Standaard RAW Bepalingen 2005 versus 2010 November 2010 versie 2.4 Leeswijzer : In het navolgende document zijn de Bepalingen opgenomen welke tekstueel in versie 2010 gewijzigd zijn ten opzichte van de versie 2005 met uitzondering van : - Bepalingen in nieuwe toegevoegde hoofdstukken - Bepalingen welke alleen gewijzigd zijn omdat de proefnummers gewijzigd zijn Wijziging 2.4 november 2011 : 3 artikelen toegevoegd nl hoofdstuk 43.03.01 leden 01, 02 en 03 Dit mutatie bestand is gemaakt om snel te kunnen raadplegen welke bepalingen er op inhoud gewijzigd zijn. Er kunnen geen rechten worden ontleend aan dit bestand, het is slechts als naslag werk opgesteld. Rechtsgeldende teksten kunnen worden geraadpleegd in de Standaard RAW Bepalingen 2010 uitgegeven door het CROW, of zijn te raadplegen via de website van het CROW (RAW online). Michel Nas is werkzaam bij Louter projectmanagement als Adviseur / Specialist RAW contracten / contracttoetser. Meer info zie : http://nl.linkedin.com/in/mgmnas © MGM Nas / Louter projectmanagement
www.louter.biz
RAW2005versusRAW2010.xlsx
Standaard RAW Bepalingen 2005 Paragraaf
lid
omschrijving
01.01.01
06
01.01.02
03
01.01.02
04
01.01.03
02
Standaard RAW Bepalingen 2010 Kolom1
Pargraaf
lid3
omschrijving4
Indien door of vanwege de aanbesteder van de door hem verstrekte, gedrukte versie van het bestek of van een gedeelte daarvan, een versie in automatisch leesbare vorm wordt verstrekt, dient de door hem verstrekte, gedrukte versie te worden beschouwd als het bestek in de zin van de U.A.V. 1989 en van het in het bestek dan wel de aankondiging genoemde aanbestedingsreglement. De versie in automatisch leesbare vorm dient slechts als een hulpmiddel te worden beschouwd waaraan door de aanbesteder respectievelijk de opdrachtgever en door de inschrijver respectievelijk de aannemer jegens elkander geen rechten kunnen worden ontleend.
01.01.01
06
VERVALLEN
Bij een eventuele alternatieve aanbieding dient het hierop betrekking hebbende inschrijvingsbiljet vergezeld te gaan van een duidelijke omschrijving van hetgeen het alternatieve aanbod inhoudt alsmede van een inschrijvingsstaat die, ingericht op overeenkomstige wijze als de bij het bestek gevoegde inschrijvingsstaat, de bijbehorende ontleding van de aannemingssom bevat. De inschrijvingsstaten moeten in afzonderlijke enveloppen worden ingediend, waarop duidelijk zijn vermeld de naam en het adres van de inschrijver, alsmede op welk werk, op welk perceel of op welke combinatie van percelen die bescheiden betrekking hebben.
01.01.02
03
In geval van een variant van de inschrijver dient hierop betrekking hebbende inschrijvingsbiljet vergezeld te gaan van een duidelijke omschrijving van hetgeen die variant inhoudt alsmede van een inschrijfstaat die de bij die variant behorende ontleding van de aannemingssom bevat.
01.01.02
04
Indien en voorzover de inschrijver ten behoeve van zijn variant als bedoeld in het vorige lid in de daarbij behorende ontleding van de aannemingssom hoeveelheden heeft opgegeven, worden deze hoeveelheden geacht te zijn geaccordeerd en is het bepaalde in artikel 01.01.05 lid 14 van overeenkomstige toepassing.
01.01.03
02
In elke op te geven prijs per eenheid respectievelijk in elk totaalbedrag van een resultaatsverplichting met de eenheid ‘EUR’ (vóór het subtotaal) dienen te zijn begrepen alle kosten die voor het tot stand brengen van de resultaatsverplichting moeten worden gemaakt, met inbegrip van de tot die resultaatsverplichting behorende (gebundelde) bestekspost(en), doch met uitzondering van de in lid 03 bedoelde kosten. tenzij hiervoor een afzonderlijke voorziening in ed overeenkomst is opgenomen, dienen in de op te geven prijs per eenhied of in het op te geven totaalbedrag tevens te zijn begrepen de eventuele opbrengsten die aan de aannemer verblijven en die voortkomen uit het voldoen aan de desbetreffende resultaatverplichting.
01.01.03
05
De ontleding van de aannemingssom zal dienst doen voor: a. de berekening van de grootte van de bestalingstermijnen als bedoeld ina rtikel 01.02.03; b. het vaststellen van de verrekenprijzen als bedoeld in artikel 01.03.03 De ontleding van de aannemingssom, ingediend door de inschrijver die op grond van het gunningscriterium voor gunning van het werk in aanmerking lijkt te komen, zal, voorafgaand aan bekendmaking van de gunningsbeslissing of, indien een dergelijke bekendmaking niet plaats vindt, voorafgaand aan het verlenen van de opdracht, door de aanbesteder worden beoordeeld op het voldoen aan het bepaalde in artikel 01.01.03.
Kolom2
In elke op te geven prijs per eenheid respectievelijk in elk totaalbedrag van een resultaatsverplichting met de eenheid ‘EUR’ (vóór het subtotaal) dienen te zijn begrepen alle kosten die voor het tot stand brengen van de resultaatsverplichting moeten worden gemaakt, met inbegrip van de tot die resultaatsverplichting behorende (gebundelde) bestekspost(en), doch met uitzondering van de in lid 03 bedoelde kosten.
01.01.04
01
Het bepaalde in de hiernavolgende leden 02, 03 en 04 is uitsluitend van toepassing, indien uit het bestek of de bekendmaking blijkt, dat de opdracht van het werk zal geschieden aan de inschrijver met de economisch meest voordelige aanbieding, waarbij verrekenprijzen als gunningscriterium zullen gelden.
01.01.04
01
01.01.04
02
De ontleding van de aannemingssom, ingediend door de inschrijver aan wie de aanbesteder voornemens is het werk op te dragen, zal, voorafgaand aan het verlenen van de opdracht, door de aanbesteder worden beoordeeld op daaruit te herleiden, kennelijk onredelijke, verrekenprijzen.
01.01.04
02
Indien de aanbesteder aan de hand van de in het vorige lid bedoelde beorodleing vermoedt dat de ontleding van de aannemingssom niet conform het bepaalde ina rtikel 01.01.03 is, motiveert de aanbesteder schriftelijk de redenen van zijn vermoeden en verzoekt daarbij langs electronische weg en per post aan de desbetreffende inschrijver om een schriftelijke toelichting op de ingediende ontleding van de aannemingssom. De toelichting van de desbetreffende inschrijver dient zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 7 kalenderdgane na het verzenden van het verzoek, door de aanbesteder te zijn ontvangen.
01.01.04
03
Indien de in lid 02 bedoelde beoordeling zou leiden tot afwijzing van de inschrijver, zal de aanbesteder deze inschrijver meedelen tegen welke verrekenprijzen bezwaar bestaat en hem gedurende zeven dagen de gelegenheid geven zodanige wijzigingen in zijn ontleding van de aannemingssom aan te brengen dat afwijzing wordt voorkomen.
01.01.04
03
Indien de toelichting van de inschrijver als bedoeld in het vorige lid niet binnen de gestelde termijn is ontvangen of indien uit de gegeven toelichting niet blijkt dat aan het bepaalde in artikel 01.01.03 is voldaan, deelt de aanbesteder schriftelijk mee dat de ontleding van de aannemingssom niet conform het bepaalde in artikel 01.01.03 is en wijst hij de desbetreffende inschrijving als ongeldig af.
01.01.04
04
Het door het aanbrengen van wijzigingen ontstane verschil met de inschrijvingssom wordt gecorrigeerd door het opnemen van een eenmalige correctiepost die als onderdeel van de specificatie van de post ‘eenmalige kosten’, als bedoeld in artikel 01.01.03 lid 04, in de inschrijvingsstaat wordt opgenomen.
01.01.04
04
Indien uit de toelichting van de inschrijver als bedoeld in lid 02 blijkt dat aan het bepaalde in artikel 01.01.03 is voldaan, en/of sprake is van een onvolkomenheid die zich op grond van jurisprudentie leent voor herstel, deelt de aanbesteder schriftelijk mede dat hij de ontleding van de aannemingssom van de desbetreffende inschrijving niet als ongeldig afwijst; de door de inschrijver verschafte toelichting wordt dan geacht een onverbrekelijk onderdeel uit te maken van die inschrijving.
01.01.04
05
In geval van opdracht van het werk zal de - alsdan eventueel gewijzigde - ontleding van de aannemingssom van de aannemer dienst doen voor: a. de berekening van de grootte van de bestalingstermijnen, b. het vaststeleen van de verrekenprijzen
01.01.04
05
VERVALLEN
01.01.04
06
Indien in het aanbestedingsreglement, volgens welke de aanbestedingsprocedure plaatsvindt, wordt gesproken over ‘inschrijvingsbiljet met de eventuele staat van verrekenprijzen’, dient hiervoor te worden gelezen ‘inschrijvingsbiljet en de daarbij behorende inschrijvingstaat’
01.01.04
06
VERVALLEN
©MGM NAS - november 2011
Pagina 1 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
01.01.07
07
01.04.02
06
01.08.01
02
01.08.02
02
De hoeveelheden bouwstoffen die in door de aannemer te leveren wegenbouwbitumen en mineraal asfaltmengsel inclusief brandstof, exclusief bitumen zijn verwerkt, worden voor de verrekening van dit artikel berekend met behulp van de percentages welke bij het vooronderzoek als bedoeld in artikel 31.24.01 en 52.54.01, ten behoeve van het vaststellen van de mengselsamenstelling zijn bepaald. In door de aannemer te leveren wegenbouwbitumen en mineraal asfaltmengsel zijn tevens begrepen wegenbouwbitumen en mineraal asfaltmengsel die aanwezig zijn in asfaltgranulaat dat al dan niet afkomstig is van uit het werk komend asfaltbeton. De aannemer maakt voor het verschijnen van de eerste betalingstermijn een bedrag, gelijk aan 0,15% van de aannemingssom met een maximum van € 55.000,- verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting algemeen tarief over aan de Stichting CROW te Ede (postbankrekening 4093771, bankrekening ABN-AMRO 53.99.29.018) als bijdrage in de kosten van het onderhoud en gebruik van de RAW-systematiek. Gelijktijdig met de overmaking van deze bijdrage doet de aannemer CROW een specificatie toekomen waarop het nummer van het desbetreffende bestek, de naam van de opdrachtgever en de bestekschrijvende instantie, de aannemingssom, de bijdrage exclusief omzetbelasting en de bijdrage inclusief omzetbelasting staan vermeld. Op de betalingsopdracht moet worden verwezen naar het nummer van het desbetreffende bestek, met vermelding van de opdrachtgever en dat de betaling geschiedt ingevolge het bepaalde in artikel 01.08.01 ‘Bijdrage RAW-systematiek’.
De aannemer maakt voor het verschijnen van de eerste betalingstermijn een bedrag gelijk aan 0,15% van de aannemingssom met een maximum van € 55.000,- over aan de Stichting Fonds Collectief Onderzoek GWW te Ede (postbankrekening 130696, bankrekening ABN-AMRO 60.82.80.437) als bijdrage aan collectief onderzoek in de grond-, water- en wegenbouw en verkeer en vervoer. Op de betalingsopdracht moet worden verwezen naar het nummer van het desbetreffende bestek, met vermelding van de opdrachtgever en dat de betaling geschiedt ingevolge het bepaalde in artikel 01.08.02 ‘Bijdrage Fonds Collectief Onderzoek GWW’.
©MGM NAS - november 2011
Pagina 2 van 62
01.01.07
07
Indien bij de uitvoering van het werk vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of groeiplaatsen van beschermde plantsoorten worden aangetroffen waarvoor, voortkomend uit de Flora- en faunawet, een ontheffingsplicht geldt en waarvan de aanwezigheid niet in het bestek is vermeld, brengt de aannemer dit onmiddellijk ter kennis van de directie voorzover redelijkerwijs verwacht kan worden dat deze plaatsen worden verstoord, verontrust of vernield als gevolg van de uitvoering van het werk. De aannemer neemt, na goedkeuring door de directie, de door de omstandigheden vereiste beschermingsmaatregelen. De aan het treffen van deze beschermingsmaatregelen verbonden kosten alsmede de hieruit voortvloeiende kosten voor stagnatie van het werk, worden de aannemer als meer werk vergoed, indien de beschermingsmaatregelen meer omvatten dan het afschermen van de te beschermen locatie met behulp van afschermingslint.
01.04.02
06
01.08.01
02
De hoeveelheden bouwstoffen die in door de aannemer te leveren wegenbouwbitumen en mineraal asfaltmengsel inclusief brandstof, exclusief bitumen zijn verwerkt, worden voor de verrekening van dit artikel berekend met behulp van de percentages welke bij het vooronderzoek, als bedoeld in artikel 52.54.01, ten behoeve van het vaststellen van de mengselsamenstelling zijn bepaald. In door de aannemer te leveren wegenbouwbitumen en mineraal asfaltmengsel zijn tevens begrepen wegenbouwbitumen en mineraal asfaltmengsel die aanwezig zijn in asfaltgranulaat dat al dan niet afkomstig is van uit het werk komend asfaltbeton. De aannemer maakt voor het verschijnen van de eerste betalingstermijn een bedrag, gelijk aan 0,15% van de aannemingssom met een maximum van € 55.000,-- verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting, algemeen tarief, over aan de Stichting CROW te Ede (bankrekening ING 4093771, bankrekening ABN-AMRO 53.99.29.018) als bijdrage in de kosten van het onderhoud en gebruik van de RAW-systematiek. Op de betalingsopdracht moet worden verwezen naar het RAW-registratienummer van het desbetreffende bestek en het besteknummer. Het RAW-registratienummer staat op iedere pagina van het bestek, bijvoorbeeld: RAW0123-00001.
01.08.01
03
Gelijktijdig met de overmaking van de in het vorige lid genoemde bijdrage doet de aannemer CROW een specificatie toekomen. Het specificatieformulier kan worden ingevuld en is te verkrijgen via www.crow.nl. Hierop dient minimaal te worden vermeld: - Het RAW registratienummer - het besteknummer - de gegevens van de betalende partij; - de gegevens van de opdrachtgever; - de aannemingssom; - de hoogte van de afdracht (inclusief en exclusief omzetbelasting).
01.08.01
04
De aannemer dient één exemplaar van het, door CROW verstrekte, betalingsbewijs in handen van de directie te stellen. Na ontvangst van de specificatie en bijbehorende bijdrage conform lid 02 en 03 zal de Stichting CROW hiervoor aan de aannemer een betalingsbewijs in tweevoud doen toekomen.
01.08.01
05
01.08.02
02
Ter vaststelling en controle van de hoogte van de ‘Bijdrage RAW-systematiek’ en het moment van afdracht dient de opdrachtgever bij de digitale registratie van het betreffende bestek de aannemer, de aanneemsom en de gunningsdatum in te vullen. De aannemer maakt voor het verschijnen van de eerste betalingstermijn een bedrag gelijk aan 0,15% van de aannemingssom met een maximum van € 55.000,-- over aan de Stichting Fonds Collectief Onderzoek GWW te Ede (bankrekening ING 130696, bankrekening ABN-AMRO 60.82.80.437) als bijdrage aan collectief onderzoek in de grond-, water- en wegenbouw en verkeer en vervoer. Op de betalingsopdracht moet worden verwezen naar het RAW-registratienummer van het desbetreffende bestek en het besteknummer. Het RAWregistratienummer staat op iedere pagina van het bestek, bijvoorbeeld: RAW0123-00001.
01.08.02
03
01.08.02
04
01.08.03
01
Gelijktijdig met de overmaking van de in het vorige lid genoemde bijdrage doet de aannemer CROW een specificatie conform artikel 01.08.01 lid 03 toekomen. Hierop dient aanvullend de hoogte van deze bijdrage te worden vermeld. De aannemer dient één exemplaar van het, door CROW verstrekte, betalingsbewijs in handen van de directie te stellen. Na ontvangst van de specificatie en bijbehorende bijdrage conform lid 02 en 03 zal de Stichting CROW hiervoor aan de aannemer een betalingsbewijs in tweevoud doen toekomen. Indien het bestek het gebruik van de VISI-systematiek voorschrijft én een bijdrage in de kosten van het onderhoud en het gebruik van de VISI-systematiek verlangt, is het bepaalde in de hiernavolgende leden van toepassing.
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
01.10.01
01
01.13.01
01
01.14.05
01
01.14.05
02
01.14.05
03
01.14.05
04
De directie desgewenst inzage verstrekken van door derden aan de aannemer verleende vergunningen, ontheffingen en dergelijke. Het bepaalde in de hierna volgende artikelen 01.13.02 tot en met 01.13.05 is uitsluitend van toepassing, indien in deze Standaard dan wel in het bestek wordt verlangd dat de aannemer in het bezit is van een kwaliteitssysteemcertificaat op basis van de norm NEN-EN-ISO 9001:2000 ‘Kwaliteitsmanagementsystemen Eisen’. Indien het bestek niet de categorie van op of in de bodem aan te brengen en door de aannemer te leveren grond vermeldt, moet de aannemer schone grond, als bedoeld in het Bouwstoffenbesluit, of mvr-grond, als bedoeld in de Ministeriële Vrijstellingsregeling samenstellings- en immissiewaarden Bouwstoffenbesluit, leveren. Indien het bestek niet de categorie van in het oppervlaktewater aan te brengen en door de aannemer te leveren grond vermeldt, moet de aannemer schone grond, als bedoeld in het Bouwstoffenbesluit, leveren.
01.08.03
02
De aannemer maakt voor het verschijnen van de eerste betalingstermijn een bedrag, gelijk aan 0,15% van de aannemingssom met een maximum van € 55.000,-- verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting, algemeen tarief, over aan de Stichting CROW te Ede (bankrekening ING 4093771, bankrekening ABN-AMRO 53.99.29.018) als bijdrage in de kosten van het onderhoud en gebruik van de VISI-systematiek. Op de betalingsopdracht moet worden verwezen naar het RAW-registratienummer van het desbetreffende bestek en het besteknummer, onder vermelding van ‘Bijdrage VISI-systematiek’. Het RAW-registratienummer staat op iedere pagina van het bestek, bijvoorbeeld: RAW0123-00001.
01.08.03
03
01.08.03
04
Gelijktijdig met de overmaking van de in het vorige lid genoemde bijdrage doet de aannemer CROW een specificatie conform artikel 01.08.01 lid 03 toekomen. Hierop dient aanvullend de hoogte van deze bijdrage te worden vermeld. De aannemer dient één exemplaar van het, door CROW verstrekte, betalingsbewijs in handen van de directie te stellen. Na ontvangst van de specificatie en bijbehorende bijdrage conform lid 02 en 03 zal de Stichting CROW hiervoor aan de aannemer een betalingsbewijs in tweevoud doen toekomen.
01.09.01
01
Bij graafwerkzaamheden in de nabijheid van kabels en leidingen is tevens van toepassing CROW-publicatie 250, zoals deze drie maanden voor de dag van aanbesteding luidt. Publicatie 250 is verkrijgbaar bij CROW Ede
01.09.02
01
Tekeningen en eventuele overige gegevens ten aanzien van de ligging van kabels en leidingen, alsmede eventuele afspraken die door de opdrachtgever met netbeheerders zijn gemaakt, zijn bij het bestek gevoegd
01.09.02
02
Het bestek vermeldt in het kader van een zorgvuldig graafproces: - het aantal te graven proefsleuven of de gecumuleerde lengte daarvan;- de wijze waarop meldingen voor het aantreffen van afwijkende liggingen of onbekende netten worden verrekend.
01.09.02
03
01.09.03
01
Voorzover de opdrachtgever kennis heeft van recent gelegde of verlegde kabels en leidingen, waarvan de ligging nog niet in de gegevens zijn verwerkt, maakt hij de aannemer daarop attent voordat deze met het opzoeken van kabels en leidingen begint. Indien, als gevolg van onjuiste of ontbrekende informatie omtrent de ligging van kabels en leidingen, stagnatie van de werkzaamheden dreigt, neemt de aannemer maatregelen om die stagnatie te voorkomen of te beperken. Als stagnatie niet is te voorkomen, meldt de aannemer dit terstond aan de directie. In vervolg daarop handelt de aannemer op aanwijzing van de directie.
01.09.03
02
Indien de in het vorige lid bedoelde stagnatie een grotere omvang krijgt dan in de gegeven situatie van de aannemer mag worden verwacht, komen de uit de stagnatie voortvloeiende kosten voor vergoeding in aanmerking indien: - de aannemer heeft voldaan aan zijn verplichtingen op grond van CROW-publicatie 250; de wachttijd aantoonbaar het gevolg is van foutieve of ontbrekende kabel- en leidinginformatie; de aannemer afhankelijk is van derden om nadere aanwijzingen te geven of (reparatie)werkzaamheden uit te voeren, en gedurende die tijd geen werkzaamheden kan verrichten die op enigerlei wijze worden verrekend. De directie desgewenst inzage verstrekken van door derden aan de aannemer verleende vergunningen, ontheffingen, vrijstellingen op grond van gedragscodes en dergelijke Het bepaalde in de hierna volgende artikelen 01.13.02 tot en met 01.13.05 is uitsluitend van toepassing, indien in deze Standaard, in het bestek dan wel in de aanbestedingsstukken wordt verlangd dat de aannemer beschikt over een kwaliteitssysteem dat betrekking heeft op de aard van het werk.
01.10.01
01
01.13.01
01
01.14.05
01
01.14.05
02
Indien het bestek niet de categorie van op of in de bodem of in het oppervlaktewater aan te brengen en door de aannemer te leveren bouwstof niet zijnde grond vermeldt, moet de aannemer categorie 1 bouwstof, als bedoeld in het Bouwstoffenbesluit, leveren.
01.14.05
03
De aannemer verstrekt de directie van de door hem te leveren bouwstof, die op of in de bodem of in het oppervlaktewater moet worden aangebracht, een door het Bouwstoffenbesluit toegelaten bewijsmiddel, waaruit blijkt dat de desbetreffende bouwstof aan de eisen van dit besluit voldoet. Een ander bewijsmiddel dan een erkende kwaliteitsverklaring of een partijkeuring volgens de regels van het Bouwstoffenbesluit is niet toegestaan, tenzij het bestek anders vermeldt.
01.14.05
04
©MGM NAS - november 2011
Pagina 3 van 62
Indien het bestek niet de milieuhygiënische kwaliteit van op of in de bodem of in het oppervlaktewater aan te brengen en door de aannemer te leveren grond of baggerspecie vermeldt, levert de aannemer grond of baggerspecie, waarvan de kwaliteit voldoet aan de achtergrondwaarden als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Indien het bestek niet de milieuhygiënische kwaliteit van op of in de bodem of in het oppervlaktewater aan te brengen en door de aannemer te leveren bouwstoffen vermeldt, levert de aannemer bouwstoffen, waarvan de milieuhygiënische kwaliteit voldoet aan de eisen die het Besluit bodemkwaliteit stelt aan bouwstoffen die zonder IBC-maatregelen mogen worden toegepast. De aannemer verstrekt de directie van door hem te leveren grond, baggerspecie of bouwstof, die op of in de bodem of in het oppervlaktewater moet worden aangebracht, een milieuhygiënische verklaring als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit, waaruit blijkt dat de desbetreffende grond, baggerspecie of bouwstof aan de eisen van dit besluit voldoet. De aannemer verstrekt de in lid 03 bedoelde milieuhygiënische verklaring schriftelijk aan de directie binnen een in overleg met de directie afgesproken termijn.
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
01.14.05
05
De aannemer verstrekt het in lid 04 bedoelde bewijsmiddel schriftelijk aan de directie binnen een in overleg met de directie afgesproken termijn, waarbij met de in artikel 11 van het Bouwstoffenbesluit bedoelde termijnen rekening wordt gehouden.
01.14.05
05
01.17.03
01
01.17.03
01
01.17.03
02
Het bestek vermeldt tot welke categorie bouwstof volgens het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming op of in de bodem of in het oppervlaktewater en voor de opdrachtgever niet van waarde verklaarde vrijgekomen materialen behoren De kosten voor het verkrijgen van een door het bevoegd gezag geaccepteerd bewijsmiddel als bedoeld in het
01.17.03
02
Indien de opdrachtgever het eigendom van vrijgekomen grond of baggerspecie via het bestek wil overdragen
Vervoeren van vrijgekomen materialen naar een inrichting
01.17.04
01.17.04
Indien de opdrachtgever op of in de bodem of in het oppervlaktewater aan te brengen bouwstoffen ter beschikking stelt, daaronder begrepen uit het werk vrijgekomen materialen die op of in de bodem of in het oppervlaktewater van het werk moeten worden verwerkt, vermeldt het bestek gegevens omtrent de milieuhygiënische kwaliteit daarvan Voor vrijgekomen grond of baggerspecie vermeldt het bestek de milieuhygiënische kwaliteit als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit.
Vrijgekomen bouwstoffen, niet zijnde asfalt, als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit
01.17.04
01
Tot het vervoeren van vrijgekomen materialen naar een bewerkings-, verwerkings- of eindverwerkingsinrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, behoort tevens het afgeven van deze materialen aan de desbetreffende inrichting. Tot de kosten voor het vervoeren van vrijgekomen materialen naar een, bewerkings-, verwerkings- of eindverwerkingsinrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, behoren tevens de kosten die de desbetreffende inrichting in rekening brengt voor het accepteren van deze materialen, tenzij het bestek anders vermeldt.
01.17.04
01
Voor vrijgekomen bouwstoffen, niet zijnde asfalt, vermeldt het bestek de milieuhygiënische kwaliteit als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit.
01.17.04
02
In afwijking van paragraaf 21 van de U.A.V. 1989 blijven voor de opdrachtgever niet van waarde verklaarde vrijgekomen materialen die moeten worden afgegeven aan een bewerkings-, verwerkings- of eindverwerkingsinrichting, als bedoeld in de Wet Milieubeheer, eigendom van de opdrachtgever.
01.17.04
02
Indien de opdrachtgever het eigendom van vrijgekomen bouwstoffen, niet zijnde asfalt, via het bestek wil overdragen aan de aannemer, en bij het bestek is voor deze bouwstof geen milieuhygiënische verklaring als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit gevoegd, verstrekt de opdrachtgever deze milieuhygiënische verklaring met bijbehorende gegevens voor aanvang van de betreffende werkzaamheden aan de aannemer. De opdrachtgever kan de aannemer opdragen dit onderzoek uit te voeren of te laten uitvoeren. De kosten voor dit onderzoek worden aan de aannemer als meer werk vergoed.
01.17.04
03
De aannemer vervoert de in lid 02 bedoelde materialen naar een bewerkings-, verwerkings- of eindverwerkingsinrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer. Daarbij moet de aannemer de procedure volgen die door het bevoegd gezag in de desbetreffende provincie is voorgeschreven. De in lid 01 bedoelde kosten zijn voor rekening van de opdrachtgever, behoudens voor zover het bestek de hoedanigheid en de hoeveelheid van de vrijgekomen materialen vermeldt. Plan voor het omgaan met vrijgekomen materialen
01.17.04
03
VERVALLEN
01
Indien in het bestek een plan voor het omgaan met vrijgekomen materialen wordt verlangd, wordt dit plan aangemerkt als een gedetailleerd werkplan in de zin van paragraaf 26 lid 6 van de U.A.V. 1989. Naast het vermelde in paragraaf 26 lid 1 van de U.A.V. 1989 moet het plan tevens bevatten: a. werkvolgorde en werkmethode b. te nemen veiligheidsvoorzieningen en veiligheidsmaatregelen, c. wijze van alden, vervoeren en lossen vrijkoemnde materialen, d. plaats van ebstemming van vrijgekomen materialen
01.17.05
01
Voor vrijgekomen asfalt vermeldt het bestek de milieuhygiënische kwaliteit als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit.
01.17.05
02
Indien de opdrachtgever het eigendom van vrijgekomen asfalt via het bestek wil overdragen aan de aannemer of via het bestek wil vervoeren naar een op grond van de Wet milieubeheer vergunde inrichting en bij het bestek zijn voor dit asfalt niet de resultaten van het onderzoek als bedoeld in CROW-publicatie 210 gevoegd, verstrekt de opdrachtgever de resultaten van dit onderzoek voor aanvang van de betreffende werkzaamheden aan de aannemer. De opdrachtgever kan de aannemer opdragen dit onderzoek uit te voeren of te laten uitvoeren. De kosten voor dit onderzoek worden aan de aannemer als meer werk vergoed.
Tot het vervoeren van vrijgekomen materialen naar een op grond van de Wet milieubeheer vergunde inrichting, behoort tevens het afgeven van deze materialen aan de desbetreffende inrichting. Tot de kosten voor het vervoeren van vrijgekomen materialen naar een op grond van de Wet milieubeheer vergunde inrichting behoren tevens de kosten die de desbetreffende inrichting in rekening brengt voor het accepteren van deze materialen, tenzij het bestek anders vermeldt. Indien de opdrachtgever het eigendom van vrijgekomen materialen, die moeten worden afgegeven aan een op grond van de Wet milieubeheer vergunde inrichting, via het bestek wil overdragen aan de aannemer, blijven deze vrijgekomen materialen, in afwijking van paragraaf 21 van de U.A.V. 1989, eigendom van de opdrachtgever. De aannemer vervoert de in lid 02 bedoelde vrijgekomen materialen naar een op grond van de Wet milieubeheer vergunde inrichting. De in lid 01 bedoelde kosten zijn voor rekening van de opdrachtgever, tenzij het bestek de hoedanigheid en de hoeveelheid van de vrijgekomen materialen vermeldt.
01.17.05 01.17.05
01.17.06 01.17.06
01
01.17.07 01.17.07
01
Vrijgekomen asfalt als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit
01.17.05
Vervoeren van vrijgekomen materialen naar een inrichting
Bewijs van ontvangst
01.17.06
De aannemer verstrekt de directie een bewijs van ontvangst van de ingevolge het bestek aan een bewerkings-, verwerkings- of eindverwerkingsinrichting afgegeven vrijgekomen materialen. Op het bewijs van ontvangst moeten de naam en het adres van de inrichting, de aard, de hoeveelheid, de herkomst en de vervoerder van de vrijgekomen materialen zijn vermeld.
01.17.06
01
01.17.06
02
01.17.06
03
Verrekening van wijzigingen van acceptatietarieven
01.17.07
Indien volgens het bestek vrijgekomen materialen moeten worden vervoerd naar een met naam en adres in het bestek vermelde bewerkings-, verwerkings- of eindverwerkingsinrichting, en indien na de dag van aanbesteding wijzigingen optreden in de acceptatietarieven van die inrichting, zullen de daaruit voortvloeiende hogere of lagere kosten met de aannemer worden verrekend.
01.17.07
01.17.08
©MGM NAS - november 2011
Pagina 4 van 62
Plan voor het omgaan met vrijgekomen materialen 01
Indien in het bestek een plan voor het omgaan met vrijgekomen materialen wordt verlangd, wordt dit plan aangemerkt als een gedetailleerd werkplan in de zin van paragraaf 26 lid 6 van de U.A.V. 1989. Naast het vermelde in paragraaf 26 lid 1 van de U.A.V. 1989 moet het plan tevens bevatten: werkvolgorde enw erkmethode; te nemen veiligheidsvoorzieningen en veiligheidsmaatregelen; wijze van laden, vervoeren en lossen van vrijgekomen materialen; plaats van bestemming van vrijgekomen materialen.
Bewijs van ontvangst
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
01.17.08
01
De aannemer verstrekt de directie een bewijs van ontvangst van de ingevolge het bestek aan een op grond van de Wet milieubeheer vergunde inrichting afgegeven vrijgekomen materialen. Op het bewijs van ontvangst moeten de naam en het adres van de inrichting, de aard, de hoeveelheid, de herkomst en de vervoerder van de vrijgekomen materialen zijn vermeld.
01.17.09
01
01.18.06
01
01.18.06
02
01.19.01
01
01.20.01
01
Indien volgens het bestek vrijgekomen materialen moeten worden vervoerd naar een met naam en adres in het bestek vermelde op grond van de Wet milieubeheer vergunde inrichting, en indien na de dag van aanbesteding wijzigingen optreden in de acceptatietarieven van die inrichting, zullen de daaruit voortvloeiende hogere of lagere kosten met de aannemer worden verrekend. Bij schade aan houtachtige gewassen, niet zijnde bomen, stellen directie en aannemer gezamenlijk de hoogte van het schadebedrag vast. Het schadebedrag bedraagt: a. bij herstelbare schade € 10,-- per m2 vegetatie, met een minimum van € 200,-per gebeurtenis; b. bij onherstelbare schade € 20,-- per m2 vegetatie, met een minimum van € 400,-- per gebeurtenis. Het op grond van artikel 2.28 van hoofdstuk 2, afdeling 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Stb 2006, 674) door de opdrachtgever opgestelde veiligheids- en gezondheidsplan (V&G-plan) maakt, voorzover het de gegevens bevat die de opdrachtgever heeft verstrekt op grond van het reeds genoemde artikel van het Arbeidsomstandighedenbesluit, deel uit van het bestek. Het bepaalde in deze paragraaf 01.20 is uitsluitend van toepassing, indien in deze Standaard, in het bestek dan wel in de aanbestedingsstukken wordt verlangd dat de aannemer beschikt over een kwaliteitssysteem dat betrekking heeft op de aard van het werk.
01.21.05
01
Het bepaalde in artikel 01.08.03 is voor overeenkomsten met open posten van toepassing met dien verstande dat in lid 01 ‘voor het verschijnen van de eerste betalingstermijn’ wordt vervangen door het bepaalde in de leden 02 en 03 van artikel 01.21.03. Verder moet in artikel 01.08.03 voor ‘aannemingssom’ worden gelezen: ‘de totale som van de in artikel 01.21.03 lid 02 bedoelde termijn verstrekte deelopdrachten’.
01.22.01
01
01.22.01
02
Onder te beschermen plant- en diersoorten wordt verstaan de in de Flora- en faunawet bedoelde beschermde plant- en diersoorten. Indien de aard van het werk daartoe aanleiding geeft, houdt de directie vóór de aanvang van het werk een bouwbespreking met de aannemer teneinde vast te stellen of de voorgeschreven maatregelen in verband met de bescherming van de binnen het werk voorkomende soorten toereikend en in overeenstemming zijn met de uitvoeringswijze van de aannemer. Indien de directie deze bouwbespreking niet houdt, zal de aannemer vóór de aanvang van het werk om een bouwbespreking verzoeken. De directie zal aan dit verzoek gevolg geven.
01.22.01
03
De aannemer zorgt dat personen die vanwege de aannemer betrokken zijn bij de uitvoering van werkzaamheden op locaties met te beschermen soorten waarvoor ontheffing of vrijstelling, zoals op grond van een goedgekeurde gedragscode wordt verleend van artikelen van de Flora- en faunawet, beschikken over aantoonbare, door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit erkende deskundigheid of werken onder directe aansturing van een op de locatie aanwezige persoon die beschikt over deze aantoonbare door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit erkende deskundigheid.
01.22.01
04
01.22.02
01
01.22.02
02
Wanneer bij de uitvoering van werkzaamheden schade aan te beschermen soorten en/of hun vaste rust- en verblijfplaatsen of groeiplaatsen wordt geconstateerd, brengt de aannemer dit onmiddellijk ter kennis van de directie. Vervolgschade moet worden voorkomen. De directie zorgt voor de afhandeling van de melding aan de Algemene Inspectiedienst van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (AID) en de opdrachtgever. Het voorkomen van schade aan te beschermen plant- en diersoorten door middel van inzet van specifieke machines, materieel of het gebruik van bestrijdingsmiddelen, conserveringsmiddelen, meststoffen of de te hanteren werkmethode wordt niet verrekend, tenzij het bestek anders bepaalt Indien door de aannemer genomen maatregelen dan wel de in het bestek omschreven maatregelen ten behoeve van de uitvoering van het werk niet toereikend blijken te zijn, meldt de aannemer dit terstond aan de directie. De directie besluit welke aanvullende maatregelen er nodig zijn. Deze aanvullende maatregelen worden, voorzover in het bestek niet anders is bepaald, als meer werk vergoed.
Verrekening van wijzigingen van acceptatietarieven
01.17.09
01.19.01
01
01.20.01
01
Het op grond van artikel 2.27 van hoofdstuk II, afdeling 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Stb 1997 60) door de opdrachtgever opgestelde veiligheids- en gezondheidsplan (V&G-plan) maakt, voorzover het de gegevens bevat die de opdrachtgever heeft verstrekt op grond van het reeds genoemde artikel van het Arbeidsomstandighedenbesluit, deel uit van het bestek. Het bepaalde in deze paragraaf 01.20 is uitsluitend van toepassing, indien in deze Standaard dan wel in het bestek wordt verlangd dat de aannemer in het bezit is van een kwaliteitssysteemcertificaat op basis van de norm NEN-EN-ISO 9001:2000 ‘Kwaliteitsmanagementsystemen - Eisen’.
01.22
©MGM NAS - november 2011
Pagina 5 van 62
Te beschermen plant- en diersoorten
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
01.22.03
01
Indien in het bestek of op grond van een ontheffing of gedragscode een plan van aanpak voor omgaan met te beschermen plant- en diersoorten wordt verlangd, wordt dit plan aangemerkt als een gedetailleerd werkplan in de zin van paragraaf 26 lid 6 van de U.A.V. 1989. Naast het vermelde in paragraaf 26 lid 1 van de U.A.V. 1989 moet het plan tevens bevatten: werkvolgorde, organisatie en werkmethode; in te zetten deskundigheid bij uitvoering van de werkzaamheden; te treffen beschermingsmaatregelen; te treffen beschermingsvoorzieningen, indien vereist uitgewerkt in stappenplan en (constructie)tekening; uitgewerkte voorwaarden en richtlijnen indien voor de uitvoering van het werk of delen daarvan sprake is van een ontheffing of gedragscode; wijze van registratie en uitwisseling van gegevens; wijze van risicomanagement en communicatie.
01.22.04
01
Voorzover dit in het bestek is voorgeschreven moet de aannemer, voorafgaand aan of tijdens de uitvoering van het werk, de volgende gegevens over vaste rust- en verblijfplaatsen en groeiplaatsen van beschermde planten diersoorten vastleggen en rapporteren: geïnventariseerd door; inventarisatiedatum; gehanteerde methode; klasse (verkennende inventarisatie); familie (verkennende inventarisatie); biotopen met verhoogde kans op rust- en verblijfplaats (verkennende inventarisatie); soort (specifieke inventarisatie); type rust- en verblijfplaats en/of groeiplaats (specifieke inventarisatie); aantal rust- en verblijfplaatsen en/of groeiplaatsen (specifieke inventarisatie); locatie rust- en verblijfplaats en/of groeiplaats (specifieke inventarisatie); bewijs (verkennende en specifieke inventarisatie); waarneming van individuen (eventueel aanvullend bij verkennende of specifieke inventarisatie).
01.23.01
01
01.23.01
02
Indien het bestek het gebruik van de VISI-systematiek voorschrijft, is het bepaalde in de navolgende leden van toepassing. Onder basisdocumenten worden ten minste de volgende documenten verstaan : weekstaat; termijnstaat; bestekswijziging; meer- en minder werkstaat; offerte; eindafrekening; tijdschema; gedetailleerd werkplan; kwaliteitsplan; afwijkingsrapport; bewijsdocument; bouwvergaderingsverslag.
01.23.01
03
De communicatie over een basisdocument vindt plaats door middel van VISI-berichten.
01.23.01
04
01.23.01
05
01.23.01
06
01.23.01
07
De aannemer stuurt een basisdocument in pdf-formaat als bijlage bij een VISI-bericht naar de directie, tenzij het bestek een ander digitaal formaat voorschrijft. De aannemer zorgt zelf voor zijn VISI-gebruikerssoftware. De VISI-gebruikerssoftware moet gebaseerd zijn op de meest recente versie van de VISI-systematiek en moet het door CROW verstrekte keurmerk ‘VISIcompatible software’ dragen. De opdrachtgever stelt het toe te passen VISI-raamwerk, waarin de procedures en de communicatieafspraken tussen opdrachtgever en aannemer zijn beschreven, uiterlijk tien werkdagen na gunning kosteloos ter beschikking. De aannemer stelt wijzigingen in het VISI-raamwerk, binnen tien werkdagen nadat de opdrachtgever dit raamwerk ter beschikking heeft gesteld, voor aan de opdrachtgever. De opdrachtgever beslist zo spoedig mogelijk over de acceptatie van de voorgestelde wijzigingen en deelt haar beslissing uiterlijk vijf werkdagen na ontvangst van de voorgestelde wijzigingen mee aan de aannemer.
01.23
VISI-systematiek
Bijlage Proeven 17.03.02
Zie standaard RAW bepalingen ; lijst met NEN-normen waarna verwezen wordt
Proeven 02
In het logboek zoals vermeld onder lid 01 ten minste gegevens opnemen betreffende: a. wie belast is met het bijhouden van het logboek a. wie belast is met het bijhouden van het logboek;
17.03.02
ALLE PROEVEN ZIJN HERNUMMERD 02
De aannemer ondertekent dagelijks het logboek.
b. het tijdschema van de belangrijkste werkzaamheden; c. de draaitijden en productie-onderbrekingen als bedoeld in artikel 22.03.01 lid 01;
©MGM NAS - november 2011
Pagina 6 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
de genomen maatregelen ter beperking van de vertroebelingstoename; de gevoerde bedrijfscontrole en data-logging; de gerealiseerde toleranties; de lozing van het proceswater; het reinigen van middelen van vervoer en de berging van het in het laadruim verkregen mengsel; het nemen van grond- en watermonsters.
17.03.02
04
17.21.03
Met betrekking tot de aspecten veiligheid en gezondheid van de bij het werk betrokkenen moeten de in het logboek te registreren gegevens in overeenstemming zijn met CROW-publicatie 132 De directie c.q. de veiligheidskundige van de directie neemt, bij ieder bezoek aan het werk, kennis van het logboek over de verstreken werkdagen en tekent voor gezien. Grenswaarde basisklasse (nat) en grenswaarde vervolgklasse (nat)
17.03.02
04
VERVALLEN
17.21.03
01
Onder grenswaarde basisklasse (nat) en grenswaarde vervolgklasse (nat) worden verstaan de in tabel T 17.01 aangegeven respectieve concentratieniveaus van verontreinigende stoffen in de bodem, ten behoeve van de beoordeling van de te nemen veiligheids- en arbeidshygiënische maatregelen bij het in den natte verwerken van verontreinigde grond.
17.21.03
01
Onder de verontreinigde zone van het werkterrein wordt verstaan: a. op het land: de oppervlakten land waarop de verontreinigde grond wordt verwerkt dan wel wordt opgeslagen. Hiertoe wordt tevens gerekend de strook land waarop zich de eventueel toegepaste persleiding bevindt met uitzondering van de plaatsen waar het persleidingtracé een verkeers- of waterweg kruist; de maximale breedte van deze strook land is in het bestek aangegeven; b. op het water: het natte materieel waarmee verontreinigde grond wordt verwerkt of vervoerd, de eventueel toegepaste drijvende persleiding daarbij inbegrepen.
17.21.03
02
Waar de aanduiding basisklasse (nat) of vervolgklasse (nat) in het bestek is vermeld, geldt het bepaalde in CROW-publicatie 132 met betrekking tot het in den natte verwerken van verontreinigde grond, voorzover niet elke vorm van lijfelijk contact met de grond uit de verontreinigde waterbodem, met het verontreinigde proceswater of met de verontreinigde aërosolen is uitgesloten.
17.21.03
02
17.21.03
03
De aanduiding verontreinigde zone is niet van toepassing op het gedeelte van het natte materieel dat zodanig als werk-, eet-, woon- of slaapverblijf is ingericht dat binnen deze verblijven elke vorm van lijfelijk contact met de grond uit de verontreinigde waterbodem, met het verontreinigde proceswater of met de verontreinigde aërosolen is uitgesloten. Indien in het bestek verschillende, geografisch verspreid liggende, locaties als werkterrein zijn aangeduid, is het gestelde in de vorige leden van toepassing op deze locaties. VEVALLEN
17.21.04 17.21.04
Verontreinigde zone van het werkterrein
17.21.04
01
Onder de verontreinigde zone van het werkterrein wordt verstaan:
17.21.04
01
VERVALLEN
02
a. op het land: de oppervlakten land waarop de verontreinigde grond wordt verwerkt dan wel wordt opgeslagen. Hiertoe wordt tevens gerekend de strook land waarop zich de eventueel toegepaste persleiding bevindt met uitzondering van de plaatsen waar het persleidingtracé een verkeers- of waterweg kruist; de maximale breedte van deze strook land is in het bestek aangegeven; b. op het water: het natte materieel waarmee verontreinigde grond wordt verwerkt of vervoerd, de eventueel toegepaste drijvende persleiding daarbij inbegrepen De aanduiding verontreinigde zone is niet van toepassing op het gedeelte van het natte materieel dat zodanig als werk-, eet-, woon- of slaapverblijf is ingericht, dat binnen deze verblijven elke vorm van lijfelijk contact met de grond uit de verontreinigde waterbodem, met het verontreinigde proceswater of met de verontreinigde aërosolen is uitgesloten. Indien in het bestek verschillende, geografisch verspreid liggende, locaties als werkterrein zijn aangeduid, is het gestelde in de leden 01 en 02 van toepassing op deze locaties. Veiligheidsmaatregelen bij reparatie en inspectie materieel
17.21.04
02
VERVALLEN
17.21.04
03
VERVALLEN
01
VERVALLEN
03 17.22.04 17.22.04
01
17.22.04 17.22.04
Bij werkzaamheden aan dan wel bij inspectie van het ingezette materieel, waarbij contact met de grond uit de verontreinigde waterbodem, met het verontreinigde proceswater of met de verontreinigde aërosolen daadwerkelijk optreedt, moet door de veiligheidskundige van de aannemer dan wel door de externe deskundige op het gebied van veiligheidskunde of arbeidshygiëne worden beoordeeld of toepassing van extra persoonlijke beschermings-middelen noodzakelijk is.
VERVALLEN
Dit is onder meer van toepassing bij: a. werkzaamheden aan en het verhelpen van verstoppingen in de zuigmond, cutterkop, zuigleiding, pomp, persleiding en vloeikisten; b. werkzaamheden aan de grijper, knijper, emmerladder en stortgoot; c. werkzaamheden in en aan het laadruim van de middelen van vervoer; d. schoonmaakwerkzaamheden als bedoeld in artikel 17.25.03 lid 01. 17.25.04
©MGM NAS - november 2011
Pagina 7 van 62
Veiligheidsmaatregelen bij reparatie en inspectiematerieel
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
17.25.04
01
22.02.14 22.02.14
01
22.02.15 22.02.15
01
22.02.15
02
22.02.15
03
22.02.15
04
22.02.15
05
22.02.16 22.02.16
01
Bij werkzaamheden aan dan wel bij inspectie van het ingezette materieel, waarbij contact met de grond uit de verontreinigde waterbodem, met het verontreinigde proceswater of met de verontreinigde aërosolen daadwerkelijk optreedt, moet door de veiligheidskundige van de aannemer dan wel door de externe deskundige op het gebied van veiligheidskunde of arbeidshygiëne worden beoordeeld of toepassing van extra persoonlijke beschermingsmiddelen noodzakelijk is. Dit is onder meer van toepassing bij: a. werkzaamheden aan en het verhelpen van verstoppingen in de zuigmond, cutterkop, zuigleiding, pomp, persleiding en vloeikisten;b. werkzaamheden aan de grijper, knijper, emmerladder en stortgoot;c. werkzaamheden in en aan het laadruim van de middelen van vervoer;d. schoonmaakwerkzaamheden als bedoeld in artikel 17.25.03 lid 01.
Grondwerk ten behoeve van verkeersregelinstallaties Sleuven en gaten ten behoeve van het aanbrengen van verkeersregelinstallaties moeten zo snel mogelijk worden gedicht. Klei, verwerking en verdichting De te verwerken klei en de ondergrond waarop de klei moet worden aangebracht, moeten vorst- en sneeuwvrij zijn. Een kleilaag niet aanbrengen op een ondergrond waarop waterplassen aanwezig zijn. In verband hiermee elke laag afwaterend aanbrengen. Vervoer van bouwstoffen over reeds aangebrachte klei moet versporend geschieden. Indien verdichting is voorgeschreven, de klei aanbrengen in lagen met een dikte van ten hoogste 0,40 m, gemeten na verdichting. De dichtheid (proef 6) van verdichte klei moet ten minste 97% bedragen van de proctordichtheid (proef 9), behorende bij het watergehalte als bedoeld in artikel 22.02.16 Klei, watergehalte Het watergehalte van klei moet op het moment van verdichten, zowel over de gehele dikte van een te verdichten laag als voor de bovenste 0,10 m, voldoen aan: Hierin is: w = watergehalte in % (m/m) , (proef 161.1) ; wopt = optimumvochtgehalte in % (m/m) , (proef 5.1) ; w1 = vloeigrens in % (m/m) , (proef 15) ; wp = uitrolgrens in % (m/m) , (proef 15) ; lp = plasticiteitsindex (Ip = w1 − wp) in % (m/m) , (proef 15) ; lc = consistentie-index (eenheidsloze factor).
22.02.16
02
De consistentie-index Ic als bedoeld in lid 01 bedraagt: 0,75, indien de klei wordt toegepast als deklaag op de taluds en de kruin van een dijk; 0,60, indien de klei wordt toegepast in de kern van een dijk.
22.02.21
Klei, verwerking en verdichting
22.02.21
01
22.02.21
02
22.02.21
03
22.02.21
04
22.02.21
05
22.02.22 22.02.22
01
22.02.21
VERVALLEN
22.02.22
VERVALLEN
De te verwerken klei en de ondergrond waarop de klei moet worden aangebracht moeten vorst- en sneeuwvrij zijn. Een kleilaag niet aanbrengen op een ondergrond waarop waterplassen aanwezig zijn. In verband hiermee elke laag afwaterend aanbrengen. Vervoer van bouwstoffen over reeds aangebrachte klei dient versporend te geschieden Indien verdichting is voorgeschreven, de klei aanbrengen in lagen met een dikte van maximaal 0,40 m, gemeten na verdichting. De dichtheid (proef 4.4) van verdichte klei moet ten minste 97% bedragen van de proctordichtheid (proef 5.1) , behorende bij het watergehalte als bedoeld in artikel 22.02.22 Klei, watergehalte Het watergehalte van klei moet op het moment van verdichten, zowel over de gehele dikte van een te verdichten laag als voor de bovenste 0,10 m, voldoen aan: Hierin is: w = watergehalte in % (m/m) , (proef 161.1) ; wopt = optimumvochtgehalte in % (m/m) , (proef 5.1) ; w1 = vloeigrens in % (m/m) , (proef 15) ; wp = uitrolgrens in % (m/m) , (proef 15) ; lp = plasticiteitsindex (Ip = w1 − wp) in % (m/m) , (proef 15) ; lc = consistentie-index (eenheidsloze factor).
22.02.22
02
De consistentie-index Ic als bedoeld in lid 01 bedraagt:
©MGM NAS - november 2011
Pagina 8 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
0,75, indien de klei wordt toegepast als deklaag op de taluds en de kruin van een dijk; 0,60, indien de klei wordt toegepast in de kern van een dijk. 22.06.04 22.06.04
Geotextiel 01
De eisen aan het geotextiel zijn in het bestek vermeld en hebben betrekking op ten minste de volgende productspecificaties: a. de karakteristieke poriegrootte O90 in μm, voorzover het geotextiel dienst doet als scheiding van grondlagen; b. de permittiviteit; c. de treksterkte in kN/m; d. de rek bij breuk in procenten; e. de treksterkte van de naainaad in kN/m; f. voorzover van toepassing de duurzaamheidsaanduiding van het toegepaste garen; g. de bestandheid tegen statische doordrukkracht in kN;
22.06.04
02
22.06.05 22.06.05
01
h. de bestandheid tegen dynamische perforatie, uitgedrukt in mm gatwijdte in het geotextiel, voorzover het geotextiel wordt voorzien van een los gestorte laag van steenachtig materiaal. Aan het geotextiel dat wordt afgedekt, worden met betrekking tot de duurzaamheid in relatie tot de invloed van ultraviolet licht geen nadere eisen gesteld, tenzij het bestek anders vermeldt Rooster De eisen aan het rooster zijn in het bestek vermeld en hebben betrekking op ten minste de volgende productspecificaties: a. de maaswijdte in mm; b. de treksterkte in kN/m; c. de rek bij breuk in procenten.
22.06.06
Klei eisen algemeen
22.06.06
01
22.06.06
02
22.06.06
03
Het materiaal mag geen visueel waarneembare vreemde bestanddelen, zoals steenmaterialen, wortels en planten, of chemisch te bepalen verontreinigingen in zodanige hoeveelheden bevatten, dat deze op enigerlei wijze schadelijk zijn voor de constructieve toepassing. Klei moet homogeen van samenstelling zijn. Er mogen geen concentraties van zand of zandrijk materiaal in voorkomen. Het gehalte aan organische stof (proef 158) mag ten hoogste 5% (m/m) bedragen.
22.06.06
04
Het massaverlies bij een zoutzuurbehandeling (proef 159) mag ten hoogste 25% (m/m) bedragen.
22.06.06
05
Het zoutgehalte per liter bodemvocht (proef 160) mag ten hoogste 4 g bedragen.
01
Klei met een erosiebestendigheid 1 (erosiebestendig) moet voldoen aan de volgende eisen:
22.06.07 22.06.07
Klei, erosiebestendigheid a. de vloeigrens wl (proef 14 ) moet ten minste 45% (m/m) bedragen; b. de plasticiteitsindex Ip (proef 14 ) moet ten minste 0,73 · (wl - 20)% (m/m) bedragen; c. het gehalte minerale deeltjes door zeef 63 μm (proef 2 ) moet meer dan 60% (m/m) bedragen.
22.06.07
02
Klei met een erosiebestendigheid 2 (matig erosiebestendig) moet voldoen aan de volgende eisen: a. de vloeigrens wl (proef 14 ) moet kleiner zijn dan 45% (m/m) ; b. de plasticiteitsindex Ip (proef 14 ) moet ten minste 18% (m/m) bedragen; c. het gehalte minerale deeltjes door zeef 63 μm (proef 2 ) moet meer dan 60% (m/m) bedragen.
22.06.11 22.06.11
Geotextiel 01
22.06.07
03
22.06.07
04
22.06.11
Klei die niet voldoet aan de eisen als bedoeld in lid 01 en evenmin aan de eisen als bedoeld in lid 02, wordt aangemerkt als klei met een erosiebestendigheid 3 (weinig erosiebestendig) Wanneer levering van klei met een erosiebestendigheid 2 is voorgeschreven, mag ook klei met een erosiebestendigheid 1 worden geleverd. Wanneer levering van klei met een erosiebestendigheid 3 is voorgeschreven, mag ook klei met een erosiebestendigheid 1 of 2 worden geleverd. Hernummerd (zie 22.06.04 )
De eisen aan het geotextiel zijn in het bestek vermeld en hebben betrekking op ten minste de volgende productspecificaties: a. de karakteristieke poriegrootte O90 in μm, voorzover het geotextiel dienst doet als scheiding van grondlagen; b. de permittiviteit; c. de treksterkte in kN/m; d. de rek bij breuk in procenten; e. de treksterkte van de naainaad in kN/m; f. voorzover van toepassing de duurzaamheidsaanduiding van het toegepaste garen; g. de bestandheid tegen statische doordrukkracht in kN;
©MGM NAS - november 2011
Pagina 9 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
22.06.11
02
22.06.12 22.06.12
01
h. de bestandheid tegen dynamische perforatie, uitgedrukt in mm gatwijdte in het geotextiel, voorzover het geotextiel wordt voorzien van een los gestorte laag van steenachtig materiaal. Aan het geotextiel dat wordt afgedekt, worden met betrekking tot de duurzaamheid in relatie tot de invloed van ultraviolet licht geen nadere eisen gesteld, tenzij het bestek anders vermeldt Rooster
22.06.12
Hernummerd (zie 22.06.05)
22.06.21
Hernummerd (zie 22.06.06)
De eisen aan het rooster zijn in het bestek vermeld en hebben betrekking op ten minste de volgende productspecificaties: a. de maaswijdte in mm; b. de treksterkte in kN/m; c. de rek bij breuk in procenten.
22.06.21
Klei, eisen algemeen
22.06.21
01
22.06.21
02
22.06.21
03
Het materiaal mag geen visueel waarneembare vreemde bestanddelen, zoals steenmaterialen, wortels en planten, of chemisch te bepalen verontreinigingen in zodanige hoeveelheden bevatten, dat deze op enigerlei wijze schadelijk zijn voor de constructieve toepassing. Klei moet homogeen van samenstelling zijn. Er mogen geen concentraties van zand of zandrijk materiaal in voorkomen. Het gehalte aan organische stof (proef 158) mag ten hoogste 5% (m/m) bedragen.
22.06.21
04
Het massaverlies bij een zoutzuurbehandeling (proef 159) mag ten hoogste 25% (m/m) bedragen.
22.06.21
05
Het zoutgehalte per liter bodemvocht (proef 160) mag ten hoogste 4 g bedragen.
22.06.22
HOOFDSTUK HERNUMMERD
22.06.22
Hernummerd (zie 22.06.07)
22.07.13
Kwaliteitsbepaling geotextiel
22.07.13
Hernummerd van 22.07.15
01
De gegevens omtrent de productspecificaties van het geotextiel als bedoeld in artikel 22.03.12 lid 01 dienen als volgt te zijn bepaald: a. de karakteristieke poriegrootte O90 in μm, volgens NEN-EN-ISO 12956 ‘Geotextiel en soortgelijke producten - Bepaling van de karakteristieke openingsmaat’; b. de permittiviteit volgens NEN-EN-ISO 11058 ‘Geotextiel en soortgelijke producten - Bepaling van waterdoorlatende eigenschappen loodrecht op het vlak, zonder belasting’ c. de treksterkte in kN/m en de bijbehorende rek bij breuk in procenten, zowel in langs- als in dwarsrichting, volgens NEN-EN-ISO 10319 ‘Geotextiel - Trekproef op brede stroken’; d. de treksterkte van de naainaad in kN/m, volgens NEN-EN-ISO 10321 ‘Geotextiel - Trekproef op brede stroken aan de verbindingen/naden’; e. de duurzaamheid van het toegepaste polypropeengaren, volgens NEN 5132 ‘Geotextiel - Polypropeen(split)filmgarens voor weefsels - Eisen en beproevingsmethoden’; f. de doordrukkracht in kN, volgens NEN-EN-ISO 12236 ‘Geotextiel en soortgelijke producten - Statische doorponsproef (C.B.R.-proef)’; g. de gatwijdte in mm, volgens NEN-EN 918 ‘Geotextiel en soortgelijke producten. Dynamische perforatieproef (kegel-valproef)’. Kwaliteitsbepaling rooster
22.07.14
Hernummerd van 22.07.21
01
De gegevens omtrent de productspecificaties van het rooster als bedoeld in artikel 22.03.12 lid 02 dienen als volgt te zijn bepaald: a. de aërieke massa, volgens NEN-EN ISO 9864 ‘Geokunststoffen – Beproevingsmethode voor de bepaling van de massa per oppervlakte-eenheid van geotextiel en verwante producten’; b. de treksterkte in kN/m en de bijbehorende rek bij breuk in procenten, zowel in langs- als in dwarsrichting, volgens NEN-EN-ISO 10319 ‘Geotextiel - Trekproef op brede stroken’; c. de maaswijdte van grofgeweven weefsels, met behulp van een schuifmaat. 22.07.15
Hernummerd van 22.07.22
22.07.16
Hernummerd van 22.07.23
22.07.17
Hernummerd van 22.07.24
22.07.18
Hernummerd van 22.07.25
22.07.13
22.07.14 22.07.14
22.07.15
HOOFDSTUK HERNUMMERD
22.07.21
HOOFDSTUK HERNUMMERD
22.07.22
HOOFDSTUK HERNUMMERD
22.07.23
HOOFDSTUK HERNUMMERD
22.07.24
HOOFDSTUK HERNUMMERD
22.07.25
HOOFDSTUK HERNUMMERD
22.42.01
Aanbrengen van Flugsand
22.42.01
22.42.01
01
Het verwerken van Flugsand bij vorst is niet toegestaan.
22.42.01
22.42.01
02
22.42.01
03
Voorzover het bestek verdichten vermeldt, moet het aanbrengen van Flugsand geschieden in lagen met een dikte van ten hoogste 0,40 m, gemeten na verdichting. De holle ruimte van Flugsand (proef 130) , kwaliteitsklasse 1, moet na verdichting ten minste 28% en ten hoogste 32% bedragen. Aanbrengen van E-bodemas
22.42.02
©MGM NAS - november 2011
Aanbrengen van licht ophoogmateriaal 01
Het verwerken van licht ophoogmateriaal is bij vorst niet toegestaan
02
VERVALLEN
03 22.42.02 Pagina 10 van 62
VERVALLEN Eisen gesteld aan het resultaat
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
22.42.02
01
22.42.02
02
22.43.01 22.43.01
22.42.02
Flugsand, leverantie
22.43.01
De aannemer deelt schriftelijk aan de directie mee van welke producent(en) en uit welk(e) wingebied(en) het te leveren Flugsand zal worden betrokken. De aannemer verstrekt de directie tevens gegevens omtrent de wijze van productie, transport, overslag en opslag van het te leveren Flugsand. Keuring Flugsand, verklaring dan wel vooronderzoek
22.43.02
01
Zo spoedig mogelijk nadat de aannemer daarover beschikt doch uiterlijk twee weken voorafgaand aan de leverantie van Flugsand verstrekt hij de directie de in artikel 22.47.05 bedoelde gegevens Indien door of vanwege de aannemer een vooronderzoek als bedoeld in artikel 22.47.05 lid 03 wordt uitgevoerd, stelt hij de directie in de gelegenheid bij dit onderzoek aanwezig te zijn. Hij deelt daartoe, ten minste één week voordat het onderzoek plaatsvindt, het tijdstip waarop dit onderzoek wordt uitgevoerd aan de directie mee. Binnen één week nadat dit onderzoek heeft plaatsgevonden verstrekt de aannemer de directie de hieruit verkregen gegevens.
02
01 02
01
22.43.02 22.43.02
Indien het bestek verdichten vermeldt, E-bodemas aanbrengen in lagen die na verdichting ten hoogste 0,40 m dik zijn. Indien het bestek verdichten vermeldt, moet per afzonderlijk aangebrachte laag in elk meetpunt de verdichtingsgraad, als bedoeld in artikel 22.47.09, ten minste 90% bedragen.
Als het bestek verdichten vermeldt, licht ophoogmateriaal aanbrengen in afzonderlijke lagen, die na verdichting ten hoogste 0,40 m dik zijn. Als het bestek verdichten vermeldt, moet per afzonderlijk aangebrachte laag licht ophoogmateriaal, in elk meetpunt de verdichtingsgraad, als bedoeld in artikel 22.47.09, ten minste 90% bedragen, tenzij het bestek een andere verdichtingsgraad vermeldt. Toepasselijke normen
01
Op licht ophoogmateriaal is van toepassing NEN-EN 13055-2 met inachtneming van het bepaalde in NEN 3813
22.43.02
01
22.43.02
02
De aannemer verstrekt de directie een kopie van de CE-markering van door hem geleverd licht ophoogmateriaal. De CE-markering gaat vergezeld van de naam of het merk van de fabrikant, de laatste twee cijfers van het jaar waarin de CE-markering is aangebracht en het nummer van het EG-conformiteitscertificaat.
22.43.02
03
Gegevens bouwstofffen voorzien van CE-markering
De CE-markering gaat tevens vergezeld van de waarde van de volgende eigenschappen: a. dichtheid van onverdicht droog materiaal (4.2.1 van NEN-EN 13055-2); b. korrelgroep (4.3.1 van NEN-EN 13055-2); c. korrelvorm (4.5 van NEN-EN 13055-2); d. fijne bestanddelen (4.6 van NEN-EN 13055-2); e. vormvastheid (4.12 van NEN-EN 13055-2).
22.43.02
04
De CE-markering gaat tevens vergezeld van de waarde van één of meer dan één van de volgende eigenschappen, indien het bestek eisen stelt aan de betreffende eigenschap: a. korreldichtheid (4.2.2 van NEN-EN 13055-2); b. korrelverdeling (4.4 van NEN-EN 13055-2); c. gehalte aan water (4.8 van NEN-EN 13055-2); d. waterabsorptie (4.9 van NEN-EN 13055-2); e. verbrijzelingsweerstand (4.10 van NEN-EN 13055-2); f. percentage verbrijzelde deeltjes (4.11 van NEN-EN 13055-2); g. bestandheid tegen vorst- en dooiwisselingen (4.13 van NEN-EN 13055-2); h. capillaire wateropname (4.14 van NEN-EN 13055-2).
22.43.02 22.43.03
05
Elke aflevering van licht ophoogmateriaal moet vergezeld zijn van een afleveringsbon overeenkomstig het bepaalde in 7.3 van NEN-EN 13055-2. Gegevens meetresultaten in middelen van vervoer
Keuring Flugsand tijdens de productie
22.43.03
22.43.03
01
Indien het bestek dit vermeldt, verstrekt de aannemer de directie tijdens de productie van het te leveren Flugsand de in artikel 22.47.06 bedoelde gegevens.
22.43.03
01
Als het bestek de hoeveelheidsbepaling van licht ophoogmateriaal in middelen van vervoer vermeldt, verstrekt de aannemer de door of namens hem ondertekende meetresultaten aan de directie.
22.43.03
02
22.43.03
02
VERVALLEN
22.43.03
03
Indien door of vanwege de aannemer een onderzoek als bedoeld in artikel 22.47.06 wordt uitgevoerd, stelt hij de directie in de gelegenheid bij dit onderzoek aanwezig te zijn. Hij deelt daartoe, ten minste één week voordat het onderzoek plaatsvindt, het tijdstip waarop dit onderzoek wordt uitgevoerd aan de directie mee. Binnen één week nadat dit onderzoek heeft plaatsgevonden verstrekt de aannemer de directie de hieruit verkregen gegevens. De directie verstrekt de aannemer binnen één week nadat het onderzoek tijdens de productie als bedoeld in artikel 22.44.01 lid 01 heeft plaatsgevonden, de hieruit verkregen gegevens. Flugsand, beoordeling van de verstrekte gegevens
22.43.03
03
VERVALLEN
01
VERVALLEN
01
VERVALLEN
22.43.04 22.43.04
01
Binnen één week na ontvangst van de overeenkomstig artikel 22.43.01 tot en met 22.43.03 verstrekte gegevens deelt de directie de aannemer schriftelijk mee of er wel of niet bezwaren bestaan en zo ja welke bezwaren zij tegen welke gegevens heeft. Bewijs van oorsprong
22.43.04
01
De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van door hem geleverd Flugsand, afgegeven en ondertekend door de producent ervan. Op het bewijs van oorsprong dienen de volgende gegevens vermeld te zijn: a. de naam van de producent;
22.43.05
22.43.05 22.43.05
22.43.04
VERVALLEN
22.43.05
VERVALLEN
VERVALLEN
b. de aanduiding van de kwaliteitsklasse;
VERVALLEN
c. de naam en plaats van het (de) wingebied(en) waarin het Flugsand is geproduceerd;
VERVALLEN
d. datum van afgifte.
VERVALLEN
©MGM NAS - november 2011
Pagina 11 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
22.43.05
02
De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van door hem geleverde E-bodemas, afgegeven en ondertekend door de producent ervan. Op het bewijs van oorsprong dienen de volgende gegevens vermeld te zijn: a. de naam van de producent;
22.43.05
02
VERVALLEN
b. de aanduiding van het product;
VERVALLEN
c. de herkomst van het product;
VERVALLEN
d. de datum van afgifte. 22.43.05
03
22.43.05
04
22.43.06 22.43.06
01
22.43.06
02
22.43.07 22.43.07
22.44.01
03
VERVALLEN
22.43.05
04
VERVALLEN
Keuring Flugsand door de directie na aanvoer
22.43.06
De aannemer deelt de directie zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 24 uur voordat een lading Flugsand wordt aangevoerd, het tijdstip en de plaats van aanvoer mee. De directie verstrekt de aannemer zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen één week nadat het onderzoek na aanvoer als bedoeld in artikel 22.47.07 heeft plaatsgevonden, de hieruit verkregen gegevens.
22.43.06
01
VERVALLEN
22.43.06
02
VERVALLEN
01
VERVALLEN
01
VERVALLEN
01
VERVALLEN
Gegevens meetresultaten in middelen van vervoer
22.43.07 22.43.07
Monsterneming en keuring van lichte ophoogmaterialen
22.44.01
01
De directie kan lichte ophoogmaterialen zowel tijdens de productie als na aanvoer keuren. Met inachtneming van paragraaf 18 van de U.A.V. 1989 neemt de aannemer in overleg met de directie de hiervoor benodigde monsters (proef 131) . De gegevens uit dit onderzoek, de wijze waarop de monsters zijn genomen alsmede waar, wanneer en door wie het onderzoek is verricht, worden schriftelijk vastgelegd door de directie.
22.44.01
Flugsand, leverantie
22.44.02
01
Indien bij een voorgeschreven keuring tijdens de productie het Flugsand niet aan de voorgeschreven eisen voldoet, mag geen Flugsand worden geleverd tot aangetoond is dat het te leveren Flugsand aan de eisen voldoet. Flugsand, monsterneming en -behandeling
22.44.02
01
Bij een vooronderzoek als bedoeld in artikel 22.47.05 of bij keuringen tijdens de productie als bedoeld in artikel 22.47.06 worden de volgende daarbij behorende werkzaamheden door of vanwege de aannemer verricht:
22.45.02 22.45.02
22.43.05
Indien het bestek de hoeveelheidsbepaling van lichte ophoogmaterialen in middelen van vervoer vermeldt, verstrekt de aannemer de door of namens hem ondertekende meetresultaten aan de directie.
22.44.02 22.44.02
VERVALLEN
Iedere aflevering van bouwstoffen overeenkomstig een bewijs van oorsprong dient vergezeld te zijn van een schriftelijke verwijzing hiernaar. Indien een bouwstof word geleverd onder certificaat, afgegeven door een certificatie-instelling die daartoe geaccrediteerd is door een nationale accreditatie-instelling (in Nederland de Raad voor Accreditatie), wordt het certificaat geacht het bewijs van oorsprong voor de desbetreffende bouwstof te vervangen..
01
22.44.01
VERVALLEN
VERVALLEN
VERVALLEN
VERVALLEN
VERVALLEN
22.45.02
Bedrijfscontrole 01
De aannemer verricht tijdens het aanbrengen van licht ophoogmateriaal bedrijfscontrole aangaande de in artike 22.42.02 vermelde eisen. Hij stelt de directie in de gelegenheid deze te volgen.
02
De resultaten van de bedrijfscontrole vastleggen en desgevraagd aan de directie ter beschikking stellen.
22.45.03
01
VERVALLEN
22.45.03
02
VERVALLEN
22.45.03
03
VERVALLEN
a. het nemen van de voor de afzonderlijke keuringen benodigde monsters (proef 131) ; b. het zo nodig verpakken en vervoeren van de monsters als bedoeld onder a naar de plaats van onderzoek;
22.45.02
02
22.45.03
c. het onderzoeken van de monsters als bedoeld onder a op de voor de afzonderlijke keuringen voorgeschreven te controleren eisen. Ten behoeve van de keuring na aanvoer als bedoeld in artikel 22.47.07 geschiedt de monsterneming(proef 131) door de aannemer in overleg met de directie. Flugsand, bedrijfscontrole
22.45.02 22.45.03
01
22.45.03
02
22.45.03
03
22.45.03
04
De holle ruimte na verdichting per aangebrachte laag bepalen.
22.45.03
04
VERVALLEN
22.45.03
05
De resultaten van de bedrijfscontrole vastleggen en desgevraagd aan de directie ter beschikking stellen.
22.45.03
05
VERVALLEN
E-bodemas, bedrijfscontrole
22.45.04
22.45.04
01
Tijdens het aanbrengen van E-bodemas verricht de aannemer bedrijfscontrole aangaande de in artikel 22.42.02 en artikel 22.46.05 vermelde eisen. Hij stelt de directie in de gelegenheid deze te volgen.
22.45.04
01
VERVALLEN
22.45.04
02
De resultaten van de bedrijfscontrole vastleggen en desgevraagd aan de directie ter beschikking stellen.
22.45.04
02
VERVALLEN
Flugsand, algemeen
22.46.01
22.45.04
22.46.01
Op het werk dient een laboratorium van de aannemer aanwezig te zijn waarin de onderzoekingen als bedoeld in artikel 22.47.07 en 22.47.08 worden uitge-voerd. Ten behoeve van een vooronderzoek als bedoeld in artikel 22.47.05 een proefproductie uitvoeren. De hoeveelheid van deze proefproductie bedraagt ten minste 100 ton. Tijdens het aanbrengen van Flugsand verricht de aannemer bedrijfscontrole aangaande de in artikel 22.42.01 en artikelen 22.46.01 tot en met 22.46.04 vermelde eisen. Hij stelt de directie in de gelegenheid deze te volgen.
VERVALLEN
22.45.03
©MGM NAS - november 2011
Pagina 12 van 62
VERVALLEN
Licht ophoogmateriaal
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
22.46.01
01
Het materiaal mag geen visueel waarneembare of chemisch te bepalen vreemde bestanddelen in zodanige hoeveelheden bevatten, dat deze op enigerlei wijze schadelijk zijn voor de constructieve toepassing.
22.46.01
01
Licht ophoogmateriaal mag geen visueel waarneembare of chemisch te bepalen vreemde bestanddelen in zodanige hoeveelheden bevatten dat deze op enigerlei wijze schadelijk zijn voor de constructieve toepassing.
22.46.01
02
Indien een partij Flugsand wordt samengesteld door menging van Flugsand van verschillende herkomst en kwaliteit, dient de menging zodanig intensief te zijn dat er een homogeen mengsel ontstaat.
22.46.01
02
Als licht ophoogmateriaal wordt samengesteld door menging van partijen van verschillende herkomst en kwaliteit, moet de menging zodanig intensief zijn dat een homogeen mengsel ontstaat.
22.46.01
03
22.46.01
04
Als het bestek een eis stelt aan de sortering (d/D) van licht ophoogmateriaal, mag het gehalte aan minerale deeltjes door zeef d mm (NEN-EN 933-1) van het gehele monster ten hoogste 15% (m/m) bedragen (4.3.2 van NEN-EN 13055-2). Als een bestek een eis stelt aan de sortering (d/D) van licht ophoogmateriaal, mag het gehalte aan minerale deeltjes op zeef D mm (NEN-EN 933-1) van het gehele monster ten hoogste 10% (m/m) bedragen (4.3.2 van NEN-EN 13055-2). VERVALLEN
22.46.02
Flugsand, kwaliteitsklasse 1
22.46.02
22.46.02
01
De natuurlijke vochtige dichtheid (proef 129.2) mag ten hoogste 1.700 kg/m3 bedragen.
22.46.02
01
VERVALLEN
22.46.02
02
Het vrij watergehalte (proef 129.3) mag ten hoogste 4,0% (m/m) bedragen.
22.46.02
02
VERVALLEN
22.46.02
03
De fractie fijner dan 2 μm (proef 1) mag ten hoogste 8% (m/m) bedragen. De fractie kleiner dan 63 μm (proef 2) mag ten hoogste 15% (m/m) bedragen. De fractie op zeef C8 (proef 6.0) mag ten hoogste 10% (m/m) bedragen. Flugsand, kwaliteitsklasse 2
22.46.02
03
VERVALLEN
22.46.03
01
22.46.03
01
VERVALLEN
22.46.03
02
De natuurlijke vochtige dichtheid (proef 129.2) moet meer dan 1.700 kg/m3 doch mag ten hoogste 1.900 kg/m3 bedragen. Het vrij watergehalte (proef 129.3) mag ten hoogste 4,0% (m/m) bedragen.
22.46.03
02
VERVALLEN
Flugsand, kwaliteitsklasse 3
22.46.04
01
De natuurlijke vochtige dichtheid (proef 129.2) moet meer dan 1.900 kg/m3 doch mag ten hoogste 2.100 kg/m3 bedragen. E-bodemas
22.46.04
01
VERVALLEN
22.46.05
01
De losgestorte vochtige dichtheid (proef 129.1) mag ten hoogste 1.000 kg/m3 bedragen.
22.46.05
01
VERVALLEN
22.46.05
02
Het gehalte aan minerale deeltjes door zeef 63 μm van het gehele monster (proef 2) mag ten hoogste 15% (m/m) bedragen. De fractie op zeef C8 (proef 6.0) mag ten hoogste 15% (m/m) bedragen.
22.46.05
02
VERVALLEN
Keuring Flugsand, algemeen
22.47.04
22.47.04
01
Het door de aannemer te leveren Flugsand wordt gekeurd overeenkomstig de artikelen 22.47.05 en 22.47.07.
22.47.04
01
Controleer de verdichtingsgraad van meetvakken met een oppervlakte van ten hoogste 5.000 m2. Verdeel de oppervlakte van een meetvak in vakken van ten hoogste 500 m2, met een minimum van zes vakken.
22.47.04
02
Indien het bestek bovendien keuringen tijdens de productie vermeldt, wordt tevens gekeurd overeenkomstig het artikel 22.47.06.
22.47.04
02
Bepaal per vak als bedoeld in het vorige lid op een aselect bepaald meetpunt de droge dichtheid (British Standard B.S. 1377 of proef 7). Het toepassen van de nucleaire methode (proef 8) is niet toegestaan.
22.47.04
03
22.47.04
04
Bepaal de éénpuntsproctordichtheid (proef 10, waarbij voor optimum vochtgehalte moet worden gelezen aanwezig vochtgehalte) van het materiaal dat is vrijgekomen op elk van de meetpunten als bedoeld in het vorige lid. Bereken van elk meetpunt de verdichtingsgraad, met een nauwkeurigheid van 1%, als het quotiënt van de droge dichtheid bepaald volgens lid 02 en de waarde van de éénpuntsproctordichtheid bepaald volgens het vorige lid, vermenigvuldigd met 100%. VERVALLEN
22.46.03
22.46.04 22.46.04 22.46.05
22.47.04
22.47.05 22.47.05
01
22.47.05
02
22.46.03
VERVALLEN
VERVALLEN
22.46.05
VERVALLEN
Bepaling van de verdichtingsgraad van licht ophoogmateriaal
Keuring Flugsand voorafgaand aan de leverantie
22.47.05
De keuring van Flugsand voorafgaand aan de leverantie vindt plaats op basis van een door de aannemer verstrekte verklaring, afgegeven door de producent, of een door de aannemer verricht vooronderzoek, dan wel een combinatie van beide. In de in lid 01 bedoelde verklaring moet ten minste zijn vermeld:
22.47.05
01
VERVALLEN
22.47.05
02
VERVALLEN
de resultaten van een door of vanwege de producent verricht vooronderzoek waarbij op de aan het Flugsand gestelde eisen is gecontroleerd. Het vooronderzoek mag ten hoogste een jaar voor de datum van levering zijn verricht. De resultaten dienen per gestelde eis aan het Flugsand te zijn gespecificeerd; de wijze waarop de monsters zijn genomen;
VERVALLEN VERVALLEN VERVALLEN
waar, wanneer en door wie het vooronderzoek is verricht. 22.47.05
03
VERVALLEN
Indien de in lid 01 bedoelde verklaring niet kan worden verstrekt of deze verklaring niet alle in lid 02 genoemde gegevens bevat, verricht de aannemer een vooronderzoek waarbij op de aan het Flugsand gestelde eisen dan wel op de eisen waarover in de verklaring geen gegevens zijn verstrekt, wordt onderzocht.
22.47.05
De gegevens uit dit vooronderzoek, de wijze waarop de monsters zijn genomen alsmede waar, wanneer en door wie het vooronderzoek is verricht, worden gevoegd bij de in lid 02 bedoelde gegevens.
22.47.06
VERVALLEN
VERVALLEN
Keuring Flugsand tijdens de productie
©MGM NAS - november 2011
03
22.47.06 Pagina 13 van 62
VERVALLEN
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
22.47.06
01
De keuring van Flugsand tijdens de productie vindt plaats op basis van een door de aannemer verstrekte verklaring, afgegeven door de producent, of op basis van een door de aannemer in het kader van een kwaliteitscontrole verricht onderzoek, dan wel op basis van een combinatie van beide.
22.47.06
02
De in lid 01 bedoelde verklaring van de producent, dan wel de door eigen onderzoek verkregen onderzoeksgegevens van de aannemer, omvatten ten minste: de resultaten van verricht onderzoek waarbij op de aan het Flugsand gestelde eisen is gecontroleerd; de resultaten dienen per eis te zijn gespecificeerd; de wijze van productie en overslag van het Flugsand;
22.47.06
01
VERVALLEN
22.47.06
02
VERVALLEN
Het aantal keuringen is in het bestek vermeld.
VERVALLEN
VERVALLEN VERVALLEN
de wijze waarop de monsters zijn genomen;
VERVALLEN
een beschrijving waar, wanneer en door wie het onderzoek is verricht. 22.47.07 22.47.07
01
22.47.08 22.47.08
01
22.47.08
02
22.47.08
03
22.47.08
04
22.47.09
VERVALLEN
Keuring Flugsand na aanvoer
22.47.07
Bij een keuring van Flugsand na aanvoer, verricht door de directie, wordt op de aan het Flugsand gestelde eisen gecontroleerd met uitzondering van de eisen betreffende de korrelverdeling Het aantal keuringen is in het bestek vermeld.
22.47.07
VERVALLEN 01
VERVALLEN VERVALLEN
De directie keurt direct na aanvoer met dien verstande dat:
VERVALLEN
een voor 12.00 uur aangekomen lading uiterlijk binnen zes uur na aankomst wordt gekeurd;
VERVALLEN
een na 12.00 uur aangekomen lading uiterlijk de eerstvolgende werkdag voor 12.00 uur wordt gekeurd.
VERVALLEN
De gegevens uit dit onderzoek, de wijze waarop de monsters zijn genomen alsmede waar, wanneer en door wie het onderzoek is verricht, worden schriftelijk vastgelegd door de directie Flugsand, monsterneming ten behoeve van de bepaling van de holle ruimte na verdichting
VERVALLEN 22.47.08
Ten behoeve van de controle op de holle ruimte na verdichting, verdeelt de aannemer de laag Flugsand in meetvakken van gelijke omvang. Met inachtneming van het bepaalde in lid 03 bedraagt de oppervlakte van een meetvak ten minste 3.000 m2 en ten hoogste 6.000 m2. Per meetvak als bedoeld in lid 01 worden op tien door de directie aselect bepaalde plaatsen monsters genomen met behulp van de steekringmethode (proef 4.4) . Vijf monsters worden genomen vanaf een diepte van 0,10 m onder de bovenkant van de laag Flugsand en vijf monsters vanaf een diepte van 0,25 m. Indien Flugsand in vakken wordt verwerkt kleiner dan 3000 m2, bedraagt het aantal monsters zes. Drie monsters worden genomen vanaf een diepte van 0,10 m onder de bovenkant van de laag Flugsand en drie monsters vanaf een diepte van 0,25 m. De holle ruimte na verdichting wordt bepaald (proef 130) van de overeenkomstig lid 02 of lid 03 genomen monsters. Bepaling van de verdichtingsgraad van E-bodemas
VERVALLEN
22.47.08
01
VERVALLEN
22.47.08
02
VERVALLEN
22.47.08
03
VERVALLEN
22.47.08
04
VERVALLEN
22.47.09
VERVALLEN
22.47.09
01
Controleer de verdichtingsgraad van meetvakken met een oppervlakte van ten hoogste 5.000 m2. Verdeel de oppervlakte van een meetvak in vakken van ten hoogste 500 m2, met een minimum van zes vakken.
22.47.09
01
VERVALLEN
22.47.09
02
22.47.09
02
VERVALLEN
22.47.09
03
Bepaal per vak als bedoeld in lid 01 op een aselect bepaald meetpunt de droge dichtheid (proef 4.4) . Het toepassen van de nucleaire methode (proef 4.6) is niet toegestaan. Bepaal de éénpuntsproctordichtheid (proef 5.2, waarbij voor optimum vochtgehalte moet worden gelezen aanwezig vochtgehalte) van het materiaal dat is vrijgekomen op elk van de meetpunten als bedoeld in lid 02.
22.47.09
03
VERVALLEN
22.47.09
04
Bereken van elk meetpunt de verdichtingsgraad, met een nauwkeurigheid van 1%, als het quotiënt van de droge dichtheid bepaald volgens lid 02 en de waarde van de éénpuntsproctordichtheid bepaald volgens lid 03, vermenigvuldigd met 100%. Bewijs van oorsprong
22.47.09
04
VERVALLEN
01
De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van door hem geleverde AVI-bodemas, afgegeven en ondertekend door de producent. Op het bewijs van oorsprong moeten ten minste de volgende gegevens zijn vermeld:
22.53.01
01
De aannemer verstrekt de directie een kopie van de CE-markering van door hem op basis van NEN-EN 13242 geleverde AVI-bodemas voor toepassing in aanvulling en ophoging
22.53.01
02
De in het vorige lid bedoelde CE-markering gaat vergezeld van de naam of het merk van de producent, de laatste twee cijfers van het jaar waarin de CE-markering is aangebracht en het nummer van de EGconformiteitsverklaring.
22.53.01 22.53.01
22.53.01
Informatie-overdracht
a. de naam van de afvalverbrandingsinstallatie; b. een verklaring dat het geleverde: is geproduceerd overeenkomstig de verleende vergunningen; voldoet aan de in artikel 22.56.01 gestelde eisen;
22.53.01
02
voldoet aan de milieuhygiënische eisen die het bevoegd gezag stelt aan de in het bestek voorgeschreven categorie bouwstof. Iedere aflevering van bouwstoffen overeenkomstig een bewijs van oorsprong dient vergezeld te zijn van een schriftelijke verwijzing hiernaar.
©MGM NAS - november 2011
Pagina 14 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
22.53.01
03
Indien een bouwstof word geleverd onder certificaat, afgegeven door een certificatie-instelling die daartoe geaccrediteerd is door een nationale accreditatie-instelling (in Nederland de Raad voor Accreditatie), wordt het certificaat geacht het bewijs van oorsprong voor de desbetreffende bouwstof te vervangen.I
22.53.01
Verdichtingsgraad van een laag AVI-bodemas
22.53.02
01
Voordat met het aanbrengen van de volgende laag AVI-bodemas wordt begonnen, verstrekt de aannemer de resultaten van het door hem uitgevoerde onderzoek als bedoeld in artikel 22.55.03 schriftelijk aan de directie.
22.53.02
Tekeningen
22.53.03
01
De aannemer draagt bij de oplevering van het werk door hem gereviseerde bestekstekeningen over aan de directie.
22.53.03
22.53.02 22.53.02
22.53.03 22.53.03
03
De in lid 01 bedoelde kopie van de CE-markering gaat vergezeld van het bij deze markering behorende productinformatieblad als bedoeld in annex ZA van NEN-EN 13242.
04
Elke aflevering van AVI-bodemas voor toepassing in aanvulling of ophoging moet vergezeld zijn van een afleveringsbon overeenkomstig het bepaalde in 9 en 10 van NEN-EN 13242. Verklaring
01
De aannemer verstrekt de directie een verklaring dat de geleverde AVI-bodemas voor toepassing in aanvulling of ophoging: - is geproduceerd overeenkomstig de door het bevoegd gezag verleende vergunningen; - voldoet aan de milieuhygiënische eisen die het bevoegd gezag stelt aan de in het bestek voorgeschreven categorie bouwstof. Verdichtingsgraad van een laag AVI-bodemas
01
Voordat met het aanbrengen van de volgende laag AVI-bodemas wordt begonnen, verstrekt de aannemer de resultaten van het door hem uitgevoerde onderzoek als bedoeld in artikel 22.55.03 schriftelijk aan de directie.
22.53.04
01
De aannemer draagt bij de oplevering van het werk door hem gereviseerde bestekstekeningen over aan de directie.
22.81.02
02
VERVALLEN
22.83.01
01
De aannemer verstrekt de directie een kopie van de CE-markering van door hem geleverde EPS-elementen
22.83.01
02
De in het vorige lid bedoelde kopie van de CE-markering gaat vergezeld van de naam of het merk van de fabrikant, de laatste twee cijfers van het jaar waarin de CE-markering is aangebracht en het nummer van het EG-conformiteitscertificaat.
22.83.01
03
De in lid 01 bedoelde CE-markering gaat tevens vergezeld van het bij de CE-markering behorende productinformatieblad, waarop van ten minste de volgende eigenschappen de waarde is vermeld a. toleranties van de EPS-elementen (tabel 1 van NEN-EN 14933);
22.53.04
22.56.01
AVI-bodemas in aanvulling of ophoging 01
22.81.01
01
22.81.02
02
22.83.01 22.83.01
Tekeningen
01
AVI-bodemas moet zijn materiaal dat zeef C63 (proef 6.0) volledig passeert, waarvan de fractie op zeef C45 (proef 6.0) ten hoogste 10,0% (m/m) mag bedragen en de fractie op zeef 63 μm (proef 2.0) ten minste 92,0% (m/m) moet bedragen. Onder geëxpandeerd polystyreen wordt verstaan hardschuim dat is vervaardigd door expansie van polystyreen en zijn co-polymeren. Geëxpandeerd polystyreen wordt onderscheiden in EPS 15, EPS 20, EPS 25, EPS 30 en EPS 35, waarbij het getal een indicatie is voor de waarde van de volumieke massa. Bewijs van oorsprong
22.83.01
De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van het door hem geleverde EPS, afgegeven en ondertekend door de producent van het EPS. Op het bewijs van oorsprong moet zijn vermeld:
Gegevens bouwstoffen voorzien van CE-markering
a. de naam van de producent met de handelsnaam van het product; b. een omschrijving van het geleverde materiaal (soort, type, al dan niet brandvertragend gemodificeerd); c. de afmetingen van het geleverde materiaal (al dan niet gekantrecht);
02
d. een verwijzing naar de door de producent uitgevoerde controles en het door hem gehanteerde kwaliteitssysteem. Iedere aflevering van bouwstoffen overeenkomstig een bewijs van oorsprong dient vergezeld te zijn van een schriftelijke verwijzing hiernaar, waarin tevens moet worden vermeld: a. de geleverde hoeveelheid; b. de leveringsdatum.
b. dimensionale stabiliteit van de EPS-elementen (4.2.5 van NEN-EN 14933); c. druksterkte van de EPS-elementen (tabel 2 van NEN-EN 14933); d. buigtreksterkte van de EPS-elementen (4.2.7 van NEN-EN 14933); e. brandreactie van de EPS-elementen (4.2.8 van NEN-EN 14933).
22.86.01
01
22.86.01
02
Met inachtneming van het bepaalde in de navolgende artikelen 22.86.02 en 22.86.03 moet EPS voldoen aan het bepaalde in de leden 02 tot en met 05. Aan de geometrie van EPS-elementen worden de volgende eisen gesteld:
22.83.01
04
22.86.01
01
22.86.01
02
Elke aflevering van EPS-elementen gaat vergezeld van een afleveringsbon overeenkomstig het bepaalde in 8 van NEN-EN 14933. De toleranties van EPS-elementen (4.2 van NEN 14933) moet voldoen aan de klassen L1, W1, T1, S1 en P1 volgens tabel 1 van NEN-EN 14933. De dimensionele stabiliteit van EPS-elementen (4.2.5 van NEN-EN 14933) moet voldoen aan het bepaalde 4.2.5 van NEN-EN 14933.
a. EPS-elementen die 24 uur oud zijn, mogen niet meer dan 1% afwijken van de door de producent opgegeven afmetingen (lengte, breedte en dikte); b. de afwijking in haaksheid, gemeten op 500 mm van het hoekpunt volgens NEN-EN 824 ‘Materialen voor de thermische isolatie van gebouwen - Bepaling van de haaksheid’, mag ten hoogste 3 mm bedragen; c. oneffenheden, gemeten over een horizontaal oppervlak van een element, mogen niet groter zijn dan:
©MGM NAS - november 2011
Pagina 15 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
5 mm gemeten met een rei van 3 m lengte; 3 mm gemeten met een rei van 1 m lengte. De geometrie wordt getoetst volgens het bepaalde in artikel 22.87.02. 22.86.01
03
De volumieke massa van EPS in kg/m3, gemeten volgens NEN-EN 1602 ‘Materialen voor de thermische isolatie van gebouwen - Bepaling van de schijnbare dichtheid’, moet ten minste bedragen voor:
22.86.01
03
De druksterkte van EPS-elementen bij 10% vervorming (NEN-EN 826) moet voldoen aan het bepaalde 4.2.6 van NEN-EN 14933.
EPS 15: 13,5 EPS 20: 18 EPS 25: 22,5 EPS 30: 27 EPS 35: 31,5 22.86.01
04
De irreversibele lengteverandering van EPS, gemeten volgens NEN-EN 1603 ‘Materialen voor de thermische isolatie van gebouwen - Bepaling van de dimensionele stabiliteit bij gewone laboratoriumomstandigheden’, methode B, moet na 42 dagen bij 23 °C liggen tussen +1,0% en –0,3%.
22.86.01
04
De buigtreksterkte van EPS-elementen (NEN-EN 12089) moet voldoen aan het bepaalde 4.2.7 van NEN-EN 14933.
22.86.01
05
Druksterkte of drukspanning bij 10% vervorming, gemeten volgens NEN-EN 826 ‘Materialen voor de thermische isolatie van gebouwen - Bepaling van de samendrukbaarheid’, aan proefstukken EPS moet, in kPa, ten minste bedragen voor: EPS 15: 60
22.86.01
05
De brandreactie van EPS-elementen (NEN-EN 13501-1) moet voldoen aan het bepaalde in 4.2.8 van NEN-EN 14933, indien het bestek aan deze eigenschap eisen stelt.
26.02.07
01
In grondkabels voor verkeersregelinstallaties mogen geen moffen worden toegepast.
26.02.07
02
26.02.07
03
Direct na het knippen van een grondkabel voor verkeersregelinstallaties moeten de kabeleinden waterdicht worden afgesloten. Bij een kruising met een spoorweg moeten grondkabels voor verkeersregelinstallaties worden aangebracht volgens de voorschriften van de beheerder van de spoorweg, zoals deze drie maanden voor de dag van aanbesteding luiden. Bij een kruising met een tramweg moeten grondkabels voor verkeersregelinstallaties worden aangebracht volgens de voorschriften van de beheerder van de tramweg, zoals deze drie maanden voor de dag van aanbesteding luiden. Plan voor het omgaan met vrijkomend asfalt
EPS 20: 100 EPS 25: 130 EPS 30: 165 EPS 35: 200 De proefstukken EPS moeten de afmetingen 200 x 200 x d mm3 hebben, waarbij d de dikte van de plaat is met een maximum van 200 mm. HOOFDSTUK VERVALLEN EN VERPLAATS NAAR 52.6
25.60 25.61
HOOFDSTUK VERVALLEN EN VERPLAATS NAAR 52.6
25.62.01
HOOFDSTUK VERVALLEN EN VERPLAATS NAAR 52.6
25.62.02
HOOFDSTUK VERVALLEN EN VERPLAATS NAAR 52.6
25.62.03
HOOFDSTUK VERVALLEN EN VERPLAATS NAAR 52.6
25.63.01
HOOFDSTUK VERVALLEN EN VERPLAATS NAAR 52.6
25.63.02
HOOFDSTUK VERVALLEN EN VERPLAATS NAAR 52.6
25.64
HOOFDSTUK VERVALLEN EN VERPLAATS NAAR 52.6
25.65
HOOFDSTUK VERVALLEN EN VERPLAATS NAAR 52.6
25.66
HOOFDSTUK VERVALLEN EN VERPLAATS NAAR 52.6
25.67
HOOFDSTUK VERVALLEN EN VERPLAATS NAAR 52.6
25.67.01
HOOFDSTUK VERVALLEN EN VERPLAATS NAAR 52.6 26.02.07
Aanbrengen grondkabels voor verkeersregelinstallaties
30.13.02
30.26.03
04
30.41.02
01
e
Het gehalte aan vuursteen in gebroken grind voor oppervlakbehandeling, bepaald overeenkomstig 2 ontwerp NEN 6244 ‘Steenslag voor asfalt en oppervlakbehandelingen - Bepaling van het gehalte aan vuursteen’, mag ten hoogste 15% bedragen. Onder referentiesamenstelling wordt verstaan de op basis van het vooronderzoek gekozen dan wel vastgelegde samenstelling (proef 56.0) .
©MGM NAS - november 2011
Pagina 16 van 62
30.13.02
01
30.26.03
04
30.41.02
01
De aannemer maakt voor het omgaan met vrijkomend asfalt een plan als bedoeld in artikel 01.17.07. De aannemer legt dit plan ter goedkeuring voor aan de directie VERVALLEN
Onder referentiesamenstelling wordt verstaan de door de aannemer op basis van het typeonderzoek (proef 77) gekozen dan wel vastgelegde samenstelling. Het verschil tussen de referentiesamenstelling en de bij het typeonderzoek gevonden samenstelling na extractie mag niet meer bedragen dan de helft van de in tabel T 30.10 gegeven toleranties voor één monster, met dien verstande dat voor vulstof dit verschil niet meer mag bedragen dan een kwart van de gegeven toleranties.
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
30.42.01
01
De stroefheid (proef 150) van het wegoppervlak, daar waar de bovenlaag volgens het bestek moet worden afgestrooid met steenslag, moet ten minste 0,45 (als gemiddelde) bedragen voor weglengten van 5 m, terwijl het gemiddelde per meetvak bij meting tussen de rijsporen ten minste 0,52 moet bedragen. Bij meting in het rijspoor moet het gemiddelde ten minste 0,45 zijn.
30.42.01
01
Bij bovenlagen van steenmastiekasfalt, die volgens het bestek moeten worden afgestrooid met steenslag of brekerzand, moet de stroefheid (als gemiddelde) voor weglengten van 5 m en voor het gemiddelde per meetvak gemeten in dan wel tussen de rijsporen ten minste 0,45 bedragen.
Tabel T30.10
De stroefheid (proef 72) van het wegoppervlak, daar waar de deklaag volgens het bestek moet worden afgestrooid met steenslag, moet: gemeten volgens proef 72 methode 2010/50 (verhardingstype: dicht) ten minste 0,53 (als gemiddelde) bedragen voor weglengten van 5 m, terwijl het gemiddelde per meetvak bij meting tussen de rijsporen ten minste 0,61 moet bedragen. Bij meting in het rijspoor moet het gemiddelde ten minste 0,53 zijn. gemeten volgens proef 72 methode 2010/70 (verhardingstype: dicht) ten minste 0,47 (als gemiddelde) bedragen voor weglengten van 5 m, terwijl het gemiddelde per meetvak bij meting tussen de rijsporen ten minste 0,54 moet bedragen. Bij meting in het rijspoor moet het gemiddelde ten minste 0,47 zijn. Bij deklagen van steenmastiekasfalt die volgens het bestek moeten worden afgestrooid met steenslag of brekerzand, moet: gemeten volgens proef 72 methode 2010/50 (verhardingstype: dicht) de stroefheid (als gemiddelde) voor weglengten van 5 m en voor het gemiddelde per meetvak gemeten in dan wel tussen de rijsporen ten minste 0,53 bedragen; gemeten volgens proef 72 methode 2010/70 (verhardingstype: dicht) de stroefheid (als gemiddelde) voor weglengten van 5 m en voor het gemiddelde per meetvak gemeten in dan wel tussen de rijsporen ten minste 0,47 bedragen. Het bestek vermeldt of de stroefheid met proef 72 methode 2010/50 of proef 72 methode 2010/70 wordt bepaald.
TABEL GEWIJZIGD
Tabel T30.10 30.44.03
blz 539 01
30.44.03
01
De aannemer is verantwoordelijk voor de bedrijfscontrole tijdens de toepassing van de repavemethode.
30.44.03
02
Met betrekking tot het nieuwe asfalt voor de deklaag is het gestelde in artikel 31.24.03 ‘Bedrijfscontrole’ van deelhoofdstuk 31.2 van deze Standaard van overeenkomstige toepassing.
30.44.03
02
30.44.03
03
Tijdens de toepassing van de repavemethode bedrijfscontrole verrichten aangaande:
30.44.03
03
Ten behoeve van de controle op de verdichtingsgraad van de totale bewerkte laag per 1.000 m2 één cilinder boren met een diameter van 102 ± 1 mm. Van de bovenkant van de cilinders een proefstuk afzagen met een dikte gelijk aan het volgens het bestek aangebrachte asfalt voor de deklaag van de repave-overlay of repavei l b i d h lh id i k / 2 d d 20 h l ld i l d
de temperatuur (proef 155) van het gewoelde materiaal;
Met betrekking tot het nieuwe asfalt voor de deklaag is het gestelde in artikel 31.24.02 van deelhoofdstuk 31.2 van deze Standaard van overeenkomstige toepassing. Tijdens de toepassing van de repavemethode bedrijfscontrole verrichten aangaande: de temperatuur (NEN-EN 12697-13) van het losgewoelde materiaal; de verdichtingsgraad (proef 93) van de totale bewerkte laag van de inlay of overlay; De resultaten van de controles schriftelijk vastleggen
de verdichtingsgraad van de totale bewerkte laag van de inlay of overlay; de samenstelling van het nieuwe asfalt voor de deklaag. De resultaten van de controles schriftelijk vastleggen. 30.44.03
04
Ten behoeve van de controle op de verdichtingsgraad van de totale bewerkte laag per 1.000 m2 één cilinder boren met een diameter van 102 ± 1 mm. Van de bovenkant van de cilinders een proefstuk afzagen met een dikte gelijk aan het volgens het bestek aangebrachte asfalt voor de deklaag van de repave-overlay of repaveinlay op basis van de hoeveelheid in kg/m2, vermeerderd met 20 mm van het losgewoelde materiaal van de bestaande verharding. Van het aldus verkregen proefstuk de verdichtingsgraad (proef 187.1) bepalen.
30.44.03
04
Indien uit de resultaten van de bedrijfscontrole blijkt, dat het asfalt niet aan de gestelde eisen voldoet of indien de resultaten niet op de in het vorige lid vermelde werkdag zijn gerapporteerd aan de directie, is het bepaalde in artikel 30.44.04 lid 02 van overeenkomstige toepassing.
30.44.03
05
30.44.03
05
VERVALLEN
30.44.03
06
Ten behoeve van de controle op de samenstelling van het nieuwe asfalt voor de deklaag, monsters nemen uit de hopper van de repavemachine met een minimum van één monster per dag. Een monster bestaat uit twee deelmonsters elk met een gewicht van elk circa 2 kg. De aannemer stelt de gegevens van de bedrijfscontrole desgevraagd ter beschikking van de directie, met dien verstande dat de gegevens met betrekking tot de verdichtingsgraad, bepaald volgens lid 04, uiterlijk op de vierde werkdag na verwerking van het asfalt aan de directie worden gerapporteerd.
30.44.03
06
VERVALLEN
30.44.03
07
30.44.03
07
VERVALLEN
30.44.04
01
30.44.04
01
30.44.05
01
Het bepaalde in artikel 31.24.05 ‘Beoordeling van de kwaliteit van de verharding’, artikel 31.24.06 ‘Inrichting van het onderzoek naar de kwaliteit van het wegoppervlak van asfalt’ en artikel 31.24.07 ‘Inrichting van het onderzoek naar de samenstelling en eigenschappen van het asfalt’ van deelhoofdstuk 31.2 van deze Standaard is van overeenkomstige toepassing met inachtneming van het bepaalde in de navolgende leden.
30.44.05
01
De aannemer stelt voor de uitvoering van het werk een kwaliteitsplan op. Hij is daarvoor verantwoordelijk. Het kwaliteitsplan wordt aan de directie overhandigd. Op basis van een in dit kwaliteitsplan vastgelegde procesbeheersingsmethodiek stelt hij vast of is voldaan aan hetgeen in het bestek is voorgeschreven. Hij legt zijn bevindingen schriftelijk vast. In het kwaliteitsplan moet onder meer worden vermeld op welke wijze de aannemer de bedrijfscontrole verricht aangaande de dikte van de lagen, de samenstelling (proef 32), de verdichtingsgraad (proef 93) en de penetratie van het teruggewonnen bitumen (NEN-EN 12697-3) van het asfalt. Het bepaalde in artikel 31.24.04 en artikel 31.24.05 van deelhoofdstuk 31.2 van deze Standaard is van overeenkomstige toepassing met inachtneming van het bepaalde in de navolgende leden
30.44.05
04
Indien door de directie een onderzoek wordt ingesteld naar de samenstelling van het nieuwe asfalt, geschiedt dit aan de hand van monsters door de aannemer genomen uit de hopper van de repavemachine. De monsters op duidelijk herkenbare wijze onuitwisbaar merken. De monsters onmiddellijk doelmatig verpakken en aan de directie overhandigen.
30.44.05
04
Indien uit de resultaten van de bedrijfscontrole blijkt, dat het asfalt niet aan de gestelde eisen voldoet of indien de resultaten niet op de in lid 06 vermelde werkdag zijn gerapporteerd aan de directie, is het bepaalde in artikel 30.44.04 lid 02 van overeenkomstige toepassing De aannemer stelt voor de uitvoering van het werk een kwaliteitsplan op. Het kwaliteitsplan wordt aan de directie overhandigd. Op basis van een in dit kwaliteitsplan vastgelegde procesbeheersingsmethodiek stelt hij vast, of is voldaan aan hetgeen in het bestek is voorgeschreven. Hij legt zijn bevindingen schriftelijk vast.
©MGM NAS - november 2011
Pagina 17 van 62
VERVALLEN
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
30.44.05
05
Tabel 30.15
30.44.05
De in lid 04 genoemde monsters per circa 100 ton verwerkt nieuw asfalt nemen, met een minimum van één monster per dag. Een monster bestaat uit twee deelmonsters (A en B) elk met een gewicht van circa 2 kg. Het onderzoek naar bitumengehalte (proef 65.0) en korrelverdeling (proef 6.0) geschiedt aanvankelijk door analyse van het A-deelmonster. Bij een afwijking ten opzichte van de referentiesamenstelling groter dan de tolerantie vermeld in tabel T 30.09 respectievelijk tabel T 30.10, wordt eveneens het B-deelmonster onderzocht. Het gemiddelde van beide analyses geldt in dat geval als resultaat van het onderzoek van het monster.
05
Tabel 30.15
GEWIJZIGD
VERVALLEN
GEWIJZIGD
30.54.04
01
De aannemer is verantwoordelijk voor de bedrijfscontrole tijdens de toepassing van de remixplusmethode.
30.54.04
01
30.54.04
02
30.54.04
02
30.54.04
03
Met betrekking tot het nieuwe asfalt voor de deklaag is het gestelde in artikel 31.24.03 ‘Bedrijfscontrole’ van deelhoofdstuk 31.2 van deze Standaard van overeenkomstige toepassing. Tijdens de toepassing van de remixplusmethode bedrijfscontrole verrichten aangaande:
30.54.04
03
De aannemer is verantwoordelijk voor de bedrijfscontrole tijdens de verwerking van het asfalt. Hij stelt de directie in de gelegenheid de bedrijfscontrole te volgen. Hij stelt de resultaten van de bedrijfscontrole desgevraagd ter beschikking van de directie. Met betrekking tot het nieuwe asfalt voor de deklaag is het gestelde in artikel 31.24.02 van deelhoofdstuk 31.2 van deze Standaard van overeenkomstige toepassing. Tijdens de toepassing van de remixplusmethode bedrijfscontrole verrichten aangaande: de temperatuur (NENEN 12697-13) van het losgewoelde materiaal; de verdichtingsgraad (proef 94) van het nieuw aangebrachte asfalt; de eventueel gedoseerde hoeveelheid bitumen; De resultaten van de controles schriftelijk vastleggen.
de temperatuur (proef 155) van het gewoelde materiaal; de verdichtingsgraad en holle ruimte van het nieuw aangebrachte asfalt en de holle ruimte van het bewerkte losgewoelde materiaal; de eventueel gedoseerde hoeveelheid bitumen; de samenstelling van het nieuwe asfalt voor de deklaag; de samenstelling en de homogeniteit van het materiaal van de inlay of overlay. De resultaten van de controles schriftelijk vastleggen 30.54.04
04
Ten behoeve van de controle op de verdichtingsgraad en de holle ruimte van de aangebrachte laag nieuw asfalt respectievelijk voor de controle van de holle ruimte van het bewerkte losgewoelde materiaal per 1.000 m2 twee cilinders (A en B) boren met een diameter van 150 ± 1 mm.
30.54.04
04
Ten behoeve van de controle op de verdichtingsgraad van de aangebrachte laag nieuw asfalt per 1.000 m2 twee cilinders (A en B) boren met een diameter van 150 ± 1 mm. De aannemer stelt de gegevens desgevraagd, uiterlijk op de vierde werkdag na verwerking van het asfalt, ter beschikking van de directie.
30.54.04
05
30.54.04
05
Van de bovenkant van de A-cilinder een proefstuk afzagen met een dikte gelijk aan het volgens het bestek aangebrachte nieuwe asfalt voor de deklaag van de remixplus-overlay of remixplus-inlay op basis van de hoeveelheid in kg/m2. Van het aldus verkregen proefstuk de verdichtingsgraad (proef 94) bepalen. De aannemer stelt de gegevens desgevraagd, uiterlijk op de vierde werkdag na verwerking van het asfalt, ter beschikking van de directie.
30.54.04
06
Van de bovenkant van de A-cilinder een proefstuk afzagen met een dikte gelijk aan het volgens het bestek aangebrachte nieuwe asfalt voor de deklaag van de remixplus-overlay of remixplus-inlay op basis van de hoeveelheid in kg/m2. Van het aldus verkregen proefstuk de verdichtingsgraad (proef 187.2) bepalen. Ter bepaling van de holle ruimte van het bewerkte losgewoelde materiaal, een proefstuk van de resterende kern afzagen ter dikte van de in het bestek vermelde woeldiepte. Van de aldus verkregen proefstukken de holle ruimte (proef 69) bepalen. Van de bovenkant van de B-cilinder een proefstuk afzagen ter dikte van het volgens het bestek aangebrachte nieuwe asfalt voor de deklaag op basis van de hoeveelheid in kg/m2. Ter bepaling van de holle ruimte van het bewerkte losgewoelde materiaal, een proefstuk van de resterende kern afzagen ter dikte van de in het bestek vermelde woeldiepte. Van de aldus verkregen proefstukken de holle ruimte (proef 69) bepalen.
30.54.04
06
Indien uit de resultaten van de bedrijfscontrole blijkt dat het asfalt niet aan de gestelde eisen voldoet, of indien de resultaten niet op de in lid 08 vermelde werkdag zijn gerapporteerd aan de directie, is het bepaalde in artikel 30.54.05 lid 02 van overeenkomstige toepassing.
30.54.04
07
30.54.04
07
VERVALLEN
30.54.04
08
30.54.04
08
VERVALLEN
30.54.04
09
30.54.04
09
VERVALLEN
30.54.06
01
Ten behoeve van de controle op samenstelling van het nieuwe asfalt voor de deklaag, monsters nemen uit de hopper van de remixplusmachine, met een minimum van één monster per dag. Een monster bestaat uit twee deelmonsters elk met een gewicht van elk circa 2 kg. De aannemer stelt de gegevens van de bedrijfscontrole desgevraagd ter beschikking van de directie, met dien verstande dat de gegevens met betrekking tot de verdichtingsgraad bepaald volgens lid 05 en de holle ruimte bepaald volgens lid 06, uiterlijk op de vierde werkdag na verwerking van het asfalt aan de directie worden gerapporteerd. Indien uit de resultaten van de bedrijfscontrole blijkt, dat het asfalt niet aan de gestelde eisen voldoet, of indien de resultaten niet op de in lid 08 vermelde werkdag zijn gerapporteerd aan de directie is het bepaalde in artikel 30.54.05 lid 02 van overeenkomstige toepassing. Het bepaalde in de artikelen 31.24.05 ‘Beoordeling van de kwaliteit van de verharding’, 31.24.06 ‘Inrichting van het onderzoek naar de kwaliteit van het wegoppervlak van asfalt’ en 31.24.07 ‘Inrichting van het onderzoek naar de samenstelling en eigenschappen van het asfalt’ van deelhoofdstuk 31.2 van deze Standaard is van overeenkomstige toepassing met inachtneming van het bepaalde in de navolgende leden.
30.54.06
01
Het bepaalde in artikel 31.24.04 en artikel 31.24.05 van deelhoofdstuk 31.2 van deze Standaard is van overeenkomstige toepassing met inachtneming van het bepaalde in de navolgende leden.
30.54.06
03
Voor het onderzoek naar de holle ruimte van het nieuw aangebrachte asfalt, de bovenste laag van de A-cilinder afzagen ter dikte van de laag nieuw asfalt op basis van de in het bestek vermelde hoeveelheid en 25 kg/m2 per cm laagdikte. Aan de hand van dit proefstuk de holle ruimte (proef 69) bepalen.
30.54.06
03
30.54.06
04
Voor het onderzoek naar de verdichtingsgraad de bovenste laag van de B-Cilinder afzagen ter dikte van de volgens het bestek aan te brengen laag nieuw asfalt op basis van de in het bestek vermelde hoeveelheid en 25 kg/m2 per cm laagdikte. Aan de hand van dit proefstuk de verdichtingsgraad (proef 187.2) bepalen.
30.54.06
04
Voor het onderzoek naar de verdichtingsgraad (proef 94) de bovenste laag van de B-cilinder afzagen ter dikte van de volgens het bestek aan te brengen laag nieuw asfalt op basis van de in het bestek vermelde hoeveelheid en 25 kg/m2 per cm laagdikte. Aan de hand van dit proefstuk de verdichtingsgraad (proef 94) bepalen. VERVALLEN
©MGM NAS - november 2011
Pagina 18 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
30.54.06
05
30.54.06
06
Indien door de directie een onderzoek wordt ingesteld naar de samenstelling van het nieuwe asfalt, geschiedt dit aan de hand van monsters door de aannemer genomen uit de hopper van de remixplusmachine. De monsters op duidelijk herkenbare wijze onuitwisbaar merken. De monsters onmiddellijk doelmatig verpakken en aan de directie overhandigen. De in lid 05 genoemde monsters per circa 100 ton verwerkt nieuw asfalt nemen, met een minimum van één monster per dag. Een monster bestaat uit 2 deelmonsters (A en B) elk met een gewicht van circa 2 kg. Het onderzoek naar bitumengehalte (proef 65.0) en korrelverdeling (proef 6.0) geschiedt aanvankelijk door analyse van het A-deelmonster. Bij een afwijking ten opzichte van de referentiesamenstelling groter dan de tolerantie vermeld in tabel T 30.14 of tabel T 30.15, wordt eveneens het B-deelmonster onderzocht. Het gemiddelde van beide analyses geldt in dat geval als resultaat van het onderzoek van het monster.
30.54.06
05
VERVALLEN
30.54.06
06
VERVALLEN
De aannemer is verantwoordelijk voor de bedrijfscontrole tijdens de verwerking van het asfalt. Hij stelt de directie in de gelegenheid de bedrijfscontrole te volgen. Hij stelt de resultaten van de bedrijfscontrole desgevraagd ter beschikking van de directie. Met betrekking tot het toe te voegen nieuwe asfalt, is het gestelde in artikel 31.24.02 van deelhoofdstuk 31.2 van deze Standaard van overeenkomstige toepassing. Tijdens de toepassing van de remixmethode bedrijfscontrole verrichten aangaande: de temperatuur (NEN-EN 12697-13) van het remixasfalt direct na menging met het nieuwe asfalt en direct na het aanbrengen op de weg; de eigenschappen van het teruggewonnen bindmiddel van het remixasfalt; de eventueel gedoseerde hoeveelheid bitumen. De resultaten van de controles schriftelijk vastleggen.
Tabel 30.17
Tabel 30.17
Tabel 30.20
Tabel 30.20
30.64.03
Bedrijfscontrole bij toepassing remixmethode
30.64.03
30.64.03
01
De aannemer is verantwoordelijk voor de bedrijfscontrole tijdens de toepassing van de remixmethode.
30.64.03
01
Bedrijfscontrole bij toepassing remixmethode
30.64.03
02
30.64.03
02
30.64.03
03
Met betrekking tot het toe te voegen nieuwe asfalt, is het gestelde in artikel 31.24.03 ‘Bedrijfscontrole’ van deelhoofdstuk 31.2 van deze Standaard van overeenkomstige toepassing. Tijdens de toepassing van de remixmethode bedrijfscontrole verrichten aangaande:
30.64.03
03
de samenstelling van het nieuw toe te voegen asfalt; de temperatuur (proef 155) van het remixasfalt direct na menging met het nieuwe asfalt en direct na het aanbrengen op de weg; de holle ruimte en verdichtingsgraad van het remixasfalt; de eigenschappen van het teruggewonnen bindmiddel van het remixasfalt; de eventueel gedoseerde hoeveelheid bitumen; de samenstelling van het remixasfalt. De resultaten van de controles schriftelijk vastleggen. 30.64.03
04
Ten behoeve van de controle op de samenstelling van het nieuw toe te voegen asfalt, per 200 ton twee deelmonsters van circa 2 kg nemen van het nieuwe asfaltmengsel uit de hopper van de remixmachine. Hiervan het bitumengehalte (proef 65.0) en de korrelverdeling (proef 6.0) bepalen.
30.64.03
04
Ten behoeve van de controle op de verdichtingsgraad en de holle ruimte van de verwerkte laag remixasfalt per 1.000 m2 twee cilinders (A en B) boren met een diameter van 102 ± 1 mm. Van de bovenkant van de cilinders een proefstuk afzagen met een dikte gelijk aan de in het bestek vermelde loswoeldiepte vermeerderd met de dikte die overeenkomt met de hoeveelheid te mengen nieuw asfalt op basis van 25 kg per m2 per cm laagdikte. Van het aldus verkregen proefstuk de verdichtingsgraad (proef 95) bepalen. De aannemer stelt de gegevens desgevraagd, uiterlijk op de vierde werkdag va verwerking van het asfalt, ter beschikking van de directie.
30.64.03
05
Ten behoeve van de controle op de samenstelling en eigenschappen van het remixasfalt per 2.000 m2 (circa 200 ton) asfalt tijdens het proces monsters remixasfalt nemen ter plaatse van de verdeelworm aan de zijkant van de remixmachine. Een monster bestaat uit 2 deelmonsters (A en B) met een gewicht van elk circa 2 kg. Van deze deelmonsters de korrelverdeling en het bitumengehalte bepalen. Ten minste eenmaal per 4.000 m2 een extra deelmonster nemen van het remixasfalt en daaraan onderzoek verrichten naar de penetratie(proef 32) van het teruggewonnen bindmiddel (proef 110) van het remixasfalt.
30.64.03
05
Indien uit de resultaten van de bedrijfscontrole blijkt dat het asfalt niet aan de gestelde eisen voldoet, of indien de resultaten niet op de in lid 07 vermelde werkdag zijn gerapporteerd aan de directie, is het bepaalde in artikel 30.64.04 lid 02 van overeenkomstige toepassing.
30.64.03
06
Ten behoeve van de controle op de verdichtingsgraad en de holle ruimte van de verwerkte laag remixasfalt per 1.000 m2 twee cilinders (A en B) boren met een diameter van 102 ± 1 mm. Van de bovenkant van de cilinders een proefstuk afzagen met een dikte gelijk aan de in het bestek vermelde woeldiepte vermeerderd met de dikte die overeenkomt met de hoeveelheid te mengen nieuw asfalt op basis van 25 kg per m2 per cm laagdikte.
30.64.03
06
VERVALLEN
Van het aldus verkregen proefstuk de verdichtingsgraad (proef 187.3) en holle ruimte (proef 69) bepalen. 30.64.03
07
30.64.03
08
De aannemer stelt de gegevens van de bedrijfscontrole van het nieuw toe te voegen asfalt en van het remixasfalt desgevraagd ter beschikking van de directie, met dien verstande dat de resultaten van de bedrijfscontrole met betrekking tot de verdichtingsgraad, de holle ruimte en de eigenschappen van het teruggewonnen bindmiddel, uiterlijk op de vierde werkdag na verwerking van het remixasfalt aan de directie worden gerapporteerd. Indien uit de resultaten van de bedrijfscontrole blijkt, dat het asfalt niet aan de gestelde eisen voldoet, of indien de resultaten niet op de in lid 07 vermelde werkdag zijn gerapporteerd aan de directie, is het bepaalde in artikel 30.64.04 lid 02 van overeenkomstige toepassing
©MGM NAS - november 2011
Pagina 19 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
30.64.05
01
Het bepaalde in de artikelen 31.24.05 ‘Beoordeling van de kwaliteit van de verharding’, 31.24.06 ‘Inrichting van het onderzoek naar de kwaliteit van het wegoppervlak van asfalt’ en 31.24.07 ‘Inrichting van het onderzoek naar de samenstelling en eigenschappen van het asfalt’ van deelhoofdstuk 31.2 van deze Standaard is van overeenkomstige toepassing met inachtneming van het bepaalde in de navolgende leden.
30.64.05
01
Het bepaalde in artikel 31.24.04 en artikel 31.24.05 van deelhoofdstuk 31.2 van deze Standaard is van overeenkomstige toepassing met inachtneming van het bepaalde in de navolgende leden
30.64.05
04
30.64.05
04
VERVALLEN
31.21.01
01
De in lid 03 genoemde monsters per 2.000 m2 remixasfalt nemen. Een monster bestaat uit 2 deelmonsters (A en B) met een gewicht van elk circa 2 kg. Het onderzoek naar bitumengehalte (proef 65.0) en korrelverdeling (proef 6.0) geschiedt aanvankelijk door analyse van het A-deelmonster. Bij een afwijking ten opzichte van de referentiesamenstelling groter dan de tolerantie vermeld in tabel T 30.19 of tabel T 30.20 wordt eveneens het B deelmonster onderzocht. Het gemiddelde van beide analysen geldt in dat geval als resultaat van het onderzoek van het monster. Te verstaan is onder:
31.21.01
01
Te verstaan is onder:
a. asfalt: een mengsel van mineraal aggregaat, een bitumineus bindmiddel en eventueel toeslagstoffen;
a. asfalt: een mengsel van toeslagmateriaal, een bitumineus bindmiddel en eventueel toeslagstoffen;
b. hoofdgroep asfaltmengsels: de aanduiding voor de groep waartoe een asfaltmengsel behoort. Onderscheiden worden de hoofdgroepen grindasfaltbeton, steenslagasfaltbeton, open asfaltbeton, dicht asfaltbeton, zeer open asfaltbeton, steenmastiekasfalt, gietasfalt en emulsie-asfaltbeton; c. asfaltsoort: onderverdeling van een asfaltmengsel naar nominale gradering;
b. mengselgroep asfaltmengsels: de aanduiding voor de groep waartoe een asfaltmengsel behoort. Onderscheiden worden de mengselgroepen asfaltbeton1), zeer open asfaltbeton, steenmastiekasfalt, gietasfalt en emulsieasfaltbeton; c. asfaltsoort: onderverdeling van een asfaltmengsel naar bovenmaat van het toeslagmateriaal;
d. asfalttype: onderverdeling van een asfaltsoort op basis van verschillen in korrelverdeling en bitumengehalte;
d. asfalttype: onderverdeling van een asfaltsoort op basis van verschillen in korrelverdeling en bitumengehalte;
e. deklaag: de asfaltlaag die langer dan één jaar direct door het verkeer kan worden bereden;
e. mengselbeschrijving: samenstelling van één mengsel, uitgedrukt als de in te wegen doelsamenstelling;
f. profileerlaag: een profileerlaag als bedoeld in artikel 31.01.01 sub h, bestaande uit asfalt, waarbij de laagdikteverschillen ten hoogste 30 mm mogen bedragen; g. profileerdeklaag: een deklaag waarmee laagdikteverschillen van ten hoogste 10 mm per meter in dwarsrichting en van ten hoogste 30 mm in zowel dwars- als langsrichting worden uitgevuld h. bovenlaag: de bovenste asfaltlaag volgens het bestek.
f. in te wegen doelsamenstelling:mengselbeschrijving uitgedrukt in de bestanddelen, korrelverdelingskromme en het percentage toegevoegd bitumen; g. verhardingslaag: onderdeel van een verharding bestaand uit één materiaal. Een verhardingslaag kan uit meer dan één laag bestaan; h. deklaag: bovenste verhardingslaag, die in aanraking komt met het verkeer en die langer dan één jaar direct door het verkeer kan worden bereden; i. tussenlaag: verhardingslaag tussen deklaag en onderlaag; j. onderlaag: hoofdonderdeel van de verharding. De onderlaag kan uit een of meer lagen bestaan, die ‘bovenste onderlaag’, ‘onderste onderlaag’ enzovoort worden genoemd; k. profileerlaag (van asfalt): verhardingslaag (van asfalt) van wisselende dikte, aangebracht op een bestaande verhardingslaag of bestaand verhardingsoppervlak om het gewenste profiel te verkrijgen voor het aanbrengen van een volgende verhardingslaag van constante dikte, waarbij de laagdikteverschillen ten hoogste 30 mm mogen bedragen; l. profileerdeklaag (van asfalt): een deklaag waarmee laagdikteverschillen van ten hoogste 10 mm per meter in dwarsrichting en van ten hoogste 30 mm in zowel dwars- als langsrichting worden uitgevuld; m. bovenlaag (van asfalt): de bovenste asfaltlaag volgens het bestek.
31.21.04
01
Onder referentiesamenstelling wordt verstaan de op basis van het vooronderzoek gekozen dan wel vastgelegde samenstelling (proef 56.0) .
31.21.04
01
Onder referentiesamenstelling wordt verstaan de door de aannemer op basis van het typeonderzoek (proef 62) gekozen dan wel vastgelegde samenstelling. Het verschil tussen de referentiesamenstelling en de bij het typeonderzoek gevonden samenstelling na extractie mag niet meer bedragen dan de helft van de in tabel T 31.07 gegeven toleranties voor één monster, met dien verstande dat voor vulstof dit verschil niet meer mag bedragen dan een kwart van de gegeven toleranties.
31.21.05
01
Onder koudasfalt wordt verstaan een mengsel van vloeibitumen of bitumenemulsie en mineraal aggregaat.
31.21.05
01
31.21.06
01
Onder streefdichtheid wordt verstaan de ten behoeve van bij het typeonderzoek (proef 62) vastgelegde dichtheid proefstuk (proef 67) van het desbetreffende asfaltmengsel. Onder koudasfalt wordt verstaan een mengsel van vloeibitumen of bitumenemulsie en mineraal aggregaat.
31.22.02
01
31.22.02
01
De stroefheid (proef 150) van het wegoppervlak, daar waar de bovenlaag volgens het bestek moet worden afgestrooid met steenslag, moet ten minste 0,45 (als gemiddelde) bedragen voor weglengten van 5 m, terwijl het gemiddelde per meetvak bij meting tussen de rijsporen ten minste 0,52 moet bedragen. Bij meting in het rijspoor moet het gemiddelde ten minste 0,45 zijn. Bij bovenlagen van steenmastiekasfalt, die volgens het bestek moeten worden afgestrooid met steenslag of brekerzand, moet de stroefheid (als gemiddelde) voor weglengten van 5 m en voor het gemiddelde per meetvak gemeten in dan wel tussen de rijsporen ten minste 0,45 bedragen
De stroefheid (proef 72) van het wegoppervlak, daar waar de deklaag volgens het bestek moet worden afgestrooid met steenslag, moet: gemeten volgens proef 72 methode 2010/50 (verhardingstype: dicht) ten minste 0,53 (als gemiddelde) bedragen voor weglengten van 5 m, terwijl het gemiddelde per meetvak bij meting tussen de rijsporen ten minste 0,61 moet bedragen. Bij meting in het rijspoor moet het gemiddelde ten minste 0,53 zijn. gemeten volgens proef 72 methode 2010/70 (verhardingstype: dicht) ten minste 0,47 (als gemiddelde) bedragen voor weglengten van 5 m, terwijl het gemiddelde per meetvak bij meting tussen de rijsporen ten minste 0,54 moet bedragen. Bij meting in het rijspoor moet het gemiddelde ten minste 0,47 zijn. Bij deklagen van steenmastiekasfalt die volgens het bestek moeten worden afgestrooid met steenslag of brekerzand, moet: gemeten volgens proef 72 methode 2010/50 (verhardingstype: dicht) de stroefheid (als gemiddelde) voor weglengten van 5 m en voor het gemiddelde per meetvak gemeten in dan wel tussen de rijsporen ten minste 0,53 bedragen;
©MGM NAS - november 2011
Pagina 20 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
31.22.05
gemeten volgens proef 72 methode 2010/70 (verhardingstype: dicht) de stroefheid (als gemiddelde) voor weglengten van 5 m en voor het gemiddelde per meetvak gemeten in dan wel tussen de rijsporen ten minste 0,47 bedragen. Het bestek vermeldt of de stroefheid met methode 2010/50 van proef 72 of methode 2010/70 van proef 72 wordt bepaald. Nadat het asfalt is verwerkt, moeten de verdichtingsgraad (proef 66.0) en de holle ruimte (proef 69) van de verschillende soorten voldoen aan de in tabel T 31.03 aangegeven waarden. De gemiddelde afwijking van de verdichtingsgraad (proef 66.2) en de gemiddelde afwijking van de holle ruimte (proef 69) van asfaltbeton en steenmastiekasfalt mogen niet meer afwijken dan aangegeven in tabel T 31.04. Bij de toetsing of voldaan wordt aan de tabel T 31.03 vermelde eisen blijft, in afwijking van het bepaalde in paragraaf 02.02 lid 02, de marge buiten beschouwing.
01
Nadat het asfalt is verwerkt, moeten de verdichtingsgraad (proef 254.0) en de holle ruimte (proef 257) van de verschillende soorten voldoen aan de in tabel T 31.03 aangegeven waarden. De gemiddelde afwijking van de verdichtingsgraad (proef 254. 2) en de gemiddelde afwijking van de holle ruimte (proef 257) van asfaltbeton en steenmastiekasfalt mogen niet meer afwijken dan aangegeven in tabel T 31.04.
31.22.05
01
02
De penetratie (proef 32) van teruggewonnen bitumen volgens NEN-EN 12697-3, ‘Bitumineuze mengsels Beproevingsmethoden voor warm bereid asfalt - Deel 3: Terugwinning van bitumen: rotatieverdamper’ uit het aangebrachte asfalt, bepaald binnen veertien dagen na aanbrengen, moet liggen in het gebied tussen:
31.22.06
02
De penetratie (NEN-EN 1426) van teruggewonnen bitumen (NEN-EN 12697-3) uit het aangebrachte asfalt, bepaald binnen 14 dagen na aanbrengen, moet ten minste 60% van de ondergrens van de toegepaste bitumengrade dan wel de (reken)waarde bij het typeonderzoek bedragen. Voor bitumen toegepast in zeer open asfaltbeton moet de penetratie van het teruggewonnen bitumen ten minste 40% van de ondergrens van de bitumengrade bij het typeonderzoek zijn.
01
De korrelverdeling van de verschillende asfaltmengsels moet zijn overeenkomstig de referentiesamenstelling. Bij de zeefproef (NEN-EN 12697-2) op het toeslagmateriaal mogen de gevonden percentages hiervan niet meer afwijken dan aangegeven in tabel T 31.07. Bij de toetsing of voldaan wordt aan de in tabel T 31.07 vermelde eisen, blijft in afwijking van het bepaalde in paragraaf 02.02 lid 02, de marge buiten beschouwing.
Tabel 31.03 Tabel 31.04 31.22.06
25 en 55, indien de (reken)waarde bij het typeonderzoek ligt tussen 40 en 60; 30 en 65, indien de (reken)waarde bij het typeonderzoek ligt tussen 50 en 70; 40 en 95, indien de (reken)waarde bij het typeonderzoek ligt tussen 70 en 100. Voor bitumen 70/100 toegepast in zeer open asfaltbeton moet de penetratie liggen in het gebied tussen 30 en 95. Tabel 31.06 Tabel 31.07 31.22.07
01
De korrelverdeling van de verschillende asfaltmengsels moet zijn overeenkomstig de referentiesamenstelling. Bij de zeefproef volgens NEN-EN 12697-2, ‘Bitumineuze mengsels - Beproevingsmethode voor warm bereid asfalt - Deel 2: Bepaling van de korrelverdeling’op het toeslagmateriaal mogen de gevonden percentages hiervan niet meer afwijken dan aangegeven in tabel T 31.07.
31.22.07
01
Asfalt betrekken van een asfaltmenginstallatie waarvan de inrichting en het productieproces voldoen aan de in bijlage I ‘Bereiding van asfalt’ genoemde eisen. Desgevraagd moet de aannemer aantonen dat de desbetreffende asfaltmenginstallatie aan de gestelde eisen voldoet door de relevante gegevens schriftelijk aan de directie te verstrekken.
31.22.08
01
Het wegoppervlak moet schoon zijn en vrij van losse delen. Indien de aannemer zich desgevraagd verbindt tot het schoonmaken van het bij aanvang van het werk reeds aanwezige wegoppervlak, geschiedt verrekening hiervan als meer werk.
31.22.08
02
De kleeflaag gelijkmatig verdeeld over het oppervlak aanbrengen.
31.22.08
03
31.22.08
04
De kleeflaag uitsluitend aanbrengen op het wegoppervlak van de daarvoor in het bestek aangegeven weggedeelten en bovendien op de verticale aansluitvlakken van voorwerpen waartegen het asfalt moet worden aangebracht. Maatregelen treffen opdat verontreinigingen daarbuiten worden voorkomen. Desondanks ontstane verontreinigingen verwijderen. Geen kleeflaag aanbrengen op een nat wegoppervlak
31.22.08
05
31.22.08
06
31.22.08 31.22.08
31.22.09
31.22.08
01
Eisen aan de uitvoering: voorbereidende werkzaamheden
31.22.09
Eisen aan de uitvoering: voorbereidende werkzaamheden Het wegoppervlak moet schoon zijn en vrij van losse delen. Indien de aannemer zich desgevraagd verbindt tot het schoonmaken van het bij aanvang van het werk reeds aanwezige wegoppervlak, geschiedt verrekening hiervan als meer werk.
31.22.09
01
Op verticale aansluitvlakken van voorwerpen waartegen het asfalt moet worden aangebracht, als kleefmiddel asfaltkleefmiddel toepassen of de hechting op gelijkwaardige wijze tot stand brengen. Ingeval van het aanbrengen van zeer open asfaltbeton de verticale aansluitvlakken zodanig behandelen dat de hechting verzekerd is en de waterdoorstroming niet verhinderd wordt. Bij buitentemperaturen van 0 °C of lager bitumenemulsie ten behoeve van kleeflagen vervangen door asfaltkleefmiddel; daartoe de temperatuur meten op het werk, op 1 m boven de grond. Verrekening van het met deze vervanging gemoeide verschil in kosten geschiedt als meer werk Eisen aan de uitvoering: verwerkingsomstandigheden De aannemer stelt, onverminderd het bepaalde in lid 02, na overleg met de directie, passende maatregelen vast die de werkwijze bepalen waarbinnen verwerking van asfalt verantwoord is. Hierbij dient in elk geval aandacht te worden besteed aan de relaties tussen de soort en het type asfalt, de conditie van de ondergrond, de laagdikte, de luchttemperatuur, de windsnelheid, de neerslag en eventuele in het bestek opgenomen tijdstermijnen. Tijdens de uitvoering schriftelijk vastleggen: de weersomstandigheden (windsnelheid, temperatuur, hoeveelheid neerslag en dergelijke); daartoe de temperatuur en de windsnelheid in m/s meten op het werk, op 1 m boven de grond; bij weersomstandigheden die een ongunstige invloed kunnen hebben op de verwerkingskwaliteit: de aard van de getroffen maatregelen; de plaats en het oppervlak van het onder de desbetreffende weersomstandigheden aangebrachte asfalt.
31.22.09
02
De kleeflaag gelijkmatig verdeeld over het oppervlak aanbrengen.
©MGM NAS - november 2011
31.22.09
Pagina 21 van 62
02
Een laag zeer open asfaltbeton alleen aanbrengen indien de buitentemperatuur (t) voldoet aan de navolgende formule:
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
waarin: t = de buiten temperatuur in °C; w = de windsnelheid in m/s. 31.22.09
03
31.22.09
04
31.22.09
05
31.22.09 31.22.09
06
31.22.10 31.22.10
01
De kleeflaag uitsluitend aanbrengen op het wegoppervlak van de daarvoor in het bestek aangegeven weggedeelten en bovendien op de verticale aansluitvlakken van voorwerpen waartegen het asfalt moet worden aangebracht. Maatregelen treffen opdat verontreinigingen daarbuiten worden voorkomen. Desondanks ontstane verontreinigingen verwijderen. Geen kleeflaag aanbrengen op een nat wegoppervlak
31.22.09
03
VERVALLEN
31.22.09
04
VERVALLEN
Op verticale aansluitvlakken van voorwerpen waartegen het asfalt moet worden aangebracht, als kleefmiddel asfaltkleefmiddel toepassen of de hechting op gelijkwaardige wijze tot stand brengen Ingeval van het aanbrengen van zeer open asfaltbeton de verticale aansluitvlakken zodanig behandelen dat de hechting verzekerd is en de waterdoorstroming niet verhinderd wordt Bij buitentemperaturen van 0 °C of lager bitumenemulsie ten behoeve van kleeflagen vervangen door asfaltkleefmiddel; daartoe de temperatuur meten op het werk, op 1 m boven de grond. Verrekening van het met deze vervanging gemoeide verschil in kosten geschiedt als meer werk Eisen aan de uitvoering: verwerkingsomstandigheden De aannemer stelt, onverminderd het bepaalde in lid 02, na overleg met de directie, passende maatregelen vast die de werkwijze bepalen waarbinnen verwerking van asfalt verantwoord is. Hierbij dient in elk geval aandacht te worden besteed aan de relaties tussen de soort en het type asfalt, de conditie van de ondergrond, de laagdikte, de luchttemperatuur, de windsnelheid, de neerslag en eventuele in het bestek opgenomen tijdstermijnen. Tijdens de uitvoering schriftelijk vastleggen:
31.22.09
05
VERVALLEN
31.22.09
06
VERVALLEN
31.22.10
01
Het asfalt dat in het werk wordt gebracht, mag afkomstig zijn van ten hoogste vier menginstallaties.
31.22.10
02
Het door elkaar verwerken van een soort dan wel type asfalt afkomstig van verschillende menginstallaties, is slechts toegestaan, indien deze mengsels geproduceerd worden op basis van hetzelfde typeonderzoek en de gebruikte toeslagmaterialen, de eventueel toegepaste toeslagstoffen, het bindmiddel en de
31.22.10
03
Indien aan één of meer van de in lid 02 genoemde voorwaarden niet wordt voldaan, moet het asfalt afkomstig van de afzonderlijke menginstallaties, op duidelijk onderscheiden plaatsen worden verwerkt en moeten de herkomst, de referentiesamenstelling, de plaats van verwerking en de hoeveelheid van de afzonderlijke mengsels volgens artikel 31.27.05 de leden 01, 03 en 05 worden bepaald en vastgelegd.
31.22.10
Eisen aan de uitvoering: verwerking van asfalt van meer dan één menginstallatie
de weersomstandigheden (windsnelheid, temperatuur, hoeveelheid neerslag en dergelijke); daartoe de temperatuur en de windsnelheid in m/s meten op het werk, op 1 m boven de grond; bij weersomstandigheden die een ongunstige invloed kunnen hebben op de verwerkingskwaliteit: de aard van de getroffen maatregelen; de plaats en het oppervlak van het onder de desbetreffende weersomstandigheden aangebrachte asfalt. 31.22.10
02
Een laag zeer open asfaltbeton alleen aanbrengen indien de buitentemperatuur (t) voldoet aan de navolgende formule:
waarin: t = de buiten temperatuur in °C; w = de windsnelheid in m/s.
Eisen aan de uitvoering: verwerking van asfalt van meer dan één menginstallatie
31.22.11
31.22.11
01
Het asfalt dat in het werk wordt gebracht, mag afkomstig zijn van ten hoogste vier menginstallaties.
31.22.11
01
Vervoer van asfalt dient zodanig te geschieden dat er binnen de lading geen temperatuurverschillen groter dan 25 °C (NEN-EN 12697-13) ontstaan. Het asfalt mag niet of nauwelijks zijn ontmengd.
31.22.11
02
31.22.11
02
VERVALLEN
31.22.11
03
Het door elkaar verwerken van een soort dan wel type asfalt afkomstig van verschillende menginstallaties, is slechts toegestaan, indien deze mengsels geproduceerd worden op basis van hetzelfde typeonderzoek en de gebruikte toeslagmaterialen, de eventueel toegepaste toeslagstoffen, het bindmiddel en de referentiesamenstelling gelijk zijn Indien aan één of meer van de in lid 02 genoemde voorwaarden niet wordt voldaan, moet het asfalt afkomstig van de afzonderlijke menginstallaties, op duidelijk onderscheiden plaatsen worden verwerkt en moeten de herkomst, de referentiesamenstelling, de plaats van verwerking en de hoeveelheid van de afzonderlijke mengsels volgens artikel 31.27.05 de leden 01, 03 en 05 worden bepaald en vastgelegd.
31.22.11
03
VERVALLEN
01
Het asfalt aanbrengen met één of meer afwerkmachine(s). De aan te brengen laag moet hechten aan de onderliggende laag en verticale aansluitvlakken. Het oppervlak achter de afwerkmachine moet een gelijkmatige textuur hebben en de verdichting moet gelijkmatig zijn over het gehele oppervlak.
31.22.11 31.22.12
01
Eisen aan de uitvoering: vervoer van asfalt
31.22.12
Vervoer van asfalt dient zodanig te geschieden dat er binnen de lading geen temperatuurverschillen groter dan 25 °C (proef 155) ontstaan.
31.22.12
©MGM NAS - november 2011
Pagina 22 van 62
Eisen aan de uitvoering: vervoer van asfalt
Eisen aan de uitvoering: verwerking van asfalt-algemeen
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
Het asfalt mag niet of nauwelijks zijn ontmengd.
31.22.13
Op plaatsen waar het asfalt niet machinaal kan worden aangebracht, het asfalt in handwerk spreiden. 31.22.12
02
De aanvoer van het asfalt en de snelheid van de afwerkmachine moeten zodanig zijn dat het asfalt zonder of met zo weinig mogelijk onderbrekingen in het werk wordt gebracht. Indien onderbrekingen optreden die kwaliteitsrisico’s met zich meebrengen, de afwerkmachine leegdraaien en het asfalt verwerken zoals in lid 04 is voorgeschreven voor een dwarsnaad. De opeenvolgende lagen asfalt zodanig aanbrengen dat de langsnaden of dwarsnaden verspringend, bij voorkeur trapsgewijs, ten minste 0,15 m van elkaar verwijderd zijn. De langsnaden en de zijkanten van het asfalt uitvoeren als strakke lijnen evenwijdig aan de as. In de onderlagen of tussenlagen van een rechterrijstrook, met uitzondering van een gedeelte ter breedte van 1,0 m in de as daarvan, mogen in het asfalt geen langsnaden voorkomen. De langsnaden in de bovenlaag asfalt mogen niet minder dan 0,05 m en niet meer dan 0,20 m naast een as-, deel- of kantstreep zijn gelegen.
31.22.12
03
31.22.12
04
Ter plaatse van langs- en dwarsnaden, voorafgaand aan het aanbrengen van een aansluitende laag, los materiaal verwijderen. De naden, dekkend met asfaltkleefmiddel bestrijken dan wel de hechting op de naad tussen de stroken op gelijkwaardige wijze verzekeren. Bij zeer open asfaltbeton deze behandeling zodanig uitvoeren dat de waterdoorstroming niet verhinderd wordt. Het asfalt ter plaatse van langs- en dwarsnaden bij de daarvoor in aanmerking komende asfaltmengsels aanbrengen met een overlap en voldoende overhoogte dan wel met voldoende overhoogte.
31.22.12
05
31.22.12
06
Het asfalt zo spoedig mogelijk na het aanbrengen verdichten, met dien verstande dat zeer open asfaltbeton en steenmastiekasfalt niet trillend verdicht mogen worden, tenzij dit bij handmatige verwerking noodzakelijk is. Na het verdichten mogen geen walssporen voorkomen. De textuur van de bovenlaag moet na het verdichten gelijkmatig zijn. Indien de asfaltlaag moet worden afgestrooid met steenslag of brekerzand, moet dit mechanisch en gelijkmatig over het gehele oppervlak gebeuren, waarna zij moet worden vastgedrukt bij een temperatuur van het oppervlak van ten minste 90 °C. Eisen aan de uitvoering: verwerking van asfalt bereid met asfaltgranulaat
Eisen aan de uitvoering: verwerking van asfalt-algemeen
31.22.13
31.22.13
01
Het asfalt aanbrengen met één of meer afwerkmachine(s). Hechting aan de onderliggende laag en verticale aansluitvlakken moet zijn verzekerd. Het oppervlak achter de afwerkmachine moet een gelijkmatige textuur hebben en de verdichting moet gelijkmatig zijn over het gehele oppervlak.
31.22.13
01
Indien voor de beëindiging van de verwerking van een bepaald asfaltmengsel bereid met asfaltgranulaat in verband met openstelling van de weg voor verkeer de nog beschikbare hoeveelheid te klein is, mag de activiteit worden afgerond met een hoeveelheid van dat asfaltmengsel samengesteld zonder toepassing van asfaltgranulaat, mits dit asfalt volgens de CE-markering voldoet aan dezelfde eisen als waaraan het asfalt bereid met asfaltgranulaat voldoet. Deze hoeveelheid mag ten hoogste 30 ton per dag bedragen.
31.22.13
02
31.22.13
02
31.22.13
03
De aanvoer van het asfalt en de snelheid van de afwerkmachine moeten zodanig zijn dat het asfalt zonder of met zo weinig mogelijk onderbrekingen in het werk wordt gebracht. Indien onderbrekingen optreden die kwaliteitsrisico’s met zich meebrengen, de afwerkmachine leegdraaien en het asfalt verwerken zoals is voorgeschreven voor een dwarsnaad. De opeenvolgende lagen asfalt zodanig aanbrengen dat de langsnaden of dwarsnaden verspringend, bij voorkeur trapsgewijs, ten minste 0,15 m van elkaar verwijderd zijn De langsnaden en de zijkanten van het asfalt uitvoeren als strakke lijnen evenwijdig aan de as.
31.22.13
03
Bij het onderzoek naar de samenstelling en eigenschappen van het asfalt worden de in lid 01 bedoelde hoeveelheden asfalt zonder asfaltgranulaat geacht te behoren tot de uitvoeringseenheid waarin het asfaltmengsel met asfaltgranulaat is verwerkt. De samenstelling en eigenschappen worden getoetst aan de referentiesamenstelling van het asfalt bereid met asfaltgranulaat. VERVALLEN
In de onderlagen of tussenlagen van een rechterrijstrook, met uitzondering van een gedeelte ter breedte van 1,0 m in de as daarvan, mogen in het asfalt geen langsnaden voorkomen. De langsnaden in de bovenlaag asfalt mogen niet minder dan 0,05 m en niet meer dan 0,20 m naast een as-, deel- of kantstreep zijn gelegen. 31.22.13
04
Ter plaatse van langs- en dwarsnaden, voorafgaand aan het aanbrengen van een aansluitende laag, los materiaal verwijderen. De naden, dekkend met asfaltkleefmiddel bestrijken dan wel de hechting op de naad tussen de stroken op gelijkwaardige wijze verzekeren. Bij zeer open asfaltbeton deze behandeling zodanig uitvoeren dat de waterdoorstroming niet verhinderd wordt. Het asfalt ter plaatse van langs- en dwarsnaden bij de daarvoor in aanmerking komende asfaltmengsels aanbrengen met een overlap en voldoende overhoogte dan wel met voldoende overhoogte.
31.22.13
04
VERVALLEN
31.22.13
05
31.22.13
05
VERVALLEN
31.22.13
06
Het asfalt zo spoedig mogelijk na het aanbrengen verdichten, met dien verstande dat zeer open asfaltbeton en steenmastiekasfalt niet trillend verdicht mogen worden, tenzij dit bij handmatige verwerking noodzakelijk is. Na het verdichten mogen geen walssporen voorkomen. De textuur van de bovenlaag moet na het verdichten gelijkmatig zijn. Indien de asfaltlaag moet worden afgestrooid met steenslag of brekerzand, moet dit mechanisch en gelijkmatig over het gehele oppervlak gebeuren, waarna zij moet worden vastgedrukt bij een temperatuur van het oppervlak van ten minste 90 °C. Eisen aan de uitvoering: verwerking van asfalt bereid met asfaltgranulaat
31.22.13
06
VERVALLEN
31.22.13 31.22.14
01
31.22.14
VERVALLEN EN HERNUMMERD NAAR 31.22.13
Indien voor de beëindiging van de verwerking van een bepaald asfaltmengsel bereid met asfaltgranulaat in verband met openstelling van de weg voor verkeer de nog beschikbare hoeveelheid te klein is, mag de activiteit worden afgerond met een hoeveelheid van dat asfaltmengsel samengesteld zonder toepassing van asfaltgranulaat, mits dit asfalt volgens de CE-markering voldoet aan dezelfde eisen als waaraan het asfalt bereid met asfaltgranulaat voldoet. Deze hoeveelheid mag ten hoogste 30 ton per dag bedragen.
©MGM NAS - november 2011
Pagina 23 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
31.22.14
02
31.23.02
02
Bij het onderzoek naar de samenstelling en eigenschappen van het asfalt worden de in lid 01 bedoelde hoeveelheden asfalt zonder asfaltgranulaat geacht te behoren tot de uitvoeringseenheid waarin het asfaltmengsel met asfaltgranulaat is verwerkt. De samenstelling en eigenschappen worden getoetst aan de referentiesamenstelling van het asfalt bereid met asfaltgranulaat. In aanvulling op 7.2 sub e van NEN-EN 13108-20 ‘Bitumineuze mengsels - Materiaalspecificaties - Deel 20 Typeonderzoek’ met betrekking tot het toegepaste asfaltgranulaat vermelden de gemiddelde samenstelling, de penetratie (proef 32) van het teruggewonnen bitumen volgens NEN-EN 12697-3; ‘Bitumineuze mengsels - Beproevingsmethoden voor warm bereid asfalt - Deel 3: Terugwinning van bitumen: rotatieverdamper’ de dichtheid volgens NEN-EN 1097-6 ‘Beproevingsmethoden voor de bepaling van mechanische en fysische eigenschappen van toeslagmaterialen - Deel 6: Bepaling van de deeltjesdichtheid en de wateropname’ en de categorie (Cxx/x ) met betrekking tot het percentage gebroken oppervlak in grof toeslagmateriaal volgens NEN-EN 13043 en NEN 6240 ‘Nederlandse invulling van NEN-EN 13043 “Toeslagmaterialen voor asfalt en oppervlakbehandeling voor wegen, vliegvelden en andere verkeersgebieden” ’ van die fracties die voor meer dan 10% in het asfaltgranulaat voorkomen en het aandeel nevenbestanddelen;
31.23.02
02
VERVALLEN
31.23.04
03
Op het bewijs van oorsprong moet ten minste zijn vermeld:
De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van de materialen als bedoeld in NEN-EN 13108 artikel 4.1 derde aandachtsstreepje die in het asfaltmengsel zijn verwerkt, afgegeven en ondertekend door de producent ervan. Op het bewijs van oorsprong moeten zijn vermeld:
a. de naam van de producent;
a. de aanduiding van het product;
of het asfaltgranulaat uitsluitend afkomstig is van zeer open asfaltbeton; 31.23.04
03
de wijze van beheersing van de eigenschappen van het asfaltgranulaat De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van de afdruipremmende stof, afgegeven en ondertekend door de producent ervan.
b. het soort en type van de afdruipremmende stof;
b. de naam van de producent;
c. de grafieken zoals omschreven in (proef 148.2) ;
c. de herkomst van het product;
d. de te volgen mengprocedure (voor- en namengtijd);
d. het bewijs van geschiktheid van het product voor toepassing in asfalt;
e. een verklaring van de producent dat de afdruipremmende stof geschikt is voor toepassing in asfalt (proef 148.0) . Indien de afdruipremmende stof cellulosevezel is, die reeds voor 1 juli 1995 met succes in steenmastiekasfalt werd toegepast, een vermelding daarvan. Van cellulosevezel die eerst op 1 juli 1995 is toegepast en andere afdruipremmende stoffen aangeven waar en wanneer de desbetreffende proefvakken zijn aangelegd; f. de datum van afgifte.
e. de datum van afgifte.
De bepaling van de hoeveelheid te doseren afdruipremmende stof (proef 148.2) moet zo frequent geschieden dat zekerheid bestaat over de juiste waarde van deze hoeveelheid. De laatste bepaling mag bovendien ten hoogste 18 maanden voor de datum van levering van de afdruipremmende stof zijn verricht. Deze bepaling moet zijn uitgevoerd door een instelling die voor de desbetreffende proef geaccrediteerd is door een nationale accreditatie-instelling (in Nederland de Raad voor Accreditatie). 31.23.04
04
De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van de materialen als bedoeld in de productnormen NEN-EN 13108 ‘Bitumineuze mengsels - Materiaalspecificaties’ artikel 4.1 derde aandachtstreepje die in het asfaltmengsel zijn verwerkt, afgegeven en ondertekend door de producent ervan.
31.23.04
04
Iedere aflevering van bouwstoffen overeenkomstig een bewijs van oorsprong moet zijn vergezeld van een schriftelijke verwijzing hiernaar.
31.23.04
05
Indien een bouwstof wordt geleverd onder certificaat, afgegeven door een certificatie-instelling die geaccrediteerd is door een nationale accreditatie-instelling (in Nederland de Raad voor Accreditatie), wordt het certificaat geacht het bewijs van oorsprong voor de desbetreffende bouwstof te vervangen
Op het bewijs van oorsprong moet zijn vermeld: a. de aanduiding van het product; b. de naam van de producent; c. de herkomst van het product; d. het bewijs van geschiktheid van het product voor toepassing in asfalt; e. de datum van afgifte 31.23.04
05
Iedere aflevering van bouwstoffen overeenkomstig een bewijs van oorsprong moet zijn vergezeld van een schriftelijke verwijzing hiernaar.
31.23.04
06
Indien een bouwstof wordt geleverd onder certificaat, afgegeven door een certificatie-instelling die geaccrediteerd is door een nationale accreditatie-instelling (in Nederland de Raad voor Accreditatie), wordt het certificaat geacht het bewijs van oorsprong voor de desbetreffende bouwstof te vervangen
Tabel T31.09
Tabel T31.09 Tabel T31.11 31.26.02
Tabel T31.11 31.26.02
Levering asfalt(specie) gedurende de periode tot 1 maart 2009
©MGM NAS - november 2011
Pagina 24 van 62
Asfalt beton
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
31.26.02
01
Tot 1 maart 2009 mogen in plaats van de asfaltbetonmengsels voor deklagen, tussenlagen en onderlagen als bedoeld in artikel 31.26.03, de asfaltmengsels dicht asfaltbeton, open asfaltbeton, steenslagasfaltbeton dan wel grindasfaltbeton zoals beschreven in artikel 31.26.12, artikel 31.26.11, artikel 31.26.10 respectievelijk artikel 31.26.09 van de Standaard RAW Bepalingen 2005(uitgave 2005) worden toegepast. Indien in genoemde asfaltbetonmengsels asfaltgranulaat wordt toegepast moet dit asfaltgranulaat voldoen aan het bepaalde in artikel 31.26.07 van de Standaard RAW Bepalingen 2005 (uitgave 2005).
31.26.02
01
In aanvulling op het bepaalde in artikel 31.26.01 lid 01 moet specie voor asfaltbeton voldoen aan het bepaalde in NEN-EN 13108-1, met inachtneming van het bepaalde in de navolgende leden.
31.26.02
02
31.26.02
02
De samenstelling en eigenschappen van asfaltbeton moeten voldoen aan het bepaalde in 5.1.3 van NEN-EN 13108-1. Het bepaalde in 5.1.2 van NEN-EN 13108-1 is niet van toepassing.
31.26.02
03
31.26.02
03
De korrelverdeling als bedoeld in 5.2.1.2 van NEN-EN 13108-1 wordt bepaald met behulp van de basis zeefset plus set 1 volgens 4.1.2 van NEN-EN 13043.
31.26.02
04
Tot 1 maart 2009 mogen in plaats van steenmastiekasfalt als bedoeld in artikel 31.26.04 en zeer open asfaltbeton als bedoeld in artikel 31.26.05, de asfaltmengsels steenmastiekasfalt en zeer open asfaltbeton zoals beschreven in artikel 31.26.13 respectievelijk 31.26.14 van de Standaard RAW Bepalingen 2005 versie oktober 2005 worden toegepast. Voor de in lid 01 en 02 bedoelde asfaltmengsels moet een geldig vooronderzoek beschikbaar zijn overeenkomstig het bepaalde in proef 56.0 van de Standaard RAW Bepalingen 2005 (uitgave 2005), dat is uitgevoerd voor 1 januari 2008. Het bepaalde in artikel 31.24.01 van de Standaard RAW Bepalingen 2005 (uitgave 2005) is onverminderd van toepassing, met dien verstande dat in afwijking van het bepaalde in lid 02 van genoemd artikel, de aannemer het verslag van het volledige vooronderzoek in alle gevallen ter beschikking van de directie stelt. Op de in lid 01 bedoelde asfaltmengsels moet tevens een typeonderzoek als bedoeld in artikel 31.26.01 lid 02 worden uitgevoerd, waarbij in afwijking van het bepaalde in genoemd lid het typeonderzoek gericht mag zijn op de samenstelling en eigenschappen volgens 5.1.2 ‘Empirische eisen’ van NEN-EN 13108-1 ‘Bitumineuze mengsels - Materiaalspecificaties - Deel 1: Asfaltbeton’ waarbij:
31.26.02
04
Voor de weerstand tegen afslijting door spijkerbanden volgens 5.2.5 van NEN-EN 13108-1 geldt categorie AbrANR (geen eis).
31.26.02
05
Het bepaalde in 5.2.6 van NEN-EN 13108-1 (wielspoorproef) is niet van toepassing
31.26.02
06
De op de CE-markering vermelde eigenschappen van asfaltbeton moeten voor de betreffende toepassing voldoen aan de in tabel T 31.09 genoemde eisen.
De aannemer of de producent van de asfaltbetonspecie namens hem, moet voordat het betreffende asfalt wordt verwerkt de gegevens van het vooronderzoek en het typeonderzoek als bedoeld in de voorgaande leden 04, 05 en 06 inbrengen in de Database Asfaltmengsels bij de Stichting CROW (zie www.crow.nl/asfalt). De Stichting CROW draagt er zorg voor dat deze gegevens vertrouwelijk worden behandeld. De gegevens worden geanonimiseerd en beoordeeld door de Deskundigen Commissie Asfaltverhardingen van CROW ten behoeve van de kalibratie van de in Tabel T 31.09 vermelde waarden voor de functionele eigenschappen en de vaststelling van bepalingsmethoden van andere eigenschappen volgens de NEN-EN 13108-1 ‘Bitumineuze mengsels - Materiaalspecificaties - Deel 1: Asfaltbeton’ De conclusies met betrekking tot deze functionele eigenschappen zullen openbaar zijn.
31.26.02
07
In asfaltbeton voor deklagen en asfaltbeton voor tussenlagen die als tijdelijke deklaag worden toegepast, mag geen grind worden toegepast. Bovendien mag in asfaltbeton voor deklagen en voor asfaltbeton in tijdelijke deklagen ten hoogste 30% asfaltgranulaat worden toegepast.
Asfaltbeton In aanvulling op het bepaalde in artikel 31.26.01 lid 01 moet specie voor asfaltbeton voldoen aan het bepaalde in NEN-EN 13108-1 ‘Bitumineuze mengsels - Materiaalspecificaties - Deel 1: Asfaltbeton’, met in achtneming van het bepaalde in de navolgende leden. De samenstelling en eigenschappen van asfaltbeton moeten voldoen aan het bepaalde in 5.1.3 ‘Functionele eisen’ van NEN 13108-1. Het bepaalde in 5.1.2 ‘Empirische eisen’ van NEN-EN 13108-1 is niet van toepassing. De korrelverdeling als bedoeld in 5.2.1.2 van NEN 13108-1 wordt bepaald met behulp van de basis zeefset plus set 1 volgens 4.1.2 van NEN-EN 13043 ‘Toeslagmaterialen voor asfalt en oppervlakbehandeling voor wegen, vliegvelden en andere verkeersgebieden’. Voor de weerstand tegen afslijting door spijkerbanden volgens 5.2.5 van NEN-EN 13108-1 geldt categorie AbrANR (geen eis). Het bepaalde in 5.2.6 ‘Weerstand tegen permanente vervorming’ van NEN-EN 13108-1 (wielspoorproef) is niet van toepassing. De eigenschappen van asfaltbeton moeten voor de betreffende toepassing voldoen aan de in tabel T 31.09 genoemde eisen.
31.26.03 31.26.03
01
In aanvulling op het bepaalde in artikel 31.26.01 lid 01 moet specie voor steenmastiekasfalt voldoen aan het bepaalde in NEN-EN 13108-5, met inachtneming van het bepaalde in de navolgende leden.
31.26.03
02
Grof toeslagmateriaal voor steenmastiekasfalt moet voldoen aan de eisen voor steenslag 2.
31.26.03
03
De korrelverdeling als bedoeld in 5.2.2 van NEN 13108-5 wordt bepaald met behulp van de basis zeefset plus set 1 volgens 4.1.2 van NEN-EN 13043.
31.26.03
04
Voor de weerstand tegen afslijting door spijkerbanden volgens 5.8 van NEN-EN 13108-5 geldt categorie AbrANR (geen eis).
31.26.03
05
Het bepaalde in 5.9 van NEN-EN 13108-5 (wielspoorproef) is niet van toepassing.
31.26.03
06
In asfaltbeton voor dek- en tussenlagen mag geen grind worden toegepast.
31.26.03
07
De samenstelling van SMA-NL 5, SMA-NL 8A, SMA-NL 8B, SMA-NL 11A en SMA-NL 11B moet voldoen aan de in tabel T 31.10 genoemde eisen. De verschillende soorten steenmastiekasfalt moeten worden aangeduid overeenkomstig tabel T 31.10 Voor SMA-NL 5, SMA-NL 8A, SMA-NL 8B, SMA-NL 11A en SMA-NL 11B bitumen 70/100 toepassen.
31.26.03
08
31.26.02 31.26.02
05 06
31.26.02
07
31.26.03 31.26.03
01
31.26.03
02
31.26.03
03
31.26.03
04
31.26.03
05
31.26.03
06
31.26.03
07
de korrelverdeling als bedoeld in 5.2.1.2 van NEN 13108-1 wordt bepaald met behulp van de basis zeefset plus set 1 volgens 4.1.2 van NEN-EN 13043 ‘Toeslagmaterialen voor asfalt en oppervlakbehandeling voor wegen, vliegvelden en andere verkeersgebieden’. voor de weerstand tegen afslijting door spijkerbanden volgens 5.2.5 van NEN-EN 13108-1 geldt categorie AbrANR (geen eis). het bepaalde in 5.2.6 ‘Weerstand tegen permanente vervorming’ van NEN-EN 13108-1 (wielspoorproef) niet van toepassing is. Op de in lid 02 bedoelde asfaltmengsels moet tevens een typeonderzoek als bedoeld in artikel 31.26.01 lid 02 worden uitgevoerd. Gedurende de periode 1 september 2008 tot 1 maart 2009 moet voor de in lid 01 bedoelde mengsels tevens het typeonderzoek volgens het bepaalde in NEN-EN 13108-20 ‘Bitumineuze mengsels - Materiaalspecificaties Deel 20 Typeonderzoek’ worden uitgevoerd met in achtneming van het bepaalde in proef 250
©MGM NAS - november 2011
Pagina 25 van 62
Steenmastiekasfalt
Voor SMA-NL 5, SMA-NL 8A, SMA-NL 8B, SMA-NL 11A en SMA-NL 11B zwakke vulstof toepassen met een gehalte calciumcarbonaat dat ten minste voldoet aan categorie CC60 conform het bepaalde in artikel 5 van NEN 6240.
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
31.26.04 31.26.04
01
31.26.04
02
31.26.04
03
31.26.04
04
31.26.04
05
31.26.04
06
31.26.04
07
31.26.04
08
31.26.04
09
31.26.04
10
31.26.04
11
31.26.05
31.26.03
09
In SMA-NL 5, SMA-NL 8A, SMA-NL 8B, SMA-NL 11A, SMA-NL 11B geen asfaltgranulaat toepassen.
31.26.03
10
31.26.03
11
Voor de samenstelling van SMA-NL 11A en SMA-NL 11B mag geen grof toeslagmateriaal 2/5 of 2/6 worden gebruikt. De eigenschappen van SMA-NL 5, SMA-NL 8A, SMA-NL 8B, SMA-NL 11A en SMA-NL 11B moeten voldoen aan de in tabel T 31.11 genoemde eisen. Zeer open asfaltbeton
Steenmastiekasfalt
31.26.04
In aanvulling op het bepaalde in artikel 31.26.01 lid 01 moet specie voor steenmastiekasfalt voldoen aan het bepaalde in NEN-EN 13108-5 ‘Bitumineuze mengsels - Materiaalspecificaties - Deel 5 Steenmastiekasfalt’, met inachtneming van het bepaalde in de navolgende leden. Grof toeslagmateriaal voor steenmastiekasfalt moet voldoen aan de eisen voor steenslag 2.
31.26.04
01
In aanvulling op het bepaalde in artikel 31.26.01 lid 01 moet specie voor zeer open asfaltbeton voldoen aan het bepaalde in NEN-EN 13108-7, met inachtneming van het bepaalde in de navolgende leden.
31.26.04
02
Grof toeslagmateriaal voor zeer open asfaltbeton moet voldoen aan de eisen voor steenslag 2.
31.26.04
03
De korrelverdeling als bedoeld in 5.2.2 van NEN 13108-7 wordt bepaald met behulp van de basis zeefset plus set 1 volgens 4.1.2 van NEN-EN 13043.
31.26.04
04
31.26.04
05
De waterdoorlatendheid van zeer open asfaltbeton wordt bepaald volgens 5.4.2 van NEN 13108-7. Het bepaalde in 5.4.3 van NEN-EN 13108-7 is niet van toepassing. De samenstelling van ZOAB 11 en ZOAB 16 moet voldoen aan de in tabel T 31.12 genoemde eisen. De verschillende soorten zeer open asfaltbeton moeten worden aangeduid overeenkomstig tabel T 31.12.
31.26.04
06
Voor ZOAB 11 en ZOAB 16 bitumen 70/100 toepassen.
31.26.04
07
Voor ZOAB 11 en ZOAB 16 als fijn toeslagmateriaal brekerzand toepassen.
31.26.04
08
Voor zeer open asfaltbeton ZOAB 11 en ZOAB 16 middelsoort vulstof met hydroxide toepassen overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 van NEN 6240.
31.26.04
09
In zeer open asfaltbeton ZOAB 11 en ZOAB 16 geen asfaltgranulaat toepassen.
31.26.04
10
Voor de samenstelling van ZOAB 11 en ZOAB 16 geen grof toeslagmateriaal 2/5 of 2/6 toepassen.
31.26.04
11
De eigenschappen van ZOAB 11 en ZOAB 16 moeten voldoen aan de in tabel T 31.13 genoemde eisen.
01
Gietasfalt moet voldoen aan het bepaalde in NEN-EN 13108-6.
Grof toeslagmateriaal moet, met inachtneming van het bepaalde in de navolgende leden, voldoen aan het bepaalde voor grof toeslagmateriaal in NEN-EN 13043 en NEN 6240 Indien grof toeslagmateriaal van niet natuurlijke oorsprong wordt toegepast, moet de aannemer aantonen dat dit toeslagmateriaal geschikt is voor de toepassing in asfalt. Ten minste moet aangetoond worden dat het toeslagmateriaal bestendig is overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.3.4 van NEN-EN 13043. De aannemer, of de asfaltproducent namens hem, moet de waarden van de desbetreffende eigenschappen verklaren.
De korrelverdeling als bedoeld in 5.2.2 van NEN 13108-5 wordt bepaald met behulp van de basis zeefset plus set 1 volgens 4.1.2 van NEN-EN 13043 ‘Toeslagmaterialen voor asfalt en oppervlakbehandeling voor wegen, vliegvelden en andere verkeersgebieden’. Voor de weerstand tegen afslijting door spijkerbanden volgens 5.8 van NEN-EN 13108-5 geldt categorie AbrANR (geen eis). Het bepaalde in 5.9 ‘Weerstand tegen permanente vervorming’ van NEN-EN 13108-5 (wielspoorproef) is niet van toepassing. De samenstelling van SMA-NL 5, SMA-NL 8A, SMA-NL 8B, SMA-NL 11A en SMA-NL 11B moet voldoen aan de in tabel T 31.10 genoemde eisen. De verschillende soorten steenmastiekasfalt moeten worden aangeduid overeenkomstig tabel T 31.10 Voor SMA-NL 5, SMA-NL 8A, SMA-NL 8B, SMA-NL 11A en SMA-NL 11B bitumen 70/100 toepassen. Voor SMA-NL 5, SMA-NL 8A, SMA-NL 8B, SMA-NL 11A en SMA-NL 11B zwakke vulstof toepassen met een gehalte calciumcarbonaat dat ten minste voldoet aan categorie CC60 conform het bepaalde in artikel 5 van NEN 6240. In SMA-NL 5, SMA-NL 8A, SMA-NL 8B, SMA-NL 11A, SMA-NL 11B geen asfaltgranulaat toepassen. Voor de samenstelling van SMA-NL 11A en SMA-NL 11B mag geen grof toeslagmateriaal 2/5 of 2/6 worden gebruikt. De eigenschappen van SMA-NL 5, SMA-NL 8A, SMA-NL 8B, SMA-NL 11A en SMA-NL 11B moeten voldoen aan de in tabel T 31.11 genoemde eisen. Zeer open asfaltbeton
31.26.05
01
31.26.05
02
31.26.05
03
31.26.05
04
31.26.05
05
De samenstelling van ZOAB 11 en ZOAB 16 moet voldoen aan de in tabel T 31.12 genoemde eisen. De verschillende soorten zeer open asfaltbeton moeten worden aangeduid overeenkomstig tabel T 31.12.
31.26.05
06
Voor ZOAB 11 en ZOAB 16 bitumen 70/100 toepassen.
31.26.05
07
31.26.05
08
Voor zeer open asfaltbeton ZOAB 11 en ZOAB 16; middelsoort vulstof met hydroxide toepassen overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 van NEN 6240. In zeer open asfaltbeton ZOAB 11 en ZOAB 16 geen asfaltgranulaat toepassen.
31.26.05
09
Voor de samenstelling van ZOAB 11 en ZOAB 16 geen grof toeslagmateriaal 2/5 of 2/6 toepassen.
31.26.05
10
De eigenschappen van ZOAB 11 en ZOAB 16 moeten voldoen aan de in tabel T 31.13 genoemde eisen. Gietasfalt
31.26.06
01
Gietasfalt moet voldoen aan het bepaalde in NEN-EN 13108-6 ‘Bitumineuze mengsels - Materiaalspecificaties Deel 6: Gietasfalt’.
31.26.06
01
31.26.06
02
31.26.06
03
Grof toeslagmateriaal moet voldoen aan de in tabel T 31.16 genoemde eisen.
31.26.06
04
Onder steenslag wordt verstaan gebroken, grof toeslagmateriaal als bedoeld in lid 01.
31.26.06
05
Onder grind wordt verstaan grof toeslagmateriaal als bedoeld in lid 01, van natuurlijke oorsprong, waarvan het oppervlak in meer of mindere mate is afgerond door erosie
31.26.06 31.26.06
In aanvulling op het bepaalde in artikel 31.26.01 lid 01 moet specie voor zeer open asfaltbeton voldoen aan het bepaalde in NEN-EN 13108-7 ‘Bitumineuze mengsels - Materiaalspecificaties - Deel 7: ‘Zeer open asfaltbeton’, met in achtneming van het bepaalde in de navolgende leden. Grof toeslagmateriaal voor zeer open asfaltbeton moet voldoen aan de eisen voor steenslag 2.
Gietasfalt
31.26.05
31.26.05
De korrelverdeling als bedoeld in 5.2.2 van NEN 13108-7 wordt bepaald met behulp van de basis zeefset plus set 1 volgens 4.1.2 van NEN-EN 13043 ‘Toeslagmaterialen voor asfalt en oppervlakbehandeling voor wegen, vliegvelden en andere verkeersgebieden’. De waterdoorlatendheidcapaciteit van zeer open asfaltbeton wordt bepaald volgens 5.4.2 ‘Holle ruimte’ van NEN 13108-7. Het bepaalde in 5.4.3 ‘Doorlatendheid’ van NEN-EN 13108-7 is niet van toepassing.
©MGM NAS - november 2011
Pagina 26 van 62
Grof toeslagmateriaal
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
31.26.07
Grof toeslagmateriaal
31.26.07
Grof toeslagmateriaal moet, met inachtneming van het bepaalde in de navolgende leden, voldoen aan het bepaalde voor grof toeslagmateriaal in NEN-EN 13043 en NEN 6240 ‘Nederlandse invulling van NEN-EN 13043 “Toeslagmateriaal en vulstof voor asfalt en oppervlakbehandeling voor wegen, vliegvelden en andere verkeersgebieden”’. Indien grof toeslagmateriaal van kunstmatige oorsprong wordt toegepast, moet de aannemer aantonen dat dit toeslagmateriaal geschikt is voor de toepassing in asfalt. Ten minste moet aangetoond worden dat het toeslagmateriaal bestendig is overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.3.4 van NEN-EN 13043. De aannemer, of de asfaltproducent namens hem, moet de waarden van de desbetreffende eigenschappen verklaren.
31.26.07
01
Fijn toeslagmateriaal moet, met inachtneming van het bepaalde in de navolgende leden, voldoen aan het bepaalde voor fijn toeslagmateriaal in NEN-EN 13043 en NEN 6240.
Fijn toeslagmateriaal
31.26.07
02
Onder brekerzand wordt verstaan een fijn toeslagmateriaal als bedoeld in NEN-EN 13043, dat afkomstig is van gesteente van natuurlijke oorsprong.
31.26.07
01
31.26.07
02
31.26.07
03
Grof toeslagmateriaal moet voldoen aan de in tabel T 31.16 genoemde eisen.
31.26.07
03
Onder grindzand wordt verstaan ‘all-in’-toeslagmateriaal als bedoeld in NEN-EN 13043.
31.26.07
04
Onder steenslag wordt verstaan gebroken, grof toeslagmateriaal als bedoeld in lid 02.
31.26.07
04
Fijn toeslagmateriaal moet voldoen aan de in tabel T 31.17 genoemde eisen.
31.26.07
05
Onder grind wordt verstaan grof toeslagmateriaal als bedoeld in lid 01, van natuurlijke oorsprong, waarvan de oppervlakken in meer of mindere mate zijn afgerond door erosie Fijn toeslagmateriaal Fijn toeslagmateriaal moet, met inachtneming van het bepaalde in de navolgende leden, voldoen aan het bepaalde voor fijn toeslagmateriaal in NEN-EN 13043 en NEN 6240 ‘Nederlandse invulling van NEN-EN 13043 “Toeslagmaterialen voor asfalt en oppervlakbehandeling voor wegen, vliegvelden en andere verkeersgebieden” ’. Onder brekerzand wordt verstaan een fijn toeslagmateriaal als bedoeld in NEN-EN 13043, dat afkomstig is van gesteente van natuurlijke oorsprong. Onder grindzand wordt verstaan ‘all-in’toeslasmateriaal als bedoeld in NEN-EN 13043 ‘Toeslagmaterialen voor asfalt en oppervlakbehandeling voor wegen, vliegvelden en andere verkeersgebieden’.
31.26.08
01
Fabrieksmatig bereide vulstof moet voldoen aan het bepaalde in NEN-EN 13043 en NEN 6240 en voorzover hiermee niet in strijd de eisen die ten grondslag liggen aan het KOMO-productcertificaat ‘Vulstof’.
31.26.08
02
De eigenschappen van de verschillende vulstofsoorten moeten voldoen aan de in NEN-6240 Tabel D vermelde eisen.
31.26.09
01
Afdruipremmende stof moet in het asfaltmengsel voldoende inert zijn.
31.26.09
02
De afdruipremmende stof moet geschikt zijn voor toepassing in steenmastiekasfalt proef 70.3 ).
Asfaltgranulaat moet voldoen aan het bepaalde in NEN-EN 13108-8, met inachtneming van het bepaalde in de navolgende leden. Het gehalte aan nevenbestanddelen, verontreinigingen en koudasfalt bereid met vloeibitumen in asfaltgranulaat voor: onderlagen van asfaltbeton moet voldoen aan categorie F5;
31.26.08 31.26.08
01
31.26.08
02
31.26.08
03
31.26.08
04
31.26.09
31.26.10
01
31.26.10
02
De afdruipremmende stof moet geschikt zijn voor toepassing in steenmastiekasfalt (proef 148.3) .
01
31.26.09
02
31.26.10
Vulstof (fabrieksmatig bereide vulstof)
Fijn toeslagmateriaal moet voldoen aan de in tabel T 31.17 genoemde eisen Vulstof (Fabrieksmatig bereide vulstof) Fabrieksmatig bereide vulstof moet voldoen aan het bepaalde in NEN-EN 13043 en NEN 6240 ‘Nederlandse invulling van NEN-EN 13043 “Toeslagmaterialen voor asfalt en oppervlakbehandeling voor wegen, vliegvelden en andere verkeersgebieden” ’en voorzover hiermee niet in strijd de eisen die ten grondslag liggen aan het KOMO-productcertificaat ‘Vulstof’. De eigenschappen van de verschillende vulstofsoorten moeten voldoen aan de in NEN-6240 Tabel D vermelde eisen. Afdruipremmende stof Afdruipremmende stof moet in het asfaltmengsel voldoende inert zijn.
31.26.09
31.26.08
31.26.09
Afdruipremmende stof
31.26.10
Asfaltgranulaat voor asfaltmengsels
31.26.10
01
31.26.10
02
tussenlagen en deklagen moet voldoen aan categorie F1.
31.26.10
03
31.26.10
04
Bovendien moet bij asfaltgranulaat voor asfaltbeton voor deklagen en asfaltbeton voor tussenlagen die als tijdelijke deklaag worden toegepast, de korrelvorm van het grof mineraal aggregaat voldoen aan categorie C90/1, volgens NEN-EN 13043. In afwijking van het bepaalde in NEN-EN 13108-81) moet van het teruggewonnen bitumen uit het asfaltgranulaat (NEN-EN 12697-3) , de penetratie (NEN-EN 1426) per waarneming ten minste tien en het gemiddelde van vijf waarnemingen ten minste 15 bedragen. Indien het asfaltgranulaat voor ten minste 95,0% (m/m) bestaat uit gefreesd zeer open asfaltbeton, moet de penetratie van het teruggewonnen bitumen uit het asfaltgranulaat per waarneming ten minste vijf en het gemiddelde van vijf waarnemingen ten minste tien bedragen Asfaltgranulaat moet homogeen zijn; daartoe wordt het asfaltgranulaat visueel op homogeniteit beoordeeld. Wordt deze als niet-homogeen beschouwd, dan moet het worden gehomogeniseerd. Voor de beoordeling van de homogeniteit wordt indien van toepassing onderscheid gemaakt naar kwaliteiten (gebroken aggregaat, rond, zeer open asfaltbeton, freesasfalt, breekasfalt, enz.) Indien asfaltgranulaat als een continu beschikbare grondstof in het productieproces wordt toegepast, wordt door de producent op geregelde tijden een partij apart opgeslagen en beoordeeld. Van het asfaltgranulaat worden vijf monsters van elk 2,5 kg getrokken. Van deze monsters bepalen: het bitumengehalte (NEN-EN 12697-1) ; de korrelverdeling bepaald met de basis zeefset plus set 1 (NEN-EN 13043); de penetratie (NEN-EN 1426) van het teruggewonnen bitumen (NEN-EN 12697-3) . Het asfaltgranulaat wordt als homogeen beschouwd, indien de standaardafwijkingen berekend over de resultaten van de vijf monsters voldoen aan de in tabel T 31.18 genoemde eisen.
©MGM NAS - november 2011
Pagina 27 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
31.26.10
05
Indien een standaardafwijking als bedoeld in het vorige lid, groter is dan aangegeven in tabel T 31.18, moet het asfaltgranulaat als niet-homogeen worden beschouwd. Het asfaltgranulaat moet dan worden gehomogeniseerd waarna de hiervoor beschreven onderzoeksprocedure moet worden herhaald.
De eisen die aan het grof toeslag materia al in het asfalt worden gesteld, gelden volgens NEN 13108-8 ook voor het toeslag materia al in het toe te passen asfaltgr anulaat.
31.26.11 31.26.11
01
31.26.11
02
31.26.11
Asfaltgranulaat voor asfaltmengsels Asfaltgranulaat moet voldoen aan het bepaalde in NEN-EN 13108-8 ‘Bitumineuze mengsels Materiaalspecificaties - Deel 8: Asfaltgranulaat’ met in achtneming van het bepaalde in de navolgende leden.
31.26.11
Bitumenemulsie 01
In aanvulling op tabel 2 van NEN 3904, dient de uitstroomtijd met de ISO-uitstroombeker, 25 °C (NEN 3947) van bitumenemulsie voor asfaltmengsels ten minste 45 seconden te bedragen.
Het gehalte aan nevenbestanddelen, verontreinigingen en koudasfalt bereid met vloeibitumen in asfaltgranulaat voor: onderlagen van asfaltbeton moet voldoen aan categorie F5; tussenlagen en deklagen moet voldoen aan categorie F1. Bovendien moet bij asfaltgranulaat voor asfaltbeton voor tussenlagen en deklagen de korrelvorm van het grof mineraal aggregaat voldoen aan categorie C 90/1, volgens NEN-EN 13043 ‘Toeslagmaterialen voor asfalt en oppervlakbehandeling voor wegen, vliegvelden en andere verkeersgebieden’.
31.26.11
31.26.11
03
04
In afwijking van het bepaalde in NEN-EN 13108-8 moet van het volgens NEN-EN 12697-3 ‘Bitumineuze mengsels - Beproevingsmethoden voor warm bereid asfalt - Deel 3: Terugwinning van bitumen: rotatieverdamper’ teruggewonnen bitumen uit het asfaltgranulaat, de penetratie bepaald volgens NEN-EN 1426 ‘Bitumen en bitumineuze bindmiddelen - Bepaling van de naaldpenetratie’ per waarneming ten minste 10 en het gemiddelde van vijf waarnemingen ten minste 15 bedragen. Indien het asfaltgranulaat voor ten minste 95,0% (m/m) bestaat uit gefreesd zeer open asfaltbeton, moet de penetratie van het teruggewonnen bitumen uit het asfaltgranulaat per waarneming ten minste 5 en het gemiddelde van vijf waarnemingen moet ten minste 10 bedragen Asfaltgranulaat moet homogeen zijn, daartoe wordt het asfaltgranulaat visueel op homogeniteit beoordeeld. Wordt deze als niet-homogeen beschouwd, dan moet het worden gehomogeniseerd. Voor de beoordeling van de homogeniteit wordt indien van toepassing onderscheid gemaakt naar kwaliteiten (gebroken aggregaat, rond, zeer open asfaltbeton, freesasfalt, breekasfalt, enz.) Indien asfaltgranulaat als een continu beschikbare grondstof in het productieproces wordt toegepast, wordt door de producent op geregelde tijden een partij apart opgeslagen en beoordeeld.
©MGM NAS - november 2011
Pagina 28 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
31.26.11
05
31.26.12
Van het asfaltgranulaat worden vijf monsters van elk 2,5 kg getrokken. Van deze monsters het bitumengehalte volgens NEN-EN 12697-1, ‘Bitumineuze mengsels - Beproevingsmethoden voor warm bereid asfalt - Deel 1: Gehalte aan oplosbaar bindmiddel’ de korrelverdeling bepaald met de basis zeefset plus set 1 volgens NEN-EN 13043 en van het volgens NEN-EN 12697-3 teruggewonnen bitumen de penetratie volgens NEN-EN 1426 bepalen. Het asfaltgranulaat wordt als homogeen beschouwd, indien de standaardafwijkingen berekend over de resultaten van de vijf monsters voldoen aan de in tabel T 31.18 genoemde eisen. Indien een standaardafwijking als bedoeld in lid 04, groter is dan aangegeven in tabel T 31.18, moet het asfaltgranulaat als niet-homogeen worden beschouwd. Het asfaltgranulaat moet dan worden gehomogeniseerd waarna de hiervoor beschreven onderzoeksprocedure moet worden herhaald. Bitumenemulsie
31.26.12
In aanvulling op NEN 3904 ‘Bitumen- en teerprodukten - Bitumenemulsie’ tabel 2, dient de uitstroomtijd met de ISO-uitstroombeker, 25 °C (proef 42) van bitumenemulsie voor asfaltmengsels ten minste 45 seconden te bedragen. Het bestek vermeldt de eis gesteld aan de textuurdiepte van het wegoppervlak van betonverhardingen.
31.32.01
02
VERVALLEN
31.26.12
01
31.32.01
02
31.32.02
01
De afwijking in vlakheid in dwars- en langsrichting van het wegoppervlak van een betonverharding mag, behoudens het gestelde in de navolgende leden, gemeten met een rei van 3 m lengte of een rolrei van 3 m lengte (proef 149) , ten hoogste 5 mm bedragen
31.32.02
01
31.32.02
02
Bij betonverhardingen voor fietspaden, plattelandswegen, bushaltes en parkeerplaatsen mag, tenzij het bestek anders vermeldt, de afwijking in vlakheid in langsrichting van het wegoppervlak, gemeten met een rei van 3 m lengte of een rolrei van 3 m lengte (proef 149) , per meetvak ten hoogste 15 mm bedragen. Bovendien mogen niet meer dan 4 afwijkingen groter dan 10 mm of meer dan 30 afwijkingen groter dan 5 mm voorkomen
31.32.02
02
Ter plaatse van de dwars- en langsvoegen mag, gemeten met een rei van 1 m lengte, geen hoogteverschil tussen de aanliggende betonplaten aanwezig zijn, behoudens bij constructielangsvoegen. Bij dit type voegen mag het hoogteverschil niet meer bedragen dan de in tabel T 31.21 vermelde waarden.
31.32.02
03
31.32.02
03
VERVALLEN
31.32.02
04
31.32.02
04
VERVALLEN
31.32.03
02
De toegestane afwijking op de voorgeschreven plaatbreedte mag ten hoogste bedragen: −20 mm en +50 mm.
Indien in het bestek meting van de vlakheid in langsrichting van het wegoppervlak van betonverhardingen met behulp van de viagraaf (proef 149) is voorgeschreven, mag het afwijkingspercentage C5 per 100 m meetvak niet groter zijn dan 2, met dien verstande dat bij meting met de rolrei van 3 m lengte volgens artikel 31.37.04 lid 03 de afwijking in langsrichting ten hoogste 3 mm mag bedragen. De afwijking in vlakheid in dwarsrichting, gemeten met een rei van 3 m lengte of een rolrei van 3 m lengte (proe 149), mag in dit geval eveneens ten hoogste 3 mm bedragen. Ter plaatse van de dwars- en langsvoegen mag, gemeten met een rei van 1 m lengte, geen hoogteverschil tussen de aanliggende betonplaten aanwezig zijn, behoudens bij constructielangsvoegen. Bij dit type voegen mag het hoogteverschil ten hoogste 2 mm bedragen. Bij constructielangsvoegen in betonverhardingen voor fietspaden, plattelandswegen, bushaltes en parkeerplaatsen mag, tenzij het bestek anders vermeldt, het hoogteverschil ten hoogste 3 mm bedragen.
31.32.04
31.32.04 Eigenschappen van de betonverharding: druksterkte
31.32.04
01
Tenzij het bestek anders vermeldt, wordt bij werken met een oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 5.000 m de kubusdruksterkte van het beton bepaald en getoetst aan de karakteristieke kubusdruksterkte volgens NEN-EN 206-1 ‘Beton - Deel 1: Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit’. Het bestek vermeldt de sterkteklasse (C-waarde) waaraan het beton moet voldoen.
01
31.32.04
02
Indien het bestek een druksterkte van het beton, gemeten aan cilinders geboord uit de betonverharding voorschrijft (K-waarde), moet de druksterkte van het beton van de cilinders, bepaald na een verhardingstijd van 28 dagen, voldoen aan de volgende relatie:
02
2
waarin:
Eigenschappen van in het werk gestorte betonnen lijnconstructies (trottoirbanden, rotondebanden, goten en dergelijke) Het bestek vermeldt de afmetingen van betonnen lijnconstructies (trottoirbanden, rotondebanden, goten en dergelijke).
De toegestane afwijkingen op afmetingen in het dwarsprofiel van betonnen lijnconstructies, mag ten hoogste bedragen:
breedte aan de bovenzijde: −5 mm en +10 mm; = de gemiddelde druksterkte van 12 proefstukken uit de cilinders;
S12
Tenzij het bestek anders vermeldt moet de textuurdiepte gemeten volgens artikel 31.37.02 van het wegoppervlak van betonverhardingen voldoen aan de waarde vermeld in tabel T 31.20 De afwijking in vlakheid in dwars- en langsrichting van het wegoppervlak van een betonverharding mag tenzij het bestek anders vermeldt, per meetvak niet meer afwijken dan de in tabel T 31.21 aangegeven waarden. De vlakheid in dwarsrichting wordt bepaald volgens artikel 31.37.03. De vlakheid in langsrichting wordt bepaald volgens artikel 31.37.04, met dien verstande dat het bestek vermeldt of voor de bepaling de methode met de viagraaf of de methode met de rolrei wordt toegepast.
breedte aan de onderzijde (ter hoogte van het verhardingsvlak): −10 mm en +10 mm;
= de standaardafwijking berekend uit de druksterkten van de 12 proefstukken uit de cilinders;
hoogte: −10 mm en +10 mm.
K = de in het bestek voorgeschreven druksterkte voor het toetsen van de druksterkte, na een verhardingstijd van 28 dagen, van uit het werk geboorde cilinders.
©MGM NAS - november 2011
Pagina 29 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
31.32.05
03
De afwijking in vlakheid van de oppervlakken van een betonnen lijnconstructie (trottoirband, rotondeband en dergelijke), gemeten met een rei van 1 m lengte, mag op de bovenzijde van het lijnelement ten hoogste 5 mm bedragen. Eigenschappen van het beton: betondruksterkte
Eisen aan de uitvoering: bereiding betonspecie
31.32.05
31.32.05
01
Betonspecie voor betonverhardingen moet worden bereid in een stationaire installatie, waar de grondstoffen, inclusief het water, worden gedoseerd en gemengd (‘natte centrale’) en waarvandaan de specie naar de plaats van verwerking wordt getransporteerd.
31.32.05
01
Tenzij het bestek anders vermeldt, wordt bij werken met een oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 5.000 m2 de kubusdruksterkte van het beton bepaald en getoetst aan de karakteristieke kubusdruksterkte volgens NEN-EN 206-1. Het bestek vermeldt de betonsterkteklasse waaraan het beton moet voldoen
31.32.05
02
Indien betonspecie wordt betrokken van een betonmortelbedrijf, moet de betonspecie aantoonbaar voldoen aan de eisen die ten grondslag liggen aan het KOMO-productcertificaat ‘Betonmortel’.
31.32.05
02
Indien het bestek een druksterkte van het beton, gemeten aan cilinders geboord uit de betonverharding voorschrijft (K-waarde), moet de druksterkte van het beton van de cilinders, bepaald na een verhardingstijd van 28 dagen, voldoen aan de volgende relatie: waarin: = de gemiddelde druksterkte van 12 proefstukken uit de cilinders; S12
= de standaardafwijking berekend uit de druksterkten van de 12 proefstukken uit de cilinders;
K = de in het bestek voorgeschreven druksterkte voor het toetsen van de druksterkte, na een verhardingstijd van 28 dagen, van uit het werk geboorde cilinders. 31.32.05
03
31.32.05
04
31.32.06 31.32.06
01
31.32.06
02
31.32.06
03
31.32.06
04
31.32.07 31.32.07
31.32.07
01
02
31.32.08 31.32.08
01
De productiecapaciteit en de verwerkingscapaciteit moeten zodanig zijn dat het verwerken van de betonspecie continu kan geschieden. In aanvulling op het bepaalde in NEN-EN 206-1 ‘Beton - Deel 1: Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit’ mag bij de beoordeling van de homogeniteit van de betonspecie het verschil in verdichtingsmaat tussen de beide te nemen monsters uit één charge niet meer bedragen dan 0,05. Eisen aan de uitvoering: verwerkingsomstandigheden
31.32.06
De aannemer stelt, met in achtneming van het bepaalde in de leden 02, 03 en 04, na overleg met de directie, passende maatregelen vast die de werkwijze bepalen waarbinnen het aanbrengen van betonspecie voor een betonverharding verantwoord is. Tijdens de uitvoering schriftelijk vastleggen:
31.32.06
01
31.32.06
02
31.32.06
03
de weersomstandigheden (windsnelheid, temperatuur, hoeveelheid neerslag en dergelijke); daartoe de temperatuur en de windsnelheid in m/s meten op het werk, op 1 m boven de grond; bij weersomstandigheden die een ongunstige invloed kunnen hebben op de verwerkingskwaliteit: de aard van de getroffen maatregelen; de plaats(en) en de grootte(n) van het (de) oppervlak(ken) van de onder de desbetreffende weersomstandigheden aangebrachte betonspecie. Bij weerfase 2 en hoger geen betonspecie aanbrengen.
In aanvulling op het bepaalde in NEN 6722 ‘Voorschriften Beton Uitvoering’, betonspecie met een temperatuur lager dan 4 °C niet verwerken. Bij neerslag geen betonspecie aanbrengen, tenzij passende maatregelen worden genomen. Het bepaalde in lid 01 is hierbij van overeenkomstige toepassing. Eisen aan de uitvoering: transport betonspecie Tijdens het transport de betonspecie beschermen tegen uitdrogen en neerslag
31.32.07 31.32.07
Bij gebruik van een tussenopslag van betonspecie de vrachten gescheiden opslaan. Voordat een nieuwe vracht in een opslagruimte wordt opgeslagen, moet deze ruimte vrij zijn van specieresten van vorige vrachten en van verontreinigingen.
Eisen aan de uitvoering: verwerkingsomstandigheden De aannemer stelt, met in achtneming van het bepaalde in de navolgende leden, na overleg met de directie, passende maatregelen vast die de werkwijze bepalen waarbinnen het aanbrengen van betonspecie voor een betonverharding verantwoord is. Tijdens de uitvoering schriftelijk vastleggen:
31.32.07
02
31.32.07
03
In aanvulling op het bepaalde in NEN 6722, betonspecie met een temperatuur lager dan 4 °C niet verwerken.
31.32.07
04
Bij neerslag geen betonspecie aanbrengen, tenzij passende maatregelen worden genomen. Het bepaalde in lid 01 is hierbij van overeenkomstige toepassing. Eisen aan de uitvoering: transport betonspecie Tijdens het transport de betonspecie beschermen tegen uitdrogen en neerslag
31.32.08
Pagina 30 van 62
Indien betonspecie wordt betrokken van een betonmortelbedrijf of een mobiele betonmortelinstallatie, moet de betonspecie aantoonbaar voldoen aan de eisen die ten grondslag liggen aan het KOMO-attest met productcertificaat ‘Betonmortel’. De productiecapaciteit en de verwerkingscapaciteit moeten zodanig zijn dat het verwerken van de betonspecie continu kan geschieden.
bij weersomstandigheden die een ongunstige invloed kunnen hebben op de verwerkingskwaliteit: de aard van de getroffen maatregelen; de plaats(en) en de grootte(n) van het (de) oppervlak(ken) van de onder de desbetreffende weersomstandigheden aangebrachte betonspecie. Bij weerfase 2 en hoger geen betonspecie aanbrengen, tenzij passende maatregelen zijn genomen.
31.32.08
Eisen aan de uitvoering: verwerking betonspecie Voordat met het aanbrengen van betonspecie wordt begonnen, maatregelen treffen ter voorkoming van vochtonttrekking aan de betonspecie door de ondergrond. Bekistingsvlakken die met betonspecie in aanraking komen, met ontkistingsmiddelen behandelen. Voorts losse bestanddelen en overtollig water van de ondergrond verwijderen.
©MGM NAS - november 2011
01
Eisen aan de uitvoering: bereiding betonspecie Betonspecie voor betonverhardingen en betonnen lijnconstructies moet worden bereid in een betonmenginstallatie, waar de grondstoffen, inclusief het water, worden gedoseerd en gemengd (‘natte centrale’) en waarvandaan de specie naar de plaats van verwerking wordt getransporteerd.
01
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
31.32.08
02
31.32.08
03
31.32.08
04
31.32.08
05
31.32.09 31.32.09
01
31.32.10 31.32.10
01
In afwijking van het bepaalde in artikel 5.4.1 van NEN-EN 206-1 ‘Beton - Deel 1: Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit’, betonspecie waarvan de consistentie, ten opzichte van de consistentie bepaald bij het geschiktheidsonderzoek dan wel de consistentie bepaald bij eerdere werken, meer afwijkt dan 0,05 in verdichtingsmaat, niet verwerken. Indien de betonverharding in twee of meer lagen wordt aangebracht, de volgende laag ‘nat-in-nat’ op de voorgaande laag aanbrengen. Indien betonspecie volgens het bestek in twee of meer lagen moet worden aangebracht, is het toegestaan deze in één laag aan te brengen, mits in dat geval over de gehele dikte de samenstelling van de betonspecie van de bovenlaag wordt toegepast. Het aanbrengen van betonspecie beëindigen ter plaatse van een voeg. Deze voeg uitvoeren als constructievoeg overeenkomstig het bij het bestek gevoegde voegenplan Eisen aan de uitvoering: verdichten betonspecie Indien betonspecie in twee of meer lagen wordt aangebracht, iedere laag afzonderlijk verdichten.
31.32.08
02
31.32.09 31.32.09
01
31.32.09
02
31.32.09
03
31.32.09
04
31.32.09
05
31.32.10
Eisen aan de uitvoering: nabehandeling De in artikel 12.9 van NEN 6722 ‘Voorschriften Beton Uitvoering’ bedoelde nabehandeling gedurende zeven dagen toepassen. In aanvulling op het bepaalde in genoemd artikel, de betonspecie, indien nodig onmiddellijk na het aanbrengen beschermen tegen: neerslag;
31.32.10
01
Bij gebruik van een tussenopslag van betonspecie de vrachten gescheiden opslaan. Voordat een nieuwe vracht in een opslagruimte wordt opgeslagen, moet deze ruimte vrij zijn van specieresten van vorige vrachten en van verontreinigingen.
Eisen aan de uitvoering: verwerking betonspecie Voordat met het aanbrengen van betonspecie wordt begonnen, maatregelen treffen ter voorkoming van vochtonttrekking aan de betonspecie door de ondergrond. Bekistingsvlakken die met betonspecie in aanraking komen, met ontkistingsmiddelen behandelen. Voorts losse bestanddelen en overtollig water van de ondergrond verwijderen. In afwijking van het bepaalde in artikel 5.4.1 van NEN-EN 206-1 ‘Beton - Deel 1: Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit’, betonspecie waarvan de consistentie, ten opzichte van de consistentie bepaald bij het geschiktheidsonderzoek dan wel de consistentie bepaald bij eerdere werken, meer afwijkt dan 0,05 in verdichtingsmaat, niet verwerken. Indien de betonverharding in twee of meer lagen wordt aangebracht, de volgende laag ‘nat-in-nat’ op de voorgaande laag aanbrengen. Indien betonspecie volgens het bestek in twee of meer lagen moet worden aangebracht, is het toegestaan deze in één laag aan te brengen, mits in dat geval over de gehele dikte de samenstelling van de betonspecie van de bovenlaag wordt toegepast. Het aanbrengen van betonspecie beëindigen ter plaatse van een voeg. Deze voeg uitvoeren als constructievoeg overeenkomstig het bij het bestek gevoegde voegenplan Eisen aan de uitvoering: verdichten betonspecie Indien betonspecie in twee of meer lagen wordt aangebracht, iedere laag afzonderlijk verdichten.
bevriezing; temperatuursdalingen groter dan 12 °C, optredend binnen een tijdvak van 12 uren. 31.32.10
02
31.32.10
03
31.32.11 31.32.11
01
De nabehandeling en de bescherming als bedoeld in lid 01 mogen korter dan zeven dagen worden toegepast, indien de aannemer door metingen aantoont dat de sterkte van de betonverharding inmiddels 70% heeft bereikt van de waarde van de karakteristieke kubusdruksterkte behorend bij de voorgeschreven sterkteklasse dan wel de voorgeschreven K-waarde, indien de druksterkte bepaald wordt aan de hand van uit het werk geboorde cilinders. De wijzen van nabehandelen en beschermen als bedoeld in lid 01 mogen geen invloed hebben op de aangebrachte textuur van het wegoppervlak Eisen aan de uitvoering: voegen Voegen aanbrengen overeenkomstig het voegenplan.
31.32.11 31.32.11
01
Eisen aan de uitvoering: nabehandeling De in artikel 12.9 van NEN 6722 ‘Voorschriften Beton Uitvoering’ bedoelde nabehandeling gedurende zeven dagen toepassen. In aanvulling op het bepaalde in genoemd artikel, de betonspecie, indien nodig onmiddellijk na het aanbrengen beschermen tegen: neerslag; bevriezing; temperatuursdalingen groter dan 12 °C, optredend binnen een tijdvak van 12 uren.
31.32.11
02
Tenzij het bestek anders vermeldt: deuvels of koppelstaven in voegen aanbrengen overeenkomstig het voegenplan, evenwijdig met het oppervlak van de betonverharding en loodrecht op het vlak van de voeg;
31.32.11
02
De nabehandeling en de bescherming als bedoeld in lid 01 mogen korter dan zeven dagen worden toegepast, indien de aannemer door metingen aantoont dat de sterkte van de betonverharding inmiddels 70% heeft bereikt van de waarde van de karakteristieke kubusdruksterkte behorend bij de voorgeschreven sterkteklasse dan wel de voorgeschreven K-waarde, indien de druksterkte bepaald wordt aan de hand van uit het werk geboorde cilinders.
koppelstaven bij langsvoegen aanbrengen op 2/3 van de dikte van de betonverharding, gemeten vanaf de bovenkant van de betonverharding, met dien verstande dat bij constructielangsvoegen de koppelstaven aangebracht moeten worden op 1/2 van de dikte van de betonverharding; mag het midden van deuvels of koppelstaven ten hoogste 20 mm uit het hart van de voeg liggen; mag de ligging van het midden van deuvels of koppelstaven ten opzichte van de lengterichting van de deuvels of koppelstaven in dwarsrichting ten hoogste 50 mm afwijken van de voorgeschreven ligging; mag de scheefligging van deuvels en koppelstaven ten opzichte van de voorgeschreven ligging in zowel horizontale als verticale richting ten hoogste 20 mm over de staaflengte bedragen
©MGM NAS - november 2011
Pagina 31 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
31.32.11
03
Tenzij het bestek anders vermeldt, ter plaatse van voegen die worden verkregen door een verkleining van de doorsnede van het beton, de zaagsnede of scheurinleider aan de bovenzijde aanbrengen. De zaagsnede of de scheurinleider bij dwarsvoegen aanbrengen over 1/3 van de dikte van de aangebrachte betonverharding en bij langsvoegen over 2/5 van de dikte van de aangebrachte betonverharding.
31.32.11
04
Indien voegen worden gemaakt door middel van het verkleinen van de doorsnede, de zaagsnede of scheurinleider aanbrengen in de betonverharding op een zodanig tijdstip dat geen scheurvorming optreedt op plaatsen waar geen voegen zijn voorzien en dat overigens ook geen schade aan het betonoppervlak ontstaat.
31.32.11
05
De vlakken die deel uitmaken van de constructievoegen moeten zodanig worden uitgevoerd dat een strak vlak, loodrecht op het oppervlak van de betonverharding wordt verkregen.
31.32.11
03
31.32.12
De wijzen van nabehandelen en beschermen als bedoeld in lid 01 mogen geen invloed hebben op de aangebrachte textuur van het wegoppervlak
31.32.12
01
Eisen aan de uitvoering: voegen Voegen aanbrengen overeenkomstig het voegenplan.
31.32.12
02
Tenzij het bestek anders vermeldt: deuvels of koppelstaven in voegen aanbrengen overeenkomstig het voegenplan, evenwijdig met het oppervlak van de betonverharding en loodrecht op het vlak van de voeg; koppelstaven bij langsvoegen aanbrengen op 2/3 van de dikte van de betonverharding, gemeten vanaf de bovenkant van de betonverharding, met dien verstande dat bij constructielangsvoegen de koppelstaven aangebracht moeten worden op 1/2 van de dikte van de betonverharding; mag het midden van deuvels of koppelstaven ten hoogste 20 mm uit het hart van de voeg liggen; mag de ligging van het midden van deuvels of koppelstaven ten opzichte van de lengterichting van de deuvels of koppelstaven in dwarsrichting ten hoogste 50 mm afwijken van de voorgeschreven ligging;
31.33.02 31.33.02
01
31.33.02
02
31.32.12
03
31.32.12
04
Indien voegen worden gemaakt door middel van het verkleinen van de doorsnede, de zaagsnede of scheurinleider aanbrengen in de betonverharding op een zodanig tijdstip dat geen scheurvorming optreedt op plaatsen waar geen voegen zijn voorzien en dat overigens ook geen schade aan het betonoppervlak ontstaat.
31.32.12
05
De vlakken die deel uitmaken van de constructievoegen moeten zodanig worden uitgevoerd dat een strak vlak, loodrecht op het oppervlak van de betonverharding wordt verkregen. Wapening
31.33.02
01
31.33.02
02
Indien wapening in de betonverharding wordt toegepast, vermeldt het bestek, eventueel aangegeven op bijbehorende wapeningstekeningen, de diameter, soort en hoeveelheid wapening, alsmede de plaats in de constructie. De aannemer verstrekt de buigstaten voor aanvang van de desbetreffende werkzaamheden aan de directie.
31.33.02
Gedetailleerd werkplan Ten minste twee weken voordat met de werkzaamheden voor het aanbrengen van een betonverharding wordt begonnen, dient de aannemer met betrekking tot deze werkzaamheden een gedetailleerd werkplan, in de zin van paragraaf 26 lid 6 van de U.A.V. 1989, in bij de directie. Het in lid 01 bedoelde gedetailleerd werkplan moet de volgende gegevens vermelden:
mag de scheefligging van deuvels en koppelstaven ten opzichte van de voorgeschreven ligging in zowel horizontale als verticale richting ten hoogste 20 mm over de staaflengte bedragen Tenzij het bestek anders vermeldt, ter plaatse van voegen die worden verkregen door een verkleining van de doorsnede van het beton, de zaagsnede of scheurinleider aan de bovenzijde aanbrengen. De zaagsnede of de scheurinleider bij dwarsvoegen aanbrengen over 1/3 van de dikte van de aangebrachte betonverharding en bij langsvoegen over 2/5 van de dikte van de aangebrachte betonverharding.
a. bereidingswijze van de betonspecie(s) met omschrijving van de menginstallatie en de reservecapaciteit; b. herkomst en analyseresultaten van het aanmaakwater; c. wijze van vervoer naar en op het werk; d. wijze van verwerking, verdichting, afwerking en nabehandeling; e. wijze waarop deuvels en koppelstaven in het werk worden gebracht, daaronder begrepen de eventueel toe te passen wijze van ondersteuning, alsmede de wijze waarop ligging en richting worden beheerst; f. wijze van aanbrengen van de voegen (waaronder de constructievoegen) en ingeval van zagen of zagen en opzagen, volgens welke criteria het tijdstip van zagen wordt bepaald en ingeval het vullen van de voeg is voorgeschreven bovendien het tijdstip van vullen; g. de maatregelen als bedoeld in artikel 31.32.10; h. wijze van bewaking van de betonverharding; i. wijze van afzetting van de betonverharding; j. datum, tijd van aanvang en vermoedelijke duur van de werkzaamheden met inbegrip van rusttijden; k. de plaats van aanvang en de stortvolgorde; l. het aantal werknemers en de werkverdeling; m. gegevens over aard en wijze van verlichting, indien de werkzaamheden plaatsvinden voor zonsopgang of na zonsondergang.
©MGM NAS - november 2011
Pagina 32 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
31.33.02
03
In aanvulling op lid 02 dienen voor gewapend of doorgaand gewapend beton tevens te worden vermeld:
31.33.02
03
De aannemer verstrekt berekeningen en tekeningen van hulpconstructies voor het op maat houden van betonstaal en wapeningsnetten, buigstaten van het daarvoor benodigd overig staal voor aanvang van de d b t ff d k h d d di ti
04
VERVALLEN
de wijze van aanbrengen van de wapening; de wijze van ondersteuning van de wapening. 31.33.02
04
Indien in het bestek het uitwassen van beton is voorgeschreven moet tevens de wijze van uitwassen worden vermeld. Geschiktheidsonderzoek
31.33.03
31.33.03
01
31.33.03
01
Ten minste twee weken voordat met de werkzaamheden voor het aanbrengen van een betonverharding wordt begonnen, dient de aannemer met betrekking tot deze werkzaamheden een gedetailleerd werkplan, in de zin van paragraaf 26 lid 6 van de U.A.V. 1989, in bij de directie.
31.33.03
02
De aannemer verstrekt de directie met betrekking tot de te verwerken betonspecie de gegevens, vastgesteld bij het geschiktheidsonderzoek overeenkomstig artikel 31.35.02 dan wel vastgesteld bij reeds eerder uitgevoerde werken. Deze gegevens verstrekken voor de aanvang van de werkzaamheden dan wel voordat wordt begonnen met het produceren van de betonspecie. Indien tijdens de uitvoering de mengselsamenstelling wordt aangepast of andere bouwstoffen worden gebruikt, moeten de gegevens als bedoeld in lid 01 opnieuw worden verstrekt voordat met de productie van dit mengsel wordt begonnen.
31.33.03
02
Het in het vorige lid bedoelde gedetailleerd werkplan moet de volgende gegevens vermelden:
31.33.03
31.33.03
Gedetaileerd werkplan
a. wijze van vervoer naar en op het werk; b. wijze van verwerking, verdichting, afwerking en nabehandeling; c. wijze waarop deuvels en koppelstaven in het werk worden gebracht, daaronder begrepen de eventueel toe te passen wijze van ondersteuning, alsmede de wijze waarop ligging en richting worden beheerst; d. wijze van aanbrengen van de voegen (waaronder de constructievoegen) en ingeval van zagen of zagen en opzagen, volgens welke criteria het tijdstip van zagen wordt bepaald en ingeval het vullen van de voeg is voorgeschreven bovendien het tijdstip van vullen; e. de maatregelen als bedoeld in artikel 31.32.11; f. wijze van bewaking van de betonverharding; g. wijze van afzetting van de betonverharding; h. datum, tijd van aanvang en vermoedelijke duur van de werkzaamheden met inbegrip van rusttijden; i. de plaats van aanvang en de stortvolgorde; j. het aantal werknemers en de werkverdeling;
31.33.03
03
k. gegevens over aard en wijze van verlichting, indien de werkzaamheden plaatsvinden voor zonsopgang of na zonsondergang. In aanvulling op het vorige lid dienen voor gewapend of doorgaand gewapend beton tevens te worden vermeld: de wijze van aanbrengen van de wapening; de wijze van ondersteuning van de wapening.
31.33.03 31.33.05 31.33.05
01
31.33.05 01 31.33.06 31.33.06
01
04
Indien in het bestek het uitwassen van beton is voorgeschreven, moet tevens de wijze van uitwassen worden vermeld. Geschiktheidsonderzoek De aannemer verstrekt de directie met betrekking tot de te verwerken betonspecie de gegevens, vastgesteld bij het geschiktheidsonderzoek overeenkomstig artikel 31.35.02 dan wel vastgesteld bij reeds eerder uitgevoerde werken. Deze gegevens verstrekken voor de aanvang van de werkzaamheden dan wel voordat wordt begonnen met het produceren van de betonspecie. Indien tijdens de uitvoering de mengselsamenstelling wordt aangepast of andere bouwstoffen worden gebruikt, moeten de gegevens als bedoeld in lid 01 opnieuw worden verstrekt voordat met de productie van dit mengsel wordt begonnen. Bedrijfscontrole
Bedrijfscontrole
31.33.04
De aannemer verstrekt uiterlijk één werkdag na het verrichten van de metingen ten behoeve van de bedrijfscontrole als vermeld in artikel 31.35.04, de resultaten aan de directie.
31.33.04
01
31.33.04
02
Weersverwachting
31.33.05
De aannemer verstrekt de weersverwachting,zoals bedoeld in artikel 31.35.05 lid 01, voor de dag en de plaats van verwerking van de betonspecie, zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de directie Bewijs van oorsprong De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van door hem geleverde hulpstoffen, afgegeven en ondertekend door de producent ervan. Op het bewijs van oorsprong moet zijn vermeld:
31.33.05
01
De aannemer verstrekt uiterlijk één werkdag na het verrichten van de metingen ten behoeve van de bedrijfscontrole als vermeld in artikel 31.35.04, de resultaten aan de directie Weersverwachting
01
De aannemer verstrekt de weersverwachting,zoals bedoeld in artikel 31.35.05 lid 01, voor de dag en de plaats van verwerking van de betonspecie, zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de directie
31.33.06 31.33.06
a. de naam van de producent; b. de aard en de herkomst van de hulpstof; c. de datum van afgifte. 31.33.06
02
Bij levering van betonspecie, vervaardigd door een betonmortelbedrijf, verstrekt de aannemer de afleveringsbon als bedoeld in artikel 8.1 van NEN 3502 ‘Levering van beton door betonmortelbedrijven’, aan de directie.
©MGM NAS - november 2011
Pagina 33 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
31.33.06
03
De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van door hem geleverd betonstaal of door hem geleverde wapeningsnetten, afgegeven en ondertekend door de producent ervan. Op het bewijs van oorsprong moet zijn vermeld: a. de naam van de producent; b. de aard en de herkomst van het materiaal; c. de datum van afgifte.
31.33.06
04
De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van door hem geleverd voegvullingsmateriaal, afgegeven en ondertekend door de producent ervan. Op het bewijs van oorsprong moet zijn vermeld: a. de naam van de producent; b. de aard en de herkomst van het voegvullingsmateriaal; c. de verwerkingstemperatuur; d. de datum van afgifte.
31.33.06
05
31.33.06
06
31.33.06
07
Iedere levering van bouwstoffen overeenkomstig een bewijs van oorsprong, moet vergezeld zijn van een schriftelijke verwijzing hiernaar. Indien een bouwstof wordt geleverd onder certificaat afgegeven door een certificatie-instelling die daartoe geaccrediteerd is door een nationale accreditatie-instelling (in Nederland de Raad voor Accreditatie), wordt het certificaat geacht het bewijs van oorsprong voor de desbetreffende bouwstof te vervangen. Indien betonspecie wordt geleverd onder certificaat afgegeven door een certificatie-instelling die daartoe geaccrediteerd is door een nationale accreditatie-instelling (in Nederland de Raad voor Accreditatie), wordt het certificaat geacht de bewijzen van oorsprong voor de betonspecie en de in de betonspecie verwerkte bouwstoffen te vervangen 31.33.07 31.33.07
01
Bewijs van oorsprong De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van door hem geleverde hulpstoffen, afgegeven en ondertekend door de producent ervan. Op het bewijs van oorsprong moet zijn vermeld: a. de naam van de producent; b. de aard en de herkomst van de hulpstof; c. de datum van afgifte.
31.33.07
02
31.33.07
03
Bij levering van betonspecie, vervaardigd door een betonmortelbedrijf, verstrekt de aannemer de afleveringsbon als bedoeld in artikel 8.1 van NEN 3502 ‘Levering van beton door betonmortelbedrijven’, aan de directie. De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van door hem geleverd betonstaal of door hem geleverde wapeningsnetten, afgegeven en ondertekend door de producent ervan. Op het bewijs van oorsprong moet zijn vermeld: a. de naam van de producent; b. de aard en de herkomst van het materiaal; c. de datum van afgifte.
31.33.07
04
De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van door hem geleverd voegvullingsmateriaal, afgegeven en ondertekend door de producent ervan. Op het bewijs van oorsprong moet zijn vermeld: a. de naam van de producent; b. de aard en de herkomst van het voegvullingsmateriaal; c. de verwerkingstemperatuur; d. de datum van afgifte.
©MGM NAS - november 2011
Pagina 34 van 62
31.33.07
05
31.33.07
06
31.33.07
07
31.34.07
02
Iedere levering van bouwstoffen overeenkomstig een bewijs van oorsprong, moet vergezeld zijn van een schriftelijke verwijzing hiernaar. Indien een bouwstof wordt geleverd onder certificaat afgegeven door een certificatie-instelling die daartoe geaccrediteerd is door een nationale accreditatie-instelling (in Nederland de Raad voor Accreditatie), wordt het certificaat geacht het bewijs van oorsprong voor de desbetreffende bouwstof te vervangen. Indien betonspecie wordt geleverd onder certificaat afgegeven door een certificatie-instelling die daartoe geaccrediteerd is door een nationale accreditatie-instelling (in Nederland de Raad voor Accreditatie), wordt het certificaat geacht de bewijzen van oorsprong voor de betonspecie en de in de betonspecie verwerkte bouwstoffen te vervangen Indien de proefcondities (proef 72) de bepaling van de stroefheid van een wegoppervlak niet toelaten, kan de aannemer de directie verzoeken een voor het betreffende wegoppervlak geëigende meetmethode toe te passen. Indien de aannemer zich desgevraagd verbindt tot het bepalen van de stroefheid van het betreffende wegoppervlak met deze meetmethode, geschiedt verrekening hiervan als meer werk.
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
31.34.10
01
Weggedeelten waarvoor bij de stroefheidsmeting (proef 150) is gebleken dat de wrijvingscoëfficiënt:
31.34.10
01
Weggedeelten waarvoor bij de stroefheidsmeting (proef 72) is gebleken dat de wrijvingscoëfficiënt: Bij meting volgens proef 72 methode 2010/50 (verhardingstype: dicht): kleiner is dan 0,53, terstond zodanig verbeteren dat de wrijvingscoëfficiënt nergens kleiner is dan 0,53; groter dan of gelijk is aan 0,53, maar kleiner dan 0,61, wordt de stroefheid na zes maanden opnieuw gemeten. Indien bij deze meting de wrijvingscoëfficiënt kleiner is dan 0,53, die weggedeelten terstond zodanig verbeteren dat de wrijvingscoëfficiënt nergens kleiner is dan 0,53. Bij meting volgens proef 72 methode 2010/70 (verhardingstype: dicht): kleiner is dan 0,47, die weggedeelten terstond zodanig verbeteren dat de wrijvingscoëfficiënt nergens kleiner is dan 0,47; groter dan of gelijk is aan 0,47 maar kleiner is dan 0,54, wordt de stroefheid na 6 maanden opnieuw gemeten. Indien bij deze meting de wrijvingscoëfficiënt kleiner is dan 0,47, die weggedeelten terstond zodanig verbeteren dat de wrijvingscoëfficiënt nergens kleiner is dan 0 47
31.34.11
01
Wegvakken verbeteren indien de afwijking in vlakheid in langsrichting als bedoeld in artikel 31.32.02, bepaald met de viagraaf overeenkomstig artikel 31.37.04 lid 01 per meetvak a. het afwijkingspercentage C5 groter is dan twee en tevens het aantal afwijkingen f5 meer dan vijf is, dan wel het afwijkingspercentage C5 groter is dan zes. In dit geval het gehele wegvak zodanig verbeteren dat het afwijkingspercentage C5 kleiner dan of gelijk is aan twee;
kleiner is dan 0,45, terstond zodanig verbeteren dat de wrijvingscoëfficiënt nergens kleiner is dan 0,45;
31.34.11
01
kleiner is dan 0,52, maar groter dan of gelijk aan 0,45, de stroefheid na zes maanden opnieuw meten. Indien bij deze meting de wrijvingscoëfficiënt kleiner is dan 0,45, die weggedeelten terstond zodanig verbeteren dat de wrijvingscoëfficiënt nergens kleiner is dan 0,45. Wegvakken verbeteren indien bij de vlakheidsmeting overeenkomstig artikel 31.32.02 lid 03: a. bij de vlakheidsmeting in langsrichting met de viagraaf: het afwijkingspercentage C5 per 100 m weglengte groter is dan 2 en tevens het aantal afwijkingen f5 meer dan vijf is, dan wel het afwijkingspercentage C5 groter is dan 6. In dit geval het gehele wegvak zodanig verbeteren dat het afwijkingspercentage C5 kleiner dan of gelijk is aan 2 b. bij de vlakheidsmeting in langsrichting met de rolrei:
b. Indien volgens artikel 31.37.04 lid 04 de afwijking in vlakheid bepaald wordt met een rolrei: voor een verharding op weggedeelten in bogen met een horizontale straal kleiner dan 200 m dan wel een verticale straal kleiner dan 10.000 m, het aantal afwijkingen van meer dan 5 mm vijf of meer bedraagt;
voor een verharding op weggedeelten in bogen met een horizontale straal kleiner dan 200 m dan wel een verticale straal kleiner dan 10.000 m, het aantal afwijkingen van meer dan 5 mm vijf of meer bedraagt;
31.34.11
02
31.35.08
voor een verharding op weggedeelten korter dan 300 m, het aantal afwijkingen van meer dan 5 mm vier of meer bedraagt.
voor een verharding op weggedeelten in bogen met een horizontale straal kleiner dan 200 m dan wel een verticale straal kleiner dan 10.000 m, het aantal afwijkingen van meer dan 5 mm vijf of meer bedraagt;
In deze gevallen het gehele wegvak zodanig verbeteren dat de afwijking nergens groter is dan 5 mm.
voor een verharding op weggedeelten korter dan 300 m, het aantal afwijkingen van meer dan 5 mm vier of meer bedraagt. In deze gevallen het gehele wegvak zodanig verbeteren dat de afwijking nergens groter is dan 5 mm. Indien bij bepaling van de vlakheid in langsrichting met de rolrei overeenkomstig artikel 31.37.04 lid 01 per meetvak niet voldaan wordt aan de toegestane afwijkingen volgens artikel 31.32.02 maar wel aan het bepaalde in tabel T 31.22, de betreffende wegvakken zodanig verbeteren dan wel vernieuwen dat overal voldaan wordt aan de eis volgens het bepaalde in artikel 31.32.02. In aanvulling op het bepaalde in 10.3.2 van NEN 6722 mogen stalen afstandhouders die als dekkingsblokje fungeren direct op het zandbed of de funderingslaag worden geplaatst zonder dat deze tegen roestvorming zijn beschermd. Afzetting en bewaking
Wegvakken verbeteren indien bij de vlakheidsmeting in langsrichting met de rolrei bij de vlakheidsmeting overeenkomstig artikel 31.32.02 lid 03 het aantal afwijkingen van meer dan 5 mm per 100 m meetvak vijf of meer bedraagt. In dit geval het gehele wegvak zodanig verbeteren dat de afwijking nergens groter is dan 5 mm.
Merken betonplaten
31.34.11
02
31.35.07
02
31.35.08
31.35.08
01
Alle verhardingsgedeelten tussen twee dwarsvoegen, die in één arbeidsgang worden aangebracht, merken met een doorlopend volgnummer. Bovendien in elke eerste plaat die op een productiedag wordt gestort en in elke vervangen plaat, de datum aangeven.
01
31.35.08
02
Tenzij het bestek anders vermeldt het merk langs de zijkant van de betonverharding, bovenop aanbrengen.
02
De betonverharding bewaken gedurende de eerste 24 uur na het aanbrengen, alsmede maatregelen treffen die verstoring van het verhardingsproces voorkomen en eventuele belasting van de betonverharding verhinderen, gedurende de periode van storten tot het tijdstip waarop belasting overeenkomstig artikel 31.34.03 dan wel artikel 31.34.04 is toegestaan. VERVALLEN
31.35.09
01
31.35.09
01
De betonverharding schoonmaken voordat overeenkomstig artikel 31.34.03 voertuigen worden toegelaten.
31.35.10
01
31.35.10
01
31.35.11
01
De betonverharding bewaken gedurende de eerste 24 uur na het aanbrengen, alsmede maatregelen treffen die verstoring van het verhardingsproces voorkomen en eventuele belasting van de betonverharding verhinderen, gedurende de periode van storten tot het tijdstip waarop belasting overeenkomstig artikel 31.34.03 dan wel artikel 31.34.04 is toegestaan Ten behoeve van de bepaling van de stroefheid (proef 150) , de textuurdiepte (proef 111) en de vlakheid (proef 149) door de directie overeenkomstig artikel 31.34.07 draagt de aannemer er zorg voor dat de weg schoon is en vrij van obstakels, hieronder niet begrepen het openbaar verkeer, gedurende een door de directie op te geven periode. De datum en het tijdstip van controle worden de aannemer ten minste drie werkdagen tevoren schriftelijk meegedeeld. Ten behoeve van de toetsing aan de karakteristieke kubusdruksterkte van het beton na 28 dagen verharden, vervaardigt en beproeft de aannemer, of de producent van de betonspecie namens hem, de benodigde proefkubussen overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.2 van NEN-EN 206-1 ‘Beton - Deel 1: Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit’. De aannemer stelt de directie in de gelegenheid hierbij aanwezig te zijn.
31.35.11
01
31.35.11
02
Ten behoeve van de bepaling van de stroefheid (proef 72) , de textuurdiepte (proef 76) en de vlakheid (proef 71) door de directie overeenkomstig artikel 31.34.07 draagt de aannemer er zorg voor dat de weg schoon is en vrij van obstakels, hieronder niet begrepen het openbaar verkeer, gedurende een door de directie op te geven periode. De datum en het tijdstip van controle worden de aannemer ten minste drie werkdagen tevoren schriftelijk meegedeeld. Ten behoeve van de toetsing aan de karakteristieke kubusdruksterkte van het beton na 28 dagen verharden, vervaardigt en beproeft de aannemer, of de producent van de betonspecie namens hem, de benodigde proefkubussen overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.2 van NEN-EN 206-1 ‘Beton - Deel 1: Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit’. De aannemer stelt de directie in de gelegenheid hierbij aanwezig te zijn. De in vorige lid bedoelde proefkubussen en de resultaten van de beproeving zodanig merken dat een relatie gelegd kan worden met de plaats en het tijdstip van verwerking van de desbetreffende betonspecie.
©MGM NAS - november 2011
Pagina 35 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
31.35.11
03
31.35.12
01
Ten behoeve van de toetsing aan de karakteristieke kubusdruksterkte van het beton na 28 dagen verharden, vervaardigt en beproeft de aannemer, of de producent van de betonspecie namens hem, de benodigde proefkubussen overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.2 van NEN-EN 206-1 ‘Beton - Deel 1: Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit’.
31.35.12
01
31.35.12
02
De aannemer stelt de directie in de gelegenheid hierbij aanwezig te zijn.
31.35.12
02
Na beproeving overhandigt de aannemer de directie een lijst met de gegevens van de proefkubussen met daarbij aangegeven de beproevingsresultaten. Indien in het bestek toetsing van de druksterkte aan de hand van uit de verharding geboorde cilinders is voorgeschreven, boort de aannemer de overeenkomstig artikel 31.37.10 benodigde cilinders en stelt deze eenduidig en onuitwisbaar gemerkt en doelmatig verpakt ter beschikking van de directie. De aannemer overhandigt de directie tevens een lijst waarop de plaatsen waar de cilinders zijn geboord, zijn vermeld. Het boren moet geschieden in aanwezigheid van de directie.
31.35.12
03
31.35.12
01
31.35.13
02
Indien een onderzoek als bedoeld in artikel 31.34.12 tot en met artikel 31.34.15 naar de druksterkte van het aangebrachte beton, na 28 dagen verharden, moet worden ingesteld, boort de aannemer de benodigde cilinders en stelt deze eenduidig en onuitwisbaar gemerkt en doelmatig verpakt ter beschikking van de directie. De aannemer overhandigt de directie tevens een lijst waarop de plaatsen waar de cilinders zijn geboord, zijn vermeld. Het boren moet geschieden in aanwezigheid van de directie.
Na beproeving overhandigt de aannemer de directie een lijst met de gegevens van de proefkubussen met daarbij aangegeven de beproevingsresultaten. Indien in het bestek toetsing van de druksterkte aan de hand van uit de verharding geboorde cilinders is voorgeschreven, boort de aannemer de overeenkomstig artikel 31.37.10 benodigde cilinders en stelt deze eenduidig en onuitwisbaar gemerkt en doelmatig verpakt ter beschikking van de directie. De aannemer overhandigt de directie tevens een lijst waarop de plaatsen waar de cilinders zijn geboord, zijn vermeld. Het boren moet geschieden in aanwezigheid van de directie. Indien een onderzoek als bedoeld in artikel 31.34.12 tot en met artikel 31.34.15 naar de druksterkte van het aangebrachte beton, na 28 dagen verharden, moet worden ingesteld, boort de aannemer de benodigde cilinders en stelt deze eenduidig en onuitwisbaar gemerkt en doelmatig verpakt ter beschikking van de directie. De aannemer overhandigt de directie tevens een lijst waarop de plaatsen waar de cilinders zijn geboord, zijn vermeld. Het boren moet geschieden in aanwezigheid van de directie.
31.35.12
03
VERVALLEN
31.35.13
01
Indien de laagdikte bepaald wordt met behulp van te boren cilinders, boort de aannemer de overeenkomstig artikel 31.37.06 benodigde cilinders en stelt deze eenduidig en onuitwisbaar gemerkt en doelmatig verpakt ter beschikking van de directie. De cilinders moeten gaaf zijn en het oppervlak mag niet verontreinigd zijn. De aannemer overhandigt de directie tevens een lijst waarop de plaatsen waar de cilinders zijn geboord, zijn vermeld. Het boren moet geschieden in aanwezigheid van de directie.
31.35.13
02
Indien de laagdikte bepaald wordt aan de hand van profielwaterpassingen, voert de aannemer waterpassingen overeenkomstig artikel 31.37.07 uit en stelt de resultaten, met daarbij vermeld de plaats van meting, zo spoedig mogelijk ter beschikking van de directie.
01
Indien de laagdikte bepaald wordt met behulp van te boren cilinders, boort de aannemer de overeenkomstig artikel 31.37.06 benodigde cilinders en stelt deze eenduidig en onuitwisbaar gemerkt en doelmatig verpakt ter beschikking van de directie. De cilinders moeten gaaf zijn en het oppervlak mag niet verontreinigd zijn. De aannemer overhandigt de directie tevens een lijst waarop de plaatsen waar de cilinders zijn geboord, zijn vermeld. Het boren moet geschieden in aanwezigheid van de directie.
31.35.14
01
De gaten van geboorde cilinders als bedoeld in artikel 31.35.13 of artikel 31.35.14 vullen met een krimparme cementgebonden specie gelijkwaardig aan de voorgeschreven betonspecie. De specie verdichten en voorzien van een vergelijkbare textuur zoals is aangebracht op de betonverharding
31.35.14
02
31.35.14
02
VERVALLEN
31.35.15
01
31.42.04
01
Indien de laagdikte bepaald wordt aan de hand van profielwaterpassingen, voert de aannemer waterpassingen overeenkomstig artikel 31.37.07 uit en stelt de resultaten, met daarbij vermeld de plaats van meting, zo spoedig mogelijk ter beschikking van de directie. De gaten van geboorde cilinders als bedoeld in artikel 31.35.13 of artikel 31.35.14 vullen met een krimparme cementgebonden specie gelijkwaardig aan de voorgeschreven betonspecie. De specie verdichten en voorzien van een vergelijkbare textuur zoals is aangebracht op de betonverharding Tenzij het bestek anders vermeldt, is het machinaal aanbrengen van bestrating toegestaan
31.42.04
02
31.42.04
03
32.11.03
01
32.11.03
06
32.12.07
07
32.12.07
08
31.35.15
VERVALLEN
31.42.04
01
VERVALLEN
31.42.04
02
VERVALLEN
31.42.04
03
VERVALLEN
32.11.03
01
Voor de dagzichtbaarheid van een markering geldt klasse Q0, terwijl de luminantiefactor voor witte markeringen moet voldoen aan klasse B3 en voor gele markeringen aan klasse B1
32.12.07
06
De nachtzichtbaarheid van een markering uitgevoerd in reflecterend markeringsmateriaal moet voldoen aan de klasse R2, terwijl geen eisen zijn gesteld aan de nachtzichtbaarheid onder natte omstandigheden (klasse RW0) en bij regen (klasse RR0). In afwijking van het bepaalde in de leden 06 en 07 moet een markering met een verbeterde retroreflecterende werking onder natte omstandigheden (zoals een geprofileerde markering) voldoen aan de volgende klassen:
32.12.07
07
32.12.07
08
Onder reflecterende wegenverf wordt verstaan een homogeen product van twee massadelen wegenverf en een premix glasparels Voor de dagzichtbaarheid van een markering geldt klasse Q0, terwijl de luminantiefactor voor witte markeringen moet voldoen aan klasse B3, voor gele markeringen aan klasse B1 en voor groene en blauwe markeringen aan klasse B0. Het kleurpunt van een groene, respectievelijk een blauwe markering gemeten overeenkomstig NEN-EN 1436 annex C, moet liggen binnen het kleurvak met de hoekpunten: (zie voor afbeelding de Standaard RAW Bepalingen 2010 De nachtzichtbaarheid van een markering uitgevoerd in reflecterend markeringsmateriaal moet voldoen aan de klasse R2, terwijl geen eisen zijn gesteld aan de nachtzichtbaarheid onder natte omstandigheden (klasse RW0) en bij regen (klasse RR0).
Indien de aannemer voornemens is het straatwerk machinaal aan te brengen en de bestratingsmaterialen door de opdrachtgever ter beschikking worden gesteld, overlegt de aannemer tijdig voorafgaand aan het straten met de directie over logistieke en technische aspecten betreffende het machinaal straten en de daarbij toe te passen bouwstoffen. Indien de opdrachtgever voornemens is bestratingsmaterialen ter beschikking te stellen voor machinaal straten vermeldt de opdrachtgever in het bestek gegevens over de pakkettering Onder reflecterende wegenverf wordt verstaan een mengsel van wegenverf en premix glasparels
dagzichtbaarheid: Q3; nachtzichtbaarheid: R2 en RW2; aan de nachtzichtbaarheid bij regen zijn geen eisen gesteld (klasse RR0).
©MGM NAS - november 2011
Pagina 36 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
32.12.07
09
32.12.07
De stroefheid van een markering uitgevoerd in markeringsmateriaal met een droge laagdikte van minder dan 0,5 mm moet voldoen aan klasse S2, de stroefheid van een markering uitgevoerd in een droge laagdikte van 0,5 mm en meer moet voldoen aan klasse S3 en de stroefheid van een markering met een verbeterde retroreflecterende werking onder natte omstandigheden (zoals een geprofileerde markering) moet voldoen aan klasse S1.
09
In afwijking van het bepaalde in de leden 06 en 07 moet een markering met een verbeterde retroreflecterende werking onder natte omstandigheden (zoals een geprofileerde markering) voldoen aan de volgende klassen: dagzichtbaarheid: Q3;
dagzichtbaarheid gele markering: Q2; nachtzichtbaarheid: R2 en RW2; aan de nachtzichtbaarheid bij regen zijn geen eisen gesteld (klasse RR0). 32.12.07
10
32.12.07
11
De stroefheid van een markering uitgevoerd in markeringsmateriaal met een droge laagdikte van minder dan 0,5 mm moet voldoen aan klasse S2, de stroefheid van een markering uitgevoerd in een droge laagdikte van 0,5 mm en meer moet voldoen aan klasse S3 en de stroefheid van een markering met een verbeterde retroreflecterende werking onder natte omstandigheden (zoals een geprofileerde markering) moet voldoen aan klasse S1. In afwijking van het bepaalde in leden 07 en 10 worden aan een markering uitgevoerd in wegenverf geen eisen gesteld aan de nachtzichtbaarheid (klasse R0, RW0 en RR0) en worden bovendien aan een markering uitgevoerd in witte wegenverf geen eisen gesteld aan de stroefheid (klasse S0). Tot het leveren dan wel ter beschikking stellen van reflecterende wegenverf wordt tevens gerekend het leveren dan wel het ter beschikking stellen van de benodigde hoeveelheid premix glasparels.
32.15.02
02
Indien voor het aanbrengen van een markering door de producent van het markeringsmateriaal het gebruik van nastrooimateriaal – glasparels, stroefmakende middelen of een mengsel van beiden – is voorgeschreven, behoort tot het leveren dan wel het ter beschikking stellen van het markeringsmateriaal tevens het leveren, respectievelijk het ter beschikking stellen van dit nastrooimateriaal
32.15.02
02
32.15.02
03
Tot het aanbrengen van een markering wordt tevens gerekend het in de door de producent voorgeschreven hoeveelheid aanbrengen van het in lid 02 bedoelde nastrooimateriaal
32.15.02
03
Indien voor het aanbrengen van een markering door de producent van het markeringsmateriaal het gebruik van nastrooimateriaal – glasparels, stroefmakende middelen of een mengsel van beiden – is voorgeschreven, behoort tot het leveren dan wel het ter beschikking stellen van het markeringsmateriaal tevens het leveren, respectievelijk het ter beschikking stellen van dit nastrooimateriaal
32.15.02
04
32.15.02
04
Tot het aanbrengen van een markering wordt tevens gerekend het in de door de producent voorgeschreven hoeveelheid aanbrengen van het in lid 02 bedoelde nastrooimateriaal
32.15.02
05
Indien voor het aanbrengen van een markering op een cementgebonden ondergrond of op een bestrating door de producent van het markeringsmateriaal een voorstrijkmiddel is voorgeschreven, behoort tot het leveren dan wel het ter beschikking stellen van het markeringsmateriaal tevens het leveren, respectievelijk het ter beschikking stellen van dit voorstrijkmiddel. Tot het aanbrengen van een markering op een cementgebonden ondergrond wordt tevens gerekend het aanbrengen van het door de producent van het markeringsmateriaal voorgeschreven voorstrijkmiddel.
32.15.02
05
32.15.02
06
Indien voor het aanbrengen van een markering op een cementgebonden ondergrond of op een bestrating door de producent van het markeringsmateriaal een voorstrijkmiddel is voorgeschreven, behoort tot het leveren dan wel het ter beschikking stellen van het markeringsmateriaal tevens het leveren, respectievelijk het ter beschikking stellen van dit voorstrijkmiddel. Tot het aanbrengen van een markering op een cementgebonden ondergrond wordt tevens gerekend het aanbrengen van het door de producent van het markeringsmateriaal voorgeschreven voorstrijkmiddel.
32.15.02
07
Indien voor het aanbrengen van thermoplastisch markeringsmateriaal het bestek de toepassing van een voorstrijkmiddel voorschrijft, behoort tot het leveren dan wel het ter beschikking stellen van het thermoplastisch markeringsmateriaal tevens het leveren, respectievelijk het ter beschikking stellen van dit voorstrijkmiddel.
32.15.02
08
Tot het aanbrengen van thermoplastisch markeringsmateriaal wordt tevens gerekend het aanbrengen van het voorgeschreven voorstrijkmiddel als bedoeld in het vorige lid Reflecterende thermoplastische markeringsmateriaal Reflecterend thermoplastisch markeringsmateriaal moet voldoen aan NEN-EN 1871, waarbij de in de leden 02 tot en met 08 aangegeven klassen gelden. De luminantiefactor van wit reflecterend thermoplastisch markeringsmateriaal moet voldoen aan klasse LF6. De luminantiefactor van geel reflecterend thermoplastisch markeringsmateriaal moet voldoen aan klasse LF2.
32.16.03 1
32.16.04
32.16.03
Reflecterende wegenverf Indien reflecterende wegenverf op het werk wordt samengesteld, twee massadelen wegenverf en één massadeel premix glasparels verwerken tot een homogeen mengse
01 02
32.16.03
03
Het verwekingspunt van reflecterend thermoplastisch markeringsmateriaal moet voldoen aan klasse SP1.
32.16.03
04
De slagsterkte van reflecterend thermoplastisch markeringsmateriaal moet voldoen aan klasse CI 1.
32.16.03
05
32.16.03
06
Aan de UVA- en UVB-veroudering van reflecterend thermoplastisch markeringsmateriaal is geen eis gesteld (klasse UV0). Aan de indringing van reflecterend thermoplastisch markeringsmateriaal is geen eis gesteld (klasse IN0).
32.16.03
07
Aan de afslijting van reflecterend thermoplastisch markeringsmateriaal is geen eis gesteld (klasse TW0).
32.16.03
08
32.16.03
09
Aan de afslijting van reflecterend thermoplastisch markeringsmateriaal na UV-veroudering is geen eis gesteld (klasse TWU0). Het bepaalde in de vorige leden is mede van toepassing op verspuitbaar reflecterend thermoplastisch markeringsmateriaal. Koudplasten
32.16.04
Reflecterende wegenverf
©MGM NAS - november 2011
32.16.03 32.16.03
Pagina 37 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
32.16.04
01
32.16.04
02
32.16.04
03
32.16.04 32.16.04 32.16.04
Reflecterend thermoplastisch markeringsmateriaal moet voldoen aan NEN-EN 1871, waarbij de in de leden 02 tot en met 08 aangegeven klassen gelden. De luminantiefactor van wit reflecterend thermoplastisch markeringsmateriaal moet voldoen aan klasse LF6. De luminantiefactor van geel reflecterend thermoplastisch markeringsmateriaal moet voldoen aan klasse LF2.
32.16.04
01
32.16.04
02
Het verwekingspunt van reflecterend thermoplastisch markeringsmateriaal moet voldoen aan klasse SP1.
32.16.04
03
Aan de UVA- en UVB-veroudering van koudplasten is geen eis gesteld (klasse UV0).
04
De slagsterkte van reflecterend thermoplastisch markeringsmateriaal moet voldoen aan klasse CI 1.
32.16.04
04
Aan de afslijting van koudplasten is geen eis gesteld (klasse TW0).
05
32.16.04
05
Aan de afslijting van koudplasten na UV-veroudering is geen eis gesteld (klasse TWU0).
06
Aan de UVA- en UVB-veroudering van reflecterend thermoplastisch markeringsmateriaal is geen eis gesteld (klasse UV0). Aan de indringing van reflecterend thermoplastisch markeringsmateriaal is geen eis gesteld (klasse IN0).
32.16.04
07
Aan de afslijting van reflecterend thermoplastisch markeringsmateriaal is geen eis gesteld (klasse TW0).
32.16.04
08
32.16.04
09
Aan de afslijting van reflecterend thermoplastisch markeringsmateriaal na UV-veroudering is geen eis gesteld (klasse TWU0). Het bepaalde in de vorige leden is mede van toepassing op verspuitbaar reflecterend thermoplastisch markeringsmateriaal. Koudplasten
32.16.05
01
32.16.05 32.16.05
01
32.16.05
02
32.16.05 32.16.05 32.16.05
32.16.05
Koudplasten moeten voldoen aan NEN-EN 1871, waarbij de in de navolgende leden aangegeven klassen gelden. De luminantiefactor van witte koudplasten moet voldoen aan klasse LF4. De luminantiefactor van gele koudplasten moet voldoen aan klasse LF2.
Voorgevormd markeringsmateriaal
32.16.05
02
Voorgevormd markeringsmateriaal moet voldoen aan NEN-EN 1790, waarbij de in de leden 02 tot en met 06 aangegeven klassen gelden. De nachtzichtbaarheid van voorgevormd markeringsmateriaal moet voldoen aan klasse R5.
03
Koudplasten moeten voldoen aan NEN-EN 1871, waarbij de in de navolgende leden aangegeven klassen gelden. De luminantiefactor van witte koudplasten moet voldoen aan klasse LF4. De luminantiefactor van gele koudplasten moet voldoen aan klasse LF2. Aan de UVA- en UVB-veroudering van koudplasten is geen eis gesteld (klasse UV0).
32.16.05
03
De dagzichtbaarheid van wit voorgevormd markeringsmateriaal moet voldoen aan klasse B5.
04
Aan de afslijting van koudplasten is geen eis gesteld (klasse TW0).
32.16.05
04
De dagzichtbaarheid van geel voorgevormd markeringsmateriaal moet voldoen aan klasse B3.
05
Aan de afslijting van koudplasten na UV-veroudering is geen eis gesteld (klasse TWU0).
32.16.05
05
De stroefheid van voorgevormd markeringsmateriaal moet voldoen aan klasse S3.
32.16.05
06
Aan de UV-bestendigheid van voorgevormd markeringsmateriaal is geen eis gesteld (klasse UV0).
32.16.05
07
De dikte van voorgevormd markeringsmateriaal mag ten hoogste 3 mm bedragen Wegdekreflectoren moeten voldoen aan NEN-EN 1463-1, waarbij de in de leden 02 tot en met 06 aangegeven klassen gelden. De hoogte van een wegdekreflector moet voldoen aan klasse H2.
32.16.06
Voorgevormd markeringsmateriaal
32.16.06 32.16.06
01
Wegdekreflectoren
32.16.06
01
32.16.06
02
Voorgevormd markeringsmateriaal moet voldoen aan NEN-EN 1790, waarbij de in de leden 02 tot en met 06 aangegeven klassen gelden. De nachtzichtbaarheid van voorgevormd markeringsmateriaal moet voldoen aan klasse R5.
32.16.06
02
32.16.06
03
De dagzichtbaarheid van wit voorgevormd markeringsmateriaal moet voldoen aan klasse B5.
32.16.06
03
De maximale horizontale afmetingen van een wegdekreflector moeten voldoen aan klasse HD1 waarbij de lengte, breedte of de diameter ten hoogste 120 mm mag bedragen en het oppervlak in de horizontale doorsnede van het grondvlak ten minste 8000 mm2 moet bedragen. Voor tijdelijke markeringen moet de minimale horizontale afmeting bovendien voldoen aan klasse HDT2.
32.16.06
04
De dagzichtbaarheid van geel voorgevormd markeringsmateriaal moet voldoen aan klasse B3.
32.16.06
04
De nachtzichtbaarheid van een wegdekreflector moet voldoen aan: klasse PRP1 voor een permanente wegdekreflector; klasse PRT3 voor een tijdelijke wegdekreflector.
32.16.06
05
De stroefheid van voorgevormd markeringsmateriaal moet voldoen aan klasse S3.
32.16.06
05
De kleur van door een wegdekreflector geretroflecteerd licht moet voldoen aan klasse NCR1.
32.16.06
06
Aan de UV-bestendigheid van voorgevormd markeringsmateriaal is geen eis gesteld (klasse UV0).
32.16.06
06
De zichtbaarheid overdag van tijdelijke wegdekreflectoren moet voldoen aan klasse DCR1.
32.16.06
07
De dikte van voorgevormd markeringsmateriaal mag ten hoogste 3 mm bedragen
32.16.06
07
Wegdekreflectoren
32.16.07
32.16.07
01
32.16.07
01
32.16.07
02
Wegdekreflectoren moeten voldoen aan NEN-EN 1463-1, waarbij de in de leden 02 tot en met 06 aangegeven klassen gelden. De hoogte van een wegdekreflector moet voldoen aan klasse H2.
32.16.07
02
32.16.07
03
De maximale horizontale afmetingen van een wegdekreflector moeten voldoen aan klasse HD1 waarbij de lengte, breedte of de diameter ten hoogste 120 mm mag bedragen en het oppervlak in de horizontale doorsnede van het grondvlak ten minste 8000 mm2 moet bedragen. Voor tijdelijke markeringen moet de minimale horizontale afmeting bovendien voldoen aan klasse HDT2.
32.16.07
03
Van wegdekreflectoren welke door middel van thermoplastisch hechtmiddel op het wegdek moeten worden aangebracht, mag de afwijking van het grondvlak ten opzichte van het platte vlak ten hoogste 0,5 mm bedragen. Hechtmiddel samengesteld uit twee of meer componenten Een hechtmiddel dat uit twee of meer componenten is samengesteld, moet als basis epoxyhars hebben en mag geen oplosmiddel bevatten. De hardingstijd van een hechtmiddel dat uit twee of meer componenten is samengesteld, dat is de tijdsduur waarna zonder beschadiging over de wegdekreflectoren kan worden gereden, mag ten hoogste 30 minuten bedragen. Bij handmatige verwerking van een hechtmiddel dat uit twee of meer componenten is samengesteld, moet na het mengen van de componenten het hechtmiddel gedurende ten minste tien minuten verwerkbaar zijn.
32.16.07
04
De nachtzichtbaarheid van een wegdekreflector moet voldoen aan:
32.16.07
04
32.16.07
Van een hechtmiddel dat uit twee of meer componenten is samengesteld, moeten één of meer componenten zodanig zijn gepigmenteerd dat op basis van verkregen kleur de kwaliteit van de menging kan worden beoordeeld.
klasse PRP1 voor een permanente wegdekreflector; klasse PRT3 voor een tijdelijke wegdekreflector.
©MGM NAS - november 2011
Pagina 38 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
32.16.07
05
De kleur van door een wegdekreflector geretroflecteerd licht moet voldoen aan klasse NCR1.
32.16.07
06
De zichtbaarheid overdag van tijdelijke wegdekreflectoren moet voldoen aan klasse DCR1.
32.16.07
07
Van wegdekreflectoren welke door middel van thermoplastisch hechtmiddel op het wegdek moeten worden aangebracht, mag de afwijking van het grondvlak ten opzichte van het platte vlak ten hoogste 0,5 mm bedragen. Hechtmiddel samengesteld uit twee of meer componenten Een hechtmiddel dat uit twee of meer componenten is samengesteld, moet als basis epoxyhars hebben en mag geen oplosmiddel bevatten.
32.16.08 32.16.08
01
32.16.08
02
32.16.08
04
32.16.08
32.16.08
05
32.16.09 01
33.23.02
02
32.16.07
05
32.16.08 32.16.08
01
Bij elk van de componenten van een hechtmiddel dat uit twee of meer componenten is samengesteld, mag bij opslag gedurende zes maanden geen ontmenging optreden.
Zand ten behoeve van nastrooien of naspuiten Zand ten behoeve van het nastrooien of naspuiten mag ten hoogste 0,5% vocht bevatten; de fractie tussen de zeven 710 μm en 1,4 mm moet ten minste 90% (m/m) en de fractie door zeef 63 μm mag ten hoogste 0,5% (m/m) bedragen.
De hardingstijd van een hechtmiddel dat uit twee of meer componenten is samengesteld, dat is de tijdsduur waarna zonder beschadiging over de wegdekreflectoren kan worden gereden, mag ten hoogste 30 minuten bedragen. Bij handmatige verwerking van een hechtmiddel dat uit twee of meer componenten is samengesteld, moet na het mengen van de componenten het hechtmiddel gedurende ten minste tien minuten verwerkbaar zijn. Van een hechtmiddel dat uit twee of meer componenten is samengesteld, moeten één of meer componenten zodanig zijn gepigmenteerd dat op basis van verkregen kleur de kwaliteit van de menging kan worden beoordeeld. Bij elk van de componenten van een hechtmiddel dat uit twee of meer componenten is samengesteld, mag bij opslag gedurende zes maanden geen ontmenging optreden. Zand ten behoeve van nastrooien of naspuiten Zand ten behoeve van het nastrooien of naspuiten mag ten hoogste 0,5% vocht bevatten; de fractie tussen de zeven 710 μm en 1,4 mm moet ten minste 90% (m/m) en de fractie door zeef 63 μm mag ten hoogste 0,5% (m/m) bedragen. Het in lid 01 bedoelde gedetailleerd werkplan moet de volgende gegevens vermelden:
32.16.09
33.23.02
02
Het in lid 01 bedoelde gedetailleerd werkplan moet de volgende gegevens vermelden:
a. bereidingswijze van de betonspecie(s) met omschrijving van de menginstallatie en de eventuele reservecapaciteit; b. herkomst en analyseresultaten van het aanmaakwater;
a. wijze van vervoer naar en op het werk;
c. wijze van vervoer naar en op het werk;
c. wijze van aanbrengen van de dwarsvoegen (de constructiedwarsvoegen inbegrepen) en ingeval van zagen, volgens elke criteria het tijdstip van zagen wordt bepaald; d. maatregelen als bedoeld in artikel 33.22.06;
b. wijze van verwerking, verdichting, afwerking en nabehandeling;
d. wijze van verwerking, verdichting, afwerking en nabehandeling; e. wijze van aanbrengen van de dwarsvoegen (de constructiedwarsvoegen inbegrepen) en ingeval van zagen, volgens welke criteria het tijdstip van zagen wordt bepaald; f. maatregelen als bedoeld in artikel 33.22.06;
e. wijze van bewaking of afzetting; f. datum, tijd van aanvang en vermoedelijke duur van de werkzaamheden met inbegrip van rusttijden;
g. wijze van bewaking of afzetting;
g. de plaats van aanvang en de stortvolgorde;
h. datum, tijd van aanvang en vermoedelijke duur van de werkzaamheden met inbegrip van rusttijden;
h. het aantal werknemers en de werkverdeling;
i. de plaats van aanvang en de stortvolgorde;
i. gegevens over aard en wijze van verlichting, indien de werkzaamheden plaatsvinden voor zonsopgang of na zonsondergang.
j. het aantal werknemers en de werkverdeling; k. gegevens over aard en wijze van verlichting, indien de werkzaamheden plaatsvinden voor zonsopgang of na zonsondergang. 35 41.01.02
01
Te verstaan is onder:
41.01.02
Geheel nieuw hoofdstuk 01
Te verstaan is onder
a. heien van palen of damplanken: het aanbrengen van palen of damplanken met behulp van een heiblok;
a. heien van palen of damplanken: het aanbrengen van palen of damplanken met behulp van een heiblok;
b. trillen van palen of damplanken: het aanbrengen van palen of damplanken met behulp van een trilblok;
b. trillen van palen of damplanken: het aanbrengen van palen of damplanken met behulp van een trilblok;
c. drukken van palen of damplanken: het aanbrengen van palen of damplanken door middel van het uitoefenen van een statische kracht in de lengterichting van de paal of de damplank.
c. drukken van palen of damplanken: het aanbrengen van palen of damplanken door middel van het uitoefenen van een statische kracht in de lengterichting van de paal of de damplank; d. spuiten: het creëren van een lokale erosieconditie door middel van het in de grond brengen van een grote hoeveelheid water onder een relatief lage druk tijdens het aanbrengen van palen of damplanken. e. fluïderen: het creëren van een lokale drijfzandconditie door middel van het in de grond brengen van een beperkte hoeveelheid water met een relatief hoge druk tijdens het aanbrengen van palen of damplanken; f. voorboren: het loswoelen van de grond (zonder grond te verwijderen) of het boren van een gat in de grond (inclusief verwijderen van grond) voorafgaande aan het aanbrengen van palen of damplanken. 41.02.01
©MGM NAS - november 2011
Pagina 39 van 62
Trillingshinder
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
41.02.01
01
Trillingen op nabij gelegen gebouwen, veroorzaakt door funderingswerkzaamheden met inbegrip van hulpwerken, mogen de grenswaarden bepaald volgens de meet- en beoordelingsmethode in SBR-richtlijn A nie overschrijden. Opstellingsinspectie van funderingsmachines
01
De aannemer moet een opstellingsinspectie uitvoeren, voordat de werkzaamheden met de funderingsmachine beginnen.
41.03.02
01
Van de aannemer wordt een gedetailleerd werkplan ten behoeve van het uitvoeren van funderingswerkzaamheden, als bedoeld in paragraaf 26 lid 6 van de U.A.V. 1989 verlangd.
41.03.02
02
In het werkplan moet ten minste zijn vermeld: de volgorde en wijze van uitvoering van de funderingswerkzaamheden, met inbegrip van het aanbrengen en verwijderen van elementen als damwanden, ankers, en dergelijke; vermoedelijke aanvang en tijdsduur van de funderingswerkzaamheden; de inzet van materieel; de volgorde en wijze van beproeving, met inbegrip van gegevens over meetopstelling en te gebruiken apparatuur, indien van toepassing; de wijze van vastlegging van de beproevingsresultaten, indien van toepassing; het aanleveren van werktekeningen van de funderingsconstructie, indien van toepassing; wijze van afwerking van de bovenzijde van de ankerkop, indien van toepassing; wijze van aanbrengen van de voorspanning, indien van toepassing; planning van de doorlooptijd van het aanbrengen van de verankeringen, indien van toepassing.
41.03.03
01
41.05.01
01
Als de aannemer voornemens is funderingswerkzaamheden buiten de normale werktijden uit te voeren, brengt hij dit voornemen ten minste één werkdag van tevoren ter kennis van de directie. Machinisten van funderingsmachines moeten in het bezit zijn van een certificaat van vakbekwaamheid afgegeven onder auspiciën van de Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport (TCVT).
41.02.02 41.02.02
41.03.02
Werkplan funderingswerkzaamheden
41.03.03
41.05.01
01
Machinisten van funderingsmachines moeten in het bezit zijn van een certificaat van vakbekwaamheid afgegeven onder auspiciën van de Stichting Toezicht Certificering Verticaal Transport (TCVT), dan wel een geldig bewijs van deskundigheid voor het bedienen van funderingsmachines, afgegeven door de SBW Opleider voor infrastructuur te Harderwijk of een gelijkwaardig instituut.
Werktijden
41.05.03
Begaanbaarheid werkterrein
41.05.03
01
Uiterlijk twee weken na de dag waarop het werk is opgedragen, moet de aannemer de toestand van het werkterrein zo goed mogelijk vaststellen en schriftelijk vastleggen, alsmede de benodigde maatregelen nemen voor de begaanbaarheid van het werkterrein voor mens en machine gedurende de looptijd van het werk.
41.05.03
02
De aannemer stelt daartoe een plan op met maatregelen ten behoeve van de begaanbaarheid van het werkterrein voor mens en machine gedurende de looptijd van het werk. Bij het beoordelen door de aannemer van de begaanbaarheid van het terrein moeten de toetsing en de te treffen maatregelen in overeenstemming zijn met het CUR/CROW/Arbouw-rapport 2004.1, zoals dat drie maanden voor de dag van de aanbesteding luidt. Trillingshinder
41.05.04
01
41.05.04
02
Als de aannemer vrij is gelaten in de wijze van uitvoering van de funderingsconstructie, moet de aannemer op basis van de in het bestek vermelde relevante gegevens nagaan of trillingshinder bij de uitvoering wordt verwacht. Als dit het geval is, moet de aannemer prognoseberekeningen van de trillingen overleggen en zo nodig controlemetingen uitvoeren. Uiterlijk 14 dagen voordat de funderingswerkzaamheden met inbegrip van hulpwerken aanvangen, moet de aannemer de in het vorige lid bedoelde berekeningen overleggen aan de directie Geluidhinder
41.05.04
41.05.05 41.05.05
01
41.05.05
02
41.05.05
03
41.05.06 41.05.06
41.11.01
01
Te verstaan is onder:
©MGM NAS - november 2011
Pagina 40 van 62
01
41.05.06
02
41.11.01
01
Als de aannemer vrij is gelaten in de wijze van uitvoering van de funderingsconstructie, moet de aannemer op basis van de in het bestek vermelde relevante gegevens nagaan of geluidhinder bij de uitvoering wordt verwacht. Als dit het geval is, moet de aannemer prognoseberekeningen van de geluidsbelasting overleggen en zo nodig controlemetingen uitvoeren. Uiterlijk 14 dagen voordat de funderingswerkzaamheden met inbegrip van hulpwerken aanvangen, moet de aannemer de in het vorige lid bedoelde berekeningen overleggen aan de directie De berekeningen moeten worden uitgevoerd volgens de ‘Circulaire Bouwlawaai’ van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zoals deze drie maanden voor de dag van de aanbesteding luidt. Deformaties Als de aannemer vrij is gelaten in de wijze van uitvoering van de funderingsconstructie, moet de aannemer op basis van de in het bestek vermelde relevante gegevens nagaan of deformaties bij de uitvoering worden verwacht. Als dit het geval is, moet de aannemer prognoseberekeningen van de deformatie overleggen en zo nodig controlemetingen uitvoeren. Uiterlijk 14 dagen voordat de funderingswerkzaamheden met inbegrip van hulpwerken aanvangen, moet de aannemer de in het vorige lid bedoelde berekeningen overleggen aan de directie Te verstaan is onder:
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
a. nettolengte van een oplanger: de totale lengte van de oplanger verminderd met de diepte van het huis;
a. netto lengte van een oplanger: de totale lengte van de oplanger verminderd met de diepte van de bus en verminderd met de afkaphoogte; b. werkniveau: de hoogte van het werkterrein ten opzichte van N.A.P. op het moment waarop de palen worden aangebracht; c. snellen van paalkoppen: het tot het voorgeschreven niveau verwijderen van koppen van betonpalen met behulp van een pneumatische hamer; d. kraken van paalkoppen: het tot het voorgeschreven niveau verwijderen van koppen van betonpalen met behulp van hydraulisch aangedreven beitels; e. combinatiepaal: een in de grond gevormde paal met een geprefabriceerd betonnen element of een stalen element; f. schraapfactor: het aantal omwentelingen van de avegaar dat nodig is om de avegaar over de hoogte van éénmaal de spoed te laten zakken. Wijze van aanbrengen van palen
b. werkniveau: de hoogte van het werkterrein ten opzichte van N.A.P. op het moment waarop de palen worden aangebracht; c. snellen van paalkoppen: het tot het voorgeschreven niveau verwijderen van koppen van betonpalen met behulp van een pneumatische hamer; d. kraken van paalkoppen: het tot het voorgeschreven niveau verwijderen van koppen van betonpalen met behulp van hydraulisch aangedreven beitels.
41.11.02 41.11.02
01
41.11.03 41.11.03
01
Vibro-combinatiepaal
41.11.02
Onder vibro-combinatiepaal wordt verstaan een betonnen of stalen funderingselement dat, nadat met een aan de onderzijde afgesloten stalen buis de grond is verdrongen, in die buis wordt aangebracht, waarna de buis na het aanbrengen van mortelspecie, onder achterlating van de voetplaat, trillend of schokkend en onder het bijvullen van mortelspecie wordt getrokken.
41.11.02
Uitvoeringsmethoden
41.11.03
Te verstaan is onder:
41.11.03
01
Te verstaan is onder:
a. grondverdringend aanbrengen van palen: wijze van aanbrengen van palen waarbij de aanwezige grond wordt verdrongen en geen grond wordt verwijderd; b. grondverwijderend aanbrengen van palen: wijze van aanbrengen van palen waarbij de aanwezige grond wordt verwijderd. Uitvoeringsmethoden 01
Te verstaan is onder:
a. schroeven van palen: het aanbrengen van palen met behulp van een boormotor;
a. heien van palen: het aanbrengen van palen door middel van het aanhoudend slaan met een zwaar gewicht;
b. pulsen van palen: het aanbrengen van palen door middel van het met een puls verwijderen van grond bij de paalpunt, onder gelijktijdig drukken, draaien, wrikken of een combinatie ervan
b. drukken van palen: het aanbrengen van palen door middel van het aanbrengen van een statische drukkracht. c. trillen van palen: het aanbrengen van palen door middel van het aanhoudend trillen met een trilblok en zo nodig het gelijktijdig aanbrengen van een statische drukkracht d. schroeven of boren van palen: het aanbrengen van palen met behulp van een boormotor, waarbij de aanwezige grond wel of niet kan worden verwijderd e. pulsen van palen: het aanbrengen van palen door middel van het met een puls verwijderen van grond bij de paalpunt, onder gelijktijdig drukken, draaien, wrikken of een combinatie ervan Algemeen
41.12.01
41.12.01
01
Algemeen Palen alleen blootstellen aan belastingen waarop ze zijn ontworpen.
41.12.01
01
Het werk uitvoeren volgens de eisen zoals vermeld in het volgens NEN-EN 1997-1 opgestelde ontwerprapport.
41.12.01
02
Zonder toestemming van de directie geen paal inkorten, verlengen of repareren.
41.12.01
02
41.12.01
03
Bij het snellen of kraken van paalkoppen de vrijkomende wapening en de paal beneden de afkaphoogte niet beschadigen. Voorboren, spuiten of voorheien is niet toegestaan, tenzij het bestek anders vermeldt.
41.12.01
03
Het heiwerk bij de paal met de diepste paalpunt beginnen, tenzij in het ontwerprapport een andere uitvoeringswijze is vastgelegd. Het voorboren, spuiten of voorheien van palen is niet toegestaan, tenzij het bestek anders vermeldt.
41.12.01
04
Palen alleen blootstellen aan belastingen waarop ze zijn ontworpen.
41.12.01
05
Als de paal verloopt de stand van het blok aanpassen, zodat daarmee de as van het blok in het verlengde van de paalas ligt. Het bijstellen uitvoeren met het blok in gelichte stand.
41.12.01
06
41.12.01
07
41.12.01
08
In afwijking van 7.3 van NEN-EN 12699 mag de afwijking ten opzichte van de voorgeschreven plaats, gemeten in een horizontaal vlak bij de paalkop bij ronde palen niet groter dan 1/8 van de diameter en niet groter dan 50 mm zijn. Bij rechthoekige of vierkante palen mag deze afwijking niet groter dan 1/6 van de ribbe en niet groter dan 50 mm zijn. De afwijking van de paalas ten opzichte van de voorgeschreven aslijn mag niet groter dan 0,02 m per strekkende meter paal zijn. Zonder toestemming van de directie geen paal inkorten, verlengen of repareren.
41.12.01
09
Bij het snellen of kraken van paalkoppen de vrijkomende wapening en de paal niet beschadigen. Binnen een hart-op-hartafstand van viermaal de paalvoetdiameter van een aangebrachte paal met een minimum van 2 m geen volgende palen aanbrengen binnen een verhardingstijd van 15 uur, tenzij in overleg met de directie aanvullende maatregelen zijn getroffen De draad, waaraan de wapeningskorf wordt opgehangen, moet tijdens het vullen en het trekken van de buis voortdurend strak staan. Daarbij mag de wapening niet omhoog komen. De onderkant van de wapeningskorf mag niet op de voetplaat staan. De binnenzijde van de buis moet droog zijn Bij palen die voorzien zijn van een uitgeheide voet door middel van meting van de aangebrachte hoeveelheid betonspecie en de hoogte van de betonspecie in de buis de diameter van de als bolvormig aangenomen voet aantonen. Bij het trekken van de buis de druk in de betonspecie aan de onderkant van de buis ten minste gelijk houden aan de op dat niveau heersende grondwaterdruk. Aanbrengen van schroefpalen en buisschroefpalen van het type avegaar
41.12.01
04
41.12.01
05
41.12.01
06
De afwijking ten opzichte van de voorgeschreven plaats, gemeten in een horizontaal vlak bij de paalkop, moet bij ronde palen van beton of staal kleiner dan of gelijk zijn aan 50 mm bij diameters van ten hoogste 360 mm en 75 mm bij diameters van meer dan 360 mm. De afwijking ten opzichte van de voorgeschreven helling moet kleiner dan of gelijk aan 2% zijn.
Aanbrengen van geprefabriceerde betonnen palen
41.12.03
Aanbrengen van in de grond gevormde grondverdringende betonnen palen
41.12.03
01
Indien tijdens het aanbrengen de kop van een paal over een lengte van meer dan 0,50 m is beschadigd, het aanbrengen van deze paal zonder goedkeuring van de directie niet vervolgen.
41.12.03
01
41.12.03
02
Bij palen voorzien van een centrale spuitlans moet de aansluitopening zich op ten minste 2 m vanaf de paalkop bevinden.
41.12.03
02
41.12.03
03
41.12.03
04
41.12.04
Aanbrengen van in de grond gevormde grondverdringende betonnen palen
©MGM NAS - november 2011
Pagina 41 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
41.12.04
01
De draad, waaraan de wapeningskorf wordt opgehangen, moet tijdens het vullen en het trekken van de buis voortdurend strak staan. Daarbij mag de wapening niet omhoog komen.
41.12.04
01
41.12.04
02
41.12.04
02
41.12.04
03
Binnen een hart-op-hartafstand van viermaal de paalvoetdiameter van een aangebrachte paal geen volgende palen aanbrengen binnen een verhardingstijd van een dag, tenzij in overleg met de directie aanvullende maatregelen zijn getroffen. Bij palen die voorzien zijn van een bolvoet moet door middel van meting van de aangebrachte hoeveelheid betonspecie de diameter van de als bolvormig aangenomen voet worden aangetoond.
41.12.04
03
Als bij het aanbrengen van buisschroefpalen van het type avegaar tijdens het inschroeven van de avegaar water, grond of ander materiaal de holle as binnendringt, de avegaar trekken. Bij het trekken maatregelen nemen die voorkomen dat de grond in de draagkrachtige laag zich kan ontspannen.
41.12.04
04
41.12.04
05
41.12.04
06
Als de wapening achteraf in de paal wordt aangebracht, mag tot een lengte van tien maal de paaldiameter met een maximum van 6 m een wapeningskorf worden gebruikt, tenzij in overleg met de directie een aangepaste wijze van aanbrengen is overeengekomen. De capaciteit van de pompinstallatie moet zodanig zijn dat de overdruk in de buis tijdens het trekken van de avegaar en het storten van de betonspecie te allen tijde voldoende is en uitstroming van de betonspecie bij de uitstroomopening van de buis optreedt. De druk in de betonspecie door middel van zelfschrijvende apparatuur continu registreren. De druk in de betonspecie aan de voet van de avegaar of aan de neergaande zijde van de aanvoerleiding van de boormotor meten. De meetresultaten voortdurend en direct op de bouwplaats toegankelijk houden voor beoordeling Het in het vorige lid ten aanzien van het meten van de speciedruk bepaalde geldt niet voor buisschroefpalen van het type avegaar. Aanbrengen van combinatiepalen
41.12.05
01
41.12.05
02
41.12.05
03
41.12.05
04
41.12.06
Binnen een hart-op-hartafstand van viermaal de paalvoetdiameter van een aangebrachte paal geen volgende palen aanbrengen binnen een verhardingstijd van 15 uur, tenzij in overleg met de directie aanvullende maatregelen zijn getroffen. Bij het aanbrengen van buisschroefpalen van het type avegaar moet de draad, waaraan de wapeningskorf wordt opgehangen, tijdens het vullen en het trekken van de buis voortdurend strak staan.
Aanbrengen van schroefpalen en buisschroefpalen van het type avegaar
41.12.05
Bij het aanbrengen van buisschroefpalen van het type avegaar moet de draad, waaraan de wapeningskorf wordt opgehangen, tijdens het vullen en het trekken van de buis voortdurend strak staan. Daarbij mag de wapening niet omhoog komen. Indien bij het aanbrengen van buisschroefpalen van het type avegaar tijdens het inschroeven van de avegaar water, grond of ander materiaal de holle as binnendringt, moet de avegaar worden getrokken. Bij het trekken voorkomen dat de grond in de draagkrachtige laag zich kan ontspannen. Op dezelfde plaats mag direct na het trekken weer een paal worden aangebracht. Indien de wapening achteraf in de paal wordt aangebracht, mag tot een lengte van tienmaal de paaldiameter met een maximum van 6 m een wapeningskorf worden gebruikt, tenzij in overleg met de directie een aangepaste wijze van aanbrengen is overeengekomen. Het in artikel 11.3.1.5.4 van NVN 6724 ‘Voorschriften beton - In de grond gevormde funderingselementen van beton of mortel’ ten aanzien van het meten van de speciedruk bepaalde geldt niet voor buisschroefpalen van het type avegaar. Aanbrengen van vibro-combinatiepalen
41.12.05
01
Het betonnen of stalen element centrisch in de stalen buis plaatsen.
41.12.05
02
Bij het trekken van de buis de druk in de betonspecie aan de onderkant van de buis ten minste gelijk houden aan de op dat niveau heersende grondwaterdruk
VERVALLEN
VERVALLEN
41.12.06
Aanbrengen van stalen palen
41.12.06
01
Het betonnen of stalen element centrisch in de ronde stalen buis plaatsen.
41.12.06
01
Als bij het aanbrengen van stalen palen schade ontstaat aan de paal, het beschadigde gedeelte na overleg met de directie verwijderen. Vervolgens een vervangend paalstuk van dezelfde kwaliteit en afmetingen oplassen.
41.12.06
02
Bij het trekken van de buis moet de druk in de verse mortelspecie aan de onderkant van de buis minimaal gelijk zijn aan de grondwaterdruk.
41.12.06
02
Stalen palen moeten ter plaatse van lasverbindingen ten minste even sterk zijn als het staal van de paal.
41.12.06
03
41.12.06
04
41.12.06
05
Bij het pulsen van ronde of kokervormige stalen palen een zodanig waterniveau in de buis handhaven dat ter plaatse van de paalvoet de waterdruk in de buis ten minste gelijk is aan de op dat niveau heersende grondwaterdruk. Als stalen palen na het aanbrengen niet of niet direct behoeven te worden gevuld, de opening voor mens en dier afsluiten. Aan de onderkant afgesloten stalen palen mogen na het aanbrengen geen water en grond bevatten.
41.12.06
06
41.12.07
Aanbrengen van stalen palen
41.12.07
01
Op het aanbrengen van stalen palen zijn van toepassing artikel 6.1, artikel 6.3.3.1, artikel 6.3.4, artikel 6.4.2 en artikel 6.5 uit NEN 12699 ‘Uitvoering van bijzonder geotechnisch werk - Verdringingspalen’.
41.12.07
02
41.12.07
03
Op het heien van stalen palen zijn bovendien van toepassing artikel 6.4.3 tot en met artikel 6.4.11 uit NEN 12699 ‘Uitvoering van bijzonder geotechnisch werk - Verdringingspalen’ Indien bij het aanbrengen van stalen palen schade ontstaat aan de paal, het beschadigde gedeelte verwijderen. Vervolgens een vervangend paalstuk van dezelfde kwaliteit en afmetingen oplassen.
41.12.07
04
Bij het verlengen van stalen palen paalstukken van dezelfde kwaliteit en afmetingen toepassen.
41.12.07
05
Palen moeten ter plaatse van lasverbindingen ten minste even sterk zijn als het staal van de paal.
41.12.07
06
Bij het pulsen van ronde of kokervormige stalen palen zonder voetplaat een zodanig waterniveau in de buis handhaven dat ter plaatse van de paalvoet de waterdruk in de buis ten minste gelijk is aan de grondwaterdruk.
©MGM NAS - november 2011
41.12.07
Pagina 42 van 62
Bij het drukken van stalen palen is het ontlenen van de reactiekracht aan reeds aangebrachte palen niet toegestaan, tenzij in overleg met de directie anders is overeengekomen VERVALLEN
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
41.12.07
07
41.12.07
08
41.12.07
09
41.12.07
10
Bij koker- en h-profielen moet de afwijking ten opzichte van de voorgeschreven plaats, gemeten in een horizontaal vlak bij de paalkop, kleiner dan of gelijk zijn aan 50 mm bij een kleinste ribbe respectievelijk hoogte van ten hoogste 360 mm en 75 mm bij een kleinste ribbe respectievelijk hoogte van meer dan 360 mm.
41.12.07
11
Bij het drukken van stalen palen is het ontlenen van de reactiekracht aan reeds aangebrachte palen niet toegestaan, tenzij in overleg met de directie anders is overeengekomen Aanbrengen en verwijderen van palen Indien in het bestek een plan voor het aanbrengen dan wel het verwijderen van palen wordt verlangd, wordt dit plan aangemerkt als een gedetailleerd werkplan in de zin van paragraaf 26 lid 6 van de U.A.V. 1989. Naast het vermelde in paragraaf 26 lid 1 van de U.A.V. 1989 moet het plan ten minste de volgende gegevens bevatten:
41.13.01 41.13.01
01
Bij het inwendig heien van ronde stalen palen moet de diameter van het blok ten minste 40 mm kleiner zijn dan de inwendige diameter van de paal. Indien stalen palen na het aanbrengen niet of niet direct behoeven te worden gevuld, de opening voor mens en dier afsluiten. Aan de onderkant afgesloten stalen palen mogen na het aanbrengen geen water en grond bevatten.
41.13.01
Toepassing van NEN-EN 12699 en NEN-EN 1536
41.13.01
01
NEN-EN 12699 is van toepassing op het aanbrengen van grondverdringende palen. NEN-EN 1536 is van toepassing op het aanbrengen van schroefpalen van het type avegaar.
41.13.01
02
Het bestek vermeldt in het geval van het aanbrengen van verdringingspalen de voor de uitvoering van het werk van belang zijnde gegevens uit 4 van NEN-EN 12699 en voor het aanbrengen van schroefpalen van het type avegaar de voor de uitvoering van het werk van belang zijnde gegevens uit 4 van NEN-EN 1536.
41.13.01
03
41.13.01
04
Het bestek vermeldt ten behoeve van het aanbrengen van grondverdringende palen de van belang zijnde resultaten van het onderzoek als bedoeld in 5 van NEN-EN 12699. Het bestek vermeldt ten behoeve van het aanbrengen van schroefpalen van het type avegaar de van belang zijnde resultaten van het onderzoek als bedoeld in 5 van NEN-EN 1536. Berekenen en tekenen van palen
a. datum, tijd van aanvang en vermoedelijke duur van de werkzaamheden; b. gegevens van de in te zetten funderingsmachines; c. volgorde van aanbrengen dan wel verwijderen van palen.
41.13.02 41.13.02
01
41.13.03 41.13.03
01
Werktijden
41.13.02
Wanneer de aannemer voornemens is buiten de normale werktijden palen aan te brengen dan wel te verwijderen, brengt hij dit voornemen ten minste één werkdag van te voren ter kennis van de directie.
41.13.02
01
Als het materiaaltechnisch ontwerp van de palen aan de aannemer is gelaten, vermeldt het bestek de maatgevende berekeningssituatie.
41.13.02
02
41.13.02
03
Als het materiaaltechnisch ontwerp van de palen aan de aannemer is gelaten, dient de aannemer uiterlijk twee weken voordat met het vervaardigen van palen wordt begonnen, volledige berekeningen en tekeningen van de palen, gedateerd en ondertekend, in tweevoud in bij de directie. Berekeningen en tekeningen moeten zijn voorzien van een toelichting. De directie beslist zo spoedig mogelijk omtrent de acceptatie van de berekeningen, tekeningen en toelichting als bedoeld in het vorige lid en deelt haar beslissing uiterlijk één week na ontvangst aan de aannemer mee. De acceptatie betreft slechts de verwerking van de in het bestek vermelde gegevens in de in het vorige lid bedoelde bere+I889keningen, tekeningen en toelichting. Dit ontheft de aannemer niet van zijn verantwoordelijkheid voor deze berekeningen, tekeningen en toelichting wat de getekende palen, de voorgeschreven werkwijze, de maatvoering en dergelijke betreft Aanbrengen en verwijderen van palen
41.13.03
Bewijs van oorsprong De aannemer verstrekt de directie bij levering van betonspecie, vervaardigd door een betonmortelbedrijf, de afleveringsbon als bedoeld in artikel 7 van NEN-EN 206-1 ‘Beton. Deel 1: Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit’.
41.13.03
01
Als in het bestek een plan voor het aanbrengen dan wel het verwijderen van palen wordt verlangd, wordt dit plan aangemerkt als een gedetailleerd werkplan in de zin van paragraaf 26 lid 6 van de U.A.V. 1989. Naast het vermelde in paragraaf 26 lid 1 van de U.A.V. 1989 moet het plan ten minste de volgende gegevens bevatten: a. datum, tijd van aanvang en vermoedelijke duur van de werkzaamheden; b. gegevens van de in te zetten funderingsmachines en hulpmaterieel; c. volgorde van aanbrengen dan wel verwijderen van palen.
41.13.03
02
De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van door hem geleverde betonstaal of door hem geleverde wapeningsnetten, afgegeven door de producent ervan. Op het bewijs van oorsprong dient vermeld te zijn: a. de naam van de producent;
41.13.03
03
De aannemer verstrekt de directie een keuringsrapport van door hem geleverde stalen palen, afgegeven door de producent ervan. In het keuringsrapport, dat tevens als bewijs van oorsprong geldt, dient vermeld te zijn:
41.13.03
02
VERVALLEN
41.13.03
03
VERVALLEN
b. de aard en de herkomst van het materiaal.
a. de naam van de producent; b. de plaats van de fabricage; c. de vloeigrens, de treksterkte, de resultaten van de buigproef, de rek en de kerfslagwaarde en de chemische samenstelling van het staal.
©MGM NAS - november 2011
Pagina 43 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
41.13.03
04
41.13.03
05
Iedere aflevering van bouwstoffen overeenkomstig een bewijs van oorsprong dient vergezeld te zijn van een schriftelijke verwijzing hiernaar. Indien een bouwstof wordt geleverd onder certificaat, afgegeven door een certificatie-instelling die daartoe geaccrediteerd is door een nationale accreditatie-instelling (in Nederland de Raad voor Accreditatie), wordt het certificaat geacht het bewijs van oorsprong voor de desbetreffende bouwstof te vervangen.
41.13.04
01
De directie verstrekt de aannemer afschriften van de in artikel 41.17.01 genoemde slagdiagrammen.
41.13.05
01
Resultaten van akoestische metingen De aannemer verstrekt de directie de resultaten van de in artikel 41.15.02 lid 02 genoemde akoestische metingen.
41.13.04
Slagdiagrammen
41.13.04
Werktijden 01
Als de aannemer voornemens is buiten de vooraf tussen de aannemer en de directie overeengekomen werktijden palen aan te brengen dan wel te verwijderen, brengt hij dit voornemen ten minste één werkdag van tevoren ter kennis van de directie. Bewijs van oorsprong
41.13.05
01
41.13.05
02
De aannemer verstrekt de directie bij levering van betonspecie, vervaardigd door een betonmortelbedrijf, de afleveringsbon als bedoeld in artikel 7 van NEN-EN 206-1. De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van door hem geleverd betonstaal of door hem geleverde wapeningsnetten, afgegeven door de producent ervan. Op het bewijs van oorsprong moet zijn vermeld: a. de naam van de producent;
41.13.05
03
De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van door hem geleverde houten palen, afgegeven door de producent ervan. Op het bewijs van oorsprong moet zijn vermeld: a. de naam van de producent;
41.13.05
04
De aannemer verstrekt de directie een keuringsrapport van door hem geleverde stalen palen, afgegeven door de producent ervan. In het keuringsrapport, dat tevens als bewijs van oorsprong geldt, moet zijn vermeld:
41.13.05
b. de aard en de herkomst van het materiaal.
b. de aard en de herkomst van het materiaal.
a. de naam van de producent; b. de plaats van de fabricage;
41.13.05
05
41.13.05
06
41.13.06 41.13.06
Installatierapport 01
De aannemer verstrekt de directie een afschrift van het installatierapport zoals bedoeld in artikel 41.15.01.
41.13.07
01
Op het akoestisch doormeten van betonnen funderingspalen is van toepassing CUR-Aanbeveling 109.
41.13.07
02
De aannemer verstrekt de directie de resultaten van de in artikel 41.15.02 lid 01 genoemde akoestische metingen Aanbrengen van palen
41.13.07
41.14.01 41.14.01
01
41.14.01
02
41.15.01 41.15.01
01
c. de vloeigrens, de treksterkte, de resultaten van de buigproef, de rek en de kerfslagwaarde en de chemische samenstelling van het staal. Elke aflevering van bouwstoffen overeenkomstig een bewijs van oorsprong moet zijn vergezeld van een schriftelijke verwijzing hiernaar. Als een bouwstof wordt geleverd onder certificaat, afgegeven door een certificatie-instelling die daartoe geaccrediteerd is door een nationale accreditatie-instelling (in Nederland: de Raad voor Accreditatie), wordt het certificaat geacht het bewijs van oorsprong voor de desbetreffende bouwstof te vervangen.
Akoestisch doormeten van betonnen funderingspalen
Heien van palen
41.14.01
Indien bij het heien met een in het bestek voorgeschreven blok geen kalenderwaarde kleiner dan 75 is te bereiken, mag de aannemer, na overleg met de directie, een ander heiblok toepassen. De daaraan verbonden noodzakelijke kosten worden als meer werk vergoed Indien in het bestek bij het heien van palen de keuze van het blok aan de aannemer is gelaten, moet met het gekozen blok een kalenderwaarde zijn te bereiken die tussen de 10 en de 75 ligt.
41.14.01
01
Als bij het heien van palen het materieel ter keuze van de aannemer is gelaten, moet met het gekozen materieel een kalenderwaarde zijn te bereiken die tussen de 10 en de 75 ligt.
41.14.01
02
Als bij het boren van palen het materieel ter keuze van de aannemer is gelaten, mag met het gekozen materiee bij grondverwijderende technieken een schraapfactor van ten hoogste 2,0 worden gehaald.
01
De resultaten van controles en vastgelegde gegevens moeten zijn opgenomen in een installatierapport. Dit moet ten minste bevatten:
Tekeningen en berekeningen
41.15.01
Indien het materiaaltechnisch ontwerp van de palen aan de aannemer is gelaten, dient de aannemer uiterlijk twee weken voordat met het vervaardigen van palen wordt begonnen, volledige berekeningen en tekeningen van de palen gedateerd en ondertekend in tweevoud in bij de directie Berekeningen en tekeningen moeten
41.15.01
Installatierapport
a. paaltypen en paalkwaliteit; b. paallengten van alle aangebrachte palen; c. werkniveaus ten opzichte van N.A.P.; d. bereikte paalvoetniveaus ten opzichte van N.A.P.; e. volgorde van aanbrengen met gegevens en eventuele maatafwijkingen ten opzichte van het ontwerprapport; f. gegevens van de ingezette funderingsmachines en hulpmaterieel; g. in geval van het aanbrengen van palen door middel van heien:
©MGM NAS - november 2011
Pagina 44 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
type, massa en eventuele afstelling dan wel valhoogte heiblok(ken); het aantal slagen van het heiblok per tijdseenheid, als een dieselhamer wordt toegepast; toegepaste mutsvullingen; vernieuwing van de mutsvullingen; gegevens van de kalendering; h. in geval van het aanbrengen van geheide in de grond gevormde palen: toegepaste slagenergie; betonkwaliteit; wapening; gegevens van de kalendering; i. in geval van het aanbrengen van palen door middel van drukken: verloop van de druk-/perskracht als functie van de diepte van de paalpunt; j. in geval van het aanbrengen door middel van schroeven: toegepast boormoment; zakking per lengte-eenheid; betonkwaliteit; toegepaste wapening; betonverbruik; k. in geval van het aanbrengen van schroefpalen van het type avegaar: toegepast boormoment; schraapfactor; betondruk; betonkwaliteit; toegepaste wapening; betonverbruik; l. toegepaste hulpmaatregelen bij het inbrengen van de palen; m. bijzonderheden tijdens het aanbrengen van de palen.
41.15.02
02
De directie beslist zo spoedig mogelijk omtrent de goedkeuring van de berekeningen, tekeningen en toelichting als bedoeld in lid 01 en deelt haar beslissing uiterlijk één week na ontvangst aan de aannemer mee. De goedkeuring betreft slechts de verwerking van de in het bestek vermelde gegevens in de in lid 01 bedoelde berekeningen, tekeningen en toelichting en ontheft de aannemer niet van zijn verantwoordelijkheid voor deze berekeningen, tekeningen en toelichting wat de getekende palen, voorgeschreven werkwijze, maatvoering en dergelijke betreft. Akoestisch doormeten van palen
01
Indien een deel van de aangebrachte palen akoestisch moet worden doorgemeten, bepaalt de directie op aselecte wijze welke palen het betreft. De door de directie aangewezen in de grond gevormde betonpalen na ten minste vier dagen verharden akoestisch doormeten. Mortelspecie voor vibro-combinatiepalen
02
41.15.03
41.15.04
01
01
41.15.02
Akoestisch doormeten van betonnen palen
41.15.02
01
41.15.02
02
41.15.03
Indien het bestek de samenstelling van de mortelspecie niet vermeldt, voor de aanvang van de werkzaamheden, overeenkomstig NEN 8005 ‘Nederlandse invulling van NEN-EN 206-1 ‘Beton. Deel 1: Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit’ met de te gebruiken bouwstoffen, de samenstelling van de mortelspecie bepalen waarmee met het te gebruiken materieel wordt voldaan aan de in het bestek gestelde eisen.
Betonspecie voor in de grond gevormde palen
41.15.03
01
Als het bestek de samenstelling van de betonspecie niet vermeldt, voor de aanvang van de werkzaamheden overeenkomstig NEN 8005 met de te gebruiken bouwstoffen, de samenstelling van de betonspecie bepalen waarmee met het te gebruiken materieel wordt voldaan aan de in het bestek gestelde eisen.
41.15.03
02
Uit de afgewerkte paalkoppen van ten minste 5% van de palen met een kleinste aantal van zes palen - niet eerder dan 48 uur nadat de paal is aangebracht - evenwijdig aan de lengteas van de paal een cilinder met een doorsnede en een hoogte van ten minste 100 mm uit de goede beton boren. Deze cilinders bij 20 ˚C onder water bewaren. Van de geboorde cilinders 50% na zeven dagen en 50% na 28 dagen beproeven, waarbij de karakteristieke druksterkte van de beproefde beton ten minste 80%, respectievelijk 100% van de vereiste karakteristieke kubusdruksterkte moet zijn.
01
Als het keuringsrapport als bedoeld in artikel 41.13.05 lid 04 ontbreekt, verstrekt de aannemer een keuringsrapport van door hem geleverde stalen palen, dat is opgesteld door een door de directie aangewezen keuringsinstelling. In het rapport, dat tevens als bewijs van oorsprong geldt, moeten de waarden van de in artikel 41.13.05 lid 04 sub c vermelde gegevens zijn vermeld Geprefabriceerde betonnen palen
01
Elke betonnen paal moet zijn voorzien van het stortnummer en de stortdatum. Het stortnummer en de stortdatum moeten in onderling verschillende kleuren onuitwisbaar zijn aangegeven
Controle van mortel voor vibro-combinatiepalen
41.15.04
Bij 5% van de palen, met een minimum van één paal per dag de karakteristieke kubusdruksterkte van de morte bepalen, tenzij het bestek anders vermeldt. De directie bepaalt op aselecte wijze welke palen het betreft.
41.15.04
Keuring van stalen palen
41.16.02 41.16.02
©MGM NAS - november 2011
Pagina 45 van 62
Als een deel van de aangebrachte palen akoestisch moet worden doorgemeten, bepaalt de directie op aselecte wijze welke palen het betreft. vervallen
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
41.16.02
02
Elke betonnen paal moet zijn voorzien van een aanduiding van oplegpunten en hijspunten.
41.16.02
03
Bij geprefabriceerde betonnen palen voorzien van een centrale spuitlans moet de aansluitopening zich op ten minste 2,0 m vanaf de paalkop bevinden. Houten palen
01
Kop en punt van aan te brengen houten palen moeten vlak zijn en haaks op de as van de paal staan.
41.17.01
01
Bij de in het bestek vermelde lengte van geprefabriceerde betonnen palen, houten palen, houten palen met oplanger en stalen palen is het tot het in het bestek vermelde niveau te verwijderen gedeelte inbegrepen.
41.17.01
02
41.17.01
03
Bij de in het bestek vermelde lengte van in de grond gevormde betonnen palen is het tot het in het bestek vermelde niveau te verwijderen gedeelte niet inbegrepen Bij de in het bestek vermelde lengte van combinatiepalen is het tot het in het bestek vermelde niveau te verwijderen gedeelte inbegrepen. Algemeen
01
Te verstaan is onder:
41.16.03 41.16.03 41.17.01 41.17.01
01
De directie neemt van elke paal tijdens het heien ten minste over de laatste meter een slagdiagram op.
Lengte van palen
41.21.01 41.21.01
a. enkele stalen damplank: damplank bestaande uit één enkele stalen damplank; b. dubbele stalen damplank: damplank opgebouwd uit twee in elkaar geschoven enkele stalen damplanken, die door middel van een al dan niet fabrieksmatig geknepen of gelast slot met elkaar zijn verbonden; c. meervoudige stalen damplank: damplank samengesteld uit meer dan twee in elkaar geschoven enkele stalen damplanken, die door middel van een al dan niet fabrieksmatig geknepen of gelast slot met elkaar zijn verbonden; d. combiwand: keerwand samengesteld uit primaire en secundaire elementen; e. staffelen: heimethode waarbij opeenvolgende damplanken niet direct tot op het theoretische niveau worden ingeheid; f. hoogfrequent trillen: intrillen of uittrillen met een trilblok met een toerental hoger dan ongeveer 1800 toeren per minuut, ofwel een frequentie groter dan 30 Hz; g. hoogfrequent trilblok: machine voor het aanbrengen of trekken van damplanken en onderdelen van combiwanden die gebruikmaakt van hoogfrequent trillen h. variabel-moment-blok: trilblok met variabel excentrisch moment, dat bij het opstarten en stopzetten geen dynamische krachten op de damplank uitoefent; i. ankerschot: verticaal of nagenoeg verticaal in de grond geplaatst schot van staal, beton of hout dat met de damwand is verbonden door middel van een trekstang; j. ankerwand: verticaal of nagenoeg verticaal in de grond geplaatste wand van staal, beton of hout, die met de damwand is verbonden door middel van trekstangen; k. trekstang: stang, streng of buis tussen damwand en ankerschot respectievelijk ankerwand; l. hoekplank: damplank met een zodanig profiel dat daarmee een hoek in de damwand kan worden gevormd; m. pasplank: damplank met een zodanige afmeting dat daarmee de damwand kan worden gesloten; n. aftakplank: damplank met een zodanig profiel dat daarmee een aftakking in de damwand kan worden gevormd; o. damwandslot: verbindingsconstructie tussen de afzonderlijke damwandplanken; p. slotafdichting: afdichting van een damwandslot, afhankelijk van de gewenste waterdichtheid kan hiervoor een slotdichtingsmiddel worden gebruikt of bij stalen damwanden het dichtlassen van de verbinding tussen damplanken; q. gording: ligger van staal, beton of hout, waarmee de op de damwand werkende gronddrukken op de verankering worden overgebracht; r. geprofileerde voorgespannen betonnen damwand: damwand bestaande uit geprofileerde voorgespannen betonnen damplanken; s. vlakke voorgespannen betonnen damwand: damwand bestaande uit vlakke voorgespannen betonnen damplanken; t. vlakke gewapend betonnen damwand: damwand bestaande uit vlakke gewapend betonnen damplanken. 41.22.01
Algemeen
41.22.01
41.22.01
01
De speling in de heimuts rondom de kop van de damwand mag ten hoogste 10 mm bedragen.
41.22.01
01
Spuiten, fluïderen en voorboren zijn niet toegestaan, tenzij het bestek anders vermeldt.
41.22.01
02
41.22.01
02
41.22.01
03
Ten behoeve van het heien van betonnen damplanken, de heimuts of opzetter voorzien van een mutsvulling die is vervaardigd van twee lagen kruiselings bevestigd droog vurenhout, waarvan elke laag ten minste 60 mm dik is. De in lid 02 bedoelde mutsvulling tijdig en in ieder geval na ten hoogste 1.000 slagen vervangen.
41.22.01
03
Als tijdens het aanbrengen de kop van een damplank over een lengte van meer dan 0,50 m is beschadigd, het aanbrengen van deze damplank staken. De aannemer overlegt in een dergelijk geval met de directie over de te nemen maatregelen. Zonder goedkeuring van de directie geen damplank inkorten.
41.22.01
04
Tijdens het heien moeten de aslijn van het heiblok en de aslijn van de damplank in elkaars verlengde liggen.
41.22.01
04
©MGM NAS - november 2011
Pagina 46 van 62
Algemeen
Bij een waterkerende functie van de damwand moet het gat ontstaan door een te korte damplank worden gedicht door middel van injecteren of grouting.
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
41.22.01
05
Indien tijdens het aanbrengen de kop van een damplank over een lengte van meer dan 0,50 m is beschadigd, het aanbrengen van deze damplank staken.
41.22.01
05
Als bij de directie of aannemer twijfel bestaat omtrent de juiste diepte en/of het functioneren van de damwand, kan de directie besluiten om de damwand te laten trekken óf de aannemer door middel van een berekening te laten aantonen dat de kortere plank de bedoelde functie van de damwand vervult.
41.22.01
06
Zonder toestemming van de directie geen damplank inkorten.
41.22.01
06
41.22.01
07
Tijdens het heien moet het heiblok centrisch op de damplank geplaatst worden zodanig dat geen excentriciteit ontstaat. In aanvulling op het bepaalde in tabel 2 van NEN-EN 12063 mag de afwijking van de werkelijke plaats van de aslijn ten opzichte van de theoretische plaats van de aslijn van een damplank, gemeten loodrecht op de damwand ter hoogte van het maaiveld, na het aanbrengen ten hoogste 0,05 m bedragen.
41.22.01
08
In aanvulling op het bepaalde in tabel 2 van NEN-EN 12063 mag de afwijking van de werkelijke helling ten opzichte van de theoretische helling van de lengteas van een damplank in alle richtingen, gemeten over de bovenste 1 m, na het aanbrengen ten hoogste 0,01 m per meter (1%) damplank bedragen.
41.22.01
09 01
De afwijking van de werkelijke hoogte ten opzichte van de theoretische hoogte van een damplank mag na het aanbrengen ten hoogste 0,02 m bedragen, gemeten op de kop van de damwand. De sloten van aan te brengen stalen damplanken vrijmaken van bramen en vuil.
41.22.02
01
De sloten van aan te brengen stalen damplanken vrijmaken van bramen en vuil.
41.22.02
41.22.02
02
Damplanken aanbrengen tussen geleidegordingen.
41.22.02
02
Tenzij het bestek anders vermeldt, stalen damwand aanbrengen als dubbele damplanken.
03
Tenzij het bestek anders vermeldt, stalen damwand aanbrengen als dubbele damplanken.
41.22.02
03
04
De afwijking van de werkelijke ten opzichte van de voorgeschreven helling van de lengteas van een damplank mag ten hoogste 0,02 m per meter damplank bedragen. De per stalen spie- of pasplank te corrigeren afwijking in plankbreedte mag ten hoogste 0,40 m bedragen.
41.22.02
04
41.22.02
05
De per stalen pasplank te corrigeren afwijking in plankbreedte moet kleiner zijn dan de breedte van een enkele damplank. Alvorens stalen damplanken met in het werk aangepaste hoekprofielen, naalden en sloten worden ingebracht, moet dit worden gemeld aan de directie. Het inbrengen van pasplanken vereist de goedkeuring van de directie.
05
41.22.03
Aanbrengen van houten damwand 01
41.22.04 41.22.04
01
Betonnen damplanken mogen niet worden gehesen met rijgstrop of kettingen.
41.22.04
02
41.22.04
03
Gaten en sparingen ten behoeve van een verankering van de betonnen elementen moeten na het plaatsen van de elementen worden aangebracht. Betonnen damplanken, behalve de als eerste te plaatsen damplank, aan de ‘vrije’ kant van de voet afschuinen.
41.22.04
04
41.22.04
05
41.22.04
06
In afwijking van het gestelde in artikel 41.22.01 lid 09 mag de afwijking van de werkelijke hoogte ten opzichte van de theoretische hoogte van een damplank na het aanbrengen ten hoogste 0,075 m bedragen, gemeten op de kop van de damwand. Aanbrengen van combiwand
41.22.05
01
Een combiwand moet worden aangebracht met een stijf en stabiel geleidingsframe of heiraam.
41.22.05
02
De afwijking van de werkelijke hoogte ten opzichte van de theoretische hoogte van het primaire element mag na het aanbrengen ten hoogste 0,02 m bedragen, gemeten op de kop van de damwand.
01
Op het aanbrengen van damwanden is NEN-EN 12063 van toepassing.
01
Op het aanbrengen van houten damplanken en gordingen is bijlage F van NEN-EN 12063 van toepassing.
01
Op het maken van berekeningen en tekeningen van damwand is CUR-publicatie 166 van toepassing.
41.22.05
41.23.01 41.23.01
01
De voet van houten damplanken volgens figuur E.3 van NEN-EN 12063 afschuinen. Aanbrengen van betonnen damwand
Aanbrengen en verwijderen van damwand
41.23.01
Indien in het bestek een plan voor het aanbrengen dan wel het verwijderen van damwand wordt verlangd, wordt dit plan aangemerkt als een gedetailleerd werkplan in de zin van paragraaf 26 lid 6 van de U.A.V. 1989. Naast het vermelde in paragraaf 26 lid 1 van de U.A.V. 1989 moet het plan ten minste de volgende gegevens bevatten: a. datum, tijd van aanvang en vermoedelijke duur van de werkzaamheden;
41.23.01
Betonnen damplanken, te plaatsen in een met cementbentonietsuspensie gevulde sleuf, hebben een rechte voet en zijn voorzien van een stalen geleidingsvoetconstructie en kopankers voor het verticaal plaatsen en afhangen. In aanvulling op het bepaalde in tabel 2 van NEN-EN 12063 mag de afwijking van de werkelijke plaats van de aslijn ten opzichte van de theoretische plaats van de aslijn van een damplank, gemeten loodrecht op de kop van de damwand, na het aanbrengen ten hoogste 0,075 m bedragen.
Aanbrengen van damwand
b. gegevens van de in te zetten funderingsmachines; c. volgorde van aanbrengen dan wel verwijderen van damplanken. 41.23.02 41.23.02
01
Werktijden
41.23.02
Wanneer de aannemer voornemens is damwand buiten de normale werktijden aan te brengen dan wel te trekken, brengt hij dit voornemen ten minste één werkdag van te voren ter kennis van de directie.
41.23.02
Aanbrengen van houten damplanken en gordingen
41.23.03 41.23.03 41.23.04
©MGM NAS - november 2011
Pagina 47 van 62
Berekenen damwand
Berekeningen en tekeningen
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
41.23.04
01
41.23.04
02
41.25.01 41.25.01
01
Als het bestek het verwijderen van damwand of combiwand vermeldt, moet de aannemer in een plan van aanpak de maatregelen ter voorkoming van kwel tijdens het verwijderen van damwand of combiwand voorleggen aan de directie. Het plan van aanpak mag alleen worden uitgevoerd na goedkeuring van dit plan door de directie. Maatregelen ter voorkoming van kwel tijdens het verwijderen van damwand of combiwand
01
De kosten voor de in artikel 41.25.01 lid 01 bedoelde maatregelen ter voorkoming van kwel tijdens het verwijderen van damwand worden geacht te zijn inbegrepen in de desbetreffende bestekspost voor het verwijderen van damwand of combiwand. GEHEEL NIEUW HOOFDSTUK
41.25.02 41.25.02
41.4 43.03.01
01
43.03.01
02
43.03.01
03
De in NEN-ENV 1090-1 ‘Het vervaardigen van staalconstructies - Deel 1: Algemene regels en regels voor gebouwen’ vermelde normen voor het ontwerpen en berekenen van staalconstructies zijn niet van toepassing en worden vervangen door de ingevolge het bestek van toepassing zijnde normen. Op het aanbrengen van verf- en vernissystemen zijn in afwijking van de desbetreffende bepalingen in hoofdstuk 10 van NEN-ENV 1090-1 ‘Het vervaardigen van staalconstructies - Deel 1: Algemene regels en regels voor gebouwen’ de technische bepalingen van hoofdstuk 56, paragrafen 21 tot en met 27 van deze Standaard van toepassing. In afwijking van het gestelde in paragraaf 2, lid 4, sub b van de U.A.V. 1989 wordt bepaald dat een tekening voor een beschrijving gaat.
43.03.01
01
43.03.01
02
43.03.01
03
51.01.01 51.01.01
02
y. knotten van bomen: het verwijderen van het hout, staande op en rond de knot; z. ecologisch beheer: beheer gericht op het scheppen en in stand houden van de biologische kwaliteit, verscheidenheid en diversiteit alsmede de variatie in het landschap. De aanduiding niet-gesloten opgaande beplanting wil zeggen dat ten behoeve van de uitvoering van werkzaamheden aan of in de beplanting gebruik mag worden gemaakt van rijdend materieel.
VERVALLEN GEHEEL NIEUW HOOFDSTUK
50.4 01
Op het aanbrengen van verf- en vernissystemen zijn in afwijking van de desbetreffende bepalingen in 10 van NEN-EN 1090-2 de technische bepalingen van hoofdstuk 56, paragrafen 21 tot en met 27 van deze Standaard van toepassing. In afwijking van het gestelde in paragraaf 2, lid 4, sub b van de U.A.V. 1989 wordt bepaald dat een tekening voor een beschrijving gaat.
47.2 51.01.01
Als de aannemer een damwand moet berekenen, dient hij uiterlijk vier weken voordat met het uitvoeren van de damwandconstructie wordt begonnen, volledige berekeningen en tekeningen van de damwandconstructie, gedateerd en ondertekend, in tweevoud in bij de directie. Berekeningen en tekeningen moeten zijn voorzien van een toelichting. De directie beslist zo spoedig mogelijk omtrent de acceptatie van de berekeningen, tekeningen en toelichting als bedoeld in het vorige lid en deelt haar beslissing uiterlijk één week na ontvangst aan de aannemer mee. De acceptatie betreft slechts de verwerking van de in het bestek vermelde gegevens in de in het vorige lid bedoelde berekeningen, tekeningen en toelichting en ontheft de aannemer niet van zijn verantwoordelijkheid voor deze berekeningen, tekeningen en toelichting wat de getekende damwandconstructie, voorgeschreven werkwijze, maatvoering en dergelijke betreft Plan van aanpak voor het verwijderen van damwand of combiwand
GEHEEL NIEUW HOOFDSTUK
51.01.01
01
y. ecologisch beheer: beheer gericht op het scheppen en in stand houden van de biologische kwaliteit, verscheidenheid en diversiteit alsmede de variatie in het landschap.
51.01.01
02
Te verstaan is onder:
a. nazorg: als zodanig in het bestek aangegeven onderhoudswerkzaamheden, in de periode aansluitend aan de aanplant tot aan de oplevering; b. vitaal: een toestand waarbij de gemiddelde scheutlengte van een boom, gerekend vanaf het jaar van aanplant, per jaar is toegenomen en waarbij geen waarneembare remming of storing van normale levensfunctie, groei en ontwikkeling van de beplanting onder de gegeven omstandigheden is waar te nemen; c. voorkeuren: keuren van plantmateriaal op de kwekerij. 51.01.01
03
51.01.01
04
De aanduiding gesloten opgaande beplanting wil zeggen dat ten behoeve van de uitvoering van werkzaamheden aan of in de beplanting niet gebruik kan worden gemaakt van rijdend materiee Onder groeiseizoen wordt verstaan de jaarlijkse periode die valt in de weken met de nummers 13 tot en met 45.
©MGM NAS - november 2011
Pagina 48 van 62
51.01.01
03
51.01.01
04
51.01.01
05
51.01.02
04
51.01.02
05
51.01.02
06
51.01.02
07
51.01.02
08
51.01.02
09
De aanduiding niet-gesloten opgaande beplanting wil zeggen dat ten behoeve van de uitvoering van werkzaamheden aan of in de beplanting gebruik mag worden gemaakt van rijdend materieel De aanduiding gesloten opgaande beplanting wil zeggen dat ten behoeve van de uitvoering van werkzaamheden aan of in de beplanting niet gebruik kan worden gemaakt van rijdend materiee Onder groeiseizoen wordt verstaan de jaarlijkse periode die valt in de weken met de nummers 13 tot en met 45. Onder dressen/bezanden wordt verstaan het in een dunne laag, gelijkmatig aanbrengen van dresszand of dressgrond ten behoeve van verschralen en/of egaliseren. Onder verschralen wordt verstaan het opbrengen en eventueel mengen van zand. Onder topbeluchten wordt verstaan het, met behoud van de bestaande grasmat, door middel van pennen, holle pennen of messen, perforeren of snijden van de toplaag tot 0,10 m. Onder diepbeluchten wordt verstaan het, met behoud van de bestaande grasmat, met pennen of messen beluchten en eventueel breken van verdichte grond en grondlagen. Onder afsteken graskanten wordt verstaan het door middel van steken verwijderen van de zode tot een breedte van 0,15 m gerekend vanaf de rand van het grasveld. Onder wiedeggen wordt verstaan het, met behoud van de bestaande grasmat, tot een diepte van ca. 0,01 m losmaken van de toplaag en de viltlaag en het lostrekken van kortwortelende onkruiden en grassen.
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
51.01.02
10
51.02.03
07
08
Ter voorkoming van uitspoeling van organisch materiaal, aangebracht bomenzand afdekken met straatzand of folie na verdichten. Het verdichten door middel van aanplempen of inwateren is niet toegestaan.
51.02.03
08
09
Aangevoerd bomenzand, indien niet direct gebruikt, afdichten
51.02.03
09
Bezanden Na het mengen van een opgebrachte laag het oppervlak aandrukken met behulp van materieel, voorzien van dubbelluchtbanden, wiel aan wiel. Op de voorgeschreven aan te brengen laagdikte is een afwijking van ten hoogste 10% toegestaan.
51.02.04
51.02.03
07
51.02.03 51.02.03
10 51.02.04 51.02.04
01
51.02.04
02
51.02.04
03
51.02.05 51.02.05
03
51.02.15
05
51.02.15
07
51.02.20
06
51.02.20
07
05
Het mengen zodanig uitvoeren dat een gelijkmatige overgang van de opgebrachte laag grond en de onderliggende grond wordt verkregen. Dressen Het slepen zo nodig in twee gangen, diagonaal over het perceel, uitvoeren zodanig dat het zand gelijkmatig over de grasmat wordt verdeeld.
51.02.04
01
Op te brengen materiaal dient gelijkmatig van kwaliteit te zijn en gelijkmatig te worden opgebracht.
51.02.04
02
Het mengen zodanig uitvoeren dat een gelijkmatige overgang van de opgebrachte laag grond en de onderliggende grond wordt verkregen. VERVALLEN
51.02.05
03
51.02.11
11
51.02.11
12
Het slepen diagonaal over het perceel uitvoeren, zodanig dat het zand gelijkmatig over de grasmat wordt verdeeld. Gebroken, dode en/of gekneusde takken en wortels verwijderen. Indien en voorzover snoeien voor aanplant is voorgeschreven, snoeien op aanwijzing van de directie. Plantmateriaal op het werk tegen uitdroging en andere schade beschermen.
51.02.11
13
Door transport of opslag ontstane schade aan het plantmateriaal kan reden tot afkeur zijn.
51.02.15
05
Plantmateriaal niet dieper planten dan op de kwekerij het geval was; indien geen boompaal is voorgeschreven, bomen van de geslachten populier (groep Aegiros) en wilg ten minste 0,20 m dieper planten. Struik- en klimrozen met de oculatie 0,05 tot 0,10 m onder het maaiveld planten.
51.02.15
07
Bij wortelgoed, het wortelgestel zoveel mogelijk spreiden. Tijdens het planten tussen en om de wortels fijnkruimelige grond verwerken, zodanig dat een goed contact tussen wortels en grond wordt verkregen.
51.02.20
06
De beschadiging van het niet afgemaaide deel van de grasplanten mag maximaal 10% van de maximale hoogte na maaien, als bedoeld in lid 02, bedragen.
51.02.20
07
51.02.21
02
In verband met de vestiging van ingezaaid gras, de maaihoogte van de eerste dan wel de eerste twee maaibeurten na het zaaien vaststellen in overleg met de directie. De grasrol dient een minimale diameter te hebben van 0,60 m.
51.02.05
Voor grasvelden, behoudens voor schrale grasvelden en kruidachtige vegetaties, de eerste dan wel de eerste twee maaibeurten na het zaaien en de laatste maaibeurt van het maaiseizoen, uitvoeren, indien de grasvegetatie de maximale hoogte als bedoeld in lid 02 heeft bereikt Bij de eerste dan wel bij de eerste twee maaibeurten na het zaaien, moet de te maaien grasvegetatie droog zijn.
Bebroed iepenhout direct ter plaatse ontdoen van de schors of versnipperen, dan wel direct vervoeren naar een verwerkingsbedrijf voor iepenhout. Tijdens het transport bebroed iepenhout winddicht afdekken.
51.02.28
Aangevoerd bomenzand, indien niet direct gebruikt, afdichten Verschralen
51.02.04
Rekening houdend met nazakking van de bewerkte grond, plantmateriaal ten hoogste 0,05 m dieper planten dan op de kwekerij het geval was; indien geen boompaal is voorgeschreven, bomen van de geslachten populier (groep aigeros) en wilg ten minste 0,20 m dieper planten. Struik- en klimrozen met de oculatie 0,05 tot 0,10 m onder het maaiveld planten. Tijdens het planten tussen en om de wortels fijnkruimelige grond verwerken, zodanig dat een goed contact tussen wortels en grond wordt verkregen.
Onder verticuteren wordt verstaan het, met behoud van de grasmat, door middel van verticaal snijdende messen, losmaken en verwijderen van de viltla Aangebracht bomenzand na verdichten tegen ontmenging en uitspoeling van organisch materiaal beschermen door afdekken. Ter voorkoming van uitspoeling van organisch materiaal, aangebracht bomenzand afdekken met straatzand of folie na verdichten. Het verdichten door middel van aanplempen of inwateren is niet toegestaan.
Dressen/bezanden
51.02.27
05
Indien stobben worden ingesmeerd met een worteldodend middel, schors en barst laten zitten.
51.02.28
05
Broedhout direct ter plaatse ontdoen van de schors of versnipperen, dan wel direct vervoeren naar een verwerkingsbedrijf voor iepenhout.
51.02.28
07
Het bepaalde in de leden 03 tot en met 05 is niet van toepassing op het gedurende langere tijd beheerd opslaan van ongeschild iepenhout onder water. Verplantbaarheidsonderzoek
01
De volgende informatie opnemen en vastleggen in het verplantbaarheidsonderzoek:
51.02.35 51.02.35
Bovengronds Visuele opname van de volgende aspecten: - boomsoort, stamdiameter, kroondiameter en hoogte; - standplaats; - 'conditie; - kwaliteit kroon, stam en wortelvoet. Ondergronds - bodemprofiel en -samenstelling; - beworteling, hoeveelheid, kwaliteit en spreiding; - waterhuishouding; - exacte ligging kabels en leidingen. Nieuwe standplaats - eventuele obstakels langs transportroute; - bereikbaarheid plantgat; - geschiktheid groeiplaats (boven- en ondergronds); - transportafstand. 51.02.35
©MGM NAS - november 2011
Pagina 49 van 62
02
De volgende gegevens rapporteren in het verplantbaarheidsonderzoek:
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
- verplantbaarheid; - gewenste/noodzakelijke voorbereiding en snoei; - gewenste kluitgrootte; - invloed kabels en leidingen; - verplantmethode(n); - gewenste/noodzakelijke duur van de nazorg; - maatregelen m.b.t. nieuwe standplaats; - benodigde verkeersmaatregelen; - raming van kosten van verplanten voorzover in bestekspost vermeld; - waardebepaling op basis van richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs. 51.02.36
Nazorg of onderhoud grassportvelden
51.02.36
01
51.02.36
02
Indien twee of meer werkgangen zijn voorgeschreven, dient de rijrichting met een hoek van 20− 45° ten opzichte van de vorige werkgang te worden uitgevoerd. Dichtslaan van de grond door beregening voorkomen.
51.02.36
03
Het affrezen van de toplaag zodanig uitvoeren dat er geen drempels ontstaan.
51.02.37
01
51.02.37
02
Biologische bestrijding uitvoeren tijdens het tweede en derde larvale stadium en bij een minimale bladontplooiing van 40%, tenzij anders overeengekomen Biologische bestrijding zodanig uitvoeren dat het gehele kroonvolume wordt bespoten.
51.02.37
03
51.02.37
04
51.02.37
05
51.02.37
Bestrijding eikenprocessierups
51.02.38 51.02.38
01
Bij bestrijding met lieveheersbeestjes dienen minimal 80% van de larven levend te zijn. Larven dienen minimaal in het derde larvale stadium te verkeren. Larven van inheemse soorten toepassen.
51.02.38
02
51.02.38
03
Tenzij anders overeengekomen larven van lieveheersbeestjes uitzetten in de periode van 1 mei tot 1 augustus bij een temperatuur van ten minste15 °C. Zakjes met larven van lieveheersbeestjes ophangen in het onderste deel van de kroon.
51.02.38
04
Biologische middelen verspreid onder de kroonprojectie injecteren tot een diepte van ten hoogste 0,50 m.
51.02.38
05
Tenzij anders overeengekomen, biologische middelen injecteren of aangieten in mei en juni. Vervolgbehandelingen toepassen na minimaal één maand na de laatste behandeling. Vervolgbehandelingen worden als meer werk c.q. op de daartoe bestemde bestekspost verrekend. Algemeen
51.03.01 51.03.01
01
De aannemer overlegt een stortingsbewijs of een bewijs van ontvangst van de ingevolge het bestek naar een stortplaats, verbrandingsoven of verwerkingsbedrijf vervoerde materialen. Het bepaalde in dit lid is mede van toepassing op het vervoeren van ongeschild iepenhout naar een verwerkingsbedrijf voor iepenhout.
51.03.01
01
Wanneer bij de uitvoering van werkzaamheden aan de beplanting of aan gras- en kruidachtige vegetaties ziekten of plagen worden geconstateerd, brengt de aannemer dit onmiddellijk ter kennis van de directie.
02
Wanneer bij de uitvoering van werkzaamheden aan de beplanting of aan gras- en kruidachtige vegetaties ziekten of plagen worden geconstateerd, brengt de aannemer dit onmiddellijk ter kennis van de directie.
51.03.01
02
Indien schouwvoorschriften van toepassing zijn, is in het bestek het desbetreffende schouwvoerend lichaam vermeld.
03
Indien schouwvoorschriften van toepassing zijn, is in het bestek het desbetreffende schouwvoerend lichaam vermeld. Binnen twee weken na de dag waarop het werk is opgedragen, deelt de aannemer de directie mee bij wie hij het plantmateriaal heeft vastgelegd; binnen vier weken na de dag waarop het werk is opgedragen, legt de aannemer een volledige orderbevestiging over van het voorgeschreven plantmateriaal.
51.03.01
03
VERVALLEN
51.03.04
01
Indien voorgeschreven plantmateriaal niet leverbaar is, dient de aannemer, binnen vier weken nadat het werk is opgedragen, de directie hiervan schriftelijk in kennis te stellen.
51.03.04
02
51.03.04
03
Indien er door de aannemer geen melding is gedaan als bedoeld in het vorige lid en het voorgeschreven plantmateriaal niet leverbaar is, wordt per niet leverbare soort of cultivar een korting worden opgelegd van 25% van de aanschafwaarde met een minimum van € 250,--. De eventuele meerkosten voor een alternatief zijn voor rekening van de aannemer indien aantoonbaar is dat voorgeschreven plantmateriaal binnen vier weken na opdracht wel leverbaar was.
01
51.03.04
51.04.07
Indien een tweede biologische behandeling is voorgeschreven, deze na minimaal tien dagen na de eerste behandeling uitvoeren. Geen biologische bestrijding uitvoeren bij regen, bij een gemiddelde dagtemperatuur van minder dan 15 °C of bij een windsnelheid van meer dan 3 m/s. Plukken van nesten uitvoeren door het nest en de omliggende restanten in te spuiten met lijmspray. Nesten in een plastic zakje afvoeren in een afgesloten ton. Bestrijding bladluizen
02
01
Het te verwerken plantmateriaal is nader aangegeven op de bij het bestek behorende lijst van het plantmateriaal1).
51.04.07
Ontheffing in verband met bestrijding iepziekte Indien werkzaamheden aan iepen zijn voorgeschreven, draagt de aannemer zorg voor de door de gemeente(n) te verstrekken ontheffing in verband met bestrijding iepziekte.
©MGM NAS - november 2011
51.04.07
Pagina 50 van 62
Onkruidbeheersing op verhardingen 01
Indien het bestek voorziet in één of meer besteksposten ‘onkruidbeheersing op verharding’, geldt bij het ingaan van de in de desbetreffende bestekspost vermelde periode dat: bij kwaliteitsniveau A de waarden van kwaliteitsniveau B niet mogen worden overschreden;
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
bij kwaliteitsniveau B de waarden van kwaliteitsniveau C niet mogen worden overschreden; bij kwaliteitsniveau C de waarden van kwaliteitsniveau D niet mogen worden overschreden; bij kwaliteitsniveau D de waarden van kwaliteitsniveau D niet mogen worden overschreden.
51.04.08 51.04.08
01
51.04.09 51.04.09
01
51.04.07
02
51.04.07
03
51.04.07
04
51.04.08
Verwerken van vrijgekomen ziek materiaal Bij werkzaamheden vrijgekomen ziek materiaal vervoeren naar een nader aan te geven plaats; indien daartoe geen afzonderlijke bestekspost in het bestek is opgenomen, wordt dit vervoeren als meer werk vergoed. Het bepaalde in dit lid is mede van toepassing op het vervoeren van ongeschild iepenhout.
51.04.08
01
Indien naar het oordeel van de directie de uitvoering van werkzaamheden ten gevolge van weers- of tijdelijke terreinomstandigheden structuurbederf van de grond zal veroorzaken of anderszins nadelig is voor de ecologische ontwikkeling van de vegetatie, is de aannemer verplicht deze werkzaamheden te onderbreken c.q. de uitvoeringswijze aan te passen zolang die omstandigheden voortduren.
51.04.08
02
Indien naar het oordeel van de directie de uitvoering van werkzaamheden ten gevolge van weers- of tijdelijke terreinomstandigheden structuurbederf van de grond zal veroorzaken of anderszins nadelig is voor de ecologische ontwikkeling van de vegetatie, is de aannemer verplicht deze werkzaamheden te onderbreken c.q. de uitvoeringswijze aan te passen zolang die omstandigheden voortduren.
51.04.09
01
Indien en voorzover plantgarantie voorgeschreven is in het bestek, garandeert de aannemer, overeenkomstig paragraaf 01.15 en paragraaf 22 van de U.A.V. 1989, dat de beplanting tot aan het moment van oplevering, inclusief voorgeschreven periode van nazorg, vitaal is.
51.04.09
Onkruidbeheersing op verhardingen Indien het bestek voorziet in één of meer besteksposten ‘onkruidbeheersing op verharding’ geldt bij het ingaan van de in de desbetreffende bestekspost vermelde periode dat:
Voor alle kwaliteitsniveaus geldt bovendien dat er geen sprake mag zijn van ongewenste houtige opslag op de desbetreffende verharding. Voor aanvang van de werkzaamheden nemen de directie en de aannemer de bestaande situatie op en leggen deze schriftelijk vast. Indien de aanwezige onkruidbegroeiing de in lid 01 bedoelde waarden overschrijdt, kan de aannemer bij het ingaan van de in de desbetreffende bestekspost vermelde periode, zich desgevraagd verbinden tot het verwijderen van de onkruidbegroeiing in de desbetreffende verharding, met inbegrip van het verwerken van het vrijgekomen materiaal. Voorzover deze werkzaamheden niet in het bestek zijn vermeld, geschiedt verrekening daarvan als meer werk. Ecologisch beheer
Plantgarantie
bij kwaliteitsniveau A de waarden van kwaliteitsniveau B niet mogen worden overschreden; bij kwaliteitsniveau B de waarden van kwaliteitsniveau C niet mogen worden overschreden; bij kwaliteitsniveau C de waarden van kwaliteitsniveau D niet mogen worden overschreden; bij kwaliteitsniveau D de waarden van kwaliteitsniveau D niet mogen worden overschreden. 51.04.09
02
Voor alle kwaliteitsniveaus geldt bovendien dat er geen sprake mag zijn van ongewenste houtige opslag op de desbetreffende verharding.
51.04.09
02
De beoordeling van de vitaliteit geschiedt jaarlijks tussen 15 september en 15 oktober en vier weken voor oplevering door of in opdracht van de opdrachtgever. De aannemer mag hierbij aanwezig zijn.
51.04.09
03
Voor aanvang van de werkzaamheden nemen de directie en de aannemer de bestaande situatie op en leggen deze schriftelijk vast.
51.04.09
03
51.04.09
04
Indien de aanwezige onkruidbegroeiing de in lid 01 bedoelde waarden overschrijdt, kan de aannemer bij het ingaan van de in de desbetreffende bestekspost vermelde periode, zich desgevraagd verbinden tot het verwijderen van de onkruidbegroeiing in de desbetreffende verharding, met inbegrip van het verwerken van het vrijgekomen materiaal. Voorzover deze werkzaamheden niet in het bestek zijn vermeld, geschiedt verrekening daarvan als meer werk.
51.04.09
04
De aannemer vervangt binnen een door de directie te bepalen termijn, de niet vitale beplanting door beplanting met een maat gelijk aan de wel vitale beplanting, dan wel de redelijkerwijs te verwachten maat indien de beplanting wel vitaal zou zijn geweest. Tot het garant staan behoort tevens het naar eigen inzicht water geven. De kosten hiervoor worden geacht in de aannemingssom te zijn begrepen.
51.04.09
05
51.04.09
06
51.04.10 51.04.10
01
51.04.10
Ecologisch beheer Bij een vooronderzoek als bedoeld in artikel 51.07.04 lid 03 worden de volgende daarbij behorende werkzaamheden door of vanwege de aannemer verricht: a. het nemen van een voldoende aantal monsters, representatief voor de te leveren hoeveelheid teelgrond;
Onder de garantie valt tevens het vervangen van beplanting die is aangetast door ziekten en plagen. Deze garantie vervalt indien geen adequate bestrijding mogelijk is of mogelijk zou zijn geweest of niet door de directie gewenst werd. De kosten voor de eventuele bestrijding van ziekten en plagen zijn voor rekening van de opdrachtgever. Verplanten bomen
51.04.10
01
Indien de waarde van de te verplanten boom niet is bepaald in het verplantbaarheidsonderzoek, wordt de waarde bij schade bepaald overeenkomstig artikel 01.18.05
51.04.10
02
De garantie als bepaald in artikel 51.04.09 is voorzover voorgeschreven in het bestek, tevens van toepassing op te verplanten bomen. Keuren plantmateriaal
51.04.11
01
51.04.11
02
Indien in het bestek voorkeuren is aangegeven, wordt het betreffende plantmateriaal, met inachtneming van paragraaf 18 van de U.A.V. 1989, op de kwekerij gekeurd. De directie mag op de kwekerij voorgekeurd plantmateriaal merken.
b. het doelmatig verpakken van de monsters, als bedoeld onder a en deze vervoeren naar de plaats van onderzoek; c. het onderzoeken van de monsters, als bedoeld onder a, op de te controleren eisen.
51.04.11
©MGM NAS - november 2011
Pagina 51 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
51.04.11
03
51.04.11
04
51.05.06 51.05.06
Bij voorkeuren goedgekeurd plantmateriaal mag op het werk worden afgekeurd indien zich een tekortkoming voordoet die niet zichtbaar of redelijkerwijs niet te constateren was op de kwekerij Keuren van plantmateriaal geschiedt niet op soortechtheid, tenzij soortechtheid tijdens keuring is vast te stellen. Indien plantmateriaal na aanplant en voor oplevering niet soortecht blijkt te zijn, worden deze planten op kosten van de aannemer vervangen. Eventuele bijkomende kosten zijn tevens voor rekening van de aannemer. Teelgrond
01
De zuurgraad (proef 27) moet liggen in het traject 4,8 - 7,5, met dien verstande dat de zuurgraad moet liggen in het traject: a. 3,5 - 5,0 voor teelgrond ten behoeve van ericaceeën; b. 5,0 - 6,6 voor moerige teelgrond (figuur F 51.01) ten behoeve van struikrozen; c. 6,0 - 7,5 voor minerale teelgrond (figuur F 51.01) ten behoeve van struikrozen.
51.06.07 51.06.07
01
51.06.07
02
51.06.07
03
Plantmateriaal moet zijn van eerste kwaliteit, soortecht, goed gekweekt, op tijd verplant, ruim gerooid, afgerijpt, onbeschadigd, ziektevrij, zonder ongedierte en zonder schimmels. Bomen, veren, spillen, bosplantsoen en sierplantsoen moeten bovendien op natuurlijke wijze zijn afgerijpt Plantmateriaal moet bij aankomst op het werk per soort, variëteit, herkomst en producent zijn voorzien van een kenmerk. Plantmateriaal met kluit moet zijn voorzien van materiaal ter behouding van de kluit, terwijl de kluit goed doorworteld moet zijn.
Plantmateriaal
51.06.07
01
51.06.07
02
51.06.07
03
Plantmateriaal dient te voldoen aan de eisen als gesteld in ‘Kwaliteitsnormen en omschrijvingen van boomkwekerijproducten’ uitgegeven door de Raad voor de Boomkwekerij, zoals deze drie maanden voor de datum van aanbesteding luidt. Het te verwerken plantmateriaal is nader gespecificeerd op de bij het bestek behorende lijst van het plantmateriaal. Op de lijst van plantmateriaal of elders in het bestek is vermeld: a. plantmateriaal, naam en maat, bij voorkeur gecodeerd volgens Stichting Beurshal; b. of er wel of geen voorkeuring van plantmateriaal plaats vindt; c. of er een, en zo ja welk certificaat wordt verlangd; d. of er een, en zo ja welke soort worteldip dient te worden toegepast; e. of plantmateriaal dient te worden gesnoeid voor aanplant; f. eventueel specificatie van herkomst volgens de Rassenlijst; g. globale tijdstip van gewenste levering.
04
51.06.08
51.06.07
04
Takken, twijgen en scheuten van heesters dienen voor ten minste 60% verhout te zijn.
51.06.07
05
Bomen, coniferen en meerstammigen dienen individueel, dan wel per verpakkingseenheid, geëtiketteerd te zijn.
51.06.07
06
Tenzij anders overeengekomen, plantmateriaal niet snoeien voor levering.
51.06.07
07
De in het bestek vermelde maat van het plantmateriaal geldt op het moment van aflevering op het werk.
51.06.08
01
Het materiaal en de verbindingen van wortelgeleidingsschermen moet ondoordringbaar zijn voor wortelgroei.
51.06.08
02
Wortelgeleidingsschermen moeten zodanig zijn geconstrueerd dat deze de wortels naar beneden geleiden en zijn voorzien van beveiligingen tegen omhoogdrukken door wortelgroei VERVALLEN
01
De hoeveelheidsbepaling van de in de besteksposten vermelde hoeveelheden resultaatsverplichtingen geschiedt inclusief de niet gemaaide delen als bedoeld in artikel 51.02.34 lid 01, 02 en 03.
Wortelgeleidingsschermen
51.06.08
01
51.06.08
02 03
51.07.10 51.07.10
De nomenclatuur van plantmateriaal moet overeenkomen met de benamingen volgens ‘Naamlijst van houtige gewassen’ door H.J. van de Laar, laatste editie.
01
Wortelgeleidingsschermen
Houten boompalen moeten zijn geschild, aan de dikke zijde gepunt en aan de dunne zijde gekruind. Houten boompalen moeten voldoen aan kwaliteitsklasse B overeenkomstig NEN 5492 ‘Kwaliteitseisen voor hout (KVH 1980) - Rondhoutenpalen’, met dien verstande dat het verloop van de omtrek ten hoogste 35 mm per m mag bedragen. Niet-verduurzaamde houten boompalen moeten zijn van larix-, fijnspar- of douglashout. Verduurzaamde houten boompalen moeten zijn van Europees naaldhout Boombanden, met uitzondering van kunststof boombanden, moeten zijn van met canvas versterkt rubber met een dikte van 3 tot 7 mm. Plantmateriaal De in het bestek opgenomen maten van plantmateriaal zijn voor:
51.06.08 51.07.10 51.07.10
Ecologisch beheer
bomen: de stamomtrek gemeten op een afstand van 1 m van de bovenkant van de wortelhals; sierplantsoen: de lengte bepaald door de verticale afstand tussen de bovenkant van de wortelhals dan wel de bovenkant van de kluit en de bovenkant van de top van de plant; horizontaal groeiend plantmateriaal: de gemiddelde doorsnede van de plant, horizontaal gemeten. Van plantmateriaal met hangende top, de verticale afstand vermeerderen met eenderde gedeelte van de lengte van het hangende gedeelte van de top. 51.5
GEHEEL NIEUW HOOFDSTUK
51.9 52.06.02
GEHEEL NIEUW HOOFDSTUK 02
Het bestek vermeldt de eisen aan biologisch afbreekbaar geotextiel en hebben betrekking op ten minste de volgende productspecificaties: a. dikte: b. aërieke massa (NEN-EN-ISO 9864 ); c. karakteristieke poriegrootte O90 in μm (NEN-EN-ISO 12956 ); d. maaswijdte van grofgeweven weefsels (gemeten met een schuifmaat);
©MGM NAS - november 2011
Pagina 52 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
e. treksterkte in kN/m zowel in langs- als in dwarsrichting (NEN-EN-ISO 10319 ). 52.07.06 52.07.06
01
52.07.07 52.07.07
01
52.07.08 52.07.08
01
52.07.09 52.07.09
01
52.31.02
01
52.31.03 52.31.03
01
Kwaliteitsbepaling geotextiel van kunststof De gegevens omtrent de productspecificaties van het geotextiel van kunststof als bedoeld in artikel 52.03.04 lid 01 dienen als volgt te zijn bepaald: a. de karakteristieke poriegrootte O90 in μm, volgens NEN-EN-ISO 12956 ‘Geotextiel en soortgelijke producten - Bepaling van de karakteristieke openingsmaat’; b. de permittiviteit volgens NEN-EN-ISO 11058 ‘Geotextiel en soortgelijke producten - Bepaling van de waterdoorlatende eigenschappen loodrecht op het vlak, zonder belasting’ c. de treksterkte in kN/m en de bijbehorende rek bij breuk in procenten, zowel in langs- als in dwarsrichting, volgens NEN-EN-ISO 10319 ‘Geotextiel - Trekproef op brede stroken’; d. de treksterkte van de naainaad in kN/m, volgens NEN-EN-ISO 10321 ‘Geotextiel - Trekproef op brede stroken aan verbindingen/naden’; e. de duurzaamheid van het toegepaste polypropeengaren, volgens NEN 5132 ‘Geotextiel - Polypropeen(split)filmgarens voor weefsels - Eisen en beproevingsmethoden’; f. de doordrukkracht in kN, volgens NEN-EN-ISO 12236 ‘Geotextiel en soortgelijke producten - Statische doorponsproef (CBR-proef)’; g. de gatwijdte in mm, volgens NEN-EN 918 ‘Geotextiel en soortgelijke producten - Dynamische perforatieproef (kegel-valproef)’. Kwaliteitsbepaling biologisch afbreekbaar geotextiel De gegevens omtrent de productspecificaties van het biologisch afbreekbaar geotextiel als bedoeld in artikel 52.03.04 lid 02 dienen als volgt te zijn bepaald: a. de karakteristieke poriegrootte O90 in μm, volgens NEN-EN-ISO 12956 ‘Geotextiel en soortgelijke producten - Bepaling van de karakteristieke openingsmaat’; b. de treksterkte in kN/m zowel in langs- als in dwarsrichting, volgens NEN-EN-ISO 10319 ‘Geotextiel Trekproef op brede stroken’; c. de maaswijdte van grofgeweven weefsels, met behulp van een schuifmaat.
52.07.06
VERVALLEN
52.07.07
VERVALLEN
Kwaliteitsbepaling structuurmat De gegevens omtrent de productspecificaties van de structuurmat als bedoeld in artikel 52.03.04 lid 03 dienen als volgt te zijn bepaald: a. de treksterkte van de gehele mat als zodanig in kN/m zowel in langs- als in dwarsrichting, volgens NEN-ENISO 10319 ‘Geotextiel - Trekproef op brede stroken’; b. voorzover de structuurmat is voorzien van een geotextiel van kunststof bovendien de karakteristieke poriegrootte O90, de permittiviteit, de statische doordrukkracht en, indien van toepassing, de dynamische perforatie van het geotextiel, op de wijze als aangegeven in artikel 52.07.06, lid 01 sub a, b, f en g;
52.07.08
VERVALLEN
52.07.09
VERVALLEN
c. voorzover de structuurmat is voorzien van een biologisch afbreekbaar geotextiel bovendien de karakteristieke poriegrootte O90 dan wel de maaswijdte van het geotextiel, op de wijze als aangegeven in artikel 52.07.07, lid 01 sub a en c. Kwaliteitsbepaling folie De gegevens omtrent de productspecificaties van de folie als bedoeld in artikel 52.03.04 lid 04 dienen als volgt te zijn bepaald: a. de treksterkte in kN/m en de bijbehorende rek bij breuk in procenten, zowel in langs- als in dwarsrichting, volgens NEN-EN-ISO 10319 ‘Geotextiel - Trekproef op brede stroken’; b. de doordrukkracht in kN, volgens NEN-EN-ISO 12236 ‘Geotextiel en soortgelijke producten - Statische doorponsproef (C.B.R.-proef)’; c. de gatwijdte in mm, volgens NEN-EN 918 ‘Geotextiel en soortgelijke producten - Dynamische perforatieproef (kegel-valproef)’; d. de vloeistofdichtheid, volgens NEN-EN 13562 ‘Geotextiel en soortgelijke producten - Bepaling van de weerstand tegen het doordringen van water (hydrostatische drukbeproeving)’ Te verstaan is onder:
52.31.02
01
Steen en steenachtig materiaal, algemeen
a. breuksteen: gebroken natuursteen die grover is dan nominaal 32 mm;
Te verstaan is onder:
b. slak: steenachtig materiaal dat vrijkomt bij het bereiden van materialen met als belangrijke grondstof erts of schroot; c. mijnsteen: steenachtig materiaal dat vrijkomt bij de winning van steenkool (zonder nadere toevoegingen wordt de zwarte, ongebrande mijnsteen bedoeld); d. sortering: een hoeveelheid steen of steenachtig materiaal die gesorteerd is op grootte en aangegeven wordt met behulp van zeefmaten dan wel die gesorteerd is op massa en aangegeven wordt met de massa’s van de stenen; e. lading: de hoeveelheid steen of steenachtig materiaal per eenheid van vervoer.
a. sortering: aanduiding van waterbouwsteen door middel van een nominale ondergrens (d) en een nominale bovengrens (D); b. nominale ondergrens: massa of zeefmaat in een sortering, waaronder stukken waterbouwsteen worden aangemerkt als ondermaat; c. nominale ondergrens: massa of zeefmaat in een sortering, waarboven stukken waterbouwsteen worden aangemerkt als bovenmaat; d. lading: de hoeveelheid steen of steenachtig materiaal per eenheid van vervoer.
Soorten slak
52.31.03
Te verstaan is onder:
52.31.03
a. staalslak: slak die vrijkomt bij de bereiding van staal;
©MGM NAS - november 2011
Waterbouwsteen 01
Te verstaan is onder: a. waterbouwsteen: grofkorrelig materiaal dat wordt gebruikt in waterbouwkundige constructies en andere civiele werken;
Pagina 53 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
b. LD-slak: staalslak die vrijkomt bij de bereiding van staal volgens de methode Linz-Donawitz;
b. kunstmatige waterbouwsteen: waterbouwsteen van minerale herkomst die is ontstaan in een industrieel proces met toepassing van thermische of andere bewerkingen, met uitzondering van betonelementen;
c. elektro-ovenslak: staalslak die vrijkomt bij de bereiding van ongelegeerd koolstofstaal volgens het elektroovenprocédé;
c. gerecyclede waterbouwsteen: waterbouwsteen die is ontstaan door het bewerken van steenachtige materialen of minerale materialen die zijn gebruikt in bouwwerken of gelijkwaardige materialen.
d. fosforslak: slak die vrijkomt bij de elektrothermische ontsluiting van fosfor uit fosfaaterts. 52.31.04 52.31.04
Natuurlijke waterbouwsteen 01
a. natuurlijke waterbouwsteen : waterbouwsteen van minerale herkomst die alleen een mechanische bewerking heeft ondergaan; b. mijnsteen: steenachtig materiaal dat is vrijgekomen bij de winning van steenkool (zonder nadere omschrijving wordt bedoeld de zwarte ongebrande mijnsteen) Kunstmatige waterbouwsteen
52.31.05 52.31.05
Te verstaan is onder:
01
Te verstaan is onder: a. slak: steenachtig materiaal dat is vrijgekomen bij het bereiden van materialen met als belangrijkste grondstof erts of schroot; b. staalslak: slak die is vrijgekomen bij de bereiding van staal; c. LD-slak: staalslak die is vrijgekomen bij de bereiding van staal volgens de methode Linz-Donawitz; d. elektro-ovenslak: staalslak die is vrijgekomen bij de bereiding van ongelegeerd koolstofstaal volgens het elektro-ovenprocedé; e. fosforslak: slak die is vrijgekomen bij de thermische ontsluiting van fosfor uit fosfaaterts; f. koperslak : slak die is vrijgekomen bij de bereiding van koper.
52.33.01
01
52.33.01
02
52.33.02 52.33.02
01
52.33.02
02
52.33.03 52.33.03
01
52.33.03
02
52.33.03
03
52.33.04 52.33.04
01
52.33.05 52.33.05
01
52.33.01
Breuksteen, leverantie De aannemer deelt schriftelijk aan de directie mee van welke producent(en) en uit welke groeve(n) de te leveren breuksteen zal worden betrokken. De aannemer verstrekt de directie gegevens omtrent de wijze van productie, transport, overslag en opslag van de te leveren breuksteen. De in dit lid genoemde gegevens maken deel uit van het algemeen tijdschema of het gedetailleerd werkplan Breuksteen, keuring, verklaring dan wel vooronderzoek Zo spoedig mogelijk nadat de aannemer daarover beschikt doch uiterlijk twee weken voorafgaand aan de leverantie van breuksteen verstrekt hij de directie de in artikel 52.37.02 bedoelde gegevens Indien door of vanwege de aannemer een vooronderzoek als bedoeld in artikel 52.37.02 lid 03, wordt uitgevoerd, stelt hij de directie in de gelegenheid bij dit onderzoek aanwezig te zijn. Hij deelt daartoe, ten minste één week voordat het onderzoek plaatsvindt, het tijdstip waarop dit onderzoek wordt uitgevoerd aan de directie mee. Binnen één week nadat dit onderzoek heeft plaatsgevonden, verstrekt de aannemer de directie de hieruit verkregen gegevens.
52.33.01
01
52.33.01
02
52.33.02 01
52.33.02
02
52.33.03
01
52.33.03
02
52.33.03
03
Elke aflevering van waterbouwsteen waarop NEN-EN 13242 van toepassing is, moet vergezeld zijn van een afleveringsbon overeenkomstig het bepaalde in 9 en 10 van NEN-EN 13242. Keuring van waterbouwsteen door de directie na aanvoer
52.33.04
01
De aannemer deelt de directie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 24 uur voordat een lading waterbouwsteen wordt aangevoerd, het tijdstip en de plaats van aanvoer mee.
52.33.04
02
De directie verstrekt de aannemer zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één week nadat het onderzoek na aanvoer, als bedoeld in artikel 52.37.01, heeft plaatsgevonden, de hieruit verkregen gegevens.
52.33.05
Pagina 54 van 62
De aannemer verstrekt de directie een kopie van de CE-markering van door hem op basis van NEN-EN 133831 geleverde waterbouwsteen. De in het vorige lid bedoelde kopie van de CE-markering gaat vergezeld van het bij deze markering behorende productinformatieblad, als bedoeld in annex ZA van NEN-EN 13383-1.
Elke aflevering van waterbouwsteen waarop NEN-EN 13383-1 van toepassing is, moet vergezeld zijn van een afleveringsbon overeenkomstig het bepaalde in 9 en 10 van NEN-EN 13383-1. Op basis van NEN-EN 13242 toegepaste waterbouwsteen
52.33.04
Breuksteen, beoordeling van de verstrekte gegevens Binnen één week na ontvangst van de overeenkomstig artikel 52.33.01 leden 01 en 02 alsmede artikel 52.33.02 tot en met 52.33.04 verstrekte gegevens deelt de directie de aannemer schriftelijk mee of er wel of niet bezwaren bestaan en zo ja welke bezwaren zij tegen welke gegevens heeft
NEN-EN 13383-1, met inachtneming van het bepaalde in NEN 5180, is van toepassing op sorteringen waterbouwsteen met een nominale bovenmaat D van ten minste 90 mm. NEN-EN 13242, met inachtneming van het bepaalde in NEN 3832, is van toepassing op sorteringen waterbouwsteen met een nominale bovenmaat D van ten hoogste 63 mm. Op basis van NEN-EN 13383-1 toegepaste waterbouwsteen
52.33.02
52.33.03
Breuksteen, keuring tijdens de productie Indien dit in het bestek is vermeld, verstrekt de aannemer de directie tijdens de productie van de te leveren breuksteen de in artikel 52.37.03 bedoelde gegevens. Indien door of vanwege de aannemer een onderzoek als bedoeld in artikel 52.37.03 lid 03, wordt uitgevoerd, stelt hij de directie in de gelegenheid bij dit onderzoek aanwezig te zijn. Hij deelt daartoe, ten minste één week voordat het onderzoek plaatsvindt, het tijdstip waarop dit onderzoek wordt uitgevoerd aan de directie mee. Binnen één week nadat dit onderzoek heeft plaatsgevonden, verstrekt de aannemer de directie de hieruit verkregen gegevens De directie verstrekt de aannemer binnen één week nadat het onderzoek tijdens de productie, als bedoeld in artikel 52.34.01 lid 01, heeft plaatsgevonden, de hieruit verkregen gegevens. Breuksteen, keuring door de aannemer tijdens de productie Indien door of vanwege de aannemer een onderzoek als bedoeld in artikel 52.37.04 wordt uitgevoerd, stelt hij de directie in de gelegenheid bij dit onderzoek aanwezig te zijn. Hij deelt daartoe, ten minste één week voordat het onderzoek plaatsvindt, het tijdstip waarop dit onderzoek wordt uitgevoerd aan de directie mee. Binnen één week nadat dit onderzoek heeft plaatsgevonden, verstrekt de aannemer de directie de hieruit verkregen gegevens
©MGM NAS - november 2011
Op waterbouwsteen van toepassing zijnde normen
De aannemer verstrekt de directie een kopie van de CE-markering van door hem op basis van NEN-EN 13242 geleverde waterbouwsteen. De in het vorige lid bedoelde kopie van de CE-markering gaat vergezeld van het bij deze markering behorende productinformatieblad als bedoeld in annex ZA van NEN-EN 13242.
VERVALLEN
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
52.33.06
01
Breuksteen, bewijs van oorsprong De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van door hem geleverde breuksteen, afgegeven en ondertekend door de producent ervan. Op het bewijs van oorsprong dienen de volgende gegevens vermeld te zijn: a. de naam van de producent;
52.33.06
VERVALLEN
52.33.07
VERVALLEN
52.33.11
VERVALLEN
52.33.12
VERVALLEN
52.33.13
VERVALLEN
52.33.14
VERVALLEN
52.33.15
VERVALLEN
52.33.16
VERVALLEN
b. de aanduiding van de sortering; 02 03
52.33.07
01 02
52.33.11
01 02
52.33.12
01 02
52.33.13 52.33.13
01
52.33.13
02
52.33.13
03
52.33.14
01
52.33.15
01
52.33.16
01
c. de naam en plaats van de groeve waarin de sortering is geproduceerd. Iedere aflevering van bouwstoffen overeenkomstig een bewijs van oorsprong dient vergezeld te zijn van een schriftelijke verwijzing hiernaar. Indien een bouwstof wordt geleverd onder certificaat, afgegeven door een certificatie-instelling die daartoe geaccrediteerd is door een nationale accreditatie-instelling (in Nederland de Raad voor Accreditatie), wordt het certificaat geacht het bewijs van oorsprong voor de desbetreffende bouwstof te vervangen. Breuksteen, keuring door de directie na aanvoer De aannemer deelt de directie zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 24 uur voordat een lading breuksteen wordt aangevoerd, het tijdstip en de plaats van aanvoer mee. De directie verstrekt de aannemer zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen één week nadat het onderzoek na aanvoer als bedoeld in artikel 52.37.05, heeft plaatsgevonden, de hieruit verkregen gegevens. Slak, leverantie De aannemer deelt schriftelijk aan de directie mee van welke producent(en) en van welke bedrijven de te leveren slak zal worden betrokken. De aannemer verstrekt de directie gegevens omtrent de wijze van productie, transport, overslag en opslag van de te leveren slak. De in dit lid genoemde gegevens maken deel uit van het algemeen tijdschema of het gedetailleerd werkplan. Slak, keuring, verklaring dan wel vooronderzoek Zo spoedig mogelijk nadat de aannemer daarover beschikt doch uiterlijk twee weken voorafgaand aan de leverantie van slak verstrekt hij de directie de in artikel 52.37.13 bedoelde gegevens Indien door of vanwege de aannemer een vooronderzoek als bedoeld in artikel 52.37.13 lid 03, wordt uitgevoerd, stelt hij de directie in de gelegenheid bij dit onderzoek aanwezig te zijn Hij deelt daartoe, ten minste één week voordat het onderzoek plaatsvindt, het tijdstip waarop dit onderzoek wordt uitgevoerd, aan de directie mee. Binnen één week nadat dit onderzoek heeft plaatsgevonden, verstrekt de aannemer de directie de hieruit verkregen gegevens. Slak, keuring tijdens de productie Indien dit in het bestek is vermeld, verstrekt de aannemer de directie tijdens de productie van de te leveren slak de in artikel 52.37.14 bedoelde gegevens. Indien door of vanwege de aannemer een onderzoek als bedoeld in artikel 52.37.14 lid 03, wordt uitgevoerd, stelt hij de directie in de gelegenheid bij dit onderzoek aanwezig te zijn. Hij deelt daartoe, ten minste één week voordat het onderzoek plaatsvindt, het tijdstip waarop dit onderzoek wordt uitgevoerd, aan de directie mee. Binnen één week nadat dit onderzoek heeft plaatsgevonden, verstrekt de aannemer de directie de hieruit verkregen gegevens. De directie verstrekt de aannemer binnen één week nadat het onderzoek tijdens de productie als bedoeld in artikel 52.34.11 lid 01, heeft plaatsgevonden, de hieruit verkregen gegevens. Slak, keuring door de aannemer tijdens de productie Indien door of vanwege de aannemer een onderzoek als bedoeld in artikel 52.37.15 wordt uitgevoerd, stelt hij de directie in de gelegenheid bij dit onderzoek aanwezig te zijn. Hij deelt daartoe, ten minste één week voordat het onderzoek plaatsvindt, het tijdstip waarop dit onderzoek wordt uitgevoerd, aan de directie mee. Binnen één week nadat dit onderzoek heeft plaatsgevonden, verstrekt de aannemer de directie de hieruit verkregen gegevens. Slak, beoordeling van de verstrekte gegevens Binnen één week na ontvangst van de overeenkomstig artikel 52.33.11 leden 01 en 02 alsmede artikel 52.33.12 tot en met 52.33.14 verstrekte gegevens deelt de directie de aannemer schriftelijk mee of er wel of niet bezwaren bestaan en zo ja welke bezwaren zij tegen welke gegevens heeft Slak, bewijs van oorsprong De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van door hem geleverde slak, afgegeven en ondertekend door de producent ervan. Op het bewijs van oorsprong dienen de volgende gegevens vermeld te zijn: a. de naam van de producent; b. de aanduiding van de sortering;
02
c. de soort slak en de plaats van productie. Iedere aflevering van bouwstoffen overeenkomstig een bewijs van oorsprong dient vergezeld te zijn van een schriftelijke verwijzing hiernaar.
©MGM NAS - november 2011
Pagina 55 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
03
Indien een bouwstof wordt geleverd onder certificaat, afgegeven door een certificatie-instelling die daartoe geaccrediteerd is door een nationale accreditatie-instelling (in Nederland de Raad voor Accreditatie), wordt het certificaat geacht het bewijs van oorsprong voor de desbetreffende bouwstof te vervangen. Slak, keuring door de directie na aanvoer
52.33.17
01 02
52.33.21
01 02
52.33.22
01
52.33.17
VERVALLEN
Mijnsteen, leverantie
52.33.21
VERVALLEN
De aannemer deelt schriftelijk aan de directie mee van welke producent(en) en van welke bedrijven de te leveren mijnsteen zal worden betrokken. De aannemer verstrekt de directie gegevens omtrent de wijze van productie, transport, overslag en opslag van de te leveren mijnsteen. De in dit lid genoemde gegevens maken deel uit van het algemeen tijdschema of het gedetailleerd werkplan. Mijnsteen, bewijs van oorsprong De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van door hem geleverde mijnsteen, afgegeven en ondertekend door de producent ervan. Op het bewijs van oorsprong dienen de volgende gegevens vermeld te zijn: a. de naam van de producent;
52.33.22
VERVALLEN
52.33.23
VERVALLEN
De aannemer deelt de directie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 24 uur voordat een lading slak wordt aangevoerd, het tijdstip en de plaats van aanvoer mee De directie verstrekt de aannemer zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen één week nadat het onderzoek na aanvoer als bedoeld in artikel 52.37.16 heeft plaatsgevonden, de hieruit verkregen gegevens.
b. de aanduiding van de sortering; c. de plaats van productie. 02
52.33.23
03
Iedere aflevering van bouwstoffen overeenkomstig een bewijs van oorsprong dient vergezeld te zijn van een schriftelijke verwijzing hiernaar. Indien een bouwstof wordt geleverd onder certificaat, afgegeven door een certificatie-instelling die daartoe geaccrediteerd is door een nationale accreditatie-instelling (in Nederland de Raad voor Accreditatie), wordt het certificaat geacht het bewijs van oorsprong voor de desbetreffende bouwstof te vervangen.
01
Mijnsteen, keuring door de directie na aanvoer De aannemer deelt de directie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 24 uur voordat een lading mijnsteen wordt aangevoerd, het tijdstip en de plaats van aanvoer mee.
02
52.34.01
01
De directie verstrekt de aannemer zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één week nadat het onderzoek na aanvoer als bedoeld in artikel 52.37.23 heeft plaatsgevonden, de hieruit verkregen gegevens. 52.34.01
Breuksteen, monsterneming en keuring De directie kan zowel tijdens de productie als na aanvoer de breuksteen controleren op:
Waterbouwsteen, keuring door de directie na aanvoer
52.34.01
01
De directie kan waterbouwsteen keuren, voordat deze in het werk wordt gebracht.
52.34.01
02
Met inachtneming van paragraaf 18 van de U.A.V. 1989 neemt de aannemer in overleg met de directie de hiervoor benodigde monsters. De gegevens uit dit onderzoek, de wijze waarop de monsters zijn genomen alsmede waar, wanneer en door wie het onderzoek is verricht, worden schriftelijk vastgelegd door de directie.
52.34.01
03
Indien de op grond van artikel 52.37.01 uit de keuring verkregen gegevens daartoe aanleiding geven, wordt op verzoek van de aannemer of van de directie het aantal monsters dan wel het aantal steenstukken per monster vergroot tot ten hoogste het tweevoudige. De uit dit onderzoek verkregen gegevens worden samengevoegd met de reeds eerder verkregen gegevens ter verkrijging van een keuringsresultaat. De hieraan verbonden kosten voor het nemen, het verzenden en het onderzoeken van de monsters komen voor rekening van de aannemer.
a. bestandheid tegen vorst- en dooiwisselingen; b. dynamische verbrijzelingswaarde; c. dichtheid; d. zonnebrand.
52.34.01
02
52.34.01
03
Met inachtneming van paragraaf 18 van de U.A.V. 1989 neemt de aannemer in overleg met de directie de hiervoor benodigde monsters. De gegevens uit dit onderzoek, de wijze waarop de monsters zijn genomen alsmede waar, wanneer en door wie het onderzoek is verricht, worden schriftelijk vastgelegd door de directie. Indien de op grond van artikel 52.37.02 tot en met 52.37.04 uit de keuring verkregen gegevens daartoe aanleiding geven, wordt op verzoek van de aannemer of van de directie het aantal monsters dan wel het aantal steenstukken per monster vergroot tot ten hoogste het tweevoudige. De uit dit onderzoek verkregen gegevens worden samengevoegd met de reeds eerder verkregen gegevens ter verkrijging van een keuringsresultaat. De hieraan verbonden kosten voor het nemen, het verzenden en het onderzoeken van de monsters komen voor rekening van de aannemer. Op grond van visuele beoordeling of van reeds uit de keuring verkregen gegevens kan de directie ten behoeve van de keuring na aanvoer extra monsters laten nemen tijdens het lossen of het voorgeschreven aantal keuringen verhogen.Voorzover er sprake is van extra monsters, worden de uit dit onderzoek verkregen gegevens samengevoegd met de reeds eerder verkregen gegevens ter verkrijging van een keuringsresultaat. De hieraan voor de aannemer verbonden kosten worden aan hem als meer werk vergoed, tenzij na onderzoek blijkt dat niet aan de voorgeschreven eisen is voldaan.
©MGM NAS - november 2011
Pagina 56 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
52.34.01
52.35.01 52.35.01
01
Breuksteen, proefproductie Ten behoeve van een vooronderzoek als bedoeld in artikel 52.37.02, een proefproductie uitvoeren.
52.35.01
02
De hoeveelheid van de in lid 01 bedoelde proefproductie bedraagt ten minste 100 ton.
01
Bij een vooronderzoek als bedoeld in artikel 52.37.02, of bij keuringen tijdens de productie als bedoeld in artikel 52.37.03 en 52.37.04, worden de volgende daarbij behorende werkzaamheden door of vanwege de aannemer verricht: a. het nemen van de voor de afzonderlijke keuringen benodigde monsters;
52.35.02 52.35.02
04
De directie kan op grond van visuele beoordeling of van reeds uit de keuring verkregen gegevens ten behoeve van de keuring na aanvoer extra monsters laten nemen tijdens het lossen of het voorgeschreven aantal keuringen verhogen. Voorzover sprake is van extra monsters, worden de uit dit onderzoek verkregen gegevens samengevoegd met de reeds eerder verkregen gegevens ter verkrijging van een keuringsresultaat. De hieraan voor de aannemer verbonden kosten worden aan hem als meer werk vergoed, tenzij na onderzoek blijkt dat niet aan de voorgeschreven eisen is voldaan.
01
De monsterneming ten behoeve van de keuring, als bedoeld in artikel 52.37.01, geschiedt in overleg met de directie door de aannemer.
52.35.01 52.35.01
Breuksteen, monsterneming
Monsterneming van waterbouwsteen
52.35.02
VERVALLEN
c. het onderzoeken van de monsters als bedoeld onder a, op de voor de afzonderlijke keuringen voorgeschreven te controleren eisen. De monsterneming ten behoeve van de keuring na aanvoer, als bedoeld in artikel 52.37.05, geschiedt in overleg met de directie door de aannemer. Slak, proefproductie
52.35.11
VERVALLEN
01
Ten behoeve van een vooronderzoek als bedoeld in artikel 52.37.13, een proefproductie van circa 100 ton uitvoeren. Slak, monsterneming
52.35.12
VERVALLEN
01
Bij een vooronderzoek als bedoeld in artikel 52.37.13, of bij keuringen tijdens de productie als bedoeld in artikel 52.37.14 en 52.37.15, worden de volgende daarbij behorende werkzaamheden door of vanwege de aannemer verricht: a. het nemen van de voor de afzonderlijke keuringen benodigde monsters;
52.35.21
VERVALLEN
b. het zo nodig verpakken en vervoeren van de monsters als bedoeld onder a, naar de plaats van onderzoek;
52.35.02
02
52.35.11 52.35.11 52.35.12 52.35.12
b. het zo nodig verpakken en vervoeren van de monsters, als bedoeld onder a, naar de plaats van onderzoek;
02 52.35.21 52.35.21 52.36
01
c. het onderzoeken van de monsters, als bedoeld onder a, op de voor de afzonderlijke keuringen voorgeschreven te controleren eisen. De monsterneming ten behoeve van de keuring na aanvoer, als bedoeld in artikel 52.37.16, geschiedt in overleg met de directie door de aannemer. Mijnsteen, monsterneming De monsterneming ten behoeve van de keuring na aanvoer, als bedoeld in artikel 52.37.23, geschiedt in overleg met de directie door de aannemer. Geheel herzien
52.36
52.36
©MGM NAS - november 2011
Pagina 57 van 62
Op basis van NEN-EN 13383-1 toegepaste waterbouwsteen
52.36.01
01
52.36.01
02
52.36.01
03
52.36.01
04
52.36.01
05
52.36.01
06
52.36.01
07
Waterbouwsteen mag geen verontreinigingen of vreemde bestanddelen in zodanige hoeveelheden bevatten, dat deze schadelijk zijn voor de constructieve toepassing van deze bouwstof. De korrelverdeling (5 van NEN-EN 13383-2 ) van een grove sortering waterbouwsteen moet voldoen aan de eisen genoemd in 4.2.1 van NEN-EN 13383-1. De massaverdeling (6 van NEN-EN 13383-2 ) van een lichte of een zware sortering waterbouwsteen moet voldoen aan de eisen genoemd in 4.2.1 van NEN-EN 13383-1. Het percentage stukken waterbouwsteen met een lengte/dikte verhouding (7 van NEN-EN 13383-2 ) groter dan 3 mag ten hoogste 30% (m/m) (categorie LTverklaard uit tabel 6 van NEN-EN 13383-1) bedragen. De weerstand tegen breuk (bijlage A van NEN-EN 1926 ) van waterbouwsteen moet ten minste categorie SC60 uit tabel 9 van NEN-EN 13383-1 bedragen. Als waterbouwsteen wordt toegepast op plaatsen waar deze onderhevig is aan vorst- en dooiwisselingen, moet de waterbouwsteen bestand zijn tegen vriezen en dooien (9 van NEN-EN 13383-2 ). Hiertoe mogen van de onderzochte tien stukken steen ten hoogste drie stukken steen een open scheur of scheuren vertonen of door afbrokkelen meer dan 0,5% (m/m) lichter worden (categorie FTverklaard uit tabel 13 van NEN-EN 13383-1). Als de gemiddelde wateropname (8 van NEN-EN 13383-2 ) van waterbouwsteen ten hoogste 0,5% (m/m) (categorie WA0,5 uit tabel 12 van NEN-EN 13383-1) bedraagt, moet worden aangenomen dat de waterbouwsteen bestand is tegen vriezen en dooien. Staalslak moet bestand zijn tegen vocht (10 van NEN-EN 13383-1 ). Staalslak is bestand tegen vocht als van de 20 onderzochte stukken slak ten hoogste vier stukken uiteenvallen of door afbrokkelen meer dan 1% (m/m) lichter worden (categorie DSverklaard uit tabel 11 van NEN-EN 13383-1).
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
52.36.01
08
Staalslak mag niet meer dan 1% (m/m) stukken bevatten die grotendeels uit ijzer bestaan (proef 25 ). Het gehalte aan delen die grotendeels uit ijzer bestaan, wordt bepaald door het rekenkundig gemiddelde van de proefuitkomsten per monster te bepalen. Op basis van NEN-EN 13242 toegepaste waterbouwsteen
52.36.02
01
52.36.02
02
Waterbouwsteen mag geen verontreinigingen of vreemde bestanddelen in zodanige hoeveelheden bevatten, dat deze schadelijk zijn voor de constructieve toepassing van deze bouwstof. De gemiddelde korrelverdeling (4 van NEN-EN 13242 ) van een sortering waterbouwsteen moet voldoen aan de eisen genoemd in 4.3 van NEN-EN 13242. De gemiddelde korrelverdeling wordt bepaald door per zeef het rekenkundige gemiddelde van de zeefresten van de monsters te bepalen.
52.36.02
03
52.36.02
04
52.36.02
05
52.36.02
52.36.03 52.36.03
Meet- en verrekenmethoden
52.37 52.37.01 01 02
52.37.02 52.37.02
01
52.37.02
02
Staalslak 01
Waterbouwsteen, keuring door de directie na aanvoer
52.37.01
01
Het bestek vermeldt het aantal keuringen van waterbouwsteen na aanvoer.
52.37.01
02
De directie kan waterbouwsteen keuren op eigenschappen, waaraan ingevolge het bestek eisen zijn gesteld.
52.37.01
03
52.37.01
04
De directie keurt waterbouwsteen direct na aanvoer met dien verstande dat een voor 12.00 uur aangekomen lading uiterlijk binnen zes uur na aankomst wordt gekeurd en dat een ná 12.00 uur aangekomen lading uiterlijk de eerstvolgende werkdag vóór 12.00 uur wordt gekeurd. De gegevens uit dit onderzoek, de wijze waarop de monsters zijn genomen alsmede waar, wanneer en door wie het onderzoek is verricht, worden schriftelijk vastgelegd door de directie. De voor de keuring van een bepaalde sortering waterbouwsteen benodigde monsters worden aselect genomen en moeten representatief zijn. De locatie waar de monsters worden genomen, zal afhankelijk van de zich voordoende situatie worden bepaald, waarbij deze plaats indien mogelijk overeenkomt met de plaats van belading voor transport naar het werk of de plaats van lossing bij aanvoer op het werk. Het tijdstip waarop de monsters worden genomen, is direct voorafgaand aan het laden dan wel lossen.
52.37.01
05
NEN-EN 13383-1 of NEN-EN 13383-2 vermeldt de eisen die worden gesteld aan de monsters, het aantal monsters en het aantal stukken per monster die voor één controle van een bepaalde eis nodig zijn.
52.37.01
06
Het bemonsteren en het delen van monsters overeenkomstig 4 van NEN-EN 13383-2 uitvoeren.
52.37.01
07
Indien ten behoeve van een keuring van een lading, aangevoerd met droog materieel, de benodigde monsters in handkracht op het materieel worden genomen, de monsters zo goed mogelijk verdeeld over de lading nemen. Korrelverdeling van een lading waterbouwsteen
52.37.02
01
De korrelverdeling van een lading waterbouwsteen bepalen als het rekenkundig gemiddelde van de korrelverdelingen van de uit die lading genomen monsters.
52.37.02
02
VERVALLEN
52.37.02
Breuksteen, keuring voorafgaand aan de leverantie De keuring van breuksteen voorafgaand aan de leverantie vindt plaats op basis van een door de aannemer verstrekte verklaring afgegeven en ondertekend door de producent of een door de aannemer verricht vooronderzoek dan wel een combinatie van beide. In de in lid 01 bedoelde verklaring moet ten minste zijn vermeld:
Voor staalslak in kust- en oeverwerken moeten sorteringen met een minimale nominale ondermaat (d) van 31,5 mm en een minimale nominale bovenmaat (D) van 63 mm worden toegepast.
Meet- en verrekenmethoden
52.37 52.37.01
Breuksteen, keuring algemeen De door de aannemer te leveren breuksteen wordt gekeurd overeenkomstig zowel artikel 52.37.02 als 52.37.05. Indien het bestek bovendien keuringen tijdens de productie vermeldt, wordt tevens gekeurd overeenkomstig de artikelen 52.37.03 en 52.37.04.
De vlakheidsindex (NEN-EN 933-3 ) van waterbouwsteen mag ten hoogste 35 (m/m) (categorie FI35 uit tabel 5 van NEN-EN 13242) bedragen. De Los Angeles coëfficiënt (NEN-EN 1097-2 ) van waterbouwsteen mag ten hoogste 30 (categorie LA30 uit tabel 9 van NEN-EN 13242) bedragen. Als waterbouwsteen wordt toegepast op plaatsen waar deze onderhevig is aan vorst- en dooiwisselingen, moet de waterbouwsteen bestand zijn tegen vriezen en dooien (NEN-EN 1367-1 of NEN-EN 1367-2 ). Het massaverlies van waterbouwsteen mag ten hoogste 4% (categorie F4 uit tabel 20 van NEN-EN 13242) zijn. Als de gemiddelde wateropname (volgens NEN-EN 1097-6 ) ten hoogste 0,5% (m/m) (categorie WCM0,5 uit tabel 19 van NEN-EN 13242) bedraagt, wordt de waterbouwsteen geacht bestand te zijn tegen vriezen en dooien.
de resultaten van een door of vanwege de producent verricht vooronderzoek waarbij op de in NEN 5180 ‘Breuksteen - Termen, definities, eisen en keuring’ onder 5.1 tot en met 5.3 vermelde eisen is gecontroleerd. Het vooronderzoek mag ten hoogste twee jaar voor de datum van levering zijn verricht. De resultaten dienen per gestelde eis aan de breuksteen te zijn gespecificeerd; de wijze waarop de monsters zijn genomen; waar, wanneer en door wie het vooronderzoek is verricht.
©MGM NAS - november 2011
Pagina 58 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
52.37.02
03
Indien de in lid 01 bedoelde verklaring niet kan worden verstrekt of deze verklaring niet alle in lid 02 genoemde gegevens bevat, verricht de aannemer een vooronderzoek waarbij op de in NEN 5180 ‘Breuksteen - Termen, definities, eisen en keuring’ onder 5.1 tot en met 5.3 vermelde eisen dan wel op de eisen waarover in de verklaring geen gegevens zijn verstrekt, wordt onderzocht. De gegevens uit dit vooronderzoek, de wijze waarop de monsters zijn genomen alsmede waar, wanneer en door wie het vooronderzoek is verricht, worden gevoegd bij de in lid 02 bedoelde gegevens.
52.37.02
03
VERVALLEN
52.37.02
04
Indien de verklaring als bedoeld in lid 01 geen gegevens bevat over de in NEN 5180 ‘Breuksteen - Termen, definities, eisen en keuring’ onder 5.2 genoemde eigenschappen en de aannemer ten aanzien van deze eigenschappen wel beschikt over bij een eerder verricht vooronderzoek verkregen onderzoeksgegevens, kan worden volstaan met het verstrekken van deze gegevens, mits zij niet ouder zijn dan twee jaar en door de producent, onder vermelding van plaats en datum, voor akkoord zijn ondertekend.
52.37.02
04
VERVALLEN
52.37.03
01
52.37.03
02
Indien aan de meetapparatuur, benodigd bij het vaststellen van de metingen voor de hoeveelheidsbepaling, aan de puntdichtheid en aan de verticale en horizontale meetnauwkeurigheid eisen worden gesteld, zijn deze in het bestek vermeld. Indien aan de plaatsbepalingapparatuur, als bedoeld in artikel 52.32.01, eisen worden gesteld, zijn deze in het bestek vermeld. Bijlage gebonden bekledingsconstructies I tot en met III
52.37.03 52.37.03
01
52.37.03
02
52.37.03
Breuksteen, keuring tijdens de productie De keuring van breuksteen tijdens de productie vindt plaats op basis van een door de aannemer verstrekte verklaring afgegeven en ondertekend door de producent of een door de aannemer verricht onderzoek dan wel een combinatie van beide. In de in lid 01 bedoelde verklaring moet ten minste zijn vermeld: de resultaten van een door of vanwege de producent verricht onderzoek waarbij op de in NEN 5180 ‘Breuksteen - Termen, definities, eisen en keuring’ onder 5.1 tot en met 5.3 vermelde eisen is gecontroleerd met uitzondering van de eisen betreffende: bestandheid tegen vorst- en dooiwisselingen;
Eisen aan de meetapparatuur
dynamische verbrijzelingswaarde; dichtheid; zonnebrand, voorzover het niet aanwezig zijn daarvan uit de overeenkomstig artikel 52.33.02 verstrekte gegevens blijkt. De resultaten dienen per gestelde eis aan de breuksteen te zijn gespecificeerd; de wijze van productie en overslag van de breuksteen; de wijze waarop de monsters zijn genomen; waar, wanneer en door wie het onderzoek is verricht. 52.37.03
03
Indien de in lid 01 bedoelde verklaring niet kan worden verstrekt of deze verklaring niet alle in lid 02 genoemde gegevens bevat, verricht de aannemer zelf een onderzoek waarbij op de in lid 02 bedoelde eisen dan wel op de eisen waarover in de verklaring geen gegevens zijn verstrekt, wordt onderzocht. De gegevens uit dit onderzoek, de wijze van productie en overslag van de breuksteen, de wijze waarop de monsters zijn genomen alsmede waar, wanneer en door wie het onderzoek is verricht, worden gevoegd bij de in lid 02 bedoelde gegevens.
52.37.03
VERVALLEN
Breuksteen, keuring door de aannemer tijdens de productie
52.37.04
VERVALLEN
01
De aannemer verricht tijdens de productie een onderzoek waarbij op de in NEN 5180 ‘Breuksteen - Termen, definities, eisen en keuring’ onder 5.1 tot en met 5.3 vermelde eisen wordt gecontroleerd met uitzondering van de eisen betreffende: a. bestandheid tegen vorst- en dooiwisselingen;
52.37.05
VERVALLEN
52.37.04 52.37.04
b. dynamische verbrijzelingswaarde; c. dichtheid; d. zonnebrand, voorzover het niet aanwezig zijn daarvan uit de overeenkomstig artikel 52.33.02 verstrekte gegevens blijkt. De gegevens uit dit onderzoek, de wijze van productie en overslag van de breuksteen, alsmede waar, wanneer en door wie het onderzoek is verricht, worden schriftelijk vastgelegd door de aannemer. 52.37.05 52.37.05
Breuksteen, keuring na aanvoer 01
Bij een keuring van breuksteen na aanvoer, verricht door de directie, wordt op de in NEN 5180 ‘Breuksteen Termen, definities, eisen en keuring’ onder 5.1 tot en met 5.3 vermelde eisen gecontroleerd met uitzondering van de eisen betreffende: a. bestandheid tegen vorst- en dooiwisselingen; b. dynamische verbrijzelingswaarde; c. dichtheid; d. zonnebrand. Het aantal keuringen is in het bestek vermeld. De directie keurt direct na aanvoer met dien verstande dat: een voor 12.00 uur aangekomen lading uiterlijk binnen zes uur na aankomst wordt gekeurd;
©MGM NAS - november 2011
Pagina 59 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
een na 12.00 uur aangekomen lading uiterlijk de eerstvolgende werkdag voor 12.00 uur wordt gekeurd. De gegevens uit dit onderzoek, de wijze waarop de monsters zijn genomen alsmede waar, wanneer en door wie het onderzoek is verricht, worden schriftelijk vastgelegd door de directie Slak, aantal monsters en aantal stukken per monster
52.37.11 52.37.11
01
52.37.11
VERVALLEN
De voor de controle van een bepaalde sortering slak benodigde monsters dienen aselect te worden genomen en representatief te zijn. De locatie waar de monsters worden genomen, zal afhankelijk van de zich voordoende situatie worden bepaald waarbij deze plaats zo mogelijk overeenkomt met de plaats van belading voor transport naar het werk of de plaats van lossing bij aanvoer op het werk. Het tijdstip waarop de monsters worden genomen, is direct voorafgaand aan het laden dan wel lossen. In de navolgende leden worden het aantal monsters en het aantal stukken slak per monster vermeld, die voor één controle op een bepaalde eis benodigd zijn en de aan het monster gestelde eisen.
52.37.11
02
52.37.11
03
52.37.11
04
52.37.11
05
Het onderzoek ten behoeve van de controle op het bestand zijn tegen vorst- en dooiwisselingen geschiedt met behulp van één monster, bestaande uit tien aselect genomen stukken slak. Het onderzoek ten behoeve van de controle op de dynamische verbrijzelingswaarde geschiedt met behulp van één monster, bestaande uit ten minste zes aselect genomen stukken slak of delen daarvan. Bij minder dan tien stukken slak mogen de massa’s van de stukken slak of delen daarvan onderling niet meer dan 25% verschillen. De massa van het monster moet ten minste 3 kg zijn. Het onderzoek ten behoeve van de controle op de gemiddelde dichtheid geschiedt met behulp van één monster bestaande uit tien aselect genomen stukken slak of delen daarvan van ten minste 50 ml. Het onderzoek ten behoeve van de controle op de korrelverdeling van een sortering slak geschiedt met behulp van een aantal aselect genomen monsters. Het aantal monsters bedraagt zes, indien de monsterneming plaatsvindt vanuit een depot of scheepslading. In overige gevallen bedraagt het aantal monsters drie. De massa van elk monster in kg dient ten minste gelijk te zijn aan éénmaal het aantal mm waarmee de bovengrens van de desbetreffende sortering is aangegeven, indien deze bovengrens kleiner dan of gelijk is aan 100 mm. De massa van elk monster in kg dient ten minste gelijk te zijn aan tweemaal het aantal mm waarmee de bovengrens van de desbetreffende sortering is aangegeven, indien deze bovengrens groter is dan 100 mm.
52.37.11
06
Het onderzoek ten behoeve van de controle op de bestandheid tegen vocht van slak geschiedt met behulp van één monster bestaande uit 20 stukken slak. De 20 stukken worden in aantal naar evenredigheid van de grootte van de fracties tussen twee opeenvolgende zeven van de korrelverdeling, aselect per fractie genomen. Indien de slak in zeewater wordt toegepast, dient bij het onderzoek hetzij natuurlijk, hetzij kunstmatig bereid zeewater met een samenstelling van een in het werk aan te treffen zeewater te worden gebruikt.
52.37.11
07
Het onderzoek ten behoeve van de controle op het gehalte aan stukken slak die grotendeels uit ijzer bestaan, geschiedt met behulp van de in lid 05 bedoelde monsters. Slak, keuring algemeen
52.37.12
01
De door de aannemer te leveren slak wordt gekeurd zowel overeenkomstig artikel 52.37.13 als 52.37.16.
52.37.12
02
Indien het bestek bovendien keuringen tijdens de productie vermeldt, wordt tevens gekeurd overeenkomstig de artikelen 52.37.14 en 52.37.15. Slak, keuring voorafgaand aan de leverantie
52.37.13
01
52.37.13
02
De keuring van slak voorafgaand aan de leverantie vindt plaats op basis van een door de aannemer verstrekte verklaring afgegeven en ondertekend door de producent of een door de aannemer verricht vooronderzoek dan wel een combinatie van beide. In de in lid 01 bedoelde verklaring moet ten minste zijn vermeld:
52.37.12
52.37.13
52.37.12
52.37.13
VERVALLEN
de resultaten van een door of vanwege de producent verricht vooronderzoek waarbij op de in artikel 52.36.11 vermelde eisen is gecontroleerd. Het vooronderzoek mag ten hoogste één jaar voor de datum van levering zijn verricht. De resultaten dienen per gestelde eis aan de slak te zijn gespecificeerd; de wijze waarop de monsters zijn genomen; waar, wanneer en door wie het vooronderzoek is verricht. 52.37.13
03
Indien de in lid 01 bedoelde verklaring niet kan worden verstrekt of deze verklaring niet alle in lid 02 genoemde gegevens bevat, verricht de aannemer een vooronderzoek waarbij op de in artikel 52.36.11 vermelde eisen dan wel op de eisen waarover in de verklaring geen gegevens zijn verstrekt, wordt onderzocht. De gegevens uit dit vooronderzoek, de wijze waarop de monsters zijn genomen alsmede waar, wanneer en door wie het vooronderzoek is verricht, worden gevoegd bij de in lid 02 bedoelde gegevens.
©MGM NAS - november 2011
Pagina 60 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
52.37.13
04
Indien de verklaring als bedoeld in lid 01 geen gegevens bevat over de in artikel 52.36.11 onder de leden 02, 03 en 04 genoemde eigenschappen en de aannemer ten aanzien van deze eigenschappen wel beschikt over bij een eerder verricht vooronderzoek verkregen onderzoeksgegevens, kan worden volstaan met het verstrekken van deze gegevens, mits zij niet ouder zijn dan twee jaar en door de producent, onder vermelding van plaats en datum, voor akkoord zijn ondertekend.
52.37.14
01
52.37.14
02
De keuring van slak tijdens de productie vindt plaats op basis van een door de aannemer verstrekte verklaring afgegeven en ondertekend door de producent of een door de aannemer verricht onderzoek dan wel een combinatie van beide. In de in lid 01 bedoelde verklaring moet ten minste zijn vermeld:
52.37.14
Slak, keuring tijdens de productie
52.37.14
VERVALLEN
52.37.15
VERVALLEN
52.37.16
VERVALLEN
De gegevens uit dit onderzoek, de wijze waarop de monsters zijn genomen alsmede waar, wanneer en door wie het onderzoek is verricht, worden schriftelijk vastgelegd door de directie Slak, bemonsteren en deling van monsters
52.37.17
VERVALLEN
Bemonsteren en deling van monsters wordt uitgevoerd overeenkomstig de wijze als beschreven in NEN 5180 ‘Breuksteen - Termen, definities, eisen en keuring’. Indien ten behoeve van een keuring van een lading, aangevoerd met droog materieel, de benodigde monsters in handkracht op het materieel worden genomen, de monsters zo goed mogelijk verdeeld over de lading nemen. Mijnsteen, aantal monsters en massa per monster
52.37.21
VERVALLEN
de resultaten van een door of vanwege de producent verricht onderzoek waarbij op de in artikel 52.36.11 vermelde eisen is gecontroleerd met uitzondering van de eisen betreffende a. bestandheid tegen vorst- en dooiwisselingen; b. dynamische verbrijzelingswaarde; c. dichtheid; d. gehalte aan ijzerdelen. De resultaten dienen per gestelde eis aan de slak te zijn gespecificeerd; de wijze van productie en overslag van de slak; de wijze waarop de monsters zijn genomen; waar, wanneer en door wie het onderzoek is verricht. 52.37.14
03
Indien de in lid 01 bedoelde verklaring niet kan worden verstrekt of deze verklaring niet alle in lid 02 genoemde gegevens bevat, verricht de aannemer zelf een onderzoek waarbij op de in lid 02 bedoelde eisen dan wel op de eisen waarover in de verklaring geen gegevens zijn verstrekt, wordt onderzocht. De gegevens uit dit onderzoek, de wijze van productie en overslag van de slak, de wijze waarop de monsters zijn genomen alsmede waar, wanneer en door wie het onderzoek is verricht, worden gevoegd bij de in lid 02 bedoelde gegevens. Slak, keuring door de aannemer tijdens de productie
01
De aannemer verricht tijdens de productie een onderzoek waarbij op de in artikel 52.36.11 vermelde eisen wordt gecontroleerd met uitzondering van de eisen betreffende: a. bestandheid tegen vorst- en dooiwisselingen;
52.37.15 52.37.15
b. dynamische verbrijzelingswaarde; c. dichtheid; d. gehalte aan ijzerdelen. De gegevens uit dit onderzoek, de wijze van productie en overslag van de slak, alsmede waar, wanneer en door wie het onderzoek is verricht, worden schriftelijk vastgelegd door de aannemer Slak, keuring na aanvoer
52.37.16 52.37.16
01
Bij een keuring van slak na aanvoer, verricht door de directie, wordt op de in artikel 52.36.11 vermelde eisen gecontroleerd met uitzondering van de eisen betreffende: a. bestandheid tegen vorst- en dooiwisselingen; b. dynamische verbrijzelingswaarde; c. dichtheid; d. bestandheid tegen vocht; e. gehalte aan ijzerdelen. Het aantal keuringen is in het bestek vermeld. De directie keurt direct na aanvoer met dien verstande dat: een voor 12.00 uur aangekomen lading uiterlijk binnen zes uur na aankomst wordt gekeurd; een na 12.00 uur aangekomen lading uiterlijk de eerstvolgende werkdag voor 12.00 uur wordt gekeurd.
52.37.17 52.37.17
01
52.37.17
02
52.37.21
©MGM NAS - november 2011
Pagina 61 van 62
Louter projectmanagement ©
RAW2005versusRAW2010.xlsx
52.37.21
01
Het onderzoek ten behoeve van de controle op de korrelverdeling van een sortering mijnsteen geschiedt met behulp van een aantal aselect genomen monsters. Het aantal monsters bedraagt zes, indien de monsterneming plaatsvindt vanuit een scheepslading of depot. In overige gevallen bedraagt het aantal monsters drie. De massa van elk monster mijnsteen 0/70 mm dient ten minste gelijk te zijn aan 30 kg. De massa van elk monster mijnsteen 10/125 mm dient ten minste 50 kg te zijn. Mijnsteen, korrelverdeling van een lading
52.37.21
02
52.37.22
VERVALLEN
01
De korrelverdeling van een lading mijnsteen wordt bepaald als het rekenkundig gemiddelde van de korrelverdelingen van de uit die lading genomen monsters Mijnsteen, keuring na aanvoer
52.37.23
VERVALLEN
01
Bij een keuring van mijnsteen na aanvoer, verricht door de directie, wordt op de in artikel 52.36.21 vermelde eisen gecontroleerd. Het aantal keuringen is in het bestek vermeld.
De gegevens uit dit onderzoek, de wijze waarop de monsters zijn genomen alsmede waar, wanneer en door wie het onderzoek is verricht, worden schriftelijk vastgelegd door de directie Mijnsteen, bemonsteren en deling van monsters
52.37.24
VERVALLEN
Bemonsteren en deling van monsters wordt uitgevoerd overeenkomstig de wijze als beschreven in NEN 5180 ‘Breuksteen - Termen, definities, eisen en keuring’. Indien ten behoeve van een keuring van een lading, aangevoerd met droog materieel, de benodigde monsters in handkracht op het materieel worden genomen, de monsters zo goed mogelijk verdeeld over de lading nemen. Eisen aan de meetapparatuur
52.37.31
VERVALLEN
52.37.22 52.37.22 52.37.23 52.37.23
De directie keurt direct na aanvoer met dien verstande dat: een voor 12.00 uur aangekomen lading uiterlijk binnen zes uur na aankomst wordt gekeurd; een na 12.00 uur aangekomen lading uiterlijk de eerstvolgende werkdag voor 12.00 uur wordt gekeurd.
52.37.24 52.37.24
01
52.37.24
02
52.37.31 52.37.31
01
52.37.31
02
62.02.04 62.02.04
01
62.02.04
02
62.02.04
03
62.02.05
01
62.03.01
05
Indien aan de meetapparatuur, benodigd bij het vaststellen van de metingen voor de hoeveelheidsbepaling, aan de puntdichtheid en aan de verticale en horizontale meetnauwkeurigheid eisen worden gesteld, zijn deze in het bestek vermeld. Indien aan de plaatsbepalingapparatuur, als bedoeld in artikel 52.32.01 eisen worden gesteld, zijn deze in het bestek vermeld. Borden voor tijdelijke omleidingsroutes Borden voor tijdelijke omleidingsroutes op autosnelwegen moeten voldoen aan de Richtlijnen bewegwijzering deel 1. Borden voor tijdelijke omleidingsroutes op niet-autosnelwegen moeten voldoen aan de Richtlijnen bewegwijzering deel 2. De in lid 01 en lid 02 genoemde richtlijnen zijn verkrijgbaar bij CROW te Ede.
62.02.04
Tijdelijke verkeersregelinstallaties moeten in overeenstemming zijn met: ‘Standaardbestek voor verkeersregelinstallaties 1997, Eisen verkeersregelinstallaties 1997’. De publicatie is verkrijgbaar bij: Adviesdienst Verkeer en Vervoer (AVV) te Rotterdam. Van de in lid 04 genoemde rapportage ontvangt de directie wekelijks een afschrift.
01
62.02.04
02
Borden voor tijdelijke omleidingsroutes moeten voldoen aan de Richtlijn bewegwijzering en de aanvulling daarop, de Richtlijn bewegwijzering uitwijkroutes De in het vorige lid genoemde richtlijnen zijn verkrijgbaar bij CROW te Ede.
62.02.04
03
VERVALLEN
62.02.05
01
Tijdelijke verkeersregelinstallaties moeten in overeenstemming zijn met het bepaalde in hoofdstuk 35 van deze Standaard.
62.03.01
05
Van de in het vorige lid genoemde rapportage ontvangt de directie wekelijks een afschrift.
64
©MGM NAS - november 2011
Pagina 62 van 62
Borden voor tijdelijke omleidingsroutes
62.02.04
Flora en Fauna maatregel (geheel nieuw)
Louter projectmanagement ©