Cultuurhistorische Verkenningen van de wijken in
Zoetermeer
STADSCENTRUM
DE GAVE STAD
Zoetermeer als staalkaart van naoorlogse stedenbouw en architectuur
Cultuurhistorische Verkenningen van de wijken in
Zoetermeer
STADSCENTRUM
DE GAVE STAD
Zoetermeer als staalkaart van naoorlogse stedenbouw en architectuur
INHOUD
Vooraf
1
Ontwikkeling van het Stadscentrum
3
De historische infrastructuur
13
De ruimtelijke opzet
17
Groen en water
27
Architectuur
31
Recente ontwikkelingen
49
Bijzondere kwaliteiten
53
Conclusie
55
Bronnen en literatuur
57
DE
GAVE
STAD
In het oorspronkelijke Struktuurplan Zoetermeer (1968) ligt de nadruk op de hoofdwegenstructuur in de vorm van een H. Het paars ingekleurde centrum ligt pal boven de dorpskern aan de toekomstige Europaweg. De Zoetermeerlijn volgt nog een later verlaten lusvormig tracé om het centrum heen. Foto Gemeentearchief Zoetermeer
VOORAF
Toen de gemeente Zoetermeer in 1962 de status van groeigemeente verwierf, mocht het in enige decennia uitgroeien tot een stad van 100.000 inwoners om de overloop van Den Haag op te vangen. Gerenommeerde stedenbouwkundigen gingen direct aan de slag om een Structuurplan voor Groot Zoetermeer te tekenen. Het plan dat ir. S.J. van Embden en Rein Fledderus voorlegden paarde de charme van eenvoud aan verkeerstechnische logica. Tussen Rijksweg 12 en de spoorlijn Den Haag-Utrecht in het zuiden en de ongerepte Zoetermeerse Meerpolder in het noorden werd een krans van wijken geprojecteerd rond de kop van het oude dorp, die van elkaar werden gescheiden door een hoofdwegennet in de vorm van een H. Aan de korte dwarsverbinding, juist boven het dorp, werd het nieuwe Stadscentrum geprojecteerd. Dit structuurplan, dat een woon- en werkomgeving in het vooruitzicht stelde waarin dorpelingen konden veranderen in stedelingen, werd in de raad vastgesteld in het roerige jaar 1968. Ook in Zoetermeer vond er een democratische revolutie plaats en werd de ‘top-down stedenbouw’ (of ‘Blauwdrukstedenbouw’) vervangen door een ‘bottum-up’ model, met inspraak en geleidelijke ontwikkeling (‘Ontwikkelingsstedenbouw’). Het nieuwe Projectteam Stadscentrum vertaalde de wensen van de insprekers en het eigen, ‘multidisciplinair’ onderzoek, in een Globaal Bestemmingsplan Stadscentrum (1975), waarin geen eindbeeld werd vastgelegd, maar de ruimtelijke opzet werd beschreven in termen van bereikbaarheid, beleving en organisatiestructuur. De nagestreefde sfeer was die van een organisch gegroeide oude binnenstad. ‘Eenheid in verscheidenheid’ luidde het parool. Toch is het Stadscentrum niet alleen het resultaat van inspraak. Op ministerieel niveau, in nauw overleg met de NS, werd het tracé van de Zoetermeerlijn vastgelegd. De beroemde ‘omgeklapte lus’ is een diep ingrijpende ‘ijzeren voorwaarde’ voor de planvorming geweest. Het is deze botsing tussen inspraakstedenbouw en -architectuur en technocratische verkeersplanning in het begin van de jaren zeventig die uiteindelijk het huidige Stadscentrum heeft opgeleverd. Het kon echter pas daadwerkelijk gerealiseerd worden in de jaren tachtig, nadat ontwikkelaars en investeerders de plannen rijp hadden gemaakt voor commerciële exploitatie en de gemeente Zoetermeer voldoende middelen had om aan de hoge culturele wensen te voldoen.
DE
GAVE
STAD
1
‘Nu nog grazen, straks winkelen,’ zo luidde het bijschrift bij deze foto uit het zogenaamde Groene Boekje (1972). Het zou echter nog zo’n vijftien jaar duren voordat dat kon.
In het Groene Boekje riep burgemeester Wegstapel de burgers op om mee te ontwerpen aan het Stadscentrum.
2
O N T W I K K E L I N G VA N H E T S TA D S C E N T R U M
Na de vaststelling van het Structuurplan Zoetermeer in 1968 had een onmiddellijke ‘doorstart’ moeten plaatsvinden naar het ontwerp van het centrum, waarvan men de eerste paal al in 1972 en de opening rond 1975 verwachtte, op het moment dat Zoetermeer 40.000 inwoners zou tellen. In plaats daarvan raakte de Werkgroep Ontwikkeling Zoetermeer echter in een impasse. Het was - achteraf gezien - natuurlijk onvermijdelijk: de planning van Zoetermeer bevond zich precies op het breukvlak van twee tijdperken. De revolte van de jaren zestig was bezig zich te voltrekken. De omverwerping van de ‘regentencultuur’ en de roep om directe democratie speelde niet alleen in het Maagdenhuis, maar ook (hoewel met minder tam-tam) in de nieuwe groeigemeente. Kant-en-klare plannen van een selecte club stedenbouwkundigen en bestuurders, zoals tot dan toe het geval was, pasten niet meer in het nieuwe klimaat. De Werkgroep Ontwikkeling Zoetermeer werd in 1971 opgeheven en er werden zogenaamde ‘projectteams’ samengesteld voor Seghwaert, Buytenwegh de Leyens en Stadscentrum. Die voor de wijk Stadscentrum kwam onder leiding van W.F. Schut te staan, die als gerenommeerd stedenbouwkundige, samen met twee andere ‘zwaargewichten’ uit de toenmalige stedenbouwkundige wereld, S.J. van Embden en R. Fledderus, al van begin af aan bij de ontwikkeling van Zoetermeer betrokken was geweest. In zijn functie als minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening had hij ook de eerste paal voor Meerzicht de grond in had geslagen. De Projectteams waren ‘multidisciplinaire’ overleg- en ontwerpgroepen, bestaande uit architecten, stedenbouwkundigen, sociologen, kunstenaars en (veel) ambtenaren uit uiteenlopende stedelijke diensten. De mening van de burger kreeg met ‘inspraak’ (toen een noviteit) een vaste plek in het ontwerpproces. Voor de opzet van Zoetermeer had dit alles ingrijpende gevolgen: Palenstein, Driemanspolder en Meerzicht waren nog maar net in aanbouw, toen hoogbouw ook door de plannenmakers werd afgezworen (bij de bevolking en veel bestuurders bestond al van stonde af aan grote weerstand tegen deze woonvorm) en plaats maakte voor laagbouw, in allerlei verkavelingsvormen. De helft van Meerzicht, geheel Buytenwegh de Leyens en Seghwaert werden wijken van het ‘kleinschalig woongeluk’. Deze onrustige tijden waren niet bevorderlijk voor de Stadscentrum-plannen. Over verschillende zaken werd getwist of bestond grote onzekerheid. De ontwerpers gingen al in het Structuurplan Zoetermeer uit van een onafhankelijke positie van het nieuwe centrum ten opzichte van het oude dorp. Maar de Samenwerkende Middenstand Zoetermeer (Samizo) verzette zich daartegen en kwam zelfs met eigen tekeningen. De oude dorpsbebouwing zou vrijwel geheel door nieuwbouw moeten worden vervangen (dat was ook bij de ‘officiële’ plannen het geval) en daarbij onderdeel gaan uitmaken van DE
GAVE
STAD
3
De bekende illustrator Rudolf Das maakte in 1972 een vogelvluchtperspectief van het gedachte stadscentrum. Op de plek waar nu de Franse buurt ligt is het pretpark Waterwonderland te zien. Foto Gemeentearchief Zoetermeer
4
het nieuwe centrum van Zoetermeer. Een hiermee sterk verwant twistpunt was de vergroting van de Grote Dobbe. Voorstanders van de scheiding tussen het oude dorp en het nieuwe stedelijke centrum (waaronder Schut) zagen de (vergrote) Grote Dobbe als onderdeel van een parkachtige ‘bufferzone’, de tegenstanders zagen hier uiteraard niets in. De loop van de Zoetermeerlijn was eveneens een onzekere factor. In het plan van 1968 werd uitgegaan van een rondgaande lus die in een wijde boog om het centrum zou lopen en hier dus niet zou kunnen stoppen. Dit zou de bereikbaarheid van het centrum natuurlijk ernstig schaden, maar de oplossing had men niet direct voor handen. Het inhuren van een extern stedenbouwkundig bureau (Zandstra, Gmelig Meyling, De Clercq Zubli) om de impasse te doorbreken en knopen door te hakken bood geen soelaas. De producten van dit bureau werden zelfs onverbloemd beschreven als ‘een toonbeeld van ongeïnspireerdheid’. Wat er mis was, was in essentie de achilleshiel van het hele planproces tot dan toe: er was geen goed programma van eisen (dat wil zeggen een nauwkeurige beschrijving van welke functies en voorzieningen in welke hoeveelheden noodzakelijk of wenselijk zijn) en geen goed uitgewerkte ontwerpmethode. Niettemin kwamen in de aanloop tot een nieuw structuurplan, dat noodzakelijk geworden was vanwege de snel veranderende inzichten, belangrijke uitgangspunten vast te staan: de bebouwing in het oude dorp zou niet worden gesloopt (‘Het doek voor het dorp is gevallen’, zo kopte het tijdschrift Zoetermeer Stad misleidend) en kon als zelfstandig buurtcentrum los van het nieuwe stadscentrum blijven functioneren, de Grote Dobbe zou tot een grote plas worden vergraven en de enkelvoudige lus van de Zoetermeerlijn werd een dubbele, ‘omgeklapte’ lus, waarbij het nieuwe Stadshart, de winkelkern van het Stadscentrum, tussen twee stations zou komen te liggen. De inspraak, waarbij mensen met geluidswagens in de binnenstad van Den Haag werden opgeroepen mee te denken, was een succes geworden en had duidelijk gemaakt wat de burger van het centrum verwachtte: ‘menselijk’, ‘leefbaar’ en ‘gezellig’. Het Structuurplan 1972 schetste een Stadscentrum als ‘ontmoetingsplaats’, niet alleen van burgers met burgers, maar ook van burgers met handel en van burgers met bestuur. Het geheel zou een geheel eigen karakter en een ‘opmerkelijke verschijningsvorm’ krijgen. Al het gemotoriseerde verkeer, de Zoetermeerlijn en het parkeren zouden op maaiveldniveau blijven en erboven zou het centrum, liefst grotendeels in houtskeletbouw, worden gebouwd. Een tot dan toe ongekend concept in Nederland! Ter plaatse van de Dobbeplas zou een riant ‘stadsbalkon’ op drie meter hoogte uitkijken op het lager gelegen ‘stadserf’ aan de plas en op het spektakel van ‘Waterwonderland’, het natte themapark in de Grote Dobbe. Niet alles zou in één keer gebouwd hoeven te worden, alleen de ‘hardware’, zoals DE
GAVE
STAD
5
Het Globaal Bestemmingsplan Stadscentrum (1975) bevat enkel beeldloze abstracte schema’s, grafieken en matrixen. Deze waren het resultaat van een ‘verwetenschappelijkte’ ontwikkelingsstedenbouw.
6
het verkeerssysteem, het stadhuis en de plaats van de warenhuizen en belangrijke voorzieningen zouden vastliggen. Het geheel moest organisch kunnen groeien, als een oude binnenstad. Hierna werd het een poos stil in de ontwikkeling van het stadscentrum, want het oude zeer, het gebrek aan een effectieve methode om het programma meer in detail uit te werken, speelde weer op. Zolang dat er niet was, de ontwerpers niet duidelijk konden maken hoe zij de bijzonder ingewikkelde menging van functies tot stand wilden brengen en het plan geen harde juridische status had, zouden geldschieters niet thuis geven. Het was duidelijk: de orthodoxe ontwerpmethode, waarbij de ontwerper aan het werk gaat en achteraf bekijkt of het geheel realiseerbaar is, was in dit geval niet geschikt: daar was de opzet van het stadscentrum veel te ingewikkeld en de verschillen in denkbeelden tussen de leden van het breed samengestelde Projectteam te groot voor. Als oplossing voor dit probleem werd gekozen voor een in die tijd vooruitstrevende werkwijze, één die precies tegengesteld was aan de normale gang van zaken. De ontwerper zat niet in het begin van het ontwerpproces, maar helemaal aan het eind, als alle programma’s, volumes en grove maatvoeringen van gebouwen, stedelijke ruimten en wegen al berekend en uitgekiend waren. ‘De ontwerper werd het zwijgen opgelegd’, zo concludeerde de Zoetermeerse stedenbouwkundige B. van Gent. Het ontwerpproces werd met andere woorden verregaand ‘verwetenschappelijkt’. Men werkte van grof naar fijn, van abstract naar concreet, telkens aan een niveau lager het materiaal doorgevend om uitgewerkt en berekend te worden en nieuwe probleemstellingen te formuleren. Het beeld stond niet vast, maar zou het resultaat zijn van rationele keuzes, die dan ook zo precies mogelijk moesten worden vastgelegd en met schema’s, cijfers en grafieken onderbouwd. ‘Er is niet getracht met mooie tekeningen, maquettes e.d. - zoals vroeger gebeurde- een aantrekkelijk beeld te toveren. Dat komt immers neer op misleiding. De ontwikkelingen kunnen namelijk niet gefixeerd worden’, zo legde een raadslid uit. Het Bestemmingplan 1975 (en dan vooral de plankaart), waar dit alles in uitmondde, is een verbazingwekkend stuk, met ingewikkelde grafieken en relatieschema’s die voor nietingewijden tamelijk mysterieus moet zijn geweest. Alle abstractie ten spijt (de concrete uitwerking zou in de komende jaren in grote lijnen volgen in aparte beleidnota’s) was het wel degelijk duidelijk hoe het stadscentrum er uit zou komen te zien. Aan het Bestemmingsplan werd enige jaren later zelfs een Stadsbeeldplan toegevoegd, waarin de functie ‘beleving’, die op één lijn werd gesteld met ‘gewone’ functies, aan de hand van tekeningen en foto’s van andere steden per ruimtelijk aspect (bijvoorbeeld arcades) werd uitgelegd. ‘Het was het eerste beeldkwaliteitplan van DE
GAVE
STAD
7
De westelijke punt van het Stadshart, tussen de splitsing van de Zoetermeerlijn en Europaweg, is in aanbouw (1982). Het politie- en brandweerkantoor is reeds in gebruik.
8
Nederland, lang voordat het begrip ook maar bestond’, zo meent Frans Schaasberg, destijds al stedenbouwkundige bij de gemeente. Anderhalf jaar later, in oktober 1976, ging het ontwerpproces een beslissende fase in: er werden drie grote ontwikkelaars bij de bouw betrokken, Wilma, Bredero en MAB, die hun grote praktijkkennis van de bouwwereld en van de markt van vraag en aanbod voor winkels, woningen en kantoren moesten aanwenden om samen met de gemeente de nog altijd vrij globale schetsen in concrete bouwplannen om te zetten. Het werd tijd, zo vonden de gemeenteraadsleden, want behalve dat hun voorstellingsvermogen met alle abstracte nota’s zwaar en vooral lang op de proef werd gesteld, ging de groei van Zoetermeer onstuitbaar door. Er moest zelfs een noodwinkelcentrum worden gebouwd, Soeterweijde, ter plaatse van de huidige Dublinstraat. De drie ‘realisatoren’, zoals zij werden genoemd, maakten in nauwe samenwerking met de gemeente de ‘schetslayout’ (1979), waarin het stratenpatroon, de precieze omtrek van de bouwblokken en de plek van de winkels, woningen en voorzieningen werden vastgelegd. De paal voor het eerste gebouw van het centrum, het politie-en brandweerbureau, ging in 1978 de grond in, terwijl ook werd begonnen met de verdiepte aanleg van de Europaweg. Een jaar eerder was de eerste fase van de Zoetermeerlijn al geopend. Maar wie had gedacht dat de bouw nu dan goed van de grond zou komen, vergiste zich deerlijk. Het zou nog vier jaar duren voordat van het tweede gebouw de eerste paal geslagen werd en zes jaar voordat de uitvoering echt op gang kwam. De inzakkende economie gooide zand in de motor. In het Stadshart waren vier zogenaamde grote ‘trekkers’ gepland, de Hema, de Konmar, C&A en V&D. De laatste had echter financiële problemen en trok zich terug. MAB en Bredero dienden, als de twee ontwikkelaars die binnen de wijk Stadscentrum het Stadshart voor hun rekening zouden nemen, hier een oplossing voor aan te dragen, hetgeen Bredero uiteindelijk met het inleveren van de opdracht moest bekopen, omdat deze ontwikkelaar uit wilde gaan van drie trekkers en zelfs de belangrijkste stedenbouwkundige uitgangspunten, zoals het opgetilde niveau, wilde loslaten. MAB bleef als enige ontwikkelaar voor het Stadshart over, hoewel ook deze lange tijd geen vierde trekker kon vinden. Maar er speelde meer. Niet alleen bleek het moeilijk een ander grootwinkelbedrijf te interesseren in het Stadshart, dat gold ook voor beleggers, die de bouw van de winkels en woningen moesten financieren. De inzakkende economie noodzaakte bovendien tot bezuinigingen op het plan. Een kwart van de parkeerplaatsen werd geofferd, de resterende versoberd, de kosten van het woon- en bouwrijp maken moesten worden gedrukt en het te realiseren programma aangepast. DE
GAVE
STAD
9
Rond 1989 is het westelijke deel van het Stadshart al in gebruik, terwijl de Stadshart Passage nog in aanbouw is. Foto’s Gemeentearchief Zoetermeer
10
Op 1 september 1981 wordt dan, na het brandweer- en het politiebureau, eindelijk de draad weer opgepakt, met het slaan voor de eerste palen voor de Konmar in het westen en het IJshockey- en tafeltenniscomplex (beter bekend als de PWA-hal) in het oosten. In mei 1982 is de officiële opening van het busstation en de Europaweg. Wanneer MAB dan eindelijk een grote belegger gevonden heeft, de Aegon, kan vanaf 1983 de bouw van het Stadshart tenslotte echt op gang komen. Voorjaar 1985 wordt de eerste fase, bij de Konmar, feestelijk geopend en in datzelfde jaar is ook de Zoetermeerlijn, de eerste na-oorlogse spoorlijn in Nederland, met het ingebruiknemen van station Stadhuisplein helemaal gereed. Vanaf dit ogenblik wordt met straffe regelmaat elk jaar een ‘fase’ van het Stadshart (er zijn er vijf) geopend. Bovendien worden ook zogenaamde ‘randkernen’ rondom het Stadshart, de Franse, Engelse en Griekse buurt, in snel tempo gerealiseerd door ontwikkelaar Wilma. Op 15 maart 1990 tenslotte, vijfentwintig jaar nadat de eerste voorzichtige ideeën over het Stadscentrum op papier werden gezet, werd de laatste fase geopend: de Stadshartpassage, de oplossing van MAB voor de ontbrekende vierde trekker. Het is misschien een wat vreemde eend in de bijt, deze overdekte passage in een Stadscentrum dat zo uitdrukkelijk een ‘echte’ binnenstad onder de blote hemel moest worden, maar het concept, waar MAB bij de ontwikkeling van de Hallen in Parijs al ervaring mee had opgedaan, is niettemin een groot succes geworden. De bouw in het Stadshart en het Stadscentrum als geheel heeft sinds de officiële laatste fase niet stilgestaan. De ontwerpers stond geen centrum met een eindbeeld voor ogen, maar een ‘binnenstad’ die altijd kan veranderen, zij het met behoud van de hoofdstructuur. Sinds 1990 zijn het Stadstheater en het Movie Palace gebouwd, heeft het Stadhuis een toren gekregen, zijn er woontorens gebouwd, een winkelgalerij langs de Warande en staat de uitbreiding van het Stadshart in het oosten en westen op stapel. De echte laatste fase van het Stadscentrum is voorlopig nog niet aangebroken.
DE
GAVE
STAD
11
Het nieuwe Stadscentrum trekt zich weinig aan van het polderlandschap.
Langs de Voorweg staan monumentale boerderijen, waaronder deze op nr. 54.
12
DE HISTORISCHE INFRASTRUCTUUR
De wijk Stadscentrum ligt vrijwel geheel in de Nieuw Drooggemaakte Polder, waar ook Buytenwegh de Leyens, het Buitenpark en de Zoetermeerse Plas deels in liggen. De polder wordt begrensd door de Leidsewallenwetering, de Voorweg, de dijk van de Zoetermeerse Meerpolder en de Elleboogse wetering boven de Zoetemeerse Plas. Vanaf 1670 zijn stap voor stap de uitgestrekte plassen rondom het tweelingdorp Zoetermeer-Zegwaart, die waren ontstaan door ‘vervening’, het uitsteken van de poldergrond voor het winnen van turf, weer drooggemalen en als landbouwgrond uitgegeven. De Nieuw Drooggemaakte Polder is de laatste van deze reeks inpolderingen. Het gebied, drooggemalen met behulp van vier windmolens, viel in 1771 droog. Het peil van het land ligt ongeveer 5 meter beneden NAP (Nieuw Amsterdams Peil), ruim drie meter onder het niveau van de Leidsewallenwetering en het water van de Voorweg.
In tegenstelling tot de wijken Buytenweg de Leyens en Seghwaert, waar zo veel mogelijk restanten van het oude polderlandschap (dwarstochten, sloten, boomgaarden, windsingels) in het stedenbouwkundig plan zijn opgenomen, is dat in het Stadscentrum nauwelijks gebeurd. Dat zou hier ook bijzonder moeilijk geweest zijn, gezien de stedelijke opzet, de hoge bebouwingsdichtheid en vaak forse ophoging. Maar ook in de woonbuurten van het Stadscentrum, de Griekse, Franse, Engelse en Ierse buurt, is er van de structuur van de oude polder slechts hier en daar iets overgebleven. De J.L. van Rijweg, die nu van de Voorweg over het viaduct naar de parkeergarage van de Konmar loopt, is een restant van de vroegere weg met dezelfde naam, die voor de bouw van het Stadscentrum liep vanaf de Voorweg naar de Zwaardslootseweg, waar hij overging in de Broekweg. Voor de oorlog was de J.L. van Rijweg gewoon het zuidelijkste deel van de Broekweg, één van de oudste nog bestaande wegen in Zoetermeer, mogelijk al uit de tiende eeuw. In de Ierse buurt, ten zuiden van de Voorweg, ligt het andere restant van het oude agrarische landschap. De singel ten zuiden van de Dublinweg is een gedeelte van een zeventiende-eeuwse tocht, een brede sloot die loopt van het ene naar het andere eind van een polder en die het water van alle dwarsslootjes opvangt en wegvoert. De Ierse buurt is, samen met de Leeuwenhoek kantorenlocatie, de enige buurt van het Stadscentrum die in de Driemanspolder ligt, waarin ook de wijken Meerzicht en Driemanspolder zijn gebouwd en die in 1670 als eerste verveende plas is drooggemalen. De landschappelijke elementen die de grenzen vormden van de oude polders en een cruciale rol speelden in de waterhuishouding of ontsluiting van het dorp zijn daarentegen wel DE
GAVE
STAD
13
Deze woningenrij, de zogenaamde Rode Pannenbuurt, stond aan de J.L. van Rijweg, ongeveer waar nu de Konmar staat. Foto Gemeentearchief Zoetermeer
14
bewaard gebleven, mede omdat zij hun oude functie nog steeds vervullen en de wijk fraai begrenzen. De Leidsewallenwetering is één van de oudste waterstaatkundige werken van Zoetermeer. Deze middeleeuwse ‘wende’ (een lage kade of dijk) speelde een rol in de vroegste ontginningsgeschiedenis van Zoetermeer en beschermde het pas ontgonnen en ingeklonken veen tussen de wetering en de Broekweg tegen instromend water vanaf de hoger gelegen ‘wilde venen’ aan de oostkant van de dijk. De wetering diende tevens als vaarweg naar Leiden en vormde de scheiding tussen de dorpskernen Zegwaart en Zoetermeer, alwaar hij overging in de Delftsewallenwetering. De Voorweg heeft eveneens een zeer oude geschiedenis. Hij komt voor het eerst voor in 1295 en heette toen nog Kercweghe. De wetering werd in 1491 gegraven. In de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw werd de Voorweg een geliefde plek voor rijke burgers uit de stad om hun buitenplaats te bouwen. De Hofstede Meerzigt, nu een beschermd monument, is het mooiste voorbeeld hiervan (1677). Vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw kregen deze buitenplaatsen geleidelijk aan weer de functie van boerderij of werden afgebroken. Aan het stuk Voorweg dat tot het centrum behoort staan nog enkele fraaie boerderijen en woonhuizen uit de negentiende en vroeg-twintigste eeuw. Eén hiervan is de langhuisboerderij op nr. 54, uit 1895, met uitzonderlijk rijk besneden windveren aan de voorgevel. Naast de boerderij staat één van de imposantste rode beuken van Zoetermeer, en is ouder dan zijn stenen buurman. De Grote Dobbe tenslotte is eveneens een restant van het oude Zoetermeer, hoewel niet in de huidige vorm. Voor de vergroting in de jaren tachtig was dit slechts een kleine uitstulping van de Buurvaart. Bij de bouw van het Stadscentrum is de dijk van de Grote Dobbe doorgestoken, waardoor de plas bijna drie keer zo groot is geworden en het water nu tot aan de Markt loopt.
DE
GAVE
STAD
15
De buurten van het Stadscentrum rondom het Stadshart.
Luchtfoto van het Stadscentrum na de voltooiing van het Stadshart in 1991. Ook de woonbuurten rond de Grote Dobbe zijn gereed.
16
DE RUIMTELIJKE OPZET
De wijk Stadscentrum ligt zeer centraal in de gemeente, als een spin in haar web. Dat is geen toeval: vanaf de eerste ontwerpen voor het moderne Zoetermeer stond vast dat hier, net boven het oude dorp, het centrum, de moderne ‘binnenstad’ van Zoetermeer zou gaan verrijzen. Het Stadscentrum is, geheel naar Zoetermeerse traditie, vormgegeven als een apart gebied, een eiland, gescheiden van de omringende wijken door hoofdwegen, groen en water: aan de noord- en westzijde door de Europaweg en Afrikaweg, in het oosten de Leidsewallenwetering en in het zuiden de Grote Dobbe en de Van Leeuwenhoeklaan. De naam voor deze wijk is enigszins misleidend, omdat het gebied uit zes deelgebieden bestaat waarvan er slechts één, het Stadshart, een centrumfunctie heeft. In de Franse en Engelse buurt, respectievelijk ten oosten en westen van de Grote Dobbe, wordt slechts gewoond en dat geldt ook voor de Griekse (oostelijk van Stadshart) en Ierse buurt (tussen de Van Leeuwenhoeklaan, J.L. van Rijweg en Voorweg). Ook de kantorenstrook tussen de Ierse buurt en Afrikaweg behoort tot het Stadscentrum, al ligt deze hiervan wat afgezonderd. H E T S TA D S C E N T R U M A L S G E H E E L
De verkeersstructuur is, zoals in alle Zoetermeerse wijken, het fundament voor de ruimtelijke opzet. Het gebied is op ‘maximale bereikbaarheid’ ontworpen. Het ligt precies op de plek waar de verschillende wijken bij elkaar komen, aan de Europaweg, de centrale as van het hoofdwegenstelsel van de stad (de zogenaamde H-structuur). Ook het openbaar voervoersysteem is gericht op een zo optimaal mogelijke ontsluiting van het centrum. De Sprinter heeft hier twee stations op kleine afstand van elkaar: Centrum West en Stadhuisplein. Het busstation, het vertrek- en eindpunt voor stads- en streekbussen, is gekoppeld aan station Centrum West, recht tegenover de westelijke ingang van het Stadshart. Vergeleken met andere binnensteden is het gemak waarmee men tot het Stadshart door kan dringen bijna een ervaring uit een vergangen tijdperk: de verbinding met de snelweg is kort en zonder opstoppingen, er zijn parkeerplaatsen te over en trein en bus zijn overal dichtbij. Toch heeft de verkeersstructuur voor een buitenstaander een ‘Januskop’. Hoe snel het centrum ook is te bereiken, eenmaal daar kan men er met de auto slechts binnenrijden via de Europaboulevard en de J.L. van Rijweg. Vanaf de zuid- en oostkant is het een onneembare vesting, een gegeven dat menig onbevangen automobilist in zijn wanhoop aan een ontwerpfout zal hebben toegeschreven. Dat is niet zo: de keuze om het oude dorp en het nieuwe centrum als twee gescheiden werelden te behandelen en de verbindingen tussen het stadscentrum en de omringende wijken vooral door middel van loop- en fietsroutes te DE
GAVE
STAD
17
Doorsnede over het Stadshart in noord-zuid richting. 1. Europaweg met tunnelbak 2. Stadstuin. 3. Stadshart Passage 4. De ‘onderwereld’ met de Amsterdamstraat en Zoetermeerlijn op maaiveldniveau. 5. Stadhuis. 6. Markt op verhoogd grondpakket. 7. Grote Dobbe. 8. Dorpskern. Zwart: oorspronkelijke maaiveldniveau. Geel: zandophoging. Roze: veenpakket
Ir W.F. Schut, projectleider Binnenstadsteam, voor de Hema tijdens de bouw van het Stadshart (1986). Ex-minister Schut was praktisch vanaf het begin getrokken bij de bouw van Zoetermeer. Foto Gemeentearchief Zoetermeer
18
leggen is met opzet gemaakt. De oude Dorpsstraat, zo was de gedachte, zou zijn authentieke karakter slechts kunnen behouden als het in bescherming werd genomen tegen de grootschalige en ‘rauwe’ activiteiten die nu eenmaal eigen zijn aan het centrum van een grote stad. De barrières bevinden zich niet alleen aan de randen, maar ook ìn de wijk. De Zoetermeerlijn deelt het gebied onverbiddelijk in tweeën, en na de splitsing van de lijn ten oosten van station Centrum West zelfs in drieën. Fietsers en voetgangers kunnen de spoorlijnen slechts op enkele punten passeren. Het stadhuiscomplex speelt hierbij een cruciale rol. Het ligt pal naast het station Stadhuisplein, in het geografische midden van de wijk, op een punt waar het Stadshart, de Franse en Engelse buurt en de wandel- en fietsverbindingen tussen Stadshart en Dorpsstraat samenkomen. Het is de poort tussen de wijken ten noorden en die ten zuiden van de Zoetermeerlijn. De stadhuistoren, geplaatst op de zichtas tussen Stadhuisplein, Grote Dobbe en de beide kerktorens van het oude dorp, symboliseert dit. H E T S TA D S H A RT
De binnenstad van Zoetermeer, het Stadshart, werd tijdens de bouw door toenmalig wethouder E. Jenné niet zonder reden ‘uniek in Europa’ genoemd. Hij doelde waarschijnlijk niet zozeer op het late tijdstip van de bouw, (Zoetermeer was al ver uitgegroeid toen de eerste paal van het Stadshart nog de grond in moest) als wel op de technische oplossingen en de ruimtelijke opbouw, die inderdaad uitzonderlijk en bovendien uiterst consequent uitgevoerd zijn. ‘Zeg mij maar eens waar je in Nederland een stadhuisplein kan vinden dat zes meter boven het maaiveld ligt’, vroeg Schut, projectleider van het binnenstadsteam uitdagend aan een verslaggever. De verhoogde ligging van het Stadshart is zonder meer enig in zijn soort. Het geheel is gebouwd op grote betonnen platen op pijlers, met uitzondering van de westelijke punt, die is opgehoogd met een grondpakket. Vanaf de westelijke entree van het Stadshart, bij de Konmar en het politiebureau, loopt de ‘vloer’ van het winkelgedeelte van het Stadshart geleidelijk aan omhoog tot zes meter boven het maaiveld ter plaatse van het Stadhuisplein. Het winkelend publiek hoeft zodoende nergens bewust de Zoetermeerlijn over te steken en komt ook niet oog in oog met bestemmings- en bevoorradingsverkeer. Auto’s worden onder het winkelcentrum doorgevoerd, zoals bij het Onderlangs en de Amsterdamstraat, naar de parkeergarages en laad- en losplaatsen. Dit systeem van strikt gescheiden verkeerssoorten, waarbij voetgangers en fietsers het alleenrecht hebben in het verhoogde winkelgedeelte van het Stadshart, is zeer doelmatig en publieksvriendelijk, maar verklaart deels ook waarom de buitenkant van het Stadshart een weinig uitnodigende en hier en daar zelfs ongenaakbare indruk maakt. DE
GAVE
STAD
19
Het Theaterplein tussen V&D en Stadstheater grenst aan de ‘onderwereld’ onder het Oostwaarts.
Verbijzonderde entree van Hogerop naar Plaats. Met geknikte plein- en straatwanden en weelderige beplanting zijn intieme binnenstedelijke plekken gemaakt. Foto Ralph Goutier
20
Auto’s worden aan de randen van het gebied gestald. De vele overdekte parkeervoorzieningen (tien in totaal met een gezamenlijke capaciteit van 3100 plaatsen) vormen, samen met de eveneens overdekte bedieningswegen, de donkere ‘onderwereld’ van het Stadshart, die zich aan de randen onverbloemd aan de buitenwereld toont, zoals te zien is vanaf het viaduct van het Bovenlangs, langs de Luxemburglaan en aan het Theaterplein. D E ‘ B O V E N S TA D ’
De ‘benedenstad’ is zakelijk en niet voor ruimtelijke beleving ontworpen, wat in schril contrast staat tot de doorwrochte wereld van het Stadshart, de ‘bovenstad’, die men via trappen en paden kan betreden. ‘Dit wordt een warm en kloppend hart. Het is net de Kalverstraat. Wat een sfeertje! En nu is het nog niet eens klaar. Een splinternieuw stadscentrum. Maar eigenlijk is het zo oud als de weg naar Rome.’ Het ‘zo oud als de weg naar Rome’ van de heer Verploegen, voorzitter van de winkeliersvereniging van het Stadshart, slaat op de belangrijkste uitgangspunten van het ontwerp voor de ‘bovenstad’. Een echt stadscentrum is geen winkelcentrum, maar een binnenstad, zoals we die kennen van oude Europese steden. Zo’n plek is de publieke huiskamer van alle stedelingen, waar het levendig en gezellig is, waar men vaker komt en langer verblijft dan strikt nodig is. Een binnenstad heeft een sterke concentratie van alle facetten van de samenleving en is divers van karakter. ‘Een stadscentrum voor alle wijken moet er voor zorgen dat de wijkbewoners geen dorpelingen zijn, maar echte stedelingen van Zoetermeer’. Dat betekende voor het Stadshart dat er op een oppervlak van ternauwernood 35 hectare zowel winkels, als horeca, warenhuizen, kantoren, bioscopen, een theater, sportvoorzieningen, maar ook woningen dienden te komen. Er moest bijzonder compact worden gebouwd, maar wel in laag- of middelhoogbouw. Slechts op enkele plekken mocht hoogbouw verrijzen. Alle belangrijke stedenbouwkundige keuzes zijn op vergelijkbare wijze terug te voeren op het streven Zoetermeer een ‘echte’ binnenstad te geven, met historische karakteristieken die hun waarde in de loop der eeuwen hebben bewezen. Dat is ook de reden dat er in het Stadshart door en boven elkaar wordt gewoond, gewerkt en gerecreëerd en dat de straten niet werden overdekt, zoals in andere steden met een nieuw centrum vaak wel gebeurde. Een geknikt stratenverloop, onderbroken door intieme pleintjes, op geregelde afstanden herkenbare oriëntatiepunten, zoals een karakteristiek gebouw of een boom, een ‘natuurlijke’ afwisseling van drukke en stille plekken, het Stadshart behoorde een organisch gegroeid karakter te krijgen, waardoor het ook in de toekomst zou kunnen doorgroeien en DE
GAVE
STAD
21
Twee Amerikaanse studies, die vooral in de jaren zeventig zeer populair werden onder architecten en stedenbouwkundigen, werden voor de onderbouwing van het Stadsbeeldplan gebruikt: ‘The Image of the City’ (1960) van de sociaal-geograaf Kevin Lynch, en ‘A Pattern Language’ (1977) (Nederlandse vertaling: Een patroontaal) van de architect Chistopher Alexander. Lynch onderzocht de ‘leesbaarheid’ van de stad, aan de hand van een kaart, een zogenaamde ‘Mental Map’ die de ondervraagden uit het hoofd moesten tekenen. Hij ontdekte dat alle onderzochte personen dezelfde elementen gebruikten om zich een beeld van hun stad te vormen, zich te oriënteren en een onderscheid te maken tussen aantrekkelijke en minder aantrekkelijke plekken. Die elementen omschreef hij als routes (bijvoorbeeld een straat met een duidelijk begin en eind), randen (een spoorlijn), buurten, knooppunten (een duidelijk herkenbaar kruispunt) en herkenningspunten (bijvoorbeeld torens). Hoe duidelijker deze elementen met elkaar in verbinding staan, hoe helderder de Mental Map en hoe bevattelijker de stad. Het boek van Alexander, door zijn omvang en alomvattendheid bij sommigen bekend als de ‘ontwerpbijbel’, geeft 253 ‘patronen’, oftewel standaardrecepten voor ontwerpvraagstukken, van het hoogste schaalniveau (de agglomeratie) tot het kleinste (de inrichting van de slaapkamer). Alexander past in zekere zin binnen de ‘kleinschaligheidsgedachte’ (of ‘Nieuwe Truttigheid’ zoals de architect Carel Weeber het noemde), een stroming binnen architectuur en stedenbouw die in de jaren zeventig in Nederland doorbrak en in Zoetermeer Buytenwegh de Leyens en Seghwaert heeft opgeleverd. Men zette zich, onder aanvoering van beroemde architecten als Aldo van Eyck en Herman Hertzberger, af tegen het kille en onpersoonlijke functionalisme van de jaren vijftig en zestig en propageerde architectuur en stedenbouw met een ‘menselijke maat’, kleinschalig, herkenbaar en herbergzaam, democratisch ontworpen met inspraak van de gebruikers, met ruimte voor latere aanpassingen door zichzelf ontplooiende bewoners. ‘A Pattern Language’ is een ingewikkeld systeem van ‘tijdloze’, zichzelf door de eeuwen heen bewezen ontwerprecepten, gebaseerd op ervaringen uit architectuur, stedenbouw, antropologie, sociologie en psychologie, waarbij de emotionele beleving van gebouwen en steden een heel belangrijke rol speelt.
22
veranderen. Belangrijke zaken als het stratenverloop, de plek van de verschillende functies en belangrijke gebouwen als het stadhuis en het theater – de ‘harde structuur’, vergelijkbaar met de nerven van een blad, volgens een gemeentelijke voorlichtingsbrochure – liggen vast. Tussen de ‘nerven’ bevindt zich de zachtere structuur (de cellen, het bladmoes), die in de loop van de tijd kan worden opgevuld en veranderd. Zo kan de recent gebouwde winkelgalerij aan de Warande gezien worden als een voorbeeld van organische ‘doorgroei’ van het Stadshart. Net als in historische binnensteden zijn de straten van het Stadshart druk en smal. De Promenade is tien meter breed, nauwelijks breder dan de Dorpsstraat. De gebouwen staan direct tegen elkaar aan en vormen zo gesloten en intieme straten. Het gevelbeeld is afwisselend, als gevolg van het geknikte verloop en de keuze om de straatwanden op te knippen in verschillende kleinere bouweenheden. Om in een niet overdekt winkelcentrum toch droog te lopen zijn arcades toegevoegd, die op uitgekiende punten van de ene kant van de straat naar de andere springen. In smalle straten als deze zouden arcades een gevoel van extra ruimte kunnen opleveren, maar dat is hier nauwelijks het geval. Zij zijn vaak nogal laag, waardoor het hier en daar benauwd wordt en de begane grondlaag over grote lengte een duistere aanblik krijgt. De enige plek in het Stadshart waar het echt ruim aanvoelt is (afgezien van de Markt) de Stadstuin. Dit park is ontworpen als een stiltegebied, waar de bezoeker van het winkelcentrum na alle hectiek en krapte van de ‘druktegebieden’ weer rustig kan ademhalen. De Stadstuin ligt precies op de grens van de ‘boven-’ met de ‘benedenstad’, waardoor het niveauverschil zes meter bedraagt. De ontwerpers hebben niet volstaan met het zomaar kopiëren van de kenmerken van een historische binnenstad. Ingewikkelde berekeningsmethoden en uiterst wetenschappelijke plannings- en ontwerpmodellen hebben de wording van het Stadshart stap-voor-stap voorbereid. De precieze plaats, grootte en onderlinge verhoudingen van de functies en voorzieningen zijn bepaald met behulp van complexe relatieschema’s en grafieken. De mate van diversiteit van de deelgebiedjes werd zorgvuldig berekend en er werd een drukte-index gebruikt waarmee drukte- en stiltegebieden konden worden bepaald. Maar het meest opmerkelijke is toch wel dat ‘ruimtelijke beleving’, bij ontwerpers van vandaag toch vooral als iets subjectiefs gezien, werd beschouwd als een gewone functie, die net als andere functies als wonen of werken met wetenschappelijke methoden kan worden begrepen. Aan het Stadshart heeft een zogenaamd Stadsbeeldplan ten grondslag gelegen, volledig gebaseerd op de onderzoekers Kevin Lynch en Christopher Alexander (zie kader), waarvan de principes, omdat zij zo consequent zijn uitgewerkt, goed in het stadsbeeld zijn terug te vinden. DE
GAVE
STAD
23
Patroon nr. 19 uit het Stadsbeeldplan; Arcades.
Promenade richting Stadhuis met aan één zijde een arcade.
24
Er zijn 56 ‘patronen’ voor het Stadshart uitgewerkt, waaronder ‘routesysteem’ (de belangrijkste), ‘karakteristieke situaties’, ‘drukte- en stiltegebieden’, ‘arcades’, ‘aansluitende gebouwen’ en ‘individuele eenheden’. Over ‘routesysteem’ zegt het Stadsbeeldplan: ‘Het netwerk van het routesysteem als geheel moet een stelsel van konsekwent aanwezige hoofdrichtingen kennen. Deze richtingen doen als het ware dienst als een coördinatiestelsel bij de oriëntatie op grote schaal.’ In het Stadshart is er één hoofdrichting, die gevormd wordt door de vijfhonderd meter lange Promenade. Verder dient een routesysteem ‘met oriëntatiepunten gemarkeerd te zijn en vele herkenbare plaatsen (‘Karakteristieke Situaties’) moeten in het routesysteem als knooppunten zijn opgenomen’, een en ander naar de aanbevelingen van Lynch. Van deze ‘Karakteristieke Situaties’, van belang voor de oriëntatie en het gevoel voor identiteit van een plek, zijn er in het Stadshart vijf stuks: het Stadhuisplein, Driekant, Promenadeplein, Burgemeester Wegstapelplein en Plaats. Het zijn plekken waar men routekeuzen kan maken, reden waarom de bebouwing rondom de pleintjes niet overal gelijkvormig is, maar van elkaar verschilt. Het Stadhuisplein, heel ‘karakteristiek’ aan het begin (of einde) van de Promenade, is de kern van het Stadshart. ‘Delft heeft zijn Grote Markt, Maastricht ‘t Vrijthof en zo krijgt Zoetermeer een centrumpunt dat voor iedereen een duidelijk herkenbare plek van de binnenstad zal moeten zijn’ , zo meldde de gemeentelijke informatiekrant gedurfd. ‘Een stadhuis en een plein zijn onmiskenbare ingrediënten’. Rondom het hoofdplein liggen drie andere pleinen, de Markt, het Theaterplein en Driekant, die in nauwe verbinding met elkaar staan, zoals dat ook in oude steden vaak terug te vinden is. Het Theaterplein is hiervan het minst geslaagd, als gevolg van de excentrische ligging en de gebrekkige ‘plein’uitstraling. De Markt is wel geslaagd, als markt en als monumentaal uitkijkpunt (‘Uitkijkpunt’ is eveneens één van de 56 patronen) maar publieksfuncties ontbreken helaas in de begane grondlaag van de appartementsgebouwen die de Markt begrenzen. D E W O O N B U U RT E N
Aan de opzet van de woonbuurten rondom het Stadshart hebben noch ‘patronen’, noch beelden van historische binnensteden ten grondslag gelegen, maar eerder de eigenschappen van de plek. Zo staan aan de Londenstraat flats met ruime balkons die uitkijken op de Grote Dobbe en het oude dorp. De opstelling van de gebouwen begeleidt de ronding van het eiland in het Dobbepark en sluit plas en park aan deze zijde fraai af, waardoor het decor van het oude dorp aan de overzijde beter tot zijn recht komt. Aan de oostkant van de Grote Dobbe, aan het Marseillepad, reageren de woningen veel minder op de specifieke situatie. Zij zijn nauwelijks betrokken op het water, een gevolg van de brede promenade met fietsroute die het dorp met het Stadshart verbindt. DE
GAVE
STAD
25
De verstilde Stadstuin vormt een overgang van de boven- naar de benedenstad. De vijver ligt op zes meter onder het voetgangersniveau van de nieuwe winkelgalerij.
De Grote Dobbe aan de Markt schept een aangename open ruimte tussen het Stadshart en de dorpskern.
26
G R O E N E N WAT E R Een echte gevarieerde binnenstad heeft voor ‘iedere stemming een bestemming.’ De ‘druktegebieden’, zoals dat in ontwerpersjargon heette, zijn er voor de vertier en drukte zoekende stadsbewoners, de ‘stiltegebieden’ voor het winkelende publiek dat even wil bijkomen van de stadsdrukte en op zoek is naar een plekje waar men rustig kan zitten of een praatje maken. Het liefst midden in het centrum, direct naast maar wel afgezonderd van de drukte, want drukte- en stiltegebieden hebben elkaars nabijheid nodig voor een maximaal effect. Dit is in het kort de filosofie achter de Stadstuin, tussen Europaboulevard en Warande. Het is inderdaad een binnenstadspark geworden. Met zijn compacte vorm en bebouwing aan alle kanten lijkt de Stadstuin wel wat op kleine parken in steden als Parijs of Londen. Het park, ontworpen door de gemeentelijke landschapsontwerper Ad ten Ham, is ongeveer een hectare groot en ligt precies op de grens van de boven- en benedenstad. Het hoogteverschil bedraagt maar liefst zes meter. Aan de kant van het Noordwaarts wordt dit overbrugt met een speels aangelegde rotstuin, met rotsblokken van Belgische hardsteen, waarlangs men naar beneden kan afdalen. De andere zijden van het park zijn ook stenig (vandaar Stadstuin), maar strakker vormgegeven: hier sluiten metselwerkwanden het park af. Een derde van het park wordt ingenomen door de vierkante, eveneens strak begrensde vijver, waarover diagonaal een vlonder is gelegd. De vierkante vlonderdelen zijn elk ongeveer vier bij vier meter groot, een maateenheid die ook elders in het park terugkeert, om het geheel rustig voor het oog te houden. De begroeiing in het park bestaat voor een belangrijk deel uit niet-alledaagse bomen en struiken, die het hier goed doen omdat het geheel zo beschut tussen de hoge bebouwing ligt. Met soorten als de trompetboom, amberboom, beverboom, dwergkwee, himalayaceder, weymouthden en bolvormige struikden (deze laatste drie staan in de rotstuin), is de Stadstuin een waar arboretum, die vooral bij zomeravonden, wanneer de fonteinen spuiten en de muurverlichting aanstaat, een bijzondere aanblik biedt. De Grote Dobbe (of Dobbeplas) en Dobbepark vormen het tweede centrale park van het Stadscentrum. Voor de aanleg van het Dobbepark begin jaren tachtig bestond er al een Grote Dobbe. Deze lag ten noorden van de Nicolaaskerk, als een plaatselijke verbreding van de Buurvaart, de vaart die de oude dorpskernen van Zoetermeer en Zegwaart volledig omsluit. Dergelijke plassen, dobbes genaamd, waren in veel dorpen te vinden en werden gebruikt als drinkplaats voor het vee, als wasplaats en als bron voor bluswater. De Grote en de Kleine Dobbe (tussen de Pilatusdam en de Meidoornlaan) zijn beide bewaard gebleven en dat is vrij uitzonderlijk. Dobbepark en Dobbeplas zijn aangelegd met een dubbel doel: als park en als middel om DE
GAVE
STAD
27
In de plas ligt het zogenaamde kunsteiland met een permanent décor van cortenstaal voor exposities. Foto Wim Goutier
Verscholen achter het verzorgingstehuis Leliënborgh aan de Duitslandlaan ligt een romantische binnentuin rond een waterpartij.
28
het oude dorp te scheiden van het nieuwe Stadshart. Er lopen dan ook slechts wandelen fietspaden door het park en langs het Marseillepad. Het park bestaat uit twee delen: de strook langs de geknikte woonflats en het Dobbeeiland. Het eiland, dat een doorsnede heeft van 63 meter, is ingericht als ‘kunsteiland’, waar eens in de twee jaar een beeldententoonstelling wordt gehouden. De Haagse kunstenaar Kees Verschuren heeft in 1986 het permanente decor voor de exposities ontworpen: op een bestrate ondergrond in de vorm van een onregelmatige vijfhoek staan langwerpige, kwart- en halfcirkelvormige stalen schermen. Deze verdelen de vijfhoek in grote, kleine, stille en open ruimten die in elkaar overlopen. In het midden is door de plaatsing van metalen schermen een soort paviljoen ontstaan. Voor de schermen is zogenaamd cortenstaal gebruikt. Cortenstaal heeft als eigenschap, dat aan het oppervlak een roestlaagje wordt gevormd, dat een dieper inwerkende corrosie van de kern voorkomt. Zodoende blijven de staalplaten zonder verdere afwerkingen intact. ‘De staalconstructie is zo uitgevoerd dat het zeker 30 jaar duurt voor deze volledig is doorgeroest’, zo meldde de kunstenaar blijmoedig. Dat bleek voor sommige omwonenden echter een ondraaglijk lange tijdspanne en, na klachten over de ‘roestbakken’ op het eiland, zijn de schermen geschilderd. In een grijze kleur... Het kunstwerk wordt overigens omringt met lage geschoren hagen van de Spaanse Aak, een esdoorn die, ondanks zijn naam, als enige esdoornsoort oorspronkelijk in Nederland thuishoort. Er zijn in het Stadscentrum nog enkele parkjes en waterpartijen te vinden, maar die zijn meer verborgen achter de gebouwen. Bijzonder is het parkje achter de Leliënborgh, een verzorgingstehuis aan de Berlijnstraat. De waterpartijen en het groen vormen een spannend en geheel onverwacht contrast met de stenige, zakelijke omgeving van de Duitslandlaan. Overigens heeft al het open water in het Stadscentrum, ook de vijvers van de Berlijnstraat, in eerste instantie een bergingsfunctie. Overal is van deze nood een deugd gemaakt, behalve bij de waterplassen aan de Nederlandlaan en onder de parkeergarage aan de Amsterdamstraat (dit water is vanaf de straat niet te zien). Van de overige groenpartijen is die van de Dublinstraat het meest opvallend, vanwege zijn strakke, bijna monumentale opzet. Het park strekt zich als een lange as uit tussen acht urban villa’s, waarbij de Rauchstrasse in Berlijn als referentie diende.
DE
GAVE
STAD
29
Op deze realistische maquette van de projectontwikkelaar van het Stadshart (circa 1985) is de uiteenlopende architectonische behandeling van de bouwblokken goed af te lezen.
30
ARCHITECTUUR De architectuur van het Stadscentrum, hoe klein deze wijk ook is in vergelijking met de omliggende wijken, is allerminst homogeen. De ver doorgevoerde scheiding van verkeerssoorten is mede van invloed geweest op de architectuur van de gebouwen langs de wegen, lanen, straten, pleinen en paden. En hoe jong het centrum ook is, toch tekent zich al een opvallende verandering in architectuurstijlen af. Er is bovendien sprake van een dóórgaande ontwikkeling. Het overwegend horizontale beeld van het centrum wordt sinds enkele jaren doorbroken door een drietal kloeke torens: die van het stadhuis en de woontorens aan Noordwaarts en Duitslandlaan. Een vleugje extravert Manhattan voegt zich bij de ingetogen, naar binnen gekeerde binnenstad. Aan de doorgaande autowegen, de Europaweg en de Denemarkenlaan (maar ook de Duitsland- en de Luxemburglaan), toont het stadscentrum zich van zijn stedelijkste kant, al is de architectuur, met uitzondering van het politie- en brandweerbureau, Stadstheater en Movie Palace, vrijwel nergens van een bijzondere kwaliteit. Langs de vele fiets- en wandelroutes, die het Stadshart verbinden met de omringende wijken, krijgt men een heel ander beeld van de wijk. Deze routes voeren voornamelijk door de rustige woonbuurtjes rondom het Stadshart, waar langgerekte laag - of middelhoogbouwblokken en urban villa’s (een nieuw type in de jaren tachtig) aan fraaie waterpartijen (Marathonpad) of parkachtige groenstroken (Oxfordstraat) liggen. De architectuur van de woonbuurten strookt met die in het Stadshart, met dat verschil dat in de echte ‘binnenstad’, het rijk van de voetganger, de gevelbeelden elkaar sneller afwisselen, dankzij de blokontwerpen door verschillende architecten. In het Stadshart is een ‘eenheid in verscheidenheid’ nagestreefd, zoals in historische binnensteden. Hoewel de ruimtelijke opzet van het Stadshart nog duidelijk past in de kleinschaligheidsgedachte van de jaren zeventig, en de ontwerpers verplicht waren de ‘patronen’ van het Stadsbeeldplan ook op gebouwniveau toe te passen (zoals de arcades of wisselende gevelbeelden) behoort de architectuur over het algemeen niet meer tot deze stroming. Alleen het politie- en brandweerbureau en de Leliënborgh vertonen nog verwantschap met de kleinschalige architectuur van Buytenwegh de Leyens en Seghwaert. Weliswaar bestaat in de literatuur nog geen algemeen aanvaarde aanduiding voor de architectuur van de jaren tachtig, begin jaren negentig, en kan ook de verscheidenheid van de architectuurproducten in deze periode niet worden weggepoetst, toch laten de gebouwen uit deze periode zich duidelijk herkennen. Ten opzichte van de voorgaande periode van kleinschaligheid (of ‘Nieuwe Truttigheid’, zoals haar belangrijkste tegenstander, de Rotterdamse architect Carel Weeber het noemde) is de architectuur verregaand verzakelijkt en versoberd en van haar warme, gezellige imago ontdaan. De langdurige economische recessie van de jaren tachtig, ten tijde van de ‘bezuigingskabinetten’ DE
GAVE
STAD
31
Foto Ralph Goutier
De architectuur van het Stadscentrum is typerend voor de jaren tachtig. Sobere gevels, lichte kleuren, beton in het zicht en een weinig verfijnde detaillering. Hier en daar zijn harde kleuraccenten aangebracht. Zie het bouwblok aan het Noordwaarts (boven) en de trap van het station Stadhuisplein.
32
Lubbers I en II, heeft hier voor een belangrijk deel aan bijgedragen. De vele kapvormen, bijzondere woningplattegronden of entreepartijen, overvloedig gebruik van hout en verschillende venstervormen in de gevel werden simpelweg onbetaalbaar. De omslag in het architectuurklimaat was echter minstens zo belangrijk. Bruine gevels maakten plaats voor abstracte witte, grijze of ‘blonde’ bak-, beton-, of kalkzandsteen, vaak in combinatie met kleurige kozijnen en deuren. Het gevelschema werd rationeel, vooral gebaseerd op repetitie van dezelfde elementen, zonder afwijkingen, en de detailleringen worden grof tot ronduit bot (bijvoorbeeld balkonplaten en balkonconsoles zonder enige verfijning of afwerking). Grote in- of uitspringingen in de gevel, als balkonnen, erkers of loggia’s, werden in de jaren zeventig nog verbijzonderd of in de gevelcompositie opgenomen, in de jaren tachtig werden deze elementen ‘bloot’ getoond, zoals ze zijn, in beton en vaak als los element aan of in de gevel. Nieuwe materialen als kunststof gevelplaten deden massaal hun intrede. Deze periode was tevens het hoogtepunt van de stadsvernieuwing, waarbij deze vorm van nieuwbouw dan ook veelvuldig is toegepast. Alle versobering van de architectuur ten spijt, het Stadsbeeldplan heeft van het Stadshart een uniek gebied gemaakt. De nauwe straatprofielen in contrast met de pleintjes, de bebouwde en onbebouwde ruimten die elkaars contramal vormen, de ‘eenheid in verscheidenheid’ en de afstemming van openbare inrichting en architectuur op elkaar scheppen een zeer consequent en goed herkenbaar stadsbeeld. Hoe snel architectuuropvattingen elkaar kunnen afwisselen is in het Stadscentrum goed afleesbaar aan ontwerpen van dezelfde architectenbureaus (Leo de Jonge Architecten, Kokon) die slechts enkele jaren na elkaar zijn gemaakt. Kort na de voltooiing van het Stadshart in 1990 breekt er een vrolijk postmodernisme door, eerst nog bescheiden in het Stadstheater, later steeds uitbundiger in woontorens, winkelgalerijen en op zijn uitbundigst in het Movie Palace. We laten de belangrijkste gebouwen van het Stadscentrum de revue passeren, op zo’n manier dat telkens de omslag in stijl pregnant naar voren komt. OVERHEIDSGEBOUWEN De gemeente Zoetermeer heeft in de binnenstad twee belangrijke complexen gerealiseerd. De bouw van het in rode baksteen opgetrokken politie- en brandweerbureau, dat in januari 1980 in gebruik werd genomen, markeert het begin van de tien jaar durende bouwperiode van de binnenstad. Het is, conform de wens van de insprekers, strategisch gesitueerd aan de Europaweg, terwijl het vanaf de binnenstad makkelijk bereikbaar is. Hoewel het politiebureau op een stedenbouwkundig prominente plek ligt, telt het slechts drie lagen en een terugliggende afgeschuinde dakverdieping. Het ontwerp dateert al uit 1977-1978 en is van Gemeentebedrijven, afdeling architectuur DE
GAVE
STAD
33
Het politie- en brandweerkantoor ademt nog de sfeer van de kleinschalige architectuur van de jaren zeventig.
Het stadhuis werd tussen 1983 en 1996 in drie fasen gebouwd, waardoor een complex geheel ontstond. De toren fungeert als een samenbindend element. De tekening toont het stadhuis van boven af. Tekening Groosman Architecten
34
en bouwkunde (architect Frans de Man). Het complex hoort met zijn afgeschuinde hoeken en plastisch gelede gevels tot de ‘situatieve’ (op de situatie inspelende), kleinschalige architectuur die we bijvoorbeeld ook in Seghwaert aantreffen. Architect Frans de Man stond een vriendelijk ‘kasteel’ voor ogen met gemetselde dorpelstenen. Tussen de binnenplaatsen van Politie en Brandweer ligt een sportzaal die door beide en ook wel door derden wordt gebruikt. De glazen, uitstulpende ingang van het Politiebureau ligt op de overgang naar een lager bouwdeel tegenover het Burgemeester Wegstapelplein. Het enige verticale accent is de tweeëntwintig meter hoge gedraaide bakstenen oefentoren waar de bevolking de brandweer kan zien oefenen op de omlopen. De tweede grote gemeentelijke bouwopgave, afgezien van de parkeergarages en de verhoogde voetgangersniveau’s, was het stadhuis annex hoofdbibliotheek. Aanvankelijk lag het in de bedoeling deze te koppelen aan een muziek- en activiteitencentrum. In 1980 werkten de toonaangevende architecten Sjoerd Schamhart (architect van het Algemeen RijksArchief in Den Haag), Jan Verhoeven en Ton Alberts (architect van de ‘antroposofische’ ING Bank in de Bijlmer) hieraan. De economische crisis sloeg echter toe en de kostbare ontwerpen van Alberts en Verhoeven werden vervangen door één sober en doelmatig plan van gemeentearchitect Frans de Man, die in zijn ontwerp razendsnel afscheid bleek te hebben genomen van kleinschaligheid. De realisatie van het theater werd op de lange baan geschoven. In oktober 1983 werd de eerste paal van het stadhuis geslagen en twee jaar later konden 300 ambtenaren er aan het werk. Aan weerszijden van Zuidwaarts liggen nu de belangrijkste publieksruimten van het Stadhuis en Hoofdbibliotheek, die zich over meerdere lagen uitstrekt. Ook vanaf het perron van de halte Stadhuisplein kan men de boeken zien staan. Architect Reijnders van de NS is verantwoordelijk voor de vrolijk gekleurde gevel van de bibliotheek aan het perron. Hij paste daar glazen bouwstenen toe, omdat die goed bestand zijn tegen graffiti. Al snel bleek de ruimte te krap. Als raadzaal werd bijvoorbeeld een deel van de kantine gebruikt. In 1987 werd begonnen met de aanbouw van een vleugel aan de bestaande overbouwing van de Frankrijklaan. Spoedig was er ruimte geschapen voor weer 150 ambtenaren. In de oksel van de aansluiting verscheen de raadszaal. Terwijl het betonnen frame van het eerste deel (aanvankelijk) met een donkere baksteen was gevuld, is het strakke tweede deel in een lichte steen opgetrokken. Voorstellen van de architect om het stadhuis meer aanzien te geven, bijvoorbeeld door het te voorzien van een vliesgevel sneuvelden vanwege het beperkte budget. Toen rond 1990 de locatie van het nog te bouwen theater werd verschoven naar de Duitslandlaan kwam de oorspronkelijke plek aan de Engelandlaan vrij. Dura Bouw Rotterdam ontwikkelde hiervoor een plan voor een verhuurkantoor van zestien lagen, die DE
GAVE
STAD
35
In het midden van de jaren negentig onderging het oudste deel van het stadhuis een gedaanteverandering. De gevels werden in wit en grijs geschilderd en zodoende aangepast aan de nieuwe gedeelten.
Het onregelmatige bouwblok tussen het Westwaarts en Brusselstraat heeft een uiterst levendige opbouw. De doorsnede toont de bovenwereld voor de voetgangers en de onderwereld voor de bevoorrading. Tekening Leo de Jonge Architecten
36
windtunnelproeven doorstond. Het ontwerp van architectenbureau Groosman (projectarchitect Ron Forrer) omvat twee vleugels en een toren op de kruising. Het maakte het Zuidwaarts met een arcade af, evenals de ‘poort’ aan de zijde van de Markt. De gemeente ging nog tijdens de bouw tot aankoop van de toren over omdat dit goedkoper was dan het huren van de benodigde kantoorruimte. Het gebouw is opgetrokken in een zeer harde witte steen en dito voegwerk om vervuiling tegen te gaan. De architectuur is aangepast aan die van het stadhuis. Doordat de hoeken uit het volume van de toren zijn weggehaald en door het aanbrengen van doorlopende glazen erkers toont hij slank. De bovenste verdiepingen zijn weer dichter waardoor hij, in de woorden van de architect, een ‘hoed’ heeft. Een door de architect getekende dotterbloem op het dak, het logo van Zoetermeer, is er nooit gekomen. Als gevolg van bezuinigingen tijdens de bouw was het zeven jaar oude gebouw aan het stadhuisplein al snel toe aan verbeteringen en reparaties. Het voornemen om de gevel in een lichte kleur te stukadoren leed schipbreuk op de verlangde garantie. Het bleef bij schilderen. Ook het interieur, en met name de centrale hal onderging een restyling. De bouw van het Stadhuis in drie niet van tevoren geplande fasen heeft hier en daar een doolhofachtige plattegrond opgeleverd die wel past bij het organische karakter van de binnenstad. H E T S TA D S H A RT
Het Rotterdamse architectenbureau Van den Broek en Bakema, die een wereldnaam had verworven met de Lijnbaan, beet het spits af van dit geheel anders opgezette winkelwoon- en werkcentrum. Twee verschillende architecten van dit bureau, De Groot en Stokla, ontwierpen de beide tegenover elkaar liggende blokken aan de westelijke ingang. Het blok waarin de Konmar is gehuisvest heeft een uitzonderlijk functionele opbouw. De levensmiddelensuper is ‘gesandwiched’ tussen parkeergarages, terwijl aan het Westwaarts boven de winkels zowel kantoren als bioscoopzalen werden gehuisvest. Het blok dat wordt omsloten door het Burgemeester Wegstapelplein, Brusselstraat, Hogerop en Promenade is een van de interessantste van de binnenstad. Dit door Leo de Jonge Architecten (projectarchitect Ton Remmers) ontworpen veelhoekige blok toont aan alle kanten een verschillend gezicht. Dit Rotterdamse bureau had zijn sporen verdiend in de Zoetermeerse nieuwbouwwijken en in de stadsvernieuwing. Het blok heeft als bijzonderheid een ‘binnenleven’ op de Plaats en een ‘onderleven’ als verbinding op het maaiveld tussen Onderlangs en Nederlandlaan. Wisseling in kleur baksteen van lichtrood naar lichtgeel, wisseling in bouwhoogte van vier naar drie lagen, afwisseling in bestemming (winkels, horeca, wonen en kantoren) verlevendigen het straatbeeld, ondanks het feit dat het hele plan op een stramienmaat van 5.40 meter is opgezet. Het hoogteverschil DE
GAVE
STAD
37
Op de Plaats is geprobeerd een klein en besloten binnenstadspleintje te scheppen. Foto Ralph Goutier
De avantgardische perspectieven van de Rus Chernikov waren de inspiratie voor de nieuwe woontoren aan het Stadspark. Foto KOKON
38
op de Plaats is benut door er een verhoogd terras en een kinderspeelplaats met lange glijbaan aan te leggen. Punt van kritiek is dat één zijde van de Plaats wordt gevormd door dichte achterkanten van winkels aan de Promenade. Ook bebouwing aan de oostzijde van Noordwaarts is van dezelfde architect. De strook vertoont functioneel dezelfde opzet, maar is veel rechtlijniger uitgewerkt. Onderdoor loopt de Amsterdamstraat, op voetgangersniveau liggen er winkels aan arcades langs het park en daarboven twee of drie lagen met flats. De architectuur is er strak. Ook hier keert het in de stadsvernieuwingsarchitectuur veel voorkomende motief van de al te zwaar gedetailleerde afgeronde, terugliggende balkons terug, die het onveranderlijk in tinten lichtgeel en wit gekleurde gevelvlak eenduidig ritmeren. S TA D S T U I N
De indrukwekkendste plek van de binnenstad is de Stadstuin, dat aan vier zijden totaal verschillend is bebouwd. Het in één symmetrisch gebaar ontworpen Europe Palace sluit het parkgebied radicaal af van de Europaweg. Het is in 1989-1990 ontworpen door Henk Klunder Architecten in een voor Zoetermeer ongewone monumentale stijl. Het in opdracht van IBC Vastgoed gerealiseerde verhuurkantoor van zes lagen op een onderbouw vertoont een doorlopend verticaal reliëf. Van de beide geprojecteerde zijvleugels is alleen die aan het Noordwaarts uitgevoerd, waardoor er aan de andere kant nog steeds een leegte gaapt. Toen medio 1992 bekend werd dat de Centrale Recherche Informatie (CRI), waaronder Interpol, het gebouw zou betrekken, leidde dat tot protesten tegen de nodige aanpassingen en functiewijzigingen. Door het dichtzetten van de boog op de begane grond en het schrappen van showroom- en horecafuncties vreesde een indiener van een bezwaarschrift niet ten onrechte dat het gebouw als een ‘bunker’ de relatie tussen Stadshart en de overzijde van de Europaweg zou blokkeren. Er was natuurlijk ook vreugde over de vele honderden arbeidsplaatsen die ‘het grootste datacentrum dat ooit aan de overheid is geleverd’ verschafte. Aan de oost- en westzijde van de Stadstuin staan flatgebouwen ontworpen door het Rotterdamse bureau Kokon Architecten en Ingenieurs. De wat plompe toren van twaalf hoog herbergt 71 woningen en enkele winkels. De monochrome kolos is in het midden van de jaren tachtig ontworpen door Frans van der Seyp in opdracht van Sociaal Fonds Bouwnijverheid. Tien jaar later heeft de architectuur van het bureau een verjongingskuur ondergaan. Projectarchitect Kees van den Broek heeft zich bij het ontwerp van de toren aan de overzijde van het park, bestaande uit 76 koopappartementen op 22 lagen, laten inspireren door avantgardistische voorbeelden uit de jaren twintig van de vorige eeuw, met name van de visionaire Russische architect Chernikov. Het Russische voorbeeld is DE
GAVE
STAD
39
De doorsnede over de winkelgalerij langs het Stadspark geeft aan hoe de patiowoningen op de winkels zijn gelegd. Tekening Leo de Jonge Architecten
‘Stadshart overdekt!’ luidde de juichkreet van het blad Zoetermeer Stad in maart 1990 bij deze tekening van de Engelse interieurarchitecten.
40
vertaald in een toren die op zijn grondvlak van zeshonderd vierkante meter toch slank oogt. Dit wordt bereikt door het toepassen van in- en uitspringende verticale schijven die worden ‘doorboord’ door horizontale plakken. Twee rode en twee witte schijven rijzen omhoog aan weerszijden van een beglaasd trappenhuis aan de oostzijde en balkons steken uit aan de westzijde. Horizontale raampartijen en balkons van wisselende lengte verlevendigen het beeld. De strakke en ruime plattegronden passen twee aan twee als gegoten op een verdieping. Deze geslaagde wolkenkrabber aan een binnenstadspark roept een prettige herinnering op aan Central Park in New York. Dit is stedelijkheid op zijn best. Aan de noordzijde van de Stadstuin lag tot voor enkele jaren nog een bouwterrein braak tussen de Kijkshop aan Noordwaarts en C&A aan Het Rond. In 1997 ontwierp Leo de Jonge Architecten (projectarchitect J.A.J.M. de Moor) voor deze plek een elegante winkelgalerij op voetgangersniveau, die tussen twee driehoekige paviljoens uitziet over het park. Op de winkels met twee lagen, die worden bevoorraad vanaf het maaiveld, liggen een tiental patiowoningen, die met een lift en trappen via een galerij ontsloten worden vanaf het maaiveldniveau. Hoewel de winkels op het noorden liggen is er een aantrekkelijke promenade langs het zes meter lager gelegen park ontstaan. De architectuur met grote glazen puien over twee verdiepingshoogten, ranke stalen kolommen die de dakverdieping schragen, doen weldadig aan na de vele zware betonkolommen en wat donkere arcades in de ‘oude’ binnenstad. STADSHART PASSAGE De Stadshart Passage is letterlijk en figuurlijk het sluitstuk van de binnenstad. MAB had de opdracht voor de ontwikkeling van het Stadshart binnengehaald met een nieuwsoortig warenhuisconcept op deze plaats, een zogenaamde vierde trekker (naast Konmar, C&A en Hema), die in de plaats kwam van V&D dat zich vroegtijdig had teruggetrokken. Bij de opening op 15 maart 1990 werden in één keer tientallen winkels, enkele café‘s en restaurants, een warenhuis (Ter Meulen) en een woontorentje aan de binnenstad toegevoegd. De clou van het gebouw is een overdekte passage over twee verdiepingen, een uitzondering in de verder onoverdekte binnenstad. Zowel vanaf de lagere Luxemburglaan als vanaf de Promenade en het Stadhuisplein op voetgangersniveau leiden lichte, overdekte passagearmen naar een monumentale glazen koepel, waar een vide met roltrappen dit kruispunt markeert. Het ontwerp staat op naam van Architectenbureau Lucas en Ellerman, dat al eerder voor MAB Projectontwikkeling het Babyloncomplex in Den Haag en het stadscentrum in Almere had ontworpen. Voor het interieur werd, zoals gebruikelijk bij MAB, een specialist ingeschakeld, namelijk het Londense bureau Fitch Benoy (architect van het enige jaren geleden geopende gigantische Shopping and Leisure Centre Bluewater in DE
GAVE
STAD
41
Op het Stadhuisplein is de naar voren stekende ingang van de Stadshart Passage ingeklemd in de gevelwand van het plein. Foto Ralph Goutier
Markt, park en plas worden royaal omarmd door flatgebouwen die samen een gebogen wand vormen.
42
Engeland). De architecten hebben aan de buitenzijde alleen de entrees verbijzonderd: de glazen halfronde overkappingen in de as van de Promenade en het Stadhuisplein lokken het publiek naar binnen. Drie lagen flatwoningen met ronde balkons boven winkel- en horeca-arcaden, zowel aan het Stadhuisplein en de Promenade, onttrekken de achterkanten van de Passage aan het oog. Ook in oude steden als Parijs ziet men immers slechts de ingangen van de negentiende-eeuwse passages, die toen in feite doorbraken waren in de nog oudere bebouwing van het stadsweefsel. Een halfronde uitbouw aan de zijde van de Duitslandlaan en een woontoren in de as van de Luxemburglaan geven ook voor de naderende automobilist aan dat hier het zwaartepunt van de binnenstad ligt. WOONGEBOUWEN
In het Stadshart zijn de woningen oorspronkelijk over het algemeen opgenomen in de blokken boven de winkels. Een uitzondering is het gedeeltelijk over de spoorlijn gebouwde complex tussen Engelandlaan en Amsterdamstraat. Het in 1984 ontworpen gebouw voor en door de Woningfederatie Zoetermeer (architect P. de Windt) werd goedgekeurd omdat het de woningdichtheid van de Binnenstad opvoerde. Het bevat 50 tweekamerwoningen aan galerijen verdeeld over twee torentjes van zes en acht lagen. Woningen boven de spoorlijn zijn in Nederland nog steeds zeer ongewoon. In de Kern Zuid werden in 1984 door ontwikkelaar Amstelland in de zogenaamde westen oostlob aan weerszijden van de Markt woningbouwplannen ontwikkeld (614 woningen, waarvan meer dan de helft hoogbouw) naar de ontwerpen van Van Aken Architectuur & Stedebouw uit Eindhoven, Inbo en AGS. De geknikte flat aan het Dobbepark en -plas (architect Van Aken) buigt bij de Markt de hoek om en vormt daar een wand van zeven lagen. De geheel in crème-wit gestoken betonnen portiekflats hebben niet alleen gebogen balkons, maar ook de traveeën worden boven beëindigd met een halve cirkel uitgespaard in beton. In de zone langs de Europaweg staan overwegend kantoren en parkeergarages, maar daar pal achter ook enkele opmerkelijke woongebouwen. Op de hoek Duitslandlaan en Luxemburglaan verscheen in 1985 een uit de kluiten gewassen U-vormig appartementencomplex aan een verstilde binnentuin. In opdracht van NV Bouwfonds Nederlandse Gemeenten heeft de in het westen van het land nauwelijks bekende Studio voor Architectuur en Stedebouw Ir Bart Wauben uit Geleen een ontwerp getekend voor 206 bejaardenwoningen. Het plan bevat tevens een beheerderswoning, bergingen en een recreatieruimte. Aan de binnenstadszijde bereikt het een hoogte van acht lagen. Twee zadeldaken benadrukken de nagenoeg symmetrische opzet van de gevel, die wordt geleed door twee-aan-twee gekoppelde, terugliggende balkons. Dit complex met de naam DE
GAVE
STAD
43
Kleinschalige architectuur en grote bouwblokken kunnen goed samengaan. Deze vriendelijke tekening van het verzorgingstehuis Leliënborgh op de bouwfolder strookt niet met het huidige straatbeeld aan de Duitslandlaan.
Hoogbouw, zoals deze City Tower aan de Duitslandlaan, bepaalt meer en meer het stadsbeeld van het Stadscentrum. Foto Cees Reijers Architecten
44
Leliënborgh is een laat voorbeeld van de kleinschalige jaren zeventig stijl, terwijl het toch in staat is met kantoorgebouwen een stevig gesloten bouwblok rond een semi-openbare verstilde binnenstadstuin tussen Europaweg en Duitslandlaan te vormen. In het stadscentrum werd aanvankelijk een maximale bouwhoogte aangehouden van twaalf lagen, maar in de jaren negentig werd dit maximum verlaten. Tegenwoordig juicht Zoetermeer zelfs hoogbouw tot 150 meter toe. Tussen Duitslandlaan en Berlijnstraat ontwierp Cees Reijers Architecten uit Delft in 1996 in opdracht van IBC Vastgoed een waaiervormige toren met 21 lagen die met zijn voeten in een waterpartij staat. Aanvankelijk was het de bedoeling dat het bouwblok aan de Duitslandlaan zou worden gesloten met een woongebouw met veertig appartementen. Reijers was niet gelukkig met het uitzicht op een parkeergarage en ondernam een studie naar hoogbouw, waarin het water een prominente rol zou kunnen vervullen. In hoogbouw kon het aantal appartementen worden verhoogd tot 82, zodat de grondkosten voor de aanleg van de waterpartij en de brug erover konden worden terugverdiend. De driekamerappartementen liggen vervat tussen vier uitwaaierende schijven met ieder een balkon op de zon. De schijven verschillen in hoogte en kleur, waardoor een levendige massavorming ontstaat. De entreebrug treft het gebouw in het midden van een tweelaagse onderbouw, waarin bergingen en commerciële functies zijn ondergebracht. A R C H I T E C T U U R V O O R C U LT U U R E N O N T S PA N N I N G
Voor het Stadstheater zijn vanaf 1978 vele plannen voor vele plekken gemaakt, eerst door de bekende Haagse architect Sjoerd Schamhart, later door zijn opvolger Hans van Beek (Atelier Pro). Ooit zou het theater komen op de plek waar nu de stadhuistoren staat en nog in 1989 werd er een futuristisch plan bedacht om het in de Grote Dobbe te leggen, maar de hand bleef op de knip. Het Stadstheater kon pas worden gebouwd toen het programma van eisen en de ligging helder waren en de financiering rond. De verkozen ligging tussen de Duitslandlaan en Oostwaarts bood architectonische mogelijkheden vanwege het hoogteverschil. Door het theater zowel op het maaiveldniveau als het opgetilde voetgangersniveau van een entree te voorzien is het opgenomen in een stedelijke routing: binnen foyer en theatercafé , buiten Theaterplein en Oostwaarts. De niveauverschillen worden overwonnen door parallelle trappen binnen en buiten, die van elkaar zijn gescheiden door een imposante glazen pui over twee verdiepingen. Het theater van Atelier Pro wordt aan twee zijden gevat in geperforeerde zware atracietgrijze baksteenmuren en aan de derde zijde door een vierlaags kantoorgedeelte in licht stucwerk langs de Duitslandlaan. De zaal en toneeltoren verheffen zich hierboven en zijn bekleed met zilverkleurige staalplaten. De manier waarop het gebouw verbonden is met de stedelijke structuur en de toevoeging van extra programma (hier een kantoorvleugel) DE
GAVE
STAD
45
Begin jaren negentig deed met het Stadstheater een mondaine levensstijl zijn intree in de architectuur. Foto Peter de Ruig
Het Movie Palace is ongetwijfeld het kleurrijkste gebouw van de stad. Niet alleen de films maar ook de architectuur prikkelt er de zintuigen. Foto Groep van der Ven Architectuur Stedenbouw Interieur
46
om die verbinding te versterken zijn typerend voor het werk van Pro, van het stadsvernieuwingsproject aan de Haagse Katerstraat tot aan de Haagse Hogeschool achter het station Hollands Spoor. De grote zaal (700 zitplaatsen) is op een ingenieuze wijze geschikt gemaakt voor toneel en muziek doordat de toneelopening variabel is en de orkestbak beweegbaar. De plattegrond met twee rechthoekige zalen, toneel, foyer en café op de verdieping is van een verbluffende eenvoud. Overigens verdient het voorplein voor de hoofdingang beter dan uitzicht op laad- en losplaatsen en donkere overdekte parkeerplaatsen, een situatie die na nieuwbouw op de plaats van de gesloopte PWA-hal stellig zal verbeteren. In de jaren negentig groeide Zoetermeer uit de bioscoop aan het Westwaarts die in 1986 was gestart als bijzondere servicebioscoop. In 1996 werd door Hopman Projectontwikkeling het plan opgevat om een heuse megabioscoop neer te zetten. De locatie achter het Stadstheater tussen de Duitslandlaan, Oostwaarts en Denemarkenlaan was hiervoor uitermate geschikt. Het programma omvat acht zalen, verhuurbare ruimten en een parkeergarage voor 580 auto’s. Het ontwerp van Groep 5 Architecten en stedenbouwers benut de ligging op de vooruitgeschoven kop van de binnenstad ten volle De verschillende schuine en gekromde vlakken trekken de aandacht. Bovendien corresponderen ze met de functies die er achter schuil gaan. Een reusachtig uitvergrote krullende filmstrook van melkglas duidt de acht zalen en hun foyer aan. Daar voor hangt nog een gekromd scherm met drie kleuren leien. Door het schuine, gelige vlak van geperforeerd staalplaat ontwaart men aan de Duitslandlaan de vijf neutrale vloervelden van de parkeergarage. Volgens de projectarchitect C. Zwiers functioneert het gebouw ‘als generator van nieuwe ontwikkelingen, waarbij architectuur wordt ingezet om emoties en zintuigen te prikkelen’. Ook binnen wordt deze architectuur als entertainment ingezet. Interieurarchitect Alexander Nowotny heeft van het interieur een ‘beloopbare film’ gemaakt. Tegen een donkerpaarse achtergrond treden de lichte bar en zitmeubels naar voren en werken als filmcoulissen: de megabioscoop als katalysator van massavermaak.
DE
GAVE
STAD
47
Het hele Stadshart krijgt een nieuwe rode bestrating en bijpassend ‘huiselijk’ meubilair. Tekening IPV Delft
48
RECENTE ONTWIKKELINGEN
Er staan in het Stadscentrum drie grote projecten op stapel: de herinrichting van het bestaande Stadshart , de bouw van een nieuw stuk Stadshart ter plaatse van de ‘lus’ bij Station Centrum-West en de opwaardering van het gebied rondom het Stadstheater en de PWA-hal.
De inrichting van de straten en pleinen van het Stadshart wordt, krap 12 jaar na de feestelijke opening van het laatste deel van het centrum, ingrijpend heringericht. ‘Je kunt het stadshart als het ware begrijpen als een gemeenschappelijk huis, waarbij de pleinen de kamers zijn en de winkelstraten de gangen’, zo meldt de gemeentelijke voorlichtingsbrochure. Een geelgrijze stadsvloer en verroeste bankjes, zoals die her en der te vinden zijn, passen daar uiteraard niet in. Om het nieuwe Stadshart een vriendelijk en huiselijk karakter te geven wordt de huidige bestrating vervangen door rode gebakken klinkers, afgewisseld met natuurstenen strippen. Een ‘vaste vloerbedekking’ voor het Stadshart, zo meende de betrokken stedenbouwkundige. Ook worden er nieuwe prullenbakken geplaatst, bankjes en zelfs sofa’s en ‘luie’ stoelen, geheel volgens een moderne, ‘huiselijke’ meubellijn. De voetgangersvriendelijkheid van het centrum zal verder nog worden verbeterd door het fietsen in het Stadshart, al sinds de ingebruikname van het centrum een aanhoudende irritatie voor veel voetgangers, sterk aan banden te leggen. Of het echt veiliger wordt zal de toekomst uitwijzen: op de plekken waar er nog wel gefietst kan worden zullen als gevolg van de nieuwe bestrating de in het plaveisel zichtbaar gemaakte fietsstroken verdwijnen. Als compensatie voor de beperking van de toegankelijkheid wordt, geheel naar Zoetermeerse stedenbouwkundige traditie, ruimhartig gezorgd voor ‘parkeervoorzieningen’. Op negen plekken aan de rand van het Stadshart zullen fietsenstallingen worden gebouwd. Dit najaar begint de bouw van het zogenaamde Carré, de uitbreiding van het centrum naar het westen, op de plek waar jaren achtereen het centrale busstation van Zoetermeer en het Sprinterstation Centrum West aan een desolate vlakte grensde. Met de invulling van een van de laatste open plekken van het centrum moet het belangrijkste beeldmerk van de stad, het centrum, een aantrekkelijk gezicht krijgen. Ook kan zo de grootte van het Stadshart in overeenstemming worden gebracht met de groei van de stad als geheel (130.000 inwoners in 2010) en zal de wegenstructuur, met name die voor het langzaam verkeer, aanzienlijk worden verbeterd. Het complex, waarvoor het Masterplan is gemaakt door het internationaal befaamde ontwerpbureau OMA van Rem Koolhaas, en de architectonische uitwerking is verzorgd door de Architecten Cie. uit Amsterdam, bestaat uit een groot, plat, vierkant volume, DE
GAVE
STAD
49
De Europese stedenbouwtraditie van het Stadshart wordt in de nieuwbouw ten westen ervan ingeruild voor Amerikaanse grootschaligheid, Bigness in vakjargon.
50
doorsneden met een winkelpromenade die direct aansluit op het Westwaarts. Op de hoeken van dit carré-achtige bouwblok zijn drie woontorens en een kantoorschijf geplaatst. Er komen 243 woningen, 15.000 m2 aan kantoren, 16.000 m2 aan winkels en 1200 m2 aan andere voorzieningen. Het bus- en treinstation wordt geheel vernieuwd en de stationsomgeving krijgt een nieuw aanzien. Ook de verbinding voor voetgangers en fietsers tussen de Voorweg en Buytenwegh de Leyens zal worden verbeterd door middel van een vernieuwde route die over het bus- en treinstation zal voeren. De andere grote ingreep zal plaats vinden aan het oostelijke uiteinde van het Stadshart. Het theater- en bioscoopcomplex zou het eindpunt van een aantrekkelijke en levendige route moeten zijn, maar de metalen ‘doos’ van de PWA-hal en het nauwelijks aangeklede Theaterplein maken het laatste deel van het voetgangersgebied van het Stadshart onaantrekkelijk. De PWA-hal zal van deze plek verdwijnen (de hal wordt thans gesloopt) en maakt plaats voor een vergroting van het Stadshart. Er zijn plannen om het Oostwaarts te veranderen in een winkelstraat met op het einde een nieuwe ‘trekker’. Aan dit nieuwe complex zullen woontorens worden toegevoegd. Meer bijzonderheden zijn over deze plannen nog niet te geven: de planvorming is minder ver gevorderd dan die voor Centrum West.
DE
GAVE
STAD
51
De Grote Dobbe is het grootste ruimtelijke element dat tegelijk scheidt en verbindt.
52
De ligging in het hart van Zoetermeer, aan de centrale boulevard, waar alle wijkontsluitingswegen samen komen;
.
de uitstekende ontsluiting voor alle verkeerssoorten, inclusief openbaar vervoer en verkeer van buiten de gemeente; de stedelijke opzet van de Europaweg, met overwegend gesloten wanden aan weerszijden. De verdiepte ligging vergemakkelijkt het oversteken waardoor een betere relatie tussen de noordelijke wijken en het Stadshart mogelijk is;
BIJZONDERE KWALITEITEN
.. .. . .. .. . .. .. .. .. .. .. . .. .. .. ...
. de landschappelijk aantrekkelijke manier waarop distantie wordt geschapen . tussen het moderne Stadshart en het oude dorp, door middel van de Dobbeplas en . -park;
de stapeling van het stadshart als een zeer vroeg voorbeeld van ‘meervoudig grondgebruik’;
. .
het ruimtelijke concept van een moderne ‘historische’ binnenstad, waarbij principes als ruimtelijke en functionele diversiteit succesvol worden toegepast; de compactheid van het stadsweefsel, waarbij de bebouwing de mal is van de open ruimte;
.. . . . het beeld van ‘eenheid in verscheidenheid’, waarbij enerzijds eenheid tot stand . komt door de consequente maatvoeringen (traveematen, straatprofielen e.d.), het . de ruimtelijke opzet volgens een consequente toepassing van de belevingsstudies, vertaald in het zogenaamde Stadsbeeldplan, en zichtbaar in het stratenpatroon, de ligging van de pleinen, de aankleding van de karakteristieke situaties en het toepassen van arcades, erkers en zo meer;
voorgeschreven materiaal- en kleurengamma, de gelijkende vormtaal, en anderzijds verscheidenheid door de ‘pandsgewijze’ invullingen en de afwisseling van stedelijke ruimtes;
de doelbewust ingebouwde mogelijkheden om de binnenstad in de toekomst dóór te ontwikkelingen, met instandhouding van de structuurbepalende elementen; het grootstedelijke karakter van het Stadspark dat als gevolg van zijn aan alle kanten stenige begrenzingen een scherp contrast vormt met de drukke binnenstad; de geslaagde poortwerking van het Zuidwaarts, waardoor het contrast tussen het intieme stadshart en de wijdse ruimte van Markt en Dobbeplas ten volle tot zijn recht komt.
DE
GAVE
STAD
..
53
Silhouet van het Stadshart vanaf het Marathonpad. Hier wacht de binnenstad op uitbreiding
54
CONCLUSIE
In meer dan één opzicht is deze wijk, en dan vooral het Stadshart, een uitzonderlijk stuk stad, niet alleen op de schaal van Zoetermeer, maar ook landelijk gezien. In ‘één’ keer (de planvorming buiten beschouwing gelaten) is aan Zoetermeer een binnenstad toegevoegd, uit het niets, waarbij er geen woordenspel werd gespeeld, maar het begrip binnenstad werd genomen zoals iedereen het kent. Niet overdekt, zoals in veel andere nieuwe groeikernen, maar in de open lucht. Niet alleen met winkels en warenhuizen, maar ook met woningen, een stadhuis, een bioscoop en een theater, kantoren en sportvoorzieningen. Een centrum als een echte binnenstad, maar dan wel één die zes meter boven het maaiveld is gebouwd, boven het laad- en losverkeer, de trein en de parkeerplaatsen, met een ‘benedenstad’ en een ‘bovenstad’. De historisch gegroeide binnenstad was het model voor de ontwerpers, maar dan zonder de nadelen hiervan, zoals verkeersoverlast en een gebrekkige, door toeval bepaalde verdeling van voorzieningen en functies. Met een volledig gecontroleerd en gerationaliseerd ontwerpproces, ongekend in die tijd (en daarna trouwens ook) is de onvolmaakte historische binnenstad geperfectioneerd en gemoderniseerd. Niets werd aan het toeval overgelaten, want ook de aantrekkelijke beelden van de historische stad zijn met (Amerikaanse) belevingsstudies (en inspraak) zorgvuldig geregisseerd en op de juiste plekken ingezet. Toch is het beeld van het Stadshart er niet zomaar één van een kleinschalige, gezellige binnenstad, naar historisch model. Het Stadshart heeft ook een rationeel gezicht, mede omdat het op het breukvlak tussen de kleinschalige jaren zeventig en de strikt functionele, ‘zuinige’ jaren tachtig tot stand is gekomen. Hoe zorgvuldig en uitgekiend het stadsbeeld op stedenbouwkundig niveau ook is gestuurd, juist de architectuur, toch minstens zo beeldbepalend, lijkt nauwelijks op ‘beleving’ ontworpen en haalt vrijwel nergens een bijzondere kwaliteit. Het uitzicht op de dichte en utilitaire randen van het gebied staat eveneens ver af van het beeld van een uitnodigende binnenstad. De laatste jaren echter blijkt het ‘binnenstedelijke’ weefsel soepel genoeg om te kunnen meegroeien met de tijd, precies zoals de ontwerpers hadden bedoeld. Door de toevoeging van nieuwe architectuurbeelden wint het stadshart alleen maar aan betekenis, wanneer ten minste de hoofdopzet wordt gerespecteerd.
DE
GAVE
STAD
55
BRONNEN EN LITERATUUR:
Semi-statisch archief Bouw- en Woningtoezicht, Gemeente Zoetermeer. Cammen, H. van der. Van plannen komen plannen. De ontwikkelingsgang van de ruimtelijke ordening in Nederland. Utrecht, Antwerpen 1986. Faludi, A. en A.J. van der Valk. De groeikernen als hoekstenen van de Nederlandse ruimtelijke planningsdoctrine. Assen, Maastricht 1990. Embden, prof. ir S.J. van; Rein Fledderus en ir W.F. Schut. Struktuurplan Zoetermeer. Delft/Rotterdam november 1964. ‘s-Gravenhage, februari 1965. Zoetermeer: van dorp tot stad... Gemeente Zoetermeer, Afdeling Kabinet en Voorlichting. ‘Het Groene Boekje’. Z.j. Muurkrant Stadscentrum Zoetermeer. Z.j. Gemeente Zoetermeer/Projectteam Stadscentrum. Globaal Bestemmingsplan Stadscentrum Zoetermeer. Oktober 1975 Gemeente Zoetermeer. Zoetermeers Stadscentrum. Kijk op straks. Maart 1975. Gemeente Zoetermeer, Afdeling voorlichting. Stadscentrum (met inspraakformulier). Augustus 1976. Evaluatierapport inspraak Stadscentrum Zoetermeer. September 1977 Gemeente Zoetermeer. Concept-structuurplan Zoetermeer Stadscentrum, november 1972. Westrik, ir John en ir Hans Büchi. Stedebouwkundige ontwerpmethoden. TU Delft 1989. Gent, B. van. Zoetermeer. Ontwikkeling van een nieuwe stad. Zoetermeer 1999. Grootveld, R. en B. Koopmans. Zegwaartseweg/Rokkeveenseweg/Schinkelweg/Den Hoorn, Historische straten in Zoetermeer. Zoetermeer 1994. Historisch Genootschap Oud Soetermeer. De geschiedenis op straat. Een ontdekkingstocht langs de Zoetermeerse cultuurhistorie. Zoetermeer 2001. Huisman, J. e.a. Honderd jaar wonen in Nederland 1900-2000. Rotterdam 2000. Kam, G. de. Op grond van beleid. Locaties voor sociale woningbouw, grondbeleid en ruimtelijke spreiding van welstand in en rond Den Haag. Nationale woningraad Almere 1996. Ketting, Marianne. Monumentaal groen in Zoetermeer. Zoetermeer 1999. Tijdschriften Zoetermeer (1967-1971), Zoetermeer Stad (1971-1993). Vermeulen, T. Vijf meter onder N.A.P. Water in Zoetermeer. Zoetermeer 2000. Vreeze, N. de. Woningbouw, inspiratie en ambities. Kwalitatieve grondslagen van de sociale woningbouw in Nederland, Nationale Woningraad Almere, 1993. Zoetermeer, jong of oud? Een terugblik op het verre en nabije verleden. Uitgave gemeente Zoetermeer, 1997.
DE
GAVE
STAD
57
COLOFON Uitgave: Afdeling Milieu, Bouwen en Wonen, gemeente Zoetermeer
Analyse en tekst: Cees Boekraad en Marcel van Winsen Architecture Research Institute, Van Leeuwenhoeksingel 69, 2611 AE Delft e-mail
[email protected]
Redactie: Ralph Goutier Botine Koopmans
Tekeningen: Jeroen Aspers en Marcel van Winsen Architecture Research Institute
Fotomateriaal: Cees Boekraad en Marcel van Winsen, tenzij anders vermeld
Grafische verzorging: Marjon van Kan Atelier voor Beeldende Vormgeving Zoetermeer Reproductie: Xerox Business Services DTP Zoetermeer Met dank aan: A. Berendsen, gemeente Zoetermeer, Afdeling Stadswerken, Ad ten Ham, gemeente Zoetermeer, Afdeling Stadswerken, Frans Schaasberg, gemeente Zoetermeer, Afdeling Stadswerken, Ton Vermeulen, gemeente Zoetermeer, Afdeling Bestuur, alsmede de architecten(bureau’s) van de in het hoofdstuk Architectuur besproken projecten, waaronder Frans de Man en Ron Forrer.
Deze publicatie behoort bij de wijkexposities 'De Gave Stad' die in de periode 2001 - 2003 georganiseerd worden door Floravontuur Promotie Zoetermeer, Van Zeijl Photo Design en de gemeente Zoetermeer. Zoetermeer 2002 Afbeelding omslag: Foto: Wim Goutier. Het stadshart is nog onbebouwd op de achtergrond zijn de woongebouwen van Palenstein zichtbaar. Rechts is een eerste aanzet van de betonconstructie te zien, waar de Zoetermeerlijn onderdoor gaat rijden en het Stadhuisplein op wordt gesitueerd.