Stage bij Verzetsmuseum, Amsterdam, Nederland
Verslag van een stage Collectie & Tentoonstellingen
Caroline Vreeling s1780018 Master Geschiedenis Vandaag Thorbeckelaan 8A 3351 BR Utrecht
[email protected] Stageperiode oktober 2014 t/m mei 2015
Stagebegeleider VMA: Karen Tessel (Conservator) Stagedocent RuG: dr. Tity de Vries
Verzetsmuseum Amsterdam Verslag van een stage Collectie & Tentoonstellingen
Eten in Oorlogstijd
1
Inhoudsopgave Inleiding ................................................................................................................................................... 3 Verzetsmuseum Amsterdam ................................................................................................................... 5 Missie en doelstelling .......................................................................................................................... 5 Geschiedenis van het museum ........................................................................................................... 5 De organisatie...................................................................................................................................... 6 Werkzaamheden van de stagiair Collectie & Tentoonstellingen ............................................................ 8 Eten in oorlogstijd ............................................................................................................................... 8 Verhalen uit Verzetsmuseum Junior ................................................................................................... 9 Geen nummers maar Namen ............................................................................................................ 11 Kamp Dachau................................................................................................................................. 11 De tentoonstelling ......................................................................................................................... 12 Mijn bijdragen ............................................................................................................................... 12 Evaluatie ................................................................................................................................................ 20 Conclusie ............................................................................................................................................... 23 Geraadpleegde bronnen ....................................................................................................................... 26 Websites ............................................................................................................................................ 26 Bijlagen .................................................................................................................................................. 27 I.
Eten in oorlogstijd ..................................................................................................................... 27
II.
Verhalen uit Verzetsmuseum Junior ......................................................................................... 33
III.
Geen nummers maar Namen ................................................................................................ 36
2
Inleiding Tijdens de bachelor Geschiedenis – die aan elkaar hing van essays – kwam ik tot het besef dat ik meer wilde dan academisch schrijven. Ik wilde juist buiten de wetenschappelijke wereld laten zien hoe leuk en interessant geschiedenis is. Daarom koos ik voor de master Geschiedenis Vandaag: Geschiedenis voor media, cultuur en erfgoed, die zich richt op het aantrekkelijk maken van geschiedenis aan het grote publiek. Tijdens het vak ‘Documentaire, museum en tentoonstellingen’ besefte ik dat dit is wat ik wilde; van alle vormen van publieksgeschiedenis spraken museum en tentoonstelling mij het meeste aan. Omdat ik graag wilde meemaken hoe het er in een museum in de praktijk aan toe gaat, besloot ik in deze sector op zoek te gaan naar een stage. Wat me boeit aan het museumvak is de combinatie van het vakinhoudelijke historische onderzoek met de vertaalslag naar het publiek. Het is tegelijk een van de grote uitdagingen in het tentoonstelling maken: ingewikkelde, want genuanceerde, geschiedenis op zowel een leerzame als een creatieve en toegankelijke manier presenteren. In een tentoonstelling is het, in tegenstelling tot films of televisie, mogelijk meerdere zintuigen aan te spreken en zo de bezoeker geschiedenis echt te laten beleven. Uiteraard was ik in de eerste plaats op zoek naar een historisch museum, en geen kunstmuseum. Een museum of herinneringscentrum over de Tweede Wereldoorlog trok me. Geen geschiedenis is zo uitgebreid en ingewikkeld als die van de Tweede Wereldoorlog. Bovendien is het een geschiedenis die me al van kleins af aan boeide. Sinds de verhalen die mijn oma vertelde tijdens logeerweekenden heeft deze periode altijd mijn interesse gehad. Tijdens de Bachelor heb ik een essay geschreven over Benito Mussolini en mijn Bachelorscriptie wijdde ik aan Hendrik Werkman en zijn ‘verzetsactiviteiten’ voor De Blauwe Schuit. Tijdens de Master kwamen de onderwerpen voor m’n essays niet uit de oorlog, waardoor het me extra trok een stage in deze richting te zoeken. Verder had ik besloten naar Utrecht te verhuizen, vandaar dat ik zocht naar een stage-instelling in deze hoek. Uiteindelijk heb ik in mei 2014 via e-mail onder andere het Anne Frank Huis, Joods Historisch Museum, Nationaal Monument Kamp Amersfoort en het Verzetsmuseum aangeschreven met de vraag of er stagemogelijkheden waren. Van de eerste twee kwam geen reactie, Kamp Amersfoort had er geen ruimte voor. Conservator Karen Tessel van het Verzetsmuseum reageerde positief en nodigde me uit voor een gesprek. In de week voorafgaand aan het gesprek heb ik het museum bezocht. Wat me ten eerste erg aansprak is dat in de vaste opstelling van het museum een zeer compleet verhaal wordt verteld van de situatie in Nederland in de jaren 1940-1945. Alle aspecten en onderwerpen komen aan bod, waarbij de nadruk ligt op persoonlijke verhalen. De tijdelijke tentoonstelling was “Alle kinderen, ze 3
zijn weg!”, over het transport op 6 en 7 juni 1943 van bijna 1300 Joodse kinderen uit kamp Vught naar vernietigingskamp Sobibor. Zeer indrukwekkend, al was het geen eigen productie van het Verzetsmuseum, maar een ‘overnemer’. Wel een eigen productie, en nog indrukwekkender, was Verzetsmuseum Junior. Dit gedeelte van het museum is in oktober 2013 geopend en is volledig gericht op kinderen vanaf 9 jaar. Vanuit vier hoofdpersonen en tal van bijpersonen wordt de geschiedenis van de oorlog in Nederland op een zeer toegankelijke maar toch leerzame wijze gepresenteerd. Ik vond dat ze dit erg mooi en goed hebben gedaan. Na dit bezoek was ik nog enthousiaster om deel uit te maken van de organisatie. Het gesprek vond uiteindelijk 27 mei 2014 plaats. Het klikte, en ik werd aangenomen als stagiair. Voor een stage stonden in principe 10 ECTS, die staan voor 280 uur, wat uit zou komen op 12 weken bij een 24-urige werkweek en zelfs iets meer dan 9 weken bij een 32-urige werkweek. Ik wilde echter graag echt meelopen in de organisatie en een constructieve bijdrage leveren aan het museum, en vond een periode van (krap) drie maanden hiervoor te kort. Ik zag voor me drie of vier dagen per week voor een periode van vier maanden met uitloop tot een half jaar. We spraken af dat ik in oktober zou beginnen aan een stage van een half jaar, nadat de drukte rond de opening van de tijdelijke tentoonstelling Naar de Boeren! eind september. Eigenlijk zou de stage dus eind maart op zijn einde lopen. Ik was echter zo betrokken bij de voorbereidingen voor de tijdelijke tentoonstelling Geen nummers maar Namen, dat ik besloot een maand langer te blijven, tot en met de opening op 22 april. Met een week afrondende zaken erbij, zijn de vier maanden die ik voor ogen had uiteindelijk zeven geworden.
4
Verzetsmuseum Amsterdam Het Verzetsmuseum heeft een stichting als bestuursvorm, opgericht in 1984. Het museum werd geopend in herdenkingsjaar 1985, in de Lekstraat. In 1999 verhuisde het museum naar Gebouw Plancius aan de Plantage Kerklaan, waarna het in oktober 2013 uitbreidde met een speciaal kindermuseum.
Missie en doelstelling De missie van de Stichting Verzetsmuseum Amsterdam is de herinnering levend houden aan een periode van dictatuur, oorlog en vervolging in 1940-1945; een historische periode die zeer ingrijpende gevolgen heeft gehad. Hierdoor geeft het museum inzicht in de waarde van tolerantie, vrijheid en democratie en draagt bij aan bewust burgerschap. De statutaire doelstellingen zijn daarnaast ‘het verwerven, beheren, conserveren, presenteren en toegankelijk maken van een collectie voorwerpen en documenten over bezetting en verzet in het Nederlandse Koninkrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog; het verschaffen van kennis en inzicht daarin; alsmede in actuele tijdverschijnselen die overeenkomsten hebben met de bezettingsgeschiedenis tijdens WOII.’ 1
Geschiedenis van het museum Het museum is opgericht door mensen uit het verzet die wilden laten zien wat er was gebeurd en zo waarschuwen voor een herhaling van de gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog. ‘De oprichting van het Verzetsmuseum in Amsterdam past in een reeks initiatieven van oud-verzetsmensen in de jaren tachtig. Door het hele land kwamen er Commissies Jeugdvoorlichting en overal werden herdenkingsplekken ingericht en monumenten gebouwd. Het was een steun in de rug dat er in het onderwijs behoefte bleek aan de boodschap van het voormalig verzet.’ 2 Overheden, fondsen en bedrijven stelden in korte tijd aanzienlijke bedragen beschikbaar om het museum te kunnen verwezenlijken. Ook naar een gebouw was het niet lang zoeken. De Joodse Gemeente kon het onderhoud van de synagoge in de Lekstraat niet langer opbrengen en wilde het afbreken. De gemeente Amsterdam wilde het pand echter behouden vanwege haar architectonische waarde. Het pand uit 1937, van de architect Abraham Elzas, was gebouwd in de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid. Na onderhandeling stemde de Joodse Gemeente op 6 september 1984 in met het voorstel om het hoofdgebouw te verhuren aan het Verzetsmuseum. De gemeente Amsterdam zegde toe een groot 1
‘ANBI’, Verzetsmuseum, http://www.verzetsmuseum.org/museum/nl/organisatie/anbi (geraadpleegd 13 mei 2015, laatst gewijzigd onbekend). 2 Zie voor een uitgebreide beschrijving: ‘Geschiedenis van het Verzetsmuseum Amsterdam’, Verzetsmuseum www.verzetsmuseum.org (geraadpleegd 9 mei 2015, laatst gewijzigd onbekend).
5
deel van de verbouwingskosten op zich te nemen en het nieuwe museum te steunen met een structurele bijdrage van 100.000 gulden per jaar. Daarmee was de basis gelegd voor de opening van het Verzetsmuseum in het herdenkingsjaar 1985. Op 19 november 1985 werd het museum geopend door Prins Bernhard. In de jaren na de opening werd een reeks verbeteringen en kleine verbouwingen uitgevoerd. Het aantal bezoekers - 11.000 in het eerste jaar - nam gestaag toe. In 1990 werd het museum door de rijksoverheid werd erkend als een van de vijf museale instellingen over de Tweede Wereldoorlog van nationale betekenis. De groei had tot gevolg dat het museum te kampen kreeg met ruimtegebrek. Ook bleek het voor het gros van de toeristen moeilijk te vinden. ‘Het bezoekersaantal stagneerde na een hoogtepunt van ruim 20.000 bezoekers in 1995.’ Een nieuw, centraler gelegen, onderkomen werd gevonden in gebouw Plancius, aan de Plantage Kerklaan. Het nieuwe Verzetsmuseum werd hier op 28 april 1999 geopend, met een dubbel zo grote (600m2) vaste opstelling als de oude in de Lekstraat. In de vaste opstelling is de collectie nu op een nieuwe manier gepresenteerd. De voorwerpen, foto’s en documenten illustreren vooral persoonlijke belevenissen van mensen uit de bezettingstijd. De collectie van het Verzetsmuseum is sinds de oprichting van het museum in 1985 uitgegroeid tot een van de grootste verzamelingen in Nederland over de bezetting en het verzet in de jaren 1940-1945. Het volgende grote jaar voor het museum was 2013, waarin na jarenlange voorbereidingen Verzetsmuseum Junior werd geopend, een nieuwe afdelingen voor kinderen vanaf 9 jaar. Op 16 oktober werd Verzetsmuseum Junior feestelijk geopend door minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Jet Bussemaker. ‘Door de uitbreiding heeft het Verzetsmuseum een belangrijke stap gezet om verder te kunnen groeien en zijn missie beter dan voorheen te kunnen vervullen.’ De reacties waren enthousiast en de bezoekers stroomden toe, waardoor het museum het jaar kon afronden met een nieuw record van 63.511 bezoekers. 3 Ook 2014 was met ruim 87.106 bezoekers een recordjaar, en het museum lijkt in 2015 af te stevenen op de 100.000.
De organisatie Stichting Verzetsmuseum Amsterdam is een Culturele Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI), net als de Stichting Vrienden van het Verzetsmuseum. 4 Aanvankelijk werd een groot deel van het werk verricht door bestuursleden en oudere vrijwilligers, die zelf bij het verzet betrokken waren geweest. Langzamerhand namen jongeren hun werk over. Het aantal betaalde medewerkers kon vanaf 1990,
3
‘Inleiding’ in: Jaarverslag Verzetsmuseum Amsterdam 2013, 3. Zie de openbare gegevens van de ANBI ‘ANBI’, Verzetsmuseum, http://www.verzetsmuseum.org/museum/nl/organisatie/anbi (geraadpleegd 9 mei 2015, laatst gewijzigd onbekend). 4
6
toen het museum door de rijksoverheid werd erkend als een van de vijf museale instellingen over de Tweede Wereldoorlog van nationale betekenis, worden uitgebreid van 1,6 tot 3,8 formatieplaats. 5 Hoewel iets gegroeid, heeft het Verzetsmuseum nog steeds slechts een kleine regulier betaalde staf; slechts tien mensen werken er in een regulier, parttime dienstverband (7,2 fte). Daarnaast zijn er drie medewerkers met een gesubsidieerde functie (2,6 fte) en 4 via detachering vanuit de sociale werkvoorziening. 6 Het museum draait voor een groot deel op vrijwilligers, die zich inzetten bij de ontvangstbalie, in de catering of als museumdocent. Verder zijn er doorgaans twee stagiairs, een bij PR en Randprogrammering en een bij Collectie en Tentoonstellingen. Dit heeft tot gevolg dat de medewerkers grote takenpakketten hebben. Zo is de conservator verantwoordelijk zowel voor de collectie als de tentoonstellingen. In het collectiebeheer wordt zij ondersteund door twee medewerkers. Voor de tentoonstellingen krijgt ze ondersteuning van de directeur, die meedenkt over het projectplan en de fondsen werft. Afgezien van de assistentie van een stagiair, doet conservator al het uitvoerende werk voor de tentoonstellingen. De stichting ontvangt een beperkte exploitatiesubsidie van de gemeente Amsterdam in het kader van het Kunstenplan. Ondanks de beperkte middelen weet het Verzetsmuseum veel te bereiken, dankzij strategische samenwerking met tal van samenwerkingspartners, en een succesvolle fondsenwerving voor projecten. Het Verzetsmuseum maakt bijvoorbeeld deel uit van De Plantage, het samenwerkingsverband van de culturele instellingen in de Oostelijke binnenstad. Met het NIOD organiseert het Verzetsmuseum lezingen en tentoonstellingen. Met het Joods Cultureel Kwartier en de belangrijkste landelijke collega-musea werkt het museum samen in de Stichting Musea en Herinneringscentra 40-45. Om het verleden te verbinden met de actualiteit werkt het museum regelmatig samen met organisaties als Amnesty International. 7
5
‘Geschiedenis van het Verzetsmuseum Amsterdam’, Verzetsmuseum. ‘Personeel’ in: Jaarverslag Verzetsmuseum Amsterdam 2014, 35. 7 ‘Samenwerking & partners’, Verzetsmuseum http://www.verzetsmuseum.org/museum/nl/ organisatie/samenwerking_en_partners (geraadpleegd 9 mei 2015, laatst gewijzigd onbekend). 6
7
Werkzaamheden van de stagiair Collectie & Tentoonstellingen
In het stageplan, dat ik in overleg met de conservator was overeengekomen, stond dat ik haar
zou ondersteunen bij de voorbereiding van de drie tijdelijke exposities die op het programma stonden: ‘Geen nummers, maar namen’, over politieke gevangen in concentratiekamp Dachau, ‘Koloniale oorlog 1945-1949, gewenste en ongewenste beelden’ en ‘Eten in oorlogstijd’: ‘De drie tentoonstellingen zitten in verschillende fases van hun ontwikkeling. De grootste taak ligt voor mij bij het vooronderzoek voor ‘ Eten in oorlogstijd’. Hiervoor doe ik zelfstandig onderzoek vanuit het museum of elders (bijvoorbeeld op het NIOD, andere archiefinstellingen of musea). Aan het eind van de zes maanden lever ik een afgerond vooronderzoek op in rapportvorm, met de resultaten van literatuuronderzoek gericht op het in kaart brengen van de state of the art in het onderzoek en resultaten van een verkennend onderzoek naar objecten, document, foto’s, film en verhalen. ‘Geen nummers, maar namen’ zit in de ontwikkelfase, d.w.z. het concept is af en er ligt een voorlopig draaiboek. Ik assisteer de conservator bij het regelen van collectie, beeldonderzoek, en enkele praktische klussen. ‘Geen nummers, maar namen’ zit in de ontwikkelfase, d.w.z. het concept is af en er ligt een voorlopig draaiboek. Ik assisteer de conservator bij het regelen van collectie, beeldonderzoek, en enkele praktische klussen. ‘Koloniale oorlog 1945-1945’ is nog niet echt van start gegaan, maar waarschijnlijk doe ik daarvoor ook een incidentele klus.’ In de afgelopen maanden ben ik erachter gekomen dat in een museum een dag nooit loopt zoals je ‘s ochtends had bedacht. Zo kan het zomaar gebeuren dat er een bezoeker beneden staat met een mooi object dat hij of zij wil schenken. Op dezelfde manier verliep de gehele stage anders dan aanvankelijk gepland en kwamen er veel grotere en kleinere klussen tussendoor die we niet hadden (kunnen) voorzien. Mijn grootste taak was uiteindelijk het onderzoek voor het monument voor de Nederlandse oud-gevangenen in de tentoonstelling Geen nummers maar Namen.
Eten in oorlogstijd
De eerste drie maanden lag mijn hoofdtaak bij het vooronderzoek voor ‘Eten in oorlogstijd’, een tijdelijke tentoonstelling die in najaar 2016 opent. Ik heb hiervoor een verkennend vooronderzoek verricht, dat uiteindelijk circa 15.000 woorden omvatte. Op basis van historiografie, en contemporaine krantenartikelen en primaire bronnen heb ik gezocht naar de leemtes en onderbelichte aspecten in het onderzoek naar voedsel in oorlogstijd. Er zijn meerdere discrepanties waar te nemen tussen de ‘collectieve herinnering’ van het eten tijdens de bezetting en de voedselvoorziening zoals die uit wetenschappelijke studies is gebleken. De eerste betreft een kwestie van tijdsbakening. De periode mei 1940-mei 1945 wordt doorgaans als een duidelijk afgebakende periode beschouwd, maar zowel de begin- als eindmarkering doet afbreuk aan de werkelijkheid. Al in de jaren voorafgaand aan de bezetting 8
werden voorbereidingen getroffen voor een voedselvoorziening indien er een oorlog zou uitbreken, en werd er al een test uitgevoerd met een distributiesysteem met voedselbonnen. Ik pleit er dan ook voor dat de tentoonstelling begint in de jaren 1930 en niet in mei 1945 eindigt. Het was niet zo dat de voedselvoorziening daags na de bevrijding direct weer op vooroorlogs peil was, de voedselschaarste zou nog enige tijd aanhouden. Bovendien is er aandacht voor de langetermijngevolgen, die de slachtoffers van honger ondervonden. In navolging van de collectieve herinnering en lectuur, lag ook in de naoorlogse historische vakliteratuur de nadruk jarenlang op de hongerwinter, de winter van 1944-1945. De eerste vier oorlogsjaren zijn hierdoor onvoldoende gedekt in zowel literatuur als herinnering. Bovendien wordt het bestaande beeld van de hongerwinter toegepast op alle oorlogsjaren, terwijl verschillende studies laten zien dat er niet werkelijk honger is geleden in de jaren ’40-‘44. Verder is er een geografische discrepantie waar te nemen, die vooral wat betreft de hongersnood in de winter van ’44-’45 erg duidelijk is. Alle delen van Nederland waren tijdens deze laatste oorlogsmaanden op de een of andere manier met de voedselschaarste verbonden. Desondanks heeft de historiografie van de Hongerwinter zich tot dusver enkel gefocust op de situatie in het stedelijke westen van Nederland, waar de voedseltekorten het ernstigst waren. Deze regionalisering en specifieke identificatie met het westen hebben aanzienlijke beperkingen in de geschiedschrijving hebben opgeleverd. Aan het eind van mijn onderzoek heb ik mijn ideeën geformuleerd voor de tentoonstelling. Aan de hand van mijn vooronderzoek heeft de directrice het projectplan geschreven, waarmee fondsen worden geworven voor de tentoonstelling. Inderdaad is het plan om de ontwikkeling in het voedsel te laten zien over een bredere periode dan 1940-1945. Een van mijn ideeën die zeer werd gewaardeerd is om een gedeelte van de tentoonstelling te wijden aan hoe de horeca zich staande hield tijdens de oorlogsjaren. Ook mijn idee om verschillende perspectieven te laten zien – van bijvoorbeeld een bakker, kruidenier, boer, huisvrouw en onderduiker – is in het projectplan verwerkt.
Verhalen uit Verzetsmuseum Junior
De opening van de tijdelijke tentoonstelling Naar de boeren! Kinderevacuaties in de Hongerwinter op 29 september betekende voor het Verzetsmuseum de afronding van een periode. Toen ik op 2 oktober mijn eerste stagedag had, was ook voor het museum dus net een nieuwe periode begonnen. Het eerste project op de rol was een publicatie bij Verzetsmuseum Junior, dat een jaar eerder was geopend. 8 Op de website van het museum staat het boek als volgt beschreven:
8
Karen Tessel ed., Verhalen uit Verzetsmuseum Junior (Amsterdam: Verzetsmuseum Amsterdam 2014).
9
‘Verhalen uit Verzetsmuseum Junior gaat over vier kinderen die de oorlog in Nederland hebben meegemaakt: Eva, Jan, Nelly en Henk. In de Tweede Wereldoorlog waren zij kinderen. Zij vertellen hun persoonlijke, waargebeurde verhalen in de tentoonstelling én in dit boek. Hoe zag hun leven er tijdens de bezetting uit? Wat maakten ze mee? Wat betekende onvrijheid, vervolging en dat er van alles tekort was? (…) Ook zijn er verhalen van kinderen uit de Nederlandse koloniën. De ervaringen van Marijke, Herman, Hans, Dorine en Helen zijn in stripvorm in het boek terug te vinden.’ 9 Het boek is – net als het Verzetsmuseum Junior zelf – een schot in de roos. Verzetsmuseum Junior is het eerste museum dat speciaal op kinderen (vanaf 9 jaar) is gericht. Zowel het museum als de tentoonstelling dichten de leemte in de beschikbaarheid van geschikte presentatie van de oorlog voor kinderen. 10 Zie voor een indruk van het Juniorboek bijlage II. Voor de teksten dienden de tentoonstellingsteksten als basis. De grafisch vormgever had een opzet gemaakt voor het boek, met teksten en afbeeldingen van objecten uit de tentoonstellingen. Vervolgens lazen de conservator, het hoofd educatie en de directrice ze, en ik. Na iedere redactieronde werd het commentaar teruggekoppeld naar de grafisch vormgever. Teksten werken in een tentoonstellingen echter anders dan in een boek. Bovendien waren de conservator en de anderen vanuit het Verzetsmuseum zo bekend met de teksten, dat het lastig voor ze was kritisch te benaderen. Ik kon alles met een frisse blik beoordelen, en heb er niet alleen veel spel- en typfouten uit gehaald, maar ook wat betreft de loop van het verhaal. Ik heb zo constructief kunnen bijdragen aan de totstandkoming van het ´Juniorboek´. Omdat de conservator op vakantie ging, heb ik de redactieronde van de eindversie zelfstandig afgerond en de laatste wijzigingen doorgegeven aan de grafisch vormgever. Eind november hebben de conservator, de grafisch vormgever en ik een bezoek gebracht aan de drukker, die in Noord-Brabant zit. We hebben een interessante rondleiding door de drukkerij gekregen en… de eerste exemplaren van het boek in ontvangst genomen. Erg bijzonder om zo’n concreet resultaat van je werk te zien, ook al had ik maar een klein steentje bijgedragen. De boekpresentatie was twee weken later, op 15 december. Het eerste exemplaar werd aangeboden aan Kajsa Ollongren, wethouder Kunst en Cultuur van de gemeente Amsterdam. Drie van de vier hoofdpersonen waren bij deze avond aanwezig, Jan, Eva en Henk. Nelly was wegens haar gezondheid niet in staat erbij te zijn. In plaats daarvan was haar dochter er. Het gesprek met deze vier was erg bijzonder.
9
‘Verhalen uit Verzetsmuseum Junior’, Verzetsmuseum Amsterdam, ‘Kinderen en Jongeren’, ‘Juniorboek’, http://www.verzetsmuseum.org/museum/nl/exposities/verzetsmuseum-junior/juniorboek (laatst gewijzigd onbekend, geraadpleegd 14 mei 2015). 10 Voor een impressie van Verzetsmuseum Junior, zie ‘Verzetsmuseum Junior’, Verzetsmuseum Amsterdam http://www.verzetsmuseum.org/museum/nl/verzetsmuseum-junior (laatst gewijzigd onbekend, geraadpleegd 14 mei 2015).
10
Geen nummers maar Namen In de loop van december kwam de tentoonstelling die in april 2015 zou worden geopend rap dichterbij: Geen nummers maar namen, over de Nederlandse politieke gevangenen in concentratiekamp Dachau. Anders dan vooraf gedacht heb ik uiteindelijk de meeste tijd besteed aan de voorbereidingen voor deze tentoonstelling, die op 24 april werd geopend door Zijne Majesteit Koning Willem-Alexander. Kamp Dachau Concentratiekamp Dachau werd op 22 maart 1933 in gebruik genomen als eerste permanent bedoelde concentratiekamp en heeft als enige concentratiekamp gedurende de gehele naziperiode gefunctioneerd. KZ Dachau stond model voor de andere concentratiekampen. Het onmenselijke kampregime dat kampcommandant Theodor Eicke hier al in 1933 ontwikkelde, werd vanaf 1934 in alle nieuwe concentratiekampen ingevoerd. Vanaf 1937, toen naast het kamp in de oude munitiefabriek een geheel nieuw concentratiekamp werd opgetrokken, ging ook de ruimtelijke structuur van Dachau als voorbeeld dienen. Het naziregime presenteerde KZ Dachau als voorbeeldkamp en als afschrikking voor politiek andersdenkenden. Kamp Dachau was hét opleidingscentrum voor SS Führer en Wachtruppen. Veel kampcommandanten van andere concentratie- en vernietigingskampen begonnen hun ‘carrière’ in deze ‘Schule der Gewalt’. 11 Dachau was niet alleen de eerste, maar ook een van de laatste functionerende kampen. Als gevolg van de oprukkende fronten, zowel vanuit het oosten als uit het westen, werden in de laatste maanden van de oorlog veel concentratie- en vernietigingskampen ontruimd. Gevangenen werden per trein, maar ook vaak te voet, naar andere kampen overgebracht. Vanwege zijn geografische ligging – in Zuid-Duitsland – was Dachau van veel van deze evacuatietransporten de bestemming. 12 Als gevolg daarvan werd kamp Dachau zwaar overbevolkt. Er brak een vlektyfusepidemie uit, waaraan veel gevangenen overleden. In totaal zijn van de ruim 200.000 mensen die in KZ Dachau hebben vastgezeten meer dan 40.000 in dit kamp omgekomen. In Dachau hebben circa 2100 Nederlanders vastgezeten, voornamelijk politieke gevangenen. Meer dan vijfhonderd Nederlanders zijn in Dachau omgekomen. 13 11
‘Over Concentratiekamp Dachau’, Verzetsmuseum Amsterdam, ‘Exposities’, ‘Geen nummers maar Namen’, http://www.verzetsmuseum.org/museum/nl/exposities/expositie-geen-nummers-maar-namen/overconcentratiekamp-dachau (laatst gewijzigd onbekend, geraadpleegd 17 mei 2015). 12 Bijvoorbeeld: na de ontruiming van vernietigingskamp Auschwitz op 27 januari 1945, arriveerde op 28 januari arriveerde in Dachau een groot transport uit Auschwitz. Het westelijk front leidde ertoe dat in het najaar van 1944 kamp Natzweiler-Struthof, gelegen in de Elzas, werd ontruimd. Ook deze gevangenen kwam in Dachau terecht. 13 ‘Over Concentratiekamp Dachau’, Verzetsmuseum Amsterdam.
11
De tentoonstelling Bij hun registratie in het kamp kregen gevangenen een nummer toegewezen, waarmee ze in het vervolg werden aangesproken; hun naam deed er niet langer toe. In de tentoonstelling Geen nummers maar Namen. Nederlandse politieke gevangenen in concentratiekamp Dachau staan de personen achter de nummers centraal. De tentoonstelling laat zien hoe politieke gevangenen in concentratiekamp Dachau probeerden te overleven in een kampsysteem dat was gericht op ontmenselijking. Jaap van Mesdag maakte muziek, Pim Boellaard kerfde een dambord in de deksel van zijn kampkist, Lies BueninckHendrikse hield een foto van haar dochtertje verstopt, Willemijn van Gurp schreef een liederen- en psalmenboekje en beeldhouwer Frits van Hall wist kleine reliëfs te maken. Andere oud-Dachauers die met collectie worden geportretteerd zijn Jo Kapteyn, Pim Reijntjes, Herman ‘Stuuf’ Wiardi Beckman, Jan van Kuik, Nico Rost, Ernst Sillem en Hans Johan Teengs Gerritsen. De basis voor de tentoonstelling is een educatief project, waarin Nederlandse scholieren als profielwerkstuk voor hun eindexamen een biografie schrijven van één van de oud-Dachaugevangenen. Ze doen onderzoek in archieven, reizen naar de plekken waar de oud-gevangenen hebben vastgezeten en doen interviews met de oud-gevangenen of hun nabestaanden. 14 In het slotgedeelte van de tentoonstelling is aandacht voor mensen die vandaag de dag gevangen worden gezet vanwege hun mening of verzet tegen machthebbers. In samenwerking met Amnesty International is er aandacht voor drie hedendaagse gevangenen: RaÏf Badawi, Aster Fissehatsion en Liu Xia. Raif Badawi is een blogger uit Saudi-Arabië, die is veroordeeld tot onder meer duizend stokslagen; Aster Fissehatsion, een politica uit Eritrea, zit gevangen zonder tenlastelegging of proces; Liu Xia, een dichter en kunstenares uit China, wordt voor onbepaalde termijn gevangengehouden in haar huis. Mijn bijdragen Collectie Mijn eerste taak was onderzoek doen naar (collectie van) de Katholieke geestelijke Titus Brandsma en George Maduro, de naamgever van het latere Madurodam. In december 2014 was nog het plan om vijftien ‘oud-Dachau’ers’ met collectie te presenteren, maar dit aantal is later teruggeschroefd naar twaalf. Titus Brandsma en George Maduro werden geschrapt, onder meer omdat het niet haalbaar bleek mooie collectie over hen bijeen te krijgen. 14
Zie voor meer informatie over het educatief project: ‘Educatief project’, Verzetsmuseum Amsterdam, ‘Exposities’, ‘Geen nummers maar Namen’, http://www.verzetsmuseum.org/museum/nl/exposities/expositiegeen-nummers-maar-namen/educatief-project (laatst gewijzigd onbekend, geraadpleegd 17 mei 2015).
12
Wat betreft collectie van de twaalf ‘overgebleven’ oud-gevangenen heb ik meegewerkt bruiklenen te verwerven. Samen met de conservator ben ik naar de kleinzoon van Lies Bueninck gegaan, om Buenincks spullen te bekijken en afspraken te maken over de bruikleenovereenkomst. De (gelijknamige) zoon van Johannes (Jo) Kapteyn kwam naar het museum met de bijbel van zijn vader en de aan elkaar gesoldeerde trouwringen van zijn ouders, die we in de vitrine van Kapteyn wilde tonen. Na twee afspraken te hebben gezien, heb ik op 12 februari zelfstandig een bruikleenafspraak gehad met de zus van Ernst Sillem, Agnes. Zij heeft in de oorlogsjaren een dagboek bijgehouden, bestaande uit vijf (school)schriften. In een van hen heeft ze ook geschreven over het smokkelbriefjes dat haar broer Ernst uit de trein had laten vallen toen hij op transport werd gesteld vanuit Vught naar Duitsland, en over de onzekerheid en angst over wat hem te wachten stond. Dit dagboek is tentoongesteld in de vitrine van Ernst, naast het smokkelbriefje. Daarnaast waren er bruiklenen waarvoor de overeenkomst al gesloten was, maar die nog wel opgehaald moesten worden. Zo heb ik bij de Universiteitsbibliotheek Leiden de spullen van Nico Rost opgehaald, die zich daar tot de Bijzondere Collecties behoort. Het meest bijzondere object was het dodenmasker van Herman ‘Stuuf’ Wiardi Beckman, die een Poolse arts die in Dachau in de dodenkamer had gewerkt na Stuufs dood had gemaakt op verzoek van enkele Nederlandse medegevangenen. De mal is meegenomen naar Nederland, waar voor zover bekend vier afgietsels zijn gemaakt. Een bevond zich bij een kleinzoon die in Zwolle woonde. Nadat ik had gezorgd voor de juiste verpakkingsmaterialen heb ik het dodenmasker op een maandagavond bij hem opgehaald. Omdat ik pas de volgende dag weer naar het museum zou gaan, heeft het masker bij mij thuis overnacht. Het maken van een plan voor de inrichting van de vitrines was uitbesteed. Zij had een overzicht nodig van alle objecten met de afmetingen, korte beschrijvingen en wensen over hoe het object tentoongesteld moest worden. Dit overzicht heb ik gemaakt, met enkele aanvullingen van de conservator over punten die mij niet bekend waren.
Beeldresearch Behalve objecten is voor een tentoonstelling ook beeldmateriaal nodig; foto’s en filmpjes. Bij Geen nummers maar Namen was dit onder meer belangrijk bij de filmische, digitale introductie aan het begin van de tentoonstelling. Ik heb een aantal van de beelden hierin gebruikt geregeld. Daarnaast werd bij ieder van de twaalf vitrines een portretfoto geplaatst van de desbetreffende persoon begin jaren 1940. Ongeveer de helft hiervan heb ik geregeld en/of ingescand. Verder waren voor een aantal vitrines reproducties nodig, om bijvoorbeeld context te verschaffen over de objecten. Voor
13
buiten de vitrines om waren nog twee scans nodig van objecten (een merktekenbord en een schilderij) om reproducties te maken. De portretfoto’s zijn bijna allemaal aangeleverd door de geportretteerden zelf of hun nabestaanden. In het geval van Nico Rost moest een scan van de foto worden aangevraagd bij het Letterkundig Museum en voor de portretfoto van Pim Reijntjes ben ik op bezoek geweest bij zijn weduwe, Margreet, die in Hollandsche Rading woont. Voor de algemene beelden van Dachau heb ik contact gelegd met de Nederlandse, Duitse en Amerikaanse archiefinstellingen en organisaties bij wie de rechten lagen. Bij de een was het een kwestie van een mailtje, de ander kende een omslachtige aanvraagprocedure. Bij de aanvragen was het bovendien niet alleen een hoge resolutiescan belangrijk, maar ook gebruiksrechten. Filmpjes Bij iedere vitrine worden op een iPad-mini één, twee of drie filmpjes getoond. In deze filmpjes wordt de link gelegd tussen de tentoonstelling en het educatieve project. Het uitgangspunt was dat de jongeren die aan de biografieën hebben gewerkt in beeld worden gebracht. In korte interviewfragmenten vertellen de jongeren over wat hen drijft om zich te verdiepen in het leven van een oud-Dachauer, een biografie te schrijven, en over het ontstane contact tussen hun en de oudDachauers. Vier van de in de tentoonstelling geportretteerde oud-Dachauers leven nog, waarvan drie in goede gezondheid. Deze drie zijn samen met hun biograaf geïnterviewd. Daarnaast waren er drie geportretteerden van wie alleen de biografie geïnterviewd kon worden. Van de overige zes gepotretteerde oud-Dachauers is geen biografie door een jongere geschreven. In deze gevallen hebben we de biografen die al geïnterviewd zouden worden gevraagd of ze ook over het verhaal van een andere oud-Dachauer iets wilden vertellen. We prikten een weekend, 6 tot en met 8 maart, waarin alle achtentwintig filmpjes opgenomen zouden worden. Een hele onderneming, waarvoor ik bijna alle logistieke en praktische zaken heb gedaan. De eerste klus was zorgen dat de negen jongeren en drie oud-Dachauers dat weekend beschikbaar waren. Het plegen van de telefoontjes was tijdrovend – je hebt altijd te maken met mensen die niet opnemen – maar is uiteindelijk gelukt. Aan de hand van hun beschikbaarheid heb ik een planning gemaakt, rekening houdend met het wisselende aantal filmpjes dat met iedereen moest worden opgenomen. En uiteraard moesten de jongere en de oud-Dachauer die samen geïnterviewd zouden worden samen worden ingepland. Toen de planning rond was, heb ik hen allemaal opnieuw gebeld met de definitieve dag en tijd dat ze verwacht werden. Tijdens ‘het filmweekend’ zelf was ik verantwoordelijk voor de ontvangst van de jongeren en de oud-Dachauers (en eventuele familieleden). Dat betekende heel praktisch boodschappen voor lunch, drinken en tussendoortjes, maar ook napraten na de interviews, die voor de meesten redelijk 14
emotioneel waren. Mijn planning bleek goed uitgedacht; we zaten ruim in de tijd. Bij de meeste filmpjes werd ook een object getoond van de betreffende oud-Dachauer. Ik heb deze objecten verzameld en per dag bij elkaar gelegd in een archiefdoos, opdat het tijdens de opnames relatief gemakkelijk was ze erbij te pakken. Onder mijn wakend oog hielden de jongeren de objecten vast, uiteraard met witte handschoentjes aan. De opnames zelf en het contact met de jongeren over de inhoud van de filmpjes is uitbesteed aan Frodo Terpstra en Martha Bakker van Duinzand museale projecten. 15 Het interactieve monument Behalve de met collectie geportretteerde hoofdpersonen, staan in de tentoonstelling àlle Nederlandse oud-Dachaugevangenen centraal, in het interactieve monument dat voor hen is opgericht. Op deze manier krijgen alle nummers hun namen terug. Mijn grootste bijdrage aan de tentoonstelling zit in dit monument. Het monument Op een centrale plek in de tentoonstelling zijn op een muur 2135 blokjes geplakt, die ieder een Nederlandse oud-gevangene representeren. Op deze fysieke blokjes wordt door middel van een beamer geprojecteerd: de blokjes zelf, een nummer of zelfs een foto. Zie voor een indruk van het monument bijlage III, afbeeldingen 13 tot en met 16. Bezoekers kunnen vanaf een console, met daarin een iPad Mini, informatie opvragen uit het monument. Corresponderend met de muur zijn ook in de besturingsapp 2135 ‘blokjes’ te zien. Het is mogelijk willekeurig blokjes aan te tikken en je er doorheen te bewegen, en zo meer te weten te komen over bepaalde oud-gevangenen. Daarnaast is het mogelijk te zoeken op voor- en achternaam, en geboorte- en woonplaats. Ten derde kun je filters aan- en uitzetten. Met de opties in de app kun je de muur besturen. Zet je bijvoorbeeld het filter ‘Overleden’ aan, dan worden op de muur alleen de 525 blokjes belicht van degenen die in Dachau overleden zijn. Op dezelfde manier geeft het monument antwoord op vragen als: Hoeveel Nederlandse gevangenen zijn er in Dachau bevrijd? Hoeveel Nederlandse vrouwen zaten er gevangen? En hoeveel Joodse gevangenen? ‘Spelenderwijs’ krijgen bezoekers op deze manier veel informatie over de Nederlandse gevangenenpopulatie in Dachau. Bovendien is laat het, als tegenhanger van de twaalf uitgelichte hoofdpersonen, de massaliteit van het kamp zien. Naast het fysieke monument in de tentoonstelling, is er ook een applicatie gemaakt op de website van het Verzetsmuseum: www.verzetsmuseum.org/dachau. De website-versie is een 15
Duinzand museale projecten, http://www.duinzand.nl/ (laatst gewijzigd onbekend, geraadpleegd 14 mei 2015).
15
‘afgeslankte’ versie van het monument in de tentoonstelling. Nog steeds is het mogelijk om te zoeken op naam of plaats, en zijn er filters voor de categorieën gevangenen en het lot dat ze hebben ondervonden. De website-versie werkt echter alleen met een namenlijst, en mist de indrukwekkende infographic van het monument in de tentoonstelling. Daar tegenover staat dat de website-versie als voordeel heeft dat er ruimte is voor uitgebreidere biografieën en meerdere foto’s. Zowel in de tentoonstelling als op de website vragen we bezoekers het monument te verrijken door informatie te delen over iemand die ze kennen. Via de website-versie van het monument is het mogelijk aanvullingen in te sturen, in de vorm van een korte biografie of een foto. Een biografie hoeft niet per se over Dachau te gaan, alle informatie is welkom. Ook foto’s mogen eerder dan 1940 of later dan 1945 zijn genomen. Aan het verzoek is al ruimschoots gehoor gegeven. De tentoonstelling is nog geen maand geopend, en het monument is al aangevuld met ongeveer 60 biografieteksten en 35 portretfoto’s. Veel mensen geven in hun reacties aan dat ze tot nu toe weinig wisten over de kampperiode van hun opa, oma, vader of moeder. Ik verwerk de aanvullingen en beantwoord vragen van familieleden en nabestaanden – voor zover antwoorden heb. Minstens zo belangrijk voor een museum zijn de spullen
die
verschillende
nabestaanden
willen
schenken.
In
deze
gevallen
regel
ik
schenkingsovereenkomsten. Het onderzoek erachter De aanvullingen die door bezoekers worden gegeven, vormen de zogenaamde ‘tweede schil’ van het monument. De ‘eerste schil’ bestaat uit gegevens als naam, geboortedatum, gevangenennummer, aankomstdatum en lot. De basis voor deze data is de kampadministratie van kamp Dachau, die door de Gedenkstätte KZ Dachau is gedigitaliseerd in een Excel-bestand. 16 Onder de gegevens uit de kampadministratie zijn de voor- en achternamen, geboortedatum, geboorte- en woonplaats, beroep, geloof, burgerlijke staat, aantal kinderen, aankomstdatum in Dachau, herkomst transport, eventuele buitenkamp(en), en of en wanneer iemand is overleden, doorgevoerd of bevrijd. Het was echter duidelijk dat een aanzienlijk deel van de gegevens incorrect of incompleet was. Zo waren eigen- en plaatsnamen regelmatig verkeerd (‘verduitst’) gespeld. Ten behoeve van het monument was het nodig een nieuw, eigen bestand te maken, met daarin alleen de data die voor het monument interessant was. Dit bestand heb ik aangelegd. Informatie over beroep, geloof, burgerlijke staat en aantal kinderen namen we niet over. Wat betreft buitenkampen was het slechts nodig te noteren of iemand al dan niet een bepaalde periode tijdens zijn/haar gevangenschap in een buitenkamp heeft gezeten, data en exacte buitenkamp waren niet
16
Zie voor een fragment uit dit bestand Bijlage III, afbeelding 19.
16
interessant. Daarnaast hadden we twee voorwaarden opgesteld, waaraan een oud-gevangene moest voldoen om een plek te krijgen in het monument: iemand moet 1) de Nederlandse nationaliteit en 2) een Dachau-nummer hebben. In een paar maanden tijd moest een omvangrijk onderzoek worden verricht. Ik kreeg hulp van een vrijwilliger, Anne-Lise Bobeldijk, die zich eigenlijk had aangemeld voor de bibliotheek, maar die in plaats daarvan graag ons kwam helpen. Aanvankelijk dachten we dat ongeveer een minuut per persoon nodig te hebben. Het bleek echter tijdrovender dan gedacht. Ik gaf dit halverwege februari aan bij de conservator, Karen Tessel, en samen kwamen we tot het volgende plan: voor slechts een gedeelte van de data was het noodzakelijk dat in Den Haag te doen, waarbij Anne-Lise en ik hulp kregen van vrijwilliger Susanne Dongelmans. Vrijwilligers Anne Meerpohl en Jessie Schouten zorgden er vanuit huis voor dat de juiste data in de juiste vakjes werd overgezet. Ik had over dit team de leiding. Met ieder van hen ben ik gaan zitten en heb hen uitgelegd wat de bedoeling was, en wat van hun werd verwacht. Later heb ik hen waar nodig bijgestuurd. Bronnen Voor het controleren van de data uit de kampadministratie en het eventueel aanvullen van missende gegevens, wendden wij verschillende bronnen aan. De voornaamste was het archief van de afdeling Oorlogsnazorg van het Nederlandse Rode Kruis, dat na de Tweede Wereldoorlog de taak kreeg om vermiste Nederlandse burgers op te sporen en informatie over hen te verschaffen. Hiervoor werd het Informatiebureau opgericht, dat na 1945 het opstellen van verklaringen verzorgde van overlijden van als gevolg van de oorlog vermiste personen. Het archiefmateriaal bestaat onder andere uit kampadministraties (in de vorm van cartotheken) en deportatielijsten. Daarnaast is het naoorlogse opsporingsproces van vermiste personen gedocumenteerd in persoonsdossiers. 17 Vanaf woensdag 17 december zijn we wekelijks naar Den Haag geweest om onderzoek te doen. Waar we begonnen met één dag, werden dit later twee en in de eindsprint zelfs drie dagen per week. Dankzij het onderzoek voor mijn scriptie was bekend met websites waarop archieven van bevolkingsregisters en burgerlijke stand zijn gedigitaliseerd, waaronder wiewaswie.nl, allegroningers, allefriezen.nl. 18 De andere twee ‘Dachau-dames’ – zoals we door de heren van Oorlogsnazorg werden genoemd – waren niet bekend met deze websites. Dergelijke websites bleken vooral nuttig als de geboorte- en overlijdensdatumdatum ook niet helder was in het persoonsdossier uit het Oorlogsarchief.
17
‘Oorlogsarchief’, Rode Kruis, http://www.rodekruis.nl/dit-zijn-we/oorlogsarchief (laatst gewijzigd onbekend, geraadpleegd 16 mei 2015). 18 WieWasWie, https://www.wiewaswie.nl/; Alle Groningers, www.allegroningers.nl; Alle Friezen, www.allefriezen.nl.
17
In mindere mate hebben we gebruik gemaakt van de archieven van het NIOD. Idealiter hadden we ook hun archieven uitgebreider geraadpleegd, maar dat was door tijdgebrek helaas niet mogelijk. De persoonsdossiers bij Oorlogsnazorg omvatten echter altijd de correspondentie met andere archiefinstellingen en opsporingsbureaus over een onderzoek, waaronder het RIOD en het latere NIOD. Indien er discussie of onduidelijkheden waren, is de conclusie of uitkomst van het onderzoek keurig bijgevoegd in het dossier. Zodoende was het niet problematisch dat we voornamelijk een archief hebben geraadpleegd en is het wel een volledig onderzoek geweest. Bevindingen Aan de hand van bovengenoemde bronnen hebben we eigen- en plaatsnamen verbeterd en waar nodig aangevuld. Niet alleen namen, maar ook geboortedata bleken regelmatig onjuist. Hiervoor zijn twee verklaringen te bedenken. Bij een deel is het waarschijnlijk misgegaan tijdens het overnemen van de handgeschreven kampadministratie. Het kwam echter ook voor dat iemand moedwillig een andere geboortedatum had opgegeven, als hij/zij zichzelf ouder of jonger wilde doen voorkomen om door de selectie als arbeidsgeschikt te komen. Daarnaast waren er mensen die onder hun schuilnaam waren geregistreerd en daarbij ook een ‘schuilgeboortedatum’ hadden opgegeven. Zoals gezegd hadden we twee voorwaarden opgesteld waaraan iemand moest voldoen om een plek te krijgen in het monument: iemand moet 1) de Nederlandse nationaliteit en 2) een Dachaunummer hebben. Zoals vaak bleek de praktijk echter anders uit te pakken dan in theorie bedacht, waardoor er een aantal ‘mitsen en maren’ aan moesten worden toegevoegd. Wat betreft de eerste voorwaarde, de nationaliteit, bleken er fouten te zitten in de database van de Gedenkstätte KZ Dachau. We kwamen deze op het spoor doordat bepaalde personen onvindbaar waren in zowel het Oorlogsarchief van het Rode Kruis als op wiewaswie.nl. Aan de andere kant kwamen we in het Oorlogsarchief personen tegen die níet in de database van de Gedenkstätte voorkwamen, maar die redelijkerwijs (geboorte- en woonplaats in Nederland en een naam als bijvoorbeeld ‘Klaas Westra’) wel degelijk Nederlander waren en in Dachau waren geweest. Ik heb deze ‘probleemgevallen’ op een rijtje gezet en ze voorgelegd aan de archivaris van de Gedenkstätte KZ Dachau, en inderdaad bleken er vergissingen te zitten in hun database. Ook wat betreft de tweede voorwaarde, de Dachaunummers, bleek de situatie niet zo rechtlijnig als gedacht (of gehoopt). Zo bleek bij een groot aantal personen het vakje van het gevangenennummer leeg te zijn. Aanvankelijk dachten we dat dit een vergissing was, maar het bleek te kloppen. Het kamp is op 29 april 1945 bevrijd, in de laatste dagen hieraan voorafgaand was de situatie in Dachau zeer chaotisch. Bij degenen die tussen 20 en 27 april binnenkwamen was het willekeurig wie wel en niet een gevangenennummer kreeg toegewezen.
18
Daarnaast waren er veel mensen die niet één, maar twee Dachaunummers hadden. Deze zijn dan vanuit Dachau op transport gesteld naar een ander concentratiekamp, maar later weer opnieuw naar Dachau doorgevoerd. Bij binnenkomst werden zij opnieuw geregistreerd, en kregen ze dus ook een nieuw nummer toegewezen. Hierbij aansluitend bleken er ‘dubbelen’ in de database te zitten, mensen van wie de spelling van de namen en de geboortedata in de kampadministratie uiteenliep en die dus niet door de Gedenkstätte zijn samengevoegd. Door aanvullend onderzoek konden wij wel aantonen dat het dezelfde persoon betrof. Mensen die overleden tijdens een transport naar Dachau, werden na aankomst in het kamp wel (als overledene) geregistreerd. Zodoende stonden zij wel in de database van de Gedenkstätte KZ Dachau. Omdat ze echter nooit levend in Dachau zijn geweest, hebben we hen niet opgenomen in ons bestand ten behoeve van het monument. In het oorspronkelijke bestand van de Gedenkstätte KZ Dachau stonden 2147 personen. Uit ons onderzoek bleek enerzijds dat een aantal hiervan niet in het monument thuis hoorde en anderzijds dat een aantal miste. Alle bevindingen bij elkaar genomen, bleven er 2135 personen over die in aanmerking kwamen voor een plaats in het monument. Tijdens ons onderzoek kwamen we ook veel informatie tegen die tot de tweede schil moest worden gerekend, bijvoorbeeld over iemands arrestatie of repatriëring. Omdat dergelijke informatie behoorde tot de tweede schil, hebben we dit zoveel mogelijk links laten liggen. We hebben de informatie wel genoteerd in ons bestand, zodat we ook zelf het monument kunnen verrijken met onze eigen aanvullingen.
Dat het Verzetsmuseum een kleine organisatie betreft, betekent voor de stagiairs dat zij veel mogen doen. Als stagiair van de (enige) conservator was ik in feite haar directe assistent, waardoor ik veel werd betrokken bij de lopende taken en zaken. Denk daarbij aan schenkingen van collectie aan het museum, en bruikleenverzoeken van andere erfgoedinstellingen aan het museum. Zaterdag 1 november vond in Amsterdam de Museumnacht plaats. Ik heb geholpen met klussen bij de voorbereidingen en tijdens de avond zelf.
19
Evaluatie
Volgens mij heb ik veel kunnen betekenen voor het Verzetsmuseum. Wat betreft het Juniorboek heb ik met mijn frisse blik veel typ- en spelfouten eruit kunnen halen en veel zinnen verbeterd, waardoor
het een beter boek is geworden. Mijn vooronderzoek voor Eten in Oorlogstijd is een mooie basis voor de verdere voorbereidingen voor de tentoonstelling. Er is één conservator die verantwoordelijk voor zowel de collectie als de samenstelling van de tentoonstellingen. De werkdruk ligt voor haar zodoende nogal hoog. Ik heb haar gedurende zeven maanden veel klussen uit handen kunnen nemen – het monument is hier een duidelijk voorbeeld van –, waardoor zij meer tijd had om zich op andere dingen te richten. Doordat de taken verdeeld waren en ik bij alles werd betrokken, heb ik het gevoel dat we Geen nummers maar Namen echt samen hebben gemaakt. Uiteraard deed Karen nog steeds het meeste werk en was zij verantwoordelijk, maar ik denk dat de tentoonstelling wel degelijk mooier is geworden dankzij onze goede samenwerking. In mijn stageplan had ik een aantal leerdoelen opgesteld. Een ervan was ‘ervaring opdoen met de organisatorische kant van een professioneel museum’. Het Verzetsmuseum is met haar dertig jaar ervaring als een van de belangrijkste professionele oorlogsmusea van Nederland zeer professioneel en heeft verstand van zaken. Mijn doel was actief deel te nemen in vergaderingen, een weldoordachte mening te vormen en standpunten in te nemen in discussies. Eens in de twee weken vindt in het Verzetsmuseum een vergadering plaats met alle medewerkers. In dit ‘medewerkersoverleg’ worden alle lopende zaken besproken, opdat iedereen op de hoogte blijft van elkaars bezigheden. Ook de grotere evenementen, zoals een opening of boekpresentatie, en de taakverdeling daarbij worden hier besproken. Het is, zoals de naam al zegt, meer een bespreking dan een vergadering waarin gediscussieerd was. Er kwamen weinig kwesties aan bod waarover ik echt een standpunt kon innemen. Daarnaast was ik bijna altijd aanwezig bij besprekingen over de inhoud en vorm van de tentoonstellingen Geen nummers maar Namen, met het hoofd educatie van het museum en de externe partijen, die de ruimtelijke en artistieke vormgeving en de interactieve onderdelen verzorgden. In deze besprekingen vond ik het niet moeilijk een mening te vormen over bepaalde kwesties, en die dan ook overtuigd te uiten. Karen, de conservator en binnen het museum mijn begeleider, heeft me uitstekend begeleid. Doorgaans vertelde ze me een keer hoe zij iets zou doen en waar ik bij een bepaalde taak op moest letten, en liet het me daarna zelf uitzoeken. Op een positieve manier, want op deze manier heb ik echt geleerd hoe bepaalde zaken aan te pakken. Als ik er toch niet uitkwam of nog vragen had, kon ik altijd bij haar aankloppen. Ze betrok me bovendien bij alles, waardoor ik niet zozeer het gevoel had
20
een stagiair te zijn, maar alsof ik gewoon medewerker was. Ik vind dit een goede benadering, omdat ik op deze manier ook meer betrokkenheid en verantwoordelijkheid kon tonen. De belangrijkste was inzicht verwerven en ervaring opdoen wat betreft alle fases van het ontwikkelingsproces van exposities, zowel inhoudelijk als organisatorisch. Dit is op zijn zachtst gezegd aardig gelukt. Met Eten in Oorlogstijd heb ik het begin van een project mogen ervaren, en met Geen nummers maar Namen eigenlijk alles wat daarna komt. Zelfstandig onderzoek doen, een van mijn beoogde competenties, heb ik uiteraard al geleerd tijdens mijn studie. Uiteraard moet je een onderzoek altijd historisch verantwoord uitvoeren, maar met essays heeft het – simpel gezegd – slechts gevolgen voor je cijfer als je interpretatie van een bron niet klopt. Bij een tentoonstelling, daarentegen, kun je je geen onjuiste onderzoeksresultaten of aannames veroorloven. Dat brengt extra druk met zich mee het goed te doen. Ik heb gemerkt dat het me goed ligt, en dat ik meer vertrouwen heb gekregen dat ik ook buiten de ‘bubbel’ van de studie gedegen historisch onderzoek kan verrichten, dat betrouwbare resultaten oplevert. Ik heb meer vertrouwen gekregen in mijn eigen kwaliteiten en kundigheid op dit gebied, zoals ik van tevoren had gehoopt. Wat betreft het verrichten van gedegen historisch onderzoek, dat ook achter iedere tentoonstelling zit; onderzoeken heb ik tijdens mijn opleiding wel geleerd. Op andere punten sloot mijn studie echter minder goed aan op de beroepspraktijk van het museum. De richting Geschiedenis voor media, cultuur en erfgoed binnen de master Geschiedenis Vandaag, dat zich publieksgericht doet voorkomen, is echter nog altijd erg gericht op een wetenschappelijke benadering van de geschiedenis. In de meeste vakken lag de nadruk op bewustwording over de rol van de historicus in publiekshistorische activiteiten, terwijl ik graag meer had willen leren over creatieve mogelijkheden waarop de resultaten van geschiedwetenschap vertaald kunnen worden naar het publiek. In vakken tijdens de studie heb ik al enkele mogelijkheden voor presentatiewijzen gezien, maar tijdens mijn stage heb ik meer geleerd om die creatieve vertaalslag te maken en beeldend en in objecten te denken. Dit was een van de grote leerpunten die ik had voorzien. Tijdens de studie Geschiedenis leer je om een verhaal of kwestie van alle kanten te bekijken en de conclusie zo genuanceerd mogelijk te verwoorden. In een museum is daar geen ruimte voor. In een tentoonstelling moet je het geschiedverhaal op een versimpelde, ongenuanceerde manier moet verwoorden en verbeelden, zodat het ook voor bezoekers met geen voorkennis begrijpelijk is. Tijdens de studie is hier weinig tot geen aandacht aan besteed, terwijl het zeker op zijn plaats zou zijn in een vak als ‘Documentaire, museum en tentoonstellingen’. De afgelopen maanden heb ik wel gemerkt dat ik het lastig vond om het werk los te laten als ik thuis was. Regelmatig ben ik ’s avonds nog bezig geweest met bijvoorbeeld het bestand voor het 21
monument. Ik voelde me zeer verantwoordelijk voor ‘mijn’ database – want zo voelde het. Het is echter goed om je werk los te laten als je vrij bent. Het is erg vermoeiend om 24/7 te werken en uiteindelijk komt het de kwaliteit van het werk ook niet ten goede. Ik ben me ervan bewust geworden dat dit een belangrijk leerpunt is voor mij. Mijn periode bij het Verzetsmuseum was voor mij erg bijzonder, omdat ik het gevoel heb mijn roeping te hebben gevonden. Wat me boeit in het vak van conservator is de combinatie van het vakinhoudelijke historische onderzoek met de vertaalslag naar het publiek. Het is tegelijk een van de grote uitdagingen in het tentoonstelling maken: een ingewikkeld en genuanceerd geschiedverhaal op zowel een leerzame als een creatieve en toegankelijke manier presenteren. In een tentoonstelling is het, in tegenstelling tot films of televisie, mogelijk meerdere zintuigen aan te spreken. Zo kun je de bezoeker de geschiedenis echt te laten beleven, zodat ze wellicht zelfs Huizinga’s ‘historische sensatie’ voelen. Het lijkt me prachtig om dat voor elkaar te krijgen, bij jonge en oude bezoekers, onafhankelijk van hun historische interesse. Ik zou dus graag gaan voor een baan als conservator, als tentoonstellingsmaker. En het zou kunnen dat ik die kans bij het Verzetsmuseum krijg. De directrice, die het projectplan voor Eten in oorlogstijd heeft geschreven, heeft me hierin opgenomen als ‘Juniorconservator’ die de conservator gaat ondersteunen bij het onderzoek en de samenstelling voor deze tentoonstelling. Of dit door kan gaan hangt echter nog af van het succes van de fondsenwerving. Mochten er voldoende subsidies binnenkomen, dan lijkt het erop dat ik in ieder geval bij het museum kan blijven tot najaar 2016, wanneer de opening van Eten in oorlogstijd staat gepland. Het toeval wilde bovendien dat de conservator per 1 juli een nieuwe baan had. Toen ze het me vertelde heeft ze me gestimuleerd voor haar baan te solliciteren. Ook al moet ik nog veel leren, ze is er de afgelopen maanden van overtuigd geraakt dat ik het kan. Een grote eer als iemand dat over je zegt. Ik heb haar advies opgevolgd en heb mijn CV en motivatiebrief opgestuurd. Binnenkort zijn de gesprekken, dus ik ben erg benieuwd wat eruit gaat komen. In een gesprek gaf de directrice in ieder geval me als serieuze kandidaat te beschouwen. Zeer spannend!
22
Conclusie De Tweede Wereldoorlog leeft. Van mensen die de oorlogsjaren hebben meegemaakt zijn er steeds minder nog in leven. Dat leidt er echter niet toe dat de aandacht voor onderwerp verminderd. Misschien kun je zelfs zeggen dat er in de samenleving meer aandacht is dan ooit. Het Verzetsmuseum Amsterdam heeft in ieder geval de afgelopen twee jaren bezocht door een recordaantal bezoeker en lijkt in 2015 af te stevenen op een nieuw record. Vanaf oktober 2014 tot en met 2015 heb ik met veel plezier in deze groeiende organisatie gewerkt. De eerste vier maanden lag mijn hoofdtaak bij het vooronderzoek voor ‘Eten in oorlogstijd’, een tijdelijke tentoonstelling die in najaar 2016 opent. Op basis van historiografie, en contemporaine krantenartikelen en primaire bronnen heb ik leemtes en onderbelichte aspecten in het onderzoek naar voedsel in oorlogstijd gezocht en gevonden. Aan de hand van de uitkomsten en mijn eigen ideeën heb ik een visie geschreven op de presentatie en verhaallijn voor de tentoonstelling. In oktober begon ook de samenstelling van het Juniorboek’, de publicatie bij Verzetsmuseum Junior, dat begin november naar de drukker is gestuurd en op 15 december is gepresenteerd. Ik heb hiervoor (mede) de eindredactie gedaan. Voor de conservator en de anderen vanuit het Verzetsmuseum, die al zo bekend waren met de teksten, was het lastig ze kritisch te benaderen. Ik kon alles met een frisse blik beoordelen, en kon zo een constructieve bijdrage leveren aan het Juniorboek. Vervolgens kwam de tentoonstelling die in april 2015 zou worden geopend rap dichterbij: Geen nummers maar namen, over de Nederlandse politieke gevangenen in concentratiekamp Dachau. Anders dan vooraf gedacht heb ik uiteindelijk de meeste tijd besteed aan de voorbereidingen voor deze tentoonstelling, die op 24 april werd geopend door Zijne Majesteit Koning Willem-Alexander. Ten behoeve van collectie heb ik afspraken voor bruiklenen bijgewoond en zelfstandig
gevoerd.
Daarnaast
heb
ik
beeldresearch
gedaan
en
geschikt
foto-
en
videobeeldmateriaal aangevraagd bij verschillende archief- en erfgoedinstellingen in binnen- en buitenland. We hebben ook zelf bewegend beeld aan de tentoonstelling toegevoegd; maar liefst achtentwintig filmpjes, waarin de biografen van het educatieve project in beeld werden gebracht, waar mogelijk met ‘hun’ oud-Dachauer. De opnames van de filmpjes, waarvoor één weekend was ingeruimd, heb ik niet zelf gedaan, maar wel alle productie- en logistieke taken eromheen uitgevoerd. Aan de hand van de beschikbaarheid van alle betrokkenen heb ik een planning gemaakt, waarbij genoeg tijd was voor de ontvangst, de opnames zelf, en de ‘nazorg’ achteraf. Ook voor de ontvangst van de jongeren en de oud-Dachauers (en eventuele familieleden) was ik verantwoordelijk 23
– van de boodschappen tot het napraten na de interviews. Daarnaast was ik verantwoordelijk voor de aanwezigheid van de getoonde objecten en hield ik toezicht op de juiste behandeling ervan. Mijn grootste bijdrage aan de tentoonstelling zit in het interactieve monument voor alle 2135 oud-gevangenen van kamp Dachau. De basis van het monument is de kampadministratie van Dachau, die de Gedenkstätte KZ Dachau heeft gedigitaliseerd. Hierin waren echter veel namen incompleet of verkeerd gespeld. We hebben deze gegevens gecontroleerd en waar nodig aangevuld, voornamelijk aan de hand van de archieven van de Afdeling Oorlogsnazorg van het Nederlandse Rode Kruis in Den Haag. Ten behoeve van het monument was het nodig een nieuw, eigen bestand te maken, met daarin alleen de data die voor het monument interessant was. Dit bestand heb ik aangelegd. Vrijwilliger Anne-Lise Bobeldijk en ik zijn vol goede moed aan de klus begonnen, die echter tijdrovender en veelomvattender bleek dan gedacht. We kregen hulp van nog drie vrijwilligers en waar we begonnen met één dag Den Haag, werden dit twee en in de eindsprint zelfs drie dagen. Ons onderzoek wees uit dat er meer aan het oorspronkelijke bestand moest worden aangepast, dan wat foutjes in namen en geboortedata. Aan de twee voorwaarden waaraan iemand moest voldoen om een plek te krijgen in het monumen – 1) de Nederlandse nationaliteit en 2) een Dachau-nummer – waren heel wat mitsen en maren aan verbonden. In het oorspronkelijke bestand van de Gedenkstätte KZ Dachau stonden 2147 personen. Uit ons onderzoek bleek enerzijds dat een aantal hiervan niet in het monument thuis hoorde en anderzijds dat een aantal miste. Alle bevindingen bij elkaar genomen, bleven er 2135 personen over die in aanmerking kwamen voor een plaats in het monument. Bezoekers kunnen het monument verrijken, met een biografie of foto’s van een van de oudgevangenen. Deze informatie kunnen ze insturen via de website-versie van het monument, op www.verzetsmuseum.org/dachau. Samen met Anne-Lise verwerk ik de aanvullingen die binnenkomen. Aan het verzoek is al ruimschoots gehoor gegeven. De tentoonstelling is nog geen maand geopend, en het monument is al aangevuld met ongeveer 60 biografieteksten en 35 portretfoto’s. Veel mensen geven aan dat ze weinig wisten over de kampperiode van hun opa, oma, vader of moeder, en uiten hun waardering voor het monument waarin ze nu een plek hebben gekregen. Minstens zo belangrijk voor ons als Verzetsmuseum zijn de spullen die verschillende nabestaanden
willen
schenken.
Voor
deze
objecten
regel
ik
dan
een
correcte
schenkingsovereenkomst. In november 2014 viert het museum viert haar dertigjarig-jubileum. Van oudsher steunt de organisatie op een gering aantal regulier betaalde medewerkers en wordt een groot deel van het werk verricht door gesubsidieerde medewerkers en vrijwilligers. Omdat ze een kleine personele basis heeft, is de organisatie zeer informeel. Alle afdelingen bestaan uit één, twee of soms drie personen. Het nadeel ervan is dat medewerkers ruimte takenpakketten hebben en een (soms zeer) hoge 24
werkdruk. Aan de andere kant is het – gezien vanuit de stagiair – leuk dat je van alle facetten van de organisatie iets meekrijgt, omdat je ook regelmatig wordt gevraagd iets voor een andere afdeling, bijvoorbeeld PR en Randprogrammering, te doen. Geen dag is hetzelfde, dat vergt wel flexibiliteit; je moet ermee om kunnen gaan dat dagen altijd anders lopen dan je aan het begin van de dag had verwacht. Zelf vond ik dat afwisselende juist erg leuk. Ik heb in de afgelopen maanden echt geleerd hoe het is om in een museum te werken, zowel het zakelijke qua organisatie als het praktische samenstellen van een kinderboek en een grote tentoonstelling. Ik weet nu zeker dat dit is wat ik wil; de geschiedwetenschap naar het brede publiek brengen, door in een museum een ingewikkeld geschiedverhaal op toegankelijke en creatieve wijze te presenteren, en zo iedere museumbezoeker een kleine historische sensatie te doen beleven.
25
Geraadpleegde bronnen Jaarverslag Verzetsmuseum Amsterdam 2013 (Amsterdam: Verzetsmuseum 2014); Jaarverslag Verzetsmuseum Amsterdam 2014 (Amsterdam: Verzetsmuseum 2015); Tessel, Karen ed., Verhalen uit Verzetsmuseum Junior (Amsterdam: Verzetsmuseum Amsterdam 2014).
Websites Alle Friezen, www.allefriezen.nl; Alle Groningers, www.allegroningers.nl; Duinzand museale projecten, http://www.duinzand.nl; Rode Kruis, http://www.rodekruis.nl;.
Verzetsmuseum Amsterdam, www.verzetsmuseum.org (laatst gewijzigd onbekend, geraadpleegd 20 mei 2015); WieWasWie, https://www.wiewaswie.nl.
26
Bijlagen
Een indruk van de projecten waar ik aan heb gewerkt tijdens mijn stage.
I.
Eten in oorlogstijd
Twee fragmenten uit mijn verkennende vooronderzoek (ca. 15.000 woorden) voor de tentoonstelling Eten in Oorlogstijd (werktitel), die vanaf najaar 2016 te zien zal zijn in Verzetsmuseum Amsterdam: ‘Inleiding’ en ‘Ideeën voor de expositie’. Daarnaast een fragment uit het projectplan geschreven ten behoeve van fondsenwerving voor de tentoonstelling.
Opdat wij nooit vergeten, of opdat wij de werkelijkheid herinneren? - Inleiding Er zijn meerdere discrepanties waar te nemen tussen de ‘collectieve herinnering’ van het eten tijdens de bezetting en de voedselvoorziening zoals die uit wetenschappelijke studies is gebleken. De eerste betreft een kwestie van tijdsbakening. De periode mei 1940-mei 1945 wordt doorgaans als een duidelijk afgebakende periode beschouwd, maar zowel de begin- als eindmarkering doet afbreuk aan de werkelijkheid. Al in de jaren voorafgaand aan de bezetting werden voorbereidingen getroffen voor een voedselvoorziening indien er een oorlog zou uitbreken, en werd er al een test uitgevoerd met een distributiesysteem met voedselbonnen. Deze studie naar het eten oorlogstijd begint zodoende in de jaren 1930, en eindigt niet in mei 1945. Het was niet zo dat de voedselvoorziening daags na de bevrijding direct weer op vooroorlogs peil was, de voedselschaarste zou nog enige tijd aanhouden. 19 Bovendien is er aandacht voor de langetermijngevolgen, die de slachtoffers van honger ondervonden. In navolging van de collectieve herinnering en lectuur, lag ook in de naoorlogse historische vakliteratuur de nadruk jarenlang op de hongerwinter, de winter van 1944-1945. De eerste vier oorlogsjaren zijn hierdoor onvoldoende gedekt in zowel literatuur als herinnering. Bovendien wordt het bestaande beeld van de hongerwinter toegepast op alle oorlogsjaren, terwijl verschillende studies – van onder meer Trienekens, Klemann en Futselaar – laten zien dat er niet werkelijk honger is geleden in de jaren ’40-‘44. In het bijzonder behoort, wat betreft deze hongerwinter zelf, het Zweedse wittebrood, dat in de collectieve herinnering letterlijk ‘als geschenk uit de hemel’ zou zijn gekomen, tot een van de meest hardnekkige mythes. Verder is er een geografische discrepantie waar te nemen, die vooral wat betreft de hongersnood in de winter van ’44-’45 erg duidelijk is. Alle delen van Nederland waren tijdens deze laatste oorlogsmaanden op de een of andere manier met de voedselschaarste verbonden. Desondanks heeft de historiografie van de Hongerwinter zich tot dusver enkel gefocust op de situatie in het stedelijke westen van Nederland, waar de voedseltekorten het ernstigst waren. Iemand die hiervan kritisch afstand neemt is Ingrid de Zwarte. 20 Zij stelt dat de regionalisering en specifieke 19
Hoe lang precies, is me nog niet duidelijk. Ingrid de Zwarte studeerde Cum Laude af aan de Universiteit van Amsterdam en promoveert nu aldaar op de hongersnood in de winter van 1944-1945. Haar masterscriptie ‘”Voedsel, spoedig en radicaal!” Voedseldistributie en hulpverlening in Amsterdam, Eindhoven en Groningen tijdens de Hongerwinter’, (MA
20
27
identificatie met het westen aanzienlijke beperkingen in de geschiedschrijving hebben opgeleverd: ‘Hierdoor valt niet alleen het nationale karakter van de voedselschaarste – met oog voor andere landsdelen behalve het stedelijke westen – buiten het historisch narratief, maar tevens alle nationale netwerken die daaraan verbonden waren.’ 21 In zijn gepopulariseerde bewerking van zijn proefschrift verantwoordt Trienekens zijn studie, die vele mythes ontkracht: ‘Het is de taak van de historicus de waarheid zo goed mogelijk boven tafel te krijgen. Daartoe behoort het ontzenuwen van mythen. Soms hebben mensen daar grote moeite mee. Niet omdat zij kwade bedoelingen hebben. Maar het is moeilijk en pijnlijk te accepteren dat eigen herinneringen onjuist zouden zijn. (…) Toch zou het verkeerd zijn als ook de historicus alleen zou schrijven wat de mensen dachten dat er is gebeurd. Hij moet zorgen dat iedere lezer ook in de toekomst zich een zo zuiver mogelijk beeld kan vormen van de werkelijkheid van toen. Voor het betrokken individu kan dat psychologisch gezien van minder belang zijn. Maar het is wel van belang voor een volk als geheel en zeker bekeken op langere termijn.’ 22 Hetzelfde geldt voor een historisch museum als het Verzetsmuseum Amsterdam. Enerzijds is het museum er voor de mensen die de oorlog hebben meegemaakt, en heeft het zo de verantwoordelijkheid hun herinneringen op duurzame wijze op te tekenen en te bewaren voor het nageslacht. Inderdaad, opdat de gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog nooit worden vergeten. Aan de andere kant heeft het museum zeker ook de taak om mythen die in het collectieve geheugen bestaan te ontzenuwen en te vervangen door de historische werkelijkheid. Uiteraard dient dit te gebeuren met respect voor herinneringen en belevingen van individuen die afwijken van deze werkelijkheid. Bovendien, stelt Trienekens, worden de verschrikkingen er niet minder op door de waarheid naar voren te schuiven: ‘Integendeel, door de indruk weg te nemen dat het Nederlandse volk de hele oorlog honger heeft geleden, kan de werkelijke druk die de oorlog op de getroffenen legde, duidelijk worden.’ 23 In dit onderzoek is de voedselvoorziening in Nederland gedurende de vijf bezettingsjaren in grote lijnen, op chronologische wijze, geschetst. Ten behoeve van de overzichtelijkheid worden echter ook meerdere onderwerpen thematisch benaderd. De gebeurtenissen op het wereldtoneel gelden hierbij als context en achtergrond voor de ontwikkelingen op het gebied van de voedseltoestand in Nederland. Om de veranderingen concreet, ‘grijpbaar’ te maken, wordt vervolgens onderzocht hoe ze hun weerslag hadden ‘in de keuken en op het bord’. Verder worden opvallende details uitgelicht, indien ze voor de expositie interessant lijken. Er is zowel aandacht voor de discussie binnen de historische vakliteratuur, als voor de mythes die bestaan in de collectieve herinnering. Tot slot worden ook verklaringen voor de discrepanties tussen mythe en werkelijkheid aangedragen. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek kan vervolgens worden verder gewerkt aan ‘het verhaal’ van de voedselvoorziening tijdens de bezetting, zoals dat in de expositie zal worden uitgebeeld. (…) thesis Universiteit van Amsterdam 2013) is raadpleegbaar via Academia.edu, http://www.academia.edu/8502200/Voedsel_spoedig_en_radicaal_Voedseldistributie_en_hulpverlening_in_A msterdam_Eindhoven_en_Groningen_tijdens_de_Hongerwinter_1944-1945_MAthesis_University_of_Amsterdam_2013_. 21 De Zwarte, ‘”Voedsel, spoedig en radicaal!”’ 2. 22 G.M.T. Trienekens, Voedsel en honger in oorlogstijd, 1940-1945: misleiding, mythe en werkelijkheid (Utrecht : Kosmos-Z&K Uitgevers 1995) 8. 23 Trienekens Voedsel en honger in oorlogstijd 8.
28
Ideeën voor de expositie, najaar 2016 Titel -
Eten wat de bon schaft, maar ook al deze naam bij de tentoonstelling in het Zuid-Hollands Verzetsmuseum. Wel treffend, al waren ook levensmiddelen die ‘op de bon’ waren op den duur niet meer te krijgen ‘Niet eens eten wat de bon schaft’…. Tussen volk en honger, beroemde uitspraak van Louwes, en door Trienekens gebruikt als titel van zijn proefschrift. Vijf jaar honger? Wat eten we vandaag? ‘Op het menu’
Opening
Surrogaatproducten laten proeven en enkele ‘oorlogsrecepten’. Bijvoorbeeld het ‘regeringsbrood’ vs. Zweedse wittebrood. Dergelijke gerechten werd bij opening ‘Eten wat de bon schaft’ in Zuid-Hollands Verzetsmuseum wel/ook gedaan: daar hadden ze onder andere mosselgehakt en aardappelcake, tomatenjam en kokkelkoek, en zgn. ‘regeringsbrood’ (= naar recept van vlak na de oorlog, zonder aardappel- en erwtenmeel).
Voorstel/ideeën voor de expositie
Militaire, politieke en economische ontwikkelingen als achtergrond van en als context voor de veranderingen in het dagelijks leven van ‘de gewone’ bevolking. ‘Op het menu’ is het thema, waaraan onderwerpen aan kunnen worden geschaard. Ten eerste de manieren waarop de bevolking aan voedsel kwam, de veranderingen qua beschikbare levensmiddelen (en zo het veranderde dieet), en de manieren waarop men deze verwerkte (recepten, kookboeken etc., maar ook de veranderde bereidingswijze als gevolg van de beperkte brandstof). Men kan tevens denken aan het eten ‘buiten de deur’, enerzijds in de Centrale Keukens, anderzijds in de horeca; wat stond hier op het met menu? Wat ‘op het menu’ stond was het directe gevolg van ontwikkelingen op allerlei gebieden, die zo op een mooie manier kunnen worden verwerkt in de tentoonstelling. Bijvoorbeeld de omvorming van de agrarische sector (Louwes), voorlichting, vorderingen, brandstofcrises, verzetsacties, onderduiken, sociale hulp, het ‘hongervraagstuk 1940-1944’, het ‘hongerwintervraagstuk’, mythevorming, etc. Concreet zie ik nu het volgende voor me: Een compleet gedekte tafel (vijf stuks, voor ieder jaar één) heeft de voorkeur boven borden, om zo te laten zien dat er meer veranderde dan het eten zelf. Denk hierbij aan het gemis van linnengoed (tafellaken), nadat het eind 1944 bij boeren is geruild voor eten en het bestek (bijv. van zilveren bestek naar bestek van een ander (goedkoper) metaal, omdat zilver werd gevorderd. Werden ook duurdere (kristallen) glazen, keramiek en porselein etc. ingeruild voor geld en voedsel? Op deze tafels borden met daarop een weergave van het gangbare ontbijt, lunch en avondeten voor de Nederlanders om zo te laten zien hoe het dieet veranderde gedurende de oorlogsjaren. (Bijvoorbeeld: eind 1940 ligt er geen kip meer op het bord en zit er geen kaas meer op het brood, end eind 1941 ook geen ei meer bij het ontbijt/de lunch.) Hierbij komt ook de verandering qua dranken aan bod; van koffie/thee naar surrogaat, van melk naar taptemelk of geen melk, en geen alcoholische versnaperingen meer. Niet iedereen at natuurlijk hetzelfde, maar de vraag is of er in de expositie ruimte is voor de verschillen tussen stad en platteland, noord-oost-zuid-west en verschillende bevolkingsgroepen. Misschien is dat ook alleen interessant voor de laatste tafel c.q. laatste winter, omdat de verschillen toen duidelijk groter waren. Naast iedere tafel staat een keukentje, opdat ook de veranderingen die zich daar voordeden getoond kunnen worden. Denk hierbij aan veranderende en verminderde brandstof, veranderende 29
en verminderde ingrediënten (surrogaat- en alternatieve producten) en steeds leger wordende keukenkast, het noodkacheltje en de hooikist. In de keukentjes de weekrantsoenen voor een gemiddeld gezin? Achter het ene deurtje het weekrantsoen, achter het andere levensmiddelen waarvan het gebruikelijk was dat ze buiten de officiële kanalen om op de zwarte markt werden aangeschaft. Behalve de tafels en keukens bij de mensen thuis, kunnen er twee gedeeltes worden ‘ingericht’ als Centrale Keuken en horeca (café en/of restaurant). Toen het voedseltekort groter, waren steeds meer mensen afhankelijk van de Centrale Keukens om nog iets van eten te krijgen. Hoe zagen de maaltijden hier eruit? De Centrale Keukens bestonden al sinds het begin van de bezetting. Hoe ontwikkelde de maaltijd en de toestroom van te voeden mensen zich? Tegelijkertijd is het interessant weer te geven hoe de ‘reguliere’ horeca zich staande hield. Er is altijd een elite dat genoeg geld (over) heeft om bijvoorbeeld uiteten te gaan. Wat stond er in de restaurants op de menu’s? Hoe gingen zij om met de toenemende schaarste en veranderingen van levensmiddelen? Gedurende de hele tentoonstelling is er ruimte om de genoemde ‘grote’ ontwikkelingen te vertellen en verbeelden, waarvan de gevolgen dan vervolgens op de tafels en in de keukens zijn te zien. Hierbij moet worden opgemerkt dat tijdens het schrijven van dit vooronderzoek is gebleken dat een geheel chronologische benadering lastig is. Veel onderwerpen en ontwikkelingen lopen dan door elkaar, wat het er voor de bezoeker niet duidelijk op maakt. Een thematische benadering is beter, en dan voor zover mogelijk chronologisch opgebouwd. Om het verhaal vanuit verschillende perspectieven te laten zien, kunnen voor de persoonlijke verhalen personen worden uitgekozen met verschillende achtergronden, zoals een kruidenier, bakker, slager, distributieambtenaar, huisvrouw, kind, boer, onderduiker, verzetsvrouw/-man die onderduikers van voedsel voorziet. Idealiter kunnen bezoekers de nieuwe levensmiddelen, surrogaatproducten en gerechten zelf proeven en ruiken, maar dit is waarschijnlijk moeilijk te organiseren. Dit zou wel mogelijk zijn tijdens de opening van de expo. In de expositie zelf zal er gewerkt moeten worden met beschrijvingen van geuren en smaken van ‘het nieuwe eten’ in bijvoorbeeld filmpjes. Wat betreft geuren is er ook een mogelijkheid om de geuren te laten ‘maken’.
Fragment uit het Projectplan voor de tentoonstelling Eten in Oorlogstijd, dat is opgesteld ten behoeve van fondsenwerving: ‘6. De tentoonstelling’. 6. De tentoonstelling
Omdat de tentoonstelling aansluit aan bij de huidige (bewuste) kook-trend komen de bezoekers niet in een omgeving met nagebouwde oude keukentjes, maar in een moderne omgeving. Centraal daarin staan tafels, die staan voor een bepaalde periode van de bezettingstijd. Op tafel staan de producten die in die periode verkrijgbaar waren en er liggen recepten, die ermee werden bereid. Er worden authentieke, historische exemplaren van recepten getoond en authentieke verpakkingen van producten en surrogaat-producten. Boven elke tafel is een film te zien waarin een bekende chefkok of televisiekok en de conservator van het museum samen een recept uit die periode nakoken en daar ondertussen over praten. De conservator belicht vooral de historische achtergronden, de kok gaat in op voedingswaarden, smaak en legt verbanden met de kooktrends van nu. Kok en conservator tonen ook dat de manier van koken door brandstofgebrek veranderde. De bezoekers kunnen het recept van het bereide gerecht meenemen om het zelf na te koken. 30
Nader onderzoek of de inbreng van de ruimtelijke en grafische vormgevers kunnen nog leiden tot wijzigingen van tentoonstellingsopzet, die in concept vijf onderdelen heeft.
(1) Introductie Bij binnenkomst van de tentoonstelling is er een historische introductie over de noodzakelijke drastische veranderingen van de voedselvoorziening in oorlogstijd, de oprichting van Rijksbureau voor Voedselvoorziening in Oorlogstijd en de centrale rol van Hirschfeld en Louwes. Hoe werd deze megaoperatie georganiseerd en wat betekende het voor de boeren? Via de kerken werd morele druk uitgevoerd. Om de omvang van de veranderingen te illustreren worden grafieken (infografics) getoond, zo mogelijk in de vorm van inzichtelijke animaties. Ook worden er vele voorlichtingsbrochures geëxposeerd. (2) Zeven centrale tafels In het midden van de ruimte zijn zeven van de bovenvermelde tafels te zien, die betrekking hebben op: 1. Nederland, jaren dertig 2. Nederland 1940/1941 3. Nederland 1942/1944 4. Nederland winter 1944/45; de Hongerwinter 5. Bevrijding (3) Verassende thema’s Rondom de tafels, langs de wanden staan kasten, variërend van formaat, waarin verassende specifieke thema’s worden behandeld, die niet op de tafels aan de orde komen. Elke kast heeft een nieuwsgierigheidprikkelende opschrift. In de kasten staan vooral anekdotische, persoonlijke belevenissen centraal. Er worden dan ook veel citaten opgenomen uit dagboeken en brieven. Hierin komen verschillende perspectieven naar voren, bijvoorbeeld die van winkelier, boer, onderduikhelper, huismoeder. In de onderzoeksfase zullen de thema’s definitief worden vastgesteld. We denken voor de thema’s aan: - Delen en stelen - Katten smaken al haas - Horeca en alcohol - Dromen en lachen - Zwarte handel - Tulpenbollen op het menu - Hongertochten - Distributieperikelen - Gaarkeukens (4) Kenniskwis/game Wie de tentoonstelling goed bekijkt, leert veel onverwachte weetjes. In de tentoonstelling is een speelse digitale kenniskwis/game opgenomen waarin de bezoekers hun kennis kunnen 31
testen. Wie een onjuist antwoord geeft, wordt verwezen naar de plek in de tentoonstelling waar het antwoord te vinden is. (5) Afsluiting De tentoonstelling sluit af met een enigszins filosofische terugblik op het thema aan de hand van bijvoorbeeld drie vragen, die de bezoekers aanzetten tot nadenken, mogelijk in de vorm van een interactieve presentatie. Het is een onderdeel dat de allerjongste bezoekers misschien zullen overslaan, maar dat juist interessant is voor de bezoekers die een bewustere omgang met voedsel propageren. - Was het uniek? Aan de hand van een korte vergelijking met de andere door Duitsland bezette landen wordt getoond dat alleen Nederland er in slaagde de voedselvoorziening op peil te houden, dankzij de gedreven inzet van Hischfeld en Louwes. - Werd het gewaardeerd? De bevolking ervoer de veranderingen als een verschraling en had er weinig oog voor. Vanuit het verzet was er kritiek op Hirschfeld en Louwes omdat zij met de bezetters overlegden, en omdat een goede voedselvoorziening opstand tegen de Duitsers voorkwam. Het illegale Parool van 25 juni 1943 verweet Hirschfeld en Louwes dat ze door handhaving van een geordende samenleving de bezetter in de kaart speelden. Hirschfeld en Louwes moesten bij de zuiveringen na de oorlog verantwoordding afleggen. - Bracht het een mentaliteitsverandering teweeg? De veranderingen van het ‘eten in oorlogstijd’ werden vooral gezien als iets negatiefs. Zo snel als maar kon werden met behulp van de Marshallhulp werd de landbouw omgevormd en de verandering in het eetpatroon weer ongedaan gemaakt. Door de schaarste en Hongerwinter ontstond wel bewustzijn en waardering voor het feit dat er weer genoeg te eten was.
32
II.
Verhalen uit Verzetsmuseum Junior
Afbeelding 1 Cover
Afbeelding 2 Pagina's 22-23 van het verhaal van Henk
33
Afbeelding 3 Pagina's 46-47 van het verhaal van Eva
Afbeelding 4 Pagina's 72-73 van het verhaal van Jan
34
Afbeelding 5 Pagina's 98-99 van het verhaal van Nelly
Afbeelding 6 Pagina's 120-121
35
III.
Geen nummers maar Namen
Afbeelding 7 Campagnebeeld
Afbeelding 8 Koning Willem-Alexander schrijft als openingshandeling de namen van Pim Boellaard en Hans Teengs Gerritsen op het campagnebeeld
36
Afbeelding 9 'Still' uit de zgn. 'Landkaartpresentatie', die in 6 minuten in grote lijnen de geschiedenis van Dachau vertelt. De beelden worden geprojecteerd op een uit hout gefreesde landkaart van Europa in 1942.
Afbeelding 10 De landkaart tijdens de opbouw
37
Afbeelding 11 Conservator Karen Tessel met Koning Willem-Alexander bij de vitrinekast van Pim Boellaard
Afbeelding 12 Een selectie van de objecten in de tentoonstelling: (vlnr) trompetkoffer van Jaap van Mesdag, reliëfje van Frits van Hall, foto van dochter Joke van Lies Bueninck, kampjas en deksel kist van Pim Boellaard
38
Afbeelding 13 Overzicht interactieve monument in de tentoonstelling
Afbeelding 14 Monument, met uitgelicht Petronella Beekhuys, van wie een portretfoto is. Linksonder de console (iPad Mini) waarmee het monument wordt bestuurd
39
Afbeelding 15 Monument, met uitgelicht Dirk Keize, van wie (nog) geen foto is. Op de muur is zijn gevangenennummer geprojecteerd
Afbeelding 16 Monument, met het filter 'Mannen' aan. Van de 2135 Nederlandse gevangenen waren 1935 man.
40
Afbeelding 17 Koning Willem-Alexander tijdens de opening bij de vitrine van Raïf Badawi, een van de hedendaagse politieke gevangenen
Afbeelding 18 Detail colofon van de tentoonstelling, met daarin genoemd mijn naam
41
Afbeelding 19 Fragment uit het door de Gedenkstätte Dachau aangeleverde Excel-bestand dat de basis was voor het monument. De gegevens van Nederlandse voormalig gevangenen zijn zoals bekend in de toenmalige kampadministratie
42
Afbeelding 20 Fragment uit het Excel-bestand dat wij hebben aangelegd voor het monument. De gegevens zijn deels overgenomen uit oorspronkelijke Excel-bestand, en gecontroleerd, verbeterd en aangevuld aan de hand van de archieven van de Afdeling Oorlogsnazorg van het Nederlandse Rode Kruis in Den Haag.
43
Afbeelding 21 Oud-Dachaugevangene Ernst Sillem en zijn biograaf Sydney Weith in de opnamestudio van de filmpjes voor in de tentoonstelling, zaterdag 7 maart 2015
Afbeelding 22 'Still' uit het filmpje met oud-Dachaugevangene Willemijn Petroff-van Gurp en haar biograaf Jelle Braaksma, 6 maart 2014.
44