STERVEN IS ERFELIJK Marc Geyens
© 2013 Marc Geyens
eerste druk, september 2013
ISBN: 9789460791079 NUR: 749 Uitgegeven door Uitgeverij Het Punt Gedrukt door Drukkerij Het Punt
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
STERVEN IS ERFELIJK
DE EERSTE ONTMOETING MET DE GROTE STILTE
De jongen hoort zijn ouders in de leefruimte zachtjes murmelen… Vangt enkele woorden op, “ Tinus… dood… plots… erg… pas pensioen…” De jongen denkt onmiddellijk terug aan een buurman die, onder de indruk en gehaast, enkele minuten geleden met vader is komen praten. In een van de stallingen van de boerderij. “Vader en moeder, wat is er met nonkel Tinus? Is er iets gebeurd?” Vader en moeder wisselen even een korte blik en dan neemt vader het woord: “Ja jongen, nonkel Tinus is plots gestorven… Hij is onverwacht dood gegaan…” “Wat betekent dood gaan?” “Iemand die dood gaat stopt met ademen en kan niet meer bewegen omdat het zieltje uit het lichaam is verdwenen…” “Is het zieltje dan niet meer graag in het lichaam?” “Jawel jongen, maar vroeg of laat wil ieder zieltje terug naar de hemel en als het zieltje vertrekt, dan is het lichaam dood.”“Oh…” Het gezicht van de jongen krijgt een heel serieuze uitdrukking, dit is nieuw voor hem… Dood gaan… dat kent hij nog niet… “ Mag ik nonkel Tinus nog een keer gaan bezoeken?”
7
“Nonkel Tinus kan wel niets meer tegen je zeggen jongen.” “Maar ik wil hem nog één keer zien…” De ouders hebben aan een enkele oogopslag voldoende om elkaar te begrijpen. “Goed jongen, vader gaat seffens een kruisje geven aan nonkel Tinus, en dan mag jij even mee gaan.” “Oh fijn, misschien krijg ik dan nog een snoepje van hem. Ik weet waar hij ze heeft verstopt op zijn kamer!” “Tja, maar dat zal niet meer lukken… Kom even met me mee, dat ik je je zondagse kleren aantrek en je haren kam, want als je nonkel Tinus nog een laatste keer wilt zien, dan moet je heel netjes zijn…” Een kwartuurtje later wandelen vader en de jongen, hand in hand, naar de dichtstbijzijnde boerderij. De hoeve waar nonkel Tinus en tante Jeanne wonen. De kleine fijne linkerhand van de jongen voelt zich geborgen in de krachtige rechterhand van zijn vader. Aan hun linkerzijde ligt het grote korenveld. “Het koren staat al goed eh vader”, merkt de jongen als een volleerde boer op. “Ja jongen, dat klopt…” Vader kijkt stil voor zich uit, is weinig spraakzaam vandaag… De jongen klikklakt naar Max, het grote hoevepaard dat zich aan hun rechterzijde, in de weelderige weide, tegoed doet aan het volle, verse gras. Dan zwijgt hij ook, want aan een gespreks-
8
partner die niks zegt heeft hij ook niet veel… Even later staan ze voor de buitendeur van de kleine woning van nonkel Tinus en tante Jeanne. Vader klopt lichtjes op de deur die enkele seconden nadien al wordt geopend door Griet, de oudste dochter van Tinus en Jeanne. “Bedankt dat jullie komen. Het zal ons moeder goed doen om jullie te zien”, zegt Griet terwijl ze vader een hand geeft en de jongen over zijn hoofd streelt. “Innige deelneming en veel sterkte”, antwoordt vader terwijl hij en zijn zoon, haast ingetogen, Griet naar binnen volgen. Niet naar de opkamer waar nonkel Tinus normaal slaapt en waar de jongen al enkele keren is geweest. Neen, deze keer gaat het richting goede kamer, de kamer die enkel op zondagen en feestdagen gebruikt wordt. Als ze de halfduistere kamer binnenstappen overvalt hen een vreemde, ietwat muffe geur. In het midden van de kamer staat de eettafel, bedekt met een groot wit laken. En op dat laken ligt, gekleed in zijn beste (en waarschijnlijk zijn enige…) kostuum, nonkel Tinus. Vader groet tante Jeanne, neemt haar handen in de zijne en herhaalt de woorden die hij zopas tegen Griet zei: “Innige deelneming en veel sterkte Jeanne. Als we ergens mee kunnen helpen, dan laat je het ons weten. Je weet dat je altijd op ons 9
kan rekenen…” “Dank je Kobe.” “Spijtig dat Tinus al zo vroeg is moeten heengaan.” “Je zegt het Kobe… Ik ga hem missen… Er viel nog zoveel te doen… Wie had dat kunnen denken dat hij al zo snel is moeten gaan… De dokter heeft enkele weken geleden nog gezegd dat Tinus wel zou genezen…” Dan wordt het allemaal teveel voor tante Jeanne, en ze barst in snikken uit… Haar reeds doorweekte zakdoek kan enkel nog dienst doen om de nieuwe tranen over haar gezicht uit te vegen… De jongen houdt zich braafjes op de achtergrond en aanschouwt hetgeen er rond hem gebeurt. Nonkel Tinus die daar op de tafel ligt met zijn korte vingers stram gebogen en gevlochten in elkaar als is hij aan het bidden. De bleke kleur op nonkel zijn gezicht en zijn stijve handen… Hij lijkt ineens een stuk groter als hij daar zo ligt… Tante Jeanne die het noorden kwijt is en Griet die constant probeert te troosten en te sussen… Dan overvalt de jongen een apart gevoel… Hij voelt dat er meer is in de kamer, dat zij niet alleen zijn… Hij voelt maar weet of ziet niet wat hij voelt. Maar hij weet dat het gevoel dat de kamer vult, zacht is en vredig, vrij van elke vorm van angst. Stilaan dringt het tot hem door en begrijpt hij dat de dood niet het einde is. Dood is immers niet zonder leven, dood is simpelweg op een andere wijze verder leven. Als 10
kleine jongen kan hij dat alleen maar voelen en heeft hij ook niet de behoefte om het onder woorden te brengen. Het aanvoelen is voldoende. De herinnering aan het gebeuren is hem zijn hele leven bijgebleven… Tante Jeanne zit op een stoel aan de rand van de tafel, dicht bij haar man. Tante Jeanne met haar gele gezicht (nu weet hij dat die kleur een gevolg was van haar leverziekte) is helemaal in het zwart gekleed. Haar ogen zijn rood omrand en – doorlopen, door het vele wenen. Zwart, rood en geel… de kleuren van de Belgische vlag, bedenkt de jongen ongewild.
Tante Jeanne die altijd zit te klagen dat nonkel Tinus een knorpot is, dat hij niet hard genoeg werkt en dat hij denkt dat ze wel van de lucht en de dauw kunnen leven… Diezelfde tante Jeanne vertelt nu schokkend, tussen twee huilbuien door, hoe goed haar man wel altijd is geweest. De jongen bedenkt dat de dood wel héél snel vergeving brengt en dat de herinneringen aan een voorbij leven simpelweg ineens als goed en braaf worden gearchiveerd in het geheugen van de achterblijvers… En zo leert de jongen dat de grote mensen, de volwassenen, heel vergevensgezind kunnen zijn zodra iemand bevalt van de laatste adem… Even is hij verward, maar de houding van de 11
anderen stelt hem op zijn gemak en maakt hem duidelijk dat het zo hoort. “Van de doden niets dan goed”, heeft hij al enkele keren gehoord. In zijn kleine hoofd zweeft echter een andere gedachte: “Van de doden niets dan de waarheid”, zo bedenkt hij… Als er toch een ander leven is, dan hoeft de dood ook niet als een schoonmaakdoek gebruikt te worden om het afgelopen leven zuiver te vegen… ‘Ieder zijn gedacht, en ik het mijne…’ denkt hij verder… Maar hij zwijgt en houdt zijn mening voor zich. Nu nog tenminste, want zijn mond is niet gemaakt om alleen maar te eten en om de anderen naar hun mond te praten en zijn eigen woorden in te slikken… “Tinus heeft de hemel op aarde verdiend”, hoort hij een andere buurman zeggen. Vader knikt… Ja, nonkel Tinus was een brave man en hij zal zeker in de hemel komen! En die snoepjes zullen in ieder geval meetellen om de poorten van de hemel te openen! Maar om zomaar te zeggen dat iedereen die dood gaat vanzelf in de hemel zal komen… Dat gaat de jongen te ver… Als vader en de jongen even later terug naar huis gaan vraagt vader hem of hij geen schrik had om 12
nonkel Tinus zo te zien… “Oh neen vader, nonkel Tinus is wel dood, maar ik geloof dat zijn zieltje ergens anders verder leeft…” Vader streelt zachtjes over de zwarte haren van zijn zoon en samen stappen ze hun verdere leven tegemoet.
13
VAARTWEL
Als ik dan de horizon van mijn bestaan stilletjes benader Blik ik vol verwachting naar U mijn lieve moeder mijn zachte vader Weerom met U en d’anderen herenigd, samen Groet ik hen die ik nu verlaat voor even, Amen…
14
AFSCHEID
Ineens ben jij er niet meer Ineens het doet zo een zeer Zonder jou ik zou het niet weten Niets van jou is om te vergeten
Dood ga je immers nooit alleen Want met een geliefde gaat steeds een stukje eigen leven heen…
15