STICHTING BEDRIJFPENSIOENFONDS VOOR HET BAKKERSBEDRIJF TE GRONINGEN Rapport inzake jaarstukken 2013
1
Inhoudsopgave
Meerjarenoverzicht van kerncijfers en kengetallen Bestuursverslag 1. Woord van de voorzitters 2. Algemene informatie 2.1 Juridische structuur 2.2 Doelstelling 2.3 Personalia 3. Financiële positie en beleid in 2013 3.1 Financiële opzet en positie 3.2 Beleid en beleidskeuzes 3.3 Risicobeheer 4. Beleggingen 4.1 Marktontwikkelingen 4.2 Resultaten beleggingsportefeuille 4.3 Aandelen 4.4 Vastrentende waarden 4.5 Vastgoedbeleggingen 4.6 Overige beleggingen 4.7 Vooruitzichten 4.8 Corporate Governance 4.9 Maatschappelijk verantwoord beleggen 5. Pensioenen 5.1 Inleiding 5.2 Algemene visie op pensioencommunicatie 5.3 Pensioenadministratie 5.4 Uitvoeringskosten 5.5 Pensioenregeling 5.6 Nieuwe wetgeving 6. Actuariële analyse 7. Besturing en naleving wet- en regelgeving 7.1 Algemeen 7.2 Bestuursaangelegenheden 7.3 Dagelijks Bestuur en bestuurscommissies 7.4 Geschillencommissie 7.5 Goed Pensioenfondsbestuur 7.6 Informatie vanuit toezicht van DNB en AFM 7.7 Deskundigheids- en integriteitstoets en opleiding 7.8 Gedragscode 7.9 Organisatie en uitvoering 7.10 Statutenwijziging 8. Verwachte gang van zaken 9. Jaarrekening 9.1 Balans per 31 december 2013 9.2 Staat van baten en lasten 9.3 Kasstroomoverzicht 9.4 Toelichting op de jaarrekening 10. Overige gegevens 10.1 Statutaire regelingen omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten 10.2 Gebeurtenissen na balansdatum 10.3 Actuariële verklaring 10.4 Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Bijlagen Bijlage 1 Deelnemersbestand Bijlage 2 Begrippenlijst
2
3 5 6 7 7 7 8 11 11 12 17 21 21 25 26 26 26 27 28 29 29 29 29 29 33 35 36 37 41 43 43 43 44 44 45 48 49 49 49 49 50 51 52 53 54 55 85 85 85 86 87 89 90 91
Meerjarenoverzicht van kerncijfers en kengetallen Bedragen x € 1.000
2013
2012
40.230 107.264
44.771 101.984
45.739 106.528
42.192 166.776
41.798 177.811
19.437
19.646
20.440
18.858
18.277
166.931
166.401
172.707
227.826
237.886
Kostendekkende premie
90.641
101.953
81.743
66.842
71.774
Gedempte premie
63.410
71.359
66.799
61.712
58.172
79.444
87.261
73.495
77.313
67.853
6.975
6.615
8.727
10.487
8.336
74.864
101.903
100.995
82.076
78.035
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
1,51%
2,16%
2,67%
0%
4,02%
2,12%
1,98%
0,95%
1,41%
1,86%
Aanwezig eigen vermogen Minimaal vereist eigen vermogen (PW art. 131)
191.472
-4.070
-140.509
122.462
110.061
122.263
119.427
112.737
96.649
89.727
Vereist eigen vermogen (PW art. 132)
478.652
453.488
440.928
361.292
273.598
2.737.277
2.653.930
2.505.275
2.180.131
1.985.105
107,0
99,8
94,4
105,6
105,5
Duration
19,0
19,2
19,8
18,8
17,4
Gemiddelde rente waarop de voorziening is bepaald
2,86
2,54
2,74
3,42
n.b.
Aantal verzekerden (per eind van het jaar) Deelnemers, actief en voortgezet Gewezen deelnemers * Ingegane pensioenen * Totaal aantal verzekerden Pensioenen
Feitelijke premie Uitvoeringskosten Uitkeringen
2011
2010
2009
Toeslagverlening Reguliere toeslagverlening (per 1 januari) Actieve deelnemers Gewezen deelnemers en ingegane pensioenen Verleende inhaaltoeslagen (per 1 januari) Actieve deelnemers Gewezen deelnemers en ingegane pensioenen Gemiste toeslagen Actieve deelnemers Gemiste toeslagen inactieven ingegane pensioenen Vermogen en solvabiliteit
Technische voorzieningen ** Dekkingsgraad in % *
3
Bedragen x € 1.000
2013
2012
2011
2010
2009
2.719.625
2.633.225
2.352.349
2.288.810
2.076.779
91.676
312.771
103.739
225.974
241.926
1.004.297
868.740
702.307
774.522
641.962
1.568.734
1.531.054
1.498.503
1.370.263
1.265.881
62.937
62.253
58.354
59.880
45.717
109.558 -25.900
146.532 -23.646
106.473 -13.288
146.160 -62.015
128.166 -4.947
3,5%
13,4%
4,7%
11,0%
13,1%
Beleggingen Balanswaarde *** Beleggingsopbrengsten Economische samenstelling beleggingsportefeuille *** Aandelen Vastrentende waarden Vastgoed Overige beleggingen (grondstoffen en hedgefondsen) Derivaten Beleggingsrendement Jaarrendement portefeuille ****
Standen zijn per het einde van het genoemde jaar; stromen betreffen de gehele verslagperiode. * ** ***
****
Ultimo 2013 heeft een collectieve waardeoverdracht vanuit PF Meneba plaatsgevonden. De bij 2013 genoemde aantallen zijn exclusief de populatie van Meneba. Met ingang van 2010 is de overige technische voorziening inbegrepen in de technische voorzieningen en in de berekening van de dekkingsgraad. De samenstelling van de beleggingsportefeuille in dit overzicht wijkt af van de samenstelling zoals deze wordt gepresenteerd in de jaarrekening, omdat in dit overzicht de economische samenstelling wordt getoond, terwijl in de jaarrekening op grond van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ610) de derivaten als aparte beleggingscategorie worden getoond. Met ingang van 2013 worden de beleggingen inclusief de beleggingsdebiteuren weergegeven. De vergelijkende cijfers zijn niet aangepast. Het beleggingsrendement op de gehele portefeuille kan worden gesplitst in het rendement op de matchingportefeuille en de returnportefeuille. Over 2013 bedroeg het rendement op de matchingportefeuille (swaps + AA staatsobligaties) -12,7% terwijl het rendement op de returnportefeuille uitkwam op 9,2%. De omvang van de matchingportefeuille was gemiddeld iets lager dan een kwart van de totale portefeuille. Het beleggingsresultaat op de gehele beleggingsportefeuille bedroeg 3,5%.
4
Bestuursverslag
5
1.
Woord van de voorzitters
2013 was opnieuw een jaar, waarin er veel gebeurd is in pensioenland. In dit verslag geven wij een overzicht van de belangrijkste onderwerpen op de bestuursagenda van het afgelopen jaar. Financieel Toetsingskader Overstijgend was de besluitvorming over het nieuwe Financieel Toetsingskader. Voor- en nadelen moesten gewogen worden om de keuze te kunnen maken tussen een nominaal of reëel contract. Zoals meestal het geval is, hebben beide modellen plus- en minpunten. Door sterke lobby van onder andere de Pensioenfederatie en de Stichting van de Arbeid is er uiteindelijk door de verantwoordelijk staatssecretaris besloten om de beide modellen in elkaar te schuiven en voor één contract te kiezen. Het nieuwe Financieel Toetsingskader moet 1 januari 2015 ingaan. Het politieke proces loopt inmiddels forse vertraging op, zodat deze ingangsdatum voor pensioenfondsen steeds moeilijker te realiseren zal zijn. Governance De Wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen heeft er toe geleid dat er in een paritair bestuur van vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers, waarvoor wij gekozen hebben, per 1 juli 2014 een extra afgevaardigde zitting zal hebben namens de pensioengerechtigden. Om ons bestuur nog slagvaardiger te maken is besloten om het bestuur met ingang van 1 juli 2014 te verkleinen van 12 naar 8 leden. Met de nieuwe afgevaardigde namens de pensioengerechtigden bestaat het bestuur dan in totaal uit 9 bestuursleden. Per 1 juli 2013 heeft het bestuur, na een gedegen zoektocht, Ortec als externe oversight manager aangesteld. De aanstelling van deze partij draagt bij aan het versterken van de governance van het pensioenfonds. De externe oversight manager ondersteunt het bestuur onder andere bij het houden van toezicht op de uitbestede diensten en het risicomanagement. Financiële positie Het was pijnlijk, dat wij in 2013 genoodzaakt waren om pensioenen en opgebouwde aanspraken met 0,9% te moeten verlagen. Gelukkig is door met name de renteontwikkeling en de beleggingsresultaten onze dekkingsgraad inmiddels zover gestegen dat we weer boven het benodigde peil van het korte termijn herstelplan zitten. Hierdoor is een nieuwe korting nu niet meer nodig. De rendementen, die wij in 2013 op ons vermogen gemaakt hebben, waren opnieuw positief. Het totale portefeuillerendement kwam uit op 3,5%. De economie heeft in 2013 licht herstel laten zien. Indien deze trend zich doorzet dan kan dit een positief effect hebben op de financiële positie van het pensioenfonds. Verbreding draagvlak pensioenregeling Na vele gesprekken onderling tussen betrokken partijen en de Nederlandsche Bank is er voor gekozen om per 31 december 2013 alle pensioenen en opgebouwde aanspraken van gepensioneerden en deelnemers bij pensioenfonds Meneba via een collectieve waardeoverdracht in het pensioenfonds Bakkers op te nemen. Risicobereidheidsonderzoek deelnemers Het risicobereidheidsonderzoek dat we onder onze deelnemers en gepensioneerden gehouden hebben heeft een aantal positieve signalen opgeleverd en ook een aantal onderwerpen, waar wij vooral op het gebied van communicatie nog verbeteringen kunnen uitvoeren. Verder zal het bestuur zich in 2014 beraden op welke wijze zij de uitkomsten bij het nieuw te vormen toeslag- en beleggingsbeleid zal betrekken. Uitdagingen komend jaar Al met al uitdagingen genoeg voor 2014 die wij als bestuur, samen met de Deelnemersraad en het Verantwoordingsorgaan en vanaf 1 juli 2014 samen met het nieuw te vormen Verantwoordingsorgaan en de Raad van Toezicht, zullen oppakken.
Groningen, 30 juni 2014
J.H.M. van de Vall Werkgeversvoorzitter
L.F.M. van Beekum Werknemersvoorzitter
6
2.
Algemene informatie
2.1
Juridische structuur
Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Bakkersbedrijf (hierna: het pensioenfonds) is een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds, dat is opgericht op 1 januari 1953 en is statutair gevestigd in Groningen. Het pensioenfonds is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 41149725. De laatste statutenwijziging vond plaats op 28 december 2012. Het pensioenfonds is aangesloten bij de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen (VB).
2.2
Doelstelling
Doelstelling van het fonds is het verlenen van pensioenen aan deelnemers, gewezen deelnemers en hun nabestaanden met inachtneming van de statuten en reglementen. Het fonds probeert dit doel te bereiken door premies te innen bij de aangesloten ondernemingen. De gelden worden belegd en beheerd en het fonds doet daaruit uitkeringen bij ouderdom, overlijden en arbeidsongeschiktheid.
7
2.3
Personalia
De samenstelling van het bestuur was in 2013 als volgt: Benoemd namens de werkgevers Naam
Functie in bestuur
Bestuurslid tot
Functie/in dienst van
J.H.M. van de Vall
Voorzitter
01-09-2018
NBOV
M.H.A. Jacobs-Teunissen
Bestuurslid
01-09-2017
NBOV
H. Staghouwer *
Bestuurslid
06-05-2013
NBOV
T.L. Volkeri **
Plaatsvervangend bestuurslid
01-08-2016
NBOV
P.F.J. van der Heijden
Bestuurslid
17-02-2017
NVB
A.C. Tromp
Bestuurslid
01-08-2016
NVB
F. Keun
Bestuurslid
01-01-2014
NVB
* **
De bestuursfunctie van de heer H. Staghouwer is per 6 mei 2013 beëindigd. De heer T.L. Volkeri heeft als plaatsvervangend bestuurslid de heer H. Staghouwer sinds 6 mei 2013 vervangen als bestuurslid.
Benoemd namens de deelnemers Naam
Functie in bestuur Voorzitter
Bestuurslid tot 01-10-2017
Functie/in dienst van FNV Bondgenoten
L.F.M. van Beekum E.V. Lundgren *
Bestuurslid
01-01-2014
FNV Bondgenoten
J.J.C. van der Kroft
Bestuurslid
01-03-2016
FNV Bondgenoten
A.A. van Hienen
Bestuurslid
01-06-2016
FNV Bondgenoten
M.W. van Straten
Bestuurslid
01-12-2016
CNV Vakmensen
R.A.J. Lahoye
Bestuurslid
01-03-2016
CNV Vakmensen
J.E. Klijn **
Plaatsvervangend bestuurslid
24-11-2015
FNV Bondgenoten
* **
De bestuursfunctie van mevrouw Lundgren is per 1 januari 2014 beeindigd. De bestuursfunctie van de heer Klijn is per 1 april 2014 beeindigd.
De overige organen die betrokken zijn bij dit pensioenfonds, zijn als volgt samengesteld: Dagelijks Bestuur De heer L.F.M. van Beekum (werknemersvoorzitter) De heer J.H.M. van de Vall (werkgeversvoorzitter) Geschillencommissie De heer M.W. van Straten De heer A.H.J. Teunissen* De heer P. Lelieveld * De heer T.L. Volkeri heeft de heer A.H.J. Teunissen vervangen bij de behandeling van geschillen in 2013. Communicatiecommissie Mevrouw M.H.A. Jacobs-Teunissen De heer M.W. van Straten De heer A. van den Berg (toehoorder namens deelnemersraad)
8
Service Level Agreement/Risico-commissie Mevrouw J.J.C. van der Kroft De heer L.F.M. van Beekum Mevrouw E.V. Lundgren De heer A.A. van Hienen De heer P.F.J. van der Heijden De heer A.C. Tromp Verantwoordingsorgaan Naam
Functie in verantwoordingsorgaan
Benoemd tot
Functie/in dienst van
A. Molleman
Voorzitter
01-07-2014
Gepensioneerden
W. van der Linden
Secretaris
01-07-2014
FNV Bondgenoten
A.J.D. Roodenrijs
Lid
01-07-2014
NBOV
Naam
Functie in deelnemersraad
Functie/in dienst van
W. Van der Linden
Voorzitter
Benoemd tot 01-07-2014
B. Wolbers
Lid
01-07-2014
FNV Bondgenoten
Deelnemersraad
A.A.M. Ravensbergen P.G.M. Lelieveld S. Banga
01-07-2014
Secretaris
FNV Bondgenoten
FNV Bondgenoten
Lid
01-07-2014
CNV Vakmensen CNV Vakmensen
Lid
01-07-2014
H.K. Ketellapper
Lid
01-07-2014
CNV Vakmensen
E.P.H. Maat
Lid
01-07-2014
FNV Bondgenoten
A. van den Berg
Lid
01-07-2014
FNV Bondgenoten
P. Arendshorst
Lid
01-07-2014
FNV Bondgenoten
Lid
01-04-2014
FNV Bondgenoten
G. Verhaegh
Uitvoeringsorganisaties Het beheer van de pensioenadministratie en bestuursondersteuning is uitbesteed aan TKP Pensioen B.V. Het vermogensbeheer voor het pensioenfonds is uitbesteed aan Lombard Odier (Europe) S.A. Netherlands Branch Certificeerders De certificerend actuaris is de heer drs. S.I. Keijmel AAG, verbonden aan Mercer Nederland B.V. De controlerend accountant is mevrouw drs. H. Elgersma RA, verbonden aan Ernst & Young Accountants LLP. Overige uitvoeringsorganisaties Externe Oversight manager Mevrouw M. Koetsier (Ortec Finance) Adviserend Actuaris De heer F. Verschuren (Sprenkels en Verschuren) Compliance officer De heer B. Peters (Nederlands Compliance Instituut)
9
De samenhang van de genoemde organen, commissies en werkgroepen wordt in het onderstaande schema visueel weergegeven.
Externe Toezichthouders
Externe adviseurs advies advies
extern toezicht door AFM en DNB
Commissies
advies
Oversight manager advies
Dagelijks Bestuur
toetsen
Adviesrecht
advies
Deelnemersraad
conrole
Bestuur
verantwoording adviesrecht
Verantwoordings orgaan
controle Adviserend actuaris
Compliance officer
Certificerend actuaris
Externe accountant
Met inachtneming van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen en de Code Pensioenfondsen is in 2013 besloten om per 1 juli 2014 een aantal wijzigingen aan te brengen in de bestuursstructuur. Het bestuur heeft, na afweging van de voor- en nadelen van de vijf bestuursmodellen, die in de Wet versterking bestuur pensioenfondsen zijn uitgewerkt, gekozen voor het paritaire model. Het aantal bestuursleden wordt teruggebracht van 12 naar 9 (4 vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen, 4 vertegenwoordigers van werknemersverenigingen en 1 vertegenwoordiger namens de pensioengerechtigden).
10
-
3.
Financiële positie en beleid in 2013
3.1
Financiële opzet en positie
Dekkingsgraad De dekkingsgraad is een belangrijke maatstaf voor de financiële positie van een pensioenfonds. Het geeft het pensioenvermogen als percentage van de contante waarde van de pensioenverplichtingen weer. De dekkingsgraad kan wijzigen door diverse factoren, zoals de ontwikkeling van het beleggingsresultaat, verzekeringstechnische ontwikkelingen en de ontwikkeling van de marktrente. De ontwikkeling van de dekkingsgraad van het pensioenfonds gedurende het jaar wordt hieronder weergegeven. 2013 99,8% 0,1% 0,0% 0,0% 3,0% 3,9% 0,0% 0,0% 0,2% 0,0% 107,0%
Dekkingsgraad 1 januari Effect premies Effect uitkeringen Effect toeslagverlening Effect beleggingsresultaat Effect rentetermijnstructuur voorziening pensioenverplichtingen Effect invoering UFR methodiek Effect aanpassing levensverwachting Effect overige oorzaken Effect korting Dekkingsgraad 31 december
2012 94,4% 0,1% -0,3% 0,0% 10,4% -9,0% 4,0% -0,8% 0,1% 0,9% 99,8%
Effect premies Het effect op premies wordt veroorzaakt doordat de feitelijke premie hoger was dan de actuarieel benodigde premie. Effect renteafdekking en beleggingsresultaat Het bruto rendement, inclusief het rendement door afdekking van de rente, bedroeg in 2013 3,5%. Dit rendement was (na aftrek van beleggingskosten) hoger dan het rendement benodigd om de aangroei van de voorziening te financieren (0,351%). De dekkingsgraad is hierdoor met 3,0% toegenomen. Rentetermijnstructuur (inclusief introductie UFR) De mutatie in de marktrente (RTS) heeft invloed op de hoogte van de voorziening pensioenverplichtingen. De rente is in 2013 gestegen, waardoor de VPV is gedaald. Per 30 september 2012 heeft de Nederlandsche Bank de wijze van vaststelling van de rentetermijnstructuur gewijzigd. Als gevolg hiervan is de berekening van de verplichtingen minder gevoelig voor schommelingen en mogelijk verstorende marktomstandigheden op de financiële markten geworden. De wijziging van de rentetermijnstructuur heeft een positief effect gehad op de dekkingsgraad. De dekkingsgraad is door de stijgende rente toegenomen met 3,9%. Het rente-effect op de beleggingen is meegenomen onder effect beleggingsresultaat. Overige oorzaken Door de toevoeging van de Meneba populatie is de dekkingsgraad per ultimo 2013 met 0,1% gestegen. De resterende overige verzekeringstechnische oorzaken hebben een positief effect van 0,1%. Onderstaande tabel geeft het verloop van de dekkingsgraad over de laatste vijf jaar weer. Ter illustratie zijn daarbij ook het behaalde beleggingsrendement, de benchmark, de Z-score en de gemiddelde rente behorende bij de gemiddelde looptijd van de verplichtingen vermeld:
Dekkingsgraad Beleggingsrendement Benchmark Z-score toets Gemiddelde rente waarop de voorziening is bepaald
2013 107,0% 3,5% 3,8% 3,1
2012 99,8% 13,4% 12,7% 3,5
2011 94,4% 4,7% 2,9% 3,6
2010 105,6% 11,0% 10,4% 3,4
2009 105,5% 13,1% 10,2% 3,0
2,86%
2,54%
2,74%
3,42%
n.b.
11
Ontwikkelingen herstelplan Het pensioenfonds heeft op 21 augustus 2009 een herstelplan ingediend bij DNB. De prognose van de dekkingsgraad was per 31 december 2013 104,9%. De daadwerkelijke dekkingsgraad is eind 2013 107,0%. Het daadwerkelijke verloop van de dekkingsgraad heeft in positieve zin afgeweken van het verwachte verloop. Daarmee is het fonds uit dekkingstekort geraakt en is het korte termijn herstelplan niet langer van toepassing. Wel verkeert het pensioenfonds per 31 december 2013 nog in een situatie van reservetekort. In onderstaand overzicht worden de verwachte en werkelijke ontwikkeling van de dekkingsgraad weergegeven. Verwacht Werkelijk (in %) (in %) Dekkingsgraad per 31 december 2012 103,0 99,8 Premie -0,1 0,1 Toeslag0,0 0,0 Sturingsverlening middelen Korting 0,0 0,0 Beleggingen 1,3 3,0 Rentetermijnstructuur 0,6 3,9 Effect van uitkeringen, kosten, kanssystemen en Overige 0,1 0,2 waardeoverdrachten. Dekkingsgraad per 31 december 2013 104,9 107,0 Naast het verschil in startwaarde van de dekkingsgraad, zorgen vooral de componenten beleggingen en rentetermijnstructuur voor verschillen tussen de verwachting en de werkelijkheid. Door de stijging van de marktrente is de technische voorziening gedaald. Dit heeft een positief effect op de dekkingsgraad. Het behaalde bruto beleggingsrendement, inclusief het rendement door afdekking van de rente, bedroeg in 2013 3,5% na aftrek van beleggingskosten. Dit rendement was hoger dan het rendement benodigd om de aangroei van de voorziening te financieren. De dekkingsgraad is hierdoor met 3,0% toegenomen, terwijl het herstelplan uitging van een stijging van 1,3%.
3.2
Beleid en beleidskeuzes
Het bestuur heeft beleid ontwikkeld op het gebied van financiering, beleggingen en toeslagen om de risico’s en de financiële positie van het pensioenfonds te beheersen. Bij het maken van beleidskeuzes worden de belangen van alle belanghebbenden evenwichtig afgewogen. Het beleid moet worden uitgevoerd binnen de kaders van de pensioenovereenkomst zoals die in de cao is vastgelegd.
Pensioenovereenkomst
Financiële positie
Beleggingsbeleid
Toeslagbeleid
12
Financieringsbeleid
3.2.1
Toeslagbeleid
Voor de actieve en arbeidsongeschikte deelnemers wordt bij de bepaling van het toeslagpercentage uitgegaan van de algemene loonsverhoging in de branche in het jaar voorafgaand aan de verhoging. Voor de ingegane pensioenen en uitgestelde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers wordt uitgegaan van de ontwikkeling van een prijsindexcijfer (CPI voor alle huishoudens, afgeleid) tussen 1 april van het voorafgaande jaar en 1 april van het jaar waarop de toeslag betrekking heeft. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Ter financiering van deze voorwaardelijke toeslagtoezeggingen is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald. Samenvattend kan worden gesteld dat het toeslagenbeleid van het fonds te typeren is conform categorie D1 van de toeslagenmatrix zoals gepubliceerd door DNB in de beleidsregel toeslagenmatrix van 26 februari 2007. Onderstaand wordt het toeslagenbeleid schematisch weergegeven. Voorwaarde DG in % Actuele DG > comfortgrens > 130%
Toeslagenbeleid Reglementaire toeslag en eventueel inhaaltoeslag, gevolgd door eventuele compensatie aan de pensioengerechtigden van niet genoten toeslagen*) Actuele DG > streefgrens > 125% Reglementaire toeslag Actuele DG < streefgrens < 125% Gedeeltelijke toeslag Actuele DG < ondergrens < 115% Geen toeslag *) De nabetaling van de gemiste toeslagen in de vorm van een eenmalige uitkering kan nooit betrekking hebben op een gemiste toeslag van meer dan vijf jaar voor de datum van uitvoering.
3.2.2
Financieringsbeleid
Financieringssysteem en ABTN De wijze waarop de kostendekkende premie en de verschuldigde premie bij het fonds wordt vastgesteld wordt hierna nader toegelicht.
Vaststelling van de kostendekkende premie De kostendekkende premie wordt jaarlijks bepaald als de som van: a.
b. c.
De jaarinkoop (gedisconteerd tegen een gestabiliseerde rentevoet) benodigd voor de in het boekjaar te verkrijgen aanspraken op (tijdelijk) ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en wezenpensioen, vermeerderd met de risicopremies voor arbeidsongeschiktheid (premievrijstelling) en overlijden (nabestaandenpensioen en wezenpensioen) en vermeerderd met een opslag voor uitvoeringskosten. De solvabiliteitsopslag. Deze opslag is gelijk aan het, conform het standaardmodel van DNB voor vaststelling van het Vereist Vermogen, berekende percentage per ultimo voorgaand boekjaar. De premie bevat geen marge voor het financieren van toeslagen.
Met ingang van 1 januari 2009 wordt voor de berekening van de kostendekkende premie met het oog op demping (conform artikel 4 van het besluit FTK) niet uitgegaan van de actuele rentetermijnstructuur, maar van een gestabiliseerde rentevoet. De te hanteren rentevoet is door het bestuur voor 2013 vastgesteld op 4,2%. Voor het overige worden bij de kostendekkende premie de actuariële veronderstellingen gehanteerd, die ook bij de bepaling van de technische voorziening worden gebruikt. De opslag voor premievrije deelneming wegens arbeidsongeschiktheid bedraagt 3,0% van de doorsneepremie. De opslag voor dekking van de jaarlijkse administratiekosten bedraagt 1,1% van de som van het pensioengevend loon. De verschuldigde premie Basis pensioenregelingen: De bijdrage die het fonds met betrekking tot de regeling inzake ouderdoms-, nabestaanden- en wezenpensioen (inclusief premievrijstelling) ontvangt, bedraagt per deelnemer een percentage van het pensioengevend salaris. Het uitgangspunt is dat deze verschuldigde premie minimaal gelijk is aan de kostendekkende premie als
13
hiervoor omschreven. Met ingang van 1 januari 2012 bedraagt dit percentage 13%. De werkgever is gerechtigd een gedeelte van deze premie te verhalen op de werknemer volgens de afspraken die daarover zijn gemaakt in de geldende CAO. Verloop pensioenpremie en overige premies De afgelopen vijf jaar hebben de premies zich als volgt ontwikkeld: 2013 2012 Pensioenpremie in %
13,0
13,0
2011
2010
2009
12,1
12,65
11,0*
* Per 1 juli 2009 is het premiepercentage verhoogd naar 12,1%. Deze verhoging is echter pas geëffectueerd per 1 januari 2010. Dit had een verhogend effect op de premie van 2010 van 0,55% waardoor de pensioenpremie 12,65% bedroeg. De pensioenpremie van de basispensioenregeling gaat per 1 januari 2014 omhoog van 13% naar 14%. De verhoging wordt als volgt verdeeld. 1/3 voor de werknemer en 2/3 voor de werkgever. Excedentregeling: De premie voor de aanvullende excedent-verzekeringen komt volledig ten laste van de werkgever. Met ingang van 1 januari 2013 wordt de premie voor de excedentregeling als volgt vastgesteld: Overlevingsgrondslagen : AG prognosetafel 2012 - 2062, zonder rekening te houden met ervaringssterfte. Per 1 januari 2013 wordt startjaar 2013 gebruikt. Het startjaar wordt jaarlijks één jaar doorgeschoven; Opslag langlevenrisico : 1,5% van de nominale jaarinkoop; Marktrente : rentetermijnstructuur van 30 september voorafgaand aan het jaar waarvoor de premie wordt vastgesteld; Excassokosten: : 2,0% van de nominale jaarinkoop; Administratiekosten : 1,1% van het pensioengevend (excedent)salaris; Arbeidsongeschiktheid : 4,6% van de nominale jaarinkoop; Solvabiliteitsopslag : 17,5% van de nominale jaarinkoop.
14
3.2.3
Beleggingsbeleid
Algemeen Het fonds heeft ten doel het, zonder winstoogmerk, doen van pensioenuitkeringen aan (gewezen) deelnemers of hun nagelaten betrekkingen en/of het doen van andere uitkeringen. Hiertoe worden de beschikbare gelden van het fonds op solide wijze belegd. Doelstelling van het beleggingsbeleid is de ingelegde premies zo goed mogelijk te beleggen teneinde een optimaal rendement te behalen. Hierbij spelen risico, kwaliteit en diversificatie een belangrijke rol. Uitgangspunten bij het vaststellen van de beleggingsportefeuille zijn de aard en omvang van de verplichtingen, het risicobudget en de eisen die voortvloeien uit de pensioenwetgeving. Asset Liability Management Om te komen tot een optimale samenstelling van de assetmix van de portefeuille op hoofdlijnen is gebruik gemaakt van de uitkomsten van de Asset Liability Management (ALM) studie die is uitgevoerd in 2011 en 2012. In deze studie wordt rekening gehouden met het toeslagenbeleid, het premiebeleid en de pensioenverplichtingen. Zodoende worden het beleggingsbeleid, het financieringsbeleid en het pensioenbeleid op elkaar afgestemd. Matching- & returnportefeuilles De inrichting van de portefeuillestructuur is gebaseerd op de doelstellingen en risicokaders van het pensioenfonds. Deze structuur is daarom functioneel en eenvoudig. De normwegingen van de portefeuillestructuur bestaan uit: 25% matchingportefeuille en 75% returnportefeuille. Matchingportefeuille De matchingportefeuille is gericht op de uitvoering van (een deel van) de strategische renteafdekking. Naast renteswaps worden in deze portefeuille obligaties aangehouden om onder andere te kunnen voldoen aan de ‘collatoral’ verplichtingen van deze renteswaps. Met deze portefeuille wordt geen outperformance doelstelling nagestreefd. De benchmark voor de matchingportefeuille wordt opgesteld op basis van de jaarlijkse uitkeringsprognose. In samenwerking met de administrateur zal maandelijks een aanpassing worden verwerkt op basis van de geschatte technische voorziening, balans en dekkingsgraad van het pensioenfonds. De matchingportefeuille is opgebouwd met behulp van staatsobligaties met een minimale rating van AA (Nederland, Duitsland en Frankrijk) en euro renteswaps die allen met solide tegenpartijen worden/zijn afgesloten. Er vindt een dagelijkse bewaking van het onderpand plaats die wordt uitgevoerd door specialisten. Tevens wordt rekening gehouden met het cashflow profiel van de benchmark voor de obligatiebeleggingen in de returnportefeuille. Returnportefeuille De returnportefeuille beoogt de indexatieambitie van het pensioenfonds te realiseren en is gespreid over diverse beleggingscategorieën en regio’s. Daarbij wordt aansluiting gezocht met de visie voor het betreffende jaar en het verwachte economische regime. De duration van de vastrentende producten uit de returnportefeuille wordt meegenomen bij de berekening van het afdekkingspercentage van het renterisico. Strategische verdeling normportefeuille Hieronder is de strategische verdeling voor de periode van 1 januari 2013 tot 1 juli 2013 weergegeven met de bijbehorende indices (de total return variant; inclusief netto dividend).
Normportfeuille Asset-categorie Gebied Obligaties Obligaties staat Europa Obligaties credits Matching passief (swaps + min AA) Euro Liquiditeiten Eurogebied Aandelen Europa ex VK Verenigd Koninkrijk Verenigde Staten Japan Emerging Markets Onroerend Goed Commodities Private Equity Totaal
Norm H1 2013 28.0% 5.0% 25.0% 2.0% 14.0% 4.0% 4.0% 4.0% 4.0% 4.0% 3.0% 3.0% 100.0%
15
Benchmark Barclays Euro-Aggregate Treasury Index Barclays Euro-Aggregate Corporates Index Rendement afgedekte nominale verplichtingen* 3- maands euribor MSCI Europe ex UK Large Cap MSCI UK Large Cap euro hedged MSCI US Large Cap euro hedged MSCI Japan Large Cap euro hedged MSCI Emerging Markets Large Cap 50% ROZ/IPD + 50% EPRA Eurozone JPMorgan Commodity Curve Index 3- maands euribor +200 bp
Voor de periode van 1 juli 2013 tot en met 31 december gold de onderstaande strategische verdeling. Normportfeuille Asset-categorie Gebied Obligaties Obligaties staat Europa Obligaties credits Matching passief (swaps + min AA) Euro Liquiditeiten Eurogebied Aandelen Europa ex VK Verenigd Koninkrijk Verenigde Staten Japan Emerging Markets Onroerend Goed Commodities Private Equity Totaal
Norm H2 2013 23.0% 10.0% 25.0% 2.0% 14.0% 4.0% 4.0% 4.0% 4.0% 4.0% 3.0% 3.0% 100.0%
Benchmark Barclays Euro-Aggregate Treasury Index Barclays Euro-Aggregate Corporates Index Rendement afgedekte nominale verplichtingen* 3- maands euribor MSCI Europe ex UK Large Cap MSCI UK Large Cap euro hedged MSCI US Large Cap euro hedged MSCI Japan Large Cap euro hedged MSCI Emerging Markets Large Cap 50% ROZ/IPD + 50% EPRA Eurozone JPMorgan Commodity Curve Index 5 jaars euroswap +200 bp
* Is gelijk aan: Rendement van: cashflows nominale verplichtingen * gewenste renteafdekkingspercentage – cashflows van de in de normportefeuille opgenomen gewichten van de Barclays Euro-Aggregate Treasury Index en de Barclays Euro-Aggregate Corporates Index. De kern van het beleggingsbeleid is gericht op investeringen in “large cap” kwaliteitsaandelen en op investeringen in obligaties van landen met een goede rating, zoals Duitsland, Nederland en Frankrijk. De werkelijke verdeling van de portefeuille per ultimo 2013 ziet er als volgt uit:
Normportfeuille Asset-categorie Obligaties
Liquiditeiten Aandelen
Onroerend Goed Commodities Private Equity Totaal
Werkelijke Gebied verdeling Benchmark Obligaties staat Europa 20.1% Barclays Euro-Aggregate Treasury Index Obligaties credits 13.8% Barclays Euro-Aggregate Corporates Index Matching passief (swaps + min AA) Euro 22.6% Rendement afgedekte nominale verplichtingen* Eurogebied 2.4% 3- maands euribor Europa ex VK 17.8% MSCI Europe ex UK Large Cap Verenigd Koninkrijk 4.5% MSCI UK Large Cap euro hedged Verenigde Staten 4.5% MSCI US Large Cap euro hedged Japan 4.5% MSCI Japan Large Cap euro hedged Emerging Markets 4.2% MSCI Emerging Markets Large Cap 2.3% 50% ROZ/IPD + 50% EPRA Eurozone 2.0% JPMorgan Commodity Curve Index 1.3% 5 jaars euroswap +200 bp 100.0%
In hoofdstuk 4 ‘Beleggingen’ wordt nader ingegaan op de uitkomsten van de gemaakte beleidskeuzes.
16
3.3
Risicobeheer
Aanstellen externe Oversight manager in 2013 Het bestuur van het fonds heeft in 2012 besloten om haar organisatie op het terrein van risicobeheer te versterken. In 2013 heeft het bestuur een selectietraject doorlopen voor de aanstelling van een externe Oversight manager. In juli 2013 heeft het bestuur Ortec Finance benoemd als externe Oversight manager. Dit houdt concreet in dat Ortec Finance bij alle bestuursvergaderingen aanwezig is. Ortec Finance adviseert het bestuur over risicomanagement en houdt toezicht op de uitbestede diensten. Hierbij gaat Ortec Finance na of de dienstverlening wordt uitgevoerd conform het beleid en conform de afspraken die gemaakt zijn in contracten en Service Level Agreements. Ortec Finance ondersteunt daarnaast het bestuur in besluitvorming door het opstellen van onafhankelijke oplegnotities bij voorstellen en adviezen die door Sprenkels & Verschuren, Lombard Odier en TKP aan het bestuur ter besluitvorming worden voorgelegd. Ten slotte stelt Ortec Finance maandelijks een Integraal Risico Dashboard op, op basis waarvan het bestuur zowel de financiële als nietfinanciële risico’s monitort. Het bestuur is en blijft eindverantwoordelijk voor de door haar genomen beslissingen. Solvabiliteitsrisico Een belangrijk risico is dat een pensioenfonds niet beschikt over voldoende vermogen om de pensioenverplichtingen na te kunnen komen, ook wel het solvabiliteitsrisico genoemd. Als de solvabiliteit zich negatief ontwikkelt, kan het pensioenfonds de premie verhogen binnen de kaders van de uitvoeringsovereenkomst en kan er geen of minder ruimte voor toeslagverlening zijn. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het pensioenfonds de pensioenaanspraken en pensioenrechten moet korten. De solvabiliteit van een pensioenfonds wordt gemeten op basis van de hoogte van de dekkingsgraad van het pensioenfonds. Inflatierisico Het inflatierisico is het risico dat het pensioenfonds de pensioenen niet of onvoldoende kan indexeren als gevolg van een stijgende inflatie. In de beleggingsportefeuille zijn op dit moment geen inflatie gerelateerde producten opgenomen. Beleggingsrisico’s De belangrijkste beleggingsrisico’s betreffen het markt-, krediet- en liquiditeitsrisico. Het marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. Marktrisico wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten waarin het pensioenfonds op basis van het vastgestelde beleggingsbeleid actief is. De beheersing van deze risico’s is geïntegreerd in het beleggingsproces. Renterisico Het renterisico is het risico dat de waarden van de beleggingen en de waarde van de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van veranderingen in de marktrente. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de duration. Dit is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren van de kasstromen. Het renterisico op de balans van het pensioenfonds wordt strategisch tussen 45% en 75% afgedekt. De hoogte van de afdekking wordt door het bestuur bepaald en wordt in iedere kwartaalvergadering beleggingen besproken en vastgesteld. De matchingportefeuille is gericht op het afdekken van het renterisico en wordt geheel in euro staatsobligaties belegd met een minimale rating van AA van een van de bekende ratingbureaus, aangevuld met renteswaps met een beperkt aantal solide tegenpartijen, waarbij dagelijks onderpand wordt gevraagd. Daarnaast wordt bij de renteafdekking rekening gehouden met het cashflow profiel van de benchmark voor de obligatiebeleggingen in de returnportefeuille. De bewaking van de renteafdekking vindt plaats op dagelijkse basis. Maandelijks worden de nominale uitkeringsprognoses bijgewerkt als uitgangspunt en benchmark voor de constructie van de matchingportefeuille. Valutarisico De portefeuille is voor ca. 80% in Euro’s belegd. Over de overige 20% die niet in euro’s is belegd wordt in principe valutarisico gelopen. Omdat het de verwachting is dat op lange termijn er geen extra rendement wordt behaald op open valutaposities ten opzichte van de euro, wordt het valutarisico in de portefeuille, daar waar het efficiënt mogelijk is, afgedekt. Dit betreft voornamelijk het risico van de Amerikaanse Dollar, het Britse Pond en de Japanse Yen. Het valutabeheer van de portefeuille wordt uitgevoerd door de fiduciair manager. Prijs(Koers)risico Prijsrisico is het risico dat door de ontwikkeling van marktprijzen waardewijzigingen plaatsvinden. Dit wordt veroorzaakt door factoren die samenhangen met een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren.
17
Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het beleggingsresultaat, omdat alle beleggingen worden gewaardeerd op actuele waarde waarbij waardewijzigingen onmiddellijk worden verwerkt in het saldo van baten en lasten. Het pensioenfonds neemt bewust marktrisico’s omdat hier een risicopremie tegenover staat en daarmee een hoger rendement wordt verwacht dan de risicovrije rentevoet. Het koersrisico van met name de return portefeuille (aandelen, obligaties, vastgoed, commodities ed.) wordt beheerst door diversificatie over verschillende beleggingscategorieën, volgens de overeengekomen beleggingsrichtlijnen. Bovendien wordt binnen elke beleggingscategorie een zorgvuldige spreiding over individuele effecten of andere beleggingsobjecten gewaarborgd, zodat de beleggingsportefeuille als geheel nooit bovenmatig wordt blootgesteld aan het koersrisico van één of enkele specifieke beleggingen. De monitoring van het koersrisico vindt plaats op dagelijkse basis door de fiduciair manager, waarbij niet alleen de actuele posities, maar ook diverse stress scenario’s in ogenschouw worden genomen met een schatting van het risicoprofiel van de beleggingsportefeuille en van de balans van het pensioenfonds. Kredietrisico Het pensioenfonds neemt bewust kredietrisico door het kopen van obligaties van diverse overheden en bedrijven omdat hier een risicopremie tegenover staat en daarmee een hogere return dan de risico vrije rente wordt verwacht. Dit risico wordt onder controle gebracht door enerzijds een zorgvuldige selectie van individuele effecten, landen en ondernemingen op basis van kredietwaardigheid en verhandelbaarheid. In principe is de portefeuille belegd in ‘Investment grade’ effecten, met een minimale rating van BBB. Anderzijds wordt voldoende spreiding in acht genomen bij de portefeuilleconstructie zodat nooit teveel schade kan worden opgelopen indien ondanks alles een uitgevende instelling toch in de problemen komt. Met het oog op de kredietbewaking van het renteswap programma voor de matchingportefeuille worden alleen solide tegenpartijen geselecteerd. Daarnaast wordt op dagbasis onderpand in bewaring gesteld, op basis van de marktwaarde van de renteswapcontracten, met staatsobligaties met een minimale rating van A. Concentratierisico Het concentratierisico wordt beheerst door voldoende spreiding te waarborgen in alle onderliggende beleggingsportefeuilles. Dit heeft vooral betrekking op de aandelen portefeuille, waar de meest risicovolle posities in terug te vinden zijn. Maar de spreiding wordt uiteraard ook toegepast voor de portefeuille obligaties en het onroerend goed. In totaal wordt de gehele beleggingsportefeuille over enkele honderden individuele effecten en beleggingsobjecten gespreid en zijn er limieten ten aanzien van maximale wegingen in individuele namen. De matchingportefeuille wordt belegd in euro staatsobligaties met een minimale rating van AA. De matchingportefeuille is bovendien gespreid over de gehele looptijdstructuur van de verplichtingen van het pensioenfonds, zodat niet alleen bescherming wordt geboden tegen schommelingen van het renteniveau, maar ook van de rentetermijnstructuur. Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het pensioenfonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Dit risico wordt beheerst door in het beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor liquiditeitsposities, rekening houdend met directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. De beleggingsportefeuille is grotendeels belegd in effecten en institutionele beleggingsfondsen die op dagbasis verhandelbaar zijn. De structuur van de matchingportefeuille sluit aan bij de uitkeringsprognoses. Hierbij worden ook voldoende obligaties gereserveerd in de matchingportefeuille om mogelijk grote marktwaardebewegingen (door forse rentebewegingen) van de uitstaande swaps op te vangen. Een deel van de vastgoed portefeuille is minder goed te verhandelen, in principe wordt daarin deelgenomen voor de lange termijn. De beleggingen in de vastgoed portefeuille zijn zogenoemde gesloten beleggingsfondsen. Bij verkoop van (een gedeelte) van de participaties zal een koper gevonden moeten worden. Ook de beleggingen in Private Equity zijn minder liquide, maar dit betreft slechts een klein gedeelte van de totale portefeuille. Het liquiditeitsrisico ten aanzien van de maandelijkse onttrekkingen voor de pensioenuitkeringen is voor het fonds beperkt. De bedragen zijn in verhouding tot het fonds klein. Totaal bedragen de netto onttrekkingen jaarlijks minder dan 1% van het vermogen. Tegenpartijrisico Tegenpartijrisico is het risico op financiële verliezen voor het pensioenfonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het pensioenfonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito’s worden geplaatst en marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)-derivatenposities worden aangegaan. Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van kredietrisico’s is het afwikkelingsrisico (‘settlementrisico’). Dit
18
houdt het risico in dat partijen waarmee het pensioenfonds transacties is aangegaan, niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten waardoor het pensioenfonds financiële verliezen kan lijden. Beheersing van het kredietrisico vindt plaats door het stellen van kredietwaardigheidseisen aan de tegenpartijen waarmee transacties kunnen worden gedaan. Daarnaast worden limieten gesteld aan tegenpartijen op totaalniveau. Dat wil zeggen met inachtneming van alle posities die een tegenpartij heeft jegens het pensioenfonds; het vragen van extra zekerheden zoals onderpand bij renteswaps en het uitlenen van effecten (‘securities lending’). Ter afdekking van het afwikkelingsrisico wordt door het pensioenfonds belegd in markten waar een voldoende betrouwbaar clearing- en settlementsysteem functioneert. Voordat in nieuwe markten wordt belegd, wordt eerst onderzoek gedaan naar de waarborgen op dit gebied. Met betrekking tot niet-beursgenoteerde beleggingen, met name OTC-derivaten, wordt door het pensioenfonds alleen gewerkt met tegenpartijen waarmee ISDA/CSA-overeenkomsten zijn afgesloten, zodat posities van het pensioenfonds adequaat worden afgedekt door onderpand. Derivaten Het pensioenfonds maakt gebruik van derivaten voor efficiënt en doelmatig risicobeheer. Aan het gebruik van derivaten is een aantal risico’s verbonden, zoals onderpandsbeheer en tegenpartijrisico. Het onderpand voor de renteswaps wordt op dagelijkse basis uitgewisseld en bestaat tenminste uit solide staatsobligaties. Het tegenpartij risico wordt beheerst door middel van een selectie van een beperkt aantal solide tegenpartijen die regelmatig gemonitoord en getoetst worden. In 2013 zijn vanuit de nieuwe EMIR (European Market Infrastructure Regulation) wetgeving voor derivaten additionele rapportages aan de toezichthouder geïmplementeerd inzake de derivatentransacties. Deze nieuwe wetgeving is in het bestuur besproken. Leverage In de matchingportefeuille is sprake van leverage doordat de verplichtingen deels door middel van swaps worden gehedged. Deze leverage is nodig om het renterisico af te kunnen dekken, zonder hiervoor alle middelen van het fonds te moeten aanwenden. Uit een risicoanalyse blijkt dat de onderliggende matchingportefeuille renteschokken van 300 basispunten ruim kan opvangen zonder dat hiervoor andere beleggingen vrij gemaakt zouden moeten worden. Verzekeringstechnische risico’s Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat voortvloeit uit mogelijke afwijkingen van actuariële inschattingen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. In de actuariële analyse worden de afwijkingen geanalyseerd. Gezien de omvang van het pensioenfonds, wordt het verzekeringstechnisch risico niet herverzekerd. De belangrijkste actuariële risico’s zijn het langlevenrisico, het overlijdensrisico (kortleven) en het arbeidsongeschiktheidsrisico. Langlevenrisico Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen mogelijk niet voor de uitkering van de pensioenverplichting aan deze langer levende deelnemers. Door toepassing van de AG-prognosetafel 2012-2062 is bij het pensioenfonds het langlevenrisico voor een belangrijk deel gewaardeerd in de voorziening pensioenverplichtingen. Overlijdensrisico Het overlijdensrisico houdt in dat het pensioenfonds in geval van overlijden mogelijk eerder dan verwacht een nabestaandenpensioen moet toekennen, waarvoor door het pensioenfonds geen voorzieningen zijn getroffen. Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het pensioenfonds meer voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en voor het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen dan was verwacht. Niet-financiële risico’s Naast financiële risico’s loopt het pensioenfonds ook niet-financiële risico’s die het behalen van de doelstellingen kunnen bedreigen. Deze risico’s kunnen uiteindelijk ook een financiële invloed hebben. De belangrijkste nietfinanciële risico’s zijn het reputatierisico, het operationeel risico, het uitbestedingsrisico, het integriteitsrisico,
19
het juridisch risico en het IT risico. Reputatierisico Het reputatierisico is het risico dat de reputatie van het fonds negatief wordt beïnvloed door interne of externe ontwikkelingen. Het reputatierisico heeft in feite een overlap met alle overige risico’s omdat incidenten vanuit de overige risicogebieden tevens een impact op het reputatierisico kunnen hebben. De beheersmaatregelen die bij alle financiële en niet-financiële risico’s zijn benoemd dragen daarom tevens bij aan het beperken van het reputatierisico. Er is een communicatiebeleid vastgesteld. Het bestuur voert daarnaast zelf het woord richting pers en media. Het dagelijks bestuur is hierbij het eerste aanspreekpunt. Operationeel risico Operationeel risico is het risico dat optreedt bij de uitvoering van het pensioen- en vermogensbeheer, bestuursondersteuning en de integrale advisering van het pensioenfonds inzake het beleid op communicatie-, juridisch-, fiscaal-, actuarieel- en beleggingsterrein. Dit heeft betrekking op de continuïteit, integriteit en kwaliteit van de dienstverlening. Het pensioenfonds heeft de genoemde werkzaamheden uitbesteed aan TKP Pensioen BV (TKP), Lombard Odier en Sprenkels & Verschuren. Uitbestedingsrisico Uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden, dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel worden geschaad. Het uitbestedingsrisico wordt gemitigeerd door de afspraken (kwaliteitseisen) in de uitvoeringsovereenkomst en de daaraan verbonden Service Level Agreement (SLA). Monitoring van de uitvoering door het bestuur vindt plaats op basis van de periodieke rapportages van TKP en Lombard Odier over de uitgevoerde werkzaamheden. In 2013 heeft het bestuur het uitbestedingsbeleid vastgesteld. In dit beleid zijn uitgangspunten ten aanzien van uitbesteding opgenomen alsook uitgangspunten voor selectieprocessen, eisen waaraan dienstverleners moeten voldoen en uitgangpunten voor de reguliere controle en monitoring op de uitbestede diensten. Het uitbestedingsbeleid zal jaarlijks geëvalueerd worden. Integriteitsrisico Het bestuur heeft het bevorderen van een goede reputatie, onder andere door een adequate beheersing van compliance risico’s hoog in het vaandel staan. Het bestuur heeft hiertoe een integriteitsbeleid en een gedragscode opgesteld. Daarnaast heeft het bestuur een Compliance Officer bij het NCI (Nederlands Compliance Instituut) aangesteld. Juridisch risico Het juridisch risico is het risico dat samenhangt met (de naleving van ) wet- en regelgeving, het bedreigd worden van de rechtspositie met inbegrip van de mogelijkheid dat contractuele verplichtingen onvoldoende zijn vastgelegd en/ of onvoldoende kunnen worden afgedwongen. Onder juridisch risico valt tevens het risico dat het pensioenfonds zelf in de uitvoering van de pensioenregeling niet voldoet aan wet- en regelgeving. Het bestuur heeft contracten en Service Level Agreements afgesloten met de uitvoeringsorganisaties. Het bestuur kan of laat zich bij het afsluiten van complexe contracten bijstaan door een extern juridisch adviseur. De aanpassing van fondsdocumenten met een juridisch karakter wordt geëvalueerd door de juridisch adviseur van de Pensioenbeheerder. In bijzondere gevallen maakt het bestuur gebruik van externe juridische ondersteuning. IT risico Het IT risico is het risico op schade als gevolg van systeemuitval, een gebrekkige beveiliging en/of continuïteit van systemen. Voor het pensioenfonds valt het IT-risico voor een substantieel deel onder het uitbestedingsrisico omdat de uitvoering van het pensioen- en vermogensbeheer (waarbij in processen gebruik wordt gemaakt van IT) is uitbesteed. Het IT-risico heeft dan ook met name betrekking op het IT-risico dat voortvloeit uit het gebruik van IT-tools en applicaties door het bestuur zelf. Het bestuur maakt gebruik van beveiligde IT tools (zoals iPads, de bestuurdersportaal, laptops en mobiele telefoons). Daarnaast houdt het bestuur zich aan het gebruik van logins en passwords voor de bestuurdersportal. De jaarlijkse ISAE 3402 rapportages van beide uitvoeringsorganisaties (de Fiduciair Manager en beleggingsadministrateur en Pensioenbeheerder) geven inzicht in de beheersing van het IT risico. Voor een nadere toelichting op de risico’s en het beheersingsbeleid wordt verwezen naar de risicoparagraaf van de jaarrekening.
20
4.
Beleggingen
Algemeen In dit hoofdstuk wordt een feitelijke uiteenzetting gegeven van de marktontwikkelingen die van invloed zijn geweest op de beleggingen. Verder zal per deelcategorie en voor de portefeuille als geheel worden ingegaan op de resultaten van het gevoerde beleggingsbeleid. Vervolgens worden een aantal thema’s en trends benoemd die van invloed kunnen zijn op de toekomstige beleggingen. Ten slotte wordt de Corporate Governance uiteengezet.
4.1
Marktontwikkelingen
In 2013 werd het positieve marktsentiment van 2012 voortgezet. Na de wereldwijde kredietcrisis van 2008/2009 begint nu ook de eurocrisis, die met name in 2010 en 2011 hevig woedde, langzamerhand op de achtergrond te raken. Wereldwijd hebben centrale banken een grote rol gespeeld in het herstel van vertrouwen op de kapitaalmarkten. Zowel de ECB als de FED, de Bank of England en de Bank of Japan hebben via QE en LTRO’s* grote hoeveelheden geld verschaft aan het bankwezen. De beschikbare gelden vonden voor een deel hun weg naar de financiële markten waar ‘risky assets’ in prijs konden stijgen. Hoewel er wereldwijd nog veel hervormingen zullen moeten plaatsvinden, nam het vertrouwen in de reële economie en de financiële markten toe naarmate het jaar vorderde. Bovendien verbeterden de fundamentele macro-indicatoren, eerst in de VS en Japan, later ook in de eurozone. Onder invloed van dalende inflatie en tegenvallende groeicijfers in de eurozone verlaagde de ECB de toch al zeer lage beleidsrente in 2013 met twee stappen van 25 basispunten in mei en november. Zodoende stond de refi rente per eind 2013 een historisch laag niveau van 0,25%. In navolging van andere centrale banken gaf ook de ECB halverwege het jaar een ‘forward guidance’. De ECB gaf aan nog jaren een zeer ruim monetair beleid te voeren. Een zeer belangrijk speerpunt in het voorkomen van toekomstige crises en herwinning van vertrouwen is de vorming van een Europese bankenunie, in 2013 zijn belangrijke stappen voorwaarts gemaakt. Ondanks bezwaren van met name Duitsland bereikten de Europese ministers van Financiën tegen het eind van 2013 een akkoord. Ze spraken af om de bail-in verplichting** vanaf 2016 in te laten gaan. * Quantitative Easing, programma waarbij de centrale bank (staats-)obligaties opkoopt teneinde de rentestand te drukken en de economie een impuls te geven. LTRO staat voor Long Term Refinancing Operations, programma waarbij de ECB tijdelijk lange termijn herfinancieringsoperaties beschikbaar stelt aan banken, in ruil voor bepaalde zekerheden (waardepapieren) vinden de liquiditeiten aan banken deels hun weg via leningen aan klanten ** naast aandeelhouders ook bijdrage van obligatiehouders en onverzekerde spaarders bij faillissement van een bank (i.p.v. belastingbetalers) Verder werd afgesproken dat er een gezamenlijk herstel- en afwikkelingsmechanisme gaat komen ten aanzien van probleembanken, dit zal geleidelijk plaatsvinden in tien jaar. Op deze wijze zullen ook sterke banken (en sterke landen) een solidaire bijdrage leveren aan de stabiliteit van het financiële stelsel. De ECB zal belast worden met het toezicht op de Europese banken en neemt dit over van de nationale autoriteiten. In voorbereiding hierop zal de ECB in 2014 de systeemrelevante banken in de eurozone aan een AQR (Asset Quality Review) en stresstest onderwerpen. Zodoende worden balansen vergelijkbaar gemaakt en wordt geanalyseerd welke banken kapitaalversterking nodig hebben. Waar de Europese staatsschuldencrisis in 2011 en 2012 nog voor zeer hoge obligatierentes zorgden in de periferie en diverse landen elkaar hiermee besmetten, liet 2013 een zichtbaar herstel zien. Bovendien zorgden politieke en financiële perikelen in 2013 voornamelijk lokaal tot enige onrust, zonder het besmettingsgevaar van de jaren ervoor. Zo zorgde de verwevenheid van de Cypriotische bankensector met de situatie in Griekenland ervoor dat noodhulp van de EU/ECB/IMF in maart onafwendbaar was geworden. Het opgezette herstructureringsplan was uniek in de eurozone; dit keer moesten ook (senior) obligatiehouders en grote spaarders meebetalen aan de redding van de Cypriotische bankensector. Eurogroep voorzitter Dijsselbloem gooide nog wat olie op het vuur door te suggereren dat dit een template is voor toekomstige gevallen. Hoewel ECB voorzitter Draghi dit in eerste instantie nog ontkende, is dit wel degelijk de richting die bewandeld wordt volgens de richtlijnen van de bankenunie. In Italië ontstond begin 2013 een patstelling toen de centrum-linkse Bersani de meerderheid in het Huis van Afgevaardigden veroverde en Berlusconi de meerderheid in de Senaat. Een onbestuurbaar Italië dreigde voor het land met de grootste staatsobligatiemarkt van Europa (€ 2.000 mrd). In Portugal steeg de obligatierente in juli fors nadat twee ministers aftraden uit onvrede over de bezuinigingsplannen van premier Coelho. Deze gebeurtenissen zorgden voor tijdelijke en lokale stijgingen van de obligatierentes, echter over geheel 2013 daalden deze rentes in de periferie.
21
Grafiek 1: Renteverschillen van Europese periferie versus Duitsland verkleinden, een teken van toenemende stabiliteit in de eurozone. De basis voor de relatieve rust in de Europese schuldencrisis was halverwege 2012 al gelegd door ECB voorzitter Draghi die de bereidheid aangaf om onbeperkt obligaties op te kopen onder voorwaarden tot hervormingen en bezuinigingen. Opmerkelijk is dat de woorden van Draghi (“Within our mandate, the ECB is ready to do whatever it takes to preserve the euro. And believe me, it will be enough.”), de woorden hun uitwerking niet hebben gemist terwijl er tot op heden geen gebruik is gemaakt van dit vangnet. Bovendien heeft Ierland de laatste keuring van de trojka doorstaan en kon het hulpprogramma van 2010 (€ 85 mrd) in afgelopen december worden beëindigd. In de VS is begin 2013 binnen het stelsel van centrale banken (FED) twijfel ontstaan over voortzetting van de huidige stimuleringsmaatregelen. Het huidige QE-programma bestaat uit maandelijkse opkopen van $ 85 mrd per maand aan staats- en hypotheekobligaties ter stimulering van de Amerikaanse economie. Inmiddels is de balans van de FED al enorm verlengd door de opkopen (QE1, 2, 3 en operation twist) en zijn tekenen van een voorzichtig herstel zichtbaar geworden. In de loop van het jaar gaf de FED aan dat het huidige opkoopprogramma zal worden afgebouwd, ook wel aangeduid als ‘tapering’. De FED benadrukte hierbij wel dat de voorwaarde is dat de werkloosheid verder daalt tot beneden 6,5% en de inflatie richting 2% stijgt. Beleggers volgden de macro economische data nauwgezet en maakten de inschatting dat de FED in september met tapering zou beginnen. Dit gebeurde niet, de FED wilde meer bewijzen zien van een verbeteringen in de economie. Bovendien gaf Bernanke aan dat de FED de beleidsrente ook na beëindiging van het opkoopprogramma nog lange tijd laag zal houden. Na deze zorgvuldige sturing van de renteverwachtingen en een serie van goede economische data maakte de FED in december bekend dat de afbouw van het opkoopprogramma in januari 2014 zal gaan aanvangen. Vanaf deze maand zal in plaats van $ 85 mrd nog $ 75 mrd aan obligaties worden opgekocht. Afhankelijk van de inflatie- en/of arbeidsmarktontwikkelingen zal het programma vermoedelijk eind 2014 volledig zijn beëindigd. Op de rentemarkten werd het grootste deel van 2013 al geanticipeerd op de voorgenomen afbouw van QE, de 10-jaars rente van de VS steeg meer dan een procentpunt van 1,76% naar 3,03%. In het kielzog steeg ook de Duitse 10-jaars rente van 1,32% naar 1,93%. De impact van de rentestijging in de VS wordt duidelijk door het resultaat van de total return US aggregate index (staats- en bedrijfsobligaties) te analyseren; voor het eerst in meer dan 10 jaar is het jaarresultaat van deze index negatief.
Grafiek 2: Forse stijgingen van 10-jaars staatsobligatierente in de VS en Duitsland In Japan zette de nieuwe minister-president Abe een nieuw en vooruitstrevend economisch beleid uiteen. Het beleid bestaat uit drie pijlers die al snel bekend werden als ‘Abenomics’. De eerste pijler is een budgettaire impuls van plusminus 1,4%-punt BBP met de nadruk op infrastructurele investeringen. De tweede pijler is het
22
voeren van een ultra ruim monetair beleid (onder aanvoering van centrale bank gouverneur Kuroda) gericht op een inflatie van 2%. Aangezien voor aanvang van het beleid sprake was van deflatie moest een uitgebreide opkoop van staatsobligaties worden ingezet. De derde pijler betreft structurele hervormingen om het groeipotentieel op termijn te ondersteunen. Een aantal doelstellingen is bereikt; zo werd deflatie omgebogen naar inflatie (wel nog steeds met 1,5% onder de doelstelling van 2%), de yen verzwakte waardoor de concurrentiepositie kon verbeteren, het BBP liep op, de Nikkei aandelenindex maakte een forse sprong voorwaarts en het consumentenvertrouwen nam toe. De keerzijde van het beleid is dat een gevaarlijk spel wordt gespeeld: de inflatie kan uit de hand lopen, de huidige enorme staatsschuld van 245% BBP wordt niet aangepakt, het grootste Japanse staatspensioenfonds loopt een groot koersrisico op de Japanse staatsobligaties en een wereldwijde valutaoorlog ligt op de loer. Bovendien valt of staat Abenomics bij het slagen van de derde pijler, de hervormingen.
Grafiek 3: Impact ‘Abenomics’ op valuta, aandelenbeurs (beiden geïndexeerd, 31.12.09 = 100) en inflatie Naast het accommoderende beleid van belangrijke centrale banken zorgden ook goede macro economische cijfers voor stijgende aandelenmarkten. In de VS was een duidelijke verbetering van de huizenmarkt zichtbaar. Zowel de vastgoedprijzen als de transactievolumes lieten een stijgende trend zien. De werkloosheid daalde met name in de VS en het VK (rond 7.5%) en lijkt zich in de eurozone enigszins te stabiliseren (op een hoog niveau van circa 12%). Consumenten en producenten krijgen na een aantal zware crisisjaren weer wat meer vertrouwen in de toekomst. De BBP-groei van met name de VS, VK en Japan krijgt de wind in de zeilen en zelfs de eurozone krabbelt na zes achtereenvolgende kwartalen van krimp weer op. De inkoopmanagersindices (PMI’s), die een voorspellende waarde wordt toegekend over de stand van de economie, laat het afgelopen jaar in de grote economieën een stijgend verloop zien.
Grafiek 4: Verloop PMI’s (inkoopmanager index) waarbij 50 de kritische grens is tussen krimp en groei In september en oktober ontstond enige onrust op de financiële markten doordat twee deadlines in de VS naderden. Zowel de begroting voor het nieuwe fiscale jaar als de maximering van het schuldenplafond werd een politiek steekspel tussen de Democraten en de Republikeinen. Uiteindelijk was er wel enkele weken sprake van een ‘government shutdown’ maar het technische bankroet kon worden voorkomen. Zeer opvallend was dat het koersresultaat van zowel obligaties als aandelen van opkomende markten fors achterbleef bij ontwikkelde landen. De opkomende landen hebben aan economische dynamiek verloren. Lage groei in westerse landen deed de afgelopen jaren veel beleggingsgeld naar opkomende markten stromen. Nu de opkomende economieën met tegenvallers kampen, de groei daar afzwakt en in het westen juist weer wat
23
aantrekt, repatriëren veel westerse beleggers hun beleggingen in opkomende markten. Toen het Amerikaanse stelsel van centrale banken aangaf dat binnen afzienbare tijd zou worden begonnen met de afbouw van het opkoopbeleid, kwam de kapitaalvlucht in een stroomversnelling. Door de monetaire verruiming in de VS stroomde namelijk een grote hoeveelheid dollars naar beter renderende beleggingen in opkomende landen, daaraan lijkt abrupt een einde te komen. In de opkomende landen heeft de kapitaalvlucht tot depreciatie van de lokale valuta’s geleid. Om de verzwakking van de valuta’s en de nog immer hoge inflatie tegen te gaan, gingen de centrale banken van deze landen over tot renteverhogingen, echter dit zette weer een rem op de economische groei. In China is een einde gekomen aan de dubbelcijferige groei die vanaf 2003/2004 wel werd gehaald. Al sinds begin 2010 is sprake van teruglopende groei, deze bedraagt nu zo’n 7.8% op jaarbasis. De groeiafname is volgens het Chinese bureau van de statistiek deels het gevolg van de hervorming van de economie door de overheid. Die is gericht op het stimuleren van de binnenlandse consumptie en het terugdringen van de afhankelijkheid van export en investeringen. Op de lange termijn is dit een gewenste, namelijk meer evenwichtige ontwikkeling, maar op de korte termijn zet dit druk op de groei van het BBP. Grafiek 5 laat duidelijk zien dat de beurzen van de opkomende markten in 2013 fors achter zijn gebleven bij de beursontwikkeling van de ontwikkelde landen. In enkele westerse landen, waaronder de VS en Duitsland, noteerde de aandelenindices in 2013 zelfs een ‘all-time-high’.
Grafiek 5: Tweedeling in performance aandelenbeurzen westerse & opkomende markten, geïndexeerd (31.12.12 = 100)
Grafiek 6: waardedalingen valuta opkomende landen versus euro, geïndexeerd (31.12.12 = 100) De lagere groei in China zorgt daar voor minder vraag naar grondstoffen. Tezamen met de grote belangstelling voor schaliegas en –olie had dit een drukkend effect op de wereldwijde grondstoffenmarkt. De relatieve rust omtrent de eurocrisis en de voorgenomen afbouw van QE in de VS voor een zeer scherpe daling van de goudprijs. Het edelmetaal daalde in 2013 maar liefst 28% na 12 aaneengesloten jaren van koersstijgingen.
24
Grafiek 7: Performance grondstoffenmandje, olie en goud (allen in $ en geïndexeerd, 31.12.12 = 100)
4.2
Resultaten beleggingsportefeuille
Rendement 2013 ten opzichte van de benchmark De portefeuille behaalde over 2013 een rendement van 3,5%. Het rendement van de normportefeuille bedroeg over dezelfde periode 3,8%. De underperformance van de totale portefeuille kan grotendeels worden toegeschreven aan een negatief selectieresultaat (-/- 1,1%) binnen de obligatieportefeuille door de onderweging van staatobligaties van de perifere landen in Europa. Tegenover dit negatieve selectieresultaat binnen obligaties stond een positief selectieresultaat (+ 0,2%) binnen aandelen. Bovendien resulteerden de overweging van aandelen en de onderweging van commodity's in een positief allocatieresultaat van respectievelijk + 0,5% en 0,1%. Per saldo presteerde de portefeuille van het fonds daarmee -/- 0,3% slechter dan de normportefeuille. In onderstaande tabel wordt de performanceattributie van de portefeuille op hoofdcategorieën weergegeven.
2013 Obligaties Aandelen Onroerend Goed Private Equity Commodities Liquiditeiten Totaal
PF Gewicht BM Gewicht 57.2% 57.8% 33.5% 30.2% 2.4% 4.0% 1.7% 3.0% 2.1% 3.0% 3.2% 2.0% 100.0% 100.0%
PF Perf. -5.7% 22.1% 3.7% 3.8% -7.8% 1.7% 3.5%
BM Perf. -3.8% 21.6% 3.4% 2.2% -9.3% 0.2% 3.8%
Allocatie 0.0% 0.5% 0.0% 0.0% 0.1% 0.0% 0.6%
Selectie -1.1% 0.2% 0.0% 0.0% 0.0% 0.0% -0.9%
Totaal -1.1% 0.6% 0.0% 0.0% 0.1% 0.0% -0.3%
De dekkingsgraad van het pensioenfonds is in het jaar opgelopen van 99,8% naar 107,0%. De dekkingsgraad bevindt zich daarmee boven het minimum vereiste niveau van 104,5% en eveneens boven het pad van het herstelplan. Vanwege de historisch lage rente heeft De Nederlandsche Bank besloten om een correctie op de rentetermijnstructuur toe te passen. Sinds 30 september 2012 wordt een UFR curve gepubliceerd door de DNB waarbij de forward rente naar 4,2% loopt over 60 jaar. Voor het pensioenfonds had dit in totaal een positief effect op de dekkingsgraad van circa 3,5%-punt ten opzichte van de dekkingsgraad op basis van marktwaarde. Grafiek dekkingsgraadontwikkeling
25
4.3
Aandelen
Samenstelling portefeuille De aandelenbeleggingen worden zowel middels directe beleggingen als door middel van fondsbeleggingen ingevuld. Beleid ten aanzien van directe beleggingen In Europa vinden de aandelenbeleggingen plaats door direct te investeren in large cap aandelen. De beleggingsstijl om de beoogde doelstellingen te bereiken wordt gekenmerkt door een focus op beleggingen in ondernemingen die op lange termijn een track record van winstgevendheid hebben, een stabiele cashflow genereren en lage schulden hebben. Gewoonlijk resulteert deze voorkeur in beleggingen in ondernemingen met relatief lage koers/winst en prijs/boekwaardeverhoudingen en aantrekkelijke dividendrendementen. Met deze beleggingsstijl wordt op lange termijn gestreefd naar een stabiele goede performance en lage omzet in de portefeuilles. Beleid ten aanzien van indirecte beleggingen/beleggingsfondsen Voor de selectie van managers wordt gebruik gemaakt van het manager selectie en monitoring team van de fiduciair manager. Voor de verschillende geografische delen van de portefeuille buiten Europa zijn randvoorwaarden geformuleerd die aan de respectievelijke managers worden gesteld. Rendement De aandelenportefeuille behaalde over 2013 een rendement van 22,1%. Het rendement van de normportefeuille bedroeg over dezelfde periode 21,6%. Met name de aandelenselectie in Europa en Amerika waren positief.
4.4
Vastrentende waarden
Samenstelling portefeuille Binnen de vastrentende portefeuille wordt onderscheid gemaakt tussen een matchingportefeuille en een returnportefeuille. De matchingportefeuille is geheel gericht op de uitvoering van de gewenste afdekking van de rentegevoeligheid van de pensioenverplichtingen (VPV). Er wordt geen outperformance doelstelling nagestreefd met de matching portefeuille. De returnportefeuille beoogt de indexatieambitie van het pensioenfonds te realiseren en is gespreid over diverse beleggingscategorieën en regio’s. Wel wordt de cashflow van de benchmark voor de vastrentende waarden in de returnportefeuille meegenomen bij de bepaling van de afdekking van het renterisico. De basis voor de directe vastrentende beleggingen in de returnportefeuille zijn euro-overheidsobligaties van goede debiteurenkwaliteit. Er wordt alleen buiten overheidsobligaties van eurolanden belegd, indien het verwachte rendement hoger is dan op overheidsobligaties van eurolanden bij een acceptabel risico. Hierbij kunnen op tactische basis in beperkte mate open valutaposities worden aangegaan. De voorkeur voor de eurobasis ligt verankerd in de verplichtingen van het pensioenfonds, die eveneens in euro luiden en sterk afhankelijk zijn van de ontwikkelingen op de Europese rentemarkten. Tevens wordt er in bedrijfsobligaties belegd met een minimum rating van BBB- of een vergelijkbare rating bij een van de drie rating agency bureaus. Rendement De vastrentende portefeuille behaalde over 2013 een rendement van -/-5,7%. Het rendement van de normportefeuille bedroeg over dezelfde periode -/-3,8%. Binnen de vastrentende portefeuille werd de lagere performance voornamelijk veroorzaakt door de landenselectie binnen de staatsobligatieportefeuille. Staatsobligaties van landen in de periferie van Europa werden in 2013 onderwogen, terwijl deze relatief een goede performance lieten zien te opzichte van staatsobligaties uit landen als Nederland en Duitsland, die werden overwogen in de portefeuille.
4.5
Vastgoedbeleggingen
Samenstelling portefeuille Het streven is de vastgoedportefeuille voor 50% te beleggen in niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen. Het voordeel van niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen is dat de koers (intrinsieke waarde) veel stabieler is en in mindere mate meedeint met de aandelenkoersen op de internationale aandelenbeurzen. De andere 50% zal worden belegd in op de beurzen van Continentaal Europa genoteerde vastgoedfondsen, die over het algemeen goed verhandelbaar zijn. Bij de invulling wordt gestreefd naar een evenwichtige spreiding over de verschillende landen en sectoren. Rendement Het rendement op de onroerend goed portefeuille lag met 3,7% in lijn met dat van de corresponderende
26
normportefeuille, die een rendement van 3,4% liet zien.
4.6
Overige beleggingen
4.6.1 Grondstoffen Samenstelling portefeuille Een directe belegging in grondstoffen komt niet in aanmerking, al was het alleen maar vanwege de fysieke levering. Om voldoende spreiding op te bouwen over de diverse grondstoffen is in een indexproduct door middel van een structured note belegd. Rendement De grondstoffenportefeuille behaalde over 2013 een rendement van -/-7,8%. Het rendement van de normportefeuille bedroeg over dezelfde periode -/-9,3%. Het positieve relatieve resultaat werd vooral behaald doordat de marktwaardering van het product dichter bij de theoretische net asset value van de structured note geprijsd is per ultimo 2013.
4.6.2 Private Equity Samenstelling Naast fund of fund beleggingen, bestaat de private equity portefeuille uit directe investeringen in private equity. Voor de verdere invulling van het private pquity programma is in 2011 een investeringsschema opgesteld dat rekening houdt met de gewenste exposure naar de beleggingsklasse en de te verwachten uitkeringen in de loop der tijd. De private equity portefeuille bevindt zich nog in een opbouwfase. In 2013 zijn er twee fondsbeleggingen toegevoegd aan de portefeuille. De portefeuille wordt beheerd door een specialistisch team. De bestaande beleggingen zijn integraal meegenomen bij de verdere invulling. Microkrediet In het kader van maatschappelijk verantwoord beleggen zijn in het verleden investeringen gedaan in enkele fondsen op het gebied van microkrediet. Gegeven de benodigde intensieve monitoringsvereisten en geringe impact op de gehele portefeuille is in 2012 besloten deze beleggingen niet verder uit te breiden en indien mogelijk af te bouwen. Rendement De private rquity portefeuille behaalde over 2013 een rendement van 3,8%. Het rendement van de normportefeuille bedroeg over dezelfde periode 2,2%.
4.6.3 Z-score 2013 en performancetoets De z-score wordt ieder jaar vastgesteld en geeft de afwijking van het feitelijke rendement ten opzichte van het door het bedrijfspensioenfonds vastgestelde rendement (het rendement dat op grond van de normportefeuille behaald kan worden ofwel het normrendement). Als de performancetoets – die is gebaseerd op vijf opeenvolgende Z-scores – onder de nul uitkomt, staat het bedrijven vrij om een alternatief te zoeken voor de uitvoering van de verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds regeling. De formule voor de z-score is als volgt: z-score = (Rf - kj) - (Rn - 0,15%) Ej Om de z-score te berekenen wordt het feitelijk rendement (Rf) gecorrigeerd voor de beleggingskosten (kj). Het beoogde of normrendement (Rn) wordt (nadat het is gecorrigeerd voor de genormeerde beleggingskosten van 0,15%), in mindering gebracht op het feitelijke rendement. Het verschil wordt gedeeld door de rendementsspreiding (Ej). De rendementsspreiding is gebaseerd op de beleggingsmix ofwel op de percentages vastrentende waarden en zakelijke waarden in de beleggingsportefeuille. De uitkomst van de statistische 5 jaars toets wordt verhoogd met 1,28, zodat een score <0 betekent dat het pensioenfonds gezakt is voor de performancetoets en een score >0 betekent dat het pensioenfonds geslaagd is voor de performancetoets. Voor de afgelopen 5-jaars periode bedraagt de gewogen score 3,13.
27
Periode: januari '09 - december '13 Bakkers Z-score R_fonds K_fonds R_bench a-vastr b-zakelijk E Z
4.7
2009 13.06 0.103 10.22 0.6 0.4 1.4 2.07
2010 10.99 0.115 10.36 0.6 0.4 1.4 0.47
2011 4.70 0.156 2.86 0.6 0.4 1.4 1.31
2012 13.39 0.172 12.66 0.6 0.4 1.4 0.50
2013 3.54 0.178 3.82 0.6 0.4 1.4 -0.22
Toets
3.13
Vooruitzichten
Het begin van langdurige proces van financieel economische ‘genezing’ De huizenmarkt in de Verenigde Staten is het dieptepunt gepasseerd, de werkloosheid daalt, en de werkgelegenheid groeit. De prognoses voor de groei van het BNP schommelen rond de 3%. Desondanks is er reden voor voorzichtigheid, want de aankondiging van de FED ‘tapering’ (het afbouwen van het aankopen van staatsobligaties, c.q. ‘Quantitative Easing’ III) in juni 2013 was te vroeg en is pas later in januari 2014 van start gegaan. Het economisch herstel is fragiel en vereist zeer voorzichtig monetair beleid om een vertrouwenscrisis te voorkomen. In ieder geval zal de officiële geldmarktrente tot eind 2014 ongewijzigd blijven, of niet worden verhoogd. Maar ook Europa ontworstelt zich aan de recessie. De schuldencrisis lijkt na drie jaar intensief EU overleg en verregaande monetaire maatregelen onder controle. Nederland zucht nog steeds onder een zware ‘balansrecessie’ maar is desondanks relatief sterk en zeer vermogend. De oprichting van de EU bankunie vordert gestaag. Medio 2014 zal centraal toezicht worden geïnstalleerd, later in het jaar worden diverse stress tests uitgevoerd, waarvan verwacht wordt dat deze voor de grote systeembanken geen problemen gaan opleveren. Ook zal er een overeenkomst voor het ‘resolutie mechanisme’ (een protocol voor de financiering van probleembanken) worden opgesteld. De verwachte positieve impuls op het vertrouwen en de kredietverstrekking kunnen de prognose van de groei van de EU verrassen tot ruim boven de 1%. Het monetair beleid van de ECB blijft accommoderend, inclusief het OMT instrument en mogelijk verdere renteverlagingen en een nieuwe ronde LTRO. China verkeert in een transitie van centraal geleide - en investering gedreven groei, naar particulier initiatief en binnenlandse consumptie. Dit vergt drastische hervormingen van onder meer de banksector en de sociale infrastructuur: zorg, werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en milieu. Het ‘Plenum’ (partijcongres) van November werd goed ontvangen en biedt hoopvolle aanknopingspunten, maar vooral de hervorming van het bankwezen brengt ook risico’s met zich mee. Het fenomeen van schaduwbanken die buiten het directe toezicht van monetaire autoriteiten opereren in combinatie met grootschalige misinvesteringen (‘spooksteden’), passen niet in een moderne en evenwichtige sociaal economische huishouding. De opkomende landen met een structureel tekort op de lopende rekening en afhankelijk van buitenlands kapitaal, zijn betrekkelijk risicovol en extra gevoelig voor een stijging van de kapitaalmarktrente in de VS. De discussie rondom de ‘tapering’ van de Fed heeft vooral landen als Indonesië, India, Brazilië en Turkije kwetsbaar gemaakt. De ontwikkelingen in Japan zijn vooralsnog positief. De beurs in Tokyo heeft al een enorme voorsprong genomen op de hoge verwachtingen van ‘Abenomics’, maar er is zichtbare groeiherstel en het bankwezen is hersteld van een decennialange depressie. De inflatiedoelstelling van 2% is erg ambitieus en aanvullende hervormingen zijn daarom nodig, bijvoorbeeld in de arbeidsmarkt. De inflatie in Euroland en Nederland lijkt onder controle mede door een structurele daling van grondstoffenprijzen en een appreciatie van de euro. Zeer recent is de inflatie in de Eurozone zelfs gedaald tot onder de 1% met in Nederland een vergelijkbare ontwikkeling. Dit heeft een onverwachte renteverlaging van de ECB ontlokt. Desondanks wordt het risico van deflatie gering geacht, tenzij de economische groei in de EU en Nederland ver onder de verwachtingen blijft. Consequenties voor rente en aandelen Het monetair beleid blijft wereldwijd in 2014 (zeer) accommoderend, alleen in de VS zal de ‘tapering’ (afbouw van de aankoop van staatsobligaties) geleidelijk worden geïmplementeerd, binnen het kader van aanhoudende economische onzekerheid en een gelukkig wegebbende politieke discussie rondom de ‘debt ceiling’ en ‘shut down’ van de Amerikaanse overheid. Een herstel van de economische groei en dalende inflatie, in combinatie met een ‘laag risico regime’ vormt een gunstig klimaat voor aandelenbeleggingen. De (reële) kapitaalmarktrente blijft zeer laag en zal slechts in
28
bescheiden mate kunnen oplopen, maar de trendbreuk is wel ingezet sinds de eerste aankondiging van de ‘tapering’ in juni 2013. Desondanks is er belang bij om de reële kapitaalmarktrente niet te snel en te sterk te laten oplopen want de schuldenlast van de VS en Europa (en Japan) is enorm en zal langdurig een rem op de economische groei vormen. Een (zeer) lage reële kapitaalmarktrente is daarom wenselijk om schuldratio targets van 60% van het BNP realistisch en haalbaar te houden. Risicofactoren 1. Een te snel oplopende rente kan het economisch herstel in de kiem smoren, zowel in Europa als in de VS. Voor Japan zou dit catastrofaal kunnen zijn gezien de enorme overheidsschuld als percentage van het BNP. 2. Wederom verslechterende overheidsfinanciën in de VS en Europa en een hernieuwde vertrouwenscrisis op de financiële markten, of juist te zware bezuinigingen met recessie en deflatie als gevolg. 3. Protectionisme en haperende transitie van de wereldeconomie tussen opkomende landen (China) en OECD landen (VS). Dit kan leiden tot een vertrouwenscrisis, recessie, verdergaande devaluaties van lokale valuta en oplopende inflatie, oftewel “stagflatie”.
4.8
Corporate Governance
Pensioenfondsen hebben de wettelijke verplichting hun pensioenvermogen solide te beleggen om in staat te zijn de toegezegde pensioenen uit te keren. Ten behoeve van de pensioengerechtigden worden omvangrijke bedragen in beursgenoteerde ondernemingen belegd waardoor huidige en toekomstige pensioengerechtigden in belangrijke mate indirect afhankelijk zijn van de waarde die deze ondernemingen op de lange termijn creëren. Het vermogensbeheer in Europese ondernemingen (aandelen en bedrijfsleningen) heeft het pensioenfonds uitbesteed aan Lombard Odier. Voor de overige beleggingscategorieën wordt het vermogensbeheer uitbesteed aan derden waarbij het manager selectie en monitoring team van LODH een belangrijke rol speelt. Mede bepalend voor de ontwikkeling van de waarde van bovengenoemde beleggingen is de kwaliteit van de corporate governance van de onderneming waarin wordt belegd. Lombard Odier belegt onder andere voor het pensioenfonds wereldwijd in beursgenoteerde ondernemingen. Bij een Algemene en Buitengewone vergadering van Aandeelhouders kan gebruik gemaakt worden van het stemrecht. Het bestuur heeft besloten om in 2014 te onderzoeken hoe het stembeleid verder vorm gegeven kan worden.
4.9
Maatschappelijk verantwoord beleggen
Maatschappelijk verantwoord beleggen vormt een onderdeel van de bepaling en uitvoering van het beleggingsbeleid Het pensioenfonds is zich bewust van haar langjarige maatschappelijke verantwoordelijkheid. Zij hecht daarom waarde aan maatschappelijk verantwoord beleggen en heeft hiervoor uitgangspunten geformuleerd. Zij is ervan overtuigd dat financieel en maatschappelijk rendement goed kunnen samengaan. Bij het beleggen wordt bewust rekening gehouden met de zogenaamde ESG-factoren: Environment (milieu), Social (mens en maatschappij) en Governance (goed bestuur van de onderneming). Het fonds wil voorkomen dat gelden terechtkomen bij ondernemingen die handelen in strijd met internationale wet- en regelgeving en principes die de Bpf Bakkers hanteert. Zij heeft de ambitie om de United Nations Principles for Responsible Investment (UNPRI) te onderschrijven en hier invulling aan te geven. De uitgangspunten van Global Compact Principles van de Verenigde Naties vormen een leidraad bij de te maken keuzes in het kader van het beleggingsbeleid. Naast deze uitgangspunten worden ook nationale en internationale beginselen en codes bij de beslissingen betrokken.
5.
Pensioenen
5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op activiteiten op het gebied van pensioencommunicatie en -administratie die in 2013 hebben plaatsgevonden.
5.2
Algemene visie op pensioencommunicatie
Het pensioenfonds benadert pensioencommunicatie vanuit een strategische invalshoek. De fondsdoelstellingen en de gewenste positionering van het pensioenfonds worden hierbij als uitgangspunt genomen. Op basis daarvan worden communicatiedoelstellingen geformuleerd en per doelgroep de communicatieboodschappen. Dit
29
alles komt samen in een doelgroepen/middelenmatrix waar tevens een (jaar)planning aan verbonden is. Het pensioenfonds wil bereiken dat de kennis over het pensioen bij de deelnemers en werkgevers wordt verhoogd en dat het pensioenbewustzijn bij hen toeneemt. De tijd dat het pensioen een vanzelfsprekendheid was waar men niet over na hoefde te denken is voorbij. Pensioen wordt steeds meer een eigen verantwoordelijkheid. Daarnaast wil het pensioenfonds bereiken dat de houding ten opzichte van het onderwerp pensioen positiever wordt (c.q. positief blijft).
5.2.1
Communicatie over de nieuwe pensioenregeling
Op 13 december 2012 heeft het Georganiseerd Overleg van werkgevers- en werknemersorganisaties in het Bakkersbedrijf (GO Bakkersbedrijf) besloten dat er een nieuwe pensioenregeling moest komen. De nieuwe regeling moest toekomstbestendig zijn en de financiële situatie van het pensioenfonds verbeteren. De belangrijkste wijzigingen uit de nieuwe pensioenregeling zijn: Pensioenleeftijd naar 67 jaar Hogere pensioenpremie De hogere pensioenleeftijd is nodig om de pensioenregeling betaalbaar te houden. Door de financiële crisis en de stijgende levensverwachting is dit namelijk onder druk komen te staan. De volgende middelen zijn ingezet om de betrokkenen te informeren: -
5.2.2
Brief Nieuwsberichten website
Communicatie over de pensioenverlaging
De financiële crisis die al een aantal jaren speelt, werd in 2013 helaas voor de deelnemers van het pensioenfonds pijnlijk concreet. Het pensioenfonds herstelde zich niet zoals gepland, waardoor de pensioen(aanspraken) per 1 april 2013 verlaagd moesten worden met 0,9%. De pensioencommunicatie stond daarom in 2013 in het teken van transparantie en het tijdig informeren van (ex-)deelnemers, slapers, gepensioneerden en werkgevers.
5.2.3
Communicatie met deelnemers en pensioengerechtigden
Naast de communicatie over de verlaging van de pensioenen en de nieuwe pensioenregeling, was er ook volop aandacht voor andere onderwerpen. Communicatieconcept Voor de mailingen, brochures en andere communicatie-uitingen is een communicatieconcept ontwikkeld en afgestemd dat aansluit bij de positionering, kernwaarden en strategie van het pensioenfonds.
30
Brochures Zo is voor actieve deelnemers een nieuwe brochure verschenen: ‘Uw pensioen, wij houden het warm’. Deze algemene brochure is samengevoegd met de vroegere brochure ‘Pensioen en waardeoverdracht’ en wordt bij de startbrief gevoegd. Deelnemers kunnen hierin algemene informatie vinden over de pensioenregeling en wat ze moeten doen als zij kiezen voor waardeoverdracht. Ook zijn er twee andere brochures ontwikkeld voor deelnemers, namelijk ‘Pensioen en scheiden’ en ‘Pensioen en keuzemogelijkheden’. Deze brochures beschrijven wat de gevolgen zijn van het uit elkaar gaan voor het pensioen en welke keuzes deelnemers kunnen maken voor hun pensioen. Mailingen In 2013 zijn er diverse mailingen verstuurd naar deelnemers. Zo is er een mailing verstuurd ter aankondiging van het UPO en is er een mailing verstuurd waarin aandacht wordt gevraagd voor de pensioenplanner. Voor beide mailingen geldt dat er twee versies zijn gemaakt, een ‘u-vorm’ en een ‘jij-vorm’, zodat de informatie goed toegespitst kan worden op de doelgroep. Ansichtkaart Om meer aandacht te vragen voor de digitale nieuwsbrief en deelnemers erop te wijzen zich aan te melden voor de digitale nieuwsbrief, is er een ansichtkaart verstuurd. Digitale nieuwsbrief In 2013 is de eerste digitale nieuwsbrief verstuurd naar deelnemers. De nieuwsbrief is in 2013 twee keer verstuurd. De nieuwsbrief wordt naar ca. 2.000 e-mailadressen verstuurd. In de nieuwsbrief kwamen diverse zaken aan bod, waaronder: -
5.2.4
Webtips Pensioen en scheiden Risicobereidheidsonderzoek
Communicatie met werkgevers
Er is op regelmatige basis gecommuniceerd met de werkgevers. Ook zij zijn geïnformeerd over de nieuwe pensioenregeling en de verlaging van de pensioenen. Digitale nieuwsbrief In het tweede kwartaal is de eerste digitale nieuwsbrief voor werkgevers verstuurd. De nieuwsbrief is in 2013 vier keer verstuurd. De nieuwsbrief wordt naar ca. 2300 e-mailadressen verstuurd. In de nieuwsbrieven kwamen diverse zaken aan bod, waaronder: AOW-tool Kerncijfers IBAN
5.2.5
Website
In 2013 is de vormgeving van de website in een nieuw jasje gestoken. Ook zijn de teksten herschreven en is de website doorontwikkeld ten opzichte van het jaar daarvoor. Hierbij valt te denken aan de animatie over het Uniform Pensioenoverzicht, de animatie over de pensioenplanner en het plaatsen van pictogrammen en banners. Nieuwsberichten In 2013 zijn met regelmaat nieuwsberichten geplaatst. In totaal zijn 19 nieuwsberichten geplaatst voor verschillende doelgroepen en over diverse onderwerpen.
31
5.2.6
Overige (reguliere) communicatie
Naast bovenstaande middelen, verstuurt het pensioenfonds ieder jaar de volgende middelen:
Toelichting op de uitkeringsspecificatie Alle pensioengerechtigden hebben in januari 2013 een toelichting op de uitkeringsspecificatie ontvangen. Hierin staat of en hoeveel toeslag is doorgevoerd, betaaldata en bijvoorbeeld welke aanpassingen zijn doorgevoerd in belastingtarieven/zorgverzekeringswet.
Uniform Pensioenoverzicht Het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) is in 2013 verstuurd naar alle actieve deelnemers, aspiranten, arbeidsongeschikten en slapers. Hierin staat onder andere de volgende informatie: opgebouwde en te bereiken rechten; A-factor.
Het UPO is voor de deelnemers ook digitaal beschikbaar op het persoonlijke deel van de website. De verzending van het UPO is ondersteund op de website met extra informatie.
Overzicht partnerpensioen De pensioengerechtigden hebben in het najaar van 2013 het jaarlijkse overzicht van het partnerpensioen ontvangen.
5.2.7
Onderzoek naar communicatie
In het najaar van 2013 heeft het pensioenfonds een onderzoek laten uitvoeren rondom de risicobereidheid van deelnemers en gepensioneerden. Het bestuur wil weten hoe deze doelgroepen aankijken tegen zekerheid en risico’s van pensioen. Om een zo goed mogelijk beeld te krijgen, heeft het pensioenfonds een onafhankelijk onderzoeksbureau, namelijk Intomart GFK, gevraagd het onderzoek uit te voeren. Het ging om een online onderzoek via het internet. Het onderzoek heeft plaatsgevonden door een steekproef van actieve deelnemers en gepensioneerden. Deze personen zijn via een brief gevraagd het onderzoek online in te vullen. Het onderzoek was volledig anoniem. Resultaten
Het vertrouwen in het pensioenfonds is behoorlijk, maar de afstand die deelnemers en gepensioneerden tot pensioen voelen is groter dan gemiddeld.
De huidige communicatie krijgt een redelijk positieve beoordeling. Wensen zijn er wel: eenvoudiger, meer jip-en-janneketaal, persoonlijker, frequenter, pro-actiever en meer informatie over het beleggingsbeleid van het pensioenfonds. De communicatie is echter niet in staat geweest om een gemiddeld niveau van betrokkenheid bij het thema pensioen te realiseren.
De kennis over pensioen en beleggen ligt bij de achterban van het pensioenfonds onder het niveau dat bij andere pensioenfondsen aangetroffen wordt. Hetgeen betekent dat er veel onbegrip en misperceptie bestaat. Onder andere over de risico’s van beleggen en het feit dat deelnemers veel meer aan pensioen terugkrijgen dan ze aan premie hebben ingelegd. In combinatie met wantrouwen tegenover de financiële sector leidt dat tot een behoefte aan zekerheid en de keuze voor weinig risico en sparen.
Beleggen in aandelen door het pensioenfonds wordt begrepen en door een kleine meerderheid onderschreven. De achterban hecht in gemiddelde mate aan maatschappelijk verantwoord beleggen.
Zekerheid rondom pensioen heeft meerdere betekenissen gekregen: kunnen blijven leven zoals nu, weten dat er überhaupt nog pensioen is en welk bedrag er op de pensioenleeftijd precies te wachten staat zijn belangrijk.
Het principe van collectiviteit wordt bij het pensioenfonds breed onderschreven. Dat geldt in algemene zin ook als het om solidariteit gaat. Deelnemers zien liever dat het pensioenfonds in goede tijden een aparte langleven-buffer opbouwt dan een grote bewegelijkheid van de pensioenuitkering.
Deelnemers en gepensioneerden kiezen vaker dan gemiddeld voor een regeling met weinig risico. Een vaste bodem overtuigt minder dan bij andere pensioenfondsen wordt gezien.
32
Vertaald naar de eigen financiële situatie kiezen deelnemers over de volle breedte overtuigend voor weinig risico. Het meest zekere scenario krijgt steeds het grootste voorkeursaandeel, gevolgd door het meer gematigde scenario (verwachte uitkering 85% en als het tegenzit 55/60%).
Gepensioneerden kiezen zoals bij nagenoeg alle andere pensioenfondsen: liever vaker een kleine verlaging dan een kleine kans op een forse ingreep.
Er is derhalve vooral draagvlak voor een regeling met weinig risico. Immers, teruggevoerd op de eigen financiële situatie kiest men voor de meest veilige scenario’s, waar de bandbreedte tussen de verwachte pensioenuitkering en de uitkering als het tegenzit beperkt is. Deelnemers van het pensioenfonds willen dus vooral nominale zekerheid. Met als het kan een kleine upside, maar dat mag niet met een groot neerwaarts risico gepaard gaan. Bij dit ambitieniveau van de deelnemers past een beleggingsmix met een lager risicoprofiel. Denk daarbij aan een bandbreedte van 20-40% aandelen en 80-60% vastrentende waarden. Naast een grote mate van nominale zekerheid vormt ook schokbestendigheid een element, waar de achterban belang aan hecht.
De kennis over beleggen, risico’s en hoe het pensioenfonds daarmee omgaat is beperkt en er is veel wantrouwen ten opzichte van beleggen en de financiële sector met als gevolg ‘primaire’ reacties waarin de behoefte aan zekerheid sterk doorklinkt en de risico’s van beleggen sterk worden overschat. Daar zal het bestuur van het pensioenfonds vooral met de communicatie en uitleg van haar keuze voor een nieuwe regeling rekening mee moeten houden. Het terugbrengen van de gepercipieerde risico’s van beleggen tot realistische proporties en het laten zien wat investeren in het pensioenfonds opbrengt zijn daarbij essentiële stappen.
5.2.8
Pensioencommunicatie 2014 en daarna
De strategische invalshoek op pensioencommunicatie wordt voor de komende jaren nog verder doorgetrokken. In 2012 is een meerjarencommunicatiebeleidsplan 2013-2016 ontwikkeld. Het doel van het meerjarenplan is de pensioencommunicatie, meer dan voorheen, structureel vorm te geven. In het meerjarenplan wordt een aantal basisuitgangspunten beschreven waaraan de communicatie de komende jaren moet voldoen. Dit plan moet vooral gezien worden als kader waarbinnen toekomstige afwegingen ten aanzien van de pensioencommunicatie beter gemaakt kunnen worden. In het meerjarenbeleidsplan wordt ingegaan op de positionering van het pensioenfonds, de kernwaarden, strategie en de communicatiestijl. De pensioencommunicatie voor de komende drie jaren kan hieraan worden getoetst. Ieder jaar wordt een actieplan gemaakt. Dit actieplan is de concrete vertaling van het meerjarenbeleidsplan en geldt voor één jaar. In het actieplan worden de doelstellingen concreet gemaakt, worden hieraan boodschappen en middelen gekoppeld en vervolgens ook een planning en een begroting. In 2013 is gewerkt op basis van beide plannen.
5.3
Pensioenadministratie
Werkgeversportaal Voor de werkgevers en gemachtigde administratiekantoren is een werkgeversportaal aanwezig. Op het werkgeversportaal kunnen zij loongegevens aanleveren, in-en uitdienstmeldingen doorgeven, aangeleverde gegevens raadplegen, contactgegevens onderhouden en notaspecificaties inzien. Het portaal is 24 uur per dag, 7 dagen per week opengesteld. Nota’s Elke periode worden de nota’s opgesteld en gecontroleerd conform de gemaakte afspraken. De specificaties van de nota’s zijn door de werkgevers te raadplegen via het werkgeversportaal. Bij de aangesloten werkgevers is gedurende het gehele jaar premie in rekening gebracht voor de Basispensioenregeling en de Excedent-pensioenregeling. Alle nota’s zijn door pensioenuitvoerder TKP binnen de afgesproken termijn verstuurd naar de werkgevers. Beantwoording deelnemersvragen In 2013 hebben 17.311 deelnemers een vraag gesteld aan het pensioenfonds (2012: 19.276, 2011: ca. 31.500). In het vierde kwartaal hebben veel gewezen deelnemers contact opgenomen over het ontvangen pensioenoverzicht.
33
De meeste deelnemersvragen werden gesteld over: - Afkoopmogelijkheid van pensioen; - Uniform PensioenOverzicht; - Korting van het pensioen/ herstelplan; - Specificaties en jaaropgaven. Figuur: deelnemersvragen per kanaal
Beantwoording werkgeversvragen In 2013 hebben werkgevers ruim 7.900 maal een vraag gesteld aan het pensioenfonds (2012: 10.251, 2011: ca. 15.000). De meeste werkgeversvragen werden gesteld over: - gegevensaanlevering via het werkgeversportaal; - premienota’s; - Ambtshalve nota’s. Figuur werkgeversvragen per kanaal
Implementatie nieuwe pensioenregeling In verband met de nieuwe pensioenregeling zijn in 2013 alle pensioenprocessen en pensioenproducten aangepast. SEPA Door de invoering van de Single Euro Payments Area (SEPA) zou Europa per 1 februari 2014 over gaan naar
34
één Europese betaalmarkt. Hierdoor moeten nationale betaalsystemen en -infrastructuren overgaan op Europese standaarden. Dit heeft ingrijpende gevolgen voor de bedrijfsvoering en het betalingsverkeer van pensioenfondsen en pensioenuitvoerders. Omdat met name het bedrijfsleven deels niet tijdig SEPA-proof was heeft het Europees parlement begin 2014 ingestemd met een extra overgangstermijn van 6 maanden. Begin 2013 heeft de transitie van het fonds naar IBAN plaatsgevonden. De uitkeringen zijn in mei overgezet naar de SEPA omgeving. De crediteurenadministratie is in juli gemigreerd. Waardeoverdrachten Wanneer de dekkingsgraad van één of van beide pensioenfondsen die betrokken zijn bij een waardeoverdracht lager is dan 100%, mag er geen waardeoverdracht plaatsvinden en wordt de waardeoverdracht uitgesteld. Ook de dekkingsgraad van het fonds gaf in 2013 tot april aanleiding tot het opschorten van nieuwe waardeoverdrachten. Na de opschorting is de opgelopen werkvoorraad, voor zover mogelijk, direct weggewerkt.
5.4
Uitvoeringskosten
Pensioenbeheer en vermogensbeheer In november 2011 heeft de Pensioenfederatie de ‘aanbevelingen uitvoeringskosten’ gepubliceerd, waarna zij in maart 2012 en oktober 2013 met een nadere uitwerking daarvan is gekomen. Pensioenfonds Bakkers neemt de kosten van pensioen- en vermogensbeheer zoveel mogelijk op in het jaarverslag conform deze aanbevelingen. Samengevat komen de aanbevelingen van de Pensioenfederatie op het volgende neer: rapporteer de kosten van pensioenbeheer in euro per deelnemer. Het aantal deelnemers is de som van het aantal actieve deelnemers en pensioengerechtigden; rapporteer de kosten van het vermogensbeheer in een percentage van het gemiddeld belegd vermogen; rapporteer separaat (eventueel geschatte) transactiekosten in een percentage van het gemiddeld belegd vermogen. In onderstaande tabel worden de uitvoeringskosten weergegeven: Pensioenuitvoeringskosten in euro per deelnemer Pensioenuitvoeringskosten in euro per deelnemer inclusief slapers Vermogensbeheer als % van het gemiddeld belegd vermogen Directe kosten vermogensbeheer Indirecte kosten vermogensbeheer (beleggingsfondsen)(schatting) Transactiekosten (schatting) Totaal
2013 € 117 € 42
2012 € 103 € 40
0,16% 0,19% 0,04% 0,40%
0,16% 0,17% 0,05% 0,38%
In bovenstaande tabel worden de kosten gepresenteerd conform de aanbevelingen van de Pensioenfederatie: De pensioenuitvoeringskosten worden gerapporteerd in euro per deelnemer waarbij het aantal deelnemers de som is van het aantal actieve deelnemers en gepensioneerden; Tevens worden de pensioenuitvoeringskosten per deelnemer gerapporteerd waarbij ook de groep slapers aan het bovenstaande totaal is toegevoegd; De directe kosten vermogensbeheer worden gerapporteerd als % van het gemiddeld belegd vermogen op kwartaalbasis; De indirecte kosten vermogensbeheer worden weergegeven als percentage van het gemiddeld belegd vermogen op kwartaalbasis; De (geschatte) transactiekosten worden gerapporteerd als % van het gemiddeld belegd vermogen op kwartaalbasis. Indien werkelijke cijfers niet beschikbaar waren wat betreft de transactiekosten voor beleggingen in aandelenfondsen, is gewerkt volgens de aanbevelingen van de Pensioenfederatie. In afwijking hiervan zijn de transactiekosten van beleggingsfondsen geschat op 25 basispunten indien de in- en uittreedkosten nul waren. Dit geeft naar verwachting een meer fair beeld. Verder zijn voor private equity de aanbevelingen van de Pensioenfederatie gevolgd. De kosten per deelnemer zijn met ruim 13,6% toegenomen ten opzichte van 2012. De belangrijkste oorzaak hiervoor is het lagere aantal actieve deelnemers ten opzichte van 2012. Het aantal actieven daalde met 10,0%. In 2013 heeft een opschoningsactie plaatsgevonden onder actieven waarvan minimaal de laatste acht maanden geen loongegevens werden aangeleverd en waar geen uitdienstmelding van is aangeleverd door de werkgever. Voor deze groep is alsnog het dienstverband met terugwerkende kracht beëindigd. De uitvoeringskosten stegen met 5,4% door een hogere bijdrage inzake administratiekosten en de hogere bijdrage aan de toezichthouder.
35
5.5
Pensioenregeling
De inhoud van de pensioenregeling is het resultaat van het overleg tussen cao-partijen. De huidige pensioenregeling, voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950, is van kracht vanaf 1 januari 2006 De belangrijkste kenmerken van deze pensioenregeling zijn: Pensioensysteem
Pensioenleeftijd
Toetredingsleeftijd
Pensioengevend salaris Opbouwpercentage middelloon
Nabestaandenpensioen Wezenpensioen
Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
Toeslagverlening
Financiering
Flexibele elementen
Overgangsregeling
Uitkeringsovereenkomst in de vorm van een middelloonregeling. De pensioenuitkering is gebaseerd op het salaris dat gemiddeld verdiend is tijdens de deelnemingsperiode. Pensioenleeftijd 67 jaar. Met ingang van 1 januari 2013 is de pensioenleeftijd van pensioenregeling 2006 opgeschoven naar 67 jaar. Een werknemer die in dienst is bij een werkgever die is aangesloten bij het Bedrijfspensioenfonds voor het Bakkersbedrijf neemt verplicht deel aan de pensioenregeling. De deelname gaat in op de eerste dag van de maand waarin de werknemer 20 jaar wordt. Het voor de werknemer geldende loon in de zin van de Wet financiering Sociale verzekeringen in het boekjaar. Voor de berekening van de aanspraken op jaarlijks ouderdomspensioen geldt per jaar van deelneming een percentage van het pensioengevend salaris gesplitst in twee tranches; Tranche 1 is het pensioensalaris tot maximaal het grensbedrag van 65% van het grenssalaris van € 51.900,- groot € 33.735,-; de opbouw is 1% per jaar; Tranche 2 is het deel van het pensioensalaris tussen het grensbedrag en het grenssalaris; de opbouw is 2% per jaar. Het nabestaandenpensioen bedraagt maximaal 70% van het te behalen ouderdomspensioen. Het wezenpensioen bedraagt voor elk kind 14% van het te behalen ouderdomspensioen en wordt uitgekeerd tot 18 jaar. Wanneer een wees na de 18de verjaardag recht heeft op kinderbijslag of recht heeft op studiefinanciering kan er een recht bestaan op een wezenpensioen tot 27 jaar. Als beide ouders overlijden wordt het wezenpensioen verdubbeld tot 28% van het jaarlijkse ouderdomspensioen. Bij arbeidsongeschiktheid volgens de WIA- of WAO wordt de pensioenopbouw geheel of gedeeltelijk voortgezet, afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. De financiering van de voortzetting van pensioenopbouw komt voor rekening van het pensioenfonds. Als de middelen van het pensioenfonds het toelaten, kan het bestuur de ingegane pensioenen, de premievrije aanspraken van gewezen deelnemers en de opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers aanpassen. De toeslagverlening is voorwaardelijk. Er is geen recht op toeslagverlening en het is op de langere termijn niet zeker of en in hoeverre toeslagverlening zal plaatsvinden. Voor de voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd. Deze wordt gefinancierd uit de beleggingsrendementen. De deelnemersbijdrage in de pensioenregeling is in de cao voor het Bakkersbedrijf opgenomen. De bijdrage van de onderneming wordt geregeld in de uitvoeringsovereenkomst met het pensioenfonds. De pensioenregeling heeft een aantal flexibele elementen: Flexibele ingangsdatum 55-67 jaar; Flexibele aanwendingmogelijkheden, hoog-laag constructie; Uitruilen ouderdomspensioen in partnerpensioen en omgekeerd; Het bestuur is bevoegd de flexibiliseringsfactoren periodiek aan te passen op advies van de actuaris. Voor een bepaalde groep deelnemers die geboren zijn tussen 1950 tot en met 1973 en die met een onafgebroken dienstverband deelnemer zijn in een pensioenregeling van het fonds geldt een overgangsregeling.
Aanpassing pensioenreglementen De pensioenleeftijd is per 1 januari 2013 verhoogd van 65 jaar naar 67 jaar. Voorts zijn per 1 april 2013 de pensioenaanspraken van alle deelnemers met 0,9% verlaagd.
36
5.6
Nieuwe wetgeving
Inperking fiscaal kader Als gevolg van de wet “Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd” is per 1 januari 2014 het fiscaal maximale opbouwpercentage verlaagd: voor middelloonregelingen van 2,25% per jaar met een pensioenleeftijd van 65 jaar naar 2,15% met een pensioenleeftijd van 67 jaar. In het regeerakkoord is opgenomen dat er vanaf 1 januari 2015 een nog lager percentage gaat gelden. De wetsvoorstellen die hiertoe waren ingediend, konden echter niet rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer en zijn ‘aangehouden’. Via een zogenoemde novelleprocedure zal een gewijzigd voorstel aan de Tweede en Eerste Kamer worden aangeboden. Om op voorhand te kunnen rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer heeft het kabinet op 18 december 2013 met een aantal oppositiepartijen afspraken gemaakt over de inhoud van het aangepaste wetsvoorstel. In de eerste plaats is de verlaging van het maximale opbouwpercentage minder groot dan in het oorspronkelijke wetsvoorstel. In plaats van een maximaal opbouwpercentage van 1,75% is het percentage nu vastgesteld op 1,875% (voor middelloonregelingen). Dit percentage geldt bij een pensioenleeftijd van 67 jaar. Het blijft mogelijk een pensioenregeling aan te bieden met een lagere pensioeningangsleeftijd, waarbij dan wel (nog) lagere opbouwpercentages moeten worden gehanteerd. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was daarnaast opgenomen dat fiscaal voordelig pensioen opgebouwd kan worden tot een salaris van maximaal € 100.000. Deze grens is in de gemaakte afspraken behouden gebleven. Het wordt wel mogelijk voor het inkomen vanaf € 100.000 uit het nettoloon fiscaal vriendelijk pensioen te sparen, wat fiscaal begunstigd wordt via een vrijstelling in box III. Eén van de beoogde doelen van de verlaging van het maximale opbouwpercentage is dat daarmee de pensioenpremies omlaag zullen gaan. De hoogte van de premie wordt echter niet vastgesteld door de overheid, maar door de pensioenfondsbesturen. Daarom worden premiewaarborgen ingevoerd om ervoor te zorgen dat de premies daadwerkelijk door de pensioenfondsen worden verlaagd. De waarborgen worden waar mogelijk vastgelegd in wetgeving. Zo zullen pensioenfondsen in hun jaarrekening moeten aangeven hoe de hoogte van de premie tot stand is gekomen. Ook krijgt de toezichthouder een aantal extra bevoegdheden. DNB kan onder meer een toets uitvoeren om na te gaan of de belangen van de verschillende generaties zijn meegenomen in de bepaling van de hoogte van de premie. Ook mogen pensioenfondsen alleen ‘toekomstbestendig’ indexeren, wat betekent dat pensioenaanspraken en –rechten alleen mogen worden aangepast aan de inflatie als deze indexatie ook gedurende een langere periode kan worden waargemaakt. De mogelijkheden voor zelfstandigen om pensioen op te bouwen, worden uitgebreid. Zo komt er een collectieve pensioenregeling voor zzp’ers. Fondsen kunnen vrijwillige voortzetting blijven aanbieden aan deelnemers die zzp’er worden, waarbij de zzp’er dan 9 maanden de tijd krijgt om die keuze te maken. Daarnaast komen er mogelijkheden om pensioenvoorzieningen in de derde pijler aan te spreken in geval van arbeidsongeschiktheid. Verder zal nader worden onderzocht of de werknemersbijdrage binnen een pensioenregeling gebruikt kan worden voor aflossing van de hypotheek. De gemaakte afspraken worden omgezet in wetsvoorstellen. Deze worden zo spoedig mogelijk ingediend bij het parlement. De beoogde inwerkingtreding is op 1 januari 2015. Zodra de voorstellen definitief zijn, zal het bestuur de reglementen aanpassen en de benodigde communicatie met werkgevers en werknemers in gang zetten. Herziening financieel toetsingskader De economische crisis is voor de sociale partners in de Stichting van de Arbeid (STAR) aanleiding geweest om op 4 juni 2010 een concept-Pensioenakkoord te sluiten over de AOW en de aanvullende pensioenen. Achtergrond van het akkoord is dat aanpassingen in het pensioenstelsel nodig zijn om het ook in de toekomst overeind te houden. Op 10 juni 2011 heeft een nadere uitwerking van dit akkoord ook de instemming van het kabinet gekregen. De nadere uitwerking bevatte voor sociale partners en pensioenfondsbesturen een keuze tussen een ‘nominaal contract’ een ‘reëel contract’. Een voorontwerp van de aanpassing van de Pensioenwet, het nieuwe financieel toetsingskader (FTK) en de toelichting is ter consultatie via internet openbaar gemaakt, waarop ‘het pensioenveld’ kon reageren.
37
Na deze consultatie heeft staatssecretaris Klijnsma op 1 oktober 2013 de Tweede Kamer geïnformeerd over de voorgenomen vervolgstappen ten behoeve van de herziening van het FTK. In de brief wordt aangegeven dat zowel het nominale als het reële contract beperkingen kennen. Een keuze tussen twee contracten levert geen eenduidig kader op, aldus de staatssecretaris. In plaats van een keuze tussen een nominaal of een reëel contract zal er daarom een tussenvariant gaan gelden. Bij de herziening van het FTK hoeft er dan niet te worden ‘ingevaren’ (het onderbrengen van opgebouwde aanspraken in het nieuwe reële contract) en hoeven er niet meerdere systemen naast elkaar te bestaan. Voor het vertrouwen zou het daarnaast wenselijk zijn dat bestaande pensioenaanspraken niet anders worden gewaardeerd, waardoor onnodige en onwenselijke generatie-effecten zouden ontstaan. In de brief van de Staatsecretaris wordt aangekondigd dat de ‘tussenvariant’ onder meer een spreidingsmethodiek voor financiële schokken zal kennen. Er zullen daarnaast verdeelregels worden geïntroduceerd met betrekking tot de indexatie, zodat de buffers eerlijk over jong en oud worden verdeeld. De sturingselementen die pensioenfondsbesturen ter beschikking staan, zullen zodanig worden aangepast dat pensioenfondsen minder afhankelijk worden van dagkoersen op de financiële markten en de premie zal mogen worden vastgesteld door uit te gaan van een 10-jaars gemiddelde rente. De opgebouwde aanspraken zullen op dezelfde manier worden beschermd als in de huidige systematiek: het korten van aanspraken blijft het uiterste middel. Het streven van de staatssecretaris is het wetsvoorstel in 2014 voor het zomerreces in de Kamer te behandelen Als dat het geval is, kan wat haar betreft de beoogde inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving blijven staan op 1 januari 2015. Verhoging AOW-leeftijd Met de eerder op 1 april 2012 in werking getreden “Wet wijziging ingangsdatum AOW-ouderdomspensioen”, is bepaald dat de ingangsdatum van de AOW-uitkering gelijk is aan de dag waarop iemand 65 jaar wordt. Met de Wet “Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd” gaat de AOW-leeftijd vanaf 2013 jaarlijks geleidelijk met een aantal maanden per jaar verder omhoog. Daarmee komt de AOW-gerechtigde leeftijd in 2019 uit op de 66ste verjaardag en in 2023 op de 67ste verjaardag. De AOW-leeftijd wordt met ingang van 2024 gekoppeld aan de ontwikkeling van de resterende levensverwachting. De voorgestelde snelheid waarmee de AOW-leeftijd omhoog zou gaan, zal echter worden aangepast. In het regeerakkoord is opgenomen dat de AOW-leeftijd sneller omhoog gaat en in 2018 en 2021 uitkomt op de 66ste, respectievelijk de 67ste verjaardag. Het wetsvoorstel ter verdere verhoging van de AOW-leeftijd zal naar verwachting begin 2014 bij de Tweede Kamer worden ingediend. Versterking bestuur pensioenfondsen De wet “Versterking bestuur pensioenfondsen” beoogt het governancemodel van pensioenfondsen opnieuw in te richten. De meest opvallende wijziging ten opzichte van de huidige structuur is dat er een keuze gemaakt kan worden tussen bestuursmodellen, waaronder een model waarin het voltallige bestuur uit externe (onafhankelijke) bestuurders bestaat. Afhankelijk van het gekozen model worden de bevoegdheden van de huidige deelnemersraad en het huidige verantwoordingsorgaan bij andere fondsorganen ondergebracht. Ook de mogelijke inrichtingsvormen van het intern toezicht worden aangepast. Het intern toezicht kan, naast een visitatiecommissie of een raad van toezicht, ook door middel van een one tier board worden ingericht. In het debat in de Eerste Kamer heeft staatssecretaris Klijnsma aangegeven dat de mogelijkheid van intern toezicht door een visitatiecommissie per 1 juli 2016 komt te vervallen. Met uitzondering van fondsen die het intern toezicht hebben georganiseerd door middel van een one tier board, zullen fondsen dan een permanente raad van toezicht moeten instellen. Verder worden er bevoegdheden in het leven geroepen om de deskundigheid van (mede)beleidsbepalers te borgen, zoals de bevoegdheid van het bestuur een kandidaat-bestuurder te weigeren als deze niet voldoet aan het vooraf opgestelde functieprofiel. Naast deze wet is, ter vervanging van de huidige Principes voor goed pensioenfondsbestuur, een nieuwe code voor goed pensioenfondsbestuur vastgesteld, waarin een aantal zaken met betrekking tot onder meer benoeming en deskundigheid/geschiktheid nader wordt geregeld. De wet is op 7 augustus 2013 in werking getreden. De bepalingen met betrekking tot de bestuursmodellen en de inrichting van de fondsorganen treden per 1 juli 2014 in werking, waardoor pensioenfondsen tot die datum de tijd hebben om de aanpassing van de interne organisatie en de relevante documenten voor te bereiden. Wet Pensioencommunicatie Uit verschillende onderzoeken en adviezen is gebleken dat de huidige communicatie-inspanningen van pensioenuitvoerders niet altijd het gewenste effect hebben en de verplichte communicatie-uitingen voor een
38
aanzienlijk deel van de deelnemers onvoldoende begrijpelijk zijn. Bij informatieverstrekking zou meer dan nu moeten worden aangesloten bij het perspectief van de deelnemer. Het doel van de Wet ‘Pensioencommunicatie’ is de huidige bezwaren te ondervangen door in de wetgeving onder meer ruimte te bieden voor maatwerk door pensioenuitvoerders en gelaagdheid in informatie. De mogelijkheden tot digitale informatieverstrekking worden uitgebreid en de communicatie over koopkracht en risico’s worden geüniformeerd. Ook zal het pensioenregister stapsgewijs worden uitgebreid met functionaliteiten, zodat het te verwachten pensioeninkomen in een oogopslag inzichtelijk wordt. Er is in november 2013 een voorontwerp van het wetsvoorstel ‘Pensioencommunicatie’ op de website van de overheid ter consultatie aangeboden. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2015. In- en uitlooprisico bij arbeidsongeschiktheid Vertegenwoordigers van het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie hebben een convenant opgesteld voor een uniforme dekking van de risico’s van arbeidsongeschiktheid (premievrije deelneming en arbeidsongeschiktheidspensioen). Volgens de gemaakte afspraken zal voor een arbeidsongeschiktheidspensioen het uitgangspunt worden dat het uitlooprisico gedekt wordt. Dat betekent dat een toename in de mate van arbeidsongeschiktheid nadat een werknemer bij een nieuwe werkgever in dienst is getreden en aan een nieuwe pensioenregeling is gaan deelnemen, gedekt wordt door de oude pensioenuitvoerder. Voor wat betreft een premievrije deelneming wordt dekking van het inlooprisico het uitgangspunt. Dat betekent dat in de geschetste situatie de toename van de arbeidsongeschiktheid door de nieuwe pensioenuitvoerder gedekt wordt. Doel van het convenant is te voorkomen dat werknemers niet van werkgever wisselen omdat zij daardoor hun dekking bij arbeidsongeschiktheid verliezen. Dat effect kan zich voordoen als pensioenuitvoerders verschillend omgaan met dekking uitloop- dan wel inlooprisico. Het convenant is op 1 januari 2014 in werking getreden. De Pensioenfederatie zal zich inspannen om te bereiken dat sociale partners de aanbevelingen uit het convenant opvolgen en (indien nodig) de pensioenregelingen aanpassen. Binnen het bakkersbedrijf is inmiddels besloten in te stemmen met dit convenant. Doorlichting pensioenbeleid Een van de beleidsdoelstellingen in de begroting van het Ministerie van SZW luidt: “De overheid stimuleert de totstandkoming van arbeidsvoorwaardelijke pensioenregelingen en draagt zorg voor de bescherming van de opgebouwde pensioengelden”. In opdracht van het Ministerie is deze doelstelling doorgelicht. De doorlichting is op 20 december 2013 door de staatssecretaris aangeboden aan de Tweede Kamer. Ten aanzien van het stimuleren van de totstandkoming van arbeidsvoorwaardelijke pensioenregelingen is de conclusie dat een grote meerderheid van de werknemers (91%) op enig moment deelneemt aan een pensioenregeling. Het aantal werkenden dat geen of een ontoereikend pensioen opbouwt - met name zelfstandigen – groeit echter. De bescherming van opgebouwde pensioengelden staat onder druk. De genoemde oorzaken zijn onder meer de sterk schommelende beleggingsopbrengsten, de stijgende levensverwachting en de dalende rente. De financiële crisis in 2008 is daarbij het keerpunt gebleken, hetgeen zichtbaar werd in de sterk gedaalde dekkingsgraden, het geheel of gedeeltelijk uitblijven van toeslagen en kortingen op de pensioenen. De doorlichting laat verder zien dat er ontwikkelingen in de maatschappij zijn die van invloed kunnen zijn op de toekomstige inrichting van het pensioenstelsel, zoals veranderende arbeidspatronen en discussies over keuzevrijheid en risico’s. Een nieuw FTK, versterking van de Governance en verbetering van de pensioencommunicatie zouden moeten bijdragen aan de maatschappelijk houdbaarheid van het stelsel. Daarnaast zal in brede zin antwoord gevonden moeten worden op vragen rond de verplichtstelling, individuele keuzevrijheid en de verdeling van risico’s tussen collectief en individu. De staatssecretaris geeft aan deze thema’s te willen betrekken bij de discussie over de maatschappelijke houdbaarheid van het Nederlandse pensioenstelsel. Heroverweging waardeoverdracht In februari 2012 heeft voormalig minister Kamp een advies gevraagd aan de Stichting van de Arbeid betreffende de heroverweging van de huidige regelgeving over waardeoverdracht. Redenen voor eventuele heroverweging zijn volgens de minister de uitvoeringstechnisch complexe en langdurige waardeoverdrachttrajecten en het feit dat werkgevers geconfronteerd kunnen worden met bijbetalingslasten. Verder zou het financiële belang bij waardeoverdracht sterk zijn afgenomen en zou het voor deelnemers nog steeds lastig zijn een goede keuze te maken met betrekking tot waardeoverdracht.
39
De Stichting van de Arbeid heeft samen met de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars in december 2012 een advies op hoofdlijnen opgesteld. De auteurs zijn van oordeel dat een serieuze poging gedaan moet worden om het recht op waardeoverdracht in stand te houden en te zoeken naar een evenwichtige oplossing voor de huidige problemen. Zo zou de systematiek werkbaar moeten zijn en niet moeten leiden tot perverse prikkels. Waardeoverdracht zou daarnaast voor een werknemer dusdanig te begrijpen moeten zijn dat in redelijkheid een rationeel besluit moet kunnen worden genomen om het pensioen al dan niet over te dragen. In de laatste plaats zou de bijbetalingsproblematiek voor individuele werkgevers moeten worden beperkt of verdwijnen. Samen met vertegenwoordigers van het Ministerie van SZW en deskundigen uit het pensioenveld zullen de auteurs, in samenhang met de uitwerking van een nieuw FTK, een vervolgadvies voorbereiden. Europese Pensioenfondsrichtlijn In de Europese Pensioenfondsenrichtlijn zijn regels opgenomen ten aanzien van onder meer de door een pensioenfonds aan te houden buffers en technische voorzieningen. De Europese Commissie heeft aangekondigd de Europese Pensioenfondsenrichtlijn te willen herzien, in die zin dat pensioenfondsen dezelfde buffers zouden moeten aanhouden als verzekeraars. Dat zou onder meer betekenen dat een zekerheidsmaatstaf zou moeten worden gehanteerd van 99,5% in plaats van de huidige 97,5%. Als deze zogenoemde Solvency II Richtlijn zou gaan gelden voor pensioenfondsen, zou dat leiden tot een toename van de pensioenverplichtingen van circa 11%. Die toename zou gefinancierd moeten worden uit een extra stijging van de pensioenpremie of het over langere periode niet toekennen van indexaties. Het kabinet acht dit gevolg zeer onwenselijk en zal intensief gaan lobbyen om deze wijziging van de Pensioenfondsenrichtlijn tegen te houden. In mei 2013 werd bekend dat de invoering van de buffereisen voor de pensioensector wordt uitgesteld. Eurocommissaris Michel Barnier heeft aangegeven dat er in verband met de complexiteit van de materie meer tijd nodig is om “met intelligente regels te komen die recht doen aan de verschillende stelsels”.
40
6.
Actuariële analyse
Oordeel van de externe actuaris over de financiële positie De financiële positie van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Bakkersbedrijf is naar mening van de waarmerkend actuaris niet voldoende, vanwege een reservetekort. Daarbij is bepalend de mate van waarschijnlijkheid dat het pensioenfonds zal kunnen voldoen aan de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, in aanmerking nemend het streven inzake toeslagen, zoals aan verzekerden meegedeeld en de in wet- en regelgeving opgenomen criteria. Analyse van het resultaat In onderstaand overzicht is de actuariële analyse van het saldo van baten en lasten opgenomen: Actuariële analyse van het resultaat Bedragen x € 1.000 Resultaat wijziging rentetermijnstructuur Resultaat beleggingsopbrengsten Resultaat premie Resultaat waardeoverdrachten Resultaat kosten Resultaat uitkeringen Resultaat kanssystemen inzake o.a. sterfte en arbeidsongeschiktheid Resultaat toeslagverlening Resultaat korting Resultaat overige (incidentele) mutatie technische voorziening Resultaat wijziging sterftegrondslagen Resultaat andere oorzaken Totaal resultaat
2013
2012
100.247
-137.567
77.629
270.397
1.046
-435
18.672
14
1.223
2.168
-82
-2.185
930
6.439
-260
0
0
23.642
-6.100
-931
0
-22.877
2.237
-2.226
195.542
136.439
Het vereist eigen vermogen eind 2013 is 117,5% en is gebaseerd op de strategische portefeuille per 31 december 2013. Indien het vereist eigen vermogen zou worden bepaald op basis van de werkelijke portefeuille per ultimo 2013, dan zou het vereist eigen vermogen licht lager zijn uitgekomen maar nog steeds 117,5% zijn. De positieve beleggingsopbrengsten hebben samen met het positieve effect van de gestegen marktrente, en het resultaat op waardeoverdrachten door de overdracht van PF Meneba, het positieve resultaat van 2013 gevormd.
41
Kostendekkende premie Pensioenfondsen zijn verplicht om een kostendekkende premie te berekenen. De kostendekkende premie fungeert als (wettelijk) ijkpunt bij de beoordeling van de feitelijke premie die het pensioenfonds in rekening brengt. De kostendekkende premie wordt jaarlijks bepaald als de som van: De jaarinkoop (verdisconteerd tegen een gestabiliseerde rentevoet) benodigd voor de in het boekjaar te verkrijgen aanspraken op (tijdelijk) ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en wezenpensioen, vermeerderd met de risicopremies voor arbeidsongeschiktheid (premievrijstelling) en overlijden (nabestaandenpensioen en wezenpensioen) en vermeerderd met een opslag voor uitvoeringskosten. De solvabiliteitsopslag. Deze opslag is gelijk aan het, conform het standaardmodel van DNB voor vaststelling van het Vereist Vermogen, berekende percentage per ultimo voorgaand boekjaar. De premie bevat geen marge voor het financieren van toeslag. De kostendekkende premie voor 2013 bedraagt € 90,6 miljoen (2012: € 102,0 miljoen). Met oog van van
ingang van 1 januari 2009 wordt door het fonds voor de berekening van de kostendekkende premie met het op demping (conform artikel 4 van het besluit FTK) niet uitgegaan van de actuele rentetermijnstructuur, maar een gestabiliseerde rentevoet. De te hanteren rentevoet is door het bestuur vastgesteld op 4,2%. Met ingang 1 januari 2014 gaat het fonds een rentevoet van 3,9% hanteren.
De gedempte premie voor 2013 bedraagt € 63,4 miljoen (2012: € 71,4 miljoen). De feitelijke premie voor het jaar 2013 bedraagt € 82,9 miljoen (2012: € 87,3 miljoen). De feitelijke premie hier genoemd wijkt af van de feitelijke premie in de jaarrekening. In het bedrag dat in de staat van baten en lasten wordt genoemd wordt rekening gehouden met € -3,5 miljoen ambtshalve premienota’s. Omdat tegenover de ambtshalve nota’s geen pensioenopbouw staat zijn ze bij de bepaling van de kostendekkendheid buiten beschouwing gelaten. Het pensioenfonds voldoet aan de eis dat de feitelijke premie minimaal gelijk moet zijn aan de gedempte kostendekkende premie. De minimaal benodigde kostendekkende premie bedraagt € 81,6 miljoen (2012: € 91,3 miljoen). Het pensioenfonds heeft in 2012 gebruik gemaakt van de adempauze. Gezien de positie van het dekkingstekort per ultimo 2012 en het feit dat het fonds in 2013 geen gebruik meer kon maken van de adempauze dient de feitelijke premie in 2013 minimaal gelijk te zijn aan de kostendekkende premie en daarmee bij te dragen aan het herstel.
42
7.
Besturing en naleving wet- en regelgeving
7.1
Algemeen
Het pensioenfonds draagt de verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de pensioenregelingen voor (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en hun nabestaanden in overeenstemming met de bestaande wet- en regelgeving. De inhoud van de pensioenregeling is het resultaat van het overleg tussen cao-partijen. Het bestuur is verantwoordelijk voor de verwezenlijking van de doelstelling van het pensioenfonds, de strategie, het beleid en de uitvoering daarvan.
7.2
Bestuursaangelegenheden
In het kader van goed pensioenfondsbestuur is statutair bepaald dat de bestuursleden een zittingstermijn van vier jaar hebben. Na afloop van een zittingstermijn is er de mogelijkheid tot herbenoeming. Om automatische herbenoemingen te voorkomen vindt voor het periodiek aftreden van het bestuurslid, een evaluatie van het functioneren plaats door het bestuur. In 2013 is in de samenstelling van het bestuur een aantal wijzigingen doorgevoerd. De heer Staghouwer is per 6 mei 2013 afgetreden als bestuurslid, mevrouw Lundgren en de heer Keun zijn op 31 december 2013 afgetreden als bestuurslid. Als plaatsvervanger van de heer Staghouwer heeft de heer Volkeri sinds 6 mei 2013 benoemd als bestuurslid namens de NBOV. Na dit verslagjaar is mevrouw J. van der Laan aangetreden als plaatsvervangend bestuurslid namens de deelnemers. Het bestuur acht zich onafhankelijk in de uitoefening van zijn functie en zorgt ervoor dat alle belanghebbenden zich op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen. Het bestuur vindt het belangrijk inzicht te hebben in het eigen functioneren en beleid evenals in de uitvoering van het reglement en het functioneren van de uitvoeringsorganisatie. Om inzicht te krijgen in het eigen functioneren, evalueert het bestuur periodiek of bestuursleden bijvoorbeeld voldoende kennis hebben van alle deskundigheidsgebieden binnen het fonds en of het bestuur voldoende zorg draagt voor de handhaving van het vertrouwen in het pensioenfonds. In oktober en november 2013 heeft het bestuur een bestuurlijke zelfevaluatie uitgevoerd onder begeleiding van een daarin gespecialiseerde externe partij. In het verslagjaar heeft het bestuur acht reguliere bestuursvergaderingen belegd en zes vergaderingen hebben in het teken van beleggingen gestaan. In de bestuursvergadering van 17 december 2013 heeft het bestuur besloten om met ingang van 2014 beleggingen onderdeel te laten uitmaken van reguliere bestuursvergaderingen. Daarmee zijn aparte vergaderingen inzake beleggingen komen te vervallen. Naast reguliere zaken die in de bestuursvergaderingen aan de orde zijn gesteld, werd in ruime mate aandacht besteed aan: - Het doorvoeren van de kortingsmaatregel per 1 april 2013; - Het aantrekken van een externe oversight manager per 1 juli 2013; - Het laten uitvoeren van een visitatie in de zomer van 2013; - De evaluatie van de overeenkomst met LODH en eventuele contractverlening met LODH; - Het aantrekken van een externe partij die het selectieproces naar een nieuwe custodian kan begeleiden; - De collectieve waardeoverdracht van opgebouwde pensioenaanspraken van pensioenfonds Meneba naar dit pensioenfonds. - Voorbereiding en besluitvorming ten behoeve van invoering van de nieuwe Governance per 1 juli 2014; Inzake de nieuwe Governance per 1 juli 2014 heeft het bestuur besloten om de omvang van het bestuur terug te brengen naar negen bestuursleden, bestaande uit 4 vertegenwoordigers namens werkgevers, vier vertegenwoordigers namens (gewezen) deelnemers en één vertegenwoordiger namens pensioengerechtigden. De deelnemersraad houdt per 1 juli 2014 op te bestaan. Daarvoor in de plaats zal sprake zijn van het min of meer samenvoegen van taken en bevoegdheden van de huidige deelnemersraad en het huidige verantwoordingsorgaan. Dit (nieuwe) verantwoordingsorgaan zal tot 1 januari 2016 een omvang hebben van 12 leden, bestaande uit zeven vertegenwoordigers van deelnemers, drie vertegenwoordigers van pensioengerechtigden en één vertegenwoordiger namens de slapers en één vertegenwoordiger namens de werkgevers.
43
Vanaf 1 januari 2016 zal de omvang neerkomen op acht leden, bestaande uit vier vertegenwoordigers van deelnemers, twee vertegenwoordigers van pensioengerechtigden en één vertegenwoordiger namens de slapers en één vertegenwoordiger namens de werkgevers. De taken en bevoegdheden van het (nieuwe) verantwoordingsorgaan lijken sterk op de taken en bevoegdheden van het huidige verantwoordingsorgaan. Door het bestuur zijn naast de wettelijke adviesrechten die het (nieuwe) verantwoordingsorgaan heeft, besloten om vier bovenwettelijke adviesrechten toe te kennen. Dit betreft adviesrechten ten aanzien van: - korte- en langetermijn herstelplan; - vermindering van de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten op basis van artikel 134 van de Pensioenwet; - het vaststellen en het wijzigen van het toeslagbeleid; - het terugstorten van premie of geven van premiekorting.
7.3
Dagelijks Bestuur en bestuurscommissies
In 2012 heeft het bestuur besloten om een bestuurscommissie te benoemen die zich bezighoudt met onder meer uitbestedingsbeleid, (dienstverlenings)overeenkomsten met externe partijen en periodieke rapportages aan het bestuur. Gelet op het feit dat de externe Oversight manager sinds 1 juli 2013 op deze punten uitvoerig controles en reviews uitvoert en hierover rapporteert aan het bestuur, is besloten om per 1 juli 2014 de hiertoe benoemde commissie op te heffen. Voorts heeft het bestuur besloten om vanaf 2014 minder met vaste commissies te werken en meer gebruik te maken van ad hoc samen te stellen werkgroepen. Dit is onder meer ingegeven doordat vanaf 1 juli 2014 sprake zal zijn van een bestuur met kleinere omvang. Daardoor wordt van ieder bestuurslid meer participatie verwacht bij de diverse te behandelen onderwerpen. Al naar gelang de ter besluitvorming voor te bereiden onderwerpen, zullen de werkgroepen worden samengesteld met specifiek op die onderwerpen deskundige bestuursleden. De taken en mandaten van alle commissies en het dagelijks bestuur zijn beschreven en vastgesteld. De Communicatiecommissie is sinds 2013 uitgebreid met een deelnemersraadslid die als toehoorder deelneemt aan de commissievergaderingen. In formele zin maakt deze persoon geen onderdeel uit van deze commissie, aangezien het een bestuurscommissie betreft.
7.4
Geschillencommissie
Het pensioenfonds heeft een geschillencommissie ingericht. Belanghebbenden kunnen zich tot deze commissie wenden indien zij het niet eens zijn met een besluit van het pensioenfonds over de toepassing van het pensioenreglement. Voor de procedure gelden nadere voorwaarden die zijn vastgelegd in het reglement van de geschillencommissie. In 2013 zijn er drie geschillen aanhangig geweest waarin de geschillencommissie uitspraak heeft gedaan. Het eerste geschil had betrekking op het vaststellen van de premievrije voortzetting van de deelneming in verband met volledige arbeidsongeschiktheid. Belanghebbende was van mening de pensioenopbouw gedurende de periode van premievrije voortzetting op een te lage grondslag heeft plaats gevonden. De commissie heeft geoordeeld dat het pensioenfonds de premievrije voortzetting op de juiste gronden heeft vastgesteld. Het tweede geschil had betrekking op het verzoek van belanghebbende om het (met terugwerkende kracht) ongedaan maken van de door het fonds uitgevoerde standaard-uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen. Daarnaast heeft belanghebbende verzocht in de gelegenheid te worden gesteld het bij de ingang van het ouderdomspensioen vastgestelde aanspraken partnerpensioen om te zetten in extra ouderdomspensioen. De commissie heeft het verzoek van belanghebbende om de door het fonds uitgevoerde standaard-uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen ongedaan te maken, toegekend. De commissie heeft het verzoek van belanghebbende om in de gelegenheid te worden gesteld het bij de ingang van het ouderdomspensioen vastgestelde aanspraken partnerpensioen om te zetten in extra ouderdomspensioen, afgewezen. Het derde geschil had betrekking op een claim van belanghebbende om alsnog pensioenopbouw toegekend te krijgen over de periode waarin de werkgever geen pensioenpremie heeft afgedragen. Over de betreffende periode waren dan ook geen pensioenaanspraken bij het pensioenfonds geadministreerd. Alvorens inzake dit geschil uitspraak aan de orde was, heeft het bestuur op basis van uitkomsten van aanvullend onderzoek in dit kader, de claim alsnog toegekend.
44
7.5
Goed Pensioenfondsbestuur
Goed pensioenfondsbestuur behelst het integer en transparant handelen door het bestuur, waarbij een belangrijke plaats wordt ingeruimd voor het afleggen van verantwoording aan het Verantwoordingsorgaan over het gevoerde beleid. De principes van goed pensioenfondsbestuur zijn verankerd in de Pensioenwet. Het bestuur is zich bewust van zijn verantwoordelijkheid voor het goed besturen van het pensioenfonds en zal alles doen wat nodig is voor de handhaving van het vertrouwen in het pensioenfonds. Ontwikkelingen op dit terrein worden nauwlettend gevolgd. Voor de inrichting van het Intern toezicht heeft het bestuur gekozen voor de instelling van een Visitatiecommissie die tenminste eens per drie jaar een visitatie uitvoert. Met de Deelnemersraad en het Verantwoordingsorgaan is, met in achtneming van hun specifieke taak, in het verslagjaar constructief overleg gevoerd.
7.5.1
Visitatiecommissie
In 2013 heeft een visitatie plaatsgevonden bij het pensioenfonds. In de opdracht voor visitatie heeft het bestuur van het pensioenfonds gevraagd om specifiek aandacht te besteden aan het onderdeel Beleggingen en meer specifiek aan de wijze waarop het vermogensbeheer is uitbesteed. In de rapportage van de visitatiecommissie is een aantal aanbevelingen dienaangaande weergegeven. De visitatiecommissie constateert dat vergaderstukken tijdig beschikbaar zijn voor de bestuursleden. Sinds enige tijd wordt gewerkt met een vast sjabloon van deze stukken. De uit bestuursbesluiten voortvloeiende acties worden duidelijk vastgelegd in een actielijst, die het bestuur in staat stelt om na te gaan of een en ander tijdig wordt afgewikkeld. Ook bestuursbesluiten worden duidelijk vastgelegd. Uit gesprekken die de visitatiecommissie met delegaties van het verantwoordingsorgaan en de deelnemersraad heeft gevoerd, blijkt een grote betrokkenheid bij het pensioenfonds. Zij signaleren wel een toename van de problematiek waarbij steeds meer kennis noodzakelijk is. Om hun taken zo goed mogelijk te kunnen uitvoeren nemen de leden van beide organen regelmatig deel aan beschikbare educatieprogramma’s. De lijnen tussen het bestuur en beide organen worden als kort en prettig ervaren. Dat geeft beide organen, ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, het gevoel dat zij tijdig worden betrokken in ontwikkelingen die het pensioenfonds doormaakt respectievelijk hoe het bestuur hiermee is omgegaan. De Governance ten aanzien van de beleggingen is een punt, dat aandacht heeft van het bestuur. LODH is èn fiduciair beheerder èn vermogensbeheerder èn (via een gelieerde juridische entiteit) bewaarder èn bovendien (tot 2014) notulist van de beleggingsvergaderingen van het bestuur. De countervailing power dient dan ook in voldoende mate aanwezig te zijn vanuit het bestuur, aangezien er geen beleggingsadviescommissie en sinds 1 januari 2013 ook geen extern adviseur meer aanwezig is. Wel is één van de bestuursleden specifiek aangetrokken voor het aandachtsgebied beleggingen en per 1 juli 2013 is de externe Oversight manager aangetrokken die ook op dit punt in hoge mate blijk geeft van countervailing power richting LODH. De meervoudige rol van LODH vindt zijn weerslag ook in de vergoedingenstructuur. Het bestuur geeft aan momenteel bezig te zijn met een evaluatie van de relatie met LODH. Daarnaast geeft het bestuur aan daadwerkelijk bezig te zijn met het aantrekken van een nieuwe custodian. Het meerjarencommunicatie beleidsplan en het daarvan afgeleide communicatieactiejaarplan geven een helder beeld van hoe het bestuur wil communiceren naar de deelnemers, gewezen deelnemers, gepensioneerden en werkgevers over de gang van zaken binnen het pensioenfonds. De aanbeveling om vorm en inhoud van de communicatie vooraf te laten toetsen door een lezerspanel is ingevuld, door dit te laten verzorgen door een delegatie uit de deelnemersraad. Taalniveau en begrijpelijkheid spelen daarbij een belangrijke rol. De Website geeft naast algemene informatie over het pensioenfonds tevens de mogelijkheid voor deelnemers en gepensioneerden om in te loggen en de persoonlijke gegevens te bekijken. Het aantal bezoeken aan de website ligt nog op een relatief laag niveau. Het bevorderen van het bezoek is een duidelijk speerpunt in het actieplan van het bestuur. De visitatiecommissie spreekt haar waardering uit voor de wijze waarop het bestuur voortgang heeft gemaakt in het functioneren van de verschillende gremia binnen het pensioenfonds. Immers er lag een grote workload door het recent veranderen van de organisaties betrokken bij het pensioenfonds zoals bestuursondersteuning,
45
de administratieve uitvoering, de actuaris, de certificerend actuaris, de vermogensbeheerder en de risicomanager. Het bestuur onderschrijft de bevindingen van de visitatiecommissie en heeft een aantal van de gesignaleerde bemerkingen intussen al opgepakt. De voorgestelde aanpassingen van diverse procedures ontmoeten instemming. Zij zullen worden meegenomen bij de statutenwijziging, die binnenkort ter voorbereiding op de nieuwe Governance per 1 juli 2014 wordt doorgevoerd. Naar aanleiding van de constateringen van de visitatiecommissie ten aanzien van de Governance merkt het bestuur op dat een van de bestuursleden specifiek is aangetrokken voor het aandachtsgebied beleggingen en een ander bestuurslid specifiek is aangetrokken voor het aandachtsgebied risicomanagement. Het bestuur rekent erop dat daarmee deze onderdelen de nodige aandacht zullen krijgen. De visitatiecommissie heeft benadrukt om de acties die zijn neergelegd in het communicatieplan voortvarend op te pakken. Het bestuur bevestigt dat de verschillende acties op de agenda staan en dat de rapportage daaruit wordt opgepakt. De aanbevelingen van de visitatiecommissie inzake het risicomanagement worden door het bestuur zorgvuldig opgevolgd. Met de benoeming van de externe Oversight manager vertrouwt het bestuur erop dat de verschillende aandachtspunten tijdig en volledig op de agenda komen. De visitatiecommissie wijst erop dat het bestuur het functioneren van de externe Oversight manager kritisch dient te volgen omdat risicomanagement een verantwoordelijkheid is van het gehele bestuur.
7.5.2
Deelnemersraad
De deelnemersraad is in 2013 intensief betrokken geweest bij de besluitvorming en advisering over een groot aantal onderwerpen. De voorzitters van het bestuur en de afvaardiging van de uitvoeringsorganisatie zijn bij alle vergaderingen van de deelnemersraad aanwezig geweest om de adviesaanvragen toe te lichten en te rapporteren over de uitvoering van de pensioenregeling. In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van de onderwerpen waarover de deelnemersraad het bestuur heeft geadviseerd. De deelnemersraad heeft op 18 februari, 8 mei, 27 mei, 30 september, 18 november en op 9 december vergaderd. Aansluitend aan die vergaderingen heeft de raad vergaderd met een delegatie van het bestuur. De deelnemersraad heeft onder meer de volgende onderwerpen behandeld: Evaluatie herstelplan en de kortingsmaatregel per 1 april 2013; Alle wijzigingen in reglementen en statuten; De ABTN; Het jaarverslag 2012; Het bestuursmodel per 1 juli 2014; De inkomende collectieve waardeoverdracht van opgebouwde pensioenaanspraken van Pensioenfonds Meneba; Parameters 2014 en toeslagpercentages; Communicatie Beleidsplan 2014. De deelnemersraad heeft met betrekking tot deze onderwerpen adviezen uitgebracht aan het bestuur. De deelnemersraad heeft op 25 mei 2013 en op 4 november 2013 opleidingsdagen gevolgd. Hierbij zijn onderstaande onderwerpen behandeld: Toelichting op de nieuwe pensioenregeling per 1 januari 2013; Verdieping van diverse onderwerpen uit het jaarverslag; Verdieping van de kwartaalrapportages van de pensioenuitvoeringsorganisatie; Risicomanagement en de rol van de externe oversight manager; Het Nieuwe Pensioencontract; Pensioen in relatie tot communicatie. Bevindingen jaarverslag 2013 De deelnemersraad is van mening dat het proces rondom het jaarverslag en de jaarrekening goed is verlopen.
46
Advies Conform artikel 14 van de statuten van het pensioenfonds adviseert de deelnemersraad positief aan het bestuur ten aanzien van de vaststelling van het jaarverslag 2013. De deelnemersraad bedankt het bestuur voor de constructieve en transparante manier van samenwerking. Amersfoort, 26 mei 2014 De heer W. van der Linden (voorzitter) De heer A.A.M. Ravensbergen (secretaris)
Reactie bestuur op verslag deelnemersraad Het bestuur heeft kennis genomen van de gevraagde en ongevraagde uitgebrachte adviezen door de deelnemersraad in 2013. Het bestuur is van mening dat de deelnemersraad op professionele wijze invulling geeft aan de aan haar toebedeelde adviesrol. Het bestuur neemt de adviezen van de raad ter harte..Het bestuur bedankt de deelnemersraad voor de constructieve en proactieve samenwerking in 2013.
7.5.3
Verslag verantwoordingsorgaan
Het verantwoordingsorgaan beoordeelt het door het bestuur gevoerde beleid, de gemaakte beleidskeuzes en de naleving van de principes van goed pensioenbestuur, met als uitgangspunt de vraag of het bestuur bij de genomen besluiten op een evenwichtige wijze met de belangen van betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever rekening heeft gehouden. Voor het verantwoordingsorgaan is een reglement vastgesteld. Het verantwoordingsorgaan heeft het recht advies uit te brengen over:
Het vaststellen en wijzigingen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden; Het wijzigen van het beleid ten aanzien van het verantwoordingsorgaan; De vorm, inrichting en samenstelling van het intern toezicht; Het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; Het vaststellen en wijzigingen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid; Waarborgen van interne beheersing.
Verantwoording en werkwijze Het verantwoordingsorgaan heeft vergaderd op: 15 april 2013; 3 juni 2013; 9 december 2013. Het verantwoordingsorgaan heeft tijdens die vergaderingen vragen gesteld aan het dagelijks bestuur over het gevoerde beleid; deze zijn ook beantwoord. Het verantwoordingsorgaan kan beschikken over voldoende informatie zoals onder meer: Fondsdocumenten; (Beleids)notities; Notulen van het bestuur; Correspondentie tussen de toezichthouders en het bestuur. Opvolging aanbevelingen Het verantwoordingsorgaan heeft vorig jaar geadviseerd het gehanteerde beleid te continueren en had aanbevelingen op de volgende punten: de leden van het verantwoordingsorgaan hebben het bestuur geadviseerd om akkoord te gaan met het Communicatie Beleidsplan 2014; de leden van het verantwoordingsorgaan hebben positief geadviseerd over de vacatie-, reiskosten- en lumpsumvergoedingen vanaf 2014; de leden van het verantwoordingsorgaan hebben positief geadviseerd over de inkomende collectieve waardeoverdracht van opgebouwde pensioenaanspraken van Pensioenfonds Meneba; de leden van het verantwoordingsorgaan hebben positief geadviseerd over het gekozen paritaire bestuursmodel per 1 juli 2014.
47
Het verantwoordingsorgaan is verheugd over het feit dat de aanbevelingen door het bestuur zijn opgepakt en uitgevoerd. Bevindingen en aandachtspunten Het verantwoordingsorgaan is naar aanleiding van de uitkomsten van de jaarlijkse evaluatie van het herstelplan door het dagelijks bestuur tijdig geïnformeerd over het feit dat een kortingsmaatregel per 1 april 2013 aan de orde zou zijn. Het verantwoordingsorgaan heeft kennisgenomen van de wijze waarop het bestuur invulling geeft aan Risicomanagement. Risicomanagement van het pensioenfonds is uitvoerig beschreven en vastgelegd in fondsdocumenten. Sinds 1 juli 2013 heeft het bestuur Ortec Finance in dit kader aangesteld als externe oversight manager. Het verantwoordingsorgaan is tevreden over de wijze waarop het bestuur dit invult. Het verantwoordingsorgaan heeft op 25 mei 2013 en op 4 november 2013 opleidingsdagen gevolgd. Hierbij zijn onderstaande onderwerpen behandeld: Toelichting op de nieuwe pensioenregeling per 1 januari 2013; Verdieping van diverse onderwerpen uit het jaarverslag; Verdieping van de kwartaalrapportages van de pensioenuitvoeringsorganisatie; Risicomanagement en de rol van de externe oversight manager; Het Nieuwe Pensioencontract; Pensioen in relatie tot Communicatie; Oordeel Conform artikel 14 van de statuten van het pensioenfonds adviseert het verantwoordingsorgaan positief ten aanzien van de vaststelling van het jaarverslag 2013. Amersfoort, 30 juni 2014 De heer A. Molleman (voorzitter) De heer W. van der Linden (secretaris) Reactie bestuur op verslag verantwoordingsorgaan Het bestuur heeft kennis genomen van de bevindingen van het verantwoordingsorgaan over het handelen van het bestuur in 2013 en van de aanbevelingen van het verantwoordingsorgaan. Het bestuur constateert dat het verantwoordingsorgaan op professionele wijze het beleid van het bestuur heeft beoordeeld. De bevindingen en aanbevelingen van het verantwoordingsorgaan zijn van grote waarde voor het bestuur en het fonds. Het bestuur bedankt het verantwoordingsorgaan en neemt de aanbevelingen ter harte.
7.6
Informatie vanuit toezicht van DNB en AFM
In 2013 zijn, evenals in voorgaande jaren, aan het pensioenfonds geen dwangsommen of boetes opgelegd. Er zijn door DNB geen aanwijzingen aan het fonds gegeven, noch is een bewindvoerder aangesteld of is bevoegdheidsuitoefening van organen van het fonds gebonden aan toestemming van DNB. De vermogenspositie is zodanig dat een herstelplan van toepassing is. Sinds 1 januari 2007 houdt de AFM toezicht uit hoofde van de Pensioenwet. De AFM heeft tot taak toezicht te houden op het gedrag van pensioenuitvoerders. Het toezicht omvat met name de communicatie van pensioenfondsen en de wettelijk verplichte informatieverstrekking, alsmede de zorgplicht bij individuele pensioenopbouw op beleggingsbasis. Het toezicht houden op de zorgplicht bij premieovereenkomsten heeft tot doel de bescherming van de (gewezen) deelnemer tegen te risicovolle beleggingsbeslissingen. Kort gezegd moeten beleggingsrisico’s worden beheerst, gegeven de naderende pensioendatum. Toezichthouder DNB heeft in het verslagjaar nadere vragen gesteld ten aanzien van investeringen in een zogenaamd bepaald financieel product. Hierbij werd verzocht om inzicht in de werking en risico’s van dit financiële product en de wijze waarop het bestuur tot het besluit tot investering is gekomen. Het bestuur heeft de toezichthouder hierin inzage gegeven. De toezichthouder heeft in dit kader in maart 2014 aan het bestuur als advies meegegeven dat het bestuur zich met betrekking tot het beleggen in complexe financiële producten, zich ervan vergewist dat zij voldoende inzicht heeft in alle risico’s die dit met zich meebrengt. Het bestuur neemt dit ter harte.
48
7.7
Deskundigheids- en integriteitstoets en opleiding
Op 29 december 2010 is de “Beleidsregel Deskundigheid 2011” van DNB en de AFM gepubliceerd in de Staatscourant. Deze beleidsregel is per 1 januari 2011 in werking getreden. De AFM en DNB verduidelijken in deze beleidsregel welke eisen zij stellen aan deskundigheid van beleidsbepalers van de onder hun toezicht staande ondernemingen en welke aspecten zij bij de toetsing in aanmerking nemen. Deskundigheid omvat volgens hen kennis, vaardigheden en professioneel gedrag en kan in elk geval worden aangetoond met opleiding, ervaring en competenties van de beleidsbepalers. De Pensioenfederatie heeft medio 2011 de “Aanbevelingen deskundig en competent pensioenfondsbestuur” gepubliceerd. DNB vindt deze aanbevelingen een nuttig hulpmiddel en beveelt toepassing hiervan aan. De “Beleidsregel geschiktheid 2012” is op 3 juli 2012 uitgevaardigd door DNB en AFM. De voornaamste wijziging ten opzichte van de eerdere “Beleidsregel Deskundigheid 2011” is dat een bestuurslid geschikt (in plaats van deskundig en competent) moet zijn, hetgeen in ieder geval blijkt uit opleiding, werkervaring en competenties en de doorlopende toepassing hiervan. In het beleidsdocument ‘Geschikt Pensioenfondsbestuur’ is de geschiktheid van de bestuursleden en het beleid voor handhaving van deze geschiktheid uitgewerkt. Aan de hand van een geactualiseerd deskundigheidsplan, de deskundigheidsmatrix en gevolgde opleidingen is gekeken in hoeverre het bestuur als geheel, maar ook als individuele bestuursleden, voldoen aan de te stellen eisen aan een geschikt pensioenfondsbestuurder. Het bestuur is zich er van bewust dat op dit punt sprake is van permanente educatie. Dit document zal in 2014 aangepast worden aan de nieuwe Governance en de nieuwe aanbevelingen van de Pensioenfederatie over bestuurlijke geschiktheid (Handreiking Geschikt Pensioenfondsbestuur).
7.8
Gedragscode
Sinds 2010 is het Nederlands Compliance Instituut (NCI) als externe compliance officer bij het pensioenfonds betrokken. In de bestuursvergadering van 4 maart 2013 heeft de compliance officer zijn rapportage over 2012 gepresenteerd. Door het bestuur is deze rapportage vastgesteld. In de bestuursvergadering van 12 mei 2014 heeft de compliance officer de rapportage over 2013 gepresenteerd en zijn de gedragscodeverklaringen over 2013 ondertekend door de bestuursleden.
7.9
Organisatie en uitvoering
De uitvoering ten behoeve van het pensioenfonds is uitbesteed aan TKP Pensioen BV (onderdeel van AEGON Nederland NV) en Lombard Odier (Europe) SA Netherlands Branch. De uitvoering omvat het administreren van pensioenen, vermogensbeheer, bestuursondersteuning en de integrale advisering van het pensioenfonds inzake het beleid op communicatie-, juridisch, fiscaal, actuarieel en beleggingsterrein. Sprenkels en Verschuren is adviserend actuaris van het Pensioenfonds. Het bestuur heeft in 2013 tevens Ortec Finance als extern oversight manager benoemd. Ortec Finance ondersteunt het bestuur in het risicomanagement en het toezicht op de uitbestede werkzaamheden. Besluitvorming over het beleid vindt plaats door het bestuur. Het beleggingsbeleid wordt geëffectueerd door Lombard Odier (Europe) SA Netherlands Branch. Het bestuur monitoort de uitvoering op basis van periodieke rapportages van de uitvoeringsorganisatie over de uitgevoerde werkzaamheden in het kader van de afgesloten Service Level Agreement. Tevens ontvangt het pensioenfonds jaarlijks een ISAE 3402 type II-rapport van de uitvoeringsorganisaties, die door een externe accountant zijn gecertificeerd. Reguliere rapportages en voorstellen van Sprenkels & Verschuren, Lombard Odier en TKP worden tevens beoordeeld door de extern oversight manager.
7.10
Statutenwijziging
In 2013 heeft geen statutenwijziging plaatsgevonden.
49
8.
Verwachte gang van zaken
Ontwikkeling financiële positie Het pensioenfonds heeft in 2012 haar deelnemers en gepensioneerden op de hoogte gebracht van een voorgenomen kortingsmaatregel. Het bestuur heeft in februari bij de evaluatie van het herstelplan besloten tot een korting van 0,9% per 1 april 2013. Uit de evaluatie van het korte termijnherstelplan over 2013 blijkt dat het pensioenfonds binnen de wettelijke termijn boven het minimaal vereist eigen vermogen per 31 december 2013 is uitgekomen. Hiermee is derhalve het korte termijnherstelplan beëindigd. Pensioenregeling Cao-partijen hebben besloten tot een wijziging van de Pensioenregeling 2006. De pensioenleeftijd is per 1 januari 2013 gewijzigd naar 67 jaar. De pensioenpremie zal in het jaar 2014 verhoogd worden van 13% naar 14% van het pensioengevend salaris. Met deze wijzigingen behoudt het fonds een sluitende financiële opzet over de komende jaren. De gewijzigde pensioenregeling biedt daarnaast meer flexibiliseringsmogelijkheden bij de deelnemers voor wat betreft de te kiezen hoog/laag constructie voor de ouderdomspensioenuitkering en een nader te kiezen AOW-compensatie als de deelnemer er voor kiest om vóór de AOW-ingangsdatum met pensioen te gaan. Het pensioenfonds anticipeert op verdere ontwikkelingen Communicatie over pensioen Het pensioenfonds hanteert een actief beleid in het geven van de benodigde informatie. Naast communicatie middels brieven, website en brochures, worden deelnemers en pensioengerechtigden via doelgroep specifieke mailingen op de hoogte gehouden van alle ontwikkelingen. Een mailing kan bestaan uit een ansichtkaart, folder of andere creatieve uiting en leent zich goed om een boodschap kort en krachtig over te brengen. Wanneer men meer wil weten, kan men zelf verder kijken op de website. Werkgevers ontvangen een digitale nieuwsbrief met daarin een mix van actualiteiten en algemene informatie. Ook wordt in 2014 een openbare versie van de digitale nieuwsbrief opgezet, waarop actieve deelnemers via de website op kunnen inschrijven. Vanuit het bestuur begeleidt de communicatiecommissie de uitvoering van de activiteiten op dit vlak. Sectorontwikkelingen Het pensioenfondsbestuur ontwikkelt in haar omgeving diverse initiatieven waarbij samenwerking op deelterreinen van besturen en organisatie van het pensioenfonds leiden tot samenwerking in de branche. De eerste afspraken met een aantal branchegenoten, verwant aan de voedingssector, zijn gemaakt waarbij het fondsbestuur openstaat voor een constructieve verdere samenwerking. Pensioenfonds Meneba In 2014 is het besluit tot collectieve waardeoverdracht van Pensioenfonds Meneba naar Bedrijfspensioenfonds voor de Bakkers definitief geworden. Ook De Nederlandsche Bank heeft haar toestemming voor de overdracht gegeven. De collectieve waardeoverdracht heeft plaatsgevonden per 31 december 2013. De financiële afwikkeling van de overdracht van de beleggingen en deels gelden heeft plaatsgevonden in februari 2014. De aanspraken van de deelnemers worden in 2014 in de pensioenadministratie verwerkt.
Groningen, 30-06-2014
L.F.M. van Beekum J.H.M. van de Vall P.F.J. van der Heijden A.A. van Hienen M.H.A. Jacobs-Teunissen J.J.C. van der Kroft R.A.J. Lahoye M.W. van Straten A.C. Tromp T.L. Volkeri J. van der Laan
50
9.
Jaarrekening
51
9.1
Balans per 31 december 2013
(na resultaatbestemming)
31-12-2013
31-12-2012
€
€
ACTIVA Beleggingen voor risico pensioenfonds Vorderingen en overlopende activa Overige activa
(1) (2) (3)
TOTAAL ACTIVA
2.816.716 209.515 3.209
2.760.262 17.444 2.902
3.029.440
2.780.608
191.472
-4.070
PASSIVA Stichtingskapitaal en reserves Stichtingskapitaal Algemene reserve Technische voorzieningen Overige schulden en overlopende passiva
(4) (5)
TOTAAL PASSIVA
191.472
-4.070
2.737.277 100.691
2.653.930 130.748
3.029.440
2.780.608
(-) De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de balans vanaf pagina 61.
52
9.2
Staat van baten en lasten 2013 €
2012 €
€
€
Baten Premiebijdragen voor risico pensioenfonds Beleggingsresultaten risico pensioenfonds Overige baten
(6) (7) (8)
Totaal baten
79.444 86.937 2.273
87.261 308.775 58
168.654
396.094
74.864 6.975
101.903 6.615
Lasten Pensioenuitkeringen (9) Pensioenuitvoeringskosten (10) Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds (11) - Pensioenopbouw - Korting van aanspraak en rechten - Rentetoevoeging - Onttrekking voor uitkeringen en uitvoeringskosten - Wijziging marktrente - Wijziging actuariële uitgangspunten - Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten - Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
66.684 260 9.308
76.231 -23.642 38.378
-76.183 -100.247 6.773
-101.815 137.567 22.877
173.438
-212
3.314
-729 83.347 -192.110 36
148.655 198 2.284
Totaal lasten
-26.888
259.655
Saldo van baten en lasten
195.542
136.439
Saldo overdracht van derden Overige lasten
(12) (13)
(-) De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de staat van baten en lasten vanaf pagina 81. Bestemming van het saldo van baten en lasten Algemene reserve
195.542
53
136.439
9.3
Kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode. 2013 €
2012 €
€
€
Kasstroom uit pensioenactiviteiten Ontvangsten Ontvangen premies Ontvangen in verband met overdracht van rechten Overig
83.174 3.279 128
84.242 30 78 86.581
Uitgaven Betaalde pensioenuitkeringen Betaald in verband met overdracht van rechten Betaalde pensioenuitvoeringkosten
-75.047 -4.528 -7.670
84.350 -104.347 -200 -7.394
-87.245
-111.941
-664
-27.591
Totale kasstroom uit pensioenactiviteiten Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Ontvangsten Ontvangen directe beleggingsopbrengsten Verkopen en aflossingen van beleggingen
85.999 306.947
76.976 1.097.006 392.946
Uitgaven Aankopen beleggingen Betaalde kosten van vermogensbeheer
-408.957 -4.124
1.173.982 -1.105.968 -3.642
-413.081
-1.109.610
Totale kasstroom uit beleggingsactiviteiten
-20.135
64.372
Netto kasstroom
-20.799
36.781
Mutatie liquide middelen
-20.799
36.781
Samenstelling geldmiddelen 2013
2012
€
€
Liquide middelen primo boekjaar Liquide middelen ultimo boekjaar
90.371 69.572
53.591 90.371
Waarvan: Voor risico pensioenfonds Voor risico deelnemers
69.572 -
90.371 -
54
9.4
Toelichting op de jaarrekening
9.4.1
Algemeen
Activiteiten Stichting Bedrijfpensioenfonds voor het Bakkersbedrijf (hierna 'het pensioenfonds'), is statutair gevestigd te Groningen. De stichting is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 41149725. Doelstelling van het pensioenfonds is het verlenen van pensioenen aan deelnemers, gewezen deelnemers en hun nabestaanden met inachtneming van de statuten en reglementen. Het fonds probeert dit doel te bereiken door premies te innen bij de aangesloten ondernemingen. De gelden worden belegd en beheerd en het fonds doet daaruit uitkeringen bij ouderdom, overlijden en arbeidsongeschiktheid. Overeenstemmingsverklaring De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn opgenomen in Titel 9 Boek 2 BW en met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving, in het bijzonder Richtlijn 610 Pensioenfondsen. Het bestuur heeft op 30 juni 2014 de jaarrekening opgemaakt. Referenties In de balans en de staat van baten en lasten zijn referenties opgenomen waarmee wordt verwezen naar de toelichting.
9.4.2
Grondslagen 9.4.2.1
Algemene grondslagen
Opname van een actief of een verplichting Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Verantwoording van baten en lasten Baten worden in de rekening van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico's met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post 'nog af te wikkelen transacties'. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn. Saldering van een actief en een verplichting Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen. Vreemde valuta Functionele valuta De jaarrekening is opgesteld in euro's, zijnde de functionele en presentatievaluta van het pensioenfonds. Transacties, vorderingen en schulden Transacties in vreemde valuta gedurende de verslagperiode zijn in de jaarrekening verwerkt tegen de koers op transactiedatum. Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar euro's tegen de koers per balansdatum. De uit de afwikkeling en omrekening voortvloeiende koersverschillen komen ten gunste of ten laste van de staat van baten en lasten.
55
De koersen van de belangrijkste valuta zijn: 31 december 2013 1,3778 0,8320 144,9294 1,2255 8,8500
USD GBP JPY CHF SEK
Gemiddeld 2013 1,3302 0,8496 130,3350 1,2287 8,6673
31 december 2012
Gemiddeld 2012
1,3183 0,8111 113,9934 1,2068 8,5766
1,2918 0,8109 103,4476 1,2038 8,6811
De gemiddelde koersen zijn berekend op maandbasis. Vergelijking met voorgaand jaar De gehanteerde grondslagen van waardering en van resultaatbepaling zijn ongewijzigd ten opzichte van het voorgaande jaar. Er is een presentatiewijziging doorgevoerd betreffende beleggingsvorderingen. Deze worden met ingang van 2013 in de beleggingscatogorie opgenomen waarop zij betrekking hebben. De vergelijkende cijfers met betrekking tot het vorig boekjaar zijn aangepast met uitzondering van de cijfers in de risicoparagraaf. Schattingen en veronderstellingen De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Indien het voor het geven van het in artikel 2:362 lid 1 BW vereiste inzicht noodzakelijk is, is de aard van deze oordelen en schattingen inclusief de bijbehorende veronderstellingen opgenomen bij de toelichting op de desbetreffende jaarrekeningposten. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, en in toekomstige perioden waarvoor de herziening gevolgen heeft. Dekkingsgraad De (nominale) dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt berekend door op balansdatum het balanstotaal minus de kortlopende schulden te delen op de technische voorzieningen zoals opgenomen in de balans. Bij het berekenen van de reële dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt ten behoeve van deze berekening de voorziening pensioenverplichtingen herrekend rekening houdend met de verwachte loon- en prijsinflatie.
9.4.2.2
Grondslagen voor waardering van activa en passiva
Beleggingen Algemeen De beleggingen worden gewaardeerd tegen marktwaarde. Het begrip marktwaarde is te beschouwen als synoniem van reële waarde. Onder waardering op marktwaarde wordt verstaan: het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een passief kan worden afgewikkeld tussen ter zake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn. De waardering van participaties in beleggingsinstellingen geschiedt tegen marktwaarde. Voor beursgenoteerde beleggingsinstellingen is dit de marktnotering per balansdatum. De waardering in niet-beursgenoteerde beleggingsinstellingen geschiedt tegen actuele waarde. Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. Vastgoedbeleggingen Beursgenoteerde (indirecte) vastgoedbeleggingen worden gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. De marktwaarde van niet-beursgenoteerde (indirecte) vastgoedbeleggingen is gebaseerd op het aandeel dat het pensioenfonds heeft in het eigen vermogen van de niet-beursgenoteerde vastgoedbelegging per balansdatum. Aandelen Beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen marktwaarde, zijnde de beurswaarde per balansdatum. De actuele waarde van niet-beursgenoteerde aandelen en participaties in beleggingsfondsen is gebaseerd op het aandeel dat het pensioenfonds heeft in het eigen vermogen van het niet-beursgenoteerde aandeel per balansdatum.
56
Private equity beleggingen worden gewaardeerd op marktwaarde, zijnde de intrinsieke waarde. Deze waarde wordt ontleend aan de meest recente rapportages van de fundmanagers, gecorrigeerd voor de kasstromen in de periode tot balansdatum. Daarnaast wordt bij de waardering rekening gehouden met eventuele negatieve gevolgen van materiele gebeurtenissen in het verslagjaar na ontvangst van deze rapportages. De managers bepalen de waarde op basis van lokale wet- en regelgeving. Vastrentende waarden Beursgenoteerde vastrentende waarden en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen marktwaarde, zijnde de beurswaarde per balansdatum. Indien vastrentende waarden of participaties in beleggingsinstellingen niet-beursgenoteerd zijn, vindt waardebepaling plaats op basis van de geschatte toekomstige netto kasstromen (rente en aflossingen) die uit de beleggingen zullen voortvloeien, contant gemaakt tegen de ultimo boekjaar geldende marktrente en rekening houdend met het risicoprofiel (kredietrisico; oninbaarheid) en de looptijden. De lopende interest op vastrentende waarden wordt gepresenteerd als onderdeel van de marktwaarde van de vastrentende waarden. Derivaten Derivaten worden gewaardeerd op reële waarde, te weten de relevante marktnoteringen of, als die niet beschikbaar zijn, de waarde die wordt bepaald met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. Indien een derivatenpositie negatief is wordt het bedrag onder de schulden verantwoord. Overige beleggingen Overige beleggingen worden gewaardeerd op marktwaarde. Indien geen marktwaarde beschikbaar is, wordt de waarde bepaald met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. Securities lending Het fonds neemt deel aan een securities-lendingprogramma, waarbij bepaalde effecten voor een korte periode worden uitgeleend aan andere marktpartijen. Beleggingen die in het kader van een securities-lendingcontract worden uitgeleend, blijven deel uitmaken van de balans en worden gewaardeerd conform de grondslag voor waardering en resultaatbepaling zoals die geldt voor deze beleggingen. Als onderpand ontvangen geldmiddelen worden opgenomen onder beleggingen. Indien als onderpand ontvangen geldmiddelen zijn herbelegd, worden deze beleggingen opgenomen onder de desbetreffende beleggingencategorie. De schuld uit hoofde van de ontvangen zekerheden is opgenomen onder de overige schulden. Indien uit hoofde van een securities-lendingprogramma als zekerheid beleggingen zijn ontvangen worden deze beleggingen en de daarmee samenhangende verplichtingen niet in de balans van het pensioenfonds opgenomen. Alle uit het securities-lendingprogramma voortvloeiende baten en lasten worden volgens het toerekenbeginsel over de looptijd van de desbetreffende transacties verantwoord en in de rentebaten of -lasten in de staat van baten en lasten. Vorderingen en overlopende activa Vorderingen en overlopende activa worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden vorderingen gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten) onder aftrek van eventuele bijzondere waardeverminderingen, indien sprake is van oninbaarheid. Liquide middelen Liquide middelen worden tegen nominale waarde gewaardeerd. Onder de liquide middelen zijn opgenomen die kas- en banktegoeden die onmiddellijk opeisbaar zijn dan wel een looptijd korter dan twaalf maanden hebben. Zij worden onderscheiden van tegoeden in verband met beleggingstransacties. Liquide middelen uit hoofde van beleggingstransacties worden gepresenteerd onder de beleggingen. Rekening-courantschulden bij banken zijn opgenomen onder schulden aan kredietinstellingen onder kortlopende schulden. Stichtingskapitaal en reserves Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds en overige technische voorzieningen, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen. De statutaire reserves en de overige wettelijke reserves die het pensioenfonds conform artikel 2:389 en artikel 2:390 BW vormt, blijken op grond van artikel 2:373 lid 1 BW afzonderlijk uit de balans.
57
Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds De voorziening voor pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds wordt gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). De actuele waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (toezeggingen tot) toeslagen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de marktrente, waarvoor de actuele rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB wordt gebruikt. Bij de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het bestuur besloten of toeslagen op de opgebouwde pensioenaanspraken worden verleend. Alle per balansdatum bestaande besluiten tot toeslagverlening (ook voor besluiten na balansdatum voor zover sprake is van ex-ante- condities) zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen. Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van premies waarvoor vrijstelling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid. Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt uitgegaan van voor de toezichthouder acceptabele grondslagen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen. De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen: De gehanteerde marktrente die gebaseerd is op de rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB, rekening houdend met een looptijd van de uitkeringen van 19,0 jaar (2012: 19,2 jaar). Per 30 september 2012 heeft DNB de wijze van vaststelling van de rentetermijnstructuur gewijzigd. DNB stelt de RTS vast met de Ultimate Forward Rate. Dit houdt in dat de rente voor lange looptijden beweegt richting de 4,2%; Overlevingstafels, te weten de AG-prognosetafels 2012-2062 zonder ervaringssterfte op basis van fondsspecifieke correctiefactoren; (On)bepaald partnersysteem; Voor partnerpensioen is aangenomen dat de vrouwelijke partner 3 jaar jonger is dan de verzekerde man en de mannelijke partner 3 jaar ouder dan de verzekerde vrouw; Kostenopslag ter grootte van 2% van de voorziening voor pensioenverplichtingen in verband met toekomstige administratie- en excassokosten; Voorziening voor uitgesteld wezenpensioen: 5% van de voorziening van uitgesteld partnerpensioen bij uitgesteld ouderdomspensioen; Voorziening voor toekomstige pensioenopbouw arbeidsongeschikten: De contante waarde van de vrijgestelde (toekomstige) pensioenopbouw is voor 100% in de technische voorziening opgenomen. Ten behoeve van het inlooprisico (wachttijd voor WIA uitkering 2 jaar) wordt een opslag ter grootte van 3,0% van de doorsneepremie van het boekjaar en 3,0% van de doorsneepremie van het voorgaande boekjaar opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen; Voorziening in verband met niet opgevraagde pensioenen (voorheen administratieve afkopen): De som van de netto afgeboekte bedragen over de afgelopen 5 jaren vermenigvuldigd met de kans dat het bedrag als nog wordt opgevraagd. Deze kans is 50% voor het eerste jaar aflopend naar 10% in het laatste jaar. Ultimo 2013 is de voorziening per ultimo 2012 gehandhaafd; Opslag voor administratiekosten: 1,1% van de som van het pensioengevend loon (opslag op de doorsneepremie); Opslag voor premievrijstellingsrisico: 3,0% (opslag op de doorsneepremie). Overige voorzieningen Voorzieningen worden gevormd voor in rechte afdwingbare of feitelijke verplichtingen die op de balansdatum bestaan waarbij het waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen noodzakelijk is en waarvan de omvang op betrouwbare wijze is te schatten. De voorzieningen worden gewaardeerd op de beste schatting van de bedragen die noodzakelijk zijn om de verplichtingen per balansdatum af te wikkelen. De voorzieningen worden gewaardeerd op de contante waarde van de uitgaven die naar verwachting noodzakelijk zijn om de verplichtingen af te wikkelen. Wanneer verplichtingen naar verwachting door een derde zullen worden vergoed, wordt deze vergoeding als een actief in de balans opgenomen indien het waarschijnlijk is dat deze vergoeding zal worden ontvangen bij de afwikkeling van de verplichting. De overige voorzieningen worden opgenomen tegen nominale waarde.
58
Overige schulden en overlopende passiva Overige schulden en overlopende passiva worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden schulden gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten). Kortlopende schulden hebben een looptijd korter dan een jaar. 9.4.2.3
Grondslagen voor bepaling van het resultaat
Algemeen De in de staat van baten en lasten opgenomen posten zijn in belangrijke mate gerelateerd aan de in de balans gehanteerde waarderingsgrondslagen voor beleggingen en de voorziening pensioenverplichtingen. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde resultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat. Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers) Onder premiebijdragen van werkgevers en werknemers wordt verstaan de aan derden in rekening gebrachte c.q. te brengen bedragen voor de in het verslagjaar verzekerde pensioenen onder aftrek van kortingen. Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Eventuele opslagen op de premie zijn eveneens als premiebijdragen verantwoord. Beleggingsresultaten risico pensioenfonds Indirecte beleggingsopbrengsten Onder de indirecte beleggingsopbrengsten worden verstaan de gerealiseerde en ongerealiseerde waardewijzigingen en valutaresultaten. In de jaarrekening wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. (In)directe beleggingsresultaten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Directe beleggingsopbrengsten Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt in dit verband verstaan rentebaten en -lasten, dividenden, huuropbrengsten en soortgelijke opbrengsten. Dividend wordt verantwoord op het moment van betaalbaarstelling. Kosten vermogensbeheer Onder kosten van vermogensbeheer worden zowel de externe als de daaraan toegerekende interne kosten verstaan. Verrekening van kosten Met de directe en indirecte beleggingsopbrengsten zijn verrekend de aan de opbrengsten gerelateerde transactiekosten, provisies, valutaverschillen e.d. Pensioenuitkeringen De pensioenuitkeringen betreffen de aan deelnemers uitgekeerde bedragen inclusief afkopen. De pensioenuitkeringen zijn berekend op actuariële grondslagen en toegerekend aan het verslagjaar waarop zij betrekking hebben. Pensioenuitvoeringskosten De pensioenuitvoeringskosten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Pensioenopbouw Bij de pensioenopbouw zijn aanspraken en rechten over het boekjaar gewaardeerd naar het niveau dat zij op balansdatum hebben. Indexering en overige toeslagen Het pensioenfonds streeft ernaar de opgebouwde pensioenrechten van de actieve deelnemers jaarlijks aan te passen aan de loonontwikkeling volgens de CAO. De toeslagverlening heeft een voorwaardelijk karakter. Dit betekent dat geen recht op toeslagen bestaat en dat het niet zeker is of en in hoeverre in de toekomst toeslagverlening kan plaatsvinden. Een eventuele achterstand in de toeslagverlening kan in principe worden ingehaald. Het pensioenfonds streeft ernaar de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenrechten (gewezen deelnemers) jaarlijks aan te passen aan de ontwikkeling van de prijsindex. Ook deze toeslagverlening heeft een voorwaardelijk karakter. Kortingen van aanspraken en rechten Op 4 februari 2013 heeft het bestuur, op basis van de financiële positie op 31 december 2012, een besluit genomen om de aanspraken en rechten van alle deelnemers per 1 april 2013 met 0,9% te verlagen. Dit effect is op de ultimo voorziening van 2012 verwerkt. In 2013 is nog een gering negatief resultaat ontstaan in verband met het finale verwerken van de korting in de administratie.
59
Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 0,351% (2012: 1,544%), op basis van de éénjaarsrente van de DNBcurve aan het begin van het verslagjaar. Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Vooraf wordt een actuariële berekening gemaakt van de toekomstige pensioenuitvoeringskosten (met name excassokosten) en pensioenuitkeringen die in de voorziening pensioenverplichtingen worden opgenomen. Deze post betreft de vrijval ten behoeve van de financiering van de kosten en uitkeringen van het verslagjaar. Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente. Wijzigingen actuariële uitgangspunten Jaarlijks worden de actuariële grondslagen en/of methoden beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien van sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen, zowel voor de gehele bevolking als voor de populatie van het pensioenfonds. De vaststelling van de toereikendheid van de voorziening voor pensioenverplichtingen is een inherent onzeker proces, waarbij gebruik wordt gemaakt van schattingen en oordelen door het bestuur van het pensioenfonds. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële uitgangspunten worden herzien. Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Een resultaat op overdrachten kan ontstaan doordat de vrijval van de voorziening plaatsvindt tegen fondstarieven, terwijl het bedrag dat wordt overgedragen gebaseerd is op de wettelijke factoren voor waardeoverdrachten. De tarieven van het pensioenfonds wijken af van de wettelijke tarieven. Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen De overige mutaties ontstaan door mutaties in de aanspraken door overlijden, arbeidsongeschiktheid en pensioneren. Saldo overdrachten van rechten De post saldo overdrachten van rechten bevat het saldo van bedragen uit hoofde van overgenomen dan wel overgedragen pensioenverplichtingen. Overige baten en lasten Overige baten en lasten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. 9.4.2.4
Kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is volgens de directe methode opgesteld. Alle ontvangsten en uitgaven worden hierbij als zodanig gepresenteerd. Onderscheid wordt gemaakt tussen kasstromen uit pensioenactiviteiten en beleggingsactiviteiten. De liquide middelen in het kasstroomoverzicht zijn zowel de liquide middelen verantwoord onder Overige activa als de liquide middelen verantwoord onder Beleggingen. De kasstromen uit directe beleggingsopbrengsten onder beleggingsactiviteiten zijn inclusief de derivatentransacties.
60
9.4.3
Toelichting op de balans per 31 december 2013
ACTIVA 31-12-2013
31-12-2012
€
€
1. Beleggingen voor risico pensioenfonds Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen
62.937 1.004.297 1.568.734 71.191 109.557
63.123 867.028 1.498.909 150.683 180.519
2.816.716
2.760.262
Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentende waarden
Derivaten
Overige beleggingen
Totaal
€
€
€
€
€
€
Stand per 1 januari 2013 Aankopen Verkopen Herwaardering Overige mutaties Stand per 31 december 2013
63.123 2.731 -3.162 115
867.028 222.303 -213.895 127.148
1.498.909 286.375 -172.405 -86.265
23.646 44.928 -72.948 -22.356
180.519 266.199 -293.894 -5.254
2.633.225 822.536 -756.304 13.388
130
1.713
42.120
830
-38.012
6.780
62.937
1.004.297
1.568.734
-25.900
109.558
2.719.625
Schuldpositie derivaten (credit)
97.091 2.816.716
Stand per 1 januari 2012 Aankopen Verkopen Herwaardering Overige mutaties Stand per 31 december 2012
Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentende waarden
Derivaten
Overige beleggingen
Totaal
€
€
€
€
€
€
58.212 2.306 -2.250 4.855
700.819 271.950 -195.514 89.773
1.463.580 675.666 -760.603 120.381
83.972 136.734 -118.680 18.903
105.643 828 -828 -
2.412.226 1.087.484 -1.077.875 233.912
-
-
-115
-97.283
74.876
-22.522
63.123
867.028
1.498.909
23.646
180.519
2.633.225
Schuldpositie derivaten (credit)
127.037 2.760.262
61
31-12-2013
31-12-2012
€
€
Vastgoedbeleggingen Indirecte vastgoedbeleggingen, zijn de participaties in beleggingsinstellingen die beleggen in vastgoed Vorderingen
62.864 73
63.123 -
62.937
63.123
Met ingang van 2013 worden de vorderingen die betrekking hebben op de vastgoedbeleggingen onder deze categorie verantwoord. Ultimo boekjaar bedragen de volgende posten meer dan 5,0% van de betreffende beleggingscategorie: 2013 € ING Dutch Residential Fund IV Unibail-Rodamco ING Real Estate Eurosiris Fund ING Dutch Retail Fund II Klepierre
2012 %
€
%
18.138 24.673 10.420 5.354 4.247
28,8 39,2 16,5 8,5 6,8
18.863 23.654 11.362 5.436 3.785
29,9 37,5 18,0 8,6 6,0
62.832
99,8
63.100
100,0
31-12-2013
31-12-2012
€
€
691.774 36.224
651.346 49.576
274.591 1.708
166.106 -
1.004.297
867.028
Aandelen Beursgenoteerde aandelen Private equity Beursgenoteerde en niet beursgenoteerde beleggingsinstellingen die beleggen in aandelen Vorderingen
Ultimo boekjaar bedragen de volgende posten meer dan 5,0% van de betreffende beleggingscategorie: 2013 € US Premium Equities/USD Shares
123.442
2012 %
€
12,3
% 93.294
10,8
31-12-2013
31-12-2012
€
€
Vastrentende waarden Overheidsobligaties Bedrijfsobligaties Obligatiebeleggingsfondsen Beursgenoteerde beleggingsinstellingen die beleggen in vastrentende waarden Liquide middelen
1.033.249 210.857 154.089 160.217 10.322
928.396 249.810 161.005 159.698 -
1.568.734
1.498.909
Met ingang van 2013 worden de liquide middelen en vorderingen die betrekking hebben op de vastrentende waarde portefeuille in deze categorie verantwoord. Het pensioenfonds heeft in totaal € 839.914 (2012: € 925.492) aan aandelen en obligaties uitgeleend. Voor het risico van niet-teruglevering zijn zekerheden ontvangen (geen cash) tot een bedrag van € 868.839 (31 december 2012: € 959.353).
62
Ultimo boekjaar bedragen de volgende posten meer dan 5,0% van de betreffende beleggingscategorie: 2013 € Duitsland staatsobligaties Nederland staatsobligaties Frankrijk staatsobligaties Lombard Odier Intitutional Asset Management
2012 %
€
%
509.434 312.865 280.814 135.788
32,5 19,9 17,9 8,7
464.332 395.547 322.660 136.566
31,0 26,4 21,5 9,1
1.238.901
79,0
1.319.105
88,0
31-12-2013
31-12-2012
€
€
Derivaten Valutaderivaten Rentederivaten
8.503 62.688
10.523 140.160
71.191
150.683
Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de derivatenpositie op 31 december 2013: 2013 Type contract
Gemiddelde looptijd
Valutaderivaten Rentederivaten
0,14 31,00
Contractomvang
Saldo waarde
Positieve waarde
Negatieve waarde
€
€
€
€
338.824 2.083.000
7.682 -33.582
8.503 62.688
821 96.270
2.421.824
-25.900
71.191
97.091
Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de derivatenpositie op 31 december 2012: 2012 Type contract
Gemiddelde looptijd
Valutaderivaten Rentederivaten
0,14 28,59
Contractomvang
Saldo waarde
Positieve waarde
Negatieve waarde
€
€
€
€
245.558 2.033.000
10.524 13.122
10.524 140.159
127.037
2.278.558
23.646
150.683
127.037
Ultimo 2013 zijn zekerheden ontvangen voor de swaps voor een bedrag van € 0,0 (2012: € 12,4 miljoen). Ter zake van de swaps bedroeg de waarde van de geleverde zekerheden ultimo 2013 € 38,2 miljoen (2012: € 13,4 miljoen). Daar de swaps worden afgedekt met hoogwaardig collateral is de waardering op basis van OIS een betere input voor de modelberekening dan de Euribor rente. In 2013 is overgegaan op de waardering van de swaps op basis van OIS. Het verschil ten opzichte van de waardering op basis met Euribor bedraagt € 0,2 miljoen negatief. 31-12-2013
31-12-2012
€
€
Overige beleggingen Commodity's (grondstoffen, edele metalen) Beleggingsdebiteuren Liquide middelen
63
53.517 56.040
58.217 34.833 87.469
109.557
180.519
Ultimo boekjaar bedragen de volgende posten meer dan 5,0% van de betreffende beleggingscategorie: 2013 € JP Morgan Securities Ltd A
2012 %
53.517
€
48,9
% 58.217
32,3
Securities lending Het fonds stelt een deel van de aandelen- en obligatieleningen beschikbaar voor het in bruikleen geven van effecten (securities lending). Het fonds behoudt economisch eigendom. Per balansdatum is een bedrag van EUR 52.322 (2012: EUR 92.598) aan aandelen en een bedrag van EUR 787.592 obligaties (2012: EUR 832.895) uitgeleend. Voor het risico van niet teruglevering zijn zekerheden in stukken en in geld ontvangen, hetgeen als volgt kan worden samengevat: 31-12-2013 € Aandelenbeleggingen: In stukken Obligatieleningen: In stukken
64
31-12-2012 €
€
€
20.522
27.040
848.317
932.312
Schattingen en oordelen Zoals vermeld in de toelichting zijn de beleggingen van het pensioenfonds nagenoeg allemaal gewaardeerd tegen actuele waarde per balansdatum en is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de actuele waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor sommige andere financiële instrumenten, zoals beleggingsvorderingen en -schulden, geldt dat de boekwaarde de actuele waarde benadert als gevolg van het kortetermijnkarakter van de vorderingen en schulden. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de actuele waarde. Voor de meerderheid van de financiële instrumenten van het pensioenfonds kan gebruik worden gemaakt van marktnoteringen. Echter, bepaalde financiële instrumenten, zoals bijvoorbeeld derivaten zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. Op basis van de boekwaarde kan het volgende onderscheid worden gemaakt: Direct marktnoteringen
Afgeleide marktnoteringen
Waarderingsmodellen
Totaal
28.993 761.734 1.407.355 109.557
208.015 160.217 71.191 -
33.944 34.548 1.162 -
62.937 1.004.297 1.568.734 71.191 109.557
2.307.639
439.423
69.654
2.816.716
Per 31 december 2013 Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen
Schattingen van de actuele waarde zijn een momentopname, gebaseerd op de marktomstandigheden en de beschikbare informatie over het financiële instrument. Deze schattingen zijn van nature subjectief en bevatten onzekerheden en een significante oordeelsvorming (bijvoorbeeld rentestand, volatiliteit, schatting van kasstromen, etc.) en kunnen derhalve niet met precisie worden vastgesteld. Afgeleide Direct marktmarktWaarderingsmodellen Totaal noteringen noteringen Per 31 december 2012 Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen
27.438 651.346 1.338.123 58.217
166.106 159.697 150.683 -
35.685 49.576 1.089 -
63.123 867.028 1.498.909 150.683 58.217
2.075.124
476.486
86.350
2.637.960
De cijfers over 2012 zijn weergegeven exclusief beleggingsdebiteuren en liquide middelen. Met ingang van 2013 wordt het overzicht weergegeven inclusief de beleggingsdebiteuren en liquide middelen.
31-12-2013
31-12-2012
€
€
2. Vorderingen en overlopende activa Vorderingen op de werkgever(s) Vorderingen op deelnemers van het pensioenfonds Vorderingen uit hoofde van waardeoverdrachten Afrekening Fee TKP Overige vorderingen en overlopende activa
16.088 9 193.418 -
17.227 16 18 160 23
209.515
17.444
In februari 2014 is de collectieve waardeoverdracht van Pensioenfonds Meneba tot stand gekomen. De overdracht heeft plaatsgevonden per 31 december 2013. De waarde van deze collectieve overdracht is € 193,4 miljoen. Hiervoor is de voorziening bepaald op fondsgrondslagen en vermeerderd met de ervaringssterfte van Meneba en een dekkingsgraadopslag van 6,9%.
65
31-12-2013
31-12-2012
€
€
Vordering op de werkgever(s) Vorderingen op werkgever(s) Voorzieningen dubieuze debiteuren
17.706 -1.618
24.127 -6.900
16.088
17.227
2013
2012
€
€
Verloop van de voorziening dubieuze debiteuren Stand per 1 januari 2013 Nagekomen baten/afgeschreven vorderingen Vrijval/dotatie ten laste van de rekening van baten en lasten
6.900 -3.137 -2.145
4.587 71 2.242
1.618
6.900
De afname van de voorziening dubieuze debiteuren hangt samen met het afboeken van afgewikkelde faillissementen en een herijktte berekeningsmethodiek van de voorziening dubieuze debiteuren. 31-12-2013
31-12-2012
€
€
3. Overige activa Liquide middelen
3.209
De tegoeden bij banken staan ter vrije beschikking van het pensioenfonds.
66
2.902
PASSIVA Algemene reserve Stand per 1 januari 2012 Bestemming van saldo baten en lasten
-140.509 136.439
Stand per 1 januari 2013 Bestemming van saldo baten en lasten
-4.070 195.542
Stand per 31 december 2013
191.472
Dekkingsgraad, vermogenspositie en herstelplan De (nominale) dekkingsgraad van het fonds wordt berekend door op balansdatum het balanstotaal minus de kortlopende schulden te delen op de technische voorzieningen zoals opgenomen in de balans. Voor het bepalen van het vereist eigen vermogen (de solvabiliteitstoets) maakt het fonds gebruik van het standaard model. Het bestuur acht het gebruik van het standaardmodel passend voor de risico's van het fonds. De uitkomsten van de solvabiliteitstoets zijn opgenomen onder de paragraaf risicobeheer. Op basis hiervan bedraagt het (minimaal) vereist vermogen op 31 december: 122.263
Stichtingskapitaal en reserves Minimaal vereist eigen vermogen Vereist eigen vermogen
2013
2012
€
€
191.472 122.263 478.652
-4.070 119.427 453.488
De vermogenspositie van het pensioenfonds kan als gevolg hiervan worden gekarakteriseerd als reservetekort. Herstelplan Vanwege het dekkingstekort/ reservetekort geldt voor het fonds een herstelplan. Dit herstelplan is op 21 augustus 2009 bij DNB ingediend en door DNB op en bij brief van 2 september 2009 goedgekeurd. Op grond van het oorspronkelijke herstelplan zou de dekkingsgraad per 31 december 2013 104,9% zijn. De werkelijke dekkingsgraad per deze datum is hoger, namelijk 107,0%. In het bestuursverslag is de ontwikkeling van de dekkingsgraad in 2013 ten opzichte van de verwachte ontwikkeling in het herstelplan weergegeven. Hieruit blijkt dat het effect van de ingezette herstelmaatregelen voldoende was. Op grond van het herstelplan zou het eigen vermogen per 31 december 2013 € 122,3 miljoen moeten bedragen. Het aanwezige eigen vermogen per deze datum is hoger, namelijk € 191,5 miljoen. Dit betekent dat het pensioenfonds uit dekkingstekort is gekomen. Het bestuur heeft in februari 2014 de financiële positie van het fonds per 31 december 2013 in vergelijking tot het herstelplan geëvalueerd. 31-12-2013 €
31-12-2012 €
4. Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Stand per begin boekjaar Pensioenopbouw Korting van aanspraak en rechten Rentetoevoeging Onttrekking voor uitkeringen en uitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging actuariële uitgangspunten Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
Ultimo boekjaar bedraagt de gemiddelde discontovoet 2,86% (2012: 2,54%).
67
2.653.930 66.684 260 9.308 -76.183 -100.247 6.773 173.438 3.314
2.505.275 76.231 -23.642 38.378 -101.815 137.567 22.877 -212 -729
2.737.277
2.653.930
Pensioenopbouw Onder pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Verder is hierin begrepen het effect van de individuele salarisontwikkeling. Toeslagverlening Het pensioenfonds streeft ernaar de opgebouwde pensioenrechten van de actieve deelnemers jaarlijks aan te passen aan de loonontwikkeling volgens de CAO. De toeslagverlening heeft een voorwaardelijk karakter. Dit betekent dat geen recht op toeslagen bestaat en dat het niet zeker is of en in hoeverre in de toekomst toeslagverlening kan plaatsvinden. Een eventuele achterstand in de toeslagverlening kan in principe worden ingehaald. Het pensioenfonds streeft ernaar de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenrechten (gewezen deelnemers) jaarlijks aan te passen aan de ontwikkeling van de prijsindex. Ook deze toeslagverlening heeft een voorwaardelijk karakter. De toeslagverlening is maximaal gelijk aan het rendement, ook als de prijsstijging hoger is. Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 0,351% (2012: 1,544%), op basis van de éénjaarsrente op de interbancaire swapmarkt aan het begin van het verslagjaar. Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de verwachte pensioenuitkeringen in de verslagperiode. Toekomstige pensioenuitvoeringskosten (in het bijzonder excassokosten) worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de verwachte uitvoeringskosten in de verslagperiode. Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente. De ontwikkeling van de marktrente vanaf 2012 tot en met 2013 is als volgt: Rentepercentage per 31 december 2012 2013
2,54 2,86
Wijziging actuariële uitgangspunten Jaarlijks worden de actuariële grondslagen en/of methoden beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien van sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen, zowel voor de gehele bevolking als voor de populatie van het fonds. De vaststelling van de toereikendheid van de voorziening voor pensioenverplichtingen is een inherent onzeker proces, waarbij gebruik wordt gemaakt van schattingen en oordelen door het bestuur van het fonds. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële uitgangspunten worden herzien. 31-12-2013 € Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Toevoeging aan de technische voorzieningen Onttrekking aan de technische voorzieningen
31-12-2012 €
178.407 -4.969
7 -219
173.438
-212
In februari 2014 kwam de overeenkomst tot collectieve waardeoverdracht met Pensioenfonds Meneba tot stand. De waarde van de overgenomen aanspraken bedraagt € 175,8 miljoen op basis van pensioenfondsgrondslagen van het Bakkers pensioenfonds. Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen Resultaat op kanssystemen: Sterfte Arbeidsongeschiktheid Mutaties
68
-864 4.851 -673
-1.589 -71 931
3.314
-729
De voorziening voor pensioenverplichtingen is naar categorieën als volgt samengesteld: 2013 € Actieven Gepensioneerden Slapers Excassokostenopslag Voorziening voor pensioenverplichtingen
2012 Aantallen
€
Aantallen
873.825 929.584 880.321 53.547
40.230 19.437 107.264 -
1.007.046 878.920 715.990 51.974
44.771 19.646 101.984 -
2.737.277
166.931
2.653.930
166.401
Korte beschrijving pensioenregeling De pensioenregeling kan worden gekenmerkt als een voorwaardelijk geïndexeerde middelloon-regeling met een pensioenleeftijd van 67 jaar. Jaarlijks wordt een aanspraak op ouderdoms-pensioen opgebouwd over de in dat jaar geldende pensioengevend salaris. Het pensioengevend salaris is gelijk aan het SV-loon in het betreffende boekjaar verdeeld over de verschillende verloningsperioden. Over dit pensioensalaris wordt in twee tranches een ouderdomspensioen opgebouwd. Tevens bestaat er recht op nabestaanden- en wezenpensioen. Deelname aan de regeling is vanaf de leeftijd van 20 jaar. Jaarlijks beslist het bestuur van het pensioenfonds de mate waarin de opgebouwde aanspraken worden geïndexeerd. Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet kwalificeert de pensioenregeling als een uitkeringsovereenkomst. De inhoud van de pensioenregeling is het resultaat van het overleg tussen CAO-partijen. De huidige pensioenregeling, voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950, is van kracht vanaf 1 januari 2006 en gewijzigd per 1 januari 2013. De belangrijkste kenmerken van deze pensioenregeling zijn: Pensioensysteem: Uitkeringsovereenkomst in de vorm van een middelloonregeling. De pensioenuitkering is gebaseerd op het salaris dat gemiddeld verdiend is tijdens de deelnemingsperiode. Pensioenleeftijd: Pensioenleeftijd 65 jaar. Met ingang van 1 januari 2013 is de pensioenleeftijd van de pensioenregeling 2006 opgeschoven naar 67 jaar. Toetredingsleeftijd: Een werknemer die in dienst is bij een werkgever die is aangesloten bij het Bedrijfspensioenfonds voor het Bakkersbedrijf neemt verplicht deel aan de pensioenregeling. De deelname gaat in op de eerste dag van de maand waarin de werknemer 20 jaar wordt. Pensioengevend salaris: Het voor de werknemer geldende loon in de zin van de Wet financiering Sociale verzekeringen in het boekjaar. Opbouwpercentage middelloon: Voor de berekening van de aanspraken op jaarlijks ouderdomspensioen geldt per jaar van deelneming een percentage van het pensioengevend salaris gesplitst in twee tranches; - Tranche 1 is het pensioensalaris tot maximaal het grensbedrag van 65% van het grenssalaris van € 51.900,- groot € 33.735,-; de opbouw is 1% per jaar; - Tranche 2 is deel van het pensioensalaris tussen het grensbedrag en het grenssalaris; de opbouw is 2% per jaar. Partnerpensioen: Het partnerpensioen bedraagt maximaal 70% van het te behalen ouderdomspensioen. Wezenpensioen: Het wezenpensioen bedraagt voor elk kind 14% van het te behalen ouderdomspensioen en wordt uitgekeerd tot 18 jaar. Wanneer een wees na de 18-de verjaardag recht heeft op kinderbijslag of recht heeft op studiefinanciering kan er een recht bestaan op een wezenpensioen tot 27 jaar. Als beide ouders overlijden wordt het wezenpensioen verdubbeld tot 28% van het jaarlijkse ouderdomspensioen. Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid: Bij arbeidsongeschiktheid volgens de WIA- of WAO wordt de pensioenopbouw geheel of gedeeltelijk voortgezet, afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. De financiering van de voortzetting van pensioenopbouw komt voor rekening van het pensioenfonds. Toeslagverlening: Als de middelen van het pensioenfonds het toelaten, kan het bestuur de ingegane pensioenen, de premievrije aanspraken van gewezen deelnemers en de opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers aanpassen. De toeslagverlening is voorwaardelijk. Er is geen recht op toeslagverlening en het is op de langere termijn niet zeker of en in hoeverre toeslagverlening zal plaatsvinden. Voor de voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd. Deze wordt gefinancierd uit de beleggingsrendementen. Financiering: De deelnemersbijdrage in de pensioenregeling is in de cao voor het Bakkersbedrijf opgenomen. De bijdrage van de onderneming wordt geregeld in de uitvoeringsovereenkomst met het pensioenfonds. Flexibele elementen: De pensioenregeling heeft een aantal flexibele elementen: - Flexibele ingangsdatum 55-67 jaar - Flexibele aanwendingmogelijkheden, hoog-laag constructie. - Uitruilen ouderdomspensioen in nabestaandenpensioen en omgekeerd.
69
Toeslagverlening De toeslagen op pensioenrechten en pensioenaanspraken worden jaarlijks vastgesteld door het bestuur van het fonds. Dit heeft plaatsgevonden in november 2013. Er bestaat een ambitie om jaarlijks de pensioenrechten en pensioenaanspraken aan te passen. De daadwerkelijke toeslag in een jaar is voorwaardelijk en is afhankelijk van de hoogte van de beschikbare middelen. De toeslag voor gepensioneerde en premievrije deelnemers wordt afgeleid van de stijging van het afgeleide consumentenprijsindexcijfer voor alle huishoudens (afgeleid) tussen 1 april van het voorafgaande jaar en 1 april in het jaar waarop de toeslag betrekking heeft. De stijging bedroeg tussen 1 april 2012 en 1 april 2013 1,16%. De pensioenrechten en pensioenaanspraken zijn dit jaar met 0% (2012: 0%) geïndexeerd. Er is geen recht op toekomstige toeslagen. Het is niet zeker of en in hoeverre in de toekomst wordt geïndexeerd. Het fonds heeft geen geld gereserveerd voor toekomstige toeslagen. Toeslagen zijn afhankelijk van de middelen van het fonds, en daarvoor zijn beleggingsresultaten een belangrijk element. Bij de bepaling van de voorziening voor pensioenverplichtingen is met dit besluit rekening gehouden. Inhaaltoeslagen Onder bepaalde omstandigheden kunnen inhaaltoeslagen worden toegekend. Inhaaltoeslagen zijn toeslagen die worden toegezegd, voor zover in het verleden niet voor 100% is geïndexeerd. Om inhaaltoeslagen te kunnen toekennen is een hoge dekkingsgraad vereist. Inhaaltoeslagen zijn daarom op korte termijn niet te verwachten. Het bestuur van het pensioenfonds geeft in haar jaarrekening elk jaar een specificatie van het verschil tussen de volledige en de werkelijk toegekende toeslagen. Voor de premievrije deelnemers en de gepensioneerden is deze specificatie in de volgende tabel opgenomen. Volledige toeslagverlening
Toegekende toeslagen
Verschil
Cumulatief verschil
%
%
%
%
Specificatie toeslagverlening premievrije deelnemers en gepensioneerden: Verleend over het boekjaar en geeffectueerd per 1 januari van het volgend boekjaar. 2009 2010 2011 2012 2013
1,41 0,95 1,98 2,12 1,16
-
1,41 0,95 1,98 2,12 1,16
3,30 4,28 6,34 8,60 9,86
Volledige toeslagverlening
Toegekende toeslagen
Verschil
Cumulatief verschil
%
%
%
%
Specificatie toeslagverlening actieven: Verleend over het boekjaar en geeffectueerd per 1 januari van het volgend boekjaar. 2009 2010 2011 2012 2013
2,67 2,16 1,51 -
-
2,67 2,16 1,51 -
4,02 6,80 9,10 10,75 10,75
31-12-2013
31-12-2012
€
€
5. Overige schulden en overlopende passiva Schulden aan werkgever(s) Pensioenuitkeringen Derivaten Beleggingscrediteuren Belastingen en premies sociale verzekeringen Overige schulden en overlopende passiva
Alle schulden hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar.
70
293 21 97.091 1.600 1.686
411 15 127.037 65 1.937 1.283
100.691
130.748
1.4.3.1 Risicobeheer Het fonds wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico's. De belangrijkste doelstelling van het fonds is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Het solvabiliteitsrisico is daarmee het belangrijkste risico voor het fonds. Het bestuur beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van de risico's. Deze beleidsinstrumenten betreffen: - Beleggingsbeleid; - Premiebeleid; - Toeslagbeleid. De keuze en toepassing van beleidsinstrumenten vindt plaats na uitvoerige analyses ten aanzien van te verwachten ontwikkelingen van de verplichtingen en de financiële markten. Daarbij wordt onder meer gebruik gemaakt van de continuïteitsanalyse en de Asset Liability Management-studie (ALM-Studie). De uitkomsten van deze analyses vinden hun weerslag in jaarlijks door het bestuur vast te stellen beleggingsrichtlijnen als basis voor het uit te voeren beleggingsbeleid. De beleggingsrichtlijnen geven normen en limieten aan waarbinnen de uitvoering van het beleggingsbeleid door de vermogensbeheerders moet plaatsvinden. Deze uitgangspunten zijn vastgelegd in mandaatovereenkomsten met de vermogensbeheerders. De mandaten zijn gericht op actief vermogensbeheer. Solvabiliteitsrisico's Het belangrijkste risico voor het fonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het fonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten op basis van zowel algemeen geldende normen als specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van het fonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het fonds de premie voor de onderneming en deelnemers moet verhogen en het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor een eventuele toeslagverlening op opgebouwde pensioenrechten. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen. De aanwezige dekkingsgraad heeft zich als volgt ontwikkeld: 2013
2012
% Dekkingsgraad per 1 januari Premie Uitkering Toeslagverlening Korting van aanspraken en rechten Beleggingsrendementen (inclusief renteafdekking) Renteafdekking Wijziging rentetermijnstructuur voorziening pensioenverplichtingen Wijziging Ultimate Forward Rate voorziening pensioenverplichtingen Aanpassing levensverwachting Overige oorzaken Dekkingsgraad per 31 december
% 99,8 0,1 3,0 3,9 0,2
94,4 0,1 -0,3 0,9 10,4 -9,0 4,0 -0,8 0,1
107,0
99,8
Om het solvabiliteitsrisico te beheersen dient het fonds buffers in het vermogen aan te houden. De omvang van deze buffers (buffers plus de pensioenverplichtingen heten samen het vereist vermogen) wordt vastgesteld met de door DNB voorgeschreven solvabiliteitstoets (S-toets). Deze toets bevat een kwantificering van de bestuursvisie op de fondsspecifieke restrisico's (na afdekking). Ultimo 2013 is aan de hand van het standaardmodel van de toezichthouder per risicofactor de vereiste solvabiliteit bepaald, die uitkomt op 117,5% (2012: 117,1%).
71
De berekening van het vereist eigen vermogen en het hieruit voortvloeiende surplus/tekort aan het einde van het boekjaar is als volgt: 2013 2012 % S1 Renterisico S2 Risico zakelijke waarden S3 Valutarisico S4 Grondstoffenrisico S5 Kredietrisico S6 Verzekeringstechnisch risico S7 Liquiditeitsrisico S8 Concentratierisico S9 Operationeel risico S10 Actief risico Diversificatie-effect
% 6,8 12,1 3,1 1,1 0,4 3,6 2,7 -12,3
6,3 12,2 2,9 1,1 1,3 3,7 1,3 -11,7
17,5
17,1
Totaal
Het vereist eigen vermogen is bepaald als de wortel van: S1²+S2²+(0,5x2xS1xS2)+S3²+S4²+S5²+S6²+S8².
Vereist eigen vermogen (buffer) Voorziening pensioenverplichting Vereist pensioenvermogen Aanwezig pensioenvermogen (Totaal activa -/- schulden) Tekort/Tekort
2013
2012
€
€
478.652 2.737.277 3.215.929 191.472
453.488 2.653.930 3.107.418 -4.070
287.180
457.558
Het vereist eigen vermogen is bepaald op basis van het standaardmodel inclusief uitbreiding voor de S8 en gebaseerd op de strategische portefeuille voor 2013. Beleggingsrisico De belangrijkste beleggingsrisico's betreffen het markt-, krediet- en liquiditeitsrisico. Het marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. Marktrisico wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten waarin het pensioenfonds op basis van het vastgestelde beleggingsbeleid actief is. De beheersing van het risico is geïntegreerd in het beleggingsproces. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid kunnen zich voorts risico's manifesteren uit hoofde van de geselecteerde managers en bewaarbedrijven (zogeheten manager- en custody risico), en de juridische bepalingen omtrent gebruikte instrumenten en de uitvoeringsovereenkomst (juridisch risico). Het marktrisico wordt beheerst doordat met de vermogensbeheerder specifieke mandaten zijn afgesproken, welke in overeenstemming zijn met de beleidskaders en richtlijnen zoals deze zijn vastgesteld door het bestuur. Het bestuur monitort de mate van naleving van deze mandaten. De marktposities worden periodiek gerapporteerd. Renterisico (S1) Renterisico is het risico dat de waarde van de portefeuille vastrentende waarden en de waarde van de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de duration. De duration is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren. Op balansdatum is de duratie van de beleggingen aanzienlijk korter dan de duratie van de verplichtingen. Er is derhalve sprake van een zogenaamde 'duratie-mismatch'. Dit betekent dat bij een rentestijging de waarde van beleggingen minder snel daalt dan de waarde van de verplichtingen (bij toepassing van de actuele marktrentestructuur); waardoor de dekkingsgraad zal stijgen. Bij een rentedaling zal de waarde van de beleggingen minder snel stijgen dan de waarde van de verplichtingen, waardoor de dekkingsgraad daalt. Het beleid van het fonds is erop gericht om de 'duratie-mismatch' te verkleinen door het renterisico voor 45% af te dekken. Hierbij wordt een bandbreedte van 45%-75% gehanteerd (2012: 45%). Het pensioenfonds realiseert dit door meer langlopende obligaties te kopen in plaats van aandelen (aandelen hebben per definitie een duratie van nul), binnen de portefeuille kortlopende obligaties vervangen door langlopende obligaties of door middel van renteswaps. Bij een renteswap wordt een vaste lange rente geruild tegen een variabele korte rente. Het pensioenfonds ontvangt in dit geval een lange rente, vergelijkbaar met de kasstroom van een langlopende obligatie en betaalt daarvoor een variabele korte rente (bijvoorbeeld Euribor). Daarnaast kan het fonds het renterisico op de vastrentende waarden afdekken (het eigen vermogen is ongevoelig voor de renteveranderingen, maar de dekkingsgraad niet) of de dekkingsgraad afdekken.
72
De duratie en het effect van de renteafdekking kan als volgt worden samengevat: 31-12-2013 € Vastrentende waarden (vóór derivaten) (Nominale) pensioenverplichtingen
31-12-2012
Duratie
1.568.734 2.737.277
€
8,4 19,0
Duratie
1.531.054 2.653.930
14,9 19,2
De samenstelling van de vastrentende waarden naar looptijd is als volgt: 31-12-2013 € Resterende looptijd < 1 jaar Resterende looptijd > 1 jaar en < 5 jaar Resterende looptijd > 5
31-12-2012 %
€
%
130.283 322.523 1.115.928
8,3 20,6 71,1
131.960 268.440 1.098.509
8,8 17,9 73,3
1.568.734
100,0
1.498.909
100,0
De presentatie van de vastrentende waarden in bovenstaande looptijden hangt samen met het lange termijn karakter van de investeringen van het pensioenfonds en het hiermee samenhangende beleid en ter vergelijking met de looptijden van de verplichtingen zoals in onderstaand overzicht weergegeven. Met ingang van 2013 wordt de waarde van de beleggingscategorieen inclusief de vorderingen weergegeven. Het vergelijkend boekjaar wordt exclusief de beleggingsdebiteuren weergegeven. De resterende looptijd van de verplichtingen kan als volgt worden weergegeven: 31-12-2013 € Resterende Resterende Resterende Resterende
looptijd looptijd looptijd looptijd
< > > >
5 jaar 5 en < 10 jaar 10 en < 20 jaar 20 jaar
31-12-2012 %
€
%
353.617 386.830 776.519 1.220.311
12,9 14,1 28,4 44,6
335.047 370.721 753.254 1.194.908
12,6 14,0 28,4 45,0
2.737.277
100,0
2.653.930
100,0
Risico zakelijke waarden (S2) Zakelijke waarden risico is het risico dat de waarde van de zakelijke waarden (voornamelijk aandelen, beursgenoteerd indirect vastgoed en converteerbare obligaties) verandert door veranderingen in de marktprijzen voor deze waarden. Het structurele marktrisico wordt beheerst binnen het ALM-proces. Daarin wordt een zodanige beleggingsmix vastgesteld dat het marktrisico acceptabel is. De feitelijke beleggingsmix mag binnen vastgestelde bandbreedtes afwijken van de ALM-beleggingsmix. Voor de beheersing van het marktrisico in samenhang met het renterisico wordt gebruik gemaakt van derivaten. Valutarisico (S3) Voor zowel vastrentende waarden als aandelen wordt actief valutabeleid gevoerd. Uitgangspositie is 0% (tot maximaal 20%) valutarisico voor vastrentende waarden. In de aandelenportefeuille wordt het valutarisico dat wordt gelopen op de posities in Amerikaanse dollar, het Britse pond en de Japanse yen afgedekt. Het totaalbedrag dat niet in euro's wordt belegd bedraagt ultimo jaar circa 21,6% (2012: 18,5%) van de beleggingsportefeuille en is voor 56,6% (2012: 50,7%) afgedekt door de euro. Onafgedekt is derhalve 9,3% (2012: 9,1%). Per einde boekjaar is de waarde van de uitstaande valutatermijncontracten € 7,7 miljoen (2012: € 10,5 miljoen). Een restrisico betreft de categorie overige valuta; deze valuta betreffen valuta in opkomende markten en/of hebben een correlatie met de USD. Het bestuur heeft besloten om deze risico's niet af te dekken. In de solvabiliteitstoets van het fonds is in de buffers voor het valutarisico rekening gehouden met bovenstaande valutaposities en afdekkingen.
73
De valutapositie per 31 december 2013 vóór en na afdekking door valutaderivaten is als volgt weer te geven: 2013
EUR GBP JPY USD Overige CHF
Totaal
Valutaderivaten
Netto positie
Voor afdekking
Afdekking
Na afdekking
€
€
€
2.127.150
338.824
2.465.974
99.180 84.624 209.098 90.668 101.224
-98.617 -84.575 -147.951 -
563 49 61.147 90.668 101.224
2.711.944
7.681
2.719.625
De valutapositie per 31 december 2012 vóór en na afdekking door valutaderivaten is als volgt weer te geven: 2012
EUR GBP JPY USD Overige CHF
Totaal
Valutaderivaten
Netto positie
Voor afdekking
Afdekking
Na afdekking
€
€
€
2.138.267
256.081
2.394.348
79.233 71.339 170.488 78.009 85.301
-73.923 -57.896 -113.739 -
5.310 13.443 56.749 78.009 85.301
2.622.637
10.523
2.633.160
Wijzigingen in de valutakoersen zijn van invloed op de ontwikkeling van de dekkingsgraad voor zover deze niet zijn afgedekt. Een restrisico betreft de categorie overige valuta; deze valuta betreffen valuta in opkomende markten en/of hebben een correlatie met de USD. Het bestuur heeft besloten om deze risico's niet af te dekken. In de solvabiliteitstoets van het fonds is in de buffers voor het valutarisico rekening gehouden met bovenstaande valutaposities en afdekkingen. Prijsrisico Prijsrisico is het risico van waardewijzigingen door de ontwikkeling van marktprijzen. Het wordt veroorzaakt door factoren gerelateerd aan een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren. Het prijsrisico wordt gemitigeerd door diversificatie die onder meer is vastgelegd in de strategische beleggingsmix van het fonds. In aanvulling hierop maakt het fonds voor afdekking van het prijsrisico gebruik van afgeleide financiële instrumenten (derivaten), zoals opties en futures. Naast de strategische mix heeft het fonds in het mandaat aan de vermogensbeheerders richtlijnen gesteld aan het maximaal percentage dat namens het fonds in een sector, land of tegenpartij mag worden belegd. Naleving van deze richtlijnen vindt plaats door de beleggingscommissie op basis van periodieke rapportages die door de vermogensbeheerder worden verstrekt.
74
De segmentatie van de totale beleggingsportefeuille naar regio is als volgt: 2013 €
2012 %
€
%
Nederland en andere EU-landen Europa (niet-EU) Japan Overig Derivaten Overige beleggingen
2.021.388 174.224 121.398 171.647 218.501 109.558
71,7 6,2 4,3 6,1 7,8 3,9
2.054.490 106.400 302.157 150.683 146.532
74,3 3,9 11,0 5,5 5,3
Totaal
2.816.716
100,0
2.760.262
100,0
De segmentatie van de totale beleggingsportefeuille naar sectoren is als volgt: 2013 € Nederlandse overheidsinstellingen Buitenlandse overheidsinstellingen Financiele instellingen Handel en industriele bedrijven Nutsbedrijven Overige/Geen sector
2012 %
€
%
298.215 889.123 393.842 543.671 29.657 334.149
10,6 31,6 14,0 19,3 1,1 11,7
277.621 815.869 456.023 474.342 32.131 407.061
10,1 29,6 16,5 17,2 1,2 14,6
Subtotaal vastgoed, aandelen en vastr. waarden Derivaten Overige beleggingen
2.488.657 218.501 109.558
88,3 7,8 3,9
2.463.047 150.683 146.532
89,2 5,5 5,3
Totaal
2.816.716
100,0
2.760.262
100,0
Een nadere detaillering van de segmentatie van de vastgoedbeleggingen naar aard van het vastgoed is als volgt: 2013 €
2012 %
€
%
Participaties in vastgoedmaatschappijen Overige
62.864 73
99,9 0,1
63.123 -
100,0 -
Totaal
62.937
100,0
63.123
100,0
Met ingang van 2013 wordt de belegde waarde in vastgoed gepresenteerd inclusief de beleggingsdebiteuren. In 2012 bedroeg de belegde waarde in vastgoed inclusief vorderingen 63.253. Grondstoffenrisico (S4) Pensioenfondsen die beleggen in grondstoffen (commodities) lopen het risico dat de waarde van deze beleggingen daalt. Een nadere detaillering van de segmentatie van de grondstofbeleggingen naar de aard van de grondstoffen is als volgt: 2013 € JP Morgan Securities Ltd A
53.517
2012 % 100,0
€
% 58.217
100,0
Kredietrisico (S5) Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor het fonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het fonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito's worden geplaatst, marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)derivatenposities worden aangegaan en aan bijvoorbeeld herverzekeraars. Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van kredietrisico is het settlementrisico. Dit heeft betrekking op het risico dat partijen waarmee het fonds transacties is aangegaan niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten waardoor het fonds financiële verliezen lijdt.
75
Beheersing van dit risico door het fonds vindt plaats door het stellen van limieten aan tegenpartijen op totaalniveau, dat wil zeggen met inachtneming van alle posities die een tegenpartij heeft jegens het fonds; het vragen van extra zekerheden zoals onderpand en dergelijke bij hypothecaire geldleningen en het uitlenen van effecten; het hanteren van prudente verstrekkingsnormen bij hypothecaire geldleningen. Ter afdekking van het settlementrisico wordt door het fonds enkel belegd in markten waar een voldoende betrouwbaar clearing- en settlementsysteem functioneert. Voordat in nieuwe markten wordt belegd, wordt eerst onderzoek gedaan naar de waarborgen op dit gebied. Met betrekking tot niet-beursgenoteerde beleggingen, met name OTC-derivaten, wordt door het fonds enkel gewerkt met tegenpartijen waarmee ISDA/CSAovereenkomsten zijn afgesloten zodat posities van het fonds adequaat worden afgedekt door onderpand. De samenstelling van de vastrentende waarden naar regio's kan als volgt worden samengevat: 2013 €
2012 %
€
%
Nederland en andere EU-landen Europa (niet-EU) Noord-Amerika Overige
1.455.283 65.155 23.867 24.429
92,7 4,2 1,5 1,6
1.045.577 43.826 409.506
69,8 2,9 27,3
Totaal
1.568.734
100,0
1.498.909
100,0
De samenstelling van de vastrentende waarden naar sectoren is als volgt: 2013 € Nederlandse overheidsinstellingen Buitenlandse overheidsinstellingen Financiele instellingen Handel en industriele bedrijven Nutsbedrijven Overige/Geen sector Totaal
2012 %
€
%
298.215 889.123 189.991 8.190 12.677 170.538
19,0 56,7 12,1 0,5 0,8 10,9
277.621 811.780 224.602 8.172 12.949 163.785
18,5 54,2 15,0 0,5 0,9 10,9
1.568.734
100,0
1.498.909
100,0
De kredietwaardigheid van veel marktpartijen wordt ook door rating agencies beoordeeld. De samenvatting van de vastrentende waarden op basis van de ratings zoals eind 2013 gepubliceerd door Standard & Poors is als volgt: 2013 € AAA AA A BBB Geen rating Totaal
2012 %
€
%
581.969 608.503 43.999 81.159 253.104
37,1 38,8 2,8 5,2 16,1
773.899 342.518 55.555 105.793 221.144
51,5 22,9 3,7 7,1 14,8
1.568.734
100,0
1.498.909
100,0
Verzekeringstechnische risico's (actuariële risico's, S6) Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat voortvloeit uit mogelijke afwijkingen van actuariële inschattingen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. De belangrijkste actuariële risico's zijn de risico's van langleven, overlijden (kortleven), arbeidsongeschiktheid en het toeslagrisico. Langlevenrisico Het langlevenrisico is het belangrijkste verzekeringstechnische risico. Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen niet voor de uitkering van de pensioenverplichting. Door toepassing van prognosetafels met adequate correcties voor ervaringssterfte is het langlevenrisico nagenoeg geheel verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen. Overlijdensrisico Het overlijdensrisico betekent dat het fonds in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door het fonds geen voorzieningen zijn getroffen. Dit risico kan worden uitgedrukt in risicokapitalen.
76
Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het fonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen ('schadereserve'). Voor dit risico wordt jaarlijks een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremie worden periodiek herzien. Toeslagrisico Het toeslagrisico omvat het risico dat de ambitie van het bestuur om toeslagen op pensioen toe te kennen in relatie tot de algemene prijsontwikkeling niet kan worden gerealiseerd. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen in de rente, beleggingsrendementen, looninflatie en demografie (beleggings- en actuariële resultaten) echter, afhankelijk van de hoogte van de dekkingsgraad van het fonds. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de toeslagverlening voorwaardelijk is. Het fonds heeft deze risico's overwogen en verwerkt in de buffer voor het verzekeringstechnisch risico ultimo 2013. Liquiditeitsrisico (S7) Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het pensioenfonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Waar de overige risicocomponenten vooral de langere termijn betreffen (solvabiliteit), gaat het hierbij om de kortere termijn. Dit risico kan worden beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Er moet eveneens rekening worden gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Concentratierisico (S8) Concentraties kunnen ertoe leiden dat het fonds bij grote veranderingen in bijvoorbeeld de waardering (marktrisico) of de financiële positie van een tegenpartij (kredietrisico) grote (veelal financiële) gevolgen hiervan ondervindt. Concentratierisico's kunnen optreden bij een concentratie in de beleggingsportefeuille in producten, regio's of landen, economische sectoren of tegenpartijen. Naast concentraties in de beleggingsportefeuille kan ook sprake zijn van concentraties in de verplichtingen en de uitvoering. Om concentratierisico's in de beleggingsportefeuille te beheersen maakt het bestuur gebruik van diversificatie en limieten voor beleggen in landen, regio's, landen, sectoren en tegenpartijen. Deze uitgangspunten zijn door het fonds vastgesteld op basis van de ALM-studie. De uitgangspunten zijn vastgelegd in de contractuele afspraken met de vermogensbeheerders en het bestuur monitort op kwartaalbasis de naleving hiervan. De spreiding in de beleggingsportefeuille is weergegeven in de tabel die is opgenomen bij de toelichting op het kredietrisico. Grote posten kunnen een post van concentratierisico zijn. Om te bepalen welke posten dit betreft worden per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur opgeteld. Als grote post wordt aangemerkt elke post die meer dan 2% van het balanstotaal uitmaakt of welke meer dan 5% van de beleggingscategorie waartoe de belegging behoort uitmaakt. Ultimo 2013 zijn de volgende posten met meer dan 2% van het balanstotaal aanwezig: 31-12-2013 €
31-12-2012 %
€
%
Aandelen US Premium Equities/USD Shares
123.442
4,1
93.294
3,4
509.434 312.865 280.814 135.788
16,7 10,3 9,3 4,5
464.332 395.547 322.660 136.566
16,7 14,2 11,6 4,9
53.517
1,8
58.217
2,1
1.415.860
46,7
1.470.616
52,9
Vastrentende waarden Duitsland Nederland Frankrijk Lombard Odier Institutional Asset Management Overige beleggingen JP Morgan Securities Ltd A totaal
Onder Solvency II wordt exposure naar landen die onderdeel zijn van de EEA (European Economic Area) uitgesloten van concentratierisico. Hiervan kan worden afgeweken als er sprake is van verhoogd risico. Gelet op de downgrade van de AAA-rating van Frankrijk naar AA-rating, kan een significante positie in Frans staatspapier aanleiding zijn voor een reservering voor concentratierisico. Binnen de obligatieportefeuille is sprake van een materieel concentratierisico aangezien de marktwaarde van de Franse obligaties ongeveer 12% bedraagt. Concentratierisico kan in dit geval worden opgevat als het risico dat de Franse staatsleningen in de portefeuille een waardedaling ondergaan die los staat van de overige categorieën in de portefeuille. Dit concentratierisico is becijferd door het toepassen van de standaard Sovency II schokken, gecorrigeerd voor het 97,5e percentiel onder FTKregelgeving.
77
Operationeel risico (S9) Operationeel risico is het risico van een onjuiste afwikkeling van transacties, fouten in de verwerking van gegevens, het verloren gaan van informatie, fraude en dergelijke. Deze risico's worden door het fonds beheerst door het stellen van hoge kwaliteitseisen aan de organisaties die bij de uitvoering zijn betrokken. De beleggingsportefeuille is ondergebracht bij Vermogensbeheerder Lombard Odier Cie & Hentch. Met deze partij zijn overeenkomsten en service level overeenkomsten gesloten. De afhankelijkheid van deze partijen wordt beheerst doordat de bewaring van de stukken uit de portefeuille is ondergebracht bij Custodian Y. De pensioenuitvoering is uitbesteed aan pensioenuitvoerder TKP Pensioen BV. Met TKP is een uitbestedingsovereenkomst en een service level overeenkomsten (SLA) gesloten. Het bestuur beoordeelt jaarlijks de kwaliteit van de uitvoering van de vermogensbeheerders en TKP door middel van performancerapportages (alleen vermogensbeheerders), SLA-rapportages en onafhankelijk getoetste interne beheersingsrapportages (ISAE 3402-rapportages). Aangezien hiermee sprake is van adequate beheersing van de operationele risico's worden door het fonds hiervoor geen buffers aangehouden in de solvabiliteitstoets. Actief risico (S10) Een actief beleggingsrisico ontstaat wanneer met het beleggingsbeleid binnen de beleggingscategorieën afgeweken wordt van het beleid volgens de benchmark. Een maatstaf van de mate waarin actief wordt belegd is de zogenaamde 'tracking error'. De tracking error geeft aan hoe groot de afwijkingen van het rendement kunnen zijn ten opzichte van het benchmarkrendement. Hoe hoger de tracking error, hoe hoger het actief risico. Systeemrisico Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het fonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het fonds niet beheersbaar. Het systeemrisico maakt geen onderdeel uit van de door DNB voorgeschreven solvabiliteitstoets. Derivaten Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruik gemaakt van financiële derivaten. Hoofdregel die hierbij geldt, is dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het beleggingsbeleid van het pensioenfonds. Derivaten worden hoofdzakelijk gebruikt om de hiervoor vermelde vormen van marktrisico zo veel mogelijk af te dekken. Derivaten hebben als voornaamste risico het kredietrisico. Dit risico wordt beperkt door alleen transacties aan te gaan met goed te boek staande partijen en door zoveel mogelijk te werken met onderpand. Gebruik kan worden gemaakt van onder meer de volgende instrumenten: Futures: dit zijn standaard beursgenoteerde instrumenten waarmee snel posities kunnen worden l gewijzigd. Futures worden gebruikt voor het tactische beleggingsbeleid. Tactisch beleggingsbeleid is slechts zeer beperkt mogelijk binnen de grenzen van het strategische beleggingsbeleid. Valutatermijncontracten: dit zijn met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting l wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en de aankoop van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico's afgedekt. Swaps: dit betreft met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan l tot het uitwisselen van rentebetalingen over een nominale hoofdsom. Door middel van swaps kan het pensioenfonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden.
78
Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de derivatenpositie op 31 december 2013: 2013 Type contract
Valutaderivaten Rentederivaten
Gemiddelde looptijd
0,14 31,00
Contractomvang
Saldo waarde
Positieve waarde
Negatieve waarde
€
€
€
€
338.824 2.083.000
7.682 -33.582
8.503 62.688
821 96.270
2.421.824
-25.900
71.191
97.091
Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de derivatenpositie op 31 december 2012: 2012 Type contract
Valutaderivaten Rentederivaten
Gemiddelde looptijd
0,14 28,59
Contractomvang
Saldo waarde
Positieve waarde
Negatieve waarde
€
€
€
€
245.558 2.033.000
10.524 13.122
10.524 140.159
127.037
2.278.558
23.646
150.683
127.037
Ultimo 2013 zijn zekerheden ontvangen voor de swaps voor een bedrag van € 0,0 (2012: € 12,4 miljoen). Ter zake van de swaps bedroeg de waarde van de geleverde zekerheden ultimo 2013 € 38,2 miljoen (2012: € 13,4 miljoen). Daar de swaps worden afgedekt met hoogwaardig collateral is de waardering op basis van OIS een betere input voor de modelberekening dan de Euribor rente. In 2013 is overgegaan op de waardering van de swaps op basis van OIS. Het verschil ten opzichte van de waardering op basis met Euribor bedraagt € 0,2 miljoen negatief. Het pensioenfonds maakt gebruik van securities lending (uitlenen van effecten). Dit wordt gedaan omdat securities lending rendement oplevert. Het betreft het securities lending programma Lombard Odier Cie & Hentsch. Op basis van het 'securities lending programma' waarin het pensioenfonds deelneemt, wordt een vergoeding voor het tijdelijk uitlenen van effecten ontvangen. Ultimo 2013 bedroeg de waarde van de uitgeleende effecten € 839,9 miljoen (2012: € 925,5 miljoen). Hiervoor zijn zekerheden ontvangen van € 868,8 miljoen (2012: € 959,4).
9.4.4
Niet in de balans opgenomen verplichtingen
Langlopende contractuele verplichtingen Het fonds heeft een uitbestedingsovereenkomst afgesloten met TKP Pensioen BV per 1 januari 2011 voor een periode van drie jaar met een opzegtermijn van een jaar. De vergoeding voor 2013 bedraagt EUR 5,8 miljoen (2012: EUR 5,5 miljoen). Investeringsverplichtingen Vooruitlopend op verwachte inkomende kasstromen bestaan er per balansdatum de volgende investerings-en stortingsverplichtingen (zogenaamde voorbeleggingen). Deze verplichtingen zullen naar verwachting in het volgende boekjaar nagenoeg geheel worden afgewikkeld.
Private equity
31-12-2013
31-12-2012
€
€
19.033
15.065
Voorwaardelijke verplichtingen Per jaareinde lopen er geen juridische procedures tegen het pensioenfonds en heeft het pensioenfonds tevens geen juridische procedures aangespannen tegenover derden.
9.4.5
Verbonden partijen
Identiteit van verbonden partijen Er is sprake van een relatie tussen de verbonden partijen tussen het pensioenfonds, de aangesloten ondernemingen en hun bestuurders.
79
Transacties met (voormalige) bestuurders Inzake de beloning van bestuurders wordt verwezen naar de staat van baten en lasten bij de pensioenuitvoeringskosten. Er zijn geen leningen verstrekt aan, noch is er sprake van vorderingen op, (voormalige) bestuurders.
80
9.4.6
Toelichting op de staat van baten en lasten over 2013
6. Premiebijdragen voor risico pensioenfonds 2013
2012
€
€
De premiebijdragen kunnen als volgt worden gespecificeerd Pensioenpremie huidig jaar Pensioenpremie voorgaand jaar Koopsommen FVP
81.874 -2.764 334
84.644 2.217 400
79.444
87.261
De premieopbrengsten zijn niet gesplitst naar een werkgevers- en een werknemersdeel, omdat de totale premie volgens overeenkomst aan de werkgevers in rekening wordt gebracht. Een deel van de premie wordt door de werkgevers ingehouden op het salaris van de werknemers. Aangezien er geen directe relatie is tussen het werkgeversen het werknemersdeel, kunnen deze niet afzonderlijk worden weergegeven. De totale bijdrage van werkgever en werknemers bedraagt 13,0% (2012: 13,0% van de loonsom. De kostendekkende, gedempte en feitelijke premie zijn als volgt: Kostendekkende premie Feitelijke premie Gedempte premie Minimaal benodigde kostendekkende premie
90.641 82.944 63.410 81.620
101.953 87.261 71.359 91.431
De aan het boekjaar toe te rekenen feitelijke premie is als bate in de staat van baten en lasten verantwoord. De samenstelling van de kostendekkende premie is als volgt: Kostendekkende premie Actuarieel benodigd voor onvoorwaardelijke onderdelen pensioenopbouw Opslag voor instandhouding van het vereist eigen vermogen Opslag voor uitvoeringskosten Actuarieel benodigd voor risicodekking
66.684 12.243 6.797 4.917
76.231 14.258 6.686 4.778
Totaal kostendekkende premie
90.641
101.953
Gedempte premie Actuarieel benodigd voor onvoorwaardelijke onderdelen pensioenopbouw Opslag voor instandhouding van het vereist eigen vermogen Opslag voor uitvoeringskosten Actuarieel benodigd voor risicodekking
44.038 8.267 6.797 4.308
50.692 9.679 6.686 4.302
Totaal gedempte premie
63.410
71.359
Het verschil tussen de kostendekkende premie en de gedempte premie wordt veroorzaakt doordat de actuarieel benodigde koopsom van de kostendekkende premie vastgesteld is op basis van de rentetermijnstructuur per 31 december 2012 en die van de gedempte premie op basis van een rekenrente van 4,2%. Bij de bepaling van de aan het boekjaar toe te rekenen premie is rekening gehouden met verleende premiekortingen en/of premieopslagen. In het boekjaar is geen korting verstrekt of opslag in rekening gebracht.
81
7. Beleggingsresultaten risico pensioenfonds
2013
Directe beleggingsopbrengst
Indirecte beleggingsopbrengst
Kosten vermogensbeheer
Totaal
€
€
€
€
Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Overige beleggingen Derivaten
2012 Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Overige beleggingen Derivaten
2.231 30.334 47.269 1.560 -3.106
115 127.148 -86.265 -5.254 -22.356
-98 -1.992 -2.557 -88 -4
2.248 155.491 -41.554 -3.782 -25.466
78.288
13.388
-4.739
86.937
Directe beleggingsopbrengst
Indirecte beleggingsopbrengst
Kosten vermogensbeheer
Totaal
€
€
€
€
2.148 21.349 50.489 1.214 1.876
5.313 89.169 120.408 1.902 18.903
-98 -1.236 -2.558 -102 -2
7.362 109.282 168.339 3.015 20.777
77.076
235.695
-3.996
308.775
2013
2012
€
€
8. Overige baten Interest Andere baten Vrijval voorziening dubieuze debiteuren
15 113 2.145
15 43 -
2.273
58
9. Pensioenuitkeringen Ouderdomspensioen Partnerpensioen Wezenpensioen Afkoop pensioenen en premierestitutie Overige uitkeringen
52.205 15.239 226 7.194 -
56.945 15.072 212 29.671 3
74.864
101.903
De toeslagverlening van de uitkeringen per 1 januari 2014 zoals vastgesteld door het bestuur bedraagt 0% (per 1 januari 2013: 0%). De post Afkopen betreft de afkoop van pensioenen die lager zijn dan EUR 451,22 (2012: EUR 438, 44) per jaar (de wettelijke afkoopgrens). Het pensioenfonds hanteert een eigen afkoopgrens van EUR 100,00. Beneden dit bedrag wordt afgekocht. Bij een bedrag tussen de eigen afkoopgrens en de wettelijke afkoopgrens wordt de deelnemer de keuze geboden tot afkoop ineens of tot een periodieke uitkering (of afkoop) bij pensioenleeftijd.
82
2013
2012
€
€
10. Pensioenuitvoeringskosten Bestuurskosten Kosten verantwoordingsorgaan en visitatiecommissie Administratiekostenvergoeding Accountantskosten Certificerend actuaris Adviserend actuaris Overige advieskosten Contributies en bijdragen Dwangsommen en boetes Overige
338 25 5.762 61 60 146 35 337 211
307 7 5.547 135 54 180 20 274 91
6.975
6.615
Bezoldiging bestuurders De bezoldiging voor de (voormalige) bestuurders tezamen bedraagt € 188 (2012: € 174). Het bedrag aan vacatiegelden is afhankelijk van het aantal bijeenkomsten dat is gehouden en het aantal bestuursleden dat deze bijeenkomsten heeft bijgewoond. De toename van de vacatiegelden hangt samen met een toename van het aantal vergaderingen. 2013: 38 (2012: 35). Verantwoordingsorgaan Aan de leden van het Verantwoordingsorgaan werd door het pensioenfonds in 2013 een vergoeding verstrekt van € 6 (2012: € 7). Accountantshonoraria De honoraria van de onafhankelijke externe accountant(s) zijn als volgt: Controle van de jaarrekening Andere controleopdrachten
51 -
61 41
51
102
In 2013 heeft EY werkzaamheden verricht in het kader van de transitie van Syntrus Achmea naar TKP Pensioen BV. Aantal personeelsleden Bij het fonds zijn geen werknemers in dienst. 11. Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Pensioenopbouw Korting van aanspraak en rechten Rentetoevoeging Onttrekking voor uitkeringen en uitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging actuariële uitgangspunten Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
83
66.684 260 9.308 -76.183 -100.247 6.773 173.438 3.314
76.231 -23.642 38.378 -101.815 137.567 22.877 -212 -729
83.347
148.655
12. Saldo overdracht van derden
Inkomende waardeoverdrachten Uitgaande waardeoverdrachten
2013
2012
€
€
-196.679 4.569 -192.110
-2 200 198
Waardeoverdracht betreft de ontvangst van of overdracht aan pensioenfonds of pensioenverzekeraar van respectievelijk de vorige of nieuwe werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra dienstjaren. Als gevolg van de stijging van de dekkingsgraad tot boven de 100,0% is het proces van onderlinge afrekening van waardeoverdrachten per 1 april 2013 weer hervat. Ook de dekkingsgraad van de tegenpartij moet daarbij voldoende zijn. Ultimo 2013 heeft de collectieve waardeovername van PF Meneba plaatsgevonden. De waarde van deze overdracht bedroeg € 193,4 miljoen en vormt het grootste deel van de inkomende waardeoverdrachten in 2013. 13. Overige lasten Interest Dotatie voorziening dubieuze debiteuren Overig
Groningen, 30-06-2014
L.F.M. van Beekum J.H.M. van de Vall P.F.J. van der Heijden A.A. van Hienen M.H.A. Jacobs-Teunissen J.J.C. van der Kroft R.A.J. Lahoye M.W. van Straten A.C. Tromp T.L. Volkeri J. van der Laan
84
26 10
42 2.242 -
36
2.284
10.
Overige gegevens
10.1
Statutaire regelingen omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten
Ten aanzien van de bestemming van het saldo van baten en lasten is geen bepaling opgenomen in de statuten van het fonds. De bestemming is nader uitgewerkt in de ABTN. Het saldo van de staat van baten en lasten van € 195.542 over 2013 is toegevoegd aan de algemene reserve.
10.2
Gebeurtenissen na balansdatum
Evaluatie herstelplan Begin februari 2014 heeft het pensioenfonds de evaluatie van het herstelplan bij de toezichthouder voldaan. Deze evaluatie is gebaseerd op een dekkingsgraad van 106,8%. Na het indienen van de evaluatie bij de toezichthouder is de dekkingsgraad bepaald op 107,0%. Deze verhoging van de dekkingsgraad leidt niet tot gewijzigde bevindingen. Eind maart 2014 heeft de toezichthouder aangegeven geen opmerkingen te hebben bij de evaluatie van het herstelplan. Hiermee kan het ingediende kortetermijnherstelplan als beëindigd worden beschouwd. Pensioenfonds Meneba In 2014 is het besluit tot collectieve waardeoverdracht van Pensioenfonds Meneba naar Bedrijfspensioenfonds voor de Bakkers definitief geworden. Ook De Nederlandsche Bank heeft haar toestemming voor de overdracht gegeven. De collectieve waardeoverdracht heeft plaatsgevonden per 31 december 2013. De financiële afwikkeling van de overdracht van de beleggingen en deels gelden heeft plaatsgevonden in februari 2014. De aanspraken van de deelnemers worden in 2014 in de pensioenadministratie verwerkt. De collectieve waardeoverdracht heeft een positief effect op de dekkingsgraad gehad van 0,1%.
85
10.3
Actuariële verklaring
Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Bakkersbedrijf Opdracht Door Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Bakkersbedrijf te Groningen is aan Mercer (Nederland) B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2013. Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. De accountant van het pensioenfonds heeft mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid (materiële juistheid en volledigheid) van de basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn. Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het Minimaal Vereist Eigen Vermogen en het Vereist Eigen Vermogen toereikend zijn vastgesteld en heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Koninklijk Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel. Oordeel De technische voorzieningen zijn, in overeenstemming met de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk Vereist Eigen Vermogen, maar niet lager dan het wettelijk Minimaal Vereist Eigen Vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een reservetekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 132 lid 1 vanwege het reservetekort. De vermogenspositie van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Bakkersbedrijf is naar mijn mening niet voldoende, vanwege het reservetekort.
Rotterdam, 30 juni 2014
Drs. S.I. Keijmel AAG verbonden aan Mercer (Nederland) B.V.
86
10.4
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
Aan: het Bestuur van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Bakkersbedrijf Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit verslag opgenomen jaarrekening 2013 van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Bakkersbedrijf te Groningen gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2013 en de staat van baten en lasten over 2013 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van het pensioenfonds is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico's dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van het pensioenfonds. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van het pensioenfonds gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden. Oordeel betreffende de jaarrekening Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Bakkersbedrijf per 31 december 2013 en van het resultaat over 2013 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW.
87
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW. Zwolle, 30 juni 2014
Ernst & Young Accountants LLP
drs. H. Elgersma RA
88
Bijlagen
89
Bijlage 1
Deelnemersbestand
55 plus (Pensioenreglement Flex 55+ regeling) Stand ultimo vorig verslagjaar
Af
140
0
86
54
9.554
0
3.808
5.746
18.966
533
821
18.678
13.964
483
626
13.821
4.882
49
159
4.772
120
1
36
85
28.660
533
4.715
24.478
Bij
Af
Actieven Slapers Pensioengerechtigden
Stand ultimo verslagjaar
Bij
waarvan: ouderdomspensioen partnerpensioen wezenpensioen Totaal:
55 min (Pensioenreglement Bakkers 2006) Stand ultimo vorig verslagjaar
Stand ultimo verslagjaar
Actieven
44.631
7.735
12.190
40.176
Slapers
92.430
12.457
3.369
101.518
680
183
104
759
98
36
3
131
partnerpensioen
481
110
92
499
wezenpensioen
101
37
9
129
137.741
20.375
15.663
142.453
Pensioengerechtigden waarvan: ouderdomspensioen
Totaal:
Toelichting bij aantallenoverzicht: In 2013 heeft een opschoningsactie plaatsgevonden onder actieven waarvan minimaal de laatste acht maanden geen loongegevens werden aangeleverd en waar geen uitdienstmelding van is aangeleverd door de werkgever. Voor deze groep is alsnog het dienstverband met terugwerkende kracht beëindigd. Ultimo 2013 heeft de collectieve waardeovername van PF Meneba plaatsgevonden. De aantallen slapers en pensioengerechtigden van PF Meneba zijn ultimo 2013 niet in het overzicht verwerkt.
90
Bijlage 2
Begrippenlijst
ABTN Afkorting voor Actuariële en Bedrijfstechnische Nota. In deze, door de wet verplicht gestelde nota, wordt het beleid van het pensioenfonds beschreven op het gebied van financiering, beleggingen, pensioenen en toeslagverlening. Actief/Passief beheer De twee belangrijkste methodes van beleggen zijn actief en passief beleggen. De doelstelling van actief beleggen is om een hoger rendement te behalen dan de gehanteerde benchmark. Hiertoe gaat de belegger op zoek naar interessante beleggingen. Hij belegt ten opzichte van de benchmark extra in bedrijven of andere beleggingen waarvan de hoogste rendementen worden verwacht. Bij passief beleggen is de doelstelling het rendement van de benchmark te evenaren. Om dit te bereiken wordt de samenstelling van de beleggingen van de benchmark gevolgd. Actuariële analyse In deze analyse wordt de invloed verklaard van opgetreden verschillen tussen de actuariële grondslagen en werkelijke ontwikkelingen. Afkoopfactor De factor waarmee afhankelijk van de leeftijd de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken wordt bepaald. De afkoopfactor wordt gehanteerd bij het afkopen van kleine pensioenbedragen. Dit houdt in, dat de gewezen deelnemer in plaats van het kleine pensioen een bedrag ineens ontvangt. AFM Autoriteit Financiële Markten Asset Liability Management (ALM) Het in kaart brengen van de onderlinge samenhang van pensioenverplichtingen, premiebeleid en beleggingsportefeuille. Met behulp van ALM-simulatiemodellen worden beelden geschetst van de kansen en bedreigingen voor het pensioenfonds in diverse economische scenario's. Beleggingsfonds Instelling die geld van derden belegt in aandelen of andere beleggingssoorten. Beleggingsmix De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals bijvoorbeeld aandelen, vastrentende waarden en overige beleggingen. Ook wel beleggingsportefeuille. Benchmark Representatieve herbeleggingsindex waartegen de prestaties van de beleggingsportefeuille worden afgezet (bijvoorbeeld AEX-index, MSCI-index). Compliance Met dit begrip wordt aangeduid dat een organisatie werkt in overeenstemming met vigerende wet- en regelgeving. Elke financiële instelling beschikt over een compliance regeling die voorschriften bevat waaraan de in die instelling werkzame personen zich dienen te houden, alsmede voorschriften omtrent de wijze van controle op de naleving ervan. Ook veel instellingen die raakvlakken met de financiële sector hebben, zoals pensioenfondsen, hebben een compliance regeling. Een dergelijke regeling bevat bijvoorbeeld voorschriften omtrent de wijze waarop functionarissen voor eigen rekening in effecten mogen handelen, restricties in de omgang met zakenrelaties en de omgang met vertrouwelijke informatie. Consumentenprijsindex alle huishoudens (afgeleid) Het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens geeft het prijsverloop weer van een pakket goederen zoals dit gemiddeld wordt aangeschaft door alle huishoudens in Nederland. In de afgeleide index is het effect van veranderingen in de tarieven van productgebonden belastingen en subsidies en van consumptiegebonden belastingen geëlimineerd. Consistentietoets Op basis van deze toets kan worden vastgesteld of de verwachte toeslagverlening vanuit de evenwichtssituatie 'in voldoende mate' aansluit bij de toeslagambitie. Met de consistentietoets worden pensioenuitvoerders en sociale partners gedwongen om te toetsen of de eerdere eigen perceptie met betrekking tot het begrip 'consistentie' past bij de invulling die de overheid hieraan heeft gegeven. Dit kan leiden tot een noodzaak tot aanpassing van het ambitieniveau en/of het financiële beleid. Contante waarde De huidige waarde van een bedrag waarover je pas na een bepaalde periode de beschikking hebt.
91
Continuïteitsanalyse Pensioenfondsen voeren minimaal eens per drie jaar een continuïteitsanalyse uit. Deze analyse laat zien of het pensioenfonds ook op de lange termijn aan de pensioenverplichtingen kan voldoen. Corporate Governance (voor pensioenfonds) Goed Pensioenfondsbestuur, waarbij integer en transparant handelen door het bestuur en het toezicht daarop zijn inbegrepen. Daarbij legt het bestuur verantwoording af over het gevoerde beleid. Credit rating Een rating is een risico-indicator. Een slechte rating betekent een hoog risico. Voor een hoog risico eisen beleggers en banken een hoge rente. Hoe slechter de rating dus is, hoe duurder het voor een onderneming wordt om geld te lenen. Een rating wordt toegekend door een daarin gespecialiseerd bedrijf. De grootste ratingbureaus zijn Moody's Investors Service en Standard & Poor's. Crisisplan (financieel) Een beschrijving van maatregelen die een fonds op korte termijn zou kunnen inzetten indien de dekkingsgraad zich bevindt op of zeer snel beweegt richting kritische waarden waardoor het realiseren van de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar komt. Custodian Organisatie verantwoordelijk voor de bewaarneming van financiële bezittingen. Dekkingsgraad Dit betreft de nominale dekkingsgraad. De dekkingsgraad is de verhouding tussen de netto-activa en de voorziening pensioenverplichtingen, uitgedrukt in een percentage. Dit verhoudingsgetal geeft aan in hoeverre op lange termijn de pensioenverplichtingen kunnen worden nagekomen. De netto-activa zijn het saldo van het belegd vermogen, de andere activa en de schulden. Dekkingstekort De Pensioenwet en het Besluit Financieel Toetsingskader Pensioenfondsen spreken van een situatie van dekkingstekort indien de middelen van het pensioenfonds niet langer toereikend zijn om de voorziening pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico's te dekken. Derivaten Van effecten afgeleide financiële instrumenten (beleggingsproducten), waarvan de waarde afhankelijk is van de waarde van andere meer onderliggende variabelen als valuta’s, effecten en rentes. Voorbeelden zijn futures en swaps. DNB De Nederlandsche Bank. Doorsneepremie Voor alle deelnemers aan de pensioenregeling van het pensioenfonds is de doorsneepremie een gelijk percentage van de pensioengrondslag. Bij de berekening van dit percentage wordt het totaal van individueel berekende pensioenkosten van de deelnemers uitgedrukt als een percentage van de som van alle pensioengrondslagen. Iedereen betaalt dit percentage als pensioenpremie, waardoor geslacht, leeftijd en burgerlijke staat geen rol meer spelen. Duration De gevoeligheid van een waarde voor fluctuaties in de kapitaalmarktrente, rekening houdend met de resterende looptijd van die waarde. Eigen vermogen Buffer om mogelijke waardedalingen van de in het pensioenfonds aanwezige middelen op te vangen. Pensioenfondsen zijn verplicht om te beschikken over een voldoende grote buffer. Met een toereikendheidstoets kan jaarlijks worden vastgesteld of het eigen vermogen groot genoeg is. Minimaal vereist eigen vermogen: De ondergrens van het vereist eigen vermogen. Indien het pensioenfonds niet over het minimaal vereist vermogen beschikt is sprake van een dekkingstekort. Vereist eigen vermogen: Het vermogen dat nodig is om te bewerkstelligen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen een periode van één jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de voorziening pensioenverplichtingen. Het wordt berekend conform de daarvoor geldende wettelijke regels.
92
Gewenst eigen vermogen: Het vermogen dat nodig is ter dekking van de pensioenverplichtingen, verhoogd met het vermogen dat nodig is om de toeslagambitie ook op de lange termijn na te komen. Het gewenst eigen vermogen is minimaal gelijk aan het vereist eigen vermogen. Het wordt berekend conform de daarvoor geldende wettelijke regels. Emerging markets (opkomende markten) Markten die eerder achterbleven bij de economische ontwikkeling, maar waarvan de vooruitzichten nu goed zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om markten in Midden- en Zuid-Amerika, Midden- en Oost-Europa, het Verre Oosten en Zuid-Afrika. Ervaringssterfte Omdat aangenomen wordt dat de werkende bevolking gezonder is dan de niet werkende bevolking wordt op basis van ervaringscijfers op de sterftekansen zoals ontleend aan de prognosetafel een leeftijdsafhankelijke afslag toegepast. Door rekening te houden met deze ervaringssterfte hoeven geen leeftijdscorrecties te worden toegepast. Fed De Federal Reserve System of Federal Reserve of informeel ook wel The Fed is de federale, centrale bank van de Verenigde Staten van Amerika, vergelijkbaar met de Europese Centrale Bank. Feitelijke premie De feitelijke premie is de premie zoals deze daadwerkelijk wordt geheven in het boekjaar. Fiduciair Management Fiduciair management is te omschrijven als een integrale en objectieve oplossing voor pensioenfondsen met verschillende behoeften binnen vermogensbeheer. Bij fiduciair management worden oplossingen aangedragen voor strategische, tactische en operationele vraagstukken in combinatie met een op maat gesneden verslaglegging. Financieel Toetsingskader (FTK) De door de toezichthouder uitgevoerde methodiek voor de toetsing van de financiële opzet en toestand van pensioenfondsen die vanaf 1 januari 2007 verplicht is. FIRM Afkorting voor Financiële Instellingen Risicoanalyse Methode. FIRM is een geïntegreerde methode voor de analyse van risico's bij alle typen ondernemingen waarop DNB toezicht houdt. Risicoanalyse wordt door de toezichthouder gebruikt om inzicht te krijgen in de risico's die samenhangen met de activiteiten die een onderneming uitvoert en de mate waarin deze een potentiële bedreiging kunnen vormen voor de toezichtdoelstellingen. Franchise Het deel van het salaris dat niet wordt meegenomen bij het berekenen van de pensioengrondslag. Futures Termijncontract, waarin toekomstige aankoop en verkoop van financiële waarden zijn vastgelegd. Futures worden gebruikt om beleggingsrisico’s af te dekken, maar ook voor de uitvoering van (global) tactische asset allocatie. Gedempte kostendekkende premie De gedempte premie wordt berekend door de rente of het rendement te baseren op een voortschrijdend gemiddelde uit het verleden of het rendement op een verwachting voor de toekomst. Het pensioenfonds heeft voor dit laatste gekozen. Gedragscode Schriftelijk stuk waarin regels en richtlijnen worden gegeven ter voorkoming van belangenconflicten tussen het zakelijk belang en de privébelangen van bij het pensioenfonds betrokken personen en van misbruik van vertrouwelijke informatie. Grondstoffen Grondstoffen en goederen waarvan de prijs in hoge mate wordt bepaald door de actuele vraag en aanbod. Voorbeelden zijn olie, graan en metalen. Hedgefondsen Fondsen waarbij gebruik wordt gemaakt van een brede selectie van beleggingsstrategieën en beleggingsinstrumenten om onder alle (markt-)omstandigheden een positief (absoluut) rendement te halen.
93
Herstelplan Pensioenfondsen stellen in geval van een reservetekort een langetermijnherstelplan op. Dit plan bevat de concrete maatregelen waardoor het pensioenfonds binnen een termijn van maximaal vijftien jaar weer voldoet aan het vereist eigen vermogen. Pensioenfondsen stellen in geval van een situatie van onderdekking een kortetermijnherstelplan op. Het kortetermijnherstelplan bevat de concrete maatregelen waardoor het pensioenfonds binnen een termijn van maximaal vijf jaar weer gaat voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen. High yield Obligaties met een credit rating lager dan BBB, ook wel non-investment grade genoemd. Indexatie Zie toeslagverlening. Insider Verbonden personen die direct of indirect bij transacties van het pensioenfonds in financiële instrumenten zijn betrokken, dan wel anderszins uit hoofde van hun werkzaamheden, beroep of functie over voorwetenschap beschikken of kunnen beschikken. Een insider is ook de verbonden persoon die kan beschikken over andere vertrouwelijke (markt)informatie. Investment grade Obligaties met een credit rating van BBB of hoger. ISDA/CSA overeenkomst Een ISDA overeenkomst is een standaard contract dat OTC-transacties tussen institutionele financiële partijen mogelijk maakt. CSA is een bijlage bij het ISDA-contract waarin partijen afspraken maken over het wederzijds te leveren en te accepteren onderpand. Kostendekkende premie Pensioenfondsen zijn verplicht om een kostendekkende premie te berekenen. De kostendekkende premie fungeert als (wettelijk) ijkpunt bij de beoordeling van de feitelijke premie die het pensioenfonds in rekening brengt. De kostendekkende premie bestaat uit de actuarieel benodigde premie voor de pensioenverplichtingen, een opslag die nodig is voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen, een opslag voor uitvoeringskosten van het pensioenfonds en de premie die actuarieel benodigd is voor de voorwaardelijke onderdelen van de regeling. Large/Small Cap aandelen Aandelen met hoger/lager dan gemiddelde marktkapitalisatie Marktwaarde De marktwaarde is het bedrag waarvoor een recht of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn. Matchingportefeuille/ Returnportefeuille De matchingportefeuille is het deel van de beleggingsportefeuille dat is ingericht om de rentegevoeligheid van de activa met de rentegevoeligheid van de passiva van een pensioenfonds af te stemmen. De returnportefeuille is het deel van de beleggingsportefeuille dat is ingericht om extra rendement te genereren. Middelloon(regeling) Het middelloon is de hoogte van het gemiddelde salaris gedurende de hele loopbaan. Bij de middelloonregeling hangt het uiteindelijke pensioen af van het aantal jaren dat een deelnemer bij de werkgever in dienst is geweest en het salarisverloop tijdens deze werkzame periode. Het op te bouwen pensioen is bij deze regeling een gewogen gemiddelde van alle pensioengrondslagen over de gehele periode van deelname aan de regeling. Netto-risico Het restant aan risico dat overblijft na het nemen van beheersmaatregelen. Non-investment grade Obligaties met een credit rating lager dan BBB, ook wel high yield genoemd. Onderdekking (dekkingstekort) Situatie dat de middelen van het pensioenfonds niet langer toereikend zijn om de voorziening pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico’s te dekken.
94
Opkomende markten Markten die eerder achterbleven bij de economische ontwikkeling, maar waarvan de vooruitzichten nu goed zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om markten in Midden- en Zuid-Amerika, Midden- en Oost-Europa, het Verre Oosten en Zuid-Afrika. Outperformance/underperformance Het rendement dat een vermogensbeheerder heeft behaald over een door hem beheerde portefeuille ten opzichte van het rendement van de benchmark. OTC (Over the counter) Deze term heeft betrekking op financiële transacties die niet via de beurs verlopen, maar die direct tussen twee partijen afgesloten worden Overige beleggingen Beleggingen anders dan de voor een pensioenfonds meer traditionele beleggingen zoals aandelen en vastrentende waarden. Onder overige beleggingen vallen de categorieën grondstoffen en hedgefondsen. Partnerpensioen op kapitaalbasis/risicobasis Partnerpensioen op kapitaalbasis: er bestaat zowel aanspraak op partnerpensioen bij overlijden tijdens de deelneming als bij overlijden na einde deelneming (als gewezen deelnemer of gepensioneerde). Partnerpensioen op risicobasis: er bestaat alleen aanspraak op partnerpensioen bij overlijden tijdens de deelneming. Partnerpensioen voor de pensioendatum op risicobasis en na pensioendatum op kapitaalbasis: er bestaat aanspraak op partnerpensioen bij overlijden tijdens de deelneming of bij overlijden na ingang van het ouderdomspensioen; er bestaat geen aanspraak op partnerpensioen bij overlijden als gewezen deelnemer. Pensioenaanspraak Een recht op toekomstige pensioenuitkeringen. De aanspraak op pensioen wordt onderscheiden van het ingegane pensioen. Pensioenfederatie In de Pensioenfederatie zijn drie instellingen gefuseerd: de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen (VB), de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen (OPF) en de Unie van Beroepspensioenfondsen (UvB). De Pensioenfederatie vertegenwoordigt via deze koepels de aangesloten pensioenfondsen. Pensioengrondslag Het gedeelte van het salaris dat de grondslag vormt voor de pensioenopbouw van een deelnemer. Pensioenplanner Een internettoepassing waarmee deelnemers inzicht hebben in hun opgebouwde pensioenrechten en berekeningen kunnen maken op basis van (mogelijke) veranderingen in persoonlijke en/of werksituatie. Pensioenrecht Een recht op ingegane pensioenuitkeringen. Pensioenwet Op 1 januari 2007 is de Pensioenwet in werking getreden. De Pensioenwet heeft tot doel de waarborgen te verschaffen voor financiële zekerheid, individuele zekerheid en uitvoeringszekerheid. Prognosetafels Een sterftetafel is een statistische beschrijving van het afstervingsproces van een bevolking. Sterftetafels zijn gebaseerd op waarnemingen van sterftecijfers over een bepaalde (trend)periode. Men spreekt over Periodetafels indien de waarnemingen rechtstreeks worden gebruikt voor de bepaling van de sterftekansen in de sterftetabel. In Prognosetafel wordt tevens rekening gehouden met de stijgende levensverwachting. De meest recente publicatie van de Nederlandse sterftetafel betreft de AG Prognosetafel 2012-2062. Deze is vastgesteld door het Actuarieel Genootschap en maakt onderscheid in de Prognose Nederlandse Mannen en de Prognose Nederlandse Vrouwen. Quorum Het aantal bestuursleden dat aanwezig moet zijn in een vergadering om geldige besluiten te kunnen nemen.
95
Renterisico Het risico dat rentefluctuaties - als gevolg van ontoereikende afstemming tussen rentegevoelige activa en passiva op het gebied van rentelooptijden en rentevoet - leiden tot ongewenste effecten op balans en resultaat. (Rente)swap Ruil van rendement op een vastgestelde lange rente tegen een variabele korte rente gedurende een vastgestelde looptijd. (Rente)swaption Een (rente)swaption is een optie op een renteswap. Een (rente)swaption kan worden vergeleken met een verzekering tegen rentedalingen. Het belangrijkste nadeel is de premie die voor dit instrument moet worden betaald. Reservetekort De Pensioenwet en het Besluit Financieel Toetsingskader Pensioenfondsen spreken van een reservetekort als de middelen ontoereikend zijn om naast de voorziening pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico’s, ook nog de vereiste reserve beleggingsrisico’s, de reserve voorgenomen pensioenaanpassing en eventuele andere reserves te dekken. Risicomanagement Naar aanleiding van de negatieve marktontwikkelingen en de invloed daarvan op de dekkingsgraad heeft het bestuur het afgelopen jaar extra aandacht besteed aan het risicomanagement van de beleggingsportefeuille. Op basis hiervan is het beleggingsbeleid verder aangescherpt. De doelstelling van het gewijzigde beleggingsbeleid is het beschermen van de dekkingsgraad tegen extreme risico’s. Hierbij is er nadruk gelegd op de twee grootste risico’s voor de dekkingsgraad: het risico van dalende aandelenkoersen en het risico van een verder dalende rente. Daarnaast blijft het pensioenfonds toch deels profiteren van een eventueel oplopende rente en stijgende aandelenkoersen. Risicopremie Dit is de premie voor risicodekking. RJ610 De Raad voor de Jaarverslaglegging (RvJ) heeft een richtlijn opgesteld (RJ610) voor pensioenfondsen, met voorwaarden voor het jaarverslag en de jaarrekening. Securities lending Security lending is het uitlenen van aandelen en obligaties voor een vastgestelde periode aan derden in ruil voor een geldelijke vergoeding. Doordat het economische eigendom bij de uitlener blijft, wordt er geen koersrisico gelopen. SPO Stichting Pensioen Opleidingen. SPO-kennisreflector Een toets die het mogelijk maakt objectief vast te stellen op welke gebieden leemten in kennis en deskundigheid bestaan voor bestuurders van pensioenfondsen. Spotmarkt Markt waarop grondstoffen en valuta worden verhandeld voor directe levering. Dit in tegenstelling tot de termijnmarkt waar prijsvorming nu plaatsvindt en levering op een later tijdstip. Spread Het renteverschil tussen bedrijfsobligaties en staatsobligaties. Sterftetafels Zie prognosetafels. Stichtingskapitaal en reserves Zie eigen vermogen. Strategische allocatie De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals bijvoorbeeld aandelen, vastrentende waarden en derivaten. Ook wel beleggingsportefeuille.
96
Strategische normportefeuille De strategische normportefeuille is een schaduwportefeuille waarin het pensioengeld in theorie belegd zou kunnen worden. De normportefeuille is dan ook, net als de werkelijke portefeuille, omgeven met regels en afspraken. De normportefeuille bestaat uit meerdere beleggingscategorieën, bijvoorbeeld aandelen en vastrentende waarden. Elke categorie heeft een bepaalde weging. Verder wordt per categorie een 'belegbare' index afgesproken die als vergelijkingsmaatstaf geldt. Swap Een swap is een derivaat waarbij een partij een bepaalde kasstroom of risico wisselt tegen dat van een andere partij. Deze twee componenten worden ook wel de 'legs' van de transactie genoemd. Swaps zijn derivaten, dat wil zeggen dat ze afgeleide producten zijn. Technische voorziening (voorziening pensioenverplichtingen) Technische voorzieningen worden gevormd om alle uit de pensioenregeling of andere overeenkomsten voortvloeiende pensioenverplichtingen te kunnen nakomen. Toeslagverlening (indexatie) Om de koopkracht van pensioenen niet achteruit te laten gaan, kunnen pensioenen worden aangepast. Dit houdt in dat een toeslag kan worden gegeven op het pensioen. Het bestuur neemt jaarlijks een besluit over het al dan niet verhogen van uw pensioenaanspraken. De toeslagverlening bij Bedrijfspensioenfonds voor de Bakkers is voorwaardelijk. Er wordt slechts toeslag verleend voor zover de middelen van het pensioenfonds dit toelaten. Toeslagenlabel Het Toeslagenlabel is een illustratie met bijbehorende tekst dat in één oogopslag laat zien hoe het opgebouwd pensioen naar verwachting meegroeit met de stijging van de prijzen. Het doel van het label is om op een toegankelijke wijze informatie te geven over de waardevastheid van het pensioen. Triple A Triple A is een classificatie van het kredietrisico van ondernemingen met behulp van een lettersysteem afkomstig van het Amerikaanse Standard & Poor's of Moody's Investor Service. Triple A, oftewel AAA, staat voor beste kwaliteit. Uitkeringsovereenkomst Bij de uitkeringsovereenkomst weet de deelnemer precies hoe hoog zijn uitkering op termijn is. Uitvoeringsovereenkomst De overeenkomst tussen een werkgever en een pensioenfonds over de uitvoering van één of meer pensioenregelingen. UPO Uniform Pensioenoverzicht, een overzicht van de pensioenaanspraken dat jaarlijks aan de actieve deelnemers wordt gestuurd. Verantwoordingsorgaan De in de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur gehanteerde term voor een orgaan waarin de actieve deelnemers, de pensioengerechtigden en de financieel betrokken werkgever(s) zijn vertegenwoordigd en waaraan het bestuur periodiek verantwoording aflegt. Visitatiecommissie In het kader van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur kan voor het toezichthoudend orgaan gekozen worden voor een visitatiecommissie die tenminste één keer in de drie jaar - of vaker als daartoe aanleiding is – het functioneren van het bestuur toetst. De visitatiecommissie wordt benoemd door het bestuur en bestaat uit ten minste drie onafhankelijke deskundigen. Verbonden personen Alle leden van de organen van het pensioenfonds en andere personen die werkzaamheden voor het pensioenfonds verrichten, onafhankelijk van de duur waarvoor of de juridische basis waarop zij werkzaam zijn. Voortzettende deelnemers Deelnemers die wel pensioen opbouwen, maar niet meer in dienst zijn bij de werkgever. Dit geldt bijvoorbeeld voor medewerkers die gebruik hebben gemaakt van een VUT regeling of medewerkers die (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn verklaard.
97
Waardeoverdracht(en) Het naar een andere pensioenregeling overdragen van de waarde van het opgebouwde pensioenrecht. WIA Dit is de afkorting voor de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen.
98
Colofon Uitgegeven door Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Bakkersbedrijf Correspondentieadres: Postbus 501 9700 AM GRONINGEN Bezoekadres: Europaweg 27, Groningen Telefoon (050) 582 19 90 Fax (050) 313 82 01 internet www.bakkerspensioen.nl emailadres
[email protected]
Realisatie TKP Pensioen BV Postbus 501 9700 AM GRONINGEN
99