Uitvoeringsovereenkomst Ingangsdatum 1 januari 2015 Einddatum 31 december 2017
PREAMBULE Koninklijke Douwe Egberts BV (Werkgever) en Stichting Douwe Egberts Pensioenfonds (Fonds) hebben een langdurige contractuele relatie met betrekking tot de uitvoering van de door de Werkgever met haar werknemers aangegane pensioenovereenkomsten. Beide partijen erkennen dat zij een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor robuust gefinancierde pensioenaanspraken op zowel de korte - als de lange termijn. Deze uitvoeringsovereenkomst wordt voor de periode 2015 tot en met 2017 overeengekomen. De uitvoeringsovereenkomst welke was gesloten voor de periode van 2011 tot en met 2016 wordt in verband met de verwerking van het nieuwe Financieel Toetsingskader tussentijds per 1 januari 2015 aangepast. De intenties zoals hierboven verwoord zijn daarbij onverkort gehandhaafd en toegepast op de nieuwe wettelijke regels. Voor lange termijnprognoses en toetsen zoals voorgeschreven door toezichthouders, wordt verondersteld dat de uitvoeringsovereenkomst, zoals hierna is opgenomen, wordt voortgezet. Artikel 1.
Definities en afkortingen
Bestuur:
Het Bestuur van het Fonds.
Deelnemer: Werknemer van de Werkgever die overeenkomstig de bepalingen van de statuten en het pensioenreglement als Deelnemer aan de pensioenregeling(en) van het Fonds is opgenomen. Fonds:
Stichting Douwe Egberts Pensioenfonds, gevestigd te Joure, gemeente De Friese Meren.
Werkgever: Koninklijke Douwe Egberts BV, haar aangesloten ondernemingen en de door haar aangewezen overige ondernemingen, die zijn opgenomen in de lijst met aangesloten ondernemingen als bedoeld in bijlage 1 bij deze overeenkomst. FTK:
Het Financieel Toetsingskader, zoals neergelegd in het Besluit FTK of vergelijkbare opvolgende regelgeving.
ADG:
De maandelijks gerapporteerde actuele dekkingsgraad van het Fonds.
BDG:
De maandelijks gerapporteerde beleidsdekkingsgraad van het Fonds. De beleidsdekkingsgraad is het gemiddelde van de laatste 12 ADG’s van het Fonds
MVEV:
Minimum Vereist Eigen Vermogen op basis van het FTK.
MVDG:
Niveau van de BDG die hoort bij het MVEV.
PW:
Pensioenwet of vergelijkbare opvolgende wetgeving.
BTI:
Bovengrens toeslagrichtlijn inactieven, welke jaarlijks door het Fonds wordt vastgesteld op basis van het principe van toekomstbestendige toeslagverlening.
Tra:
Toeslagreserve actieven.
VEV:
Vereist Eigen Vermogen op basis van het FTK.
VPV:
Voorziening Pensioenverplichtingen voor risico van het Fonds.
Peildatum: 31 december van enig boekjaar
1
Artikel 2.
Aanwijzen en toelating Deelnemers
1. De Werkgever verbindt zich jegens het Fonds alle werknemers die ingevolge het bepaalde in de statuten en een pensioenreglement voor opname als Deelnemer in het Fonds in aanmerking komen, daarvoor aan te wijzen. 2. Het Fonds verbindt zich jegens de Werkgever om alle werknemers die door de Werkgever voor opname als Deelnemer zijn aangewezen tot het Fonds toe te laten als Deelnemer, mits wordt voldaan aan de vereisten voor deelnemerschap zoals vastgelegd in het pensioenreglement.
Artikel 3.
Opdrachtaanvaarding
1. Het Fonds is op grond van artikel 102a van de Pensioenwet verplicht de doelstellingen en beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding van het Fonds, op te stellen en vast te leggen. Deze doelstellingen en beleidsuitgangspunten, met inbegrip van de risicohouding, dienen onder andere om de in dit artikel bedoelde opdracht te toetsen alvorens tot aanvaarding kan worden overgegaan. 2. Het Fonds verkrijgt op grond van artikel 102a van de Pensioenwet zo veel mogelijk duidelijkheid van de werknemersorganisaties en de Werkgever over de doelstellingen, het ambitieniveau van toeslagverlening en de risicohouding die ten grondslag liggen aan de pensioenovereenkomst die door de werknemersorganisaties en de Werkgever als opdracht in uitvoering aan het Fonds is gegeven. 3. Hiertoe heeft het Fonds de pensioenovereenkomst en wat daarin is opgenomen met betrekking tot de wijze van uitvoering, getoetst aan de missie, visie en strategie waaronder begrepen de doelstellingen en uitgangspunten van het Fonds. Het Bestuur heeft geconstateerd dat deze daaraan niet in de weg staan, waarmee de opdracht tot uitvoering wordt aanvaard. 4. Ontwikkelingen die impact op de opdracht tot uitvoering hebben, worden periodiek met de Werkgever besproken. Het Fonds en de Werkgever hebben minstens twee keer per jaar een overleg. De Werkgever is verantwoordelijk voor de afstemming met de werknemersorganisaties. De werknemersorganisaties worden expliciet geen partij in deze uitvoeringsovereenkomst. 5. Indien nodig worden de pensioenovereenkomst en/of de opdracht tot uitvoering aangepast binnen het kader van de gemaakte afspraken.
Artikel 4.
Premiebetaling
1. De Werkgever zal aan het Fonds premie betalen: a. ieder kalenderjaar de pensioenpremie voor pensioenregelingen, zijnde uitkeringsovereenkomsten voor Ouderdoms-, (tijdelijk) Partner- en Wezenpensioen. Nadere regels zijn gesteld in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel; b. inclusief de eventuele deelnemersbijdrage die door de Werkgever op het salaris van de Deelnemer wordt ingehouden. 2. De verschuldigde pensioenpremie a. De door de Werkgever verschuldigde pensioenpremie is gelijk aan de som van de volgende vier onderdelen: 1. Netto actuariële zuivere kostendekkende premie op basis van de ABTN, zoals opgenomen in het waarmerkend actuarieel rapport;
2
2. 3% opslag uitvoeringskosten over het bedrag in onderdeel 1. 3. 20% solvabiliteitsopslag over het bedrag in onderdeel 1. Indien en zodra de wet en regelgeving rondom het FTK wordt aangepast, zal dit percentage dienovereenkomstig opnieuw worden vastgesteld. 4. De wijziging van de VPV als gevolg van mutaties in de status van exit-WAO-ers, verhoogd met de in lid 3 vermelde solvabiliteitsopslag; De verschuldigde jaarlijkse pensioenpremie wordt voor de hierboven vermelde onderdelen 1 tot en met 3 uitgedrukt in een doorsneepercentage van de som van de pensioengevende jaarinkomens. Voor de periode van deze overeenkomst bedraagt het doorsneepercentage 22,5%, onverminderd het bepaalde in artikel 20 lid 3, 4 en 5. Het bedrag volgend uit onderdeel 4 is afzonderlijk verschuldigd. Indien en voor zover Deelnemers een onvoorwaardelijke toeslag ontvangen, wordt hiervoor een additionele premie in rekening gebracht, waarbij het gestelde onder de onderdelen 1, 2 en 3 op overeenkomstige wijze van toepassing is. De gegevens uit het waarmerkend actuarieel rapport over het betreffende boekjaar zijn leidend voor de verschuldigde additionele premie. b. De betaalde pensioenpremie wordt door de certificerend actuaris getoetst aan de wettelijke eisen ten aanzien van de kostendekkende premie, zoals bedoeld in artikel 128 van de Pensioenwet. Indien hier niet aan wordt voldaan, zal hieruit slechts een aanvullende betalingsverplichting voortvloeien voor de Werkgever als dat op grond van wet- of regelgeving voorgeschreven is. Deze aanvullende betalingsverplichting, zal worden begrepen in de maximeringen zoals bedoeld in artikel 7, lid 4 sub b (jaarlijkse additionele pensioenpremie) en sub c (totaal van additionele pensioenpremies per periode van reservetekort). Deze zullen uiterlijk binnen 6 maanden na afloop van het kalenderjaar door de Werkgever aan het Fonds worden voldaan. Indien als gevolg van de maximering de situatie als bedoeld in lid 5 sub a van dit artikel van toepassing wordt, zal het in dat lid gestelde worden toegepast. Het hierboven gestelde is schematisch weergegeven in bijlage 2 van deze overeenkomst. c. Onder voorwaarden zoals vermeld in de artikelen 6 en 7 kan tijdelijk worden afgeweken van het onder lid 2 vermelde totaal bedrag door een gehele of gedeeltelijke premieterugstorting of premiebijstorting. d. Het Bestuur stelt het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid vooraf advies uit te brengen over de samenstelling van de feitelijke premie en de hoogte van de premiecomponenten, zoals bepaald bij of krachtens de Pensioenwet. 3. Betaling voorschot pensioenpremie a. De Werkgever is verplicht uiterlijk 15 januari, 15 april, 15 juli en 15 oktober een kwart van het premievoorschot op de door hem verschuldigde pensioenpremie aan het Fonds te betalen. b. Dit voorschot wordt gebaseerd op het Deelnemersbestand per 31 december van het voorgaande kalenderjaar. Het voorschot is gelijk aan 22,5% van de van toepassing zijnde pensioengevende jaarinkomens in het betreffende kalenderjaar. c. De door de Werkgever verschuldigde bedragen zijn rentedragend vanaf 15 januari. De rentevoet wordt per de eerste dag van ieder kwartaal vastgesteld en is gedurende dat kwartaal gelijk aan de 3-maands Euribor verhoogd met 100 basispunten. 4. Verrekening definitieve pensioenpremie a. De definitieve pensioenpremie dient uiterlijk binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar door de Werkgever aan het Fonds te zijn betaald. b. De definitieve premie wordt gebaseerd op de twaalf maandstanden (primo maand) van de Deelnemersgegevens van het betreffende kalenderjaar.
3
c. Een door de Werkgever te betalen bedrag wordt rentedragend indien dit drie weken na de datum waarop het Fonds dit heeft gefactureerd nog niet is voldaan. De rentevoet wordt per de eerste dag van ieder kwartaal vastgesteld en is gedurende dat kwartaal gelijk aan de 3-maands Euribor verhoogd met 100 basispunten. 5. Mogelijke korting op de toekenning van pensioenaanspraken of op de reeds toegekende pensioenaanspraken a. De in enig kalenderjaar volgens de pensioenreglementen toe te kennen pensioenaanspraken kunnen niet uitgaan boven die welke gefinancierd kunnen worden uit de in dat jaar voor inkoop van pensioenaanspraken verschuldigde pensioenpremie, vermeerderd met de door het Fonds voor inkoop van pensioenaanspraken bestemde algemene middelen van het Fonds. b. Indien en voor zover de verschuldigde pensioenpremie niet toereikend is voor de in enig kalenderjaar toe te kennen pensioenaanspraken, zal het Fonds dit melden aan de Werkgever. Hierbij zal het Fonds melding maken van een voorgenomen bestuursbesluit ten aanzien van een verlaagd opbouwpercentage en de datum waarop dit voorgenomen bestuursbesluit zal worden behandeld. c. Als de Werkgever niet voor de in sub b bedoelde datum een alternatieve oplossing biedt, zal het Fonds het bedoelde besluit effectueren, het reglement dienovereenkomstig aanpassen en de Deelnemers, gewezen Deelnemers en Pensioengerechtigden, en de Werkgever schriftelijk informeren over het besluit tot vermindering van de toe te kennen pensioenaanspraken. d. De niet toegekende pensioenaanspraken kunnen, indien in de volgende jaren het vermogen van het Fonds dat naar het uitsluitende oordeel van het Bestuur toelaat, geheel of ten dele alsnog worden toegekend. e. Ingeval van een financieel tekort bij het Fonds geldt het volgende. Het Fonds heeft een financieel tekort indien de financiële situatie van het Fonds zodanig is dat de BDG niet voldoet aan de gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de gestelde eisen inzake het vereist eigen vermogen. In deze situatie kan het Bestuur besluiten de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten te verminderen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Pensioenwet en de interne regulering, zoals opgenomen in het Financieel crisisplan van het Fonds. 6. Deelnemersbijdrage a. De Deelnemer is zijn aandeel in de pensioenpremie verschuldigd aan de Werkgever. b. De Werkgever is verplicht bij elke loonbetaling op het loon een bedrag in te houden, dat de Deelnemer conform de afgesproken bijdrageregeling verschuldigd is met betrekking tot de periode, waarop de loonbetaling betrekking heeft. c. De bijdragen van de Deelnemers zijn begrepen in de conform lid 2 van dit artikel berekende pensioenpremie.
Artikel 5.
Niet-nakoming van betalingsverplichtingen van de Werkgever
1. Conform artikel 25 lid 1 sub d van de Pensioenwet zijn de volgende procedures afgesproken die gelden bij het niet nakomen van premiebetalingsverplichtingen door de Werkgever. 2. Voorschot pensioenpremie a. Indien het voorschot als bedoeld in artikel 4 lid 3 niet binnen 3 weken na aanvang van het kalenderjaar is voldaan, zal het Fonds een rappel aan de Werkgever sturen waarin verzocht wordt binnen 2 weken alsnog tot betaling over te gaan. Dit wordt daarna indien nodig nog eenmaal herhaald.
4
b. Indien het voorschot niet uiterlijk 3 maanden na aanvang van het kalenderjaar is voldaan, zal het Fonds haar Deelnemers hierover schriftelijk informeren via een Nieuwsbrief en tevens een melding maken op haar website. Tevens zullen het verantwoordingsorgaan en de ondernemingsraad hierover schriftelijk worden geïnformeerd. c. Indien het voorschot 6 maanden na aanvang van het kalenderjaar nog niet is voldaan, zal het Fonds dit schriftelijk melden bij De Nederlandsche Bank en een onderzoek opstarten naar de oorzaken en gevolgen. De Werkgever dient zorg te dragen voor een adequate oplossing, welke in goed overleg met het Fonds tot uitvoering zal worden gebracht. 3. Definitieve pensioenpremie, nabetaling van Werkgever aan Fonds: a. Indien het afrekenbedrag niet binnen 6 maanden na afloop van het kalenderjaar door de Werkgever aan het Fonds is voldaan, zal het Fonds een rappel aan de Werkgever sturen waarin verzocht wordt binnen 2 weken alsnog tot betaling over te gaan. Dit wordt daarna indien nodig nog eenmaal herhaald. b. Indien de afrekening niet uiterlijk binnen 9 maanden na afloop van het kalenderjaar is voldaan, zal het Fonds haar Deelnemers hierover schriftelijk informeren via een Nieuwsbrief en tevens een melding maken op haar website. Tevens zullen het verantwoordingsorgaan en de ondernemingsraad hierover schriftelijk worden geïnformeerd. c. Indien de afrekening 12 maanden na afloop van het kalenderjaar nog niet is voldaan, zal het Fonds dit schriftelijk melden bij De Nederlandsche Bank. Het Fonds zal onderzoek doen naar de oorzaken en de gevolgen. De Werkgever dient zorg te dragen voor een adequate oplossing, welke in goed overleg met het Fonds tot uitvoering zal worden gebracht. . 4. Definitieve pensioenpremie, terugbetaling van Fonds aan Werkgever: a. Indien het betaalde voorschot hoger was dan de definitieve afrekening als bedoeld in artikel 4 lid 4, dan is geen sprake van premieterugstorting als bedoeld in artikel 6 en hoeft derhalve niet aan de bepalingen van dat artikel te worden voldaan. b. Indien de afrekening niet binnen 6 maanden na afloop van het kalenderjaar door het Fonds aan de Werkgever is voldaan, zal de Werkgever een rappel aan het Fonds sturen waarin verzocht wordt binnen 2 weken alsnog tot betaling over te gaan. Dit wordt daarna indien nodig nog eenmaal herhaald. c. Indien de afrekening nog niet is voldaan voordat een voorschot voor een nieuw kalenderjaar is verschuldigd, is de Werkgever gerechtigd de afrekening in mindering te brengen op het nieuwe voorschot.
Artikel 6.
Premiekorting
1. Het Fonds en de Werkgever hebben afspraken gemaakt over de mogelijkheid van premiekorting. Conform artikel 25 lid 2 sub b van de Pensioenwet dienen deze afspraken in de uitvoeringsovereenkomst te worden opgenomen. 2. Het Bestuur besluit over de mogelijkheid van een premiekorting. Daarbij wordt rekening gehouden met het per 31 december van het kalenderjaar van toepassing zijnde niveau van de BTI, die jaarlijks als bovengrens van de toeslagrichtlijn voor inactieven wordt vastgesteld. 3. Indien de BDG van het Fonds per 31 december van enig kalenderjaar hoger is dan 100+2*(BTI-100)%, dan zal het Bestuur een onderzoek doen naar een mogelijke premiekorting in het daarop volgende kalenderjaar en dit melden aan de Werkgever. Onderzoek en rapportage aan de Werkgever worden uiterlijk 3 maanden nadat het jaarverslag is vastgesteld afgerond.
5
4. Voorwaarden waaronder sprake kan zijn van premiekorting: a. Premiekorting is gelimiteerd op de pensioenpremie zoals bedoeld in artikel 4 lid 4 van het voorgaande kalenderjaar. b. Het Fonds heeft volgens het actuarieel rapport betreffende het voorgaande kalenderjaar toereikende technische voorzieningen en beschikt over het VEV; c. De technische voorzieningen en de aan het Fonds verstrekte leningen worden volledig door waarden gedekt; d. De eventuele toegepaste kortingen op pensioenaanspraken en ingegane pensioenen zoals bedoeld in artikel 18 van de statuten in de laatste 10 jaar zijn volledig hersteld. e. De niet (geheel) verleende toeslagen in de laatste 10 jaar zijn alsnog op individuele basis toegekend; f. Ten aanzien van de verwachting over de toeslagen die in de toekomst verleend kunnen worden dient het Fonds door middel van de laatste haalbaarheidstoets aan te tonen dat aan de afgesproken ondergrenzen voor het pensioenresultaat wordt voldaan waardoor sprake is van toekomstbestendige toeslagverlening. g. Tevens zal worden beoordeeld of aan de wettelijke vereisten voor premiekorting is voldaan. Deze analyse dient uit te gaan van effectuering van de beoogde premiekorting. h. De adviserend actuaris van het Fonds wordt gehoord en dient geen zwaarwegende bezwaren te hebben tegen een voorgenomen premiekorting. 5. Hoogte van de premiekorting: a. De hoogte van de premiekorting wordt vastgesteld door de adviserend actuaris. b. De premiekorting wordt zodanig vastgesteld dat de BDG na premiekorting gelijk is aan 1/5 * [100 + 2*(BTI-100)] + 4/5 * BDG voor premiekorting, rekening houdend met het maximum zoals vermeld in lid 4 sub a. c. De effectuering van de premiekorting vindt plaats in het kalenderjaar direct volgend op de Peildatum. 6. De communicatie over – en bestemming van de premiekorting: a. Het Fonds stelt de Werkgever op de hoogte van de premiekorting door middel van een notitie van de adviserend actuaris, waarin de hoogte van de premieterugstorting is onderbouwd. b. Het Bestuur draagt zorg voor communicatie aan De Nederlandsche Bank en (via een Nieuwsbrief) de Deelnemers, gewezen Deelnemers en Pensioengerechtigden. Daarbij wordt tevens informatie gegeven over de in lid 3 genoemde onderdelen en de hoogte van premiekorting. c. De bestemming van de premiekorting wordt schriftelijk aangegeven door de Werkgever. Artikel 7.
Bijstortingsverplichting van Werkgever
1. Het Fonds en de Werkgever hebben afspraken gemaakt over de bijstortingsverplichting van de Werkgever. De bijstortingsverplichting is een instrument ten behoeve van een adequate solvabiliteit van het Fonds. De bijstortingsverplichting is gerelateerd aan het MVEV van het Fonds per de Peildatum,zoals opgenomen in het waarmerkend actuarieel rapport over het betreffende boekjaar en beschreven in lid 4 van dit artikel. Conform artikel 25 lid 2 sub c van de Pensioenwet dienen deze afspraken in de uitvoeringsovereenkomst te worden opgenomen. Partijen hebben de volgende afspraken gemaakt.
6
2. Meldingen van het Fonds aan de Werkgever: a. Maandelijks de BDG ultimo van de maand, door middel van een e-mail bericht welke uiterlijk binnen 1 maand wordt verzonden aan een door de Werkgever opgegeven verzendlijst; b. Indien de ADG van het Fonds in enige maand lager is dan de VPV verhoogd met het MVEV, dan zal het Bestuur dit schriftelijk melden bij de Werkgever en daarbij de geschatte hoogte van de BDG en het daarbij horende bijstortingsbedrag per ultimo van het kalenderjaar vermelden. Daarbij wordt uitgegaan van de gerealiseerde ADG’s tot en met de betreffende maand en een ongewijzigde ADG tot en met ultimo van het kalenderjaar. 3. Werkingssfeer bijstortingsverplichting: De bijstortingsverplichting is van toepassing op alle uitkeringsovereenkomsten. 4. De hoogte van de bijstortingsverplichting: a. Voor alle maanden van het kalenderjaar waarin per Peildatum sprake is van een dekkingstekort worden de volgende bedragen vastgesteld: . X = de VPV verhoogd met het MVEV; . Y = Fondsvermogen (excl. Tra); . (X-Y)/5. Dit kan een negatief bedrag zijn, terwijl de som van de maandbedragen over het kalenderjaar wel positief is. Indien een financieel crisisplan zoals bedoeld in artikel 16 lid 3 van kracht is, zal in het kader van de vaststelling van de hoogte van de bijstortingsverplichting het Fondsvermogen exclusief de Tra worden vastgesteld. b. De hoogte van de bijstortingsverplichting in enig kalenderjaar bedraagt het gemiddelde van de 12 maandelijks vastgestelde bedragen zoals beschreven in lid a en wordt gemaximeerd op de onder artikel 4 lid 2 bedoelde pensioenpremie die voor het voorgaande kalenderjaar is vastgesteld. De bijstorting wordt per Peildatum vastgesteld en is verschuldigd in het kalenderjaar direct volgend op de Peildatum. c. De totale bijstortingsverplichting voor de 10-jarige periode 2015 tot en met uiterlijk 2024 is aan een maximum gebonden. Het overeengekomen maximum bedrag is € 75 miljoen. Het Fonds wordt geacht solvabel te zijn nadat de BDG van het Fonds, zoals deze ieder kwartaal wordt gerapporteerd in de FTK-rapportages aan De Nederlandsche Bank, gedurende 3 aaneengesloten kwartalen boven het VEV ligt. Wanneer dit het geval is en het Fonds daarna opnieuw in een dekkingstekort komt, dan zal vanaf dat moment een nieuwe 10-jarige periode met een maximum bijstortingsbedrag van € 75 miljoen van toepassing worden. Als het Fonds in de 10jarige periode niet solvabel wordt, dan geldt na de 10-jarige periode een nieuwe 10jarige periode met een maximum bijstortingsbedrag van € 75 miljoen. De bijstortingsverplichting wordt vastgesteld direct volgend op de vaststelling van de jaarrekening, en daarmee de BDG per de Peildatum,door het Bestuur. De bijstortingsverplichting wordt berekend op basis van de gegevens van de 12 maandberichten in het betreffende jaar. 5. De communicatie over de bijstortingsverplichting: a. Het Fonds stelt de Werkgever op de hoogte van de bij te storten premie door middel van een notitie van de adviserend actuaris, waarin de hoogte van de bijstortingsverplichting is onderbouwd; b. Het Bestuur draagt zorg voor communicatie aan De Nederlandsche Bank en (via een Nieuwsbrief) de Deelnemers, gewezen Deelnemers en Pensioengerechtigden. 6. De Werkgever dient de bij te storten premie uiterlijk binnen 1 maand na ontvangst van de op de vastgestelde jaarrekening gebaseerde notitie te voldoen.
7
Artikel 8.
Voorbehoud van de Werkgever
1. De Werkgever kan de betaling van de premie als bedoeld in artikel 4 verminderen of geheel staken, indien naar zijn redelijk oordeel het voortbestaan van de vennootschap en haar verbonden ondernemingen dit noodzakelijk maakt als gevolg van een ingrijpende wijziging van omstandigheden. Wordt van dit recht gebruik gemaakt, dan zal de Werkgever de pensioenregeling (tijdelijk) aanpassen en zullen de toe te kennen pensioenaanspraken aan de gewijzigde omstandigheden worden aangepast. 2. Indien de Werkgever tot het in lid 1 vermelde wenst over te gaan, stelt hij de Deelnemers en het Fonds hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis en zal de Werkgever in overleg met het Fonds een zorgvuldig en transparant plan van aanpak opstellen en (laten) uitvoeren. De op grond van al gedane betalingen verworven pensioenaanspraken zullen echter niet worden aangetast.
Artikel 9.
Informatieverstrekking door de Werkgever
1. De Werkgever is verplicht aan het Fonds gegevens te verstrekken, respectievelijk bescheiden aan te leggen, die voor een goede administratieve uitvoering van de statuten en de pensioenreglementen door het Fonds nodig worden geacht. Dit moet geschieden binnen de door het Fonds gestelde termijn. 2. De Werkgever en het Fonds zullen in onderling overleg vaststellen op welke wijze en tijdstippen de gegevens zullen worden verstrekt, welke naar het oordeel van het Fonds nodig zijn voor het berekenen van de verschuldigde premie en het te vorderen voorschot. Indien de Werkgever naar het oordeel van het Fonds niet juist of niet volledig aan deze verplichting voldoet, is het Fonds bevoegd de verschuldigde premie naar beste weten in redelijkheid vast te stellen. Artikel 10.
Rekening Courant
1. Tussen het Fonds en de Werkgever bestaat een rekening-courantverhouding. 2. Bedragen die het Fonds namens de Werkgever uitkeert respectievelijk inhoudt worden geboekt in de rekening-courant. 3. Bedragen die de Werkgever namens het Fonds uitkeert worden geboekt in de rekeningcourant. 4. De rentevoet wordt per de eerste dag van ieder kwartaal vastgesteld en is gedurende dat kwartaal gelijk aan de 3-maands Euribor verhoogd met 100 basispunten.
Artikel 11.
Collectieve waardeoverdrachten
1. In geval van inkomende en uitgaande collectieve waardeoverdrachten van de pensioenaanspraken zal vooraf overleg plaatsvinden tussen het Fonds en Werkgever over de condities. 2. Het Bestuur streeft bij zowel inkomende als uitgaande waardeoverdrachten naar waardering op basis van de grondslagen van het Fonds, inclusief de conform wettelijke regels benodigde solvabiliteitsopslag.
8
Artikel 12.
Opstellen en wijzigen van de pensioenreglementen
1. Het Fonds en de Werkgever hebben afspraken gemaakt over de procedures die gelden bij het opstellen en wijzigen van de pensioenreglementen. Conform artikel 25 lid 1 sub e van de Pensioenwet dienen deze afspraken in de uitvoeringsovereenkomst te worden opgenomen. 2. Bij het opstellen en wijzigen van de pensioenreglementen gelden de volgende uitgangspunten ten aanzien van de afstemming tussen het Fonds en de Werkgever: a. De Werkgever informeert het Fonds schriftelijk over (iedere wijziging in) de pensioenovereenkomsten (pensioenregelingen) van de Werkgever. b. Het Fonds stelt vervolgens uiterlijk binnen drie maanden na het van kracht worden van de (gewijzigde) pensioenovereenkomsten de (gewijzigde) pensioenreglementen op. Dit geschiedt op basis van een besluit van het Bestuur. De procedure voor de vaststelling van pensioenreglementen door het Bestuur is vastgelegd in de statuten van het Fonds. c. Een wijziging van de pensioenreglementen treedt in werking per het moment waarop de wijziging van de pensioenovereenkomsten van kracht is geworden. De door het Fonds vast te stellen pensioenreglementen dienen in overeenstemming te zijn met de (wijziging van de) pensioenovereenkomsten van de Werkgever en met deze uitvoeringsovereenkomst. 3. Het Fonds stelt de startbrieven op. De Werkgever beoordeelt of de startbrieven in overeenstemming zijn met de pensioenovereenkomsten. 4. Het Fonds is verantwoordelijk voor de tijdige verzending van de startbrieven en voor de inhoud en tijdige verzending van alle overige correspondentie met de Deelnemers.
Artikel 13.
Voorwaardelijke toeslagverlening inactieve Deelnemers
1. Voor de inactieve Deelnemers geldt een voorwaardelijke toeslagverlening, waarbij de maatstaf gelijk is aan de prijsindex zoals omschreven in de pensioenreglementen. 2. Indien en voor zover de middelen van het Fonds naar het oordeel van het Bestuur, gehoord de adviserend actuaris, dit toelaten, kan het Bestuur per 1 januari een toeslag aan inactieve Deelnemers verlenen op de pensioenrechten van pensioengerechtigden respectievelijk de pensioenaanspraken van gewezen Deelnemers, met inachtneming van het in de volgende leden bepaalde. 3. De toeslag op de pensioenrechten van pensioengerechtigden en pensioenaanspraken van gewezen Deelnemers als hiervoor bedoeld bedraagt maximaal de prijsindex zoals omschreven in het pensioenreglement. Het Bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten van pensioengerechtigden en pensioenaanspraken van gewezen Deelnemers worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit de algemene middelen van het Fonds gefinancierd. Er wordt niet meer toeslag verleend dan naar verwachting in de toekomst te realiseren is, met inachtneming van de Pensioenwet. Bij de voorwaardelijke toeslagverlening gelden de volgende uitgangspunten: a. Bij een beleidsdekkingsgraad onder een in de Pensioenwet vastgelegd niveau wordt geen toeslag verleend; b. Er wordt niet meer toeslag verleend dan naar verwachting in de toekomst te realiseren is; 4. Het Bestuur is bevoegd verwachtingen betreffende de kostenontwikkeling van de pensioenregeling als geheel, of van onderdelen daarvan, in toekomstige jaren in haar beoordeling mee te wegen. Dit houdt in dat het Bestuur te allen tijde bevoegd is haar besluit
9
over de mate waarin de toeslag verleend kan worden voor de bedoelde groepen aan de omstandigheden aan te passen. Bij een dergelijke aanpassing zal het Bestuur zorgdragen voor adequate onderbouwing en documentatie. De toeslagverlening is voorwaardelijk. Er is geen recht op een toeslag en het is ook voor de langere termijn niet zeker of en in hoeverre toeslag verleend zal worden. 5. Gemiste toeslagen uit het verleden kunnen (met uitzondering van de gemiste toeslag per 1 januari 2004) op basis van een bestuursbesluit op individuele basis alsnog worden verleend. Hierbij worden de wettelijke bepalingen in acht genomen. 6. Het Bestuur voert jaarlijks een haalbaarheidstoets voor inactieve Deelnemers uit. Indien daar aanleiding toe is, zal het Bestuur een tijdig signaal aan de Werkgever afgeven. Indien sprake is van een aanvangshaalbaarheidstoets, waarbij niet voldaan wordt aan de gemaakte afspraken over ondergrenzen, dan is de Werkgever verantwoordelijk voor de aanpassing van de gemaakte afspraken tussen Werkgever, werknemersorganisaties en het Fonds. Indien de Werkgever niet tijdig met een passende oplossing komt, kan het Bestuur besluiten de ondergrenzen dusdanig aan te passen, dat wordt voldaan aan wet- en regelgeving. 7. Het Bestuur heeft het recht om het toeslagbeleid, zoals vastgelegd in dit artikel, aan te passen overeenkomstig artikel 20 lid 3 indien gewijzigde wet- en regelgeving het Fonds daartoe verplicht. Artikel 14.
Voorwaardelijke toeslagverlening actieve Deelnemers
1. Voor de actieve Deelnemers geldt een voorwaardelijke toeslagverlening, waarbij de maatstaf gelijk is aan de loonindex zoals omschreven in de pensioenreglementen. 2. Deze toeslagverlening bestaat uit de volgende twee onderdelen: a. een Basistoeslag, welke gefinancierd wordt uit de algemene middelen van het Fonds en b. een Aanvullende toeslag, welke gefinancierd wordt uit een Tra, indien en zolang een Tra beschikbaar is. Voor de Basistoeslag zijn nadere regels gesteld in lid 3 van dit artikel. Voor de Aanvullende toeslag zijn nadere regels gesteld in leden 4 tot en met 6 van dit artikel. In de leden 7 tot en met 9 van dit artikel zijn algemene regels ten aanzien van de voorwaardelijke toeslagverlening voor actieve Deelnemers opgenomen. 3. Indien en voor zover de middelen van het Fonds naar het oordeel van het Bestuur, gehoord de adviserend actuaris, dit toelaten, kan het Bestuur per 1 januari een Basistoeslag op de pensioenaanspraken van actieve Deelnemers verlenen. Deze Basistoeslag als hiervoor bedoeld is gelijk aan de toeslag voor inactieve Deelnemers zoals bedoeld in artikel 13. Het Bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenaanspraken van actieve Deelnemers worden aangepast. Voor de voorwaardelijke toeslagverlening van de Basistoeslag is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit de algemene middelen van het Fonds gefinancierd. Er wordt niet meer toeslag verleend dan naar verwachting in de toekomst te realiseren is met inachtneming van de Pensioenwet. Tevens wordt bij een beleidsdekkingsgraad onder een in de Pensioenwet vastgelegd niveau geen toeslag verleend. 4. Het Fonds houdt op haar balans (voor het eerst ultimo 2011) een Tra aan. Dit is een bestemde reserve, bedoeld voor de financiering van een Aanvullende toeslag op de pensioenaanspraken van de actieve Deelnemers. De beleggingen van de Tra worden niet meegeteld bij de ADG van het Fonds, onverminderd het bepaalde in artikel 16 lid 3. De resultaten van de beleggingen van de Tra worden toegevoegd aan de Tra.
10
5. De som van de Basistoeslag en Aanvullende toeslag bedraagt maximaal de loonindex zoals omschreven in het pensioenreglement. Het Bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenaanspraken van actieve Deelnemers worden aangepast. Voor de voorwaardelijke toeslagverlening van de Aanvullende toeslag wordt geen premie betaald. 6. De Aanvullende toeslagverlening wordt uit de Tra gefinancierd. Het Fonds financiert toegekende Aanvullende toeslagen op overeenkomstige wijze als beschreven in artikel 4 lid 2 sub a: Netto actuariële zuivere kostendekkende premie voor de inkoop (punt 1) en solvabiliteitsopslag (punt 3). Als de BDG lager is dan 110%, dan zal het Bestuur zorgvuldig onderzoek doen naar de mogelijkheid om een Aanvullende toeslag te kunnen verlenen. 7. Het Bestuur is bevoegd verwachtingen betreffende de kostenontwikkeling van de pensioenregeling als geheel, of van onderdelen daarvan, in toekomstige jaren in haar beoordeling mee te wegen. Dit houdt in dat het Bestuur te allen tijde bevoegd is haar besluit over de mate waarin de toeslag verleend kan worden voor de bedoelde groepen aan de omstandigheden aan te passen. Bij een dergelijke aanpassing zal het Bestuur zorgdragen voor adequate onderbouwing en documentatie. De toeslagverlening is voorwaardelijk. Er is geen recht op een toeslag en het is ook voor de langere termijn niet zeker of en in hoeverre toeslag verleend zal worden. 8. Het Bestuur zal de Werkgever schriftelijk informeren indien de waarde van de Tra lager is dan € 10 miljoen. Na deze melding zal de Werkgever binnen 3 maanden bij het Fonds aangeven op welke wijze de sociale partners invulling geven aan de toekomstige toeslagverlening voor actieve Deelnemers. Indien het hierboven beschreven proces zich niet voor 1 april 2025 heeft voorgedaan, dan zal de Werkgever uiterlijk 1 juli 2025 aangeven op welke wijze de sociale partners vanaf 1 januari 2027 invulling wensen te geven aan de toeslagverlening voor actieve Deelnemers. Indien de Werkgever niet tijdig met een passende oplossing komt, kan het Bestuur besluiten de ambitie dusdanig aan te passen, dat wordt voldaan aan wet- en regelgeving. 9. Gemiste aanvullende toeslagen uit het verleden kunnen middels een bestuursbesluit op individuele basis alsnog worden verleend. Hierbij worden de wettelijke bepalingen in acht genomen. 10. Het Bestuur voert jaarlijks een haalbaarheidstoets voor actieve Deelnemers uit. Indien daar aanleiding toe is, zal het Bestuur een signaal aan de Werkgever afgeven. Indien sprake is van een aanvangshaalbaarheidstoets, waarbij niet voldaan wordt aan de gemaakte afspraken over ondergrenzen, dan is de Werkgever verantwoordelijk voor de aanpassing van de gemaakte afspraken tussen Werkgever, werknemersorganisaties en het Fonds. Indien de Werkgever niet tijdig met een passende oplossing komt, kan het Bestuur besluiten de ondergrenzen dusdanig aan te passen, dat wordt voldaan aan wet- en regelgeving. 11. Het Bestuur heeft het recht om het toeslagbeleid, zoals vastgelegd in dit artikel, aan te passen overeenkomstig artikel 20 lid 3 indien gewijzigde wet- en regelgeving het pensioenfonds daartoe verplicht. Artikel 15.
Wijzigen van de bestemming van de Tra
1. Het Fonds en de Werkgever hebben afspraken gemaakt over de procedures die gelden bij het wijzigen van de bestemming van de Tra, onverminderd het bepaalde in artikel 16 lid 3. Deze afspraken zijn opgenomen in de leden 2 en 3 van dit artikel. 2. Bij het wijzigen van de bestemming van de Tra geldt de volgende procedure: a. De Werkgever informeert het Fonds schriftelijk over iedere voorgenomen wijziging in de bestemming van de Tra.
11
b. Het Fonds beoordeelt de voorgenomen wijziging en informeert vervolgens de Werkgever uiterlijk binnen drie maanden over het resultaat hiervan. c. Aanpassing van de bestemming geschiedt op basis van een besluit van het Bestuur en wordt verwerkt in de relevante fondsdocumenten. d. Een wijziging van de bestemming van de Tra treedt in werking per het moment waarop het bestuursbesluit hierin voorziet. De door het Fonds vast te stellen fondsdocumenten dienen in overeenstemming te zijn met de afgesproken wijziging van de bestemming van de Tra. 3. Het Fonds is verantwoordelijk voor de correspondentie met de Deelnemers over de gevolgen van het wijzigen van de bestemming van de Tra. Artikel 16.
Vermogenstekorten en vermogensoverschotten
1. Het Fonds en de Werkgever hebben afspraken gemaakt over de uitgangspunten en procedures die gelden ten aanzien van de besluitvorming over vermogenstekorten en vermogensoverschotten. Conform artikel 25 lid 1 sub g van de Pensioenwet dienen deze afspraken in de uitvoeringsovereenkomst te worden opgenomen. 2. Het Fonds is in het kader van een financieel crisisplan bevoegd de Tra geheel of gedeeltelijk niet langer als bestemde reserve op de Balans op te nemen en kan besluiten deze geheel of gedeeltelijk onderdeel te laten uitmaken van het eigen vermogen van het Fonds. De Werkgever erkent deze bevoegdheid van het Fonds. In die situatie worden de beleggingen uit hoofde van de Tra geheel of gedeeltelijk meegeteld bij de vaststelling van de BDG. Het Fonds zal een voorgenomen besluit hiertoe uiterlijk 1 maand voor de effectuering schriftelijk bij de Werkgever melden. De Tra blijft in deze situatie afzonderlijk geadministreerd en belegd. Het Bestuur besluit na herstel van de positie van het Fonds over de functie van de Tra, waarbij de beoogde bestemming, zoals omschreven in artikel 15 lid 4 tot en met 6, zal worden gehandhaafd. Na een besluit hiertoe zal het Fonds de Werkgever hiervan schriftelijk op de hoogte brengen. 3. Indien de BDG van het Fonds per het einde van een kalenderkwartaal lager is dan de dekkingsgraad behorend bij het VEV, dan meldt het Fonds dit onverwijld aan de toezichthouder en stelt het Fonds een herstelplan op. Hierbij worden de vereisten bij of krachtens de Pensioenwet in acht genomen. 4. Bij de verlenging dan wel beëindiging van deze overeenkomst wordt rekening gehouden met een eventueel op dat moment van toepassing zijnd herstelplan. 5. Er gelden geen andere afspraken ten aanzien van vermogensoverschotten respectievelijk vermogenstekorten dan vermeld in artikel 6 respectievelijk artikel 7 van deze overeenkomst. Artikel 17.
Onvoorziene omstandigheden
Indien zich na het sluiten van deze overeenkomst onvoorziene omstandigheden voordoen die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet voorzienbaar waren en nakoming van de overeenkomst substantieel beïnvloeden, zullen partijen in gezamenlijk overleg en naar redelijkheid en billijkheid een oplossing proberen te vinden, die recht doet aan de belangen van beide partijen in het kader van deze overeenkomst.
12
Artikel 18. Beslechting van geschillen Alle geschillen die tussen het Fonds en de Werkgever mochten ontstaan naar aanleiding van deze overeenkomst of van nadere overeenkomsten die daarvan het gevolg mochten zijn, zullen worden beslecht overeenkomstig het Arbitrage Reglement van het Nederlands Arbitrage Instituut.
Artikel 19. Verbod op verpanding 1. Het is de Werkgever verboden om de uit deze overeenkomst voortvloeiende rechten te verpanden dan wel anderszins te bezwaren. 2. Tevens is het de Werkgever verboden om handelingen te verrichten waardoor aan anderen dan de aanspraak- of pensioengerechtigden rechten worden verleend. Verpanding of handelingen van dien aard zijn van rechtswege nietig.
Artikel 20. Duur van de overeenkomst en procedure bij aanpassingen 1. Deze overeenkomst is een voortzetting en aanpassing van de overeenkomst die was aangegaan voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2016 en voor het laatst per 1 januari 2014 was aangepast. 2. Deze overeenkomst is aangegaan voor een periode eindigend 31 december 2017, onverminderd het bepaalde in de leden 3 tot en met 5 van dit artikel. Deze uitvoeringsovereenkomst wordt steeds voor een tijdvak van 5 jaar verlengd, tenzij deze door een van beide partijen minstens 6 maanden voor de einddatum wordt opgezegd. De Werkgever en het Fonds beogen ook voor de periode na 31 december 2017 een evenwichtig en robuust financieringsbeleid te behouden, voor zover dat van de bij de financiering betrokken partijen onder de dan geldende omstandigheden in redelijkheid verwacht mag worden. 3. Indien en voor zover wet- en regelgeving dit noodzakelijk maken zullen Werkgever en Fonds in overleg treden om deze uitvoeringsovereenkomst aan te passen. 4. Indien CAO-partijen gedurende de looptijd van deze overeenkomst de pensioenovereenkomst(en) aanpassen, zullen Werkgever en Fonds in overleg treden om deze uitvoeringsovereenkomst, indien nodig, aan te passen. 5. Indien het Fonds de pensioenovereenkomst(en) niet langer kan uitvoeren op basis van de in deze overeenkomst overeengekomen voorwaarden, zullen Werkgever en Fonds in overleg treden over benodigde wijzigingen. 6. Mocht de uitvoeringsovereenkomst niet worden verlengd, dan vindt overleg plaats tussen het Bestuur en de Werkgever. Dit overleg is gericht op een adequate invulling van de gezamenlijke verantwoordelijkheid ten aanzien van het op zorgvuldige wijze waarborgen van het nakomen van de verplichtingen van het Fonds. De bijstortingsverplichtingen van de Werkgever die voortvloeien uit een reeds vóór de datum van beëindiging van kracht geworden herstelplan blijven zo veel mogelijk van kracht. 7. Alle eurobedragen in deze overeenkomst zijn gebaseerd op het peiljaar 2010. Aldus in tweevoud opgemaakt en ondertekend, Utrecht, 12 mei 2015
Utrecht, 12 mei 2015
Stichting Douwe Egberts Pensioenfonds
Koninklijke Douwe Egberts B.V.
______________
___________________
________________
Q. Ligtenstein
ir. E.C.M. Spoorenberg
A. Kuks
13
Bijlage 1 bij uitvoeringsovereenkomst Lijst met aangesloten ondernemingen als bedoeld in artikel 1 (bijgewerkt tot 1 januari 2015):
Koninklijke Douwe Egberts B.V. (= contract partij) Douwe Egberts Professional Netherlands B.V. Douwe Egberts Nederland B.V. Douwe Egberts Professional - Export B.V.
14
Bijlage 2: overzicht artikel 4 lid 2 sub b en artikel 7
Op grond van deze uitvoeringsovereenkomst kunnen situaties ontstaan waarin de reguliere doorsneepremie voor de middelloonregeling door de Werkgever zal worden aangevuld. Deze zijn beschreven in artikel 4 lid 2 sub b en in artikel 7. Zo kunnen er, naast de reguliere jaarpremie, twee soorten extra premie voorkomen: een bijstortingsverplichting in geval van een dekkingstekort en/of een aanvullende premie in geval een wettelijke plicht bestaat om, bij de reglementaire opbouw, de premie te verhogen. Ter voorkoming van verschil in interpretatie bij mogelijke toepassing van deze bepalingen, wordt de beoogde werking van deze bepalingen weergegeven in onderstaande tabel: Premie voldoet aan wettelijke eisen
Fonds heeft geen dekkingstekort
Fonds heeft wel dekkingstekort
Geen aanvullende premies
Bijstortingsverplichting o.b.v. formule in artikel 7: maximaal dubbele doorsneepremie De bijstorting telt mee bij de jaartoets. Bijstorting en aanvullende premie samen gemaximeerd op de jaarpremie. In deze situatie is een reductie van de opbouw mogelijk.
Ja
Nee
In enig jaar kan de feitelijke premie lager zijn dan de kostendekkende premie, zonder dat er een aanvullende premie geëist kan worden door het Fonds. De opbouw wordt dan mede gefinancierd uit de algemene reserve. Als er echter een wettelijke plicht bestaat tot het voldoen van een aanvullende premie om de reglementaire opbouw in stand te houden, dan zal deze door de Werkgever betaald worden. Deze aanvulling is echter gemaximeerd op de jaarpremie.
Het maximum bedrag van € 75 miljoen geldt voor het totaal van bijstortingsbedragen en aanvullende premies, die binnen één 10-jarige periode worden gedaan. De eerste 10-jarige periode betreft 2015 tot en met 2024. Als het Fonds drie aangesloten kwartalen geen reservetekort heeft en daarna opnieuw in de situatie van dekkingstekort komt, wordt een nieuwe termijn van 10 jaar van kracht.
15