomstige maatschappelijke ontwikkelingen en internationale ergotherapie ontwikkelingen Mensen hebben een intrinsieke behoefte om zich te verbinden met betekenisvolle en doelgerichte activiteiten (handelen) op het gebied van productiviteit, zelfredzaamheid en ontspanning. Mensen ervaren gezondheid en welzijn als zij een balans kunnen vinden middels voortdurende aanpassing tussen hun eigen wensen en mogelijkheden en de eisen die de omgeving stelt. Het vermogen tot aanpassen kan door biologische, medische sociaal psychologische en omgevingsfactoren verstoord worden. Ergotherapie is gebaseerd op de gedachte dat betekenisvolle en doelgerichte activiteiten (handelen) gebruikt kunnen worden om gezondheid, kwaliteit van leven en welzijn te bevorderen en het vermogen tot aanpassen uit te lokken. (…) Door zich te richten op de betekenis en waarden die activiteiten voor mensen hebben hun motieven om zich te begeven in deze activiteiten, door zich te verdiepen in de sociaal-culturele context waarin dit handelen plaatsvindt ontwikkelt de ergotherapeut inzicht in de relevantie van dat handelen voor het individu en zijn omgeving. Ergotherapeuten exploreren hoe het leven van een persoon en/of cliëntsysteem vorm krijgt door zijn handelen en hoe dit handelen zijn identiteit bepaalt. Als er een verstoring van het handelen optreedt en het vermogen tot aanpassing ondersteuning behoeft, dan ondersteunt de ergotherapie de persoon en zijn omgeving (cliëntsysteem) bij zijn zoektocht naar een mogelijk nieuw toekomstperspectief.
48
De ergotherapeut kan diverse strategieën toepassen (gebaseerd op Beroepsprofiel); strategieën gericht op herstellen, vergroten of behouden van capaciteiten. Deze strategieën hebben als doel om vaardigheden die vereist zijn voor het bereiken van het gewenste handelingspatroon te trainen. Strategieën gericht op het raakvlak van de cliënt en omgeving. Deze strategieën hebben het vinden van een betekenisvol handelingspatroon tot doel. Door gelegenheid te creëren voor de persoon en het cliëntsysteem om (nieuwe) handelingservaringen op te doen, in het licht van het nieuwe toekomstperspectief, kan de persoon ontdekken welke vorm van handelen (occupation) in welke sociale context, bijdraagt aan zijn welzijn. Door zich in activiteiten te begeven komen leerprocessen tot stand. De ergotherapeut kan een scala van activiteiten aanbieden. Al doende ontdekt de persoon en/of cliëntsysteem wat zijn mogelijkheden en beperkingen zijn, op basis waarvan een plan van aanpak om dat toekomstperspectief te bereiken opgesteld kan worden, waarbij de persoon en/of zijn naaste omgeving ondersteund wordt om de regie van dat plan van aanpak in eigen hand te nemen (empowering). Tevens kan de ergotherapeut strategieën gericht op het benutten van omgevingsvariabelen gebruiken. Deze strategieën richten zich op realiseren van aanpassingen in de fysieke en/of sociale omgeving welke de cliënt in staat stellen optimaal te handelen. Met behulp van een omgevingsanalyse tracht de ergotherapeut zicht te krijgen op die aspecten van de omgeving die effectief handelen of ontwikkelen belemmeren en die middels ergotherapie te beïnvloeden zijn. De ergotherapeut informeert de cliënt en/of cliëntsysteem over de mogelijkheden betreffende het plan van aanpak waarbij principes van best practices of Evidence Based Practice norm zijn. (Daniels & Kinébanian, 2002, p. 10)
8.4 Kernpunten van de ergotherapie binnen ’s Heeren Loo ’s Heeren Loo wil bijdragen aan een zinvol bestaan van cliënten. De afdeling ergotherapie past dit toe door het handelen centraal te stellen. De afdeling ergotherapie wil cliënten doelgerichte en betekenisvolle activiteiten aanbieden. Het is belangrijk dat dit zo veel mogelijk evidence based gebeurt. Duncan (2006, p. 14) zegt hier: Evidence is gathered conscientiously but is used judiciously so that the experience of the OT, the needs of the patients/client, the demands of the system and the up to date best evidence are weighed together in order that the best care is given. De ontmoeting met medemensen benoemt ’s Heeren Loo als belangrijk voor haar cliënten. De afdeling ergotherapie speelt hierop in door het cliëntsysteem en de omgeving een belangrijke rol te laten spelen in de behandeling/advies/begeleiding. ’s Heeren Loo streeft ernaar om haar cliënten zich zo veel mogelijk te laten ontplooien. De ergotherapeut analyseert naast de activiteit ook de waarde die de activiteit heeft voor de cliënten en de ergotherapeut kijkt naar de betekenis voor de cliënten, van de omgeving waarin de activiteit plaats vindt. Op deze manier schept de afdeling ergotherapie een beeld van de identiteit van de cliënten en diens omgeving. ’s Heeren Loo wil de cliënten niet uit handen nemen wat ze zelf kunnen. Door een gedegen analyse van de activiteit, de mogelijkheden van de cliënten en de omgeving waarin de activiteit plaatsvindt, kan de afdeling ergotherapie een beeld krijgen voor een optimale situatie van betekenisvol handelen.
49
8.5 Visie van de ergotherapie op de behandeling en begeleiding van huishoudelijke activiteiten De afdeling ergotherapie van ’s Heeren Loo Midden- Nederland, locatie Ermelo, ondersteunt de missie van de organisatie om de cliënt zo veel mogelijk te laten participeren in de maatschappij. De cliënt wordt steeds meer een burger mijn zijn eigen mogelijkheden en beperkingen. Voor mensen met een verstandelijke beperking is het uitvoeren van huishoudelijke activiteiten niet vanzelfsprekend. Wanneer er gerichte begeleiding wordt gegeven, is het voor hen mogelijk om op hun eigen niveau huishoudelijke activiteiten uit te voeren. De afdeling ergotherapie wil deze begeleiding op een methodische wijze vormgeven zodat de grootst mogelijke participatie van de cliënt wordt behaald. Het is aannemelijk, dat door het uitvoeren van huishoudelijke activiteiten de cliënt een grotere zelfwaardering ontwikkelt. Het huishouden hoort normaliter bij het wonen. Doordat de cliënt steeds meer in kleinschalige woonvormen gaat wonen ontstaat een huiselijke situatie, waarin het doen van huishoudelijke taken bevorderd wordt. Door de cliënt zelf deelgenoot te laten worden, hem zijn eigen keuzen laten maken op basis van zijn eigen normen en waarden, zal hij zich betrokken voelen en meer zeggenschap krijgen over zijn eigen leven. De afdeling ergotherapie gaat ervan uit dat het handelen en het uitvoeren van activiteiten die betekenisvol zijn, belangrijke waarden zijn om gezondheid en kwaliteit van leven te bereiken. Door cliëntgericht gegevens te verzamelen analyseert de afdeling ergotherapie of het uitvoeren van huishoudelijke activiteiten betekenis heeft voor de cliënt. Door het gebruik van de COPM heeft de afdeling ergotherapie een instrument in handen waarbij het mogelijk is om cliëntgericht te werken. De cliënt wordt gestimuleerd om na te denken over zijn eigen leven en wat hij belangrijk vinden. Wanneer blijkt dat de cliënt een huishoudelijke activiteit wil aanleren, zal de afdeling ergotherapie op methodische wijze de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt, in relatie met de omgeving in kaart brengen. Daarna zal de afdeling ergotherapie in overleg met de cliënt en het cliëntsysteem (meestal is dit de groepsleiding) de doelen voor de behandeling opstellen. De afdeling ergotherapie bereidt z ijn behandelingen methodisch voor, en kiest bewust voor interventies. Bij het aanleren van huishoudelijke vaardigheden, heeft de afdeling ergotherapie mogelijkheden om de omgeving, de taak of de interventies aan te passen aan de cliënt. Op deze manier kan de afdeling ergotherapie de prestaties van de cliënt bevorderen. De afdeling ergotherapie evalueert samen met de cliënt(systeem) de behandeling en stelt waar nodig zijn doelen bij. De afdeling ergotherapie analyseert de wensen van de cliënt. Daarnaast worden de mogelijkheden en beperkingen in relatie met de omgeving in kaart gebracht. Wanneer de ergotherapeut in overleg met de cliënt en de groepsleiding vindt dat behandelen zinvol is, wordt een behandelplan of trajectplan opgesteld. De afdeling ergotherapie voert het behandel/trajectplan uit en evalueert regelmatig de behandeling/ het traject en stelt waar nodig de doelen bij. Dit alles doet de afdeling ergotherapie in overleg met de cliënt en de groepsleiding. Op de groep wordt vervolgens de huishoudelijke activiteit toegepast. Hierdoor slijpt de activiteit in en kan de cliënt de activiteit op een dieper niveau eigen maken.
50
Naast een gesprek met de cliënt of, wanneer de cliënt niet in staat is zijn wensen verbaal aan te geven, een observatie, is de groepsleiding een belangrijke bron van informatie. De afdeling ergotherapie heeft regelmatig contact met de groepsleiding. Het is belangrijk dat de groepsleiding op de hoogte is van de begeleiding, zodat hier eenduidig naar de cliënt toe naar gehandeld kan worden. Daarnaast is het belangrijk voor de afdeling ergotherapie om de wensen en mogelijkheden van de groepsleiding te betrekken bij het behandelplan. De afdeling ergotherapie van ’s Heeren Loo wil een zo zelfstandig mogelijk leven van de cliënt stimuleren. De cliënt die dat wil, begeleiden zij bij het aanleren van huishoudelijke vaardigheden. De afdeling ergotherapie wil aansluiten bij de bestaande methoden die hiervoor bij ’s Heeren Loo al worden toegepast zoals, Active Support, Competentiemodel en ‘Op eigen benen’. Door het gebruik van deze methoden wordt het eenvoudiger om multidisciplinair eenduidig te communiceren. Daarnaast gebruikt de afdeling ergotherapie haar eigen ergotherapeutische proces en inhoudsmodel om de ergotherapeutische behandelingen methodisch vorm te geven. Om kwaliteit te leveren streeft de afdeling ergotherapie ernaar zo veel mogelijk gebruik te maken van bewezen effectiviteit van de aangeboden behandeling.
8.6 Onderbouwing van de visie op de begeleiding en behandeling bij huishoudelijke activiteiten In dit gedeelte wordt uitgelegd op welke manier de visie tot stand is gekomen. Bij het formuleren van de visie is gebruik gemaakt van de ordening van Stroes en Egberts (2004). Tijdens het formuleren van de visie zijn een aantal vragen gesteld, die beantwoord kunnen worden met citaten. De vragen zijn - Waarom is het belangrijk dat mensen met een verstandelijke beperking huishoudelijke activiteiten leren? - Wat heeft handelen voor invloed op de kwaliteit van leven? - Wat is de visie van de ergotherapie op het functioneren van de mens? - Hoe geeft de ergotherapeut vorm aan de behandeling/ begeleiding? - Op welke wijze wil de ergotherapie cliëntgericht werken? - Hoe bewaakt de ergotherapie de kwaliteit? - Hoe kan de ergotherapie aansluiten bij actuele ontwikkelingen betreffende decentralisatie? Hieronder wordt elke vraag beantwoordt met citaten, met daarop volgens wat er uit deze citaten blijkt. Aan het einde van elke vraag staat het deel van de visie dat over deze vraag gaat, in een kader.
51
Waarom is het belangrijk dat mensen met een verstandelijke beperking huishoudelijke activiteiten leren? “Mensen met een verstandelijke beperking hebben: - Tekorten met betrekking tot integratie van informatie (die met meerdere zintuigen binnenkomt) - Tekorten met betrekking tot abstractie (conclusies trekken op basis van abstracte vooronderstellingen) Dus zij hebben: - Moeite met feedback tijdens het uitvoeren van taken - Problemen bij het leren van complexe vaardigheden - Gebrekkig tijdsbesef - Problemen met generalisatie - Problemen met discriminatie - Lage zelfwaardering” (Spanjaard, 2003) “Vaardigheden zijn je lichamelijke en geestelijke mogelijkheden die je helpen jezelf te kunnen uiten, om te kunnen gaan met anderen en activiteiten te kunnen uitvoeren.” (Kinébanian & Thomas, 1998, p. 404) “(…) health promotion experts recognize that empowerment has a major influence on health” (Townsend, 1998, p. 8) “Wanneer cliënten ouder worden en de verzorging/begeleiding thuis vaak te zwaar wordt, verhuizen zij bij gebrek aan alternatieven vaak naar een instelling. Daar ziet men nogal eens een terugval in eerder verworven vaardigheden. Vaak is daar onvoldoende tijd voor individuele aandacht en gerichte activering en er ontstaat een weinig stimulerende omgeving. Veel zaken worden door de begeleiders overgenomen en er ontstaat een soort hotelzorg, waardoor de bewoners extra afhankelijk zijn geworden en weinig invloed hebben op hun eigen leven. (…) gelukkig gaat men de laatste jaren steeds meer vraaggericht te werk. Doel is om uit te gaan van de individuele voorkeuren, interesses en mogelijkheden van elk individu en daarbij een passende ondersteuning te bieden.” (Vor, 2004, p. 3) Uit deze citaten blijkt dus dat het voor alle mensen belangrijk is om activiteiten te leren, maar dat het ook belangrijk is om vaardigheden te ‘onderhouden’ zodat mensen op hun niveau kunnen functioneren. Ook voor mensen met een verstandelijke beperking is dit belangrijk. Ze hebben meer moeite met het leren van activiteiten en bijhouden van vaardigheden, maar dit maakt het niet minder belangrijk dat ook zij de mogelijkheid hebben deze activiteiten te leren en te onderhouden. De afdeling ergotherapie van ’s Heeren Loo ondersteunt de missie van de organisatie om de cliënt zo veel mogelijk te laten participeren in de maatschappij. De cliënt wordt steeds meer een burger met zijn eigen mogelijkheden en beperkingen. Voor mensen met een verstandelijke beperking is het uitvoeren van huishoudelijke activiteiten niet vanzelfsprekend. Wanneer er gerichte begeleiding wordt gegeven, is het voor hen mogelijk om op hun eigen niveau huishoudelijke activiteiten uit te voeren.
52
Wat heeft handelen voor invloed op de kwaliteit van leven? “Handelen is betekenisvol. De betekenis kan liggen in extrinsieke waarden (het eindproduct; een maaltijd) of in intrinsieke waarden (de intentie tot het doen; bijvoorbeeld een maaltijd koken om een vriend te verassen)” (Fisher in Kinébanian & Thomas, 1999, p. 124) “Deze waarden worden ingegeven door het individu met zijn aanleg, karakter, levensfase, behoeften, eerdere ervaringen, samenhang met sociale en culturele factoren.” (NVE in Kinébanian & Thomas, 1999, p.124) “Handelen is fundamenteel voor het menselijk bestaan, door te handelen manifesteert de mens zichzelf, geeft hij betekenis aan zijn leven.” (NVE, 1999, p. 25) “Occupational engagement is important because it has the capacity to contribute to health en well-being” (Creapeau, Cohn & Schnell, 2003, p. 28) “Contemporary occupational scientists broadly conceptualize the function of oc cupation as encompassing considerations not only of health but also of adaptation, life-span development and quality of life.” (Creapeau, Cohn & Schnell, 2003, p. 21-22) “Occupation is recognized as one of the important quality of life for people of all aged.“ (Green & Acheson-Cooper, in 2000, p. 23) Door te handelen geeft elk mens betekenis aan zijn of haar leven. Handelen is een van de belangrijkste waarde die de kwaliteit van leven bepalen. Het is aannemelijk, dat door het uitvoeren van huishoudelijke activiteiten de cliënt een grotere zelfwaardering ontwikkelt. Het huishouden hoort normaliter bij het wonen. Wat is de visie van de ergotherapie op het functioneren van de mens? “Ergotherapeuten hangen een holistische mensvisie aan. Dit houdt in dat de ergotherapeut de individuele mens ziet als een geheel. Tegenstrijdig genoeg kan men dit in onze cultuur alleen uitleggen door het reduceren van een mens tot delen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de geest, het lichaam en de omgeving.” (Kinébanian & Thomas, 1998, p. 121) “Het hanteren van een holistische mensvisie is het her- en erkennen van de verbondenheid tussen lichaam, geest en vormgeving door de tijd. Of anders gezegd: de mens zien als een fysiek, emotioneel, cognitief, sociaal en cultureel geheel.” (Kielhofner in Kinébanian & Thomas, 1998, p. 121) Ergotherapeuten zien de mens als geheel. De ergotherapie ziet het handelen als betekenisvol en gaat er vanuit, dat door de handelingscapaciteit op de gebieden die voor de cliënt belangrijk zijn te vergroten, de kwaliteit van leven ook vergroot kan worden. De afdeling ergotherapie gaat ervan uit dat het handelen, het uitvoeren van activiteiten die betekenisvol zijn, belangrijke waarden zijn om gezondheid en kwaliteit van leven te bereiken.
53
De afdeling ergotherapie wil deze begeleiding op een methodische wijze vormgeven zodat de grootst mogelijke participatie van de cliënt wordt behaald. Hoe geeft de ergotherapeut vorm aan de behandeling/ begeleiding? “Het taakgebied behandelen wordt gekenmerkt door; het op een methodische wijze vormgeven aan een veranderingsproces dat met name gericht is op herstel, ontwikkeling en/of voorkoming van achteruitgang, als mede het bieden van ondersteuning bij het leren omgaan met de gevolgen van een aandoening voor het handelen van de cliënt, zodanig dat de handelingsmogelijkheden van de cliënt worden geoptimaliseerd” (NVE in Kinébanian & Thomas, 1998, p. 400) “Als de ergotherapeutische relatie voornamelijk gericht is op het leren omgaan van de cliënt met zijn hand icaps, wordt gesproken van trajectbegeleiden.” (Kinébanian & Thomas, 1998, p. 423) “Trajectbegeleiding is een verbijzondering van ‘begeleiding’, omdat er sprake is van een, samen met de cliënt geformuleerde, concrete doelstelling waarnaar gedurende een bepaalde tijdspanne gestreefd wordt. Er wordt door de cliënt en de ergotherapeut zodanig samengewerkt, dat een traject uitgezet kan worden dat door de cliënt doorlopen wordt.” (Kinébanian & Thomas, 1998, p. 424) “Therapeutic interventions can adapt contextual features and task demands so they are more supportive to the person’s performances. In this intervention, the therapist changes aspects of context and/or tasks so performance is more possible. This can include enhancing some features to provide cues, or reducing other features to reduce distractibility.” (Holm, Rogers & Stone in Aalberts, Kaak, Keuken, Klaver, Zeman, 2005) De ergotherapeut werkt op methodische wijze en is gericht op herstel, ontwikkeling en voorkoming van verlies aan vaardigheden. Het is belangrijk dat de ergotherapeut de activiteiten en context aanpast aan de mogelijkheden van de persoon. De afdeling ergotherapie analyseert de wensen van de cliënt. Daarnaast worden de mogelijkheden en beperkingen in relatie met de omgeving in kaart gebracht. Wanneer de ergotherapeut in overleg met de cliënt en de groepsleiding vindt dat behandelen zinvol is, wordt een behandelplan of trajectplan opgesteld. De afdeling ergotherapie voert het behandel/trajectplan uit en evalueert regelmatig de behandeling/het traject en stelt waar nodig de doelen bij. Dit alles doet de afdeling ergotherapie in overleg met de cliënt en de groepsleiding. Op de groep wordt vervolgens de huishoudelijke activiteit toegepast. Hierdoor slijpt de activiteit in en kan de cliënt de activiteit op een dieper niveau eigen maken. De afdeling ergotherapie heeft regelmatig contact met de groepsleiding. Het is belangrijk dat de groepsleiding op de hoogte is van de begeleiding, zodat hier eenduidig naar de cliënt toe naar gehandeld kan worden. Daarnaast is het belangrijk voor de afdeling ergotherapie om de wensen en mogelijkheden van de groepsleiding te betrekken bij het behandelplan.
54
Op welke wijze wil de ergotherapie cliëntgericht werken? “Ieder mens heeft het recht om zelf beslissingen te nemen over zijn welzijn. Mensen dienen, als zij daar behoefte aan hebben, ondersteund te worden bij het maken van keuzes die belangrijk kunnen zijn voor hun toekomst.” (Scholten & Schuurman, 2003 p. 11) “Clients are experts in their own condition, and hold a wealth of knowledge about their own unique circumstances. Enabling the client to recognize this knowledge base and use it to aid recovery is what makes the client centered approach so unique” (Lane in Duncan, 2006, p 201) “Doorzettingsvermogen om je eigen mogelijkheden te leren kennen, te leren waarderen en te leren gebruiken, hangt samen met de kracht van de innerlijke drang om te groeien in de richting van je bestemming. Die kracht wordt aangetast door negatieve ervaringen en door gebrek aan waardering. Doorzettingsvermogen hangt af van basisveiligheid, hechting, grondstemming en temperament, maar ook van de sfeer van de omgeving. Een sfeer van welbehagen, welwillendheid, acceptatie van je bestaan en tolerantie met je pogen zal stimulerend werken.” (Timmers-Huigens, 2005, p. 51) Het is belangrijk om de cliënt zoveel mogelijk zelf te laten beslissen, omdat cliënt hier recht op heeft. De cliënt is de expert als het gaat om zijn eigen situatie, het is belangrijk om dit als ergotherapeut te erkennen. Het is belangrijk de cliënt te stimuleren bij het gebruik maken van zijn mogelijkheden. Hierbij is het belangrijk dat de motivatie vanuit de cliënt komt. Als er geen motivatie is, kan er door het zorgen voor basisveiligheid, sfeer van de omgeving, acceptatie en tolerantie, geprobeerd worden dit te stimuleren. Naast een gesprek met de cliënt of, wanneer de cliënt niet in staat is zijn wensen verbaal aan te geven, een observatie, is de groepsleiding een belangrijke bron van informatie. Door cliëntgericht gegevens te verzamelen analyseert de afdeling ergotherapie of het uitvoeren van huishoudelijke activiteiten betekenis heeft voor de cliënt. Door het gebruik van de COPM heeft de afdeling ergotherapie een instrument in handen waarbij het mogelijk is om cliëntgericht te werken. De cliënt wordt gestimuleerd om na te denken over zijn eigen leven en wat hij belangrijk vindt. Wanneer blijkt dat de cliënt een huishoudelijke activiteit wil aanleren, zal de afdeling ergotherapie op methodische wijze de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt, in relatie met de omgeving in kaart brengen. Daarna zal de afdeling ergotherapie in overleg met de cliënt en het cliëntsysteem (meestal is dit de groepsleiding) de doelen voor de behandeling opstellen. De afdeling ergotherapie bereidt zijn behandelingen methodisch voor, en kiest bewust voor interventies. Bij het aanleren van huishoudelijke vaardigheden, heeft de afdeling ergotherapie mogelijkheden om de omgeving, de taak of de interventies aan te passen aan de cliënt. Op deze manier kan de afdeling ergotherapie de prestaties van de cliënt bevorderen. De afdeling ergotherapie evalueert samen met de cliënt(systeem) de behandeling en stelt waar nodig zijn doelen bij.
55
Hoe bewaakt de ergotherapie de kwaliteit? Specifieke kwaliteitskenmerken van het ergotherapie product zijn volgens Bodegom, (2005) cliënt centered, gebaseerd op bewezen effectiviteit en multiprofessioneel handelen. De kwaliteit kan bewaakt worden door cliëntgericht en Evidence Based te werken, en door samen te werken met andere disciplines. De afdeling ergotherapie van ’s Heeren Loo wil een zo zelfstandig mogelijk leven van de cliënt stimuleren. De cliënt die dat wil, begeleiden zij bij het aanleren van huishoudelijke vaardigheden. De afdeling ergotherapie wil aansluiten bij de bestaande methoden die hiervoor bij ’s Heeren Loo al worden toegepast zoals, Active Support, Competentiemodel en ‘Op eigen benen’. Door het gebruik van deze methoden wordt het makkelijker om multidisciplinair eenduidig te communiceren. Daarnaast gebruikt de afdeling ergotherapie hun eigen ergotherapeutische proces en inhoudsmodel om de ergotherapeutische behandelingen methodisch vorm te geven. Om kwaliteit te leveren streeft de afdeling ergotherapie ernaar zo veel mogelijk gebruik te maken van bewezen effectiviteit van de aangeboden behandeling. Hoe kan de ergotherapie aansluiten bij actuele ontwikkelingen betreffende decentralisatie? “De overheid stimuleert decentralisatie en kleinschalig wonen.” (Scholten & Schuurman, 2003, p 7) Hieronder volgt een citaat over de structuurvisie Ermelo 2015, het betreft hier de instellingen; Veldwijk, Sonneheerdt en ’s Heeren Loo: “De verwachting is dat op termijn het aantal zorgcliënten op de drie instellingsterreinen met 1000 zal verminderen, dat is het merendeel van de huidige populatie. De verwachting is dat in verband met binding aan Ermelo de helft van hen zal kiezen voor hervestiging binnen de gemeente.Voor deze bewoners worden, uitgaande van een woningbezetting van drie, in het bouwprogramma 175 huizen gereserveerd. Rekening wordt gehouden met een voorzetting van het gebruik van voorzieningen op de instellingsterreinen.” (Hoekman, Jacobse, Leeuwen, Maaskant, Mannen, 1993, p. 3500-17) “Leven in de samenleving is leven als burger, in een inclusieve gemeenschap en met een individuele ondersteuning die door de (lokale) gemeenschap wordt geleverd.” (Scholten & Schuurman, 2003, p. 4) Doordat de cliënt steeds meer in kleinschalige woonvormen gaat wonen ontstaat een huiselijke situatie, waarin het doen van huishoudelijke taken bevorderd wordt. Door de cliënt zelf deelgenoot te laten worden, hem zijn eigen keuzen laten maken op basis van zijn eigen normen en waarden, zal hij zich betrokken voelen en meer zeggenschap krijgen over zijn eigen leven.
56
9. Assessments 9.1 Inleiding Na het uitvoeren van een literatuurstudie naar assessments op het gebied van het huishouden zijn er 27 assessments gevonden. Om te worden opgenomen in deze eerste lijst moeten de assessments aan de eis voldoen dat er huishoudelijke vaardigheden worden gemeten en/of geanalyseerd. Daarna zijn de assessments beoordeeld aan de hand van beoordelingscriteria en de voor- en nadelen van elk assessment. Hieruit zijn zeven assessments gekomen die bruikbaar zijn voor de ergotherapie bij mensen met een verstandelijke beperking. Hiervan is beschreven hoe deze toegepast kunnen worden op de afdeling ergotherapie van ’s Heeren Loo Midden-Nederland, Ermelo. Het hoofdstuk zal worden afgesloten met een conclusie waarin de gekozen assessments worden geplaatst in het gekozen procesmodel.
9.2 Algemene informatie over assessments Hagedorn (2000) beschrijft in het hoofdstuk over assessments de betekenis van het beoordelen (‘to assess’) in de ergotherapie. Zij noemt het een manier om te oordelen over, meten van of beschrijven van verschillende aspecten van het handelen en hier op basis van die gegevens conclusies uit te trekken. Voordat er verder over assessments kan worden geschreven dient eerst duidelijk te zijn wat een assessment precies is. Kielhofner (2002, p. 179) verwoordt dit op een duidelijke manier: “Structured assessments are fixed procedures for collecting client information that have been systematically developed and studied. Ordinarily, they will have de following characteristics: ? A specified protocol or guidelines for use, including forms for recording, scoring and reporting the information gathered ? Evidence that the assessment is dependable ? A formal basis for interpreting the information they gather.” Een assessment kan om verschillende redenen worden afgenomen. Hagedorn (2000) beschrijft in haar boek verschillende voorbeelden waarom een assessment zou kunnen worden afgenomen. Een assessment kan worden afgenomen om: ? de wensen en behoeften van de cliënt op specifieke handelingsgebieden te inventariseren; ? informatie te verzamelen over het niveau van de uitvoer van het handelen van de cliënt en de tevredenheid hiermee; ? achtergrondinformatie te bieden voor het kiezen van interventies; ? handelingsmogelijkheden te voorspellen over een bepaalde tijd; ? de effectiviteit van ergotherapeutische interventies evalueren.
57
Nu duidelijk is wat een assessment is en waar het voor gebruikt kan worden is het belangrijk om te bepalen waar een assessment aan moet voldoen. In verschillende bronnen wordt hierover geschreven. Hagedorn (2000) noemt als criteria: ? Betrouwbaarheid ? Validiteit ? Mogelijke uitkomsten, komt er bruikbare informatie uit het assessment ? Praktisch in gebruik Creek (1997) noemt de volgende aandachtspunten voor het kiezen van een assessment: ? Verbale- en taalvaardigheden die nodig zijn om de assessment goed af te leggen; ? Meet je wat je wilt meten?; ? Welke tijd heb je voor de assessments? ? Leidt het assessment tot de interventies die nodig zijn? Ook benoemt Creek (1997) verschillende redenen waarom assessments niet gebruikt kunnen worden bij mensen met een verstandelijke beperking: ? De doelgroep waarvoor de assessment bedoeld is sluit niet aan bij de individuele cliënt (diagnose of leeftijd in jaren); ? De geteste gebieden bevatten niet relevante t aken of vaardigheden voor het dagelijks leven van de cliënt; ? De taken zijn niet geschikt voor de leeftijd; ? De cliënt heeft geen ervaring met de taken die worden onderzocht in het assessment. Hong, Smith & Roper (2000) noemen in hun artikel over het ontwikkelen van assessments de criteria zoals beschreven in het citaat hieronder. Hoewel deze punten belangrijk zijn bij het ontwikkelen van een assessment, kunnen deze punten ook worden gebruikt bij het beoordelen van een assessment. “The challenge for occupational therapist is to develop a user-friendly assessment tool that provides accurate en meaningful information from which the therapist can devise therapeutic plans based on the need of the client’s occupation. The assessment tool also has to be meaningful to the client, the carer and other members of the multidisciplinary team in order to enhance communication and further improve the level of understanding of the role of occupational therapist in de field of learning disabilities.” (Hong et al., 2000, p. 84)
58
9.3 Beoordelingscriteria Aan de hand van de vooraf opgestelde criteria wordt er in dit hoofdstuk bepaald welke assessments bruikbaar zijn voor de afdeling ergotherapie, en wat de voor- en nadelen van elk assessment is. De criteria zijn opgesteld aan de hand van de informatie in paragraaf 6.2. De assessments sluiten aan op de doelgroep mensen met een verstandelijke beperking, die (deels) zelfstandig huishoudelijke activiteiten gaan uitvoeren of al uitvoeren. Dit wil zeggen dat: ? De begeleidingswijze aansluit bij de mogelijkheden van de cliënt. De niveau’s waarmee de aard van de verstandelijke beperking wordt weergegeven loopt uiteen van een lichte verstandelijke beperking tot een ernstige verstandelijke beperking, ingedeeld volgens het AAMR-model. ? De assessments en methodieken gaan uit van de mogelijkheden van de cliënt en sluit aan op de visie en missie van de organisatie en de ergotherapie. ? Er wordt rekening gehouden met de toepasbaarheid op verschillende niveau’s en de persoonlijke kenmerken van elke cliënt, de verschillende leerstijlen. Er wordt rekening gehouden met de situatie waarin de cliënt het best tot zijn recht komt. ? De geanalyseerde gebieden bevatten taken en vaardigheden die belangrijk zijn voor de cliënt en zijn dagelijks leven, het accent ligt hierbij op zelfredzaamheid. ? Het is mogelijk om cliëntsysteem (familie en eventueel groepsleiding) actief bij het proces te betrekken. ? De assessments en methodieken zijn waar mogelijk Evidence Based. Naar aanleiding van de assessments wordt ten minste 1 aspect van de hieronder genoemde punten duidelijk: ? Wat de wensen en behoeften van de cliënt zijn op de specifieke handelingsgebieden. ? Hoe de uitvoering van voor de cliënt(systeem) belangrijke activiteiten gaat of wat de tevredenheid van de cliënt(systeem) hiermee is. ? Wat het einddoel is van de cliënt en de ergotherapie, eventueel wordt er een uitspraak gedaan over de verwachtingen van de ergotherapie.
9.4 Beoordeling assessments Na de verschillende bronnen te hebben geraadpleegd kon de volgende lijst met assessments opgesteld worden: ? ADL Situational Test ? ADL-staircase ? Assessments of Motor and Process Skills (AMPS) ? Barthel Index ? B.E.L.- profielschaal ? Blessed Dementia Scale (BDS) ? Bristol Activities of Daily Living Scale ? Canadian Occupational Performance Measures (COPM) ? Daily Activities Questionnaire ? Direct Assessment of Functional Abilities (DAFA) ? Direct Assessment of Functional Status (DAFS)
59
? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ?
Extended Activities of Daily Living (EADL) Functional Autonomy Measurement System (FAMS) Functional Status Index (FSI) Groningen activiteiten restrictie schaal (GARS) Handleiding Observatie Wil-subsysteem (HOW) Instrumental Activities of Daily Living (IADL) Kent Infant Development Scale (KID-N) Kitchen Task Assessment (KTA) Mechelse Activiteiten Schaal, MAS Performance Assessment of Self-care Skills (PASS) Street Survival Skills Questionnaire (SSSQ) Structured Assessment of Independent Living Skills (SAILS) Tandemlijst Test of Grocery Shopping Skills Vineland Adaptive Behavior Scales (VABS) WHO Disability Assessment Schedule (WHODAS)
(Buntinx, De Lepeleire, Fontaine, Ylieff, 2005; Ensing, Hokken, Petersen, Kinébanian & Thomas, 1999; Grietens, Maes en De Cock, 2004; Law, Baum & Dunn, 2001 & Law, King et al., 2001) ADL Situational Test De ADL Situational Test is ontwikkeld voor mensen met dementie in een klinische setting. Het meet de handelingscapaciteit en bevat vier domeinen. Dit zijn het aankleden, koken, telefoneren en boodschappen doen. Er wordt gescoord op manier van uitvoeren op een vierpuntsschaal en op hoe lang de cliënt over de uitvoer doet. Het assessment meet een beperkte beschrijving van het menselijk gedrag. (Law, Baum & Dunn, 2001) Voordelen: - Het is een overzichtelijk instrument. Nadelen: - Er worden maar 4 domeinen gescoord, dit geeft geen compleet beeld. - Het assessment is niet cliëntgericht. (Law, Baum & Dunn, 2001) - Het assessment is niet Evidence Based voor mensen met een verstandelijke beperking. Conclusie: De ADL Situational Test is niet bruikbaar omdat het niet cliëntgericht is, niet voldoende toepasbaar is voor de afdeling ergotherapie van ’s Heeren Loo en omdat het te weinig domeinen bevat.
60
ADL-staircase De ADL- staircase meet in hoeverre de cliënt afhankelijk/ onafhankelijk is en bepaald dit door middel van een observatie en een interview. De domeinen die aan bod komen zijn: - Eten - Transfers - Naar het toilet gaan - Aankleden - Zichzelf wassen - Koken - Boodschappen doen - Schoon maken - Vervoer (Iwarsson & Isacsson, 1997) Voordelen: - Er wordt een observatie en een interview gehouden. Samen geeft dit een helder beeld van wat de cliënt zelf vindt en welke problemen hij/ zij ervaart en hoe de uitvoering daadwerkelijk gaat. Hierdoor wordt ook duidelijk of hier discrepanties in zitten. - Het assessment meet in hoeverre de cliënt afhankelijk/ onafhankelijk is. Nadelen: - Het geeft een beperkt beeld van de onafhankelijkheid van de cliënten omdat er maar een beperkt aantal domeinen aan bod komen. Conclusie: De ADL- staircase is niet bruikbaar omdat het geen compleet beeld geeft over het functioneren op het gebied van huishoudelijke vaardigheden. Assessment of Motor and Process Skills (AMPS) Kinébanian en Thomas (1998, p.412-413) schrijven het volgende over de AMPS: “De AMPS is een gestandaardiseerd en gevalideerd observatie- instrument, dat de ergotherapeut in staat stelt motorische en procesmatige vaardigheden, die ten grondslag liggen aan het handelen, te onderzoeken. Gelijktijdig kan de relatie worden bepaald tussen beperkingen in deze vaardigheden en het functioneren van de cliënt op het gebied de activiteiten van het dagelijks leven (ADL), zoals instrumentele ADL (IADL) Hieronder worden eenvoudige taken zoals het inschenken van een glas melk verstaan, alsmede complexe ADL- taken zoals de was. Het instrument is ontwikkeld voor cliënten bij wie beperkingen in motorische en procesmatige vaardigheden zijn vastgesteld, en voor cliënten die problemen ondervinden in de ADL/ IADL. De doelgroep omvat adolescenten, volwassenen en ouderen met ontwikkelingsstoornissen, psychosociale, neurologische of orthopedische aandoeningen (…)” De taken worden gescoord op motorische en procesvaardigheden op basis van vastgestelde criteria. Huishoudelijke taken zijn hiertoe beschreven en voor diverse landen gestandaardiseerd. Er is een vierpuntsschaal (4= competent, 3= men heeft bedenkingen bij de uitvoer, 2= ineffectieve uitvoering, 1= duidelijke tekortkoming in de uitvoering)
61
De Nederlandse versie van de AMPS bevat 85 taken, de cliënt kiest zelf 2 of 3 taken om uit te voeren aansluitend op het niveau van de cliënt, deze worden tijdens de uitvoering gescoord op 16 motorische en 20 procesmatige taken (Hensgens, 2006). Na invoer van de score in de computer komt er een eindscore uit die iets zegt over de handelingscapaciteit. Door te rapporteren in AMPS- termen kunnen ergotherapeuten het menselijk handelen objectief beschrijven en inzicht krijgen in de achterliggende problematiek van dat handelen. Analyse van de observatiegegevens leidt tot een sterkte/ zwakteprofiel van de cliënt en biedt mogelijkheden tot gerichte ergotherapeutische behandeling (Fisher, 1995). Om de AMPS af te mogen nemen is een vijfdaagse cursus vereist. De AMPS is internationaal gestandaardiseerd bij meer dan 50.000 cliënten met een grote verscheidenheid van problematiek. De AMPS is valide bij mensen met een verstandelijke beperking. Ook kan er met de AMPS worden gemeten of de therapeutische interventies effect hebben gehad. (Kottorp, 2003) Voordelen: - De AMPS is bij gebruik bij mensen met een verstandelijke beperking valide en betrouwbaar. - De AMPS kan gebruik worden om de consequenties die de verstandelijke beperking heeft op de kwaliteit van het handelen te evalueren. (Kottorp 2003) - Door het evalueren van de ADL mogelijkheden op vaardighedenniveau (skills level), kan er gedetailleerde informatie worden verzameld over sterkte en zwakte van de cliënt. Door het evalueren van de profielen van de ADL motor skills en ADL process skills, kan er meer informatie worden verzameld die richting geven van de interventies (Kottorp 2003). - De AMPS kan gebruikt worden voor analyse maar ook voor evaluatie van het behandelproces. - De AMPS heeft in veel werkvelden statusverhogend gewerkt. Nadelen: - Bij mensen met een ernstige verstandelijke beperking dient opgemerkt te worden dat de AMPS minder valide blijkt te zijn. Hier moet rekening mee gehouden worden bij het afnemen van de AMPS. Het wordt echter door Kottorp niet afgeraden de AMPS af te nemen bij deze cliëntengroep. (Kottorp 2003) - Om de AMPS te mogen afnemen moet er een vijfdaagse cursus worden gevolgd. Dit is een tijds- en kosteninvestering.
Conclusie: De AMPS is bruikbaar voor de ergotherapeuten van ’s Heeren Loo. Er is vastgesteld dat de AMPS valide is bij de verschillende doelgroepen van ’s Heeren Loo. Uitkomsten geven veel informatie over de vaardigheden van de cliënt. Het belangrijkste nadeel van de AMPS is dat er een cursus voor moet worden gedaan, maar daar staat tegenover dat het afnemen wel een duidelijk beeld schept over het functioneren van de cliënt en richting geeft voor interventies tijdens het behandelproces.
62
Barthel Index Het doel van de Bartel Index is het vaststellen van het lichamelijk functioneren en het niveau van onafhankelijkheid hierbij. Het niveau van functioneren wordt vastgesteld met de best beschikbare gegevens, hiervoor wordt gebruik gemaakt van ondervraging van de cliënt, de familieleden en het verzorgend personeel. Rechtstreekse evaluatie in een testsituatie is niet vereist. Meestal evalueert men over de laatste 48 uur, maar soms zijn langere periodes relevant. Items die gescoord worden zijn eten, zichzelf wassen, persoonlijk toilet, aankleden, darmfunctie, blaasfunctie, toiletgebruik, transfer van bed naar stoel en terug, lopen of rolstoelgebruik en het lopen van trappen. (Belgische vereniging voor gerontologie en geriatrie, ontwikkeld in 1965) Voordelen: - Er wordt gebruik gemaakt van een scorelijst die eenvoudig in te vullen is. - Er kan door de therapeut zelf bepaald worden hoe de informatie verkregen wordt. Nadelen: - De Barthel Index richt zich alleen op lichamelijk functioneren, dit past niet bij de doelgroep van ’s Heeren Loo. - Er wordt niet ingegaan op huishoudelijke taken. Conclusie: De Barthel Index is niet bruikbaar omdat het teveel gericht is op lichamelijk functioneren en er geen huishoudelijke taken gescoord worden. B.E.L.- profielschaal De B.E.L.- profielschaal is een assessment wat in België gebruikt wordt bij het vaststellen van de zorgbehoeften bij het aanvragen van thuiszorg. Het meet de huishoudelijke ADL, lichamelijke ADL, sociale ADL en geestelijke gezondheid. Onder huishoudelijke ADL worden de volgende items gescoord: - Onderhoud - Was - Strijken - Het doen van boodschappen - Het bereiden van een maaltijd - Het organiseren van huishoudelijk werk Er wordt gebruik gemaakt van een vierpuntsschaal. (Vlaamse Zorgverzekering, 2004) Voordelen: - Dit assessment geeft een indicatie van de vaardigheden van de cliënt. - De geestelijke gezondheid van de cliënt wordt ook gescoord. - Een scorelijst is eenvoudig in te vullen. Nadelen: - De B.E.L.- profielschaal geeft een indicatie van een aantal huishoudelijke taken maar geeft geen volledige opsomming van alle huishoudelijke taken.
63
-
Ons is niet bekend of de schaal ook in Nederland wordt toegepast bij het indiceren van de zorgbehoefte.
Conclusie: De B.E.L.- profielschaal is voor ’s Heeren Loo enigszins bruikbaar omdat het een beeld geeft van de vaardigheden van de cliënt op de gebieden die worden onderzocht. Gezien het feit dat de IADL een breder beeld geeft lijkt die beter bruikbaar zijn. Blessed Dementia Scale Dit tweedelige instrument is ontworpen om de mate van de cognitieve en persoonlijke achteruitgang van mensen met dementie te meten. Het eerste deel, Dementia Rating Scale verzameld informatie via een persoon die voldoende zicht heeft op veranderingen van het functionere n van de cliënt op het gebied van dagelijkse activiteiten, gewoontes op het gebied van de zelfzorg, persoonlijkheid, interesses en motivatie. In het tweede deel, The Information-Memory-Concentration Test, wordt informatie verzameld over algemene kennis, lange termijn geheugen en taken waarbij concentratie vereist is. Een hoge score betekent minder vaardigheden. Dit instrument meet op de volgende gebieden: - Bewustzijn - Geheugen - Attentie/concentratie - Toiletgang - Eten/drinken - Aankleden - Boodschappen doen - Financiën - Handhaven van de fysieke omgeving - Zorg voor kleding en huishouden - Oriëntatie - Probleem oplossend vermogen (Law, King et al., 2001) Voordelen: - De test meet veel verschillende aspecten, waardoor er een breed beeld ontstaat van de cliënt. - De test neemt niet veel tijd in beslag (30 min). Nadelen: - De test is valide en betrouwbaar bij mensen met dementie (Law, King et al., 2001). Er is echter geen informatie over de validiteit en betrouwbaarheid bij mensen met een verstandelijke beperking. - De test is ontwikkeld voor mensen met dementie. - Er is geen gepubliceerde handleiding. - Er is heel weinig informatie beschikbaar over de manier van scoren. (Law, King et al. 2001) - De test gaat relatief weinig in op het huishouden.
64
Conclusie: De Blessed Dementia Scale is niet bruikbaar, aangezien het te weinig in gaat op huishoudelijke vaardigheden. Ook is er te weinig informatie beschikbaar om deze test te kunnen implementeren op de afdeling ergotherapie. Bristol Activities of Daily Living Scale Op deze vragenlijst geeft de verzorger aan in welke mate een patiënt in de afgelopen twee weken vijftien activiteiten uit het dagelijks leven kon uitvoeren. De score varieert van 0 tot 60. De vragenlijst is bedoeld voor mensen met geheugenproblemen en bevat 18 domeinen. Er is 1 domein dat zich richt op huishoudelijke activiteiten, maar dit blijft beperkt tot het wel of niet kunnen uitvoeren in vijf verschillende stappen (vijfpuntsschaal). Het geeft geen informatie over specifiekere huishoudelijke vaardigheden. (University of Birmingham, 1996) Voordelen: - De vragenlijst bevat veel verschillende domeinen. Nadelen: - De vragenlijst is alleen in het Engels beschikbaar. - Er wordt niet diep ingegaan op de verschillende domeinen. Na het invullen heb je alleen een algemeen beeld. Conclusie: De Bristol Activities of Daily Living Scale is niet bruikbaar omdat het niet diep genoeg ingaat op huishoudelijke vaardigheden. Canadian Occupational Performance Measures (COPM) De COPM kan worden gebruikt om de belangrijkste problemen die de cliënt ervaart te inventariseren. Ook kan de COPM worden gebruikt om het oordeel en de tevredenheid van de cliënt over het handelen te inventariseren. Het afnemen van de COPM bestaat uit het houden van een (semi-gestructureerd) interview met de cliënt van ongeveer 30 tot 45 minuten. De COPM kan na enige tijd opnieuw worden afgenomen. Daardoor is het mogelijk te meten of het beeld dat de cliënt heeft van zijn handelen in de loop van de therapie verandert. De COPM kan in principe bij alle doelgroepen van de ergothera peut worden afgenomen. Bij mensen met communicatieproblemen (bijvoorbeeld afasie) kan het moeilijk zijn om het gesprek te voeren. Het vraagt dan creativiteit en gesprekstechnieken van de therapeut om toch te mening van de cliënt boven tafel te krijgen. Als het nodig is, kan de COPM ook worden afgenomen met iemand uit de naaste omgeving van de cliënt (partner, ouder of verzorger van de cliënt) erbij. Voorwaarde om de COPM af te nemen is dat de cliënt enige ervaring heeft met functioneren met zijn beperkingen. In een heel acute situatie kan de cliënt nog niet aangeven waar hij problemen ervaart. Toch is men na een paar dagen ziekenhuis al in staat aan te geven waar men tegenaan loopt of waar men zich zorgen over maakt voor de toekomst.
65
Kinderen vanaf 12 jaar kunnen met behulp van de COPM duidelijk maken wat zij als belangrijkste probleem ervaren. Bij kinderen tussen 6 en 12 jaar wordt aangeraden de COPM af te nemen bij kind en ouders (eventueel in aparte gesprekken). Bij kinderen jonger dan 6 jaar wordt aangeraden de COPM af te nemen bij de ouders. Law et al. (2005) noemen de grens van 8 jaar, waarbij de COPM kan worden afgenomen. Er wordt een cursus gegeven om vaardig te worden in het gebruik van de COPM. Het is aan te raden deze cursus te volgen, om de communicatieve vaardigheden die nodig zijn bij het afnemen van de COPM eigen te maken, maar dit is niet vereist. (Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie, 2006) Marjan Stomph gaf in een persoonlijk gesprek aan het belang van het afnemen van de COPM bij mensen met een verstandelijke beperking zeker te zien. Met name omdat dit een doelgroep is die niet vaak zelf om een mening wordt gevraagd. Ze gaf aan dat het afnemen van de COPM ook duidelijk kan maken waar de verschillen zitten tussen de mening van de cliënt en de groepsleiding. Als duidelijk is wat de mening is van de cliënt, kan de groepsleiding of ergotherapeut gericht voorlichting geven. Voordelen: - De COPM stimuleert het cliëntgericht werken. Er wordt uitgegaan van wensen van de cliënt en niet van wensen van de groepsleiding. - Het geeft inzicht in wensen van de cliënt. - Het kan als inventarisatie-instrument en als evaluatie-instrument worden gebruikt. Nadelen: - De COPM biedt weinig structuur. Het is een open interview. Dit is niet geschikt voor alle cliënten. Conclusie: COPM is bruikbaar voor de ergotherapie van ’s Heeren Loo. Het biedt de ergotherapeuten handvatten om cliëntgericht te kunnen werken. COPM is niet geschikt voor alle cliënten maar het is de deskundigheid van de ergotherapeuten om in te schatten of cliënten keuzes kunnen maken en hoe realistisch de doelstellingen zijn. Daily Activities Questionnaire De Daily Activities Questionnaire is een informele vragenlijst die de functionele vaardigheden in kaart brengt. De vragenlijst wordt vooral gebruikt bij cliënten met Alzheimer. De vragenlijst gaat over 6 domeinen te weten: - zelfverzorging - huishouden - werk en vrije tijd - boodschappen doen en geldbeheer - vervoer - communicatie
66
De vragenlijst is open opgezet, het begint met vragen over de leefsituatie en gaat daarna, aan de hand van dat wat een persoon doet op een dag, verder met alle onderwerpen. De vragenlijst vraagt veel zelfreflectie en communicatieve vaardigheden van de cliënt. (HVC Advocate, 2004) Voordelen: - Het is een semi-gestructureerd interview. Er is veel ruimte voor initiatief van de cliënt. - Op elk domein kan uitgebreid in worden gegaan. Nadelen: - Sommige cliënten kunnen niet goed omgaan met het beantwoorden van open vragen. Het vraagt veel communicatieve vaardigheden en reflectievermogen. - Het assessment biedt weinig structuur. Conclusie: De Daily Activities Questionnaire is niet bruikbaar bij de cliëntengroep van ’s Heeren Loo. Er is te weinig structuur in het gesprek en het is te algemeen. Het richt zich niet op specifieke vaardigheden. Het geeft geen handvat om de vaardigheden stapsgewijs te inventariseren. Direct Assessment of Functional Abilities (DAFA) De Direct Assessment of Functional Abilities is bedoeld voor mensen met een beginnende tot matige dementie in een klinische setting. Het meet 10 items waarvan 7 IADL domeinen, en scoort van onafhankelijk tot volledig afhankelijk (0-3) De afname duurt 1,5 uur. (Law, Baum & Dunn, 2001) Voordelen: - Meet 7 IADL domeinen. Nadelen: - Het kost veel tijd om deze assessment af te nemen. Gezien de domeinen en de soort scores lijkt het een grote investering voor informatie die op eenvoudiger wijze te verkrijgen is. - De Direct Assessment of Functional Abilities is bedoeld voor mensen met een beginnende tot matige dementie. Conclusie: Gezien de grote tijdsinvestering lijkt dit assessment niet bruikbaar.
67
Direct Assessment of Functional Status (DAFS) Dit assessment is bedoeld voor cliënten met dementie. Het meet tijdoriëntatie, omgaan met geld, boodschappen doen, eten, aankleden en vervoer. Het richt zich niet op andere huishoudelijke vaardigheden. Voordelen: - Dit assessment heeft geen bijzondere voordelen. Nadelen: - Het richt zich te weinig op huishoudelijke vaardigheden. - Het lijkt vooral toepasbaar op cliënten met dementie vanwege de domeinen die getest worden. Conclusie: Het Direct Assessment of Functional Status is niet bruikbaar bij het inventariseren en analyseren van huishoudelijke vaardigheden. Het is te specifiek gericht op mensen met dementie en niet bruikbaar bij mensen met een verstandelijke beperking. Extended Activities of Daily Living (EADL) De Extended Activities of Daily Living is een vragenlijst die ontwikkeld is voor CVApatiënten die uit een instelling ontslagen zijn. De EADL is een vragenlijst die na afloop van de behandeling naar de patiënten thuis gestuurd wordt. Er zijn 22 vragen met betrekking tot ADL activiteiten opgedeeld in 4 categorieën: Mobiliteit, keuken, huishouden en vrije tijd. De patiënten worden gevraagd of zij bepaalde activiteiten uitvoeren, en niet welke taken zij (niet) kunnen. Er zijn vier antwoordmogelijkheden: zelfstandig, zelfstandig met moeite, met hulp of nee. De lijst wordt gebruikt om te kijken hoe het de CVA-patiënten bij het uitvoeren van bepaalde activiteiten in de thuissituatie vergaat. De lijst kan dan assisteren in een vervolgbehandeling wanneer deze nodig is. Wanneer de behandeling is afgesloten wordt er gecheckt hoe het met de patiënten gaat nu zij terug zijn in de thuissituatie. In de vragenlijst wordt gevraagd naar de activiteiten die de patiënten uitvoeren. Het gaat er meer om welke activiteiten zij wel doen, en minder of zij een activiteit niet kunnen uitvoeren in verband met beperkingen. (Boer, Reimert, Schaberg & Wieling, 2001) Voordelen: - Er wordt een vragenlijst opgestuurd. Dit kost de ergotherapeuten geen extra tijd en is hierdoor efficiënt. Nadelen: - Het gaat er vooral om welke activiteiten cliënten wel doen en minder om de activiteiten die niet lukken. - De vragenlijst is vooral gericht op fysiek disfunctioneren en minder op cognitief disfunctioneren. - Doordat er een vragenlijst wordt opgestuurd is er geen mogelijkheid om door te vragen bij onduidelijkheden.
68
-
Het beantwoorden van een vragenlijst die is opgestuurd is erg vrijblijvend, de kans is aanwezig dat de vragenlijst niet terug komt.
Conclusie: De Extended Activities of Daily Living is niet bruikbaar om huishoudelijke vaardigheden te inventariseren en te analyseren. De nadruk ligt op de fysieke beperkingen en niet op cognitieve beperkingen. Bij mensen met een verstandelijke beperking is eerder cognitie het probleem. Functional Autonomy Measurement System (FAMS) De FAMS is ontwikkeld om de functionele vaardigheden van oudere mensen te meten ten einde te kunnen bepalen welke zorg ze nodig hebben. De FAMS is gebaseerd op de WHO classificatie van stoornissen en handicaps. De test geeft subscores en totaal scores op het gebied van stoornissen en handicaps. Ook geeft de test informatie over de aanwezigheid van hulpbronnen in de omgeving. De volgende onderwerpen komen aan bod: - boodschappen doen - maaltijden bereiden - financiën - het handhaven van de fysieke omgeving - zorg voor kleding en huishouden - oriëntatie - aanpassingsproblemen - zelfzorg - mentale gezondheid - de thuissituatie - verplaatsen door de omgeving - gebruik maken van vervoer (zowel openbaar als privé) (Law, King et al., 2001) Voordelen: - De FAMS is valide en betrouwbaar. - De FAMS geeft informatie over de functionele vaardigheden, waaronder huishouden en onderzoekt welke hulp mensen hierbij nodig hebben. - De FAMS g eeft informatie over de aanwezigheid van hulpbronnen in de omgeving. - De FAMS is gratis en de instructies en scorebladen kunnen worden overgenomen van de auteur. Nadelen: - De FAMS meet een breed gebied. - De classificatie van stoornissen en handicaps is verouderd. - De FAMS is gemaakt voor oudere mensen, de problematiek die zij ervaren sluit niet direct aan bij die van mensen met een verstandelijke beperking. Conclusie: De FAMS kan gebruikt worden om te onderzoeken welke functionele vaardigheden de cliënten hebben, welke hulp mensen hierbij nodig zouden hebben en over welke hulpbronnen de cliënten beschikken. Dit biedt een goede aanvulling op de informatie die
69
andere assessments kunnen bieden en daarvoor lijkt het de moeite waard om dit assessment af te nemen. De FAMS moet worden besteld en in de praktijk gebruikt worden om te bepalen of deze werkelijk geschikt is voor de doelgroep mensen met een verstandelijke beperking. Functional Status Index (FSI) De Functional Status Index is een zelfrapportage instrument die het functionele handelen op 18 ADL taken evalueert. Ook de moeilijkheid en pijn die wordt ervaren tijdens de uitvoer komt aan bod. De Functional Status Index meet niet waarom iets niet kan, maar enkel of iets wel of niet kan. Het zou gebruikt kunnen worden als een screeningsinstrument. De volgende onderwerpen komen aan bod: - Zichzelf wassen - Kleden - Haarkammen - Transfers - Manipulatie en behendigheid met voorwerpen - Reiken en het verplaatsen van voorwerpen - Functionele mobiliteit binnenshuis - Het handhaven van de lichaamshouding - Zorg voor kleren en huishouding - Zelfzorg - Familie en vrienden - Werk (Law, Baum & Dunn, 2001) Voordelen: - De Functional Status Index is valide en betrouwbaar. - De Functional Status Index neemt weinig tijd in beslag en is gratis te bestellen. Nadelen: - De Functional Status Index is erg breed en richt zich veel op de biomedische aspecten. - De Functional Status Index is een zelfrapportage instrument en vraagt inzicht van de cliënt. Conclusie: Doordat er van de cliënt inzicht nodig is om de Functional Status Index in te kunnen vullen lijkt dit instrument niet echt geschikt om te gebruiken bij mensen met een verstandelijke beperking. Ook richt dit instrument zich teveel op biomedische aspecten van het functioneren. Groningen activiteiten restrictie schaal (GARS) De Groningen activiteiten restrictie schaal is een vragenlijst en bevat per domein gesloten vragen aan de persoon. De schaal bevat 11 ADL en 7 HDL taken. ADL: - Aan- en uitkleden - in en uit bed komen - overeind komen vanuit een stoel
70
HDL: -
gezicht/handen wassen eten en/of drinken zich volledig wassen en afdrogen gebruik maken van het toilet zich binnenshuis verplaatsen trap op- en afgaan buitenshuis lopen verzorgen van voeten en teennagels ontbijt/lunch klaarmaken warme maaltijd klaarmaken het opmaken/verschonen van de bedden boodschappen doen wassen/strijken licht huishoudelijk werk zwaar huishoudelijk werk
Er wordt gevraagd aan de cliënt of deze de activiteit wel of niet kan uitvoeren. (Kempen, Doeglas, & Suurmeijer, 1993) Voordelen: - Het is cliëntgericht. - Het is een duidelijke, korte vragenlijst. Nadelen: - Het zijn gesloten vragen, er is weinig ruimte voor het verder toelichten van de vaardigheden. - Het vraagt veel reflectievermogen van de cliënt. Conclusie: Het GARS is niet bruikbaar bij het inventariseren of analyseren van huishoudelijke taken. Na afloop van de GARS is alleen bekend of iemand de taken wel of niet kan uitvoeren, maar wat de achterliggende reden is wordt niet bekend. Handleiding Observatie Wil-subsysteem (HOW) Het doel van de HOW is het beoordelen van de waarden, interesses en persoonlijke effectiviteit (componenten van het wil-subsysteem van MOHO) door middel van observatie van cliënten. De HOW is bedoeld voor volwassenen en jongvolwassenen met cognitieve of communicatieve beperkingen. De HOW geeft informatie over de motivatie van de cliënt in verschillende omgevingscontexten (ADL, werk, ontspanning). De HOW brengt in kaart in welke omstandigheden de cliënt optimale inzet toont en welke omgevingsfactoren een positieve invloed hebben op de motivatie van de cliënt. De HOW identificeert welke omgevingen en strategieën een positieve ontwikkeling van het wil-subsysteem vergemakkelijken en welke juist het tegenovergestelde bewerkstelligen. De HOW maakt gebruik van 5 observatiesessies waarin verschillende items worden geobserveerd. Deze observaties duren ongeveer 30 minuten.
71
De observatie items zijn: - Toont nieuwsgierigheid - Begint met taken - Probeert nieuwe dingen - Toont trots - Zoekt uitdaging - Zoekt extra verantwoordelijkheid - Probeert fouten te herstellen - Probeert problemen op te lossen - Probeert anderen te ondersteunen - Toont voorkeuren - Betrekt anderen bij een activiteit - Is er op gericht de taak te volbrengen - Blijft doorgaan met een taak - Is levendig/energiek - Stelt doelen - Toont dat een activiteit speciaal of betekenisvol is. (Ensing, Hokken, Petersen, Kinébanian & Thomas, 1999) Voordelen: - Door middel van de HOW kan de ergotherapeut informatie verzamelen over de motivatie van de cliënt, ook bij cliënten die niet goed in staat zijn zichzelf te verwoorden. - De HOW sluit aan bij de doelgroep van ’s Heeren Loo. - De HOW biedt nuttige informatie met betrekking tot het vormgeven van het therapieproces en de optimale woon- en begeleidingssituatie voor een cliënt. - De HOW bestaat in een Nederlandse variant. - De observaties verstoren de dagelijkse activiteiten van de cliënt niet. Nadelen: - De HOW afnemen kost veel tijd (5x 30 minuten + 5 x 15 minuten scoren + 30 minuten na afloop van alle sessies = 4,15 uur), maar zou ook met 3 observaties gedaan kunnen worden. - De HOW is valide en betrouwbaar bij chronisch psychiatrische patiënten, maar het is niet duidelijk of dit ook bij mensen met een verstandelijke beperking zo is. - De HOW geeft geen informatie over de vaardigheden zelf. Conclusie: De HOW is goed bruikbaar voor de ergotherapeuten van ’s Heeren Loo om erachter te komen wat voor de cliënt belangrijk is. Er is geen ander instrument gevonden voor mensen met communicatieve beperkingen. De HOW geeft tevens uitgebreide informatie over de optimale woon- en begeleidingssituaties voor de cliënt en biedt handvatten voor het vormgeven van het therapieproces.
72
Instrumental Activities of Daily Living (IADL) (ook wel genoemd IADL- schaal van Lawton) Deze vragenlijst onderzoekt acht domeinen. Per domein worden ongeveer vier vragen gesteld aan de cliënt en/ of de hulpverlener waaruit de onderzoeker opmaakt of de cliënt voor dat item afhankelijk of onafhankelijk is. Er zijn vijf gradaties mogelijk. Er zijn twee verschillende versies, de IADL-schaal en het Multi-Level Assessment, de ene versie biedt ruimte voor invulling van de vraag, de andere versie heeft de keuzemogelijkheden: ja, nee en ja maar in beperkte mate. Hierdoor is de lijst wat meer gesloten. Iwarsson en Isacsson (2003) zeggen i n hun artikel dat er weinig gevalideerde IADLassessments zijn, maar dat het instrument van Lawton en Brody hier een voorbeeld van is. De IADL behandeld de volgende punten: - Bekwaamheid om de telefoon te gebruiken - Winkelen - Voedselbereiding - Huishouden - Was - Vervoer - Verantwoordelijkheid voor de eigen medicatie - Bekwaamheid om financiën te beheren (Belgische vereniging voor gerontologie en geriatrie, 1969; Minerva, 2002) Voordelen: - De IADL is gestructureerd. - De IADL is een korte checklist die overzicht kan ge ven over welke vaardigheden geanalyseerd moeten worden. - De checklist is ook in te vullen door de groepsleiding, er is geen voorkennis over het assessment nodig. - Per cliënt kan gekozen worden welke versie van de checklist geschikt is. Nadelen: - De IADL bi edt geen ruimte voor alternatieve keuzes en eigen wensen. - De IADL is niet een assessment wat op zichzelf te gebruiken is, het moet altijd aangevuld worden met verdere analyses over de vaardigheden. Na het invullen weet je alleen of een bepaalde taak wel of niet lukt, en bij gebruik van de 1e versie wat er dan precies wel lukt. Conclusie: De Instrumental Activities of Daily Living is een bruikbaar assessment voor eerste inventarisatie van de vaardigheden in gesprek met de cliënt of de groepsleiding. Het geeft nog weinig inhoudelijke informatie maar schept wel een algemeen beeld.
73
Kent Infant Development Scale (KID-N) De Kent Infant Development Scale kan afgenomen worden bij jonge kinderen met enige motorische en/ of cognitieve beperkingen, kinderen met er nstige meervoudige beperkingen. (Kraijer & Plas, 1997). De KID-N is een assessment te gebruiken bij psychodiagnostiek. Het doel van de KID -N is het vaststellen van het ontwikkelingsniveau bij zeer jonge kinderen. Het assessment bevat 5 domeinen met daarin 252 items. Elke vraag heeft drie keuzemogelijkheden. Dit zijn cognitie, motoriek, taal, zelfredzaamheid, taal en sociaal gedrag. De schaal kan worden ingevuld door ouders of verzorging (groepsleiding) Het duurt 30 tot 240 minuten om de KID -N af te nemen, de gemiddelde duur is volgens Kraijer en Plas (1997) 70-85 minuten. De KID- N is volgens Kraijer en Plas (1997) redelijk bruikbaar bij meervoudig beperkte, zeer diep zwakzinnigen kinderen tot omstreek 10 jaar kalenderleeftijd. Voordelen: - Het is bruikbaar bij mensen met een meervoudige beperking, Nadelen: - De KID - N is bedoeld voor psychodiagnostiek. Dit is een taak van de P& PD en niet van de ergotherapie. - Het is bruikbaar bij kinderen tot 10 jaar kalenderleeftijd. Conclusie: Dit assessment is niet bruikbaar voor de ergotherapie omdat het onder het takenpakket van de P&PD valt en omdat het alleen bij kinderen tot een kalenderleeftijd van 10 jaar af te nemen is. Deze zijn niet bezig met huishoudelijke activiteiten. Kitchen Task Assessment (KTA) Dit assessments is ontwikkeld om af te nemen bij mensen met dementie die nog thuis wonen. Het assessment meet het cognitieve niveau wat mensen nodig hebben om te kunnen koken en observeert 6 aspecten. - Initiatief - Organisatie - Uitvoeren van deelstappen - Nauwkeurigheid - Veiligheid - Het afmaken van de activiteit Er wordt gescoord van onafhankelijk tot onmogelijk (0-3) (Law, Baum & Dunn, 2001) Voordelen: - Het meet verschillende cognitieve vaardigheden zoals initiatief, organisatievermogen en het afmaken van de activiteit. - De veiligheid wordt in dit assessment ook beoordeeld.
74
Nadelen: - Alleen te gebruiken bij het observeren van het koken. - Het assessment is vooral op cognitie gericht en er wordt geen verband gelegd tussen procesmatige en motorische vaardigheden. Bij mensen met een verstandelijke beperking staan ook vaak de cognitieve beperkingen op de voorgrond maar daar geeft dit assessment een te summier beeld van. Conclusie: Het Kitchen Assessment is niet bruikbaar voor de ergotherapie van ’s Heeren Loo omdat het alleen te gebruiken is bij het koken en het een te summier beeld geeft van de cognitieve vaardigheden van de cliënt. Mechelse Activiteiten Schaal (MAS) De Mechelse Activiteiten Schaal (MAS) is een beoordelingsinstrument waarmee men het huidige en het gewenste functioneren in kaart brengt. Aan de hand van een meetmethode vergelijkt men het vaardigheidsniveau van een persoon met dat van een normgroep. (Cools, Audenhove & Janssen, 2002) De MAS werd ontwikkeld in de zorg voor mensen met ernstige en langdurige psychische problemen, maar is volgens Cools et al. (2002) ook nuttig gebleken in de zorg voor mensen met een lichamelijke handicap en voor dementerende ouderen. Als eerste wordt er een basisbeoordeling opgesteld. Hierbij worden 66 items gescoord. De beoordelaar baseert zich op observaties van de persoon gedurende de laatste maand. Er wordt beoordeeld of de cliënt de activiteit wel of niet uitvoert. Het invullen duurt ongeveer 15 minuten. Als iemand nee antwoord op een vraag, wordt er gevraagd of het een wens van de cliënt is om de activiteit te kunnen uitvoeren. Domeinen die gescoord worden zijn zelfredheids activiteiten, interactionele activiteiten, integrerende activiteiten, zelfverzorgende activiteiten, huishoudelijke activiteiten en arbeidsactiviteiten. Onder huishoudelijke activiteiten komen de volgende items naar voren: - Draagt zorg voor gereedschap en materiaal - Dekt de tafel en ruimt deze af - Doet de vaat en ruimt deze op - Ruimt de rommel in de leefruimte op - Werkt met de stofzuiger - Zet koffie - Dweilt de leefruimte. - Kookt een eenvoudige maaltijd - Doet inkopen - Verzorgt de planten regelmatig - Koopt huishoudelijke toestellen of spullen - Zet radio of televisie aan en uit en kiest programma’s - Maakt zijn/ haar bed op
75
“De Mechelse activiteitenschaal is een goed instrument voor het meten van de activiteiten van mensen met een psychische handicap. Wel is het zo dat slechts een aantal aspecten van het menselijk functioneren wordt gemeten. Inschaling is een complexe oefening. Alle aspecten moeten aan bod komen. De internationale classificatie van de WHO voor het functioneren van de mens is een goed referentiekader.” (Vlaams parlement, 2005). Voordelen: - De MAS is gestandaardiseerd. - Er komen veel verschillende domeinen aan bod. - Er wordt gekeken naar de huidige situatie en naar de door de cliënt gewenste situatie. Dit maakt dit assessment cliëntgericht. - Het kost weinig tijd om de MAS te scoren. Nadelen: - Niet alle domeinen zijn van belang bij het analyseren en/ of het inventariseren van huishoudelijke activiteiten. - Er komen onder het domein huishoudelijke activiteiten veel items naar voren maar een aantal lijken niet logisch gekozen, er moeten nu items gescoord worden waarvan het niet vanzelfsprekend is dat elke cliënt deze uitvoert. Conclusie: In eerste instantie lijkt het niet bruikbaar omdat niet alle domeinen van belang zijn en onder het domein huishoudelijke activiteiten niet alle huishoudelijke taken naar voren komen. Wat wel bruikbaar is, is het idee van het scoren van de items op huidige situatie en gewenste situatie. Hierdoor wordt duidelijk in hoeverre de doelen belangrijk zijn voor de cliënt. Als het gaat om het duidelijk krijgen van de wensen van de cliënt is het afnemen van de COPM beter bruikbaar, eventueel met meer structuur tijdens het gesprek dan gebruikelijk bij de COPM. Performance Assessment of Self-care Skills (PASS) Het Performance Assessment of Self-care Skills is in eerste instantie ontworpen voor cliënten met Alzheimer en ouder wordende cliënten zonder aandoening of beperking. De PASS wordt nu gebruikt bij mensen met dementie, schizofrenie, een verstandelijke beperking, hersenletsel, artritis, MS, CVA, en dwarslaesies. De PASS is gestandaardiseerd. (Hemphill- Pearson, 1999) Het meet de zelfstandigheid, veiligheid, kwaliteit van uitvoering en uitvoering van deeltaken, de score per item wordt een combinatie van deze vier en varieert van 0-3. (Law, Baum & Dunn, 2001). Het assessment bevat 26 taken, waarvan 18 IADL- taken. De IADL- taken die gemeten worden zijn: - Geldbeheer: tijdens het boodschappen doen - Geldbeheer: het betalen van rekeningen door het schrijven van een cheque - Geldbeheer: het bijhouden van een kasboek - Geldbeheer: het opsturen van rekeningen - Zwaar huishoudelijk werk: Opmaken en afhalen van bed - Het gebruik kunnen maken van de radio tijdens calamiteiten. - Het gebruik kunnen maken van televisie tijdens calamiteiten.
76
-
Onderhoud van het huis: kleine reparaties Onderhoud van het huis: schoonmaken Binnenshuis voortbewegen Veiligheid binnenshuis Ontspanning: Bingo Koken: Het gebruik van de oven Koken: Het gebruik van het fornuis Koken: Het gebruik van scherpe voorwerpen Licht huishoudelijk werk: Het opruimen en afwassen na een maaltijd
Voordelen: - Het assessment is toepasbaar bij verschillende cliënten.
Nadelen: - De IADL items die beoordeeld worden zijn niet allemaal relevant voor de situatie van cliënten van ’s Heeren Loo. Verder is de lijst vooral gericht op veiligheid en minder op het uitvoeren van huishoudelijke taken. - Er is geen Nederlandse versie gevonden. Conclusie: Het Performance Assessment of Self-care Skills lijkt niet bruikbaar. Er wordt te weinig ingegaan op huishoudelijke activiteiten en de nadruk ligt teveel op veiligheid. Street Survival Skills Questionnaire (SSSQ) De Street Survival Skills Questionnaire is ontwikkeld om de kennis en vaardigheden die nodig zijn voor het zelfstandig wonen te evalueren bij mensen met ontwikkelingsproblematiek. De vragenlijst maakt gebruik van pictogrammen en multiplechoice antwoorden zodat deze bruikbaar is voor mensen die verbaal zwak zijn en mensen met verminderde fijne motoriek. De vragenlijst is in een vergrote versie beschikbaar zodat deze ook gebruikt kan worden bij mensen met een verminderde visus, en er zijn instructies aanwezig voor het gebruik met Amerikaanse gebarentaal zodat ook dove mensen gebruik kunnen maken van de vragenlijst. De vragenlijst behandelt de volgende gebieden: - Zichzelf wassen - Hygiëne - Maaltijden bereiden - Financiën - Zorg voor kleding en huishouden - Gedragsproblematiek (Law, King et al., 2001) Voordelen: - De vragenlijst is gericht op het zelfstandig wonen en de aspecten die daarbij komen kijken. - De vragenlijst is ontwikkeld voor mensen met ontwikkelingsproblematiek en sluit daarop ook aan bij de uitvoer. - De vragenlijst is ook bruikbaar bij slechtzienden en doven. - De vragenlijst gaat uit van de cliënt.
77
-
De vragenlijst is valide en betrouwbaar. De vragenlijst kan worden gebruikt als evaluatie van de huidige situatie, beschrijvend en voorspellend.
Nadelen: - De vragenlijst is in het Engels en zou voor gebruik moeten worden vertaalt wat de validiteit en betrouwbaarheid niet ten goede komt. - De vragenlijst is in Amerika te bestellen, maar kost wel $ 340 US. - De instructie voor Amerikaanse gebarentaal is in Nederland niet bruikbaar, maar zou misschien wel omgezet kunnen worden. Conclusie: De SSSQ komt over als een geschikt instrument bij het gebruik bij mensen met een verstandelijke beperking en het huishouden. De SSSQ heeft belangrijke voordelen ten opzichte van andere assessments, zoals het voorspellende karakter en dat het specifiek voor mensen met een ontwikkelingsproblematiek is. Echter heeft het ook belangrijke nadelen zoals de kosten en de taal. Er is ervoor gekozen om de SSSQ verder te onderzoeken en samen met de afdeling ergotherapie te beslissen of de SSSQ zal worden gebruikt. Structured Assessment of Independent Living Skills (SAILS) De Structured Assessment of Independent Living Skills is ontwikkeld om de activiteiten van het dagelijks leven te meten bij mensen met dementie. Het bestaat uit 50 taken die de functionele vaardigheden meten. De taken zijn verdeeld in 10 groepen met elk 5 onderdelen. Elke taak wordt gescoord op nauwkeurigheid en snelheid. Er worden scores behaald voor motorisch functioneren, cognitief functioneren en een totaal score. De volgende gebieden komen aan bod: - Kleden - Eten en drinken - Betekenisvol communiceren - Begrijpend communiceren - Manipulatie en behendigheid met voorwerpen - Handhaven van de lichaamshouding - Financiën - Oriëntatie - Sociale vaardigheden (Law, King et al., 2001) Voordelen: - De SAILS is valide en betrouwbaar. Nadelen: - De SAILS gaat te weinig in op huishouden of aspecten die daarmee te maken hebben. - De SAILS is ontwikkeld voor mensen met dementie. Conclusie: Aangezien de SAILS te weinig in gaat op het huishouden en aspecten die daarmee te maken hebben, lijkt de SAILS niet nuttig om te gebruiken bij mensen met een verstandelijke beperking op het gebied van het huishouden.
78
Test of Grocery Shopping Skills Dit assessment is bedoeld voor mensen met schizofrenie. Het is een observatieinstrument en alleen geschikt voor bij het boodschappen doen (Law, Baum & Dunn, 2001) Voordelen: - Het assessment biedt structuur bij het analyseren van het boodschappen doen. Nadelen: - De toegevoegde waarde van deze test vergeleken met een algemene observatielijst is onduidelijk. Het lijkt effectiever om dan vaardig te worden in het gebruiken van een algemene lijst die in verschillende situaties bruikbaar is, dan bij elke taak een andere observatie te doen. - In Nederland is er weinig informatie over te vinden. Conclusie: Dit assessment is niet bruikbaar omdat de toegevoegde waarde van gebruik hiervan onduidelijk is. Het lijkt effectiever om vaardiger te worden in een manier van observeren die toepasbaar is in verschillende situaties en bij verschillende taken. Vineland Adaptive Behavior Scales (VABS) De Vineland is een betrouwbare en valide sociale redzaamheidsschaal genormeerd voor de bevolking van de VS. Het leeftijdsbereik is 0 tot en met 18 jaar. Iedere jaargang is met 200 personen vertegenwoordigd in de normgroep. De twee belangrijkste versies zijn de Survey versie met voor het gehele leeftijdsbereik 225 items en de Expanded versie met 468 items. Beiden versies onderscheiden 3 domeinen: Communication, Daily living skills en Socialization. Deze domeinen worden ieder weer onderverdeeld in 3 subdomeinen: Respective, Expressive en Written en Personal, Domestic en Community, en Interpersonal Relationships, Play and Leisure Time en Coping Skills. De afneemduur komt uit op 20 tot 60 minuten voor de Survey versie en 60 tot 90 minuten voor de Expanded versie. Naast de normen voor de algehele populatie kent de Vineland zogenoemde aanvullende normen voor mensen met een verstandelijke beperking. Het gaat hierbij om volwassenen, zowel thuiswonend als niet thuiswonend, daarnaast ambulant of nietambulant. Over het precieze leeftijdsbereik, de sekseverdeling, het niveau van functioneren, de criteria en de representativiteit van deze normgroep verschaft de handleiding geen informatie. (Kraijer, de Bildt, Systema& Minderaa, 2003). De schaal wordt ingevuld door middel van een semi-gestructureerd interview met ouders/ verzorgers/ begeleiders. De interviewer dient psycholoog, orthopedagoog of maatschappelijk werker te zijn en speciaal getraind in het afnemen van interviews. (Kraijer& Plas, 1997) Voordelen: - Deze test geeft een volledig beeld van de cliënt en doordat de schaal wordt ingevuld tijdens een semi-gestructureerd interview is er ruimte voor toelichting. Nadelen: - Het is een psychodiagnostisch meetinstrumen t en mag alleen afgenomen worden door de P&PD
79
Conclusie: Dit instrument is niet bruikbaar voor de ergotherapie omdat het een psychodiagnostisch instrument is. WHO Disability Assessment Schedule (WHODAS) De WHODAS is een gestandaardiseerd instrument om een beter inzicht te krijgen in de problemen die mensen ondervinden als gevolg van hun gezondheidstoestand. Eerst worden de algemene gegevens van de cliënt in beeld gebracht. Daarna worden er vragen gesteld die doormiddel van flashcards beantwoord kunnen worden. De 6 domeinen die naar voren komen zijn: - begrijpen en communiceren - bewegen en zich verplaatsen - zelfverzorging - omgaan met mensen - activiteiten (waaronder een deel huishoudelijke vaardigheden en een deel werk) - deelname aan de samenleving (Hoeken, Riet-van Hoof, Hoek, 2000) Voordelen: - Er is veel ruimte voor eigen inbreng van de cliënt tijdens het gesprek. Nadelen: - Er wordt tijdens het gesprek veel reflectievermogen van de cliënt gevraagd. Conclusie: WHODAS is niet geschikt. Er wordt een grote mate van ziekteinzicht verwacht. Daarnaast wordt er inzicht in verbanden gevraagd, eerst worden er bijvoorbeeld vragen gesteld over de communicatie, na een lijst vragen volgt een vraag in welke mate deze moeilijkheden hebben aangegrepen op het leven. Voor een grote groep cliënten van ’s Heeren Loo lijkt dit te moeilijk. Tevens moet er een cursus worden gevolgd om de WHODAS af te nemen. Pragmatisch geredeneerd levert het de ergotherapie te weinig op.
9.5 Toepasbaarheid assessments Na de globale beoordeling van de assessments blijft er een beperkt aantal assessments over waar de afdeling ergotherapie iets aan zou kunnen hebben op het gebied van huishouden. Deze zijn: - AMPS - COPM - FAMS - HOW - IADL - MAS (aangepast) - SSSQ
80
In de volgende tabellen worden de assessments die z ijn uitgekozen met elkaar vergeleken en uitgezet tegen de kwaliteitscriteria die beschreven zijn aan het begin van paragraaf 6.3. Kenmerken van de assessments Auteur
AMPS
COPM
FAMS
HOW
IADL
MAS
SSSQ
A.G. Fisher
Law et al.
R. Hebert
Jaar van uitgave Afname duur
1990 20 tot 60 minuten.
1998 30 minuten
1984 40 minuten
Lawton et al. 1982 50 minuten
Cools et al. 2002 +/- 15 minuten
Carron et al. 1983 30 minuten
Evaluatie (E), beschrijvend (B) of voorspellend (V). Meet vaardigheid (V), participatie/ gewoontes (P) of omgevingsfactoren (O) Perspectief cliënt (C), verzorger (V) of andere beroepsbeoefenaa r (B). Gebruik van interview (I), uitvoeren van een taak (U), observatie in normale situatie (O) of vragenlijst (V). Is de cliënt zelf betrokken Uitvoeren van administratie
V
E, B
E
G. Kiel hofner 1998 4,25 uur, kan worden ingekort. Administr atie tijd bijgerekend B
B
E, B
E, B, V
V
V, P, O
V, P
P, O
V, P, O
V, P
V
C
C, V
C, V
C
C, V, B
C
C
I, U, O
I
U, O
U, O
V
V
V
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Complex, kost tussen de 30 en 45 minuten. Makkelijk Makkelijk
Complex
Makkelijk
Makkelijk
Makkelijk
Makkelijk
Makkelijk
Makkelijk Makkelijk
Makkelijk Makkelijk
Makkelijk Makkelijk
Makkelijk Makkelijk
Makkelijk Complex
Ja Ja, cursus volgen.
Nee Wordt aangerade n.
Nee Nee
Ja Nee
Nee Nee
Makkelijk Vraagt tijd om het te begrijpen Nee Nee
Score Moeilijkheid van interpretatie uitkomsten Ruimte nodig Extra vaardigheden nodig
(Law, King et al., 2001), (Cools, Audenhove & Janssen, 2002)
81
Nee Nee
Beoordeling aan de hand van de vooraf opgestelde kwaliteitscriteria De begeleidingswijze sluit aan bij de mogelijkheden van de cliënt. De niveau’s waarmee de aard van de verstandelijke beperking wordt weergegeven loopt uiteen van een lichte verstandelijke beperking tot een ernstige verstandelijke beperking, ingedeeld volgens het AAMR-model.
AMPS
De assessments gaan uit van de mogelijkheden van de cliënt en sluit aan op de visie en missie van de organisatie en de ergotherapie.
COPM
FAMS
HOW
IADL
MAS
SSSQ
+
-
++
-
-
++
++
--
--
++
+
+
++
Er wordt rekening gehouden met de toepasbaarheid op verschillende niveau’s.
+/-
+/-
-
++
++
+
+
Er wordt rekening gehouden met de persoonlijke kenmerken van elke cliënt, de verschillende leerstijlen. Er wordt rekening gehouden met de situatie waarin de cliënt het best tot zijn recht komt.
++
++
+
++
-
+/-
++
De geanalyseerde gebieden bevatten taken en vaardigheden die belangrijk zijn voor de cliënt en zijn dagelijks leven, het accent ligt hierbij op zelfredzaamheid.
++
++
-
++
-
+/-
-
Het is mogelijk om cliëntsysteem (familie en evt. groepsleiding) actief bij het proces te betrekken.
-
++
++
-
++
++
-
De assessments zijn waar mogelijk evidence- based op het gebied van mensen met een verstandelijke beperking.
++
+/-
-
+/-
-
+
-
De assessments zijn valide en betrouwbaar bij andere doelgroepen.
++
++
++
++
++
++
Naar aanleiding van het assessment wordt duidelijk wat de wensen en behoeften van de cliënt zijn op de specifieke handelingsgebieden.
-
++
-
+
+
-
++ Bij mensen met een licht tot matige beperking .
-
82
Naar aanleiding van de assessments wordt duidelijk hoe de uitvoering van voor de cliënt(systeem) belangrijke activiteiten gaat of wat de tevredenheid van de cliënt(systeem) hiermee is.
++
+
+
-
+
+
+
-
++
-
+/-
-
+/-
-
Naar aanleiding van de assessments wordt duidelijk wat het einddoel is van de cliënt en de ergotherapie, evt. wordt er een uitspraak gedaan over de verwachtingen van de ergotherapie.
+/-
+
+/-
+
+/-
+/-
+/-
+
-
-
-
-
-
-
Aan de hand van bovenstaande informatie zal kort worden omschreven op welke manier en waar de assessments gebruikt kunnen worden in het ergotherapeutische proces. AMPS (Assessment of Motor and Process Skills) Toepassing: De AMPS kan om verschillende redenen gebruikt worden en op verschillende momenten in het ergotherapieproces worden toegepast. Belangrijk bij het uitvoeren van de AMPS is dat de cliënt de taak die uitgevoerd wordt kent. Kottorp (2003) noemt in zijn boek dat de AMPS bij mensen met een verstandelijke beperking kan worden gebruikt om informatie te verzamelen over het functioneren van de cliënt (fase 3 OPPM), maar ook om de behandeling naar afloop te analyseren (fase 7). Inka Logister (Nederlandse AMPS docent) noemde in een persoonlijk gesprek dat de AMPS ook gebruikt kon worden om te onderzoeken of een andere interventie of begeleidingswijze aanslaat bij de cliënt. In dat geval kan voor en na de verandering het functioneren van de cliënt worden onderzocht. Ook is het dan gunstig als de cliënt gelijk blijft functioneren. Bij de cliënten van ’s Heeren Loo zou dit kunnen betekenen, dat bij een cliënt voor en na een verhuizing naar een andere woning de AMPS kan worden afgenomen. Daarnaast noemde Inka Logister dat de AMPS kan worden afgenomen als er wordt getwijfeld over het gebruik van een hulpmiddel. Door middel van de AMPS kan worden geobserveerd of de cliënt het hulpmiddel gebruikt en als de cliënt dit doet, of dit veilig gebeurt (fase 6 of 7). Het is belangrijk dat de cliënt zelf de taken kiest die voor zijn of haar leven belangrijk zijn, maar de cliënt moet wel bekend zijn met de taak. Kottorp (2003) geeft aan dat de ergotherapeut voorzichtig moet zijn met het aandragen van een activiteit. Het is belangrijk om de cliënt en de verzorger te spreken bij het kiezen van een taak. Voor een betrouwbare uitkomst moet worden vermeden dat de taak te bekend is en dat de cliënt hier beter op scoort dan bij een gemiddelde taak van dezelfde moeilijkheidsgraad. Dit is voornamelijk belangrijk bij mensen met een ernstigere verstandelijke beperking. In de praktijk houdt dit in dat het niet wenselijk is om het smeren van een boterham te observeren, als de cliënt dit na een hele lange weg van oefenen, met veel hulp heeft geleerd. Doelgroep: Kottorp (2003) geeft aan in zijn boek dat de AMPS valide is bij mensen met een lichte tot matige verstandelijke beperking. Bij mensen met een ernstige tot diepe verstandelijke beperking is de validiteit twijfelachtiger, ondanks dat geeft Kottorp aan dat het afnemen van de AMPS ook bij deze doelgroep nuttige informatie kan opleveren.
83
Evidence Based: De AMPS is internationaal gestandaardiseerd bij meer dan 50.000 cliënten met een grote verscheidenheid van problematiek. De AMPS is valide bij mensen met een verstandelijke beperking. (Kottorp, 2003) COPM (Canadian Occupational Performance Meassure) Toepassing: De COPM kan worden afgenomen om te onderzoeken wat de cliënt belangrijk vindt, en hoe tevreden hij of zij is over de uitvoering van de cliënt. De COPM is goed te gebruiken in de eerste fase van de OPPM, om de wensen en de doelen te prioriteren. Als de COPM niet in de eerste fase is afgenomen, kan de COPM ook later worden afgenomen als het lijkt dat de cliënt niet gemotiveerd is voor de behandeling. Er kan dan worden onderzocht wat voor de cliënt wel van belang is en of er verschil is tussen wat de cliënt wil en degene die met de vraag kwam. De COPM kan worden afgenomen als evaluatie, als de COPM in een eerder stadium is afgenomen. Voor de validiteit van de score bij mensen met een matige tot diepe verstandelijke beperking is nog geen bewijs. Doelgroep: De COPM kan worden gebruikt bij mensen met een lichte verstandelijke beperking. Bij mensen met een cognitief functioneren van onder de 6 jaar (matige verstandelijke beperking) zou de COPM bij zowel de cliënt als de groepsleiding kunnen worden afgenomen. Als er wordt vermoed dat een cliënt te weinig inzicht toont wordt door Law, Baptiste, Carswell, McColl, Polatajko en Pollock (2005) aangeraden om de COPM af te nemen bij de cliënt en de verzorger. Evidence Based: De COPM is door Law et al. (2005) getest op de validiteit en betrouwbaarheid. Hieruit bleek dat de COPM zowel valide en betrouwbaar is in Amerika. De COPM is ook in Nederland getest op validiteit en betrouwbaarheid (NvE). Hieruit bleek dat ook in Nederland de COPM gebruikt kan worden. Vanaf 6 jaar kan de COPM worden afgenomen in combinatie met een ouder/verzorger, vanaf 12 jaar kan de COPM alleen worden afgenomen met de cliënt. De COPM is niet getest bij mensen met een verstandelijke beperking, maar Law et al. (2005) geven wel aanbevelingen op dit gebied (niveau 5 van bewijs). FAMS (Functional Autonomy Meassurement System) De FAMS bleek bij het zoeken ernaar niet goed vindbaar in Nederland. Hierdoor valt de FAMS af om te gebruiken. HOW (Handleiding Observatie Wil-subsysteem) Toepassing: De HOW kan worden gebruikt om inzicht te krijgen in de wensen en motivatie van de cliënt in verschillende omgevingscontexten. Ook kan de HOW worden afgenomen om te onderzoeken welke omge vingsfactoren een positief ofwel negatief effect hebben op het functioneren van de cliënt. Daarnaast kan worden gebruikt om informatie te krijgen over welke strategieën een positief effect hebben. In het eerste geval kan de HOW worden afgenomen in fase 1 van de OPPM, in het tweede geval zou de HOW ook in fase 3 gebruikt kunnen worden. In het laatste geval kan de HOW naast fase 1 en 3 ook in fase 5 gebruikt worden om te bepalen welke strategieën gebruikt moeten worden en in fase 6 als blijkt dat de behandeling niet het gewenste resultaat heeft.
84
Doelgroep: De HOW kan worden afgenomen bij mensen die niet in staat zijn hun wensen kenbaar te maken via de COPM. Evidence Based: De versie van HOW uit 1995 is betrouwbaar en valide bij chronisch psychiatrische cliënten. In de huidige versie zijn de beperkingen van de vorige versie verbeterd, daarbij is een numerieke score opgenomen. Hier is echter nog geen onderzoek naar gedaan. (Ensing et al., 1999) IADL (Instrumental Activities of Daily Living) Toepassing: De IADL heeft als doel om te onderzoeken welke activiteiten de cliënt wel en niet kan uitvoeren. De IADL gaat uit van het perspectief van de cliënt, maar kan ook bij groepsleiding worden afgenomen. De IADL zou kunnen worden afgenomen in fase 1 van de OPPM. Doelgroep: Als de vragenlijst zelf wordt ingevuld door de cliënt vraagt dit enig inzicht. Voor een tweezijdig beeld zou het goed zijn om ook de groepsleiding de vragenlijst te laten invullen, dan zou de lijst bij een grotere doelgroep gebruikt kunnen worden. Door de ergotherapeut dient (eventueel samen met de groepsleiding of P&PD) worden ingeschat of de cliënt voldoende inzicht vertoont om de IADL af te kunnen nemen. Evidence Based: Iwarsson en Isacsson (2003) zeggen in hun artikel dat er weinig gevalideerde IADL- assessments zijn, maar dat het instrument van Lawton en Brody hier wel een voorbeeld van is. Verder is er geen bewijs gevonden voor de validiteit en betrouwbaarheid van de IADL. MAS (Mechelse Activiteiten Schaal) Toepassing: De MAS is een handige lijst om snel in te laten vullen door bijvoorbeeld een groepsleiding, om duidelijk te krijgen welke activiteiten de cliënt uitvoert en welke niet. Daarbij wordt duidelijk welke activiteiten de cliënt graag zou willen uitvoeren, maar nu niet doet. Het nadeel van de MAS is dat de lijst veel onderdelen bevat die niks te maken hebben met huishouden. Er zou eventueel een lijst kunnen worden gemaakt die lijkt op de MAS (waarin ook wordt gevraagd naar wat de cliënt wil) met enkel huishoudelijke vaardigheden. Er kan dan alleen geen gebruik meer worden gemaakt van de analyse behorende bij de MAS, waardoor het vaardigheidsniveau niet duidelijk wordt. Aangepast levert de MAS alleen informatie op over welke huishoudelijke activiteiten de cliënt uit voert en welke deze zou willen uitvoeren. Informatie die in de eerste fase van de OPPM nuttig kan zijn. Doelgroep: Aangepast zou de MAS bij alle niveau’s gebruikt kunnen worden om te onderzoeken welke activiteiten de cliënten uitvoeren aangezien dit door een therapeut of groepsleiding wordt ingevuld aan de hand van observaties. Wordt er ook onderzocht welke activiteiten de cliënt graag zou willen uitvoeren, dan moet de cliënt in staat zijn om aan te geven of iets belangrijk voor hem of haar is of niet. Aangepast is de MAS niet bewezen valide of betrouwbaar.
85
Evidence Based: De scoringsbetrouwbaarheid is op drie aspecten onderzocht, intra-, inter- en intro-scoringsbetrouwbaarheid. Hieruit bleek dat het een valide en betrouwbaar instrument is om de sociale redzaamheid die tot uiting komt in het functioneren in activiteiten te meten van zowel psychiatrische patiënten als bij mensen met een lichte verstandelijke beperking. (Cools et al., 2002) SSSQ (Street Survival Skills Questionnaire) Bij het zoeken naar de SSSQ bleek deze niet goed te vinden zijn binnen Nederland.
9.6 Conclusie Van alle assessments die in de literatuurstudie zijn gevonden zijn er uiteindelijk vijf overgebleven die gebruikt kunnen worden bij mensen met een verstandelijke beperking op het gebied van het huishouden: - AMPS - COPM - HOW - IADL - MAS Van deze vijf assessments zijn de toepassingen en de specifieke doelgroep beschreven. Hieronder is binnen het kader van de OPPM overzichtelijk vorm gegeven wanneer de assessments gebruikt kunnen worden. Fase 1 OPPM: Benoemen, valideren en prioriteren van de beperkingen in het handelen zoals de cliënt deze ervaart. - COPM - HOW - IADL - MAS Fase 2 OPPM: Selecteren van één of meer theoretische kaders. Fase 3 OPPM: Analyseren van de handelingscomponenten en omgevingsfactoren. - AMPS - HOW Fase 4 OPPM: Inventariseren van sterke kanten en hulpbronnen van de cliënt en therapeut. Fase 5 OPPM: Opstellen van doelen en maken van het behandelplan. - HOW Fase 6 OPPM: Uitvoering van de behandeling volgens het vooraf opgestelde behandelplan. - AMPS Fase 7 OPPM: Evalueren van het effect van de behandeling. - AMPS - COPM
86
Aangezien het van de AMPS is gebleken dat deze valide en betrouwbaar is bij mensen met een verstandelijke beperking verdient dit assessment de voorkeur boven de andere assessments die vaardigheden meten. Elk assessment heeft zijn eigen voordelen en nadelen, daarom is het belangrijk dat per cliënt wordt bekeken met welk doel een assessment wordt uitgevoerd, en welk assessment daar de meeste informatie over geeft. Voor bijna elk moment in het traject zijn er een of meer assessments bruikbaar in de begeleiding van mensen met een verstandelijke beperking. Er missen assessments die kunnen helpen met het inventariseren van de hulpbronnen van de cliënt. De assessments die er zijn, zijn niet voor alle cliënten van ’s Heeren Loo even bruikbaar. Alle assessments zijn bruikbaar bij cliënten met een lichte tot matige verstandelijke beperking. Met deze assessments kan een algemeen beeld worden gecreëerd van de activiteiten die de cliënt uitvoert en wil uitvoeren, de vaardigheden, de optimale woon- en begeleidingssituatie en de mening van de cliënt en de omgeving. Dit alles bij elkaar geeft de ergotherapeut voldoende informatie om de behandeling vorm te kunnen geven. Er zijn minder assessments bruikbaar bij cliënten met een ernstige of diepe verstandelijke beperking. De AMPS zou eventueel gebruikt kunnen worden, maar is minder valide. De HOW biedt bij deze doelgroep veel informatie. De andere assessments zouden in aangepaste vorm gebruikt kunnen worden, maar verliezen hierbij wel validiteit en betrouwbaarheid. Met de HOW kan voldoende informatie worden verzameld over de motivatie van de cliënt bij verschillende activiteiten en over de optimale woon- en begeleidingssituatie. Het analyseren van de vaardigheden is bij deze groep minder goed mogelijk. Ook is het moeilijker om hier vanuit het perspectief van de cliënt te werken.
87
10. Behandeling en begeleiding 10.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden de structuurelementen van de ergotherapeutische methodiek beschreven na het inventariseren en analyseren van de vaardigheden, deze zijn van belang bij de vaardigheidstraining. “Structuurelementen zijn de middelen die de ergotherapeut ten dienste staan.” (Kinébanian en Thomas 1998, p. 387) De elementen zijn activiteit, interventies en werkvormen en situatie. Hieronder worden de elementen beschreven en wordt er een op de afdeling ergotherapie van ’s Heeren Loo toegepast advies gegeven.
10.2 Activiteiten De definitie van het woord activiteit is volgens de Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie (1999, p. 75) als volgt: “Een aangeregen keten van deelhandelingen die voor een specifieke gelegenheid, gedurende een bepaalde tijd, met een specifiek doel uitgevoerd wordt.” De Vries- Kempes en Zinkstok (Kinébanian & Thomas, 1998) beschrijven dat activiteiten zijn bedoeld om de cliënt bepaalde vaardigheden aan te leren of ervaring te laten opdoen, over welke fysieke, sociale of communicatieve mogelijkheden hij beschikt. Verder zijn activiteiten volgens De Vries- Kempes en Zinkstok belangrijk om de cliënt te motiveren tot deelname aan het ergotherapeutisch proces en hem te stimuleren tot handelen. “Een activiteit is therapeutisch als er een duidelijk doel gesteld is en de activiteit betekenis heeft voor de cliënt.” (Immink in Kinébanian & Thomas, 1998, p. 175) Volgens Immink in Kinébanian en Thomas (1998) zijn therapeutische benaderingen de manieren waarop activiteiten of taken georganiseerd kunnen worden in een aantal stappen, gebaseerd op een bepaald systeem of bepaalde logica (Reed & Sanderson, geciteerd door Immink in Kinébanian en Thomas (1998). “Zo kan de normale ontwikkeling van de mens aangehouden worden bij de keus van een activiteit of de normale volgorde waarin een activiteit wordt uitgevoerd. Activiteiten kunnen in opeenvolgende moeilijkheidheidsgraad, in aangepaste vorm, door de activiteit in een normale of aangepaste omgeving worden aangeboden, en ten slotte kunnen activiteiten in een groep of in een één-op-één-relatie met de therapeut aangeboden worden.” (Immink in Kinébanian & Thomas, 1998) Ergotherapeuten wordt aangeraden om voor het uitvoeren van een activiteit eerst een activiteitenanalyse over deze activiteit in te vullen. Een activiteitenanalyse beschrijft de kenmerkende eisen bij een activiteit, het scala aan vaardigheden die vereist zijn bij de uitvoer, en de variabele culturele achtergronden die een rol spelen bij de activiteit. (Crepeau, Cohn en Boyt Schell, 2003)
88
In bijlage A6 is een door de Hogeschool Zuyd vertaalde activiteitenanalyse van de AOTA terug te vinden. Door het invullen van deze lijst wordt duidelijk wat nodig is om een activiteit succesvol uit te kunnen voeren, en kan de ergotherapeut inschatten of de activiteit geschikt is voor de cliënt en of de activiteit aangepast moet worden op de mogelijkheden en doelen van de cliënt. Uit onderzoek (Nochajski & Gordon, 1987) is gebleken dat spel als activiteit (in het onderzoek was dit Trivial Pursuit) in combinatie met de traditionele ergotherapie effectiever is bij het aanleren van vaardigheden die nodig zijn om zelfstandig te wonen in vergelijking met alleen traditionele ergotherapie. Het onderzoek is uitgevoerd bij 16 volwassenen met een verstandelijke beperking, verdeeld in een controlegroep en in een experimentele groep. De vragen waren gebaseerd op een deel van de SSSQ (beschreven bij de assessments). Het spel was een aangepaste versie van Trivial Pursuit. Er waren vragen in 6 categorieën te weten; verkeersborden, huishouden, gezondheid en veiligheid, tijd en geld, sociale vaardigheden en maatschappelijke voorzieningen. Spellen maken het voor individuen mogelijk om een actieve rol te spelen in het leerproces, daarnaast is het spelen van een spel ontspannend. (Nochajski& Gordon, 1987). Spellen waarbij vaardigheden geleerd worden zijn een bruikbaar middel om cliënten met een lichte verstandelijke beperking of een matige verstandelijke beperking vaardigheden die nodig zijn in het dagelijks leven aan te leren. (Mc Cready Hurff, 1981)
10.3 Interventies De Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie (1999, p. 76) beschrijft het begrip interventie als volgt: “Alles wat een ergotherapeut doet of nalaat om op een bepaald moment in te grijpen in de behandeling om op termijn het behandeldoel te behalen.” De term ergotherapeutische interventies wordt gebruikt voor processen en methoden waar ergotherapeuten gebruik van maken bij het helpen van de cliënt zodat activiteiten die belangrijk zijn voor de cliënt weer uitgevoerd kunnen worden door de cliënt. (Crepeau, Cohn & Boyt Schell, 2003) Omdat er geadviseerd is om aan te sluiten bij de methoden die gebruikt worden op de woongroepen worden eerst de belangrijkste interventies uit elke methode genoemd die ook van belang zijn voor de ergotherapeuten. Daarna worden nog andere specifieke ergotherapeutische interventies genoemd die naar voren zijn gekomen tijdens het literatuuronderzoek. Vervolgens worden tevens interventies genoemd die aansluiten bij de verschillende ervaringsordeningen. Aan het eind van de paragraaf over interventies worden de voor- en nadelen van groepsbehandelingen besproken.
89
Interventies uit Active Support, die bruikbaar zijn voor de ergotherapeut Er worden in de Active Support (Vor, 2004) interventies genoemd die de cliënt voorbereiden op het leren van vaardigheden. 1. Allereerst is een goede beeldvorming nodig. (sterkten, zwakten, interesses) 2. Er wordt nagegaan op welke wijze de persoon het beste leert. 3. Er wordt nagegaan voor welke (materiele of sociale) positieve bekrachtiging iemand het meest gevoelig is. 4. Een goede relatie met de bewoner en een rustige stimulerende omgeving zijn belangrijk. 5. De aan te leren vaardigheden zijn leuk om te doen en worden door de bewoner belangrijk gevonden. De gevraagde taak is niet te moeilijk. 6. Er wordt een activiteitenanalyse uitgevoerd, er wordt goed geanalyseerd hoe de aan te leren vaardigheid precies in elkaar zit. Dit betekent het opdelen van complexe vaardigheden in deelvaardigheden, zodat de moeilijke taak stapje voor stapje kan worden aangeleerd. Alle verschillende onderdelen worden in volgorde van uitvoering genoteerd. Er worden in de Active Support methode 5 niveaus van ondersteuning onderscheiden, van beperkte tot zeer intensieve begeleiding: - Iets vragen Iemand vragen of suggereren, voorstellen of gebieden iets te doen. Iemand beschikt al wel over een bepaalde vaardigheid, maar vertoont deze niet uit zichzelf. - Instrueren of opdracht geven In eenvoudige zinnen precies aangeven wat iemand moet doen, hoe hij moet handelen, iemand een bepaalde handeling laten uitvoeren, waarvan men wel de onderdelen maar de volgorde niet beheerst. De verschillende deelhandelingen op zich worden al wel beheerst. - Aanwijzingen geven of aansporen Met een duidelijk gebaar of signaal, of het laten zien van een voorwerp een aanzet geven over de bedoeling is. Bijvoorbeeld bij personen die gesproken taal niet begrijpen, maar wel bijvoorbeeld gebaren kunnen volgen. - Iets voordoen In zijn geheel of vaker in bepaalde onderdelen demonstreren wat gedaan moet worden. - Fysieke ondersteuning geven: Men neemt iemand letterlijk bij de hand of bij de arm en voert de handeling uit, vaak om iemand op gang te brengen, waarbij men geleidelijk aan steeds minder druk en sturing geeft. Interventies uit het Competentiemodel, die bruikbaar zijn voor de ergotherapeut Uitgangspunten bij het vergroten van de competentie (Scholten & Schuurman, 2003): - Meer de nadruk leggen op adequaat gedrag, dan op inadequaat gedrag. - Een concrete beschrijving van het gedrag geven. - Positieve formuleringen gebruiken. - Aansluiten op het vaardigheidsniveau van de persoon. (op een niveau aanspreken dat net één niveau hoger ligt dan het feitelijke niveau) - Werken aan een goede relatie met de persoon met de verstandelijke beperking. Het leren wordt bevorderd wanneer de cliënt zich openstelt voor de trainers.
90
-
Het uitbreiden van het vaardigheidsrepertoire. Leertheoretische principes zijn hier goed bruikbaar. Bekrachtiging kan dan komen van de trainer, maar het is nog beter als de bekrachtiging van de persoon zelf komt. (zelfbekrachtiging). Bij zelfbekrachtiging moet de persoon in staat zijn om zichzelf te observeren, zijn prestatie te evalueren en zijn eigen gedrag te versteken of te verzwakken.
Interventies uit “Op eigen benen” welke bruikbaar zijn voor de ergotherapeut Uitgangspunten uit “Op eigen benen” (Scholten & Schuurman, 2003) - De wens van de cliënt vormt het uitgangspunt en de leidraad van het traject. Gedurende het traject wordt de wens steeds bijgesteld aan de hand van nieuw opgedane kennis en ervaringen. Bij de evaluaties is de cliënt de belangrijkste gesprekspartner. - Binnen het leertraject ligt het accent op belonen en complimenteren, onmiddellijk volgend op een handeling. Het instapniveau is zodanig, dat succes is gegarandeerd. In de eerste periode van het leertraject, waarbij onderzoek wordt gedaan naar wat iemand al kan, is het belangrijk om iemand succes te laten boeken. Succes en bekrachtiging vormen in het begin van het leertraject een veilige basis om daarna nieuwe vaardigheden en kennis op te doen. - Tijdens de training wordt gebruik gem aakt van herhaling ten einde nieuwe kennis te onthouden of om nieuwe vaardigheden in te laten slijten. Door herhaling raakt men vertrouwd met nieuwe kennis en vaardigheden. Het is de enige manier om ‘zonder na te denken’ handelingen te kunnen verrichten. - Het aanleren van complexe vaardigheden kan het beste gebeuren door het apart aanleren van deelhandelingen. Per opdracht of handeling wordt een taakanalyse gemaakt. Ook wordt aandacht besteed aan het aanleren van denkstappen om hier mee het eigen probleemop lossend vermogen te vergroten. - Omdat het denken wordt voorbereid door te handelen, wordt zoveel mogelijk aanschouwelijk onderwijs gegeven. Dit betekent dat de volgende stappen doorlopen worden: (a) eerst laten zien, uitleggen of voordoen, dan (b) uitleggen waarom en hoe, dan (c) na laten vertellen, dan (d) eventueel samen doen en tenslotte (e) alleen laten uitvoeren van een handeling. - Gebruik wordt gemaakt van concrete items, die aansluiten bij de dagelijkse situatie waardoor de deelnemer in kan zien of het handig of nuttig is om dat te gaan leren. Een voorbeeld hiervan is; zelfstandig reizen in plaats van topografie leren. - Om iets tot stand te kunnen brengen, wordt begonnen met het aanleren van de eerste handeling en kan geleidelijk worden toegewerkt naar het eindproduct. Men leert eerst wat men allemaal nodig heeft en vervolgens welke handelingen elkaar moeten opvolgen om tot het gewenste resultaat te komen (forewardchaining). Een andere mogelijkheid is backwardchaining. Hierbij wordt begonnen met het eindproduct, waarbij alleen de laatste handeling nog moet worden verricht. Vervolgens krijgt de deelnemer het product waaraan nog de laatste twee handelingen verricht moeten worden. Zo gaat met stapsgewijs terug naar de beginfase waarin de deelnemer het gehele traject zelfstandig moet kunnen uitvoeren, leidend tot het eindproduct. Bijvoorbeeld bij het bereiden van een maaltijd kan een cliënt beginnen met het dekken van de tafel. Zodat er gezellig met z’n allen gegeten kan worden. Zo heeft de cliënt alleen de laatste stap uitgevoerd, maar wel voldoening aan de activiteit. Een cliënt die al verder is en alle losse vaardigheden van een activiteit beheerst, kan getraind worden middels
91
-
-
forewardchaining, zodat hij of zij leert in welke volgorde de deeltaken van de activiteit uitgevoerd worden. Strategieën die gebruikt worden om iemand duidelijk te maken wat er van hem of haar verwacht wordt, worden op verschillende wijzen in de praktijk gebracht. Het kan verbaal gedaan worden, via voordoen of laten zien, via het geven van hints of andersoortige hulp of door middel van lichamelijke ondersteuning. Het is hierbij wel de bedoeling dat deze vormen van hulp tijdelijk zijn en overbodig kunnen worden gemaakt. Het is belangrijk om aan te sluiten bij de leerstijl van de cliënt, om de therapie zo effectief mogelijk te maken. Het is gewenst om meerdere sensorische kanalen te gebruiken om iets over te brengen. Lesstof kan op verschillende manieren auditief overgebracht worden; bijvoorbeeld door het verbaal uitleggen van de lesstof. Maar ook verschillende visuele middelen kunnen worden ingezet, zoals tekeningen, pictogrammen en videobeelden. De keuze van bepaalde kanalen wordt voor een groot deel bepaald door de inhoud van de lesstof en de leerstijl van de cliënt.
Andere belangrijke ergotherapeutische interventies Gericht op cliëntgericht werken - Cliëntgerichte therapie is niet zozeer een methode, maar een benadering gebaseerd op een goede relatie tussen de therapeut en de cliënt. Er wordt de term cliënt gebruikt omdat dit suggereert dat de persoon actief en vrijwillig ondersteuning of hulp zoekt om een probleem op te lossen, en daarbij ook zelf verantwoordelijkheid neemt voor de situatie (Kottorp, 2003). - Bij cliëntgerichte therapie is het belangrijk dat de relatie tussen cliënt en therapeut constant blijft, en dat de therapeut zichzelf blijft (Kottorp, 2003). - Het is belangrijk dat de cliënt zichzelf mag zijn, met eigen gevoelens en wensen. - Individualiteit en flexibiliteit worden in elke fase van het ergotherapeutisch proces nagestreefd (Kottorp, 2003). - Als ergotherapeut zoek je geen totale onafhankelijkheid voor de cliënt maar de grootst mogelijke onafhankelijkheid. De ergotherapeut helpt bij het aanleren van kennis en vaardigheden gericht op een bepaalde situatie De ergotherapeut is dan gericht op kleine winsten en concrete, complete, gebruikte acties van middelmatig belang. Dit is “The small wins theory”. Deze stelt dat elke winst een basis is voor de volgende stap zoals een piramide (Creek, 2002). - Er is kwalitatief onderzoek uitgevoerd bij 12 ervaren therapeuten werkzaam in de verstandelijk gehandicapten zorg. Bij deze therapeuten is gevraagd om de behandeling, interventies en dergelijke te beschrijven van een cliënt die ze hebben behandeld. De uitkomsten hiervan zijn: o Alle therapeuten benadrukten dat het belangrijk is om activiteiten na te streven die relevant waren voor het leven en de rollen van de cliënt De activiteiten waren op het uitvoeringsniveau van zelfzorg, productiviteit/educatie en vrije tijd/ spel. o Hands-on interventies worden gezien als basis voor een positieve uitkomst van de behandeling, maar zeker niet als enige bepalende factor. Kinébanian vertaalt in een persoonlijk contact Hands-on als; ‘Daadwerkelijk er bij zijn, het voordoen, het samen uitvoeren, 'met je neus (handen) er bovenop', wel met het idee dat iemand na langdurige handson training het daarna met iets minder begeleiding kan, bijvoorbeeld alleen maar verbale begeleiding. Hands-on is echt hands-on the patiënt.’ Hands-on interventies hebben in combinatie met het machtigen/ instaat
92
-
stellen van de cliënt om zijn/ haar eigen leven te bepalen of het veranderen van het perspectief van anderen over de cliënt het beste resultaat. o Hoewel de uitvoer ervan verschillend kan zijn is het idee dat alle interventies de cliënt de mogelijkheid geven om controle uit te oefenen over een activiteit, hun dagelijkse routine of hun omgeving, of iets wat de kwaliteit van leven ten goede komt. o De ergotherapeuten die werkzaam zijn met scholieren of volwassenen benadrukken dat he t belangrijk is om in staat te zijn om het perspectief van anderen te veranderen zodat cliënten met waardigheid kunnen worden behandeld en zo op een bij hun leeftijd passende manier deel van hun omgeving kunnen uitmaken. (Tannous, Lehmann-Monck, Magoffin, Jackson& Llewellyn, 1999) Het implementeren van cliëntgericht werken betekent dat de cliënt actief betrokken moet zijn bij het (ergotherapeutische) proces van plannen en implementeren van de oplossingen. Daarnaast moet de cliënt het eens zijn met de behandeling. Dit is soms moeilijk als de cliënt problemen ervaart op cognitief niveau. Er zijn 3 vaardigheden nodig om competent keuzes te kunnen maken: o De cliënt moet weten dat er een beslissing genomen moet worden, deze keuze willen maken, en de mogelijkheid hebben deze keuze de communiceren. o De cliënt is instaat om de informatie te begrijpen die nodig is om een beslissing te nemen, inclusief informatie over mogelijke opties, de vooren nadelen, de gevolgen van een beslissing en de mogelijke uitkomsten van de verschillende opties. Daarbij is de cliënt in staat om te begrijpen dat de beslissing hem of haarzelf treft. o De beslissing van de cliënt is stabiel over langere tijd en past bij de persoonlijke waarden. Mogelijke oplossingen die worden genoemd om cliënt gericht te werken zijn: o Graded decision making : Dit houdt in, dat als iemand niet in staat is grote beslissingen te nemen, dat het wel kan zijn dat hij kleinere beslissingen zelf kan nemen. Belangrijk is dat de cliënt zoveel mogelijk zelf beslist. De ergotherapeut kan de cliënt helpen zelf een beslissing te nemen door structuur te bieden (de cliënt helpen de voor- en nadelen te overwegen en de mogelijke uitkomsten te overzien), een kader te bieden (mogelijkheden afbakenen), en de eisen vaststellen waaraan iets moet voldoen. o Advocacy: De ergotherapeut luistert en respecteert de wensen van de cliënt ook al is deze juridisch gezien niet vaardig om beslissingen te nemen. De ergotherapeut komt op voor de belangen van de cliënt tegenover degene die de beslissingen neemt voor de cliënt. De ergotherapeut riskeert hierbij wel kritiek van anderen, maar als ergotherapeuten geloven in cliëntgericht werken, komen ze vanzelfsprekend op voor het belang van de cliënt. (Hobson, 1996)
93
Gericht op het aanleren van vaardigheden - Aandachtspunten voor het aanleren van nieuw gedrag door imitatie o Geef een korte instructie betreffende de vaardigheid en maak de cliënt duidelijk waarnaar hij moet kijken en waarop hij moet letten bij het voorbeeld. o Doe de vaardigheid voor en geef eventueel de leerpunten aan. Richt daarbij de aandacht op de belangrijke zaken. o Laat de cliënt benoemen welke leerpunten hij gezien heeft en laat hem daarna de vaardigheid nadoen. Geef de cliënt een ‘zetje’ als de vaardigheid blijft steken op een volgende handeling, blijf steeds tussendoor bekrachtigen. (Gaag & Plas, 1998) - De motivatie van cliënten is te verhogen met de volgende interventies: o Externe bekrachtiging (bekrachtiging van buitenaf) Bij het oefenen is het van belang om veel bekrachtiging te geven. De eisen moeten hierbij laag zijn. Het gaat er niet om dat de cliënt de vaardigheid tot in de puntjes beheerst, maar dat hij het gevoel heeft het te kunnen. Ook minder goede handelingen moeten aangemoedigd worden. o Geobserveerde bekrachtiging (de cliënt ziet de consequenties van het uitvoeren) De motivatie en de kans op navolging worden vergroot als degene die het uitvoert niet alleen het voorbeeldgedrag laat zien, maar ook de bekrachtigde consequenties daarvan zichtbaar zijn. o Zelfbekrachtiging (bekrachtiging vanuit de cliënt) Vraag na de oefening aan de cliënt wat hij zelf goed vond gaan. Er wordt altijd eerst besproken wat er goed ging, daarna wordt er besproken wat er nog te veranderen is. o Intrinsieke bekrachtiging (spontane bekrachtiging) Als een vaardigheid meteen al tot de gewenste situatie leidt, zal de motivatie als gevolg hiervan toenemen. o Duidelijkheid van het doel Bij vaardigheidstrainingen is het belangrijk dat de cliënt zelf het nut ervan inziet en het doel begrijpt. o Nabijheid van het doel Het is van belang dat de cliënt ervaart hoe het bepalen van sommige doelen het uiteindelijke doel dichterbij brengt. o De mate van moeilijkheid om het doel te bereiken Over het algemeen is het zo dat doelen die gemakkelijk te behalen zijn weinig motiveren. Naarmate een doel moeilijker wordt, zal de inspanning toenemen. Als een doel erg moeilijk wordt neemt de inspanning weer af. Bij onbereikbare doelen wordt geen inspanning meer opgebracht. Sommige cliënten hebben eerder het idee dat een doel onbereikbaar is waardoor ze minder gemotiveerd zijn om zich in te spannen. (Gaag & Plas, 1998)
94
Interventies uit de ervaringsordeningen welke bruikbaar zijn voor de ergotherapeut De ervaringsordening (Timmers-Huigens, 2005) geeft inzicht in de wijze waarop mensen met een (zeer) ernstige verstandelijke beperking de hen omringende wereld beleven, hoe zij hun ervaringen ordenen, omgaan met prikkels en daarop reageren en hoe hun omgeving daarop kan inspelen. De ervaringsordening gaat uit van een basisveiligheid, wat bestaat uit de wetenschap dat wat men heeft waargenomen ook is zoals het is. Aan de andere kant neemt men ook waar dat de waarneming te veranderen is, hierdoor ontstaan wensen. Deze wensen stimuleren de mens uiteindelijk tot leren. Mensen met een verstandelijke beperking hebben te maken met een tekort in de informatieverwerking. Dit tekort heeft invloed op de basisveiligheid, waardoor het ontwikkelingsproces volgens de ervaringsordening niet volgens een ‘normaal’ patroon verloopt. In haar boek geeft Timmers-Huigens (2005) haar visie op de begeleiding van mensen met een verstandelijke beperking volgens de ervaringsordening. Meer informatie over de ervaringsordening is te vinden in bijlage A7 Er zijn vier soorten ervaringsordeningen. Dit zijn: - Lichaamsgebonden ervaringsordening - Associatieve ervaringsordening - Structurerende ervaringsordening - Vormgevende ervaringsordening Timmers - Huigens (2005) geeft in haar boek een aantal aandachtspunten bij interventies die belangrijk zijn bij het aanleren van vaardigheden. Bij de begeleiding van cliënten die gebruik kunnen maken van een associatieve ervaringsordening noemt Timmer- Huigens (2005) de volgende adviezen over de opbouw van de training: - Voordat een nieuwe handeling aangeleerd kan worden, wordt eerst nagaan wat de cliënt al kan en of hij wel aan de te leren handeling toe is. - Indien de cliënt nog (bijna) niets kan, is het aan te bevelen de handeling eerst een paar maal samen met de cliënt door te nemen. Hierbij kunnen korte aanduidingen (signalen) worden gegeven. - Het is belangrijk is de handeling te ontleden in deelhandelingen en de moeilijkheidsgraad daarvan vast te stellen. - Daarna kan een volgorde van deelhandelingen worden vastgesteld. - Bij de ervaringsordening wordt gebruik gemaakt van backwardchaining. De laatste deelhandeling wordt het eerst aangeleerd. Hier kan steeds gebruik worden gemaakt van dezelfde woorden, dit is dan kort en duidelijk, bij wijze van signalen. Na de laatste deelhandeling is de handeling klaar en volgt voor de cliënt de beloning in de vorm van een compliment, bijv door ‘Goed zo’ te zeggen. - Het is belangrijk dat er regelmaat wordt geboden bij de uitvoering van de handelingen. Zorg voor vaste patronen en duidelijkheid. - Structuur kan aangeboden worden door stapjes zo klein te maken dat er altijd vertrouwde elementen in blijven bestaan. - Wanneer nieuwe associaties of vaardigheden worden aangeleerd, worden die gekoppeld aan wat de cliënt al kent. Vertrouwde elementen moeten altijd aanwezig zijn.
95
Bij de begeleiding van cliënten die gebruik kunnen maken van een structurerende ervaringsordening geeft Timmers- Huigens (2005) de volgende adviezen: - Er kan om vaardigheden aan te leren gebruik gemaakt worden van de associatiereeks, maar bij de structurerende ervaringsordening is het belangrijk de variatiemogelijkheden te laten ervaren. Dit is om de verdere verkenning van de eigen mogelijkheden te stimuleren. Cliënten met een structurerende ervaringsordening zijn minder afhankelijk van vaste patronen. - Voortdurend de link leggen naar het bekende, wijzen op vertrouwde elementen, stimuleren dat de cliënt ziet wat hij wel kan en goed doet is van groot belang. - Nieuwe vaardigheden kunnen worden aangeboden, maar de deelstapjes moet de cliënt wel beheersen vanuit de associatieve fase, daarbij kan het helpen om bij de voorbereiding verbaal en non-verbaal uit te leggen, wat het doel is, hoe de activiteit moet worden uitgevoerd etcetera. - De overgang van de lichaamsgebonden en associatieve ervaringsordening naar de structurerende ervaringsordening is erg groot. Structurerende ervaringsordening treedt buiten het lichaam (het vertrouwde, de basisveiligheid). Om te voorkomen dat de cliënt het vertrouwen in de structurerende ervaringsordening verliest (en terugvalt in de lichaamsgebonden en associatieve ervaringsordening) moet er altijd een deel van een vertrouwde (voor de cliënt herkenbare) structuur aanwezig zijn wanneer nieuwe structuren worden aangeboden. - Een voor de cliënt nieuwe handelingsreeks wordt aangeboden in kleine stukjes. De deelhandelingen dienen bekend te zijn voor de cliënt. Het is belangrijk om bij de voorbereiding niet alleen mondeling te communiceren, maar de cliënt op meerdere sensorische niveaus informatie te geven. Bij de begeleiding van cliënten die gebruik kunnen maken van een vormgevende ervaringsordening noemt Timmers- Huigens (2005) de volgende aandachtspunten: - De eigenheid wordt nadrukkelijk herkend en gewaardeerd. Het gebruik van eigenheid moet worden gestimuleerd, anders brengt de cliënt dit niet of nauwelijks op. - De eigenheid vraagt om respect voor de angst voor het onbekende en de tijd die men nodig heeft om langdurig nieuwe zaken in de werkelijkheid te leren kennen, te leren waarderen en te leren gebruiken. - Positief bekrachtigen, aansporen te doen wat wel gedaan moet worden, en niet spreken met negatieve termen waarbij gezegd wordt wat niet moet. - Geruststellen, woorden spreken die de situatie verhelderen, zonder verwijten aansporen en mee resoneren is belangrijk om probleemoplossend gedrag te bevorderen waardoor het zelfvertrouwen toenemen kan. Groepsbehandelingen Het oefenen van praktische vaardigheden kan volgens Creek (2002) ook een positieve bijdrage leveren bij de ontwikkeling van sociale vaardigheden. Een manier om dit te bereiken is door het werken met parallelgroepen. Een deelnemer in een parallelgroep werkt individueel aan een taak terwijl andere deelnemers ook werken aan hun eigen individuele taken. Er is interactie tussen de verschillende deelnemers omdat zij gebruik maken van gedeelde gebruiksvoorwerpen. De therapeut zorgt voor ondersteuning van de deelnemers. Het wordt aangeraden om twee deelnemers aan dezelfde taak te laten werken, zodat er interactie tussen de twee deelnemers ontstaat. Parallelgroepen zijn geschikt bij het geven van vaardigheidstraining omdat ze een veilige plek bieden om
96
vaardigheden te oefenen, mogelijkheden geeft tot ondersteuning, de cliënt leert om interactie te hebben met anderen en omdat de omgeving aangepast kan worden op de activiteit. De deelnemers kunnen leren om elkaar te helpen en met elkaar mee te leven (Neistadt, 1987). Tijdens groepsbehandelingen kunnen deelnemers volgens Gaag en Plas (1998) van elkaar leren. “De status van het model (in dit geval een andere deelnemer) bepaalt of iemand geneigd is tot imitatie of niet. Het model vindt meer navolging als diegene die het gedrag voordoet een andere deelnemer is dan wanneer hij of zij een begeleider of therapeut is. Bij de deelnemer kan gedacht worden: “Als hij het probeert en kan, wil ik het ook wel eens proberen.”, bij een begeleider of therapeut wordt eerder gedacht: “Hij heeft er jaren voor geleerd, mij lukt dat niet.” Verder speelt het bij imitatie ook een rol of de deelnemer zich met het voorbeeld kan identificeren. (Gaag& Plas, 1998, p. 31) Gaag en Plas (1998, p.31) zeggen hier verder nog over: “Het is dus van belang het model niet als extreem vaardig te presenteren, maar meer als een ‘coping-model’. Het laat dan blijken eveneens zoekend en proberend te zijn.”
10.4 Situatie De Vries- Kempes en Zinkstok (Kinébanian & Thomas, 1998) beschrijven een aantal aspecten die samen de situatie vormen. Dit zijn: - De materiële omgeving - De relationele omgeving - Het tijdstip en de tijdsduur van een behandeling - De sociaal- culturele omstandigheden Creek (2002) noemt een aantal aandachtspunten bij het inrichten van de (materiële) omgeving. Dit zijn: - Aandacht voor basisvoorwaarden, zoals de temperatuur in de omgeving, de verlichting, de inrichting van de ruimte en de soort stoelen. Dit zorgt voor optimale leermogelijkheden, en voorkomt concentratieproblemen en vermoeidheid als gevolg van de omgeving. - Aandacht voor de sfeer in de ruimte. Vragen die hierbij gesteld kunnen worden zijn; of de ruimte geschikt is om na te denken en te reflecteren, of het een wenselijke plek is om een gesprek en/ of discussie te voeren, of er veel aspecten aan de omgeving zijn die de cliënt kunnen afleiden en welke aspecten aan de omgeving het leerproces bevorderen. - Aandacht voor de beschikbare ruimte tijdens de activiteit. De nabijheid van anderen, inclusief de therapeut, kan de cliënt gespannen maken. - Afwegen wat de beste plek is om de gekozen doelen te bereiken. Als het gaat om een praktische vaardigheid moet er een hiervoor geschikte ruimte aanwezig zijn, geschikte gebruiksvoorwerpen en een keuze in het te gebruiken materiaal. De activiteit moet veilig uitgevoerd kunnen worden zodat de situatie uitnodigt tot het uitvoeren van een activiteit.
97
Neistadt (1987) noemt in haar artikel een aantal voorwaarden om een optimale leeromgeving binnen woongroepen te realiseren. Dit zijn: - De situatie is echt. Huishoudelijke taken worden niet gesimuleerd maar echt gedaan. Op deze manier kunnen cliënten constant vaardigheden leren in hun leefomgeving en hoeven ze de geleerde vaardigheden niet te generaliseren naar andere situaties. - De sociale structuur van de groep biedt een netwerk waarin cliënten kunnen leren om met anderen mee te voelen en ze kunnen leren om elkaar te helpen.
10.5 Samenvatting In dit hoofdstuk zijn de structuurelementen (activiteit, situatie, interventie) uitgewerkt vanaf het moment dat de doelen zijn gesteld. Dit is fase 6 van het OPPM. Per structuurelement worden nu de belangrijkste aanbevelingen opgesomd. Activiteit - Een activiteit is therapeutisch als er een duidelijk doel gesteld is en de activiteit betekenis heeft voor de cliënt. (Immink in Kinébanian & Thomas, 1998) - Ergotherapeuten wordt aangeraden om voor het uitvoeren van een activiteit eerst een activiteitenanalyse over deze activiteit uit te voeren. Een activiteitenanalyse beschrijft de kenmerkende eisen bij een activiteit, het scala aan vaardigheden die vereist zijn bij de uitvoer, en de variabele culturele achtergronden die een rol spelen bij de activiteit. (Crepeau, Cohn en Boyt Schell, 2003) In bijlage A6 staat een door de Hogeschool Zuyd vertaalde activiteitenanalyse van de AOTA terug te vinden. - Uit onderzoek (Nochajski & Gordon, 1987) is gebleken dat spel als activiteit (in het onderzoek was dit Trivial Pursuit) in combinatie met de traditionele ergotherapie effectiever is bij het aanleren van vaardigheden die nodig zijn om zelfstandig te wonen in vergelijking met alleen traditionele ergotherapie. Het gebruik van spel als therapeutische activiteit wordt aangeraden. Interventie - De Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie (1999, p. 76) beschrijft het begrip interventie als volgt: “Alles wat een ergotherapeut doet of nalaat om op een bepaald moment in te grijpen in de behandeling om op termijn het behandeldoel te behalen.” - Het advies is om aan te sluiten bij de methoden die gebruikt worden op de woongroepen en de belangrijkste interventies uit elke methode. De genoemde interventies zijn voor ook de ergotherapeuten te gebruiken tijdens de ergotherapie. - Het is belangrijk om bewust bezig te zijn met cliëntgericht werken. Bij cliëntgerichte therapie is het belangrijk dat de relatie tussen cliënt en therapeut constant blijft, en dat de therapeut zichzelf blijft (Kottorp, 2003). - Het is belangrijk dat de cliënt zichzelf mag zijn, met eigen gevoelens en wensen. Individualiteit en flexibiliteit wordt in elke fase van het ergotherapeutisch proces nagestreefd (Kottorp, 2003). - Het implementeren van cliëntgericht werken betekent dat de cliënt actief betrokken moet zijn bij het ergotherapeutische proces van plannen en implementeren van de oplossingen. Daarbij moet de cliënt het eens zijn met de behandeling (Hobson, 1996).
98
-
-
-
Het aanleren van nieuw gedrag kan gebeuren door imitatie. Dit kan door de cliënt een korte instructie te geven betreffende de vaardigheid en de cliënt duidelijk te maken waarnaar hij moet kijken en waarop hij moet letten bij het voorbeeld. Daarna wordt de vaardigheid voorgedaan en wordt de aandacht op de belangrijke zaken gericht. Achteraf laat de therapeut de cliënt benoemen welke leerpunten hij gezien heeft en doet de cliënt de handeling na. Tussendoor blijft de therapeut steeds bekrachtigen door positieve feedback. (Gaag & Plas, 1998) De motivatie van cliënten is te verhogen door het toepassen van gerichte interventies zoals: externe bekrachtiging (bekrachtiging van buitenaf), geobserveerde bekrachtiging (de cliënt ziet de consequenties van het uitvoeren), zelfbekrachtiging (bekrachtiging vanuit de cliënt), intrinsieke bekrachtiging (spontane bekrachtiging) en rekening te houden met de duidelijkheid en bereikbaarheid van het doel. Het is belangrijk om rekening te houden met de verschillende ervaringsordeningen. Tijdens groepsbehandelingen kunnen cliënten van elkaar leren. Op dit moment is het waarschijnlijk niet haalbaar om dit op de afdeling ergotherapie te realiseren, maar voor een later stadium wordt er geadviseerd om groepsbehandelingen op te zetten.
Situatie Verschillen aspecten vormen samen de situatie (De Vries- Kempes & Zinkstok in Kinébanian & Thomas) - De materiële omgeving - De relationele omgeving - Het tijdstip en de tijdsduur van een behandeling - De sociaal- culturele omstandigheden Creek (2002) noemt een aantal aandachtspunten bij het inrichten van de (materiële) omgeving. Dit zijn: - Aandacht voor basisvoorwaarden. - Aandacht voor de sfeer in de ruimte. - Aandacht voor de beschikbare ruimte tijdens de activiteit. - Afwegen waar de beste plek is om de gekozen doelen te bereiken. Neistadt (1987) noemt in haar artikel een aantal voorwaarden waaraan voldaan moet worden om een optimale leeromgeving binnen woongroepen te realiseren. Dit zijn: - De situatie is echt. Huishoudelijke taken worden niet gesimuleerd maar moeten echt gedaan worden.. - De sociale structuur van de groep biedt een netwerk waarin cliënten kunnen leren om met anderen mee te voelen en ze kunnen leren om elkaar te helpen.
99
11. Conclusie In de verschillende hoofdstukken is informatie gegeven over het methodisch handelen van de ergotherapie met betrekking tot mensen met een verstandelijke beperking bij het analyseren, aanleren en ontwikkelen van huishoudelijke vaardigheden. Om het ergotherapeutisch proces vorm te geven is de OPPM geadviseerd. Aan de hand van de OPPM zal het methodisch handelen worden samengevat. Fase 1 Benoemen, valideren en prioriteren van de beperkingen in het handelen zoals de cliënt deze ervaart. In deze eerste fase kunnen de volgende assessments gebruikt worden om de beperkingen die de cliënt ervaart te benoemen, valideren en prioriteren: - COPM - HOW - IADL - MAS Fase 2 Selecteren van één of meerdere theoretische kaders. In fase twee worden de verschillende theoretische kaders geselecteerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van tenminste één ergotherapeutisch inhoudsmodel. De PEO is een model wat hierbij goed gebruikt kan worden en veel voordelen biedt voor de afdeling ergotherapie. Verder zijn er methoden die niet hun oorsprong hebben in de ergotherapie, maar wel door de ergotherapie gebruikt kunnen worden. Drie van deze methoden worden ook binnen ’s Heeren Loo gebruikt en zijn goed toepasbaar voor de ergotherapie. Dit zijn: - Active Support - ‘Op eigen benen’ - Competentiemodel Fase 3 Analyseren van handelingscomponenten en omgevingsfactoren. Hulpmiddelen bij het analyseren van handelingscomponenten en omgevingsfactoren zijn: - AMPS - HOW Fase 4 Inventariseren van sterke kanten en hulpbronnen van de cliënt en therapeut. In deze fase worden de sterke kanten en de hulpbronnen geïnventariseerd van zowel de cliënt als de therapeut. Fase 5 Opstellen van doelen en maken van het behandelplan. In deze fase worden doelen opgesteld en het behandelplan gemaakt. Hier wordt bepaald welke interventies en activiteiten zoals beschreven in hoofdstuk 6 passen bij de cliënt. Een hulpmiddel hierbij kan de HOW zijn. Fase 6 Uitvoeren van behandeling volgens het vooraf opgestelde behandelplan. In deze fase wordt het behandelplan uitgevoerd. De ergotherapeut heeft hier de mogelijkheid verschillende activiteiten en interventies toe te passen zoals beschreven zijn in hoofdstuk 6. Een deel van deze interventies komen uit de methoden uit fase twee,
100
andere zijn ergotherapeutische interventies gericht op mensen met een verstandelijke beperking. Tijdens fase 6 worden de interventies en werkvormen regelmatig aangepast als blijkt dat iets niet goed werkt bij een cliënt. In deze fase kan eventueel de AMPS worden afgenomen. Fase 7 Evalueren van het effect van de behandeling. In fase 7 wordt de behandeling geëvalueerd. Er zijn twee ergotherapeutische valide en betrouwbare assessments die gebruikt kunnen worden op ’s Heeren Loo. De AMPS en de COPM. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat deze dan ook eerder in de behandeling afgenomen dienen te worden. Ook zijn beide assessments bij mensen met een zware tot ernstige verstandelijke beperking minder valide. Voordat de AMPS mag worden afgenomen moet er een vijfdaagse cursus worden gedaan. Voor de COPM is ook een cursus beschikbaar, deze wordt geadviseerd, maar is niet vereist. De andere assessments kunnen gelijk worden afgenomen.
101