Boudewijnlaan 20-21 • B-1000 Brussel tel. 02-512 11 52 • fax 02-502 46 80 e-mail:
[email protected] www.vlaamseprovincies.be
Standpunt Conceptnota Omgevingsvergunning Nota, goedgekeurd op de beleidscommissie 27.02.2012
1
Situering
Op 22 juli 2011 keurde de Vlaamse regering de “Startnota inzake de invoering van de unieke omgevingsvergunning” goed. Dit is een eerste stap naar de unieke vergunning, het samensmelten van de stedenbouwkundige - en de milieuvergunning voor inrichtingen/activiteiten waarvoor zowel een stedenbouwkundige - als een milieuvergunning nodig zijn. Met het invoeren van de omgevingsvergunning zullen initiatiefnemers niet langer een aparte stedenbouwkundige vergunning en milieuvergunning moeten aanvragen bij verschillende overheden. De omgevingsvergunning geeft daarnaast ook de toelating om te bouwen of een inrichting/activiteit te exploiteren. In deze Startnota is ook een luik over de permanente milieuvergunning opgenomen. De principes in de Startnota werden door de bevoegde ministers (Ph. MUYTERS en J. SCHAUVLIEGE) verder uitgewerkt in uiteindelijk twee conceptnota's. Deze conceptnota's werden op 23 december 2011 goedgekeurd door de Vlaamse regering en betreffen enerzijds “de invoering van een permanente milieu-/omgevingsvergunning” en anderzijds “de invoering van de omgevingsvergunning”. Deze nota's werden aan de VVP, de VVSG, de SARO (enkel voor de omgevingsvergunning), de Minaraad en de SERV voorgelegd om advies. Het advies over de conceptnota betreffende de invoering van de omgevingsvergunning dient ten laatste tegen 29 februari 2012. te worden overgemaakt aan de Vlaams minister J. SCHAUVLIEGE, bevoegd voor het Leefmilieu en het Waterbeleid, en aan Ph. MUYTERS bevoegd voor Ruimtelijke Ordening. De VVP stelt vast dat de conceptnota van de permanente vergunning is losgekoppeld van de omgevingsvergunning. Beide thema's werden van elkaar gesplitst en zullen een eigen verder verloop hebben en dus op hun eigen merites beoordeeld worden. Dit standpunt van de VVP heeft dan ook enkel betrekking op de conceptnota betreffende de invoering van de omgevingsvergunning.
2 De omgevingsvergunning: eerdere standpunten van de VVP De VVP stelt vast dat er weinig rekening wordt gehouden met eerder geciteerde standpunten en bezorgdheden! Immers :
Standpunt conceptnota Omgevingsvergunning
1
Het College van Vlaamse Gedeputeerden bepaalde al op 13 mei 2011 volgend standpunt (overgemaakt aan de bevoegde kabinetten) met betrekking tot de geïntegreerde vergunning nl. toekenning door de deputatie van “klasse 1 + bouwvergunning” met als motivatie dat dit aansluit bij de bevoegdheid van de provincies betreffende milieuvergunningen klasse-1, de provincies over de nodige expertise beschikken inzake milieu en ruimtelijke ordening, het beleidsmatig draagvlak aanwezig is en de aanvragers (bedrijven) voor klasse 1-vergunningen de weg naar de provincies kennen. De VVP nam op 24 juni 2011 het standpunt in dat er wordt gepleit om de provincies als bestuursniveau voor de geïntegreerde procedure voor de klasse-1 aanvragen in eerste aanleg te behouden en het uniek loket aan de provincie toe te wijzen omdat de provincies het instrument van de PMVC hebben dat zeer goed werkt en alle expertise in huis hebben om dergelijke dossiers tijdig en correct te behandelen. De cijfers van 20 jaar Vlarem tonen dit aan. Waarom dossiers weghalen bij een bestuursniveau dat goed en tijdig werk levert? Wat is het voordeel daarvan voor de bedrijven, de burgers en het leefmilieu? Op 22 juli 2011 keurde de Vlaamse Regering de “Startnota inzake de invoering van de unieke omgevingsvergunning” goed. De VVP nam ter zake het standpunt in dat de Vlaamse provincies principiële voorstander zijn van een omgevingsvergunning waarbij de milieuvergunning en bouwvergunning wordt geïntegreerd. De provincies onderschrijven de doelstelling te snoeien in het aantal te doorlopen procedures, te zorgen voor een transparant systeem waarbij tijdswinst wordt gekoppeld aan efficiëntie. De VVP formuleerde in haar advies een aantal opmerkingen die zijn ingegeven door bezorgdheid om op het terrein tot een goedwerkend en efficiënt systeem van omgevingsvergunning te komen, met de bedoeling dat de verandering enkel kan en moet mits dit leidt tot een werkbaar en beter instrument voor de bedrijven, de overheid en het leefmilieu.
3 De omgevingsvergunning : terug naar het ARAB-tijdperk Alhoewel theoretisch de omgevingsvergunning een mooi concept is, blijkt de praktische uitwerking ervan nog voor vele vragen vatbaar. Het is duidelijk dat de omgevingsvergunning in essentie een deklasseringsverhaal is, waarbij de bevoegdheid verschuift van de provincies naar de gemeenten. De doelstellingen zoals geformuleerd in de conceptnota zijn nobel. Echter de praktische uitwerking van de omgevingsvergunning schiet te kort, zodat kan gevreesd worden dat de invulling van deze doelstellingen fictie zal zijn. Immers is geenszins aangetoond dat de introductie van de omgevingsvergunning zal leiden tot tijdswinst, kostenbesparing en reductie van de administratieve lasten, wel in tegendeel. Door de invoering van de omgevingsvergunning wordt het goed werkend systeem van de milieuvergunning, die nota bene voldoet aan alle vooropgestelde doelstellingen, weggegooid. Dit zou bijzonder jammer zijn, niet in het minst voor de bedrijven. Het is bevreemdend dat de Vlaamse Regering doelstellingen vooropstelt die vandaag voor de milieuvergunning reeds realiteit zijn. De VVP wijst op het gevaar dat goed werkende vergunningstelsels door één generiek systeem wordt vervangen waardoor maatwerk onmogelijk of bijzonder complex wordt. De invoering van de omgevingsvergunning dreigt een grote stap achteruit te worden . Alhoewel op eerste zicht een omgevingsvergunning een stap voorwaarts leek, is het duidelijk dat de uitwerking
Standpunt conceptnota Omgevingsvergunning
2
van de omgevingsvergunning betekent dat het vergunningsbeleid terug naar het ARAB-tijdperk wordt gekatapulteerd. Integratie van de stedenbouwkundige-en milieuvergunning betekent NIET als van zelfsprekend winst aan efficiëntie en snelheid of dus een stap vooruit. De onzekere schakel binnen de omgevingsvergunning wordt de zgz. “bestuurlijke lus”. In dit licht stelt de VVP stelt vast dat er door de invoering van de omgevingsvergunning geen vaste beslissingstermijnen meer zijn. Het uitgangspunt van de conceptnota, dat een actieve beslissing wordt genomen binnen een dwingende termijn, wordt daarmee volledig ondergraven. Hierdoor wordt het vergunningenbeleid een kopie van het verleden uit ARAB-tijdperk waarin dossiers soms ellenlang onbeslist bleven liggen.
4 De
omgevingsvergunning:
bestaande
optimalisaties
niet
onderzocht en niet benut De doelstelling van de omgevingsvergunning zou eerder moeten zijn globaal en integraal een aanvraag te behandelen. Dit kan een meerwaarde bieden voor alle actoren die betrokken zijn bij het vergunningsproces, gaande van de aanvrager zelf, de adviserende instanties, de omwonenden/buurt die met een nieuw project of de exploitatie van een hinderlijke inrichting worden geconfronteerd tot de werknemers van een inrichting waarvoor een vergunning wordt gevraagd. Voor de overheid kan dit ook leiden tot efficiëntiewinsten en tot de aflevering van zowel juridisch, als economische en ecologische goed onderbouwde beslissingen waarin alle betrokken actoren zich kunnen vinden. Dergelijk omzettingsproces naar een omgevingsvergunning houdt niet alleen in dat een aantal nobele doelstellingen worden vooropgesteld, maar ook dat er een ' kritisch oog' wordt geworpen op de bestaande vergunningsprocessen van de milieuvergunningen en de stedenbouwkundige vergunningen. De VVP stelt vast dat er in de conceptnota de vraag niet wordt gesteld waarom reeds ingevoerde maatregelen, ook om de bestaande vergunningsproccessen te optimaliseren en te integreren, niet of niet goed blijken te functioneren. Voorbeelden hiervan zijn: Het decreet van 27 maart 2009 maakte het reeds mogelijk om vanaf 1 januari 2010 voor klasse 2inrichtingen bij het “uniek” gemeentelijk loket gelijktijdig de aanvragen in te dienen om een milieuvergunning en een stedenbouwkundige vergunning te bekomen. In voorkomend geval volgt één adviesronde, één openbaar onderzoek en worden er gelijktijdig twee beslissingen genomen door het college van burgemeester en schepenen. In de praktijk werd van deze mogelijkheid zeer weinig gebruik gemaakt! Waarom? De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening voorziet dat voor het indienen van stedenbouwkundige vergunningsaanvragen de organisatie van “projectvergaderingen”. In de praktijk wordt deze mogelijkheid nagenoeg niet gebruikt, maar veeleer het “driepartijenoverleg”. Ook hier waarom? In de schoot van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening is een Raad voor vergunningsbetwistingen opgericht als een administratief rechtscollege dat zich uitspreekt over
Standpunt conceptnota Omgevingsvergunning
3
o.m. de beroepen die ingesteld worden tegen vergunningsbeslissingen. Deze Raad hanteert de termijnen niet en bouwt een zware een achterstand op. Waarom? De adviezen van de provinciale milieuvergunningscommissies worden veelal in consensus geformuleerd. In geval geen advies met eenparigheid wordt uitgebracht, wordt het advies uitgebracht door de meerderheid der aanwezige leden geformuleerd, in voorkomend geval aangevuld met (een) minderheidstandpunt(en) ( zie . art. 24 van Vlarem I). Deze werkwijze creëert geen “winnaar/verliezer” situaties en wordt door de leden algemeen aanvaard. In de conceptnota introduceert de Vlaamse regering een geïntegreerd synthesadvies in consensus (beter zou zijn: geïntegreerd advies i.p.v. synthese advies). Betekent dit dat ieder project dan een maximum score van 10 op 10 moet halen? Waarom? Sinds 1999 bestaat bij ruimtelijke ordening het instrument van de ontvoogde gemeenten. In 2012 zijn er nog geen derde van de gemeenten ontvoogd Zonder enig onderzoek naar de achterliggende oorzaken van dit feit en zonder enige aftoetsing van de beschikbare capaciteit op de gemeentelijke milieudiensten wordt nu zomaar een uitbreiding van de gemeentelijke bevoegdheid inzake vergunningverlening in het vooruitzicht gesteld. De deputaties respecteren thans alle geldende termijnen inzake Vlarem en RO. Wat betreft de beroepstermijnen geldt er bij de stedenbouw- en verkavelingsberoepen een automatische sanctie voor het geval de deputatie niet tijdig zou beslissen. Wat betreft de Vlaremberoepen is het zo dat er geen dwingende termijnen meer zijn maar wel dat door de provincies een jaarlijkse rapportageverplichting aan het Vlaams Parlement moet voorgelegd worden. Daaruit blijkt telkens weer dat de provincies toch de vooropgestelde beroepstermijnen respecteren! Nu worden in de conceptnota niet-dwingende beroepstermijnen vooropgesteld gekoppeld aan een eventuele rappelbrief. Beide aspecten lijken de provincies een stap achteruit.
5 De omgevingsvergunning : te complex De conceptnota stelt de omgevingsvergunning zeer eenvoudig voor, maar toch wijst de VVP op de complexiteit die de invoering van de omgevingsvergunning met zich meebrengt. Het gevaar bestaat immers ook dat eenvoudige aanvragen toch een complexe procedure zullen moeten doorlopen. Blijkbaar zou er binnen de “omgevingsvergunning” gebouwd worden vanuit een “ruggegraat” ( in de conceptnota “unieke procedure” genoemd) waarop dan de verschillende procedures zouden worden geënt tot bekomen van een omgevingsvergunning voor milieuprojecten, stedenbouwkundige projecten en gemengde projecten. Een overzicht van de verschillende procedures ontbreekt evenwel en verschaft hierdoor geen inzicht in alle mogelijke processen. Ook de procedures voor aanvragen die een “kleine” wijziging inhouden zijn niet uitgewerkt. Om de omgevingsvergunning transparant, tastbaar, begrijpbaar, werkbaar te maken voor de aanvragers, de adviserende instanties en de vergunningverleners, stelt de VVP voor dat er een visuele voorstelling zou worden gemaakt van de onderscheiden procedures en processen (wie, wat, hoe, termijnen). Deze visuele voorstelling ontbreekt in de conceptnota. De betrokken provinciale diensten zijn op grond van hun jarenlange ervaring bereid hieraan hun medewerking te verlenen.
Standpunt conceptnota Omgevingsvergunning
4
6 De omgevingsvergunning: deklassering ondoordacht Opzet is een groot aantal inrichtingen van klasse 1 naar klasse 2 te verschuiven waarbij enkel nog de meest hinderlijke bedrijven klasse 1 blijven. De VVP brengt de volgende punten onder de aandacht: De activiteiten die in de toekomst misschien niet meer onder klasse 1 vallen veronderstellen heel wat expertise waarbij de vraag kan worden gesteld of de gemeenten dit wensen en bereid zijn daarvoor die expertise op te bouwen. Daarnaast is er ook nog het financieel aspect. De schaal van de provincies is dermate groot dat alle provincies regelmatig met alle types bedrijven worden geconfronteerd en bijgevolg voldoende vertrouwd zijn en blijven met diverse soorten activiteiten in Vlaanderen. Een gemeente die bijvoorbeeld slechts 1 keer in de 20 jaar met pakweg een slachthuisdossier of een crematorium wordt geconfronteerd kan onmogelijk dezelfde ervaring opdoen. Nu komen de voorzitters van de gewestelijke en provinciale milieuvergunningscommissies trimesterieel samen. Dit garandeert een onderlinge afstemming en een gelijkwaardige behandeling van dossiers. Hoe acht Vlaanderen een gelijke mate van afstemming over alle gemeenten mogelijk? Heel wat klasse 1-inrichtingen die klasse 2 worden zullen de opstelling van een MER (Milieu effecten rapport) vereisen. Hier stelt zich niet alleen de vraag naar voldoende expertise op gemeentelijk vlak maar tevens de bezorgdheid hoe de MER – screening uniform over heel Vlaanderen kan gebeuren indien dit opschuift naar de gemeenten. Veel klasse 1-inrichtingen/activiteiten hebben bovendien gemeentegrensoverschrijdende effecten. In dergelijke dossiers zijn de deputaties het best geplaatst om tot een gedragen, afgewogen vergunningverlening te komen. Ook de vele veeteeltbedrijven zouden naar de gemeenten verschuiven. Daarbij stelt zich naast het werkvolume voor de gemeenten vooral de vraag naar de versnippering van het beleid hierrond. De VVP stelt vast dat er in de conceptnota geen duidelijke criteria voor de deklassering zijn uitgewerkt: een kwantitatieve als een kwalitatieve analyse ontbreekt. Het is bovendien niet logisch dat na de deklassering dan toch nog een voor de complexe klasse 2A-dossiers lokale omgevingsvergunningscommissie wordt opgericht waarin de gemeenten nagenoeg geen zeggenschap zullen hebben. Dit staat ook haaks tegenover de beweging die zich de laatste 10 jaar heeft gemanifesteerd in het RO vergunningenbeleid. De zgz. “ontvoogding” van de gemeenten zal louter theorie zijn. Daarenboven werkt de herindeling enerzijds maar in één richting nl. van de provincies naar de gemeenten en niet omgekeerd en wordt er anderzijds enkel rekening gehouden met de indelingslijst van het Vlarem I, maar niet met mobiliteits–, milieu- en ruimtelijke aspecten! Dit zal dan uiteraard ook zijn weerslag hebben op de bevoegdheidsverdeling. De lijst van de projecten die op Vlaams niveau zouden beslist worden is weinig concreet. Het is wel positief dat in bepaalde gevallen de beslissingsbevoegdheid kan worden gedelegeerd aan het lokale of het provinciale bestuur (bv. ligging van een project binnen de contouren van een gewestelijk RUP.
Standpunt conceptnota Omgevingsvergunning
5
7 De
omgevingsvergunning:
lokale
omgevingsvergunnings-
commissie is niet efficiënt De VVP apprecieert dat in de conceptnota de verankering van de provinciale milieuvergunningscommissies wordt erkend. De provinciale milieuvergunningscommissies hebben immers de voorbije jaren door hun werking (deskundigheid, horen van de betrokken partijen, consensusmodel, …) een status gekregen die door de deputaties en het bedrijfsleven wordt gewaardeerd. Een provinciale milieuvergunningscommissie kan evenwel niet op zich bestaan en functioneel werken! In alle provincies zijn de commissies ingebed in de milieuadministraties en is er een “provinciaal” secretariaat voorzien. Dit secretariaat zorgt niet alleen voor de notulering tijdens de zittingen maar ook voor de organisatie er van (opmaken agenda, versturen van de uitnodigingen, rondsturen van de adviezen, …) en uiteindelijk ook voor bewaking van de procedures, taken die decretaal zijn vastgelegd. De VVP gaat er vanuit dat dezelfde provinciale verankering voor de provinciale omgevingsvergunningscommissies minstens wordt behouden. De VVP stelt zich veel vragen over de rol en de samenstelling van de lokale omgevingsvergunningcommissie . Het komt zeer vreemd over dat er na de deklassering, voor de complexe 2A-dossiers per provincie een lokale omgevingsvergunningscommissie wordt opgericht, waarin de gemeente enkel vertegenwoordigd wordt door een ambtenaar en voor de rest bestaat uit Vlaamse ambtenaren, wetende dat er in dezelfde provincie een provinciale omgevingsvergunningscommissie bestaat die met nog meer deskundigheid en met dezelfde Vlaamse administraties adviseert over vergunningsaanvragen. Bovendien zal er voor de organisatie van de lokale omgevingsvergunningscommissie een “gewestelijk” secretariaat moeten worden voorzien. De lokale omgevingsvergunningscommissie is daarom volgens de VVP niet efficiënt. Hetzelfde aantal dossiers zal dan door nog meer ambtenaren behandeld worden. Dit getuigt van een niet efficiënte inzet van middelen.
8 De omgevingsvergunning : evaluatie en handhaving uitwerken I.v.m. de periodieke evaluatie verwijst naar de VVP naar de afzonderlijke nota met het standpunt over de conceptnota betreffende de invoering van een permanente milieu-/omgevingsvergunning. Voor de periodieke evaluaties zouden “afdoende” criteria worden voorzien. Het mag niet dat alleen naar aanleiding van de wijzigingen van de BBT (Best Beschikbare Technieken), die in de sectorale Vlarem-voorwaarden worden gegoten, de bedrijven zullen worden geëvalueerd. Ook de vergunningverlenende overheden moeten de door hen opgelegde bijzondere milieuvoorwaarden kunnen evalueren. Hierdoor zal de pro-actieve werking van de provincies behouden en gegarandeerd blijven. Het systeem van de omgevingsvergunning voorziet geen wijzigingen op het vlak van de handhaving en doet geen afbreuk aan de sectorale vergunnings–en handhavingsbeoordelingsgronden. Het
Standpunt conceptnota Omgevingsvergunning
6
huidige handhavingssysteem zou in principe verder kunnen functioneren in zijn huidige vorm en legt geen hypotheek op de invoering van de omgevingsvergunning. Toch wijst de conceptnota op de noodzaak om verdere synergieën te ontwikkelen zodat een efficiënt handhavingsapparaat onstaat. Vergunningen verlenen staat niet alleen, de organisatie van een performant handhavingsapparaat is cruciaal. Aan beide bestaande inspectiediensten (milieu en stedenbouw) wordt de opdracht gegeven om te onderzoeken hoe een geïntegreerd en performant handhavingsbeleid kan georganiseerd worden en hoe onderlinge afstemming tussen de bevoegde administraties zo efficiënt mogelijk kan verlopen met het oog op efficiënte handhaving. Eén van de vragen die zich hier opdringt is welke bestuursniveaus naast het Vlaams gewest het meest geschikt zijn om handhaving te organiseren. Er is immers toch de vaststelling dat de handhaving op lokaal niveau niet werkt.
9 De omgevingsvergunning : conclusie Op het eerste zicht lijkt de ' omgevingsvergunning ' een grote stap vooruit met als doelstelling in Vlaanderen een efficiënt vergunningenbeleid door te voeren. Na een grondige analyse van de conceptnota stelt de VVP vast dat het vergunningenbeleid wordt herleid naar het ARAB-tijdperk en dat er nog veel vragen en bedenkingen zijn over o.m. de rechtszekerheid van de aanvragers en de omwonenden, de complexiteit van de procedures , de periodieke evaluaties en de handhaving. Ook is er in de conceptnota geen evaluatie gemaakt van de bestaande vergunningenstelsels en van de vooropgestelde doelstellingen. De VVP wijst als voornaamste knelpunt aan dat de doelstellingen van de conceptnota , zijnde: tijdswinst, vereenvoudiging en efficiëntie voor de betrokken actoren niet worden gehaald. Finaal komt de VVP dus tot de conclusie dat de voorliggende conceptnota zich niet leent als instrument tot de implementatie van een efficiënt vergunningenbeleid in Vlaanderen. Datum Referentie
27.02.2012 RB,MC/M/N/ISH/120227.010 beleidscommissie 27.02.2012
Standpunt conceptnota Omgevingsvergunning
7