stad op scherp | VUUR mei 2006
Stad op scherp | VUUR Uitgave van de gemeente Groningen, dienst RO/EZ | mei 2006
Stad op scherp VUUR
‘Een stad met toekomstperspectief is continu op haar hoede, steeds startklaar voor een sprint, wil op andere momenten weer op adem komen, weer kansen creëren en aanvallen!’
Voorwoord De stad is nooit af. Wij hebben een dagtaak aan het nadenken over de toekomst van Groningen. Wat speelt zich af binnen onze grenzen? Wat gebeurt er om ons heen? Welke trends en ontwikkelingen komen er op ons af? Welke kansen kunnen we benutten? En welke rol speelt de overheid daarbij? Gericht groeien, bereikbaar blijven en nieuwe, duurzame werkgelegenheid naar de stad halen; het kan op vele manieren. Onder het motto ‘Stad op Scherp’ zijn medewerkers van vooral de dienst RO/EZ uitgedaagd om nieuwe ideeën aan te dragen. Op weg naar - mogelijkerwijs een nieuw structuurplan voor Groningen is dit gedachtengoed geordend in negen essays. Dat levert tien interessante, inspirerende en vooral prikkelende verhalen op die mijn gedachten over de toekomst van Groningen weer een flink stuk hebben aangescherpt. In dit tijdschrift worden de messen geslepen voor een volgende ronde in antwoord op de vraag hoe we deze stad sterker, sociaal en duurzaam kunnen maken en houden. Ik verheug me op het debat! Jacq. Wallage Burgemeester van Groningen
Inhoudsopgave 2
Inleiding- Groningen staat op scherp
4
Groningen als Europese Hoofdstad | René Boomkens
12 Authentieke belevenissen | Pieter van der Werf, MPD Export 20 Zes speerpunten voor stadsvisie | Rob van Vliet, gemeente Groningen 22 Essay Stad en Ommeland | BVR 34 Een stad van 600.000 mensen | Rik Herngreen 46 De stadsalchemist | Wies Sanders, Urban Unlimited 54 Verdieping | Nieuwe Garde met Addendum 74 De overheid als ecologische tuinman | Interview met Thuur Caris 76 Stad op scherp: sociaalfunctionele netwerken | Arnold Reijndorp, Ivan Nio 82 Open land open geest: KIP | De Zolder 86 Groningen in een platte wereld | Alfred Kazemier, gemeente Groningen 94 De stad heeft permanent zorg en onderhoud nodig | Interview met Arie Wink
De stad is in beweging,
want de mensen veranderen. Hun activiteiten veranderen. Niet langer is de stad hun omniversum, eerder doet zich het omgekeerde voor. De stad is vertrekpunt voor wereldwijde contacten met uiteenlopende doelen. Activiteiten die zich telkens op wisselende schaalniveaus voordoen. Kleding uit Amerika, de kruidige keuken uit India, een zakenpartner in Australië, de oppas om de hoek, de gewenste school in de wijk, kennis van het web en de topuniversiteit, een operatie in Duitsland. Veel kriskras bewegingen, op het eerste oog ad hoc. Aan de andere kant de trage stad, de vertrouwde stad, de neiging te broeden, wachten tot er iets gebeurt. Traditie, geschiedenis, organisch groeien, dat geeft eigenheid en kleur aan gebieden. Beweging brengt dynamiek. Woonwensen bijvoorbeeld veranderen sneller dan voorheen en ze worden diverser dan we gewend waren. Immers, niet alleen de trends vanuit de eigen stad, het eigen land, de eigen cultuur komen binnenwaaien. Ook heel andere, van ver komende ideeën rollen bij ieder over de mat. Wat vandaag in is, is morgen alweer uit. Gebouwen schrijven we af over een periode van 30 jaar, terwijl de kans sterk toeneemt dat het gebouw na een aantal jaren al niet meer past bij zijn functie - en dus vraagt om verbouw, transformatie. Stadsontwikkeling gaat niet over één nacht ijs, maar is doorgaans een kwestie van lange adem.
Groningen staat op scherp
De dienst RO/EZ van de gemeente Groningen speurt naar kwesties die de toekomst van de stad maken. We dagen onszelf, de politiek en de stad uit, met ons de agenda voor Groningen te maken, de thema’s te bediscussiëren. Scherp, alert, gefocussed, gedreven. Het zou een mooi resultaat zijn als de discussie uitmondt in een gezamenlijk pact voor de stad, waaraan ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid meebouwt. Juist mondiale, deels ongrijpbare ontwikkelingen en meer lokale, soms weer tragere transformaties vragen om kennis van zaken, om sturen of faciliteren op het goede moment, om het bewaken van het evenwicht. Ja, de boel bij mekaar houden. De Groningse stad van de toekomst is gegrondvest op een stevig verleden en flexibel genoeg om dynamische mensen aan te trekken en te binden.
Is Groningen klaar voor de toekomst? Kan het ruimte bieden aan snelle, voortdurend andere netwerken, relaties? En kan het tegelijk ook ruimte blijven bieden aan wat trager verloopt, standvastiger en meer lokatiegebonden is? En waar liggen dan de kansen en waar zitten de valkuilen? Een pasklaar antwoord is er niet. Een stad met toekomstperspectief is continu op haar hoede, steeds startklaar voor een sprint, wil op andere momenten weer op adem komen, weer kansen creëren en aanvallen! Daarom moeten we weten wat er speelt en moeten anderen van ons weten wat we kunnen en van plan zijn. Dus debatteren over de issues van de toekomst, in gesprek over wat ‘wij’ en wat ‘zij’ doen en wat we van elkaar kunnen verwachten, hoe we elkaar kunnen helpen bij het pakken van kansen. We moeten daarom met elkaar in gesprek gaan en blijven en op gezette tijden afspraken maken over hoe we gezamenlijk resultaten kunnen boeken. Met Stad op Scherp geven we vorm aan dat proces.
Stad op scherp: ideeënrijk We willen een impuls aan het gesprek geven. Daarom zijn we op zoek gegaan naar de thema’s die de stad raken in de toekomst. Een eerste stap in de zoektocht naar de toekomstige ‘draken en juweeltjes’ hebben we gezet binnen
| 3 mei 2006 stad op scherp
onze eigen organisatie. Slechts enkele externen hebben hun visie op onze uitnodiging gegeven. Het nieuwe college van Groningen beslist hoe we dit proces straks verbreden naar anderen in de Groningse samenleving. Werken aan de stad is voor velen van RO/EZ dagelijkse kost. Kennis van de stad is dan ook rijkelijk aanwezig. De dienst RO/EZ van de gemeente Groningen heeft zichzelf de afgelopen maanden op scherp gezet. Verschillende afdelingen en idividuen hebben soms behoorlijk wat vrije uren gestoken in het nadenken over de stad. We prikkelden ze daarbij door langs de afdelingen te gaan en iedereen te vragen vooral mee te doen. In de dienst hingen gedurende de ‘broedweken’ Loesje-achtige posters die voorbijgangers tot nadenken dwongen. 64 ideeën voor de stad waren het resul-
taat. Rijp en groen, abstract en concreet, vanuit heel verschillende invalshoeken. Alle ideeën hebben betrekking op de toekomst van de stad. Ze bevatten signalen en eerste stappen naar uitwerking. Die ideeën hebben we gebundeld in een boekwerk. Een deskundige jury heeft uit deze bulk van ideeën een vijftal thema’s gedestilleerd, die uitgewerkt zijn in essays door zogenaamde recht- en dwarsdenkers, oftewel deskundigen en slimme geesten uit heel andere vakgebieden met een eigen kijk. De essays zijn opgenomen in dit tijdschrift en hebben als doel de politiek, externe partners, de dienst RO/EZ en een aantal betrokken deskundigen te prikkelen, aan te zetten tot nadenken over die thema’s. Op 24 mei 2006 organiseren we over de thema’s uit dit tijdschrift een eerste debat, met als titel VUUR. De essayisten stoken het vuurtje op over de rol van de overheid die niet langer aan functionele planning doet, maar kansen ‘spot’ en de andere partijen bijeenbrengt. De overheid die de stad als een soort van marktplaats in de etalage zet. De ene steller houdt een sterk pleidooi voor specialisatie binnen een stevig netwerk, terwijl de ander daar tegenoverzet dat de ‘maat’ van Groningen juist vraagt om generalisatie, een stad waar alles te vinden is. Of kiezen we voor een
schaalsprong en worden we Europese regiohoofdstad? Dat is nog maar een kleine greep uit het gedachtegoed in dit schrift.
Lees en vorm uw gedachten. Spreek ze uit, bijvoorbeeld op 24 mei, maar ook daarna. Bouw mee aan pakketten, afspraken, visies voor de stad. Olympisch vuur? 24 mei is de start van een doorgaande dialoog over de ruimtelijke ontwikkeling van de stad. We ontsteken het vuur en houden de fakkel daarna brandend. Hopelijk doen we dat niet alleen als overheid. We gaan ervan uit dat ook anderen hout op het vuur gooien, omdat ook zij er belang bij hebben het gesprek gaande te houden.
24 mei staat in het teken van de thema’s waar we de afgelopen tijd aan gewerkt hebben. Het is het eerste moment waarop het kersverse nieuwe college van onze stad te maken krijgt met Stad op scherp. De bestuurders krijgen van ons een aantal thema’s aangereikt die wij en anderen als richtingbepalend zien voor de toekomst van de stad. Het is aan de politiek aan te geven hoe we verder gaan. Het is denkbaar dat we nog verder speuren naar andere thema’s, samen met anderen, thema’s die we nu nog onvoldoende in het vizier hebben, maar het kan ook zijn dat we de huidige thema’s verder uitwerken in een nieuwe structuurvisie voor de stad. Hoe die visie er uit gaat zien is nog zeer de vraag. Misschien vraagt het ene thema wel om gericht overheidsingrijpen via een beheerprogramma, terwijl een ander thema om een totaal andere aanpak vraagt. Bijvoorbeeld het verbinden van netwerken binnen de stad met als doel het opschudden van het culturele programma. Of dat allemaal in één visie is onder te brengen moeten we nog bezien. Misschien worden het visies op onderdelen, richten we ons op dynamische allianties, tijdelijke fusies op bepaalde doelen, gooien we het op vele akkoordjes. De resultaten van het debat zullen daarin richtinggevend zijn. Laat het debat beginnen!
Vooraf: over regiohoofdsteden en de creatieve klasse. In dit essay wil ik trachten een schets te geven van de toekomstige culturele rol en betekenis van de stad Groningen als een regionaal centrum van cultuur en bedrijvigheid. Ik introduceer daartoe de notie ‘Europese regiohoofdstad’. Daarmee wil ik twee aspecten van de culturele rol en betekenis van steden als Groningen bij elkaar brengen: 1) de aloude functie van regiohoofdsteden, zoals Groningen voor het Noorden, Maastricht voor het Zuiden en Arnhem-Nijmegen voor het Oosten van het land, en 2) het meer recente gegeven van een toename van het grensoverschrijdend cultureel en sociaal-economisch verkeer, zowel als effect van de Europese eenwording als van globalisering van economie en cultuur en internationalisering van de kennis- en informatiecultuur.
door: René Boomkens Regiohoofdsteden (niet per se identiek aan provinciehoofdsteden) onderscheiden zich van kleinere en middelgrote steden in het algemeen doordat zij doorgaans over het volledige palet aan stedelijke functies en daarmee een soort metropolen-in-het-klein zijn. Dat geldt eens te meer wanneer deze steden relatief geïsoleerd liggen, zoals het geval is met Groningen. Ligt een stad als Maastricht in de onmiddellijke nabijheid van Aken, Heerlen en Luik, en verdelen Nijmegen en Arnhem de regionale culturele functies onder elkaar, daar ligt Groningen in een regio waar weinig concurrenten op het terrein van de stedelijke cultuur te duchten zijn. Anders dan datzelfde Maastricht heeft Groningen totnogtoe weinig tot niet ingespeeld op de geleidelijke internationalisering en grensoverschrijdende kanten van culturele praktijken, die zich voor een deel uiten in een groeiende culturele en sociaal-economische uitwisseling in regio’s die diverse landsgrenzen overschrijden. Groningen zou een belangrijke rol kunnen spelen
als culturele magneet en kenniscentrum in Noordwest Europa, samen met steden als Oldenburg, Bremen en Kopenhagen. Maar in feite richt Groningen zich nog altijd op (haar relatie met) de Randstad. De Randstad (de deltametropool Amsterdam-Den Haag-Rotterdam-Utrecht) is echter zonder concurrentie het culturele en economische hart van Nederland én daarbovenop een ‘global city’ of ‘global urban region’ in een netwerk van mondiale stedelijke centra op het gebied van (financiële) handel, technologie, kennisen informatie-uitwisseling en politiek. Als Nederlandse stad heeft Groningen vanzelfsprekend van alles te maken met de Randstad, als potentiële Europese regiohoofdstad veel minder. Dat betekent onder andere dat Groningen niet zou moeten proberen om een soort volwaardig noordelijk alternatief voor de Randstad te ontwikkelen, maar dat de stad zich nadrukkelijker dan tot nog toe moet gaan verdiepen in wat het betekent om een Europese regiohoofdstad te zijn.
|5 mei 2006 stad op scherp
Alvorens dat begrip nader in te vullen moeten nog drie algemene voorbereidende opmerkingen worden gemaakt. De laatste jaren is het begrip ‘the creative class’ van de Amerikaanse socioloog Richard Florida enorm populair en invloedrijk geworden onder lokale bestuurders en stadsplannersa. Florida wees met die term op het vaak onderschatte belang van de aanwezigheid van een ‘creatieve klasse’ van kunstenaars, bohémiens en intellectuelen voor de economische toekomst en de culturele dynamiek van steden. Het belang van Florida’s inbreng in de discussies over stedelijke ontwikkeling bestond er echter vooral in dat hij de gebruikelijke verhouding tussen economie en cultuur omkeerde. Het liberale en sociaal-democratische cliché luidde al sinds de negentiende eeuw dat economie de basis is, en cultuur niet meer dan franje. Dat is ook nog steeds de grondslag van het beleid van de opeenvolgende nationale regeringen alhier. Florida wees erop dat economische dynamiek en ontwikkeling van steden in belangrijke
mate afhangen van de aanwezigheid van creatief, experimenteel potentieel in een stad. Wethouders van zelfs de kleinste steden gingen vervolgens op zoek naar loslopende kunstenaars in hun binnensteden in de hoop op wat meer dynamiek... maar dat bedoelde Florida niet. De aanwezigheid van een ‘creative class’ hangt zelf weer af van twee zaken: allereerst van een gunstig, d.i. open, tolerant en pluralistisch cultureel klimaat in de stad, en daarnaast van de aanwezigheid van een aantal culturele voorzieningen zoals bibliotheken, theaters, cafés boekhandels, filmhuizen en bioscopen, kenniscentra als universiteiten en academies, musea, archieven, e.d. èn van voldoende vraag naar creatieve culturele input van de kant van het bedrijfsleven, de horeca, het onderwijs, en allerlei wijken buurtorganisaties. Kortom: waar Florida op wijst is niet het belang van een al dan niet aanwezige groep creatievelingen, maar op het belang van een vruchtbaar cultureel klimaat, van een culturele ‘ondergrond’ voor de sociaal-economi-
‘Groningen zou een belangrijke rol kunnen spelen als culturele magneet en kenniscentrum in Noordwest Europa, samen met steden als Oldenburg, Bremen en Kopenhagen’
Groningen als europese regiohoofdstad
‘Als regiohoofdstad zou Groningen zich actiever moeten bemoeien met
haar eigen regio.
Die regio zou wel eens kunnen uitgroeien tot één van de meest aantrekkelijke woongebieden van Nederland’
sche dynamiek van een stad. Die culturele ondergrond beperkt zich kortom niet tot die kleine kern van creatieve en artistieke innovatoren, maar omvat het hele culturele leven in de breedste zin van het woord: we hebben het dan over het festival Noorderlicht, maar evenzeer over de buurtcultuur in Corpus den Hoorn of Beijum, over zowel de belangrijke rol van de RuG of Academie Minerva voor de stad als over de betekenis van het nieuwe voetbalstadion de Euroborg als factor in de stedelijke ontwikkeling. Overigens geldt de ‘culturele factor’ ook omgekeerd, d.w.z. in negatieve zin: het ontbreken van culturele creativiteit en actieve participatie aan de cultuur van een stad is een vaak onderschatte negatieve factor die het sociale welbevinden, de sociale cohesie en weerbaarheid van (groepen) stedelingen beïnvloedt. Zeer recent verscheen over dit onderwerp het boek ‘Culturele contrasten’ van Gabriël van den Brink e.a., waarin de culturele factor in processen van sociale cohesie, integratie en participatie in het stedelijk leven centraal staatb. Een tweede voorbereidende opmerking betreft een ander modieus begrip, dat van de netwerkstad, vaak nog aangevuld met de notie poly- of multicentraliteit. Onder invloed van de spraakmakende studie ‘The Information Age’ van Manuel Castellsc is in het denken over stedelijke ontwikkeling het begrip netwerk erg populair geworden, zozeer zelfs dat al
| 7 mei 2006 stad op scherp
weer meerdere jaren geleden de notie ‘netwerkstad’ doordrong in rapporten van de WRR. Castells zelf spreekt niet over netwerksteden, wel over de netwerksamenleving als een samenleving die in toenemende mate bijeen wordt gehouden door het wereldwijze netwerk van informatiestromen. Informatie is productiefactor nummer één geworden, waardoor knooppunten in het informatienetwerk cruciale economische functies vervullen. Die knooppunten vallen ruimtelijk nogal eens samen met (grotere) steden, waarvan de belangrijkste door de econome Saskia Sassen zijn omschreven als global citiesd. Groningen is, zoals gezegd, geen ‘global city’, maar vervult wel degelijk een knooppuntfunctie als (potentieel Europese) regiohoofdstad. Volgens sommige auteurs, waaronder die van de WRR, zou de netwerklogica ook gevolgen hebben voor de ruimtelijke make-up van steden: de aloude gecentreerde stad zou plaatsmaken voor een stad met meerdere (deel)centra. In sommige plannen en ideeën voor de toekomst van Groningen duiken dergelijke ideeën ook op. Vaak wordt dan verwezen naar ontwikkelingen als rondom de zogeheten Zuidas van Amsterdam, waar een tweede of derde stadscentrum tot ontwikkeling zou komen. Helemaal onjuist zijn deze suggesties niet, maar of ze ook opgaan voor relatief kleine steden als Groningen is zeer de vraag. Wat aan Groningen nu juist opvalt is de
relatief stabiele verdichtingfunctie van de binnenstad. Wellicht is er sprake van een groeiende economische druk door ontwikkelingen in de periferie (IKEA, e.d.), in sociaal-cultureel opzicht concentreren de meeste activiteiten zich toch nog in de binnenstad. Kortom: ook met noties als netwerkstad en polycentriciteit moet voorzichtig worden omgesprongen. Tot slot: ook invloedrijk en populair is de zogeheten bedrijfsmatige benadering van de stad en de stedelijke cultuur, gekoppeld aan de gedachte dat steden in een (vaak bovennationale) concurrentieverhouding ten opzichte van elkaar staan. Dit idee stamt van de invloedrijke Amerikaanse planologe Jane Jacobs, die er in de jaren tachtig een boek aan wijddee. Deze benadering gaf aanleiding tot een nieuwe politiek van city marketing, van het naarstig zoeken naar ‘unique selling points’ van steden, en tenslotte tot
vaak ook tot het oproepen van concurrentieverhoudingen waar die helemaal niet bestonden of vruchtbaar waren (zoals bijvoorbeeld tussen universiteiten, maar ook tussen de meeste steden) en tot het reduceren van actieve burgers tot afhankelijke cliënten. Tenslotte leidde het in veel gevallen tot het oproepen van de schijnwerkelijkheid van ranglijsten en rangordes tussen steden of onderwijsinstellingen die weinig tot geen recht deden of doen aan de werkelijke kwaliteiten van die steden of onderwijsinstellingen. Met de kanttekeningen over de ‘creative class’, de netwerkstad en de ‘bedrijfsmatige stad’ in het achterhoofd is het nu mogelijk meer licht te werpen op de stad Groningen als mogelijke Europese regiohoofdstad.
een veranderde verhouding tussen stadsbesturen en hun burgers: de laatsten werden nu vooral als klanten gezien, of als ‘werknemers’ in de succesvolle onderneming die ‘stad’ heet. Ook grote overheids- en semi-overheidsinstellingen, zoals universiteiten en hogescholen, trof een vergelijkbaar lot. Deze bedrijfsmatige benadering van steden en grote instituties heeft begin jaren negentig zeer zeker geleid tot een nieuw stedelijk élan, en heeft ook het denken over en het creatief ingrijpen in de stad gestimuleerd. Maar juist door deze ‘economisering’ van het denken over gemeentepolitiek en stadsontwikkeling, zoals Kor Grit het noemdef, werd eind jaren negentig plotsklaps duidelijk hoe cruciaal de ‘culturele factor’ was: in de bedrijfsmatige herstructurering van gemeentes en grote overheidsinstellingen bleek de ‘bedrijfscultuur’ een factor van belang te zijn, in negatieve (hinder) zowel als positieve (stimulans) betekenis. Bovendien bleek diezelfde ‘economisering’ in sommige gevallen juist negatief uit te werken op diezelfde bedrijfscultuur. Voordelen van de bedrijfsmatige aanpak waren vaak een toename van efficiency en vooral een bevordering van een pragmatische attitude, gericht op goed beheer en onderhoud (iets dat bijvoorbeeld typerend bleek voor de gemeente Tilburg die als één van de eerste steden de gemeentelijke organisatie op bedrijfsmatige leest schoeide)g. Maar ‘economisering’ leidde
De regiohoofdstad en de regio In diverse plannen in de bundel ‘Stad op scherp’ wordt terecht het beeld opgeroepen van de stad Groningen als een fenomeen dat zijn eigen grenzen te buiten gaat. Het beeld wordt opgeroepen van een havenstad, van een stad met een strand (Schiermonnikoog) en van een stad die overloopt in haar ‘natuurlijke’ omgeving. Zulke beelden sluiten aan bij een belangrijke culturele continuïteit van Groningen als een traditioneel regionaal centrum. Maar de opgeroepen beelden zijn stuk voor stuk projecties vanuit de stad zelf gemaakt, terwijl de beweging juist andersom zou moeten worden gemaakt: de voornaamste vraag is immers wat de stad Groningen straks kan betekenen voor een radicaal veranderde regio. Want dat die regio verandert, staat buiten kijf. Traditionele agrarische en industriële functies zijn weggevallen of zullen binnen korte tijd wegvallen, de glorieuze toekomst voor de haven van Delfzijl bleef uit. De werkloosheid in de regio is hoger dan in de rest van Nederland. De stad heeft zich met plannen als Meerstad en de Blauwe Stad al nadrukkelijk met delen van de regio bemoeid, maar die plannen beperken zich nog voornamelijk tot het ontwikkelen van interessante varianten op het concept van de stedelijke ontwikkeling. Hoe de (rest van de) regio zich verder kan en zal
ontwikkelen valt buiten het bestek van zulke planvorming. Als regiohoofdstad zou Groningen zich actiever moeten bemoeien met haar eigen regio. Die regio zou wel eens kunnen uitgroeien tot één van de meest aantrekkelijke woongebieden van Nederland (en wellicht NoordDuitsland). Een gebied met een combinatie van recreatief of toeristisch agrarisch bedrijf, beheer van cultureel erfgoed, ecologische ontwikkeling, kleinschalige bedrijvigheid, bijzondere recreatieve gebieden, en met belangrijke woonfuncties voor met name ouderen, die op zoek zijn naar rust en ruimte. Het gaat daarbij voor een deel om ouderen die zich actief bemoeien met hun eigen omgeving en de culturele functies daarvan. Zij zijn niet slechts bewoners van het ommeland, maar maken ook actief gebruik van de Groningse stadscultuur. Deze actieve ouderen die uit heel Nederland (en voor een deel uit Duitsland) komen willen expliciet niet wonen in het soort ‘ouderenwijken’ die nu op de tekentafels van sommige planners en ontwikkelaars liggen, maar trekken zich terug op het platteland in het Noorden om vervolgens weer actief te worden in hun directe leefomgeving. Dit is geen loze voorspelling, maar ligt in het verlengde van ontwikkelingen die zich ook nu al rondom de stad afspelen. Groningen en Drenthe
van theater, dans, muziek, beeldende kunsten, e.d., groepen die echter via radio en televisie en via buurtvoorzieningen, cafés en verenigingen wel degelijk een ‘eigen’ cultureel leven kennen. Tot de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw waren de avant-gardisten en de cultuurmijders radicaal gescheiden sociaal-culturele groepen, maar juist dankzij de opkomst van de popcultuur zijn beide culturele uitersten dichter bij elkaar gekomen. Groningen kent met Vera en met Noorderslag/Eurosonic een belangrijke traditie van cultureel avant-gardisme en culturele rafelrandjes die tegelijk over loopt in de cultuur van de ‘cultuurmijders’, die niet alleen bestaat uit groepen die ‘passief’ zijn, zoals altijd werd aangenomen, maar vooral uit groepen die zich vooral verre houden van de officiële, gesubsidieerde kunst- en cultuursector. Hier ontstaan nieuwe mixtures van radio 2, radio 3 en Kink-FM culturen, die voor bestuurders en officiële cultuurdragers nagenoeg onzichtbaar zijn. Voor Eurosonic (dat in feite in cultureel opzicht belangrijker is dan Noorderslag, omdat het zich over de hele stad uitstrekt en zich vooral richt op nieuwe ontwikkelingen in de Europese popcultuur) geldt bovendien dat Groningen zich met dit festival aanbiedt als een podium voor internationale culturele experimenten en als een podium voor onvoorspelbaar amusement en ‘fun’. Belangrijker nog is de status van Vera.
|9 mei 2006 stad op scherp
bij elkaar gekomen’
culturele uitersten dichter
Over nu naar de stedelijke cultuur zelf. Cruciaal voor willekeurig welke stad is momenteel het doorbreken van de onvruchtbare tegenstelling tussen hoge en lage cultuur, tussen vernieuwing en continuïteit, tussen elites en populaire cultuur, of tussen de uitdaging van de marges en de kalme charme van de middelmaat. Overal roepen bestuurders en managers om meer creativiteit, meer waardering voor topkwaliteit, topinstituten, en meer competitie, prestige en
popcultuur zijn
Avant-gardes en cultuurmijders
prestatiedrang. We zitten nu nog middenin de naweeën van deze uitwassen van de neoliberale frenzy, die halverwege de jaren tachtig op gang kwam, maar die intussen een beetje begint uit te woeden. Een stad als Groningen heeft zich altijd nogal verre gehouden van die neoliberale cultuur en kan in die zin voortbouwen op een betrekkelijk stabiele continuïteit van een meer republikeinse traditie van actief of participatief burgerschap. Die traditie kent twee polen, enerzijds een grote ruimte voor onvoorspelbaar, experimenteel cultureel en politiek avant-gardisme, anderzijds een ruime aandacht voor de ‘alledaagse cultuur’, als de cultuur van wat het Sociaal Cultureel Planbureau de ‘cultuurmijders’ noemt. Cultuurmijders zijn al die (vaak lagergeschoolde) mensen en groepen die geen belangstelling hebben voor het ‘officiële’ cultuuraanbod op het gebied
‘dankzij de opkomst van de
als battleground voor actieve oudere niet-actieven geen natte droom van projectontwikkelaars, wel een mogelijke uitkomst van toekomstige demografische ontwikkelingen.
Hier geen ‘cultuurmijders’, maar alleen marginalen en nieuwe wilden. Vera is een cultureel laboratorium van internationaal formaat, een ‘aanrader’ in avantgardistische en marginale popkringen, zowel bij artiesten als bij het publiek. Als er ergens sprake is van Groningen als netwerkstad, dan is Vera een cruciaal knooppunt in dat mondiale netwerk. Het andere uiterste, maar net zo ‘bottom-up’ als Vera, is de cultuur van de ‘gewone stadjer’. Elke serieuze en gezonde cultuurpolitiek begint met de vraag “wat gaat er gebeuren met de Oosterparkbuurt na de sluiting van het stadion?” en niet met de vraag “wat gaat de Euroborg voor Groningen betekenen?” Die laatste vraag dient ook gesteld te worden, want wie op dit moment ronddwaalt in de omgeving van het nieuwe stadion krijgt meteen het gevoel op de maan te zijn beland, wat toch niet de bedoeling zal zijn geweest. Maar belangrijker is de kwestie van de continuïteit van stedelijke wijk- en buurtculturen die anders dan vele modieuze theoretici beweren, in het geheel niet totaal zijn verdwenen. De mobiliteit is zeker toegenomen, mensen leven een groter deel van hun leven buiten hun directe woonomgeving, maar de verschillen in mobiliteit blijven groot en het verlangen naar of de behoefte aan een vertrouwde, herkenbare omgeving blijft voor velen recht overeind. Je kunt de ‘individualisering’ beschrijven als een onvermijdelijk
proces, als een vorm van emancipatie, maar ook als een dubbelzinnig en ongemakkelijk gebeuren. Dat laatste lijkt voor veel stedelingen de alledaagse realiteit, als een mengeling van verlangens naar onafhankelijkheid en naar geborgenheid. Politiek en bestuur hebben geen greep op dit soort processen, maar zouden er ten dele wel vorm aan kunnen geven, zonder zich al te zeer met die processen zelf te bemoeien. Het stimuleren van de lokale cultuur van buurten of wijken zonder er op paternalistische wijze in in te grijpen zou meer gebruik kunnen maken van het concept van het buurtplatform, begrepen als een strikt bottom-up, niet aan het gemeentelijk bestuur verbonden vorm van lokale culturele uitwisselingh. Concepties als het buurtplatform staan in het teken van een verzwakking van de invloed van de centrale machten op gemeentelijk niveau en zijn om die reden vermoedelijk bij stadsbestuurders niet meteen populair. Maar het zijn wel mogelijke hulpmiddelen bij het stimuleren van een meer actief burgerschap. Dat actieve burgerschap heeft alleen overlevingskansen wanneer er een stedelijke publieke ruimte van betekenis over blijft, een ruimte van algemeen belang met zeer diverse functies en betekenissen. Kortom: lokale, buurtgerichte initiatieven zijn alleen haalbaar wanneer er een meer algemene, overkoepelende oriëntatie op een levensvatbare en creatieve stadscultuur mee is verbonden. Achterlopers en
voorlopers hebben wat aan elkaar, anders dan de culturele elite altijd meende. Groningen zou juist op dit cruciale culturele knooppunt een belangrijke rol kunnen spelen, juist op grond van haar culturele traditie.
De Europese regiohoofdstad
Groningen is een potentiële Europese regiohoofdstad. Wat betekent dat? Om te beginnen is het van belang vast te stellen dat het hier niet gaat om een zaak van ‘marketing’, om een kwestie van een handige positionering van de stad Groningen op de internationale markt van intrigerende en aantrekkelijke stedelijke centra. Die positionering is zeker nodig, maar ze kan slechts succesvol zijn indien Groningen op dit vlak ook
werkelijk iets te bieden heeft. Het moge duidelijk zijn dat Groningen een dergelijke kwaliteit alleen kan waarmaken in samenwerking met andere stedelijke centra, en vooral niet in een concurrerend en competitief streven de enige ‘toplocatie’ in de internationale regio te worden. Een dergelijke competitie was op nationaal niveau een wassen neus: Groningen heeft geen serieuze concurrenten. Assen is te klein, Leeuwarden mist het complete pakket van culturele instituties, kortom: Groningen is met recht regionale hoofdstad. Maar is dat ook op transnationaal niveau waar te maken? Gezien de economische problematiek van de regio lijkt een transnationale oriëntatie minimaal een interessante optie. Bestuurskundigen hanteren reeds de notie van de zogeheten ‘Euregio’s’ om te wijzen op grensoverschrijdend economisch en cultureel verkeer binnen bepaalde regio’s. In de meeste gevallen blijven dat tekentafelvoorbeelden en is van werkelijke uitwisseling nauwelijks sprake. Dat lijkt momenteel ook voor Groningen te gelden. De verbindingen met Noord-Duitsland (de bus naar Oldenburg en de overstap in Nieuweschans naar Leer) stellen weinig voor, Duitsers bezoeken wel vrij massaal de Groningse markt, maar van cultureel contact lijkt weinig sprake, afgezien wellicht van het regionale succes van een Drentse popgroep als Skik in Noord-Duitsland enkele jaren terug. De RUG kent een traditie van
samenwerking met de universiteiten van Oldenburg en Bremen, maar die is zwak en afhankelijk van toevallige personele contacten. Hier lijkt nog een hoop ontwikkelingswerk verricht te moeten worden, maar ik denk dat er volop gemeenschappelijkheden aan weerszijde van de nationale grens te vinden zijn die het de moeite waard maken Groningen een belangrijke rol te laten spelen als culturele factor en magneet van het Noorden. Het is van belang zich te verdiepen in voorbeelden uit andere regio’s. Ik wees al op de verdergaande regionale samenwerking tussen Aken, Luik en Maastricht. Een ander voorbeeld zou de rol van een stad als Düsseldorf kunnen zijn als ‘toeristische’ attractie voor Nederlanders die haar voor de kerstmarkt bezoeken. Ook op universitair niveau kan naar verdergaande uitwisseling worden gestreefd. De universiteit Maastricht trekt bijvoor-
beeld honderden Duitse en Belgische studenten met haar nieuwe opleiding Europese studies. Ook de RUG heeft enkele speciale programma’s voor buitenlandse studenten, maar heeft geen bijzondere aantrekkingskracht voor studenten uit de nabijgelegen Duitse regio. Andere mogelijkheden zijn het gezamenlijk met enkele Duitse steden organiseren van culturele festivals, het uitnodigen van orkesten of theatergroepen van over de grens, het stimuleren van schoolreizen of uitwisseling tussen Duitse en Nederlandse lagere of middelbare scholen. Hier moet vooral niet top-down worden gewerkt; juist kleinschalige, bottom-up uitwisselingen, contacten en stimuleringsprogramma’s zouden de betekenis van Groningen als meer dan alleen een Noord-Nederlandse stad kunnen bevorderen en zichtbaar maken. Ook het faciliteren of subsidiëren van wetenschappelijk onderzoek (geografisch, economisch, cultuursociologisch) naar tendensen en ontwikkelingen op regionaal niveau, inclusief de potenties van grensoverschrijdende uitwisselingen kan indirect stimulerend werken, wat ook geldt voor historisch onderzoek naar regionale geschiedenis, cultureel erfgoed, lokale architectuur, e.d.
Het stadshart
Eén van de belangrijkste stabiele waarden van een middelgrote regiohoofdstad als Groningen is die van een dynamisch
10|11 mei 2006 stad op scherp
stadshart met een veelheid aan functies, met name ook op cultureel terrein. De combinatie van een uitgebreide en diverse detailhandel, een even gevarieerde horeca, markten, een veelheid aan culturele instellingen als theaters, muziekpodia, bioscopen, musea, bibliotheken, universitaire en hogeschoolinstellingen, en een actieve studentencultuur, plus een reeks redelijk populaire culturele festivals verspreid over het jaar, maken van de binnenstad van Groningen een betrekkelijk uniek stadshart in Nederland. Weinig vergelijkbare Nederlandse steden (bijvoorbeeld Arnhem, Eindhoven, Nijmegen, Den Bosch of Tilburg) kennen een dergelijke rijkdom en diversiteit aan culturele instellingen en activiteiten. Groningen kent ondanks de niet onaanzienlijke werkloosheid bovendien geen oude stadswijken met een extreme sociale problematiek op het gebied van armoede, integratie of sociaal isolement. De uitstraling van het stadshart naar de rest van de stad lijkt in veel opzichten uiterst positief. Of ontwikkelingen in de periferie (nieuwe, verderaf gelegen stadswijken als Meerstad; nieuwe winkelgebieden, het gebied rond de Euroborg, et cetera) de dynamiek van het stadscentrum op termijn zullen ondermijnen, valt moeilijk te zeggen. Wel is duidelijk dat die ontwikkelingen minder drastisch zullen zijn dan wat zich heeft afgespeeld in de Randstad met gigantische nieuwe woongebieden als de Leidsche Rijn en
andere VINEX-lokaties in o.a. Den Haag, Breda, en elders. Ook de opkomst van nieuwe, alternatieve stadscentra zoals Zuid-Oost en de Zuidas in Amsterdam of Alexanderpolder in Rotterdam lijken aan Groningen voorbij te gaan. Dat gegeven maakt het makkelijker om nog nadrukkelijker voor een sterke culturele functie van het stadshart te opteren. De plannen voor de Grote Markt en het gebied achter de Oostwand kunnen hier van groot belang zijn. In het verlengde van eerdere opmerkingen over de cultuurmijders en de avant-gardisten zou ook de culturele rol van het stadscentrum als publiek podium voor allen meer aandacht verdienen. Dat is des te dringender daar waar alom wordt erkend dat sociale cohesie en weerbaarheid meer dan ooit afhangt van culturele participatie; als de stad erin slaagt om die participatie op het niveau van de afzonderlijke buurten te bevorderen, dan dient dat ook in het publieke domein van het stadscentrum tot uitdrukking te komen. Daar moet ruimte zijn voor de experimenteerlust van avant-gardisten en de culturele elites (één elite bestaat niet meer), maar ook voor de cultuur van de ‘cultuurmijders’. Dat zal de grootste opgave op cultureel gebied zijn, en dat geldt niet alleen voor de problematiek van minderheden en migranten, maar juist ook voor de cultuur van ‘autochtone’ stedelingen.
(Endnotes) a Richard Florida, The rise of the creative class. Basic Books, New York 2002. b Gabriël van den Brink, Culturele contrasten. Het verhaal van de migranten in Rotterdam. Bert Bakker, Amsterdam 2006. c Manuel Castells, The Information Age. The Rise of the Network Society. Blackwell, Malden/Oxford 1996. d Saskia Sassen, The Global City. New York, London, Tokyo. Princeton University Press, Princeton 1991. e Jane Jacobs, Cities and the Wealth of Nations. Vintage, New York 1985. f Kor Grit, Economisering als probleem: een studie naar de bedrijfsmatige stad en de ondernemende universiteit. Van Gorcum, Assen 2000. g Zie hierover: Arnold Reijndorp & Ivan Nio, Het stedelijk theater. Ruimtelijk beleid en openbare ruimte. Thoth, Bussum 1996. h Zie over buurtplatforms: René Gabriëls, De betekenis van een buurtplatform voor de kwaliteit van leven. Een onderzoek naar het Buurtoverleg Boschstraatkwartier Oost, Maastricht 2005.
‘Wie heeft er bij Cathay Pacific of bij de vliegtuigbouwer besloten Groningen op deze kaart te laten verschijnen? En belangrijker, waarom juist deze stad met die voor buitenlanders soms onuitspreekbare naam?’
door: Pieter van der Werf
Vliegend vanuit China naar Nederland met Cathay Pacific zie je op de landkaart op het tv-schermpje in de stoel voor je Europa steeds dichterbij komen. Op een gegeven moment wordt ingezoomd op een vlekje, Nederland, dan is het nog een paar honderd mijl naar Schiphol. Op het kaartje van Nederland zie je slechts vier plaatsnamen: Amsterdam, want daar landt het vliegtuig straks; Rotterdam, grote havenstad; Nijmegen, mooie stad; en Groningen..., Groningen?
Authentieke Belevenissen Wie heeft er bij Cathay Pacific of bij de vliegtuigbouwer besloten Groningen op deze kaart te laten verschijnen? En belangrijker, waarom juist deze stad met die voor buitenlanders soms onuitspreekbare naam? Een heel banale en legitieme reden waarom Groningen op die kaart in dat vliegtuig staat is omdat er gewoon ruimte over is. En daar schuilt kracht. Het woord Groningen past precies in de leegte van het noorden van het land zelfs tot over de landgrens, dus in Duitsland-, want Groningen is hier de enige stad van betekenis. Als dan een centrale vraag is ‘ wat is de kracht, het onderscheidende en het typisch Groningse?’, dan is mijn antwoord juist dat: de unieke geïsoleerde positie van de stad. We zijn een eiland met alles erop en eraan. Ik vind dat het typisch Groningse. De vergelijking met een eiland gaat verder op als je kijkt naar de stromen die zich bewegen om, over en op dat eiland. Kijk naar het hoge aantal studenten dat dagelijks in de stad verkeert:
12|13 mei 2006 stad op scherp
op de bevolking gerekend bijna een kwart. Ruim de helft ervan woont ook nog eens in de stad zelf. Deze groep zorgt voor de continue eb- en vloedbewegingen die de dynamiek van de stad verder benadrukken: ieder jaar duizenden nieuwe studenten, ieder jaar duizenden afgestudeerden. Ondertussen, in Groningen zelf, denkt niemand aan degene die naar dat tvschermpje in dat vliegtuig zit te kijken. In Groningen namelijk wordt op dit moment gewerkt, groots gedacht, gewoond, geliefd en gepland: authenthieke belevenissen. En meer natuurlijk, veel meer, zo’n opsomming is nooit compleet, nooit af – zoals een stad nooit af is. Dat een stad niet af is komt door verschillende factoren en invloeden, zowel interne als externe. Plotseling zou er bijvoorbeeld een nieuwe baby-boom kunnen plaatsvinden zodat huizen te klein blijken en er meer moet worden bijgebouwd: nog een Meerstad? Of het culturele klimaat in andere steden of landen blijkt toch veel lekkerder dan in
*
Groningen, dus alle creatieven besluiten na rijp beraad uiteindelijk tegelijk te vertrekken: weg makers, dag creatieve stad. Maar op invloeden wordt ingespeeld, en dat vol enthousiasme, passie en overtuiging. Iedereen bemoeit zich met de stad. De betrokkenheid van de bewoners, ondernemers en voorbijgangers, en van de door de bewoners aangewezen bestuurders met de stad blijkt groot. Want alleen op deze manier heeft het culturele klimaat zich de afgelopen 25 jaar zo kunnen ontwikkelen.
‘Ondertussen, in Groningen zelf, denkt niemand aan degene die naar dat tv-schermpje in dat vliegtuig zit te kijken. In Groningen namelijk wordt op dit moment gewerkt, groots gedacht, gewoond, geliefd en gepland’
Groningen zette zichzelf op de kaart. Had tot de invoering van het fameuze VCP – Verkeers Circulatie Plan – niemand nog van Groningen gehoord, met de bouw van het nieuwe Groninger Museum was daar ineens zeer brede nationale en internationale belangstelling. De
verschillende grootschalige culturele architectuurprojecten - Super & Popular, A Star is Born, Blue Moon - droegen bij aan het flitsende imago van de stad. De stad belandde in de bladen (zo gebeurt het dat een krant als de New York Times publiceert over het Wall House, en zo gebeurt het dat het NRC Handelsblad schrijft over congressen als The Architecture of Hospitals). En we bouwen samen door.
2006
Groningen kent nu een ongekend rijk en hoogwaardig aanbod aan culturele voorzieningen, activiteiten en evenementen. Zeker gezien het aantal inwoners, maar weer logisch gezien de centrumfunctie. De stad bevindt zich op een natuurlijk kruispunt van wegen, is van oudsher havenstad, heeft supersnelle ICT-verbindingen, heeft een luchthaven, kent hoogwaardige bedrijvigheid. Groningen huist de grootste werkgever van Noord-Nederland, het UMCG. Het is een universiteitsstad met ruim 40.000 studenten – eb en vloed. In 2020 wonen er 200.000 mensen in Groningen. Groningen blijkt zich ook nog eens te beschouwen als een ‘creative city’, en terecht, want dat is ze. Daarbij heeft zich de gedachte in diverse hoofden genesteld dat deze ‘cc’ mede de
14|15 mei 2006 stad op scherp
toekomst van de stad is. Echter, een ‘cc’ dwing je niet af, je faciliteert haar hoogstens. En dat is wat Groningen kan, doet en moet blijven doen. Meer liefst, svp. Actief. Hoe? Niet meer praten, doen! stens. En dat is wat Groningen kan, doet en moet blijven doen. Meer liefst, svp. Actief. Hoe? Niet meer praten, doen!
2015
en verder
Ik kwam er snel achter dat Groningen slechts een schrikbarend klein aantal echte authentieke culturele belevenissen kent... ik doe een greep: Noord Nederlands Toneel, Galili Dance, Grand Theatre, Sign. Punt. Voor mij geldt dat dit generatoren zijn van belevenissen die zoet smaken omdat ze hier vandaan komen, of mede hier gemaakt worden. Vier, niet meer? Jawel, zeker een paar meer, maar niet veel meer. Want niemand houdt vol dat het hebben van louter bijvoorbeeld de Stadsschouwburg en/of de Oosterpoort voldoende is om een authentieke belevenis te genereren. Nee, het gaat om de mensen die gaan over de inhoud: de programmeurs, de curatoren, de directeuren, de leiders, de kunstenaars. En daarmee kom ik direct bij de kern van dit betoog, want de meest belangrijke aspecten van het bijzondere en het authentieke en het mooie van Groningen
zijn de mensen. Immers, zonder mensen geen belevenis. Zonder mensen geen stad.*
Oosterpoort en de stad bevolken als we niet (blijven) zorgen voor een continue stroom van muziek uit Groningen?
*Zo blijft het gelukkig onvoorspelbaar waar over twintig jaar onderdelen van het culturele programma zich afspelen, want mensen komen en gaan. Vanzelfsprekend zijn daar wel de kernvoorzieningen waar de gemeente beleid op maakt. Daarnaast betoog ik een nieuw centrum voor de kunsten te beginnen, en dan vooral niet te bang!
Het MKB van de kunsten
Dit is het intrappen van de verschrikkelijke open deur, maar het kan niet vaak genoeg gezegd: mensen maken de inhoud. En zonder inhoud geen belevenis. Zonder inhoud geen betekenis.
Voldoende of onvoldoende? Dus, is het voldoende voor een stad om grote theaterproducties in te kopen als aan de andere kant niet genoeg wordt geïnvesteerd in theateropleidingen? Is het voldoende om grote tentoonstellingen van vergane Russen in te kopen als niet genoeg wordt gezorgd voor de mensen die we opleiden aan de kunstacademie? En is het voldoende dat drie dagen lang Zweedse en Duitse bands De
Let wel, ik ben juist voor grote theaterproducties, vergane Russen en Zweedse en Duitse popbands: ook authentieke belevenissen! Maar ik argumenteer dat het middenveld van de cultuur in de stad - zeg het MKB van de kunst - door Groningen gewoon vergeten wordt. Want het is vele malen makkelijker een investering direct terug te halen uit een product waarvan men van tevoren weet dat dat gaat scoren, dan dat tijd, liefde, aandacht, vertrouwen en energie gestoken wordt in mensen waarvan je niet weet ‘of ze gaan opleveren’. In die zin is Groningen te weinig ondernemend, want ondernemen is ook risico durven nemen op cultureel gebied. In de economie wordt het vaak gezegd: het MKB is de motor van de economie. Ik zie de analogie in de kunsten.
Middenveld Ik ben nog steeds dolblij met de cultuur van nu in Groningen*, en de economische spin-off die dat heeft opgeleverd en nog steeds oplevert. Het verder onder de aandacht brengen van de stad Groningen en het verkopen van de stad Groningen aan de rest van de wereld gaat de stad en provincie goed af dankzij Marketing Groningen.
* Persoonlijk ben ik zeer gecharmeerd van de stad Groningen (mooiste stad van Nederland). Ik woon hier nu 23 jaar maar waarschijnlijk is dit toch mijn laatste jaar. Dit heeft een persoonlijke reden en mijn vak houdt in dat ik niet aan de locatie Groningen ben gebonden. Ik blijf om verschillende redenen echter altijd terugkomen. Waarom? Om het Groninger Museum. Om alles met ‘noorder’ of ‘noord’ in het woord, dus Noorderslag, Noorderlicht, Noorderzon, Noorderrondrit, Noorderbreedte, Noord-Nederlands Orkest, Noordelijk Dans-
*
gezelschap Galili Dance enz. enz. Om de grootste kleinstedelijke discussie die Groningen al jaren in de ban houdt, het praten over hoe het nu moet met de Grote Markt... (let toch eens op wat er in de tussentijd in alle wijken gebeurt!). Om zeer hoogwaardige culturele voorzieningen als - en ik noem er nu maar één - het Wall House. Om het UMCG. Laat je die allemaal weg, dan heb je al een flink deel van dat typisch Groningse verloren. Maar nogmaals, het zijn de mensen en de mensen alleen die die activiteiten en instellingen inhoud en betekenis geven. Er moet wel wat te verkopen blijven en daarom is er een taak voor ‘de leiders’ in de stad hier op in te spelen, en ik geef nu aan waar vooral op te letten. Voor het gemak haal ik deze opmerking aan uit de studie ‘Market Matters’: …recently re-stated emphasis on placing the individual artist at the centre of all its activities, for if the art market is encouraged to expand and prosper then this must be to the benefit of the artists who, after all, make the whole process possible...
16| 17 mei 2006 stad op scherp
er de ‘middenzaal’ (à la Paradiso of Melkweg – vergelijk en vergeet direct), ook voor bands die Groningen anders nooit aandoen. Want Vera is te klein en De Oosterpoort te groot. Dan zou het weer kunnen gaan gonzen en bruisen, dan loop je op goed geluk eens van het Forum via het Martinikerkhof naar die nieuwe campus en weet je dat het daar gebeurt, ook daar valt het te beleven.
Voorhoede Op deze manier ontwikkelt de compacte, frisse, ruime, groene en rustige stad in een lekker tempo. Maar er moet nog iets extra’s gebeuren in de voorhoede, zeg maar aan de absolute top van het culturele speelveld. Ik mis de ‘superster’, dus ik zeg: we kopen een ‘superster’. Om aansprekend te blijven en als voorbeeld te dienen voor iedereen, ik bedoel
Dit betekent dat de komende tijd meer aandacht en vertrouwen uit moet gaan naar de makers, zeer zeker ook de individuelen. Dit zijn de mensen die nu studeren aan onze creatieve opleidingen: kunstacademie, academie voor popcultuur, conservatorium, Frank Mohr Instituut. Zorg goed voor ze! Concreet moet dit betekenen dat er voor deze makers ruim voldoende faciliteiten beschikbaar gemaakt worden om zich verder te ontplooien en ervoor te zorgen dat zij hier blijven... Een niet zo moeilijke stap in deze is het eindelijk samenbrengen van alle kunstvakopleidingen op één locatie. En deze kern van creativiteit zou kunnen samensmelten met andere groepen makers. Stel, die van de exacte(re) wetenschappen, en dan met name de medische. Twee grote groepen studenten, verschillende achtergronden. Synergie? Jazeker! Juist dan en op dat moment in je leven. Een fysiek-logische lokatie zou het gebied net benoorden het UMCG kunnen zijn, het CiBoGa-gebied. Hier vindt dan verweving plaats op een campus waar ook gewoond wordt, want ook eindelijk maakt de universiteit het mogelijk dat studenten én wonen én studeren. En hier wordt verder vermaakt en de ruimte gegeven op nieuwe podia voor dat culturele MKB, want eindelijk staat
de wereld, en dus weer in de bladen te verschijnen, krijgt Groningen eindelijk zijn kunsthal. Een nieuwe plek voor creativiteit, en tegelijk een nieuwe plek voor grotere concerten, nieuwe hotelfuncties, nieuwe congresplekken, de marketing van de stad. Deze is gevestigd in - en ik loop vooruit maar het is onvermijdelijk - een voormalige suikerfabriek aan de rand van Groningen. Naam: Sweet.*
* Ik liet mijn oog vallen op een suikerfabriek in het westen van de stad. Want mede door het wegvallen van subsidies voor een in wezen waardeloos product, kan de kunst in plaats komen van de suikerbiet (door velen beschouwd als typisch Gronings). En ik noem het Sweet. Sweet is een plek die complementair is aan het Groninger Museum, en zelfs daar bovenuit stijgt, want een nog meer internationale uitstraling heeft. Het laat installatiekunst zien te vergelijken met de Unliverseries in Tate Modern. Het toont het allernieuwste op het gebied van de kunsten en is het meest vooruitstrevende centrum van kunsten
*
‘Ik mis de ‘superster’, dus ik zeg: we kopen een ‘superster’
* in Europa (er wordt namelijk niet teveel gewerkt met commissies..). Het is het hoofdkwartier van de Europese culturele hoofdstad, want met Sweet wordt ook die ambitie waargemaakt. Met Sweet is er voldoende ruimte voor alle net afgestudeerde kunstenaars: hup. een jaar lang een gratis (!) atelier. In Sweet is de gemeente een actieve partij: de gemeente gaat commercieel en zorgt voor internationale afzet van Groningse kunstenaars. Er wordt gewerkt met het Gronings Fonds voor de Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst. Sweet vervangt De Oosterpoort. In Sweet wordt gewoond. Kijk als voorbeeld naar de voormalige suikerfabriek in Halfweg (Soeters). Sweet is de sterke magneet waarom mensen hier blijven komen en de stad extra levensvatbaar en bruisend blijkt. Het idee Sweet zal in eerste instantie dienen als generator/motor van culturele vernieuwing in deze stad. Eenmaal gevestigd biedt Sweet kansen voor de stad en regio die geen ander initiatief
of instelling kan bieden. Sweet zal een kunstcentrum zijn zonder collectie. Sweet laat absolute hedendaagse topkunst zien, maakt absolute topkunst mogelijk, en biedt volop kansen voor lokale en opkomende kunstenaars om met, voor en door elkaar te leren en te exposeren. Sweet zet aan tot denken, tot weer andere en weer meer nieuwe vormen van samenwerking. Als opmaat naar Sweet, maar zeker omdat we hier te maken hebben met een authentieke belevenis van de eerste orde, stel ik voor het volgende topevenement op architectuurgebied en de kunsten, als opvolger van A Star is Born en Blue Moon, Artificial Sweets te noemen. En oh ja, waarom Sweet? Kijk eens wat Tate St. Ives en Baltic hebben betekend voor de regeneratie van hun omgevingen, respectievelijk Cornwall en Gateshead/Newcastle.
Super G Dan dit. Er gaat iets boven Groningen: ik stel voor de naam ‘Groningen’ te vervangen door ‘Super G’. Het aannemen van een nieuwe naam voor de stad? Waarom zou je? Ik zeg ‘waarom niet?’ In het verleden heetten ‘wij’ toch ook Cruoninga, Groeninga en Groningae. Waarom zijn die namen vervangen? Sommigen roepen Grunn, en
‘Dan dit. Er gaat iets boven Groningen: ik stel voor de naam ‘Groningen’ te vervangen door Super G’
Grunn zal het blijven zolang zij leven. Kinderen zullen in 2015 zeggen: “Ik ben geboren in Super G, Europa”. Door dit te doen zal er in ieder geval aandacht zijn van de hele wereld, dat willen we toch? En een stad die zijn naam verandert? In deze tijd? Super G zet zich weer en letterlijk op de kaart. Een nieuwe naam, een volgende start, nieuw elan. Super G: het collectief van mensen. Super G: snelwegen, luchtwegen, spoorbanen, trambanen, fietspaden, maglev, kolibri, wandelpaden, kabelbanen. Super G: waar gewoond en gewerkt wordt. Super G: dat opdrachten geeft. Super G: dat exporteert en importeert. Super G: cultuuromgeving en - in ouderwetse termen - culturele hoofdstad.
Samengevat Super G maakt zich op voor beweeglijke tijden. Super G zal bestaande voorzieningen blijven onderhouden. En met onderhoud wordt ook snoei en kappen van en in bestaande voorzieningen bedoeld. Super G stimuleert en investeert in het cultureel producerend vermogen van de stad, het MKB van de kunsten. Dit om het culturele handelstekort om te buigen in een handelsoverschot: van importerende stad wordt Super G een cultureel exportcentrum. Tegelijkertijd wordt hoog ingezet op manifestaties en evenementen met het gewicht van wereld-expo’s: mensen van naam en faam stromen naar Super G en in hun kielzog miljoenen (vul hier nu zelf in: ‘anderen’ en/of ‘euro’s’). Super G zet een nieuw centrum voor moderne kunst op, Sweet. Dit centrum is de nieuwe motor om artistieke economische bedrijvigheid een forse en frisse impuls te geven.
Tot slot
En, gaat het volgende gebeuren?: het natuurlijke ‘dagelijkse’ verzorgingsgebied van SuperG zal in Nederland de regio bestrijken tot aan Amersfoort en over de Duitse grens tot en met Bremen. Een logische stap richting oost en noord wordt verder gezet; de aansluiting met de vijf noordelijke Duitse deelstaten wordt intenser middels de aanleg van de magneetbaan Groningen - Bremen - Hamburg - Berlijn - Warschau (luchthaven Schiphol zal helaas later aangesloten worden wegens de treuzelende houding van de Nederlandse overheid), en via knooppunt Hamburg kan eenvoudig op een noord-zuidverbinding worden overgestapt. Ik denk het wel. Als ik in 2030 opstijg van vliegveld Super G (bij Lelystad) met China Airways richting Shanghai, zie ik beneden me Super G, met vreemd flitsend licht vanaf de lokatie van Sweet: vast en zeker een of ander kunstproject.
18|19 mei 2006 stad op scherp
*
Sweet
Super G
Groninger Museum Wall House NNT Galili Dance NNO Sign Noorderslag Eurosonic Noorderzonfestival Noorderlicht NP3 Centrum Beeldende Kunst Pudding(fabriek) Citadel Groverpop
Makers
Archieven Santelli Bibliotheek Muziekschool Buurthuis Amateurkunst Lokaal Podium Breiclub Winkelcentrum Peuterspeelzaal Buurtvereniging Huis Keuken School Tuin
Mijn bijzondere dank gaat uit naar de volgende personen. Zonder hen had ik dit essay niet op deze manier kunnen samenstellen: Jenny Chung kunstenaar / beleidsmaker gemeente Assen Monique Damen accountmanager reclamebureau La Compagnie Femke Eerland zakelijk leider Noorderzon festival Sipke Feenstra grafisch ontwerper / eigenaar Ontwerpstra Frans Jaspers politicus / bestuurder UMCG Esther S Plomp tekenaar van Lassa / conceptueel kunstenaar David Stroband kunsthistoricus / adviseur SKOR Robert van der Tol componist / musicus Frans Visser creatief directeur reclamebureau Thalen\Baseline Aanbevolen literatuur en bronnen / further reading Caves, Richard E. Creative Industries: contracts between art and commerce Jensen, Rolf The Dream Society Roberts, Kevin Lovemarks Mirza, Munira Culture Vultures Nordström & Ridderstralle Funky Business Nordström & Ridderstralle Karaoke Capatalism, Management for Mankind Langeveld, H.M. Kunst op termijn Buck, Louisa Market Matters NRC Handelsblad, Het Financieele Dagblad, The Guardian, Wallpaper
*
Goede links - Copenhagen Institure for Future Studies: www.cifs.dk/en/ - Copenhagen Institute for Future Studies Future Orientation: www.cifs.dk/en/tidsskrift.asp - Copenhagen Business School - Centre for Art & Leadership: http://uk.cbs.dk/content/view/full/6553 - Kaos Pilots: www.kaospilot.dk - Center for Cities - researchcentrum Groot-Brittannië: www.ippr.org.uk/centreforcities - Policy Exchange - denktank Groot Brittannië: www.policyexchange.org.uk - Fast Company: http://fastcompany.com/homepage/index.html - Fast Company - interview met R. Florida: www.fastcompany.com/articles/2005/11/ fastcities_florida.html - Tate St. Ives - uitbreidingsplannen: www.tate.org.uk/stives/building/ futuredevelopment - Baltic Mill - Gateshead: www.balticmill.com - Art & Architecture Journal: www.artandarchitecturejournal.com - Regeneratieproject Preston City UK: www.incertainplaces.org
De “Stad op Scherp”
levert ons een reeks boeiende essays over de ontwikkelingspotenties van Groningen. Over de stad in internationaal perspectief, over Europese regiohoofdstad, over de Noordelijke Ontwikkelingsas, over stad en ommeland, over de grenzeloze stad en over poly-nuclei. Inspirerende teksten over de creatieve klasse, culturele identiteit, city of talent, kennisstad, innovaties, ICT, internationale vestigingsmilieus. Bijna alle essays benadrukken de kwaliteiten van de stad op het gebied van kennis, cultuur en creativiteit. Ze schetsen onze mogelijkheden om mee te surfen op de hype van creative cities zoals verwoord door o.a. Richard Florida.
door: Rob van Vliet
Zes speerpunten
voor Stadsvisie
Conclusie: Groningen staat er goed voor, volop mogelijkheden en kansen om de stad tot grote hoogte te ontwikkelen. Met al deze mooie berichten op een rij hoeven we alleen nog maar een plan te maken om de kansen die we hebben ook daadwerkelijk te grijpen. Maar voordat we nu vol euforie doordenderen naar de volgende planfase, even terug. Worden de problemen waar Groningen mee te maken heeft op deze manier ook werkelijk opgelost? Waar doen we het ook alweer voor? Even terugschakelen dus naar de opgave, de probleemstelling.
Voor welke problemen zien we ons gesteld: •W e zijn een arme stad, relatief veel mensen hebben geen werk en moeten rondkomen van een uitkering; door gebrek aan perspectief bij een deel van de bevolking is sprake van een twee-
deling in de stedelijke samenleving. Dat uit zich in scholingsachterstand, gezondheid en verslavingsproblematiek, opvoedingsproblemen, criminaliteit e.d. • De kwaliteit van het woon- en leefmilieu in veel wijken is onder de maat (dat wil zeggen onder onze westerse maat); ondanks een forse wijkvernieuwingsinzet zijn er altijd nog enkele duizenden slechte woningen (te klein, gehorig, verzakt, verrot, koud). In veel wijken is sprake van overlast, onveiligheid, milieuproblematiek (lawaai, stank). • De stedelijke bereikbaarheid staat onder druk: de files worden langer, op de ringwegen loopt het verkeer vast, het stedelijk wegennet slibt vol en het stedelijk openbaar vervoer kan tijdens de spits het vervoersaanbod maar moeizaam verwerken. Met andere woorden: naast de vele kansen kent Groningen ook veel problemen. Kansen en problemen vragen om integrale oplossingen, die bepalen de speerpunten voor de nieuwe stadsvisie. Ik kom tot de volgende selectie van zes speerpunten.
De internationale stad: City of Talent Groningen wil een internationale stad zijn. Schakel op de Noordelijke Ontwikkelingsas tussen de Randstad enerzijds en Noord-Duitsland en Scandinavië anderzijds. Groningen heeft in potentie
20|21 mei 2006 stad op scherp
veel mogelijkheden om internationaal opererende bedrijven en instellingen aan zich te binden. Energy Valley, Lofar, life sciences/biotechnologie, ICT scoren goed en de vele kennisinstellingen (RUG, HHG, UMCG) bieden een goede basis voor nieuwe ontwikkelingen. Van groot belang is dat die internationale positie wordt ondersteund met goede internationale verbindingen. De auto-infrastructuur en de ICT-infrastructuur zijn redelijk op orde, wat ontbreekt is een goede spoorverbinding (en goede aansluiting op het luchtnet). Daarnaast zullen we in of bij de stad aandacht moeten besteden aan het realiseren van vestigingsmilieus voor bedrijven met een internationale allure. De ontwikkelingszone Zernike - UMCG binnenstad/Europapark - Gasunie - Martiniziekenhuis is de kenniszone bij uitstek, die moet centraal staan in ruimtelijke structuur van de stad.
Het scherpe onderscheid tussen woon- en werkgebieden zal steeds meer vervagen. In woonwijken wordt steeds meer gewerkt en oorspronkelijke bedrijventerreinen transformeren zich naar stadsdelen met winkels, voorzieningen en woningen. Binnen de grenzen van de milieunormen moeten we het ontwikkelen van veelzijdige stadswijken stimuleren. Het is zelfs de vraag of we in de toekomst nog specifieke bedrijventerreinen moeten aanleggen of dat we in principe uitgaan van een gemengde ontwikkeling: meer variatie, meer flexibiliteit, meer stedelijkheid.
Sexy City Het imago van de stad op het gebied van cultuur, kennis en creativiteit is goed, mede dankzij het Groninger Museum, de bijzondere architectuur en de vele evenementen. Ter ondersteuning van dit imago zullen we moeten blijven investeren in culturele en sportieve evenementen die publiek en aandacht trekken. Bovendien biedt het Forum aan de Grote Markt een uitgelezen kans om Groningen op de kaart te zetten: wat het Centre Pompidou is voor Parijs, kan het Forum voor Groningen worden.
stad. We kunnen zorgen voor voldoende voorzieningen en voor goede woningen, al moeten we bij de wijkvernieuwing wel letten op de betaalbaarheid van de nieuwbouw. Door menging van betaalbare bestaande bouw en duurdere nieuwbouw zorgen we er tevens voor dat rijk en arm niet apart in hun eigen wijken komen te wonen. Duidelijk is overigens dat er heel wat meer moet gebeuren dan fysieke maatregelen alleen om mensen te helpen, aan werk, aan voldoende inkomen, aan een veilige woonomgeving, aan een gezond leven.
De grenzeloze stad
De bereikbare stad
De Regio Groningen-Assen staat op de kaart als (inter)nationaal stedelijk netwerk. Maar onze regio is groter, we moeten sterkere verbindingen aan gaan met het Hoogeland, Uithuizen en Delfzijl, Oost-Groningen en Westerkwartier-Drachten. Het is voor alle partijen aantrekkelijk de banden aan te halen en te kijken hoe we elkaar kunnen aanvullen en ondersteunen.
Dagelijks komen zo’n 160.000 mensen vanuit de regio naar de stad, om te werken, te winkelen, te studeren, voorzieningen te bezoeken. Door de groeiende pendel verloopt de dagelijkse reis naar en van de stad steeds minder soepel. Onze centrale economische positie komt daarmee onder druk te staan. We zullen moeten investeren in het verbeteren van de bereikbaarheid, zowel per auto, per fiets, als per openbaar vervoer.
De dynamische stad Groningen is een voortdurend veranderende stad. Enerzijds komt dat door ingrijpen van gemeente, corporaties of ontwikkelaars, de wijkvernieuwing is daar een mooi voorbeeld van. Maar anderzijds verandert de stad ook spontaan en ongepland. Die dynamiek moeten we koesteren en de ruimte geven.
De sociale stad Ook voor het fysieke structuurplan is dit een belangrijk thema. Met fysieke maatregelen kunnen we zorgen voor een aantrekkelijke en veilige woon- en leefomgeving voor alle bewoners van de
‘Groningen wil een internationale stad zijn’
door: Hilde Blank, Maya Savelkoul en Judith van Hees
Groningen is een agenda voor het nieuwe structuurplan aan het samenstellen. Om hiertoe te komen heeft de gemeente zichzelf op scherp gezet met een interne ideeënprijsvraag. Hieruit zijn 5 thema’s gedestilleerd, die verder worden uitgewerkt. Elk thema wordt door een rechtdenker en een dwarsdenker uitgewerkt. Als rechtdenker op het thema Groningen en Ommeland zullen we doordenken in de lijn zoals die is uitgezet in ‘Buitengewoond’.
Essay Stad en Ommeland Groningen kenmerkt zich door de kwaliteit en diversiteit die er is door het contrast tussen de stad Groningen en het ommeland. De provincie Groningen wordt ook wel stad en ommeland genoemd. De stad Groningen is de ‘enige’ stad in het Noorden. Het ommeland is volgens de Dikke van Dale: de landstreek die zich om de stad Groningen uitstrekt, omvattende de drie kwartieren van Hunsingo, Fivelingo en het Westerkwartier. Dit essay is opgebouwd rond drie invalshoeken op de stad en het ommeland. De invalshoeken zijn: 1. politiek-bestuurlijke machtsverhouding 2. (inter)nationale context 3. stedelijke structuren De invalshoeken zijn uitgewerkt en doorgedacht voor Groningen en het ommeland. Vervolgens zijn ze terugvertaald naar de agenda van het structuurplan. We hebben ons niet strikt gehouden aan de definitie van het ommeland uit de Dikke van Dale. We hebben het ommeland ruimer gedefinieerd als de regio om Groningen.
22|23 mei 2006 stad op scherp
STATEMENT De cultuur-historische betekenis van stad en ommeland bestaat niet meer. De politiek-bestuurlijke machtsverhouding is zo versnipperd, dat de stad en het ommeland fysiek niet meer is terug te zien. Hierdoor is voor het structuurplan niet langer vast te houden aan het concept compacte stad met een weids ommeland, maar moet de versnippering van het ommeland worden geaccepteerd.
Stad steeds meer macht over de ommelanden
Macht stad en ommeland verdeeld over overheden
Fysieke invulling van de overheid traditioneel: sectoraal
Fysieke invulling van de overheid nu: integraal
Toenemende macht van de marktpartijen
Fysieke invulling van de marktpartijen nu: kwaliteit
Groningen is ontstaan als Drents dorp op een uitloper van de Hondsrug. De ommelanden waren Hunsingo, Fivelingo en het Westerkwartier. Tussen de stad en de ommelanden waren grote tegenstellingen. Deze kwamen voort uit de natuurlijke gesteldheid en de Saksisch/ Drentse achtergrond van Groningen en de Friese achtergrond van de ommelanden. De stad groeide in de 13e eeuw uit tot een sterke handelsstad. Om haar centrumpositie voor handel veilig te stellen, was de stad het stapelrecht voorbehouden. Dit wil zeggen dat alle goederen die in stad en de ommelanden werden geproduceerd, in de stad moesten worden verhandeld. Daarnaast was de stad de plek voor de hogere rechtspraak voor stad en ommelanden. De macht van de stad op het ommeland werd steeds groter doordat de stad in diverse delen van de ommelanden optrad als landsheer, grondbezitter, vervener, aanlegger (van bijvoorbeeld Stadskanaal) en inpolderaar. Hierdoor kon de stad bepalen wat er in grote delen van het ommeland (fysiek) gebeurde.
Tijdens de tachtigjarige oorlog werden de stad en de ommelanden gezamenlijk een gewest van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Het gewest, maar ook de stad en de ommelanden hielden grote zelfstandigheid. Tijdens de Franse bezetting werd het gewest ondergeschikt aan het centrale gezag. Na de Franse bezetting werd het gewest de provincie Groningen. De provincie werd onderverdeeld in gemeenten. Hiermee verviel het bestuur en de macht van de ommelanden. Daarnaast verdween ook het bestuur van de stad Groningen over de gebieden buiten de gemeentegrenzen van de stad. De stad bleef wel tot ver in de vorige eeuw eigenaar van grote delen van Oldambt, Westerwolde en de Veenkoloniën.
De fysieke invulling van het beleid lag voornamelijk bij de gemeenten. De rijksoverheid en de provincie stelde een beleid in hoofdlijnen op. De gemeenten bouwden elk voor de functies wonen, werken en voorzieningen. Deze woningen, bedrijventerreinen, kantoren en voorzieningen werden conform het rijksbeleid als uitbreiding aan de bestaande kernen ‘geplakt’. De hogere overheden legden vervolgens waar nodig infrastructuur aan. De aanleg van water en groen lag bij de waterschappen, staatsbosbeheer, natuurmonumenten, etc.
De stad Groningen is de motor van het Noorden, maar kan dit niet zonder het ommeland/ de regio. Wat er in Groningen gebeurt, heeft gevolgen voor het ommeland en vise versa. Omdat de regio zich hiervan bewust is, bundelen de overheden hun krachten en stelden plannen op zoals de regiovisie Groningen-Assen, de Blauwe Stad en Kolibri. Plannen zoals de regiovisie en de blauwe stad zijn niet langer sectorale plannen, maar integrale plannen.
Naast de overheid geven marktpartijen steeds meer invulling aan de fysieke verschijning.
Momenteel willen marktpartijen nog steeds ontwikkelen en geld verdienen. Echter zij zien in dat kwaliteiten steeds belangrijker worden, zeker in een economisch mindere tijd. Dit betekent dat ze combinaties maken, zoals wonen en natuurontwikkeling, golfterreinen etc.
24|25 mei 2006 stad op scherp
Fysieke invulling van de marktpartijen traditioneel: kwantiteit Private partijen/ marktpartijen/ ontwikkelaars willen snel ontwikkelen en veel geld verdienen. Zij zochten de krenten uit de pap. In de jaren 90 gebeurde dit in de kantorenmarkt, maar ook met de bouw van vooral dure vrije sectorwoningen.
Toekomstige (fysieke) invulling bij een versnipperde macht De macht zal in de toekomst versnipperd blijven. De overheden onderling, de overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties zullen moeten samenwerken. Concreet betekent dit: 1. de rijksoverheid en de provincie(s) stellen de hoofdstructuur vast: in overleg met anderen: groen- en waterstructuur, infrastructuur, intensiveringszones voor economische ontwikkelingen, etc. Deze structuur stuurt de toekomstige ontwikkelingen en zorgt voor een basiskwaliteit, daarnaast is de structuur flexibel en kan de veranderingen in de loop van de tijd aan.
2. de provincie(s) maatschappelijke organisaties en de gemeente(n) ontwikkelen samen met marktpartijen integrale onderdelen binnen de hoofdstructuur. Binnen deze onderdelen bevindt zich zoet en zuur. Voorbeeld is de Blauwe Stad, waar de overheden samen met marktpartijen natuur, wonen en waterberging ontwikkelen.
26|27 mei 2006 stad op scherp
3. de gemeente(n) ontwikkelen de onrendabele onderdelen van maatschappelijk nut, zoals voorzieningen, herstructurering en natuur, eventueel in samenwerking met andere instanties zoals staatsbosbeheer, waterschap en corporaties.
STATEMENT Door de internationalisering en de bijbehorende (inter)nationale dynamiek zal Groningen zich moeten specialiseren. Hierbij treedt onvermijdelijk een schaalsprong op en ontstaat een ‘Groot-Groningen’. Het ommeland en de stad zijn hierbij ruimtelijk-functioneel onlosmakelijk met elkaar verbonden: een groot achterland ondersteunt de pit Groningen.
‘Er gaat niets boven Groningen’
Nederland perifeer in Europa
Deze slogan verwoordt het beeld van Groningen voor veel Nederlands letterlijk. Groningen is ver weg en een eindpunt. Binnen de contouren van Nederland ligt Groningen ook perifeer, zeker ten opzichte van de Randstad.
Door de sterke integratie van de Europese nationale economieën, wordt de Nederlandse economie steeds afhankelijker van de Europese Unie. Binnen de EU ligt Nederland perifeer. Voor onze handels- en kenniseconomie is goede aanhaking in de Europese (infrastructurele) netwerken van levensbelang. Het is belangrijk hierbij niet op een of enkele (infrastructurele) verbindingen in te zetten, maar om ze allemaal goed te organiseren, omdat elke verbinding een onderscheidend profiel heeft en daarmee een bijdrage levert aan de compleetheid van de Nederlandse economie.
Groningen als schakel in de noordelijke ontwikkelingsas
Groningen als knooppunt in Nederland
Nieuwe dynamische invloed Groningen
Groningen specialistische netwerkstad
Groningen vormt voor Nederland een logische schakel bij de aanhaking aan het Europese netwerk. De noordelijke ontwikkelingsas kenmerkt zich door: de verbinding tussen de zeehavens, luchthavens, design, R&D en kennis, ICT, mobiele communicatie, milieutechnologie, energie, life sciences en welfare technologie, biotech, agrobusiness, etc.
Voor Nederland en het Noorden bieden de A6/A7-as en de A28-as een kans om op het internationale netwerk aan te sluiten. Door de kruising van deze twee assen in Groningen en de doorgaande verbinding van de Randstad naar Duitsland, is Groningen geen eindpunt meer, maar een doorgaande route. De verstedelijking zal zich langs deze assen bundelen.
Met de betere internationale verbindingen (A6/A7- as en A28-as) komt het Noorden in de dynamiek van de Randstad, maar ook in de dynamiek van Bremen-Hamburg te liggen (binnen daily urban system). Daarnaast zorgt de verbeterde bereikbaarheid tussen de noordelijke (kern) regio’s voor meer dynamiek.
Door de schaalvergroting, de internationalisering en de betere netwerkverbindingen neemt de concurrentie tussen steden toe. Om te overleven en mee te groeien is het noodzakelijk in te zetten op de kwaliteiten van Groningen, met de nadruk op kennis en cultuur. De stad en het ommeland specialiseren zich en worden een samenhangend netwerk. Waarbij Groningen de pit is in een netwerk van satellieten. Het nieuwe ommeland worden dan de delen die niet direct van belang zijn voor de (inter)nationale specialisering van Groningen.
28|29 mei 2006 stad op scherp
De Case Study “Buitengewoond” is een opstap naar een meer kwaliteitsgerichte benadering van de stad. De stedelijke ontwikkeling aan de kust kan de bestaande structuur van Groningen verfrissen door het toevoegen van kwaliteiten van de zee en de wadden.
2. Intrinsieke kwaliteiten De intrinsieke kwaliteiten van een stad worden onder andere gevormd door de openbare ruimte, nabijheid, traditie, menging, cultuurhistorie, verscheidenheid. Deze kwaliteiten ontstaan door een samenspel van verschillende stedelijke structuren en stedelijke processen. Dit samenspel leidt tot een kwalitatief hoogwaardige omgevingskwaliteit en eenduidige identiteit van de stad, waarvan de stad als geheel profiteert. De inbedding van een nieuw stedelijk proces is complex. Om het nieuwe proces op een juiste manier aan de stad te koppelen, moet eerst een beeld gevormd worden van stedelijke processen die mogelijk van invloed zijn en van de schaal en maat van de ontwikkeling zodat dit nieuwe proces op de juiste stedelijke structuur aangehaakt kan worden.
3. Stedelijke structuren
Aangezien het niet duidelijk is hoe nieuwe ontwikkelingen de stedelijke structuur kunnen versterken, blijft men vasthouden aan het zo compact mogelijk houden van de stad. Nieuwe ontwikkelingen vinden plaats aan de randen van de stad waar het open landschap net even iets opgeschoven wordt. Zo verkleurt een eerst nog onbebouwd vlekje of wordt een bebouwde uitschieter in het landschap iets opgedikt. Vanuit de stad bezien is het effect van het aanplakken aan de randen desastreus; de identiteit van de stad versnippert en de ruimtelijke structuur valt uiteen.
STATEMENT Door ruimtevragende opgaven te koppelen aan stedelijke processen en stedelijke structuren versterkt het de aantrekkelijkheid en identiteit van de stad Groningen. Op deze manier kan het structuurplan werken als ordenend principe voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. 1. Inleiding De verandering in de machtsverhoudingen en de schaalvergroting van de economie, zoals besproken in hoofdstuk 1 en 2, heeft tot gevolg dat de stad met andere (nieuwe) partners en processen te maken krijgt. In dit nieuwe speelveld wordt identiteit een steeds belangrijker middel om alle betrokkenen te overtuigen. Vanuit het landschap worden verschillende middelen aangereikt zoals ecologische verbindingszones of nationale landschappen waaraan een nieuwe ontwikkeling zijn identiteit kan ontlenen. Vanuit de stad kunnen ook randvoorwaarden worden aangegeven, maar de instrumenten en middelen hiertoe zijn voor de stad nog niet uitgewerkt. Het zoeken naar een identiteit voor de stad is hierdoor beperkt en groeit al snel uit tot concurrentie met ontwikkelingen in de regio.
30|31 mei 2006 stad op scherp
Parken
Kreken
Linten
Meren
De Stad staat nu op scherp vanwege de fragmentatie van de stedelijke structuur waardoor de intrinsieke kwaliteiten langzaam uit de stad verdwijnen. De stad staat nu voor de keuze om verder te gaan op de oude weg en een verdere marginalisatie van de kwaliteiten of ervoor te kiezen nieuwe stedelijke middelen en instrumenten te ontwikkelen die de stedelijke structuren en intrinsieke kwaliteiten versterken. Een stad is opgebouwd uit verschillende stedelijke structuren en stedelijke processen. De stedelijke structuren zijn opgebouwd uit verschillende lagen zoals lanen, parken en linten maar ook stations en snelwegen. De stedelijke processen omvatten alle bewegingen of activiteiten in de stad en vormen eigenlijk het “gebruik”.
3 Stedelijke processen De stedelijke processen worden gevormd door het “gebruik” van de stad. De complexiteit van de stedelijke processen neemt toe naarmate de stad op meerdere schaalniveaus betekenis krijgt. Het anticiperen op nieuwe ontwikkelingen is moeilijk vanwege de veranderende maatschappelijke ontwikkelingen. Wel kan de stad sturen op de verbinding met bestaande en gerelateerde stedelijke processen. De stadsvorm en gebruik van de stad zijn steeds minder met elkaar verbonden. Het gevaar is dat nieuwe projecten incidenteel in de stad komen te liggen en geen bijdrage leveren aan de identiteit. Tegelijkertijd groeit ook de mate van specialisatie in de stad. De lokale stedelijke processen spelen een belangrijke rol om de aantrekkelijkheid van de stad te waarborgen. Aangezien Groningen ontwikkelingen op dit niveau het beste kan sturen, dienen nieuwe ontwikkelingen allereerst gekoppeld te worden aan de lokale processen. Lokale stedelijke processen zoals wonen, winkelen, werken en leren vormen de kern van de stad en dienen de synergie met de andere stedelijke processen zoals toerisme, (inter-) nationale bedrijvigheid of grootschalige woningbouwontwikkeling te reguleren. Nieuwe ontwikkelingen langs bijvoorbeeld de snelweg hebben pas een meerwaarde voor de stad wanneer zij aan de lokale stedelijke
Bereik van spoorwegen in de stad
Bereik van de kanalen in de stad
Bereik van de snelwegen in de stad
Case Study Stad aan het wad
processen worden gekoppeld. Op deze wijze wordt isolatie van zowel de nieuwe ontwikkelingen als de lokale processen voorkomen en functioneert de stad als een geheel.
Wanneer de recreatieve druk gekoppeld wordt aan de groene kwaliteiten rondom de stad is het belangrijk om de kwaliteiten van het landschap met de stad te verbinden. De structuren die het grootste bereik hebben op de directe omgeving van de stad zijn de lokale structuren zoals de kreken en linten. De betekenis voor de stad van deze structuren kan versterkt worden door ze te verknopen met de stedelijke structuren. Als voorbeeld wordt het Reitdiepdal als groene structuur versterkt met een recreatief programma. Vervolgens wordt dit geheel aangesloten op verschillende stedelijke structuren. De continuïteit van het Reitdiep is nu nog onvoldoende aanwezig waardoor de verbindende functie tussen het Paterwoldermeer en de Wadden nog onvoldoende benut kan worden. Door de structuur op een aantal punten de verankeren aan de stad en de stedelijke processen wordt de landschappelijke structuur benadrukt en daarmee continuïteit versterkt. De stad krijgt een nieuwe groene rand waar wijkstructuren verknoopt kunnen worden met het recreatieve programma. De integratie van de recreatieve structuur aan de rand van de stad geeft de bestaande wijken een nieuwe kwaliteitsimpuls. Op één speciale plek is het mogelijk het Reitdiep met een aantal belangrijke stedelijke structuren te ver-
4 Stedelijke structuren De stad is opgebouwd uit een groot aantal structuren met verschillende eigenschappen. Iedere ruimtelijke structuur heeft een bepaalde schaal en maat, kent regels en uitzonderingen en is verknoopt met andere structuren. De synergie tussen de verschillende stedelijke structuren bepaalt de kwaliteit van de stad. In Groningen zou bijvoorbeeld de verknoping van de kanalen en de snelwegen de toegankelijkheid kunnen vergroten omdat deze structuren elkaar aanvullen. De kanalen vervullen een rol op het lokale schaalniveau en zijn van oudsher goed aangesloten op het centrum en de lokale netwerken. Snelwegen vervullen een rol op de schaal van de regio en voor-zien daarmee in de bereikbaarheid van de stad als geheel. Een verknoping van deze netwerken zou voor beide netwerken een kwaliteitsimpuls betekenen. De kanalen kunnen verder ontwikkeld worden als verbinding tussen snelweg en binnenstad en de snelwegen kunnen via de aansluiting op de kanalen profiteren van een bijzondere, kwalitatieve aansluiting op de lagere schaalniveaus.
32|33 mei 2006 stad op scherp
knopen. De nabijheid van het centrum en het station, de aanwezigheid van een oud industrieterrein en het Hoendiep kunnen het Reitdiep hier een duidelijk gezicht geven naar de stad en de regio. De koppeling van de recreatieve ontwikkeling heeft door deze verknoping een meerwaarde en betekenis voor de gehele stad.
Case Study Stad in de regio De recreatieve druk kan ook worden ingezet om de regionale positie van het centrum te versterken. In dat geval wordt een plek gezocht waar een nieuw zwaartepunt (op een regionale structuur) aan het centrum kan worden toegevoegd. Op de bijgaande tekening is een kleine exercitie gedaan. Deze exercitie laat zien dat de stations het oude centrum, met de Grote Markt als middenpunt, als het ware omkaderen. De intrinsieke kwaliteiten van het centrum worden gevormd door een aantal stedelijke structuren zoals de watergangen, het oude bolwerk en het netwerk van pleinen en stegen. Deze intrinsieke kwaliteiten kunnen vernieuwd en uitgebreid worden door aan de oostzijde van het centrum, op de kop van de kanalensprong, een nieuw zwaartepunt toe te voegen. Dit zwaartepunt zou een nieuwe openbare ruimte kunnen zijn dat de grootschalige kwaliteiten van de kanalen als nieuwe kwaliteit van de stad intro-
duceert. De kanalen hebben een sterk regionale functie en een groot bereik in de stad; zij verbinden de nieuwe wijken en groene wiggen aan de oostzijde van de stad. Door de grootschalige kwaliteiten van de kanalen aan de binnenstad toe te voegen, wordt een nieuwe dimensie van regionale schaal aan de binnenstad gekoppeld en wordt tegelijkertijd het centrum opgerekt.
Een stad van 600.000 mensen door: Rik Herngreen
Voor een kleine groep zal dat unieke gelegen zijn in de eigen verschijningsvorm van Stad en Ommeland. Maar voor de meesten zal het bijzondere toch vooral moeten liggen in kwaliteiten die het culturele en economische klimaat betreffen. Wat dat betreft heeft Groningen enkele troeven in handen, die vooral perspectieven bieden voor een bloeiende creative class met bijbehorende kenniseconomie. Richard Florida constateerde in “the rise of the creative class” dat bloei van innovatie- en kenniseconomieën meestal gelijk op gaat met bloei van de bovenste segmenten van kunst, wetenschap
en cultuur (en van de homoscene). De sprong is dan gauw gemaakt: als je die bovenste segmenten (en de homoscene) maar stevig bevordert, dan komt het vanzelf wel goed met die innovatie- en kenniseconomie. Menige beleidsmaker en adviseur heeft Florida’s rise (en flight) van de creative class op die manier opgepakt, het is zelfs een beetje een hype geworden. Dat doet denken aan de cargo cults van Oceanië: als je je maar omgeeft met (iets dat lijkt op) de uiterlijke verschijnselen van een gewenste toestand (in Oceanië was dat de veronderstelde gelukzalige rijkdom der westerlingen), dan treedt die toestand vanzelf wel in. Maar de bloei van die bovenste segmenten van kunst en cultuur is in belangrijke mate emergent - ze is alleen mogelijk als het “onderin” gist en kolkt, als het barst van de mensen die gretig en met open zinnen deelnemen aan een levende, pluralistische cultuur van eigenzinnige mensen die bij elkaar niet alleen zoeken wat ze van plan waren te vinden maar vooral ook wat ze niet verwacht hadden, wat op ideeën brengt. Het overgrote deel van de deelnemers aan die levende cultuur zal de top nooit
34|35 mei 2006 stad op scherp
bereiken, maar die top moet wel kunnen wortelen in die bruisende wereld, die hogedrukpan van probeersels, halve mislukkingen, kleine successen en serendipiteiten. En dat substraat kan op zijn beurt alleen bestaan bij de gratie van een heleboel mensen die in geen enkel opzicht tot de creative class behoren (al hebben ze er vaak wel schik in). Zonder dat alles is de top veroordeeld tot steriele eenzelvigheid, tot het ophouden van de nuffige schijn die autoriteiten met cultuurpretenties graag voor het wezen van De Cultuur houden. De culturele en (kennis-)economische top is niet de top van een institutionele ijsberg, maar die van een vulkaan. Het gaat, zoals Richard Florida ook betoogt, om een klimaat van tolerantie en pluralisme, waarin mensen met totaal verschillende achtergronden, inkomensposities, behoeften en boodschappen zich welkom en thuis kunnen voelen en, gericht of terloops, van elkaar kunnen leren en genieten. Daar hoort ook bij dat ze elkaar gemakkelijk kunnen treffen, dat ze elkaar haast moéten treffen als ze in de stad zijn (zelfs internetpioniers gaan overal ter wereld fysiek zo dicht mogelijk bij elkaar zitten), maar
‘Magneetzweeftrein of niet, Groningen is en blijft een stad in de periferie’
Inleidende beschouwing Magneetzweeftrein of niet, Groningen is en blijft een stad in de periferie. De zuigkracht van de Noordwesteuropese economische en culturele hotspots (Randstad, Zandstad, KAN / Ruhrgebied etc.) is groot en zal toenemen naarmate de actieradius van mensen groter wordt; naarmate men er in en rond die hotspots in slaagt de ook daar nog volop aanwezige kwaliteiten op het gebied van rust, ruimte, groen en karakter (oriëntatie, herkenbaarheid, hechtingsmogelijkheden gelaagdheid, identiteit) beter te benutten voor verpozing en voor het scheppen van een gedifferentieerd aanbod aan woonomgevingen; naarmate mensen meer werk- en opdrachtgevers naast en na elkaar hebben; naarmate binnen één leefeenheid meer personen werken; naarmate mensen meer behoefte krijgen om aan de hectiek van een globaliserende economie deel te nemen vanuit een vaste, aantrekkelijke uitvalsbasis / woonomgeving; en naarmate de aanwezigheid van een goed bestand aan werk- en opdrachtnemers meer een vestigingsfactor voor bedrijven wordt. Bij globalisering hoort contractie, en dat zal nog eens versterkt worden door de te verwachten bevolkingskrimp, die overigens nog wel eens heel wat groter zou kunnen uitvallen dan CBS en RPB nu voorzien. Wie bewust in Groningen gaat of blijft wonen en werken neemt de evidente en onontkoombare nadelen daarvan op de koop toe, en dat doet hij omdat er kwaliteiten tegenover staan die elders niet te realiseren zijn.
ook dat ze zich kunnen terugtrekken uit het gewoel, opdat ze er des te beter aan kunnen deelnemen. En er hoort bij dat zowel hoge als lage en onzekere inkomens (een cruciaal deel van de creative class) kunnen beschikken over de woon- en werkruimte die bij ze past, in de stedelijke en landelijke omgevingen waar ze graag zijn. Alleen met zo’n klimaat kan een Groninger innovatie- en kenniseconomie de zuigkracht van de centrale vuurhaarden weerstaan. Juist op dit punt biedt Groningen unieke mogelijkheden. Groningen is namelijk tot in de wijde omgeving de enige niet-netwerkstad. Om dat te kunnen appreciëren moeten we ons goed realiseren wie een stad tot stad maken. Dat zijn alle mensen die van de stad gebruik maken: niet alleen de bewoners (in Groningen ruim 180.000),
maar ook en vooral degenen die naar de stad toe komen om er te werken, te winkelen, zich te verpozen, deel te nemen aan het culturele leven. Groningen is dé stad, dé ontmoetingsplaats van pakweg 600.000 mensen. Juist door hun verscheidenheid aan achtergronden, inkomensposities, woonvoorkeuren en stedelijke belangstelling maken zij de Stad tot broedplaats en smeltkroes. In dat opzicht is Groningen in het voordeel ten opzichte netwerksteden als Randstad, Zandstad en KAN. Wie daar woont moet voor uiteenlopende behoeften en activiteiten steeds meer zappen tussen de zich steeds meer specialiserende / thematiserende deelsteden. Dat gaat ten koste van het onverwachte, verrassende en confronterende dat eigen is aan elke echte openbare ruimte en aan elke broedplaats van levende cultuur. Zowel in de Randstad als in Groningen kan je vinden waar je naar op zoek gaat (maar in Groningen hoef je er niet voor te reizen), maar in Groningen vind je dan ook nog eens van alles dat je helemaal niet zocht maar waarvan je blij bent dat je het gevonden hebt. Bijzonder is ook dat de stedelijke activiteit van die 600.000 mensen zich afspeelt op niet meer dan een paar vierkante kilometers, en dat van daaruit het landelijk gebied in al zijn verscheidenheid altijd vlakbij is (al is het nu nog erg slecht toegankelijk. Deze bijzondere kwaliteiten moeten wor-
den uitgespeeld. Maar dan kan alleen als het daarnaast met de kwaliteiten die elders ook aanwezig of realiseerbaar zijn (rust, ruimte, groen, karakter, betaalbaarheid en nog zo het een en ander) ook in Groningen dik in orde is.
bij de individuele en collectieve leefwijzen van de betrokkenen, leefwijzen die juist bij de primaire doelgroepen waar het hier over gaat zeer verschillend en ook nog eens veranderlijk zijn. Bovendien zijn deze verschillen in leefwijzen lang niet één op één verbonden met verschillen in professionele en creatieve oriëntatie. Dat op te vangen betekent niet alleen een grote diversificatie van het aanbod (zie ook hierna), maar ook ruime mogelijkheden voor personen en groepen om de woon- en leefomgeving naar de eigen hand te zetten. • In het geval van Groningen komt daar vanwege de perifere ligging nog iets bij: het leefklimaat moet niet alleen in alle opzichten goed zijn (dat moet het ook zijn, maar dat kunnen ze in en rond de metropolitane knooppunten minstens net zo goed bereiken1),
Hoe kunnen we het vuurtje onder de culturele hogedrukpan Groningen brandend houden en nog eens flink opstoken, zodat Groningen ook kan bloeien als concurrerende innovatie- en kenniseconomie? In deel 2 van dit document wordt een aantal voorstellen gedaan en uitvoerig beargumenteerd. Ze gaan bijna allemaal over de relatie tussen Stad en Ommelanden, want dat was de opdracht.
Voorstellen en argumenten 1. Aanvulling van het Akkoord van Groningen. Vijfde speerpunt: kennisstad op
het gebied van de kennis van kennissteden. Het Akkoord van Groningen (maart 2005) stelt versterking en profilering van de Stad als knooppunt van innovatie, kennisontwikkeling en creativiteit centraal. Terecht, want Groningen is er al goed in en de op deze terreinen actieven (plus degenen die daar weer van kunnen leven) zijn ongeveer de enigen voor wie de voordelen van wonen en werken in Stad en Ommelanden per saldo groter kunnen zijn dan die van wonen en werken in en rond de metropolitane knooppunten. Maar daarvoor is meer nodig dan inzetten op alleen de speerpunten die in het Akkoord genoemd zijn. Van fundamenteel belang is ook de kwaliteit van het algehele leefklimaat (voor wonen, werken, verpozen, hechten). Dat klimaat moet tenminste de volgende karakteristieken hebben: • In Groningen bloeit een grote verscheidenheid aan innovatieve, kennisontwikkelende en creatieve activiteiten op veel meer terreinen dan kan worden overzien vanuit (laat staan gedekt) door gericht speerpuntenbeleid. Dit betreft niet alleen de breedte van de creatieve beroepsgroepen, maar ook de vrijetijdsproductie van levende cultuur. Onderdeel van die levende cultuur is de actieve betrokkenheid van burgers bij de publieke zaak. • Al die activiteiten kunnen gemakkelijk interacteren, met elkaar en met de
36|37 mei 2006 stad op scherp
speerpuntactiviteiten. Niet alleen gepland, maar ook terloops, via contacten zonder vooropgezet doel. Groningen is niet alleen knooppunt, maar ook broedplaats en reactorvat, hogedrukpan. Daar is een kritische massa voor nodig. Om dat te bereiken is geografische concentratie van professionele, culturele en politieke activiteiten nodig (niet per se van wonen). Even nodig is dat de via de speerpunten gericht nagestreefde eminentie op een aantal terreinen breed ingebed is in de stimulerende context van de levende cultuur als geheel, die veel meer mensen omvat dan alleen de allerbesten op het gebied van die speerpunten. • De creative class als geheel, de grote groep van tijdens het werk of in vrije tijd meest actieve producenten van levende cultuur, is op zijn beurt deelnemer aan een rijkgeschakeerde stedelijke samenleving waarin een ontspannen, tolerant en cultureel divers klimaat heerst. Dat werkt alleen als de inclusiviteit van het stedelijk klimaat van Stad en Ommelanden zich uitstrekt over alle lagen van de samenleving, van de creatieve elite die via de speerpunten de kar moet gaan trekken tot en met de groepen waarvoor zelfredzaamheid nooit tot het vanzelfsprekende repertoire zal behoren. • De beschikbare woningen en woon-, werk-, ontmoetings- en recreatie-omgevingen in Stad en Ommelanden passen
het moet ook en vooral specifiek zijn, anders dan waar dan ook en elders moeilijk te kopiëren. Een zichzelf versterkende combinatie van generieke voortreffelijkheid én uniciteit van het kennis- én leefklimaat moet voor velen voldoende redenen opleveren om Groningen te verkiezen boven plekken die naar generieke maatstaven eigenlijk meer voor de hand liggen. Kortom: voor het welslagen van het Akkoord van Groningen is een voor de creative class aantrekkelijk en stimulerend, maar ook nog eens uniek algemeen leefklimaat in Stad en Ommelanden onmisbaar. Met inzetten op alleen de speerpunten en de culturele sector komen we er niet. Het Akkoord van Groningen is in dit opzicht nog te mager. Het algemene leefklimaat (zowel generiek als specifiek / uniek) is in belangrijke mate afhankelijk van ruimtelijke condities. Die betreffen niet alleen de Stad, maar ook de Ommelanden en de ruimtelijke relaties tussen Stad en Ommelanden. In het verlengde van het Akkoord van Groningen zou daarom moeten worden ingezet op versterking van de in dit opzicht relevante generieke en unieke ruimtelijke kwaliteiten van Stad en Ommelanden2. De hierna volgende punten bevatten daarvoor enkele inhoudelijke, procesmatige en bestuurlijke suggesties. Maar er hoort nog iets bij: een vijfde
‘Hoe kunnen we het
vuurtje
onder de culturele hogedrukpan Groningen brandend houden en nog eens flink opstoken, zodat Groningen ook kan bloeien als concurrerende innovatie- en kenniseconomie?’ speerpunt. Naast de clusters energie, ict, life sciences en nanotechnologie is er behoefte aan een cluster, aan te duiden als “succes- en faalfactoren voor de ontwikkeling van centra van innovatie, kennis en creativiteit”. Groningen moet, niet in de laatste plaats ter wille van zijn eigen succes, de kennisstad worden op het gebied van de ruimtelijke, sociale, culturele en economische factoren die van belang zijn voor de ontwikkeling van kennissteden, steden die in belangrijke mate drijven op de creative class die er werkt en samenkomt en die daar en in de omringende landelijke gebieden woont en zich verpoost. Dus Groningen in een soort metapositie ten opzichte van andere kennis- en innovatiecentra. Groningen als kennisstad op het gebied van de kennis van kennissteden. Een wezenlijk onderdeel daarvan is de kennis van (mogelijke) transformaties in de landelijke gebieden rond de steden zelf. Belangrijke aanknopingspunten daarvoor bieden het initiatief van de Hanzehogeschool tot stichting van een lectoraat Ruimtelijke Transformaties (faculteit bouwkunde) en de voorbereiding van een open onderzoeksprogramma betreffende het “nieuwe platteland” vanuit het Lectoraat Plattelandsontwikkeling van Van Hall / Larenstein. Om één en ander te realiseren is toetreding van de Provincie tot het Akkoord van Groningen van groot belang.
2. Het Ommelander panopticum Op (liefst) het Martinikerkhof wordt onder een betredings- en slijtbestendige doorzichtige laag een electronisch scherm aangebracht, in de vorm van Stad en Ommelanden op schaal 1:1.000, dus met een doorsnee van pakweg 70 a 90 meter (orde: 10 a 100 gigapixels). Op dit scherm zijn kaarten projecteerbaar, zowel apart als gecombineerd. Standaard bijvoorbeeld een kaart a la Nolli3. Gebouwen hoger dan bijvoorbeeld 50 meter worden in driedimensionale weergave op dezelfde schaal op de kaart gezet (Martinitoren 9,7 cm, Gasunie 8,7 cm) of holografisch geprojecteerd.
NOOT: 1 Het Noorden rekent zich te gemakkelijk rijk met generieke kwaliteiten als rust, ruimte, weidsheid natuur en landschap. Bij een beetje slimme herschikking en vooral ontsluiting van de ruimte is er tot diep in de Rand- en de Zandstad, en zeker in de gebieden daar vlak omheen, meer dan genoeg rust, weidsheid natuur en landschap om tegemoet te komen aan de behoeften van het overgrote deel van de mensen die daaraan belang hechten. 2 Dit komt niet voort uit een soort deterministisch
maakbaarheidsgeloof. Het gaat om het scheppen van ruimtelijke condities die ruim baan maken en stimulerend zijn voor individuele en culturele processen die per definitie niet ontwerpbaar of voorspelbaar zijn, en die ook weer hun (niet ontwerpbare en niet voorspelbare) ruimtelijke expressie zullen vinden. Het gaat om ontwerpen voor het niet ontwerpbare, voor de levende cultuur die zich per definitie onttrekt aan definieerbare en reproduceerbare programma’s. 3 Giambattista Nolli maakte in 1748 een kaart van Rome, waarop alle openbaar toegankelijke ruimte wit was (ongeacht of het ging op openlucht of overdekt), alle niet-openbare open ruimte grijs, en de rest zwart. In de achtkantige kroon van de Martinitoren worden acht (zoom-)webcams aangebracht, die de Ommelanden tot aan de horizon (op ruim 30 km) in beeld brengen. De beelden worden op plekken in de naaste omgeving van de kaart weergegeven op schermen, evenals beelden van plekken in de Ommelanden waar “iets gebeurt” of waarmee men iets van plan is. Op de kaart zelf wordt de horizon van de webcams gemarkeerd met een cirkel, op ongeveer 30 meter van de (verkleinde versie van de) Martinitoren. Het zenuwcentrum en brandpunt van het vijfde kenniscluster (zie punt 1) wordt hier gesitueerd. De Ommelander gemeenten krijgen de beschikking over een eigen lokaliteit in de onmiddellijke omgeving4. Presentaties van en discussies over ontwerp- en planvormingsprocessen voor plekken in Stad en Ommelanden vinden plaats op en rond dit Ommelander Panopticum (binnen en buiten). Bevorderd wordt dat ter plaatse ook ontwerpactiviteiten plaatsvinden, zo mogelijk meerdere tegelijk. Ten behoeve daarvan kunnen op de kaart tijdelijke constructies geplaatst worden (tenten, werk-
“de Stad” en “het Ommeland”. Maar als je iets beter kijkt zie je dat die strijd altijd ook een strijd binnen de Stad was: onderliggende facties binnen de Stad verbonden zich met bovenliggende in het Ommeland, en omgekeerd, en wie vandaag boven lag kon die positie morgen kwijt zijn. Illustratief is ook De Ploeg. Overal in Europa stichtten groepen kunstenaars die zich met het landschap bezig hielden kunstenaarskolonies ver buiten de steden (Bergen, Laren, Skagen, Worpswede, St. Martens Lathem, Barbizon, Worpswede), maar het hart van De Ploeg klopte in de Stad. plekken) ter plaatse van de betrokken projecten. Prioriteit krijgt het ontwerp van een provinciale structuurvisie (plus provinciale amvb) op grond van wro2. Wellicht kan dit de grondslag leggen voor een bundeling van de activiteiten van Stad, Ommelander gemeenten, Provincie, Waterschappen en DLG op het gebied van visievorming en ontwerp (en survey). Zo’n bundeling kan een creatief tegenwicht bieden tegen lokaal en sectocratisch particularisme, tegen het gebrek aan voor deze taken toegeruste professionals bij kleinere gemeenten5, tegen de daarmee verbonden neiging van kleine gemeenten om overheidskerntaken op dit gebied over te laten aan commerciële adviesbureaus, en tegen juridificering van beleidsvorming en toetsing Het Ommelander Panopticum en zijn directe omgeving functioneren tevens als informatiecentrum en vertrekpunt voor verkenningen van Stad en Ommeland, voor burgers en bezoekers.
NOOT: 4 De met het Ommelander Panopticum tastbaar gemaakte eenheid van / kruisbestuiving tussen Stad en Ommelanden heeft overigens oude papieren. De geschiedenis is vaak beschreven in termen van een oude en steeds weerkerende rivaliteit en strijd tussen 38|39 mei 2006 stad op scherp
5 Ten Boer heeft wat dit betreft het goede voorbeeld gegeven door delen van zijn ambtelijke taken uit te besteden bij het apparaat van de gemeente Groningen. 3. Inhoudelijke bouwstenen voor een ruimtelijke ontwikkelingsvisie
(gespecialiseerd én ongethematiseerd), waaronder veel waarop je niet speciaal uit was maar dat juist daardoor bijdraagt aan de ervaring van de Stad als creative city. Veel van het stedelijk leven bestaat immers niet uit functioneel, rationeel doelgericht gedrag, maar gebeurt zomaar (in het Gronings: “om toch” )6 en schept juist daardoor het klimaal voor nieuwe avonturen.
3.1. De Stad als het enige echte centrum De ontwikkeling van andere plaatsen dan de Stad als centra die op het niveau van de hele regio een belangrijke rol spelen in de productie (en, als afgeleide daarvan, de consumptie) van cultuur, kennis en innovatie, wordt niet ondersteund. Groningen afficheert zich nadrukkelijk als Nederlands enige grote stad die geen onderdeel is van een gespreid netwerk van steden en activiteitencentra met eigen specialisaties en accenten waar men doelgericht naartoe gaat, maar die het hele netwerk in zich draagt, het samenbalt op een relatief geringe oppervlakte. Waar de binnen- en buitenstedelijke knooppunten in de meeste stedelijke netwerken steeds meer naar specialisatie / thematisering neigen, daar is de centrale stad van de Ommelanden op het niveau van de Stad als geheel juist ongethematiseerd. Wie zich (in de Stad) van de ene naar de andere gespecialiseerde / gethematiseerde plek in het netwerk begeeft kom je van alles tegen
Zo beschouwd moeten we Groningen niet in de eerste plaats zien als een gemeente met 180.000 inwoners op pakweg 80 km2, maar vooral als het enige, alles bij elkaar hooguit 25km2 grote centrum / marktplaats / agora van een stedelijk weefsel met 500.000 inwoners op pakweg 3.000 km2 7. De Stadjers, dat zijn de 500.000 mensen uit de catchment area van de Stad, de mensen uit Stad en Ommelanden die de Stad gebruiken voor alles wat met hoogstedelijke concentratie verbonden is. En binnen die hooguit 25 km2 gebeurt dan weer verreweg het meeste in een kerngebied van hooguit 5 km2. Het accent ligt op het gebruik van de centrale stad door die 500.000 mensen. Hoe gedifferentieerder het aanbod aan woonmogelijkheden en woonomgevingen (van hoogstedelijk tot afgelegen landelijk), hoe gedifferentieerder ook de bevolking die de Stad gebruikt, en hoe rijker cultuur en economie in de Stad. Daarvoor moet in de Stad wel ruimte
overblijven (niet te veel meer inbreiden) en moet vanuit de Stad het landelijk gebied dichtbij en snel en gemakkelijk te bereiken blijven, en andersom. Eventuele nieuwe stadsuitbreidingen worden dan ook gerealiseerd bij satellieten als Zuidhorn, Winsum, Bedum en Ten Boer. Voor eén specialisatie met belangrijke innovatieve potenties ligt de Stad verkeerd, namelijk de specialisatie op alles wat te maken heeft met kust- en zeegebonden logistiek, industrie, ecologie en recreatie. Toch heeft ook die cluster belang bij de nabijheid van en de (doelgerichte én toevallige) uitwisseling met de creatieve, kennisintensieve en innovatieve activiteiten die in de Stad geconcentreerd zijn, en omgekeerd. Er is dan ook alle reden om het gebied Delfzijl / Eemshaven zowel qua verbindingssnelheid als qua bestuur zo dicht mogelijk op de centrale Stad te binden, zo niet als onderdeel daarvan te beschouwen. Daarbij helpt een verbeterde, tussenstoploze treinverbinding (zie ook onder het kopje “naar zee!”) en een opwaardering van de N360.
NOOT: 6 Het zou overigens de moeite waard zijn te onderzoeken in hoeverre de Groningse centraliteit ook nu al gepaard gaat met ander gedrag dan het, met voorbijgaan aan de niet-
thematische aspecten van het stedelijk leven, gerichte netwerkshoppen of -zappen zoals dat bijvoorbeeld door Ivan Nio wordt beschreven als kenmerkend voor eigentijdse steden. 7 Door deze samenballing van netwerken en daarmee van een enorme verscheidenheid aan activiteiten op alle creatieve en culturele gebieden op één plek kan Groningen zich duidelijk profileren ten opzichte van in de Randstad geëntameerde initiatieven om te komen tot een nieuw kenniscentrum van internationale statuur. Daar wordt, naar Amerikaans voorbeeld, ingezet op een riant in het groen gelegen luxueuze campus van onbekrompen maat, waar het dagelijks leven zich overwegend voltrekt tussen de gevestigde internationale toppers en de aanstormende toptalenten onder elkaar. Voor bredere deelname aan en beleving van levende cultuur en voor algemene stedelijke genoegens moeten de bewoners maar naar de omliggende steden. Het is zeer de vraag
of een dergelijk apartheidsarrangement voor alle leden van de creative class wel zo aantrekkelijk is. Groningen kan het alternatief zijn: een plek die juist inzet op de innovatieve kracht van meervoudige intellectuele en culturele mestizering, waar mensen met totaal verschillende achtergronden en bezigheden elkaar als vanzelf tegenkomen, en elkaar met open zinnen kunnen ervaren en op nieuwe ideeën brengen. Terwijl ze daarnaast toch, als ze dat willen, heel goed kunnen wonen in een even riante setting als de toekomstige bewoners van het nog te stichten Randstedelijke reservaat voor eggheads. 3.2. Het Ommelander Netwerkpark voor wonen, werken en verpozen, deel 1: verbeter het Ommeland, begin bij jezelf Verspreid over de ongeveer 1.500 ha Ommeland die binnen de gemeentegrenzen liggen worden woon-en werkclusters (buurtschappen) ontwikkeld, de meeste op bestaande (vrijkomende) of verdwenen boerenerven, en verder op plekken waar nieuwe woon- en werkruimte kwaliteit kan toevoegen, zoals bijvoorbeeld verspreid dicht langs de bestaande
naar plek en context variërend tussen 5 en 50 woningen (gemiddeld pakweg 15), ofwel zo’n 1.200 woningen en woon/werkeenheden in alle prijsklassen. Het mogen realiseren van woon- en werkruimte wordt gekoppeld aan de storting van een bepaald percentage van de OZB-waarde in een fonds voor ontwikkeling en beheer van het Ommelander Netwerkpark. De (zeer uiteenlopende) stedebouwkundige en architectonische typologieën zijn zowel toegesneden op de fysisch- en historisch-geografische antecedenten als op de veranderende geografische, sociale, culturele en economische context waarin ze tot stand komen. Aanleidingen voor de ontwikkeling van nieuwe typologieën zijn onder meer de relaties tussen het wonen enerzijds en anderzijds de wateropgave (buffering en retentie), de infrastructuuropgave (het snelle en het trage netwerk), de mentale stedelijkheid van het nieuwe buiten wonen, het belang van het trage netwerk voor bewoners én bezoekers, en de zeer uiteenlopende behoeften wat betreft sociale homogeniteit / heterogeniteit, plaatstrouw, leeftijdsopbouw, prijsniveaus, woon-werkcombinaties, private / collectieve / openbare ruimte en ligging in / ten opzichte van het trage netwerk. Aangemoedigd wordt dat de oude traditie van het contextbewust ontwikkelen of importeren van in Stad en Ommelanden niet eerder vertoonde typologieën bewust wordt opgepakt. Hier ligt een grote ontwerpopgave 10.
40| 41 mei 2006 stad op scherp
Uitgaande van een netwerkpark met een maaswijdte van ongeveer 300 meter (ommetjes van een kwartier) wordt op die 1.500 ha een netwerklengte gerealiseerd van 100 km11. Daarvan ligt er naar schatting al ongeveer 20 (boerderijtoeritten, perceelsontsluitingen, schouwpaden, fiets- en voetpaden, stille plattelandswegen). Uitgaande van eenvoudige halfverharde paden, bermen met een variabele breedte van gemiddeld 5 meter aan weerzijden en met pluksgewijze beplanting, en een spaarzame aanleg van kunstwerken (bruggen, duikers), zal de realisatie van zo’n netwerkpark zo’n € 3,5 miljoen kosten (orde van grootte). Dat is, omgeslagen over 1.200 woningen, zo’n € 3.000 per woning. Het beheer kan grofweg worden gesteld op 10% van de aanlegkosten per jaar, te kapitaliseren op zo’n € 5 miljoen. Totaal dus pakweg € 8,5 miljoen, of € 7.000 per woning. De meerwaarde van zulke woningen ten opzichte van vergelijkbare woningen in een minder idyllische setting, ligt in de orde van 15% Wanneer de helft van dit private voordeel wordt afgeroomd om publieke ambities te realiseren (het Ommelander Netwerkpark), dan blijft er na aftrek van wat nodig is voor realisering van dit deel van het netwerk nog heel wat over voor delen van het Ommelander Netwerkpark die niet kunnen worden gefinancierd vanuit de plaatselijke investeringsdynamiek (zie het volgende blokje).
‘De herontdekking van voet, pedaal en hoef begint grote vormen aan te nemen’
stadsrand. Deze buurtschappen worden, samen met het trage netwerk (voet- en fietspaden plus groen en blauw) waarin ze worden opgenomen, ontwikkeld tot een netwerkpark8 met hoge en zeer gedifferentieerde residentiële, landschappelijke, cultuurhistorische, ecologische en bijgevolg ook recreatieve potenties en kwaliteiten, en met een veel grotere draagkracht voor nieuwe (ook onverwachte) ontwikkelingen dan het landschap zoals het er nu bij ligt. Dit Ommelander Netwerkpark moet de velden voor agrarische exploitatie fijnmazig gaan dooraderen. De betrokken boeren kunnen zowel een belangrijke rol spelen bij het bieden van woonmogelijkheden (het “vierde gewas”) als bij inrichting, beheer en exploitatie van het trage netwerk en de tussenliggende velden9. In totaal zou het (op gemeentelijk grondgebied) kunnen gaan om pakweg 80 buurtschappen, al
Netwerkpark. Maar bij het nagestreefde profiel van Stad en Ommelanden past niet een landschap waarin het comsumptieve element overheerst. Geen landschap als decor, maar juist een landschap waar een stoere, innovatieve bedrijvigheid op de velden en het recreatieve gebruik van het netwerk tegen elkaar aan schuren. In het openbare netwerk is het goed toeven en verpozen ,mede omdat je vanuit dat netwerk voortdurend geconfronteerd word met het eigenzinnige en vaak vernieuwende ondernemerschap van boeren (des te eigenzinniger en vernieuwender naarmate niet pri-
aantal groeit snel) levert tot nu toe veel landschappelijk kwaliteitsverlies op, vooral dicht bij de steden. Maar kunnen de specifieke ruimtelijke eisen en mogelijkheden van de paardenhouderij ook worden gebruikt om het landschap juist te versterken?
NOOT: 8 De term “park” slaat hier niet op een door van veel opgaande beplantingen gedomineerde openbare ruimte, maar op een relatief fijnmazige en herbergzame openbare dooradering van het agrarische productielandschap, waarbij aard en omvang van struwelen op opgaande beplantingen wordt afgestemd op de landschappelijke context en op het te faciliteren gebruik. 9 Als het land in handen van boeren / omgevingsondernemers blijft wordt ook tegenwicht geboden tegen de al te gemakkelijk als gegeven of zelfs als opgave geaccepteerde transformatie van het platteland van productie- naar consumptielandschap. Toegegeven, in de Ommelanden is bewoning door een op de stad georiënteerde bevolking in demografisch, economisch, sociaal en cultureel opzicht al geruime tijd belangrijker dan de agrarische productiefunctie, en dat stelt eisen aan de inrichting van het gebied, zoals de realisering van het Ommelander
mair agrarische inkomsten dat beter mogelijk maken). 10 Er is ook om een andere reden alle aanleiding voor: ook de Ommelanden worden op het moment overspoeld door een zondvloed van onoverdachte reproducties van aan het verleden ontleende morfologische typologieën, waarbij nauwelijks relaties bestaan met de fysieke, culturele en economische verschijnselen waaruit het ontstaan van die typologieën verklaard kan worden. Enkele trieste voorbeelden: plannen voor nieuwe “wierden” in gebieden met een hoogste waterpeil ver onder maaiveld, “wierdenherstel” met baggerslib (ten koste van de zichtbaarheid van de ontwikkelingsgeschiedenis), “nieuwe borgen” (inclusief de mattenklopperstructuur). 11 De herontdekking van voet, pedaal en hoef begint grote vormen aan te nemen. Wat de hoef betreft levert dat nog een belangrijke opgave op: de verpaarding van het landelijk gebied (op dit moment 400.000 paarden in Nederland, maar het
beperkt blijven tot een veel dunnere schil. Ook buiten deze goed ontsloten schillen rond de bebouwde kommen, dus in de buitengebieden op enige afstand van Stad, satellieten en dorpen, wordt het ontstaan van een gedeeltelijk bewoond traag netwerk gefaciliteerd, maar daar kan de maaswijdte groter zijn (tot bijvoorbeeld een kilometer) en de beplantingsdichtheid (nog) lager12. Ook ligt het daar minder in de rede om op vrijkomende erven complete buurtschappen te realiseren. Het zal daar in het algemeen gaan om slechts enkele woningen per erf.
3.3. Het Ommelander Netwerkpark voor wonen, werken en verpozen, deel 2: de rest van het Ommeland In schillen van maximaal een kilometer rondom de peri-urbane stadssatellieten (zoals Zuidhorn, Bedum, Winsum, Ten Boer) wordt de investeringsdynamiek in dezelfde banen geleid als rond de Stad, met dezelfde maaswijdte van het trage netwerk. Dat geldt ook voor de kleinere dorpen, maar daar kan de fijnmazigheid
Bijzondere mogelijkheden bieden heel wat van de talloze (vaak verkommerde) dorpsrandbosjes en lukraak over de Ommelander restruimten uitgestrooide ruilverkavelingsbosjes. Die kunnen een nieuwe toekomst krijgen door er woonplekken in uit te kappen (wonen in volgroeid groen). De vraag naar “buiten wonen” zal met name bij de kleine dorpen en in de meer verwijderde buitengebieden vermoedelijk geringer zijn dan nodig zou zijn om ook daar het voor zowel de bewoners als voor de recreatieve bezoekers en voor de wervende kracht van Groningen als vestigingsgebied gewenste Ommelander Netwerkpark tot stand te brengen. Mede daarom vindt de afroming van de meerwaarde van de huizen in de clusters waarvoor wél een markt is plaats
door middel van een fonds waarmee de totstandkoming van het Ommelander Netwerkpark als geheel bevorderd wordt. Ruw geschat is daarvoor in totaal ongeveer € 150 miljoen nodig (inrichting en gekapitaliseerd beheer, schatting “op de achterkant van een sigarendoosje”13). Dit lijkt redelijk in overeenstemming met het uitgangspunt dat rond de helft van de situatieve meerwaarde van de te realiseren woningen ten goede zou moeten komen aan de verwezenlijking van publieke ambities.
NOOT: 12 Overigens moeten we ook weer niet al te bang zijn voor nieuwe opgaande beplantingen die, aan de Ommelanden ook een zekere herbergzaamheid kunnen toevoegen, zelfs zonder afbreuk te doen aan de
weidse vergezichten. Tenslotte waren de Ommelanden vroeger zeer veel rijker aan lusthoven (bij borgen en herenboerderijen) en andere erfbeplantingen dan nu het geval is, terwijl het publiek dat gebruik maakt van de verpozing die parken, bossen en lanen te bieden hebben intussen verveelvoudigd is. 13 Uitgangspunt is daarbij onder meer dat, vooral in het meer wijdmazige deel van het netwerk, een groot deel van de benodigde infrastructuur er eigenlijk al ligt, in de vorm van boerderij- en kaveltoegangswegen, schouwpaden, kaden en dijken etc., alsook een enkel toeristisch-recreatief fietspad. De noodzakelijke ingrepen beperken zich tot de openstelling van die infrastructuur, het maken van kortsluitingen, en het aanpassen van de inrichting ten behoeve van breder gebruik dan alleen door boeren en waterschapsfunctionarissen.
Rotterdam) van de architecten Sandra en Yvonne Weeber heeft bijvoorbeeld laten zien dat met prefab-elementen uit de agrarische sfeer architectonisch fantastische woningen kunnen worden gerealiseerd vanaf ongeveer 70.000 euro (exclusief grondkosten)(135 m2).
3.4. Goedkoop en duur wonen en werken De door onnodige schaarste veroorzaakte opwaartse druk op de onroerend goed prijzen, die het sterkst is in de binnenstad en bij landelijk wonen14, wordt opgeheven door volledig tegemoet te komen aan de (overigens kwantitatief vrij bescheiden) behoefte. Aantrekkelijke mogelijkheden voor wonen, werken en woonwerkcombinaties worden binnen het bereik gebracht van mensen met lagere, onzekere, onregelmatige of op en neer gaande inkomens door bij de transformatie van bestaande (onder meer agrarische en bedrijfs-)volumes en bij nieuwbouw gedeeltelijk in te zetten op goedkope bouwwijzen15. Hiermee wordt in en rond de Stad een voor het totale leef- en werkklimaat essentieel deel van de creative class gefaciliteerd.
3.5. De- en refunctionalisering van de openbare ruimte in Stad en Ommelanden Echte openbare ruimte is ruimte waar niet alleen doelgerichte verplaatsingen mogelijk zijn, maar ook allerlei vormen van verblijfsgedrag: willekeurige verplaatsingen (“ Brownse bewegingen”) te voet en per fiets, ontmoetingen, verpozing, kinderspel, kijken naar het menselijk bedrijf, kijken naar openbare en particuliere gebouwen en erven. De logica van de
Ook voor het meer tot zeer koopkrachti-
ge deel van de markt worden onbekrompen mogelijkheden geboden om naar behoefte te bouwen, onder de voorwaarden als geschetst bij de behandeling van het Ommelander Netwerkpark. Dat is om twee redenen nodig: • Stad en Ommelanden kunnen de innovatieve, kennisdragende en creatieve elite (in de vijf speerpuntclusters) alleen aan zich binden als voorzien wordt in zeer goede woon- en werkmogelijkheden in de hogere prijsklassen. Daarbij gaat het over het ontwikkelen of faciliteren van een grote variatie aan stedebouwkundige en architectonische typologieën. • Zoals de verblijfskwaliteit van het onderliggend wegennet alleen kan worden bevorderd wanneer het bovenliggende, snelle netwerk prima functioneert, zo kan het financieel minder succesvolle of onzekere deel van de creative class alleen voldoende (en voldoende ruime) woon- en werkplekken en -erven vinden wanneer de kapitaalkrachtigen volop aan hun trekken komen. Sinds de jaren zeventig van de twintigste eeuw is met name in de (kleine dorpen in de) periferie van de Ommelanden de bevolkingssamenstelling zeer heterogeen geworden, met name door vestiging van mensen uit deze groepen, die vaak veel leef- en werkruimte nodig hebben maar weinig kunnen betalen. Voor hen, en voor autochtone bewoners van de streek, zijn de vestigings-
42| 43 mei 2006 stad op scherp
mogelijkheden onder druk komen te staan doordat dicht bij de Stad relatief weinig huizen op grote kavels in aantrekkelijke woonlandschappen beschikbaar zijn voor mensen met hogere of meer constante inkomens. Die wijken uit naar grote kavels in de periferie (ook een eenvoudige behuizing met wat bijgebouwtjes is prima om te toveren in een riante woonstee). Dit leidt tot prijsopdrijving, waardoor deze kavels en behuizingen niet meer beschikbaar zijn voor de lagere en onzekere inkomens. Op den duur verliest het gebied dan het pionierende, risicodragende en artistieke deel van de creative class. Over blijven welgestelde nieuwkomers (op grote kavels) en kansarme autochtonen (alleen nog in op kleine kavels, dus ook zonder de vroegere aanvullende mogelijkheden van het eigen erf ).
NOOT: 14 Landelijk wonen: wonen in buitengebied en in / aan dorpen die op den duur niet zullen kunnen functioneren als regionaal verzorgingscentrum voor tenminste 10.000 tot 15.000 mensen . De grootste spanning tussen behoefte en aanbod lijkt aan de orde in buitengebieden en in / aan kleinere dorpen. 15 Het afstudeerproject (AvB
sectocratische verkokering heeft ervoor gezorgd dat sectorale programma’s in veel openbare ruimte zo dominant zijn geworden, dat er qua gebruiks- en belevingsmogelijkheden geen sprake meer is van vrije verblijfsruimte, maar van sectorale territoria. Het meest opvallend is dat bij de cultuurvijandige kolonisatie, volgens een al te autonome technischverkeerskundige logica, van veel verblijfsruimte in de Stad (vooral buiten de Binnenstad) en in de Ommelanden door gemotoriseerd verkeer. Volgens diezelfde logica zijn, vooral in de tweede helft van de twintigste eeuw, in de Ommelanden bovendien enkele duizenden kilometers aan voorheen vrij toegankelijke, maar nu verkeerskundig “ overbodige” netwerken van paden, wegen, kaden etc. verwijderd, afgesloten of onderbroken. Daarmee zijn ook grote delen van het landschap en van de daarin aanwezige natuur- en cultuurfenomenen, aan het publieke oog onttrokken. Maar ook andere sectoren en (commerciële) gebruiksvormen hebben afbreuk gedaan aan het algemene verblijfskarakter van de openbare ruimte. De roep om defunctionalisering van de openbare ruimte wordt de laatste tijd dan ook steeds sterker, in Europa en zelfs in de Verenigde Staten. Het “herstel” van de netwerken van vrije verblijfsruimten is van groot belang voor de aantrekkelijkheid en het maatschappelijk functioneren van Stad en Om-
melanden. De Binnenstad laat wat dat betreft weinig te wensen over, maar met de kwaliteit van de langzame verbindingen tussen Binnenstad en buitengebied is het haast even treurig gesteld als met het netwerk in het buitengebied zelf16, vooral wat betreft de eerste anderhalve kilometer rond de diepenring. Hier ligt een ontwerpopgave van formaat, die des te interessanter is omdat het niet zal gaan om een letterlijk terugrestaureren van verdwenen structuren, maar om een nieuwe verknoping, voortbouwend op wat er nog ligt, geïnspireerd op wat er gelegen heeft, maar vooral passend bij de huidige en te verwachten omgevingskarakteristieken en gebruiksbehoeften. En des te belangrijker omdat de wederzijdse doordringing van Stad en Ommelanden één van de belangrijke Groninger identiteitsdragers moet zijn.
betreffende programma’s accommoderen. Bijvoorbeeld: een met open plekken, struwelen en houtopstanden doorregen openbaar netwerk van paden, gras en water is dan wel geen natuurreservaat, maar er zit wel driekwart van de natuurlijke rijkdom die er zou zitten als het dat wel was. Of: een in wisselende mate onder water staande openbare ruimte met wat hogere en lagere plekken en met een afwisseling van zandige, venige en kleiige plekken is dan wel geen specialistische voorziening voor waterafvoer en –buffering, maar is (in tegenstelling tot zo’n voorziening) wel in staat om zonder problemen meer dan de maatgevende neerslag op te vangen en een grote natuurlijke rijkdom te herbergen. Dat mes snijdt aan verschillende kanten: de verblijfsruimte zelf wordt er interessanter van17, de eenzijdig-sectorale ruimtebehoefte wordt kleiner en de specialisti-
Hoewel de openbare verblijfsruimte in Stad en Ommelanden bevrijd moet worden van de overheersing door sectorale programma’s (het verkeer voorop), moet er wel van alles te zien en te beleven zijn, met name ook meer dan de waarneming van en ontmoeting met andere gebruikers van de openbare verblijfsruimte. Voor een deel kan dat doordat de openbare verblijfsruimte mede functioneert als venster op haar belendingen (die zowel privaat kunnen zijn als van publieksectorale aard), hetgeen dan weer een opgave oplevert die er vanuit gaat dat de openbare ruimte weliswaar door zijn belendingen moet worden overheerst, maar dat de naar de openbare ruimte toegewende zijde van die belendingen ook niet moet worden bepaald door de logica van de openbare ruimte zelf, als waren ze daarvan onderdeel. Het gaat dan dus om de vormgeving van de vensters. Maar even belangrijk is wat er in de openbare verblijfsruimte zelf is en gebeurt. Een onnadrukkelijke bijmenging van sectorale programma’s kan wonderen doen. Veel van die programma’s zijn gewoonlijk ondergebracht in aparte (en door hun eenzijdigheid vaak erg saaie) sectorterritoria, onder andere voor natuur en waterbeheersing. Maar het netwerk van algemene verblijfsruimten kan, mits ruim bemeten en met zorg ingericht, als terloops een belangrijk deel van de
sche sectorale territoria die altijd óók nodig zullen blijven krijgen de kans zich te ontwikkelen tot spectaculaire hoogstandjes van ecologische, hydrologische en andersoortige engineering.
NOOT: 16 Wat het buitengebied betreft: zie ze passages over het Ommelander Netwerkpark. 17 Dat kan op veel plekken ook gelden voor toelating van motorvoertuigen in de openbare verblijfsruimte. Als die zo wordt ingericht dat motorvoertuigen er “als gast” welkom zijn, maar er onmogelijk de macht kunnen overnemen van voetgangers, fietsers en spelende kinderen, dan kunnen ze een bijdrage leveren aan de levendigheid van de verblijfsruimte en aan het comfort van de gebruikers van Stad en Ommelanden. 3.6. Traag én snel Veel mensen uit de creative class willen graag wonen in een mooie, rustige, goed doorkruis- en verkenbare landelijke (of juist binnenstedelijke) omgeving die veel aanknopingspunten geeft voor mentale toeëigening, voor hechting. Een veilige haven en uitvalsbasis van waaruit je de wereld aan en in kan. Tegelijk willen
die mensen in no time daar kunnen zijn waar het allemaal gebeurt, zowel electronisch als face-to-face. Als het ware met de voordeur aan de (electronische en fysieke) snelweg en met de achterdeur aan de trage systemen van landschap, buurt en buren. Een kennisstad moet dat bieden: breedband tot in alle hoeken van de Ommelanden, uitstekende radiale verbindingen van de Ommelanden naar de Stad, zowel per auto als per openbaar vervoer, en uitstekende verbindingen voor (niet dagelijkse) reizen naar en van de rest van de Nederland en de wereld. Het opwaarderen van de snelle verbindingen, met name de radiale tussen Stad en Ommelanden, moet worden verzoend met de trage, gelaagde en met historie geladen systemen die de Ommelanden dooraderen (het Ommelander Netwerkpark). Dat betekent onder meer:
klimaatverandering (met name een veranderd neerslagregime en zeespiegelrijzing) en tegen de op termijn even onvermijdelijke afkoppeling van Noord-Nederland van het IJsselmeer-infuus, en dat ecosystemen van water en oevers zich voluit kunnen ontplooien. Die voorstellen zijn overwegend ontwikkeld vanuit sectorale (technisch-waterhuishoudkundige, –ecologische en -agronomische) probleemstellingen. Als het meezit zijn er vervolgens andere sectorale programma’s (recreatie, wonen) en meer culturele en esthetische overwegingen aan toegevoegd. Het is nu tijd voor water- en landontwerpen die juist als hoofdthema hebben dat de Stad veel zichtbaarder en vooral joyeuzer en spannender in het (natuurlijke, historisch-geografische en hedendaags-culturele) regionale watersysteem (van Drents Plateau tot Waddenzee) moet worden verankerd, waarbij
• Niet voortdurend de oude tracés opdikken, maar nieuwe wegen durven maken en oude tracé’s drastisch terugschalen;
elke plek zowel plek is als zichtbaar onderdeel van veel grotere geografische en dynamische systemen. Bij zo’n aanpak wordt eerst bezien hoe zo’n door bovensectorale overwegingen ingegeven water- en landontwerp eruit zou zien (ook sectorale waterstaatkundige werken kunnen daaraan een bijdrage leveren), vervolgens wordt onderzocht in hoeverre dit gewenste resultaat de sectorale opgaven aan kan en tenslotte wordt zonodig voorzien in aanpassingen en aanvullende technische maatregelen. Merkwaardigerwijs kan dat zelfs voor de oplossing van de technische en economische sectorproblemen uiteindelijk meer opleveren dan een primair probleemgestuurd ontwerp.
• De verkeerskundige opwaardering van het bovenliggende systeem gebruiken om het onderliggende systeem juist op te waarderen als verblijfsruimte; • Transferia tussen particulier vervoer ten plattelande en openbaar (stads)vervoer worden niet automatisch gerealiseerd in de stadsrand (waar de, recreatief en qua woonomgeving, meest belangrijke overgangen en overgangspotenties liggen tussen bebouwde kom en buitengebied), maar liever in residentiële stadssatellieten als Zuidhorn, Winsum, Bedum en Ten Boer. Deze transferia worden extra aantrekkelijk gemaakt door combinatie met voorzieningenclusters / winkelcentra: wie in de Ommelanden woont neemt werkend of anderszins deel aan het centrale stadsleven, reist dan snel en comfortabel naar het transferium waar zijn auto staan, doet daar in één moeite door zijn dagelijkse inkopen en reist per automobiel huiswaarts. Dat is goed voor de stad(srand) en voor de betreffende satellieten. 3.7. Stad- en Ommewater Er circuleren allerlei voorstellen om het regionale watersysteem zo om te bouwen dat Stad en Ommelanden bestand gemaakt worden tegen de onstuitbare
3.8. Naar zee! De Stad krijgt betere verbindingen met de zee: een “traag” en een “snel” strand (Schiermonnikoog en Borkum) en een boulevard (Delfzijl). Op het strand van Schiermonnikoog ben je vanuit de Stad als vanouds in ongeveer 3 uur (bus, boot en over het eiland), maar er gaat ook weer een boot door het Reitdiep en over het Lauwersmeer, die er tot aan de veersteiger op Schier 4 a 5 uur over doet. Is Schier voor onthaasten en nadenken, Borkum dient voor het standaard-strandvertier. Tussen de Stad en Borkum ligt Delfzijl, waarvan de zeekant volwaardige kustgenoegens biedt (zie ook 3.7.): een riante boulevard (mét
44|45 mei 2006 stad op scherp
wandelpier) die het ontbreken van zand bijna zou doen vergeten18, uitgebreide mogelijkheden voor algemene en gethematiseerde verpozing in en buiten het seizoen, en een qua verblijf aangenaam aan zee gelegen stations- en veerplein vanwaar, na een tussenstoploze treinreis uit de Stad (reisduur een half uur, daarnaast kunnen ook snelle bussen worden ingezet) per veerboot of catamaran kan worden doorgevaren naar Borkum19, zodat men vanuit de Stad net binnen de 2 uur op het strand kan zijn (als men niet na dat halve uur treinen liever gewoon in Delfzijl blijft), en uitgebreide wandelmogelijkheden zowel langs de architectonische wonderen van het gerevitaliseerde Delfzijl als door de stilte van natuur en landschap langs de Eems en in het recreatief voortreffelijk te ontsluiten en landschappelijk en ecologisch te optimaliseren achterland aan de noorden westkant van Delfzijl.
NOOT: 18 Wat vooral niet moet: handhaving of uitbreiding van het huidige kunstmatige zandstrandje, dat, hoezeer ook opgeleukt, psychologisch vooral het gevoel zal versterken dat Delfzijl als badplaats zijns gelijke niet heeft omdat het aan zee overal elders beter is. 19 De verbinding Eemshaven – Borkum wordt in deze benadering opgeheven.
3.9. Toerisme: Stad en Ommelanden hoeven niet opgeleukt Dé grote toeristische attractie van Stad en Ommelanden is de leefwereld van de bewoners: de fantastische leefomgeving, het stimulerende leefklimaat, de culturele, vermaaks- en sportvoorzieningen, het fraaie en uiterst toegankelijke landschap en het leven zelf. Speciaal voor het toerisme zijn maar twee dingen nodig: bekendheid en verblijfsaccommodaties. Wat dit laatste betreft wordt vooral ingezet (faciliterend en stimulerend) op kleine verblijfsaccommodaties die kunnen functioneren als bron van neveninkomsten voor mensen met kleine en onzekere hoofdinkomens (zoals kunstenaars, pionierende ondernemers, boeren). Samenhang, efficiency en kwaliteitsgaranties kunnen worden bevorderd door de verspreide accommodaties van vele logiesverstrekkers in een aantal
en een daarop gebaseerde amvb, een en ander voorzover nodig om recht te doen aan geografische samenhangen en belangen die Stad en Ommelanden samen betreffen en het lokale belang overstijgen20. Er wordt (in principe in gemeentelijke bestemmingsplannen, maar zonodig per amvb) een algeheel verbod ingesteld op ruimtelijk relevante investeringen in Stad en Ommeland21. Van dit verbod wordt alleen ontheffing gegeven wanneer bij de voorbereiding bepaalde processtappen doorlopen zijn22 en wanneer de investering direct en / of via overheveling van middelen bijdraagt aan de verwerkelijking van de ruimtelijke kwaliteitsambities van de provinciale en gemeentelijke ruimtelijke ontwikkelingsvisies. Het bestuurlijk oordeel over de wenselijkheid of toelaatbaarheid van een investering wordt voorbereid in daartoe inhoudelijk geëquipeerde gremia, die,
opzichten te laten functioneren als één hotel.
via een proces van intersubjectieve oordeelsvorming, in staat zijn bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit gezaghebbend te beoordelen vanuit een breed kwaliteitsbegrip met ruime aandacht voor elementen die niet te vangen zijn in van te voren gekwantificeerde of anderszins “geobjectiveerde” criteria. Structuurvisie en AMvB worden overwegend gerealiseerd via een ingroei-strategie: de meeste ruimtelijk relevante investeringen worden niet door de overheid geëntameerd, maar er wordt voor gezorgd dat private investeringsinitiatieven op zo’n manier “landen” dat ze, wanneer ze zich voordoen, “vanzelf ” bijdragen aan de in de ontwikkelingsvisie neergelegde publieke ambities. Eigen uitvoeringsplanning van de overheid wordt beperkt tot enkele grote publieke interventies (het Ommelander Panopticum, de aanpassing van de grote dragers van het watersysteem) en hier en daar tot groene en infrastructurele voorinvesteringen om de gewenste occupatie- en landschapsontwikkelingsprocessen een zetje te geven. De totstandkoming van structuurvisie en AMvB vindt plaats op en rond het OmmelanderPanopticum. De Ommelanden (bestuur en bevolking) worden, eveneens op en rond het Ommelander Panopticum, intensief betrokken bij ontwikkelingen in de Stad, en omgekeerd.
Gesegregeerde toeristische attracties / kant en klaar aangereikte ervaringen speciaal voor toeristen / gedisneyficeerde identiteiten worden niet ondersteund. Ze passen niet bij het productieve / creatieve imago van de Stad en bovendien is de lol er voor de meeste bezoekers gauw af: de eerste keer biedt een nieuwe ervaring, de tweede voegt daar weinig aan toe. Stad en Ommelanden moeten het hebben van bezoekers die steeds terugkomen omdat ze toen ze de vorige keer vertrokken nog van alles niet gezien of gedaan hadden (zelf ), en omdat er ook steeds van alles bij komt. Zulke bezoekers haken af als ze worden behandeld als onderdelen van een vooropgezette product-marktcombinatie. Om dezelfde reden worden er geen speciale toeristische fietspaden en gespecialiseerde recreatiegebieden meer aangelegd. De op de bewoners zelf gerichte inrichting van de Stad en het Ommelander Netwerkpark bieden meer dan genoeg en veel authentieker verpozingsmogelijkheden.
4. Bestuurlijk arrangementen De provincie maakt, in nauw overleg met alle gemeenten, gebruik van de in WRO2 geboden mogelijkheid tot opstelling van een ruimtelijke structuurvisie (met het karakter van een ontwikkelingsvisie)
NOOT: 20 Zie punt 3 voor inhoudelijke bouwstenen voor het Ommelander deel
van de structuurvisie. 21 Behoudens een algemene vrijstelling voor nader te bepalen interventies in nader aan te wijzen gebieden. 22 Te weten: de adspirantinvesteerder moet zich hebben verdiept in de fysieke en maatschappelijke antecedenten en context van plek en programma en in de structuurvisie, hij moet overlegd hebben met de andere gebruikers van plek en omgeving, hij moet verantwoorden hoe zijn initiatief zich tot een en ander verhoudt en het ontwerp moet zijn geautoriseerd door een gekwalificeerd ontwerper.
door: Wies Sanders
Functiescheiding en het modernisme in het algemeen zijn onlosmakelijk verbonden met het industriële tijdperk. Het scheiden van wonen, werken en recreëren was een planologische vondst om de overlast van de productieprocessen buiten de invloedssfeer van woonbuurten en recreatie te houden. Dit bleek uitermate doeltreffend: er was immers meer dan genoeg ruimte om de gescheiden sferen te realiseren, ook de vestigingsplaatsfactoren van industrieën waren anders dan die van woongebieden en de nieuw opkomende automobiliteit verbond de gescheiden locaties op effectieve wijze. Het veroorzaakte wellicht ook een status quo van een continu wederzijds verlangen: naar de rauwe dynamiek van geld verdienen in de fabriek enerzijds en naar de zondagsrust van het geld kostende wonen en recreëren anderzijds.
‘Het kon gewoonweg niet anders dan dat het industriële tijdperk zou eindigen simpelweg omdat het zichzelf niet meer kon uitstaan’
46|47 mei 2006 stad op scherp
De stadsalchemist Elixers voor het goud van de stad Die tijd ligt echter voor het grootste deel achter ons. Veel industrieen blijken simpelweg te hebben geparasiteerd; er rest een erfenis aan verontreinigingen, uitgeputte natuurlijke bronnen en murw gemaakte human resources. Het kon gewoonweg niet anders dan dat het industriële tijdperk zou eindigen simpelweg omdat het zichzelf niet meer kon uitstaan. In die onuitstaanbaarheid is geleidelijk een nieuw tijdperk gegroeid, die van de netwerksamenleving waarin een andere relatie tot productie en omgeving wordt aangegaan. Mondialisering, verdienstelijking en de daarmee samenhangende de-ïndustrialisering en schaalvergroting hebben o.a. in Noordwest Europa geleid tot ingrijpende veranderingen die nog lang niet uitgekristalliseerd zijn. De aloude fabrieksstad is - als een bedrijf nog niet gecasht en/of failliet is - in verschillende onderdelen uiteengevallen. De netwerksamenleving met alle mogelijke reële en virtuele mobiliteit heeft het nu eenmaal mogelijk gemaakt om bedrijfs-
processen nog veel verder, mondiaal, uiteen te leggen, en ieder deel dáár te lokaliseren waar het voor dat onderdeel het meest optimale is.* Waar wat precies terecht komt en voor hoe lang is misschien nog onbekend of instabiel, maar zeker is dat de starre categorie-indeling naar aard van de bedrijvigheid (lees: hindercategorie) een achterhaalde en onwerkbare indeling is voor regio’s die zich omvormen van productie naar kennisproductie. 1
* Dat proces is thans volop gaande en leidt bijvoorbeeld tot ge-outsourced distributiebedrijven die op grootschalige en goed bereikbare distributieterreinen worden gevestigd, waar de producten worden verscheept die in lage lonen landen worden gefabriceerd, die door middel van een bestelling uit de verspreid
‘Zowel het idee van functiescheiding als van functiemenging moet overboord gezet worden’ liggende salesoffices worden geregisseerd, die vervolgens worden gemanaged door een ver weg gelegen prestigieuze hoofdkantoor in een monumentaal stadsdeel, hetgeen weer relatief dicht bij het lommerrijke kenniscentrum ligt, waar overigens intensief aan cosourcing wordt gedaan met voormalige concurrenten. En alhoewel het wellicht niet onmiddellijk ruimtelijk herkenbaar is, het één is wel degelijk met het ander verbonden, niet meer in de vorm van een complete fabrieksstad, maar in de vorm van een productienetwerk, waarvan misschien nog enkele delen op een aloude fabriekslocatie zijn achtergebleven. De aloude industriële verticale kolom, waarin alles in één samenhangende productielijn tot stand kwam is dus aan het verdwijnen en versplinteren over allerlei losse onderdelen die in een - al dan niet virtueel - netwerk samenhangen. Waarschijnlijk zullen die oude relaties uiteindelijk verzwakken. Er ontstaan voorzichtig geheel nieuwe verbanden of clusters tussen voorheen geschei-
48| 49 mei 2006 stad op scherp
den sectoren, verrassend of toevallig, maar vaak ook doelbewust om nieuwe markten en nieuwe schaalniveaus aan te boren.2 Hier komt bij ruimtelijk planners het wensbeeld van levendige functiemenging op, een beeld dat is gebaseerd op de ambachtelijke koopstad van eeuwen terug. Maar zowel het idee van functiescheiding als van functiemenging moet overboord gezet worden. Functiemenging was sterk gekoppeld aan een relatief lokaal en geïsoleerd stadsmodel in een toeleverende regio: ‘the city is my globe’. Thans leven we echter in een binnenstebuitenmodel ‘the global city’.3 En dat kent een ander stadsconcept. De centrale vraag van dit essay gaat daarom niet over welke functies - en waar - met elkaar gemengd zouden moeten worden om een levendige en werkbare stad te brouwen, maar welke
belangwekkende nieuwe relaties kunnen of moeten ontstaan tussen voorheen gescheiden werelden en sectoren. Voor een economisch sterke stad in de netwerksamenleving gaat het dus niet om het mengen van functies, maar om het verbinden van activiteiten. In dat verbinden zitten de onzichtbare processen om het ‘goud van de stad’ te maken. Hiernavolgend wordt uiteengezet hoe de stad thans wordt gerecycled, welke typische Groningse clusters kunnen worden onderscheiden, dat er wel degelijk iets boven Groningen blijkt te gaan en hoe de Groningse ruimte kan bijdragen aan het leggen van nieuwe verbanden.
Stadsrecycling In Groningen en elders is duidelijk zichtbaar dat dienstverlenende bedrijven, en zeker de creatieve bedrijven, een plek zoeken buiten de reguliere nieuwe bedrijventerreinen en binnentreden in het voormalige domein van andere sectoren zoals recreatie, industrie en wonen. Creatieve bedrijven bevinden zich in de hippe voormalige Puddingfabriek of een oud zwembad, atelierwoningen worden op minuscule plekken in de stad gebouwd en ictbedrijven, stations of hotels maken uiterst veelzijdige werkplekken in gebouwen. Recent onderzoek van de gemeente Groningen toont aan dat gemiddeld in 1 van de 10 woningen in kersverse nieuwbouwwijken als Piccardthof of Reitdiep een bedrijf is
Footprint van economische clusters in de stad Groningen ontleend aan het Economic Development Board Rotterdam 2005
gevestigd. Dat zijn niet de wijkgeoriënteerde schoonheidssalons of de mensen die het werk mee naar huis nemen, maar hoogwaardige regionale dienstverleners die de woning als startersplek of permanente uitvalsplek hebben gekozen.4 Ook bedrijventerreinen als Ulgersmaweg en het Damsterdiep bieden ruimte aan nieuwe soorten ondernemingen en starters die gebruik maken van de verouderde bedrijfsgebouwen. Dit experimenteerveld is overal in den lande actief simpelweg omdat het niet langer wordt tegengehouden door functiescheiding of sectorindeling. De activiteiten veroorzaken meestal geen enkele andere hinder dan hier en daar een verkeersbeweging. Maar daarmee is de ruimtelijke ordening nog niet verlost van modernistische en megalomane planningsmechanismen. Vele potentiële activiteiten worden namelijk nu weer sterk belemmerd door generiek beleid van brand-en bouwveiligheid, belastingregels, arbo-wetgeving, Europese milieuwetgeving of externe veiligheid en worden mentaal belemmerd door achterhaalde ontwikkelideeën of opportunistische grondpolitiek. Alleen op plekken waar deze belemmeringen worden opgeheven of ontzien, ontstaan thans dergelijke initiatieven. Dat bv. meerdere creatieve bedrijven zich bevinden in een karaktervol bedrijfsverzamelpand, al dan niet met podium, wil echter nog niet zeggen dat daarmee een economische clustering, ruimtelijke
samenhang of functionele complementariteit is bewerkstelligd: daarvoor is meer nodig. Alvorens hierop in te gaan, moet echter eerst worden aangegeven waarom het van belang zou zijn om nieuwe relaties aan te gaan rond bedrijfsactiviteiten.
Groningse clusters In een wereld waarin bedrijfsactiviteiten allerlei nieuwe plekken vinden, wordt het steeds belangrijker de waarde van de locatie, de waarde van het netwerk en die van een economisch cluster te kennen en te ontwikkelen. Waren voorheen de fabrieken sterk gelokaliseerd bij de grondstoffen (suikerbieten, stro, tabak, aardappelen, aardgas etc.) gecombineerd met de transportwijzen van kanaal, spoorweg en later snelweg en de beschikbare werkkrachten, thans zijn die vestigingsfactoren relatief minder belangrijk geworden. De competitie speelt zich bovendien steeds vaker af op een hoger schaalniveau en is daarom alleen al veel scherper geworden. Niet alleen zijn zachte factoren als een goed woonmilieu voor hoger opgeleiden belangrijk geworden, ook de regionale embeddedness5 van bedrijven speelt een grote rol. Dit is de mate waarin een bedrijf is ingebed in een sociaal culturele interactie tussen bedrijven. Het betreft dus niet een fysiek-geografische gebondenheid, maar een economischrelationele gebondenheid. In de scherpe competitie is het des te belangrijker om
snelle hypes te doorzien, en nuchter te kijken naar de unique selling points van Groningen als vestigingsplaats. In een korte workshop en uit het Akkoord van Groningen6 zijn enkele punten naar voren gekomen die in een schema zijn te zetten als de footprint van economische clusters7 van de stad Groningen. Deze footprint tracht in een eerste aanzet vier mogelijk sterke, scheppende clusters naar schaalniveau in te delen. De clusters zijn onderscheidende thema’s die in zichzelf echter een hele wereld herbergen: hoger en lager opgeleid, grote en kleine bedrijven, innovatief en toeleverend, publiek en privaat of stokoude en gloednieuwe spelers. Het is een eerste schets van een analyse van de sterke, unieke factoren van Groningen en bijbehorende sterke actoren. Energie is een belangrijk cluster, ont-
Groningen en wat er boven gaat Juist die bewuste - vaak meer een culturele dan economische - keus voor de stad Groningen, die door de ligging alleen al een zekere exclusiviteit kent, is aanleiding genoeg om definitief voor karakter en kwaliteit te kiezen boven kwantiteit en Haagse ruilpolitiek. Alhoewel de meeste clusters zijn ontstaan uit aardgasbaten en rijksoverheidsbesluiten uit het verleden, kan gesteld worden dat vanaf nu de eigenzinnigheid van Groningen bewezen èn benut moet worden. Dan zou uitsluitend gezocht worden naar activiteiten die de bestaande kwaliteiten ten goede komen om die vervolgens te stimuleren. Dat gaat overigens niet
over een elitaire, culturele keuze voor alleen topinkomens en topmilieus, het is hier bedoeld als een bewuste, gerichte keuze op alle culturele en economische niveaus. Van belang is het om die kwaliteiten en economische clusters dan samen met de belangrijke stakeholders in de regio te zoeken, te bepalen en vervolgens te bevragen op een wenselijk ambitieniveau, schaalniveau en noodzakelijke relaties met sterke clusters elders. Daarvoor hier ook een allereerste aanzet. Waar het in ieder geval om gaat is dat het schaalniveau waarin men thans veelal opereert (regionaal of nationaal) in de toekomst wordt gelegitimeerd door die zaken die de regio op mondiaal niveau onderscheidend maken. Een biomedisch cluster is immers op dit moment in Leiden, Maastricht, Utrecht en Groningen in ontwikkeling. Bezien zal moeten worden op welke vlakken beter een concurrentie en op welke vlakken beter een samenwerking of specialisatie aan de orde is. Sommige van de voornoemde Groningse clusters blijken dan wellicht op een geheel ander schaalniveau dan dat van Groningen of Noord Nederland te moeten worden aangepakt. Zo zou in ieder geval het Akkoord van Groningen verbreed kunnen worden met het bedrijfsleven en culturele vertegenwoordigers, zodat in ieder geval de partners elkaar kunnen vinden om gezamenlijk de lijnen uit te
50|51 mei 2006 stad op scherp
zetten.
De Groningse ruimte De vraag is hoe deze economische clusters zich in de ruimte van de stad manifesteren of beter: welke bijdrage een project of ruimtelijke drager kan bijdragen aan clustervorming? Het blijkt dan lastig om er achter te komen of een locatie of project voldoet aan particuliere wensen van ondernemers en huishoudens. Als individuele bedrijven en huishoudens worden bevraagd dan blijkt dat de vestigingsmogelijkheden zo groot zijn geworden, dat interne motieven een grotere rol zijn gaan spelen. Dan spelen soms wel vijftig relevante vestigingsfactoren een rol (EHQ Cisco in Amsterdam). Denk daarbij ook aan de meer ‘zachte’ factoren als een aangename woonomgeving voor medici van de R&Dsectie van Crucell in Leiden, een internationale school voor Chinezen voor de kinderen van werknemers op het EHQ van Cosco in Rotterdam) of een hip modemilieu voor de winkel van Walter van Beiren-
donck in Antwerpen. De vestigingsfactoren kunnen daar bovenop nog eens binnen een paar jaar veranderen, dan wel kunnen verhuisplannen uitgesteld worden en kunnen ze verschillen van bedrijf tot bedrijf, ook al zijn ze werkzaam in dezelfde tak van sport (zo zit Talpa HQ in Hilversum maar Viacom HQ in Amsterdam Zuid Oost).8
Groningse marktmeester In dat dynamische en complexe veld is het van belang om niet weer naar nieuwe uitleglocaties te zoeken, alsof het alleen maar gaat om het bieden van fysieke ruimte. Belangrijker is het om de specifieke kwaliteiten van het stedelijk gebied en alle locaties beter in kaart te brengen en vervolgens de pijlen te richten op het laten ontmoeten en verbinden van actoren rond bepaalde doelen. Een bescheiden voorbeeld is daarbij de atlas binnenwijkse bedrijventerreinen van de gemeente Tilburg, waarbij omgevingswaarden, economische waarden alsmede regelgeving helder toegankelijk
‘Een Groningse cultuur, waarin het relatief isolement ten opzichte van de Randstad leidt tot een eigenwijze visie, ruimte voor experimenten en een sterke waardering voor een Noord Nederlandse leefstijl’
staan uit de gaswinning, maar thans uitgroeiend tot een kenniscluster dat internationaal een strategische positie in kan nemen in de olie- en gasleidingen en nationaal onderscheidend is in innovativiteit. In de workshop bleek echter de bekendheid van die innovatie nog niet zo groot te zijn, noch de verbinding met andere sectoren. Wel is in de regio een sterke basis van toeleverende en onderhoudende dienstverlening. Bestuur en infra is hier een sterke tak van sport, mede door de bewust geplande concentratie in Noord Nederland van besturen en de hardware van de ICT-netwerken. In de ontwikkeling van overheidsdecentralisatie, privatisering en deregulering is hier een cultuuromslag te verwachten, met een bijbehorende potentiële bewustwording van de eigen kracht van Groningen, bevrijd van Haagse subsidies of zweefbanen. De Kennisontwikkeling, voortvloeiend uit de universiteit en andere clusters richt zich op bv. nanotechnologie en met name de medische technologie, onderzoeksvelden die ook een warme belangstelling uit het buitenland. Het kent echter vooral ook een brede regionale voet, met voor die zeer specifieke vakgebieden een internationale uitstraling. Cultuur en media is een Groningse cultuur, waarin het relatief isolement ten opzichte van de Randstad leidt tot een eigenwijze visie, ruimte voor experimenten en een sterke waardering voor een
Noord Nederlandse leefstijl. Groningen is een bewuste keus en internationaal zijn er enkele evenementen en attracties die in hoog aanzien staan.
Het Zernike-netwerk Het Zerniketerrein is thans het ICT- en kennisterrein in ontwikkeling. Zoals bij soortgelijke terreinontwikkelingen in Delft, Eindhoven, Leiden en Enschede is gekozen voor een campusmodel op een groot terrein dat geïsoleerd ligt van de stad. Alle steden behalve Eindhoven kampen met dezelfde problemen: een
gebrek aan een start-aantrekkelijkheid, beperkende regels rondom kernfysica of biotechnische laboratoria, een nog relatief zwak gefundeerd cluster en een sterke ruimtelijke sturing van de overheid. Groningers houden bovendien sterk vast aan een oriëntatie op de binnenstad, met name ook voor de sociaalculturele activiteiten. Het versterken van het kenniscluster betekent hier dan ook het verbinden van het geïsoleerde terrein met de sterke waarden en kenmerken van Groningen en de Groningse cultuur. Daarin kan het terrein of het aanbod zich gaan onderscheiden van de overige terreinen in Nederland. Dat kan door fysieke maatregelen, zoals een bijzonder eigen treinstel op de Kolibri, maar misschien eerder door de supercomputer Stella en Lofar als internationale attractie en culturele magneet te promoten. Mogelijk zit hier ook een verband met het energiecluster en de culturele bedrijvigheid. Het kenniscluster zit bovendien niet alleen op Zernikeborg of rond het stadscentrum. Om een Gronings kenniskarakter te creëren zouden ook bijzondere Zernike kennislandgoederen in het ommeland (of buitenland) kunnen worden opgezet, bijzondere typen kenniswoningen in woonwijken, een kennishal waar innovaties worden uitgewisseld of merchandising wordt geprofessionaliseerd, mits hierin een sterke eenduidige lijn en samenhang in is gebracht. Op deze wijze is er niet
52|53 mei 2006 stad op scherp
‘Juist in woongebieden is sinds de jaren 70 een structurele opschoning aan het plaatsvinden: hinderbedrijven en benzinestations zijn weggesaneerd’
zijn. Helaas gaat het hier echter alleen om bestaande locaties en klassieke bedrijventerreinen, niet om woongebieden, transformatiegebieden, culturele kenmerken, noch om mede zoekende bedrijven. Het is echter interessant om te bedenken hoe deze interactie kan worden vormgegeven rondom een thema, cluster, vraagstelling of project. Indien een structuurplan zich zou plooien naar een soort Google, Marktplaats of Funda voor de stad, zouden dergelijke interacties veel gerichter of vaker tot stand kunnen komen en zou sneller zichtbaar zijn wat er voor nodig is om gewenste interacties te stimuleren. De gemeente functioneert dan simpelweg als marktmeester. Het is een proces waarin locaties vooralsnog alleen bestaan uit een zeer uitgebreide database van bijzondere factoren en waarin stakeholders zoeken naar noodzakelijke of verrassende verbanden. Hier volgen enige mogelijke verrassende verbanden die gestimuleerd zouden kunnen worden. Website van http://atlas.tilburg. nl/bedrijventerreinen/
zozeer sprake van functiemenging, maar van nieuwe verbanden die het cluster op Groningse wijze versterken.
Stadsevolutie De oude bedrijventerreinen langs de kanalen bieden hoogstwaarschijnlijk veel kansen voor (door)startende bedrijven in de dienstverlening of ondersteunende kleinschalige producties. Bedrijvigheid, hoe rommelig ook, is van essentieel belang voor de stad en veel bedrijven zijn afhankelijk van goedkope ruimten. In plaats van het Damsterdiep uitsluitend als potentieel binnenstedelijk plangebied - voor met name wonen - te zien is een langzame transformatie met versterking van bedrijvigheid als motor voor stedelijkheid te overwegen. Wonen zal dan waarschijnlijk alleen voor specifieke doelgroepen geschikt zijn, groepen die sterk verbonden zijn aan een bepaald
type bedrijvigheid. De nabijheid van het stadscentrum is een evident voordeel, maar niet noodzakelijk de enige oriëntatie. Het water kan bv. een nieuwe - functionele, logistieke en regionaal dragende - rol krijgen. In een actorgerichte benadering9 is de aanwezigheid van bestaande bedrijven van essentieel belang voor clustervorming of wederzijdse complementariteit. Ikea, gevestigd op het Eemskanaalgebied zou dan bv. mee kunnen werken aan een inrichting en thematisering van het woon-werkgebied. Zoiets ligt in de reguliere planning niet voor de hand, maar zou bij een actorgerichte benadering tot enerzijds een verrassend nieuw milieu of cluster kunnen leiden en anderzijds tot een sterkere lokalisering van Ikea.
Activiteitenclusters En tenslotte de woonwijken. Enerzijds vindt dus hier in feite de meeste bedrijvigheid plaats (zeker 50% van het aantal bedrijven zit in de woonwijken, echter waarschijnlijk slechts rond 10-20% van de werkgelegenheid), anderzijds lijken woonmilieus steeds gevoeliger te zijn voor hinderfuncties. Juist in woongebieden is sinds de jaren 70 een structurele opschoning aan het plaatsvinden: hinderbedrijven en benzinestations zijn weggesaneerd, kleinschalige detailhandel is over de kop gegaan, ambachtelijke beroepen, kerken en buurthuizen zijn zo goed als verdwenen en scholen zijn
gefuseerd tot gemeenschappen. Om de huisvrede te beschermen zijn woningen beveiligd en geïsoleerd, waarbinnen een volledig geoutilleerde uitrusting zorgdraagt voor het virtuele contact met de buitenwereld. Iedere parkeerplaats en ieder stukje groen, de enige twee zaken die er nog toe doen in de publieke woonomgeving wordt met hand en tand verdedigd. Maar ondanks deze extreme uitkleding van het woonmilieu, blijken de mensen binnen de woningen een grotere differentiatie te kennen: immigranten, ouderen, jongeren, alleenstaanden en gebroken gezinnen zijn allemaal nieuwkomers in een veld dat voorheen door het traditionele gezin werd gedomineerd. Per buurt of wijk kunnen de mogelijkheden van activiteiten voor doelgroepen of leefstijlen worden gekarteerd ten einde ze ten volle te benutten. In feite op dezelfde wijze als
het voornoemde Google, Funda of Marktplaats kunnen dan activiteiten worden geclusterd. In hoeverre is het demografisch, fysiek, logistiek en economisch profiel van een buurt dan geschikt voor bv. een specifieke vorm van verzorging (bv. alternatieve zorg, ouderenactiviteiten of buitengewoon onderwijs) en ondernemerschap (bv. een cluster van naaiateliers, food-detailhandel of een packingstation bij een Kolibrihalte). Op basis van die profielen kan een wijk/ plek meer of minder geschikt zijn voor bepaalde activiteiten van economische clusters of voor bepaalde huishoudens. De vraag was welke nieuwe combinaties in de stad Groningen kunnen ontstaan. In principe zijn eindeloos veel functiecombinaties en ook veel verbindingen tussen clusters mogelijk. Het pleidooi van dit essay is niet om doelbewust een bepaalde mengvorm of een gedifferentieerd gebied te duiden. Gepleit wordt om de geschetste clusters beter te duiden, verbindingen te maken en om vervolgens het ruimtelijk beleid samen met mogelijke stakeholders daarin zeer precies en consequent te laten faciliteren. Daartoe zal ook enige ontschotting nodig zijn binnen de gemeente zodat die met de buitenwereld nieuwe verbanden aan kan gaan. versie 2.1 8-3-2006 In het kader van Stad op Scherp 2005-2006
Voetnoten 1 zie bv. Global Shift: Reshaping the Global Economic Map in the 21st Century, 4th edition Peter Dicken 2003; London 2 Een voorbeeld is Heerlijkheid Heuvelland, nieuwe markten voor toerisme in het Limburgs Heuvelland, Urban Unlimited 2005 3 zie Marshall McLuhan’ s Global Village in The Gutenberg Galaxy, 1962 4 Enquete EZ ‘Wie werken er in de nieuwe wijken? en Werken aan huis in van Starkenborgh en Reitdiep (en Zilvermeer) 2005 5 zie bv. Ann Markusen ‘Sticky Places in Slippery Space’ in Economic Geography 1999 6 Het akkoord van Groningen, Groningen, knooppunt van kennis, 2004 7 Economic Board of Development Rotterdam Economische visie en analyse 2004 8 Studie naar de internationale concurrentie van de mainports Rotterdamse haven en Schiphol luchthaven, uitgevoerd in opdracht van Connekt en in samenwerking met Stratagem, 20052006. 9 Voorbij de stad en voorbij het plan, Boumalezing Luuk Boelens 2005
IF EVERYTHING SEEMS UNDER CONTROL, YOU’RE NOT GOING FAST ENOUGH
54|55 mei 2006 stad op scherp
- Mario Andretti
Over Nieuwe Garde
Nieuwe Garde is een netwerk voor jonge creatieven. Waarbij we onder jong verstaan “jong van geest” en onder creatief “iedereen die denkt en maakt tegelijk”. In 2004 werd de stichting opgericht door drie jonge creatieven uit Groningen. Inmiddels is er, naast de afdeling Groningen, een zelfstandig bestuur in Rotterdam actief. In anderhalf jaar tijd groeide het aantal leden tot ruim 1800. Manifest Nieuwe Garde Een creatief persoon combineert in onze ogen scheppend vermogen met een open houding. Deze eigenschappen komen samen in het vermogen van deze persoon om nieuwe betekenisvolle verbanden te maken. We willen in het netwerk van deze creatieven optreden als katalysator en dat netwerk tastbaar maken voor de creatieven zelf en zichtbaar voor de samenleving als geheel. Waarom? Dat vertellen we u graag. 1. Het tastbaar maken van het netwerk in uiteenlopende projecten biedt creatieven de kans zich te spiegelen aan andere creatieven. Uitgangspunt hierbij is het doorgeven en uitbreiden van kennis en vaardigheden. Nu ontmoeten creatieven elkaar incidenteel en voornamelijk binnen hun disciplinaire kaders. NG vindt dat naast de disciplinaire verschillen, creatieven veel overeenkomsten kennen. Juist de combinatie van verschillen en overeenkomsten biedt een inspirerend spanningsveld. NG wil daar speelruimte voor creëren. De noodzaak voor deze speelruimte komt in de twee volgende punten naar voren.
2. Het tastbaar maken van het netwerk geeft de mogelijkheid elkaar te ontmoeten onder een bredere definitie dan gebruikelijk is. Onze (post-)moderne samenleving kent vele ambivalente fenomenen. Het inhoud geven aan een authentieke identiteit is daar een van. Dit fenomeen geeft ons enerzijds de vrijheid om zelf keuzes te maken betreffende het vormen van onze identiteit. Anderzijds schept het ruimte voor een gefragmenteerde persoonlijkheid.
We worden tegenwoordig op velerlei manieren aangesproken maar nooit herkennen we in de aangeboden informatie onszelf als geheel. NG is van mening dat er behoefte is aan overkoepelende verhalen en tegelijkertijd een authentieke identiteit. Bij NG is men niet alleen man, vrouw, student, kunstenaar, Nederlander of consument. Bij NG is iemand alles tegelijkertijd, verbonden door een specifiek verhaal: Creativiteit.
Voorwoord
3. Het concretiseren van het netwerk geeft ruimte aan creativiteit. Creativiteit is in onze ogen een noodzakelijke voorwaarde voor een leefbare en flexibele samenleving. In haar projecten wil NG risicovolle speelruimte creëren, vrij van de gebruikelijke politieke, sociale en economische belangen. Door het wegnemen van bijvoorbeeld commerciële belangen wordt deze ruimte aanzienlijk vergroot. Het creëren van zo’n speelruimte wil niet zeggen dat deze vrijblijvend is. Volgens NG is een voorwaarde voor relevante creativiteit dat zij niet vrijblijvend is. Wil Creativiteit van betekenis zijn voor betrokkenen dan is het nodig de grenzen van de speelruimte te kennen.
Wie heeft dat bedacht? Om Nieuwe Garde te vragen “verdieping” te geven aan een thema dat leeft bij de dienst RO/EZ van de gemeente Groningen. Nieuwe Garde is een club die bekend staat om haar frisse ideeën, maar ook om een afkeer van stroperigheid en projecten die te lang duren. Tot grote vreugde van het bestuur moest dit project echter “gisteren af” en was de informatie fuzzy genoeg om creatieven mee te prikkelen, maar niet zo vaag dat we er geen kant mee op kunnen. [ adem in ] Verdieping zoeken op een thema, gedistilleerd uit een aantal ideeën die ontstaan waren uit de wens om de dienst RO/EZ op scherp te zetten. Dat was de bedoeling van onze denktank. [ adem uit ] Bestaand uit een aantal scherpe denkers uit het bestuur en het netwerk van Nieuwe Garde. Die hadden we dan ook wel nodig, want zoals uit bovenstaand zinnetje te lezen is, was de opdracht abstract en complex. Vijf concrete vragen moesten ons houvast geven. Na het nodige debat rond de vragen zijn we op een helder gezamenlijk standpunt uitgekomen.
Een project waarin deze drie aspecten nadrukkelijk naar voren zijn gekomen is acht-uur overwerken voor een goed doel. Creatieven uit heel Nederland hebben teams gevormd en zijn aan de slag gegaan met een concrete vraag van een bestaand “Goed Doel”. De speelruimte werd daarbij duidelijk aangegeven: “Zorg - met uiteenlopende onbekende creatieven - in acht uur voor een uitvoerbaar concept ten behoeve van het betreffende goede doel”. Acht-uur overwerken en andere georganiseerde projecten illustreren dat door het risicovol ruimte geven aan creativiteit de betrokkenheid en verantwoordelijkheid van de deelnemers vergroot wordt. NG heeft inmiddels een vertrouwen in de capaciteit van haar netwerk. Dit vertrouwen heeft zich onder meer vertaald in de organisatiestructuur van NG. Het bestuur van NG initieert, geeft richting en fungeert als aanspreekpunt. Daarnaast zijn zelfstandige werkgroepen actief, zowel tijdelijk als permanent. Zo kan voor ieder nieuw project een specifieke werkgroep worden samengesteld. De inhoud en vorm van een project wordt bepaald door de personen in de betreffende werkgroep. Hierdoor krijgen de werkgroepen ruimte voor hun eigen dynamiek. Het verhaal van Creativiteit wordt dus geschreven door haar betrokkenen.
56|57 mei 2006 stad op scherp
Maar we nemen wel graag van deze gelegenheid gebruik om de lezer te waarschuwen: 1. Nieuwe Garde heeft altijd beweerd “bewust naïef” te zijn. Dat laat de deur open voor een heleboel zaken die je anders al snel weg zou wuiven: “te moeilijk”, “dat heb ik nog nooit eerder gedaan”, “dat is vast al eens gedaan”. Die naïeviteit kent voor zichzelf sprekende voor- en nadelen. Een voordeel is dat we geen uitdaging te groot vinden (hoogstens te langzaam, te voor de hand liggend of oninteressant). Een nadeel is dat we ons er niet eerst van vergewissen dat we alles weten wat er te weten valt van het onderwerp. Dat werkt ontwapenend en dat komt ons goed uit.
2. De meeste deelnemers aan de denktank die over dit onderwerp hebben meegesproken, zijn aanhangers van de “verlichte alleenheerser”. Democratie vertraagd onnodig en zorgt er primair voor dat de personen die op een zeker moment aan de macht
zijn, het grootste gedeelte van hun tijd spenderen aan het consolideren van die positie. Wij spreken dan ook niet in termen van “de politiek moet dit”, “de wethouder zou zus” en “de koningin moet zo”. Wij spreken in oplossingen. Wie ze wil gaan uitvoeren zal ons worst zijn. 3. Om nog een stapje verder te gaan: Nieuwe Garde houdt zich het liefst verre van politiek. Wij merken dat echte groei en vooruitgang voortkomt uit de intrinsieke motivatie van een individu. De schaakstukken die verzet worden in de top van het bedrijfsleven en in de overheid omzeilen wij normaliter door direct met het individu om tafel te gaan zitten die iets voor elkaar wil krijgen. Wij zijn er dan ook van overtuigd dat er helemaal niets met onze adviezen zal gebeuren, tenzij een individu ze te lezen krijgt die er A) heil in ziet en B) persoonlijk gemotiveerd is om verandering te veroorzaken. Laat overigens niet het beeld ontstaan dat wij zelf geen heil zien in deze exercitie. Het denktankteam heeft de discussie ervaren als een zeer inspirerende en zinvolle bezigheid. En aangezien wij bewust naïef zijn, geloven wij ook dat er met onze bevindingen zeker een aantal mensen positief geprikkeld zullen worden. Is het niet door onze kijk op de problematiek, dan hopelijk wel door onze manier van denken.
Vragen met handvat
Antwoorden Om dichterbij elkaar te komen, hebben we besloten niet simpelweg onze kant van het verhaal te vertellen, maar eerst antwoord op de vragen te verzinnen en daarmee langzaam maar zeker naar elkaar toe te komen. Herkennen jullie de trend waarbij gebieden steeds meer verkleuren van monofunctioneel naar multifunctioneel?
De vijf vragen Nieuwe Garde is met vijf vragen van start gegaan. Geformuleerd door RO/EZ om ons een handvat te geven in de materie: 1. Herkennen jullie de trend waarbij gebieden steeds meer verkleuren van monofunctioneel naar multifunctioneel? 2. Herkennen jullie de trend dat steden zich steeds meer ontwikkelen in netwerkverband? 3. Welke nieuwe combinatiemogelijkheden van functies leveren bovenstaande trends op? 4. Op welke lokaties doen de trends zich het sterkst voor en welke kansen en bedreidingen ontstaan daarmee? 5. Waar moet de gemeentelijke overheid verschillen bevorderen en waar initiëren en afremmen?
Flexibiliteit en vrijheid Wij hebben in ons korte bestaan al de nodige flexibiliteit van de gemeente Groningen en haar politiek nodig gehad. Met wisselend succes. Wij kunnen onmogelijk de vergelijking met andere gemeenten trekken en daar een waarde oordeel over vellen, maar ten opzichte van het bedrijfsleven is het verschil in flexibiliteit wel erg groot. Onze eerste reactie op de vraagstelling was dan ook: wij willen graag onze adviezen kwijt over de manier waarop de gemeente zich op zou kunnen stellen in “de creatieve stad” om verder te groeien. Maar in bovenstaande vraagstelling kunnen we dat advies onmogelijk kwijt. RO/EZ en Nieuwe Garde spreken wellicht dezelfde taal, maar delen geen hobby’s. Ondanks dat we het beide vaak hebben over de creatieve stad en wat we daarmee zouden moeten doen of juist laten.
Als we heel erg eerlijk moeten zijn: nee. Als we naar het Europapark kijken bijvoorbeeld, zien we wel woningen én kantoorruimte én een voetbalstadion, maar zonder echte onderlinge relatie. Je kunt dus theoretisch wel spreken van multifunctioneel, maar elk type gebruiker van het gebied, maakt slechts op één of wellicht twee manieren gebruik van het gebied. Daar zien wij dus geen trendbreuk in. Het Zernike complex kent een vermenging tussen de wetenschap en het bedrijfsleven, maar niet vanuit een plotselinge fusie tussen de twee. Maar vanuit de wens van de Universiteit om zich zakelijker te ontwikkelen. Voor het reguliere bedrijfsleven is de functiemenging dus nauwelijks relevant. Daarnaast is de Universiteit al eeuwen aanwezig in de binnenstad van Groningen waar elke mogelijke functie te vinden is. Andermaal geen trendbreuk. In het idee “Polygroningen” wordt gerekend met bolletjes die aan elkaar verbonden worden. Waarbij de bolletjes centra kunnen worden van onder andere wetenschap, onderwijs, handel of een combinatie daarvan en de draden die de bolletjes verbinden kunnen groeien doordat ze een groot aantal reizigers te verwerken krijgen. Polygroningen zou echter volgens ons niet moeten gaan over “wat” en “waar”, maar over “wie”. Wie heeft er belangen in de polycentrische stad? En welke eigenschappen maken een stad eigenlijk polycentrisch? Een groot aantal op elkaar lijkende centra (zoals ook gesuggereerd in “Verkleuren of verschieten”) biedt weinig voordelen voor de inwoners van een stad, anders dan dat er altijd wel “een centrum” bij ze in de buurt is. Gebieden met een centrum dat een sterk eigen karakter heeft, werken echter wel. Groningen kent natuurlijk al een aantal wijken met een centrum dat een sterk eigen karakter kent. De Oosterpoort bijvoorbeeld is een stadse wijk met een levendig karakter. Zelfvoorzienend als het gaat om faciliteiten en toch strak tegen het centrum aan. Helpman kent dezelfde situatie. In steden als Amsterdam of Parijs bevinden zich ook talloze “centra” die voor het ene type be-
58|59 mei 2006 stad op scherp
woner relevanter is dan voor de ander. Oud-Zuid biedt alles wat haar bewoners nodig hebben. Winkels, galeries en restaurants. Terwijl Amsterdam-Oost met bijvoorbeeld de Dappermarkt zijn eigen charme kent. Relevant voor de bewoners van de buurt, maar ook voor de stad als geheel. Het geeft culturele rijkdom aan een stad. Geeft een buurt de mogelijkheid een eigen identiteit te ontwikkelen, los van “het centrum waar alles om draait”. Een polycentrische stad zorgt ervoor dat je verrast kan worden in je eigen omgeving en er iets te ontdekken blijft. Essentieel voor een creatieve stad. Het succesvol ontwikkelen van “een centrum” of deze nou monofunctioneel of multifunctioneel is, zou volgens ons veel meer moeten gaan om de leefstijlen van individuen, dan grote koepelbegrippen als “medische wetenschap”. Verderop komen we terug op de noodzaak te dereguleren, te laten groeien en ontstaan en te ontplannen. Waar denk je immers zelf het geluk eerder te zullen vinden? Almere of Amsterdam?
kelen. Dat gaat vanzelf. Maar het faciliteren van netwerkende bewoners zou wel bovenaan de prioriteitenlijst kunnen staan. En dan gaat het niet primair om een glasvezelkabel of een zweeftrein, maar om een stad die zich in hetzelfde tempo blijft ontwikkelen als haar bewoners. Waar bijvoorbeeld online dienst-verlening van de gemeente geen grote verdienste is, maar een voor de hand liggende service.
Herkennen jullie de trend dat steden zich steeds meer ontwikkelen in netwerkverband?
Aangezien wij genoemde trends niet als zodanig herkennen, kunnen we moeilijk nieuwe combinatiemogelijkheden verzinnen of de plekken waar ze zich voordoen beschrijven.
Dit klinkt ons als Chinees in de oren. Niet zozeer omdat we niet begrijpen wat er staat, maar omdat er begrippen na elkaar gebruikt worden die dermate abstract zijn, dat ze de relatie tot de werkelijkheid op een haar na kwijt zijn. Voor zover steden zich ontwikkelen -en niet slechts het lijdend voorwerp van haar bewoners zijn- doen ze dat zeker niet in netwerkverband. Ménsen gaan relaties aan. De vertegenwoordigers van steden kunnen hoogstens afspraken vastleggen. De ontwikkeling van netwerken is in een versnelling terechtgekomen door een aantal factoren: a) De vergrootte fysieke mobiliteit van mensen. b) De veelheid en diversiteit aan communicatiemiddelen die we tot onze beschikking hebben. c) De relatieve groei van de waarde van sociaal kapitaal. Individuen profiteren daardoor van een grote slagkracht als het gaat om bijvoorbeeld zakendoen of het wonen op een plek waar ze (nog) niet bekend zijn. Een netwerk brengt in zichzelf kennis en opent deuren, maar biedt daarnaast toegang tot een schier oneindige voorraad extra kennis en toegang. Dat geeft een stad dus geen concurrentievoordeel. Het netwerk maakt het individu immers mobieler en minder afhankelijk van zijn vestigingsplaats. De vertegenwoordigers van een stad hoeven dan ook niet een netwerkstad te ontwik-
Welke nieuwe combinatiemogelijkheden van functies leveren bovenstaande trends op? Op welke lokaties doen de trends zich het sterkst voor en welke kansen en bedreidingen ontstaan daarmee? Waar moet de gemeentelijke overheid verschillen bevorderen en waar initiëren en afremmen?
De overstap Van Nieuwe Garde-antwoorden op RO/EZ vragen, gaan we nu naar Nieuwe Garde-antwoorden op Nieuwe Garde-vragen. Want over flexibiliteit is hiermee niet alles gezegd.
Spelregels van de creatieve stad
Nieuwe Garde heeft zich ten doel gesteld het klimaat voor jonge creatieven te verbeteren en het begrip “de creatieve stad” en de hype eromheen komt ons dan ook niet altijd slecht uit. Waar wij minder gelukkig mee zijn; de eindeloze discussies,
De mensen die daar werkten gaven aan dat ze helemaal gek zouden worden als ze in Los Angeles, Tokyo of New York aan het werk zouden moeten. De rust die de natuur hen daar bood en het inspirerende gezelschap van zoveel andere creatieven was voor hen de reden om daar te gaan wonen. De zoektocht zou zich dan ook niet zozeer moeten richten op “de” creatieve stad, maar op de moderne mens en wat die in Groningen kan vinden. Bezwaar in die aanpak is echter dat de prestige uit het begrip “de creatieve stad” verdwijnt als het niet meer gaat om “een mooiere wereld voor ons allemaal”, maar om een realistische kijk op een leefbaardere stad Groningen. De gedrevenheid moet dan komen uit de mensen die daarmee aan de slag gaan zelf. In tegenstelling tot de rode lap die ons voorgehouden wordt onder de noemer “creatieve stad”.
Begripsverwarring
THERE ARE NO SHORTCUTS TO ANY PLACE WORTH GOING
vergaderingen en congressen, die allemaal uitgaan van iets waar we jarenlang de japanners om verguisd hebben en tegenwoordig de chinezen: “reverse engineering”. Iets dat succesvol is, uit elkaar pluizen, goed bestuderen en namaken. Richard Florida beschreef San Francisco als een creatieve stad. Voor iedereen voordeel, want zo werd uitgerekend, niet alleen is een creatieve stad leefbaarder dan een <
> gewone stad. Nee, een creatieve stad is ook welvarender. Kenniswerkers verdienen namelijk aanzienlijk meer dan zij die elke dag een trucje herhalen. En zo vielen de beleidsmakers over elkaar heen in de haast om zo snel mogelijk van hun stad een creatieve stad te maken. Ieder z’n eigen San Francisco. Als we maar homo’s en bohémiens hebben. Als we de kunstenaars maar met de bedrijven in contact brengen en gekke dingen laten doen. Dan zal ook onze stad floreren en als creatieve stad te boek staan. Eén essentieel ingrediënt ontbreekt echter in die werkwijze: creativiteit zelf. Creativiteit wordt gevoedt door de omgeving: de prikkels die zij biedt, maar ook de randvoorwaarden die ze kan opleggen. Een centrale ligging kan creativiteit in de hand werken, maar een perifere ligging kan creativiteit noodzakelijk maken. Het San Francisco-model is niet per definitie toe te passen op elke stad ter wereld. Zo ontdekte ook Richard Florida, toen hij de studio’s van Peter Jackson in Nieuw-Zeeland bezocht had. 60|61 mei 2006 stad op scherp
- Beverly Sills
Hopende het begrip “creatieve stad” een juiste plek te hebben gegeven, nemen we nu de centrale begrippen “vrijheid” en “flexibiliteit” onder de loep. Vrijheid is feitelijk een politiek begrip in deze situatie. In hoeverre reguleer je iets? In hoeverre laat je iets gaan? Als je 100 jonge creatieven vraagt wat ze daarvan vinden, zul je 100 verschillende antwoorden krijgen. Daar branden wij ons dan ook niet aan. De deelnemers aan deze denktank kunnen niet gezien worden als “de vertegenwoordigers van het netwerk nieuwe garde”. Flexibiliteit daarentegen is een kernbegrip als het gaat om creativiteit an sich. Creativiteit wordt geprikkeld door grenzen en beperkingen. Iets wat in eerste instantie onmogelijk lijkt, is met de juiste drive de aanleiding om creatief aan de slag te gaan. “Kunnen we het passend krijgen door het om te draaien?” “Als we die voorwaarde nu eens aan kunnen passen?” “Zouden we het niet kunnen combineren met?” Dat zijn de vragen die gesteld worden als een probleem met creativiteit opgelost moet worden. En om te kunnen puzzelen met oplossingen heb je flexibiliteit van geest nodig, maar ook van middelen. Daarin ligt niet alleen op uitvoerend niveau een uitdaging voor RO/EZ, maar ook in het veranderen van het zelfbeeld van de dienst. En dat zelfbeeld wordt gevormd door de individuele medewerker. Daarmee permitteren we ons een kleine zijstraat: Nieuwe Garde draait vóór alles op de intrinsieke motivatie van de deelnemers. Als een individu echt graag wil groeien als bijvoorbeeld fotograaf, kan hij binnen het netwerk van Nieuwe Garde met die drive iets concreets ondernemen. Daar is een beetje lef voor nodig, maar vooral het gevoel dat de wereld niet instort als het mislukt. Die voorwaarde wordt altijd gewaarborgd in onze projecten, waardoor er opmerkelijk meer van de grond komt, dan in een omgeving waarbij een mislukking verlies van aanzien tot gevolg heeft. Creativiteit gedeidt alleen als er ruimte is om stappen te maken en misstappen horen daarbij. Schep dus de ruimte om onderuit te gaan, en biedt een reden om te experimenteren.
Groningen als cr34t13v3 st4d
Groningen wordt door alle deelnemers aan onze denktank positief gewaardeerd. Dat heeft te maken met vooroordelen en gewenning, maar ook met een aantal unieke voordelen die onze stad kent. Het is groot genoeg om nieuwe plekken te ontdekken of nieuwe mensen te leren kennen. Maar klein genoeg om niet te verdwijnen in de schaal van de stad. Het ligt centraal voor de Noordelijke provincies en heeft daarom een keur aan podia, uitgaansgelegenheiden en winkels, maar ligt decentraal genoeg om ook van de rust van het Noorden te kunnen genieten. De grote studentenpopulatie zorgt voor een levendige binnenstad, maar is niet zo groot dat we het idee hebben allemaal op een campus te wonen. Groningen is in onze ogen een prachtige stad om te wonen. Juist omdat het geen Amsterdam is en zeker geen San Francisco. In de benadering van dit vraagstuk houden we dan ook rekening met de unieke kenmerken van de stad Groningen. We komen dan ook graag terug op een aantal zaken die eerder genoemd zijn. De “dorpen in de stad”, zoals Helpman en de Oosterpoort zijn historisch ontstaan en gegroeid en hebben beide een eigen atmosfeer die een enorme toevoeging betekent voor het leefklimaat in de stad. En eigenlijk komen we daarmee direct op onze eerste stellingname als het gaat om vrijheid en flexibiliteit.
10
Laat het toeval toe De aantrekkingskracht van een stad zit hem in zijn onvoorspelbaarheid en grilligheid. En om dat in deze moderne tijden van controle en efficiency in beleid toe te laten moet je lef tonen. Moderne technieken zorgen ervoor dat we elke ondergrond kunnen knechten, elke straat recht kunnen trekken als we dat willen. Maar willen we dat? Nu zijn we wellicht bewust naïef, maar we zijn niet achterlijk. “Money makes the world go round”, Daar kom je ook als RO/EZ niet onderuit. Maar als de dienst haar rol niet alleen interpreteert als verkeers-
agent op het gebied van ruimtelijke ordening, maar ook als voorvechter van een spannende stad, biedt dat mogelijkheden. Hier komen we in het volgende hoofdstuk op terug. Met de overtuiging dat Groningen inspirerend en aantrekkelijk moet zijn, heeft RO/EZ de mogelijkheid om een speler te zijn in het groeien van de creatieve stad. Maar alleen als je ervan overtuigd bent, dat die gedachte niet “maakbaar” is. Een gebied heeft tijd nodig om organisch te groeien*. Organisch betekent dat je dus ook niet weet wat er precies uit gaat komen. Dat je los moet laten op het einddoel te sturen, maar het proces moet gaan begeleiden. Daarin ligt echte flexibiliteit en vrijheid. Gebieden in de stad worden dan niet meer ontwikkeld, maar laat je zichzélf ontwikkelen. Zoals het ORKZ (Oude RKZ in Helpman) uitgegroeid is van een krakersnest, tot een goed gereguleerde kolonie van kunstenaars en studenten. Geen prestige-object, geen troffee voor een beleidsmaker, maar wel een relevante toevoeging aan de diversiteit in de stad. In de wereld van het tuinieren is het een tijd goeie sier geweest om op zoek te gaan naar “ecologisch evenwicht”. Flora en fauna werden dan zo bij elkaar geschikt dat het onkruid niet de bloemen verstikte, de bomen niet zoveel schaduw gaven dat er niets meer onder wilde groeien, maar alles zich uiteindelijk zelf moest kunnen redden. Dat vereist geduld, lef en uithoudingsvermogen.
De multifunctionele dienst
Michael Jackson zong al eens: “I’m starting with the man in the mirror. I’m asking him to change his ways”. Nu nemen wij over het algemeen niet al te veel aan van iemand die een colafontein in de tuin heeft en een aap als huisdier. Maar van de nodige zelfreflectie zijn wij niet vies. Een beter milieu begint immers ook bij jezelf.
>Laatduslegeplekkenoverindestadwaarietsnieuws kan ontstaan. > > > > Onderneem grote activiteiten op minder voor de hand liggende plekken. > Denk op het niveau van de gebruiker van een bepaald gebied. > Nodig mensen uit die geen enkel belang hebben in een project om er eens kritisch naar te kijken. > Start een “ondergrondse” binnen de dienst RO/EZ waarbij de voorvechters van de inspirerende stad elkaar in het geheim ontmoeten. * Zie ook de film “Being There”
62|63 mei 2006 stad op scherp
11
RO/EZ als inspirator Als je iemand opdracht geeft een huis voor je te bouwen zal het noodzakelijk zijn om aan te geven wat niet kan. Er zitten nu eenmaal limieten aan het budget dat je te spenderen hebt em de hoeveelheid tuin die je over wilt houden. Als je echter iemand op pad stuurt met alleen de restricties en niet een mooi einddoel voor ogen, krijg je hoogstwaarschijnlijk de meest voor de hand liggende woning. Als je echter gehoopt had op een inspirerende plek om te wonen, dan had je toch echt specifieker moeten zijn. RO/EZ heeft als taak afspraken te handhaven, beleid op te stellen en te toetsen of alles volgens die afspraken en dat beleid gerealiseerd wordt. Wij zouden graag zien dat RO/EZ zijn taak ook op een wat abstracter niveau interpreteerde. Zoals hiervoor ook al gesuggereerd is: formuleer een persoonlijke missie en gebruik niet alleen je formele macht als dienst. Maar ook je invloed. Werken bij RO/EZ hoeft geen schaken te zijn wat ons betreft. Als er individuen bij de dienst begaan zijn met de stad en haar groei als inspirerende plek voor al haar inwoners willen cultiveren, dan is aan RO/EZ ook de taak als inspirator te dienen. Het voortouw te nemen in gesprekken met ontwikkelaars. Hen te laten zien wat er te vinden is in de stad en gevoel te geven voor de markt hier, zodat ze een bedrijventerrein ontwikkelen die past bij de unieke cultuur hier en niet hun masterplan voor Almere copy-pasten. Voordat we nu iedereen het hoofd op hol brengen; twee dingen. Allereerst we spreken hier van een platform X. Een ultiem doel dat je voor ogen moet houden om het eerstvolgende doel vast te kunnen
stellen en gemakkelijker te bereiken. Wij suggereren niet de dienst RO/EZ te kunnen heruitvinden. Maar we willen graag handreikingen doen om het vuur aan te wakkeren van hen die ambities voor de stad hebben. En daarbij geldt dat iedereen in de dienst moet kijken naar zijn eigen positie. De invloed die hij uitoefent en de mogelijkheden die hij kan scheppen. Vervolgens is het aan de top van de dienst om ambitie te belonen. Ten tweede ruiken wij het gevaar voor doelloos brainstormen en “leuke ideeën verzinnen”. Pas daar voor op: zonder bezieling geen zinvolle creativiteit. Beperkingen leveren interessante mogelijkheden voor creativiteit, maar alleen de intrinsiek gemotiveerden halen daar iets uit. Beloon dat en de creatieve stad ontwikkelt zich ook binnen je eigen dienst. Valkuilen genoeg, maar als de neuzen dezelfde kant op gaan kan RO/EZ meer zijn dan een “dienst” alleen. Wij dagen jullie bij deze uit. Humor in de planning Statige rapporten en urenlange seminars. Ze komen niet alleen voor in de wereld van de overheid. In het bedrijfsleven worden ook bakken met geld verdiend met inefficiente manieren van communiceren. Wij raden jullie het volgende aan als je flexibiliteit in de dienst wilt: schrijf het zo bondig mogelijk op. Geef mensen strafwerk die memo’s schrijven van meer dan één A4tje. Schep ruimte voor ideeën door het papierwerk te beperken. Gebruik humor om je punt te maken, dat blijft hangen. Werk efficiënt door je altijd af te vragen waarom je doet wat je doet. Communiceer efficiënt door je af te vragen waarom een ander doet wat hij doet. Het prestige de deur uit Wij begrijpen prima dat er gescoord moet worden. Projecten met uitstraling leveren de stad publiciteit op en de bedenker prestige. En gezien er elke vier jaar weer gekozen moet worden voor nieuwe volksvertegenwoordiging is er altijd de druk van de stemmende mens en dus aanleiding om goed zichtbare projecten te draaien. Helaas maakt juist dat principe van begrippen als “de creatieve stad” een lege huls. Werk aan oplossingen waar je achter staat en roep het van de daken als het af is. Dat levert meer respect en meer voldoening op.
Epiloog
“Bewust naïef”, we zijn er mee begonnen en sluiten er ook graag mee af. De meeste moeders van de deelnemers aan deze denktank zouden ons maar brutale vlegels vinden, dat we een stuk als dit durven opsturen naar de gemeente. “Wie we wel niet denken dat we zijn?”. Zonder iets af te willen doen aan wat we hiervoor geschreven hebben: de deelnemers aan deze denktank zijn van een generatie die niet zoveel boodschap heeft aan titels of posities. In het korte bestaan van Nieuwe Garde hebben we in ieder geval één wijze les geleerd: het gaat er niet om hoe belangrijk de persoon met wie je spreekt is, maar wat hij/zij graag wil en hoe graag hij/zij dat voor elkaar wil krijgen. We gaan dan ook met alle plezier een traject als dit in waarbij we de taal niet spreken, de geschiedenis niet kennen en de context negeren. Wij hopen een kijkje te hebben gegeven in de keuken van Nieuwe Garde en daarmee in de wereld van de jonge creatief. En we hopen jullie een aantal handreikingen te hebben gedaan om in jullie verdere aanpak van de creatieve stad spijkers met koppen te kunnen slaan. Overigens zijn wij altijd bereid om daarin een rol te spelen. Zowel in onze eigen activiteiten als in samenwerkingsverbanden. De creatieve confrontatie die we samen met de gemeente organiseerden was een groot succes en illustreerde avant la lettre goed wat we in dit schrijven ook proberen over te brengen. We horen dus ook graag weer van jullie.
12
64|65 mei 2006 stad op scherp
Waarom een addendum?
In recordtempo wist de denktank van Nieuwe Garde met een stuk te komen over vrijheid en flexibiliteit. Niet door letterlijk antwoorden op vragen te verzinnen, maar door op zoek te gaan naar de verschillen in onze kijk op het begrip “creatieve stad” en die van de dienst RO/EZ. Uiteraard kwamen daar geen pasklare concepten uit voor projecten. Waar een verandering van denkwijze plaatsvindt, ontstaan er in onze ogen vanzelf nieuwe antwoorden op bekende vragen. Of wedervragen. Zoals in dit geval. De volgende vragen, kregen wij als reactie op ons stuk.
TO BECOME A CHAMPION, FIGHT ONE MORE ROUND.
66|67 mei 2006 stad op scherp
- James Corbett
Jullie beschrijven dat mensen in netwerken bewegen en niet steden. Natuurlijk, dat is ook altijd onze leidraad. In onze stedelijke planning gaan wij altijd uit van de mensen die in de stad wonen, werken, recreëren etc. We maken geen modellen of plannen ‘pur sang’. Die plannen moeten juist het gedrag van de mensen faciliteren, en soms wil je mensen via plannen verleiden ander gedrag te vertonen (bijvoorbeeld uit de auto en op de fiets of met het OV). Bij een netwerkstad moet je ook meer denken aan de denk- en belevingsschaal. Jullie herkennen de trend van functieverkleuring niet. Als voorbeeld noemen jullie het Europapark, waar meerdere functies een gebied delen maar waar de onderlinge relaties nagenoeg afwezig zijn. Wij denken ook dat toekomstige planning veel meer vanuit relaties tot stand moet komen. En dat er dan sprake is van echte functiemenging. De vraag is dan hoe die relaties in zo’n gebied tot stand komen en wie het voortouw daarbij heeft. Het is jammer dat jullie verhaal zo theoretisch blijft. En dat jullie onze vragen niet vertaald hebben naar jullie eigen constatering. Want als het dan de mensen zijn die de nieuwe trends veroorzaken dan hadden we verwacht dat jullie zouden aangeven welke nieuwe relaties (kunnen) ontstaan. Wat hebben mensen nodig voor het leggen van die relaties? Alleen een mobiel, of ontmoetingsplekken, of
gratis openbaar vervoer? Misschien zijn die relaties niet locatiegebonden, maar dan willen we graag weten waarom niet en hoe we dan (fysiek) die relaties zouden kunnen ondersteunen. In het einde van het stuk geven jullie wel aan dat de overheid zou moeten faciliteren, maar niet hoe en waar. Hoe kunnen we in de praktijk individuele motivaties opsporen, bijeenbrengen. Waar liggen kansen? en wat is onze rol daarbij? Deel 2 van het stuk beschrijft Groningen als creatieve stad. Alhoewel we er niet om gevraagd hebben levert het stuk ons een aantal aardige gedachten op. De definitie van creativiteit is een open deur. We vinden wel dat de stad het tempo van de mensen zou moeten bijhouden, zoals jullie zeggen. De vraag is dan hoe? Waar lopen we achter, waar moeten we tempo maken? Dat onvoorspelbaarheid een rol moet blijven spelen erkennen we. Gebieden moeten organisch groeien, zodat ze een eigen identiteit kunnen opbouwen. Kunnen jullie aangeven waar kansen liggen? Welke gebieden worden nu te monotoon? Zien jullie mogelijkheden om daar het roer om te gooien en hoe? Creativiteit ontstaat door grenzen stellen, beperkingen opleggen en door cross-over activiteiten. Een tolerante omgeving kan ook bijdragen aan een zogenaamd creatief milieu. Vraag is hoe cross-over relaties tot stand komen, wie daarbij een rol spelen, waar dat gebeurt. Jullie zitten in het veld, en hebben vast een idee hierover. Welke lege plekken moeten we bewaren? Welke grote activiteiten kunnen we organiseren op welke (niet voor de hand liggende) plekken? Het gaat hier niet om een uitputtende uitwerking, maar om jullie stellingen toe te lichten met voorbeelden. Jullie geven ons een aantal tips om creatiever te worden. Het idee van ‘de persoonlijke missie’ spreekt wel aan. Zo ook jullie gedachten over RO/EZ als inspirator. Einddoelen loslaten en ontwikkelen, of doelen bereiken door anderen te verleiden, kan een effectieve omschakeling in ons werk zijn. Het eerste stuk dat wij afleverden zien wij als een uiteenzetting van onze denkwijze en manier van werken. De antwoorden op deze vragen zien wij als een verzoek om inhoudelijke ideeën die vanuit deze denk- en werkwijze tot stand komen. Vandaar dat wij ervoor gekozen hebben, deze middels een addendum aan het originele stuk toe te voegen en niet tot één stuk samen te voegen.
Netwerksteden
Jullie beschrijven dat mensen in netwerken bewegen en niet steden. Natuurlijk, dat is ook altijd onze leidraad. In onze stedelijke planning gaan wij altijd uit van de mensen die in de stad wonen, werken, recreëren etc. We maken geen modellen of plannen ‘pur sang’. Die plannen moeten juist het gedrag van de mensen faciliteren, en soms wil je mensen via plannen verleiden ander gedrag te vertonen (bijvoorbeeld uit de auto en op de fiets of met het OV). Bij een netwerkstad moet je ook meer denken aan de denk- en belevingsschaal.
je daar bijna onmogelijk invloed op kunt uitoefenen middels een plan voor iedereen. En daarmee komen we weer uit op onze overtuiging dat je niet moet regelen of plannen, maar ontregelen en faciliteren. Geef ruimte voor mensen met ambitieuze ideeën. Dat zijn namelijk de netwerkers. Nodig ze niet uit om je eigen spel te spelen, maar vraag ze wat zij willen en onder welke voorwaarden. Dan komen dingen van de grond. Vruchtbare grond maak je niet door alles aan te harken en te verdelen in tuintjes van 3 bij 6. Daar is voor de echt ondernemende ziel geen uitdaging aan. Schuif alle volkstuintjes aan de kant met een bulldozer en zet iemand onderaan de berg die je over hebt gehouden.
Natuurlijk hebben ook wij begrepen dat netwerksteden niet gezien worden als steden die netwerken. Met de “denk= en belevingsschaal” die jullie hier noemen, wordt echter wel gesuggereerd dat er een relatie is tussen de netwerkende mensen in een stad en de stad zelf. Onze mening is dat ze juist haaks tegenover elkaar staan. Op het moment dat het netwerk van een individuele inwoner van een stad groeit, zal de relatie met zijn stad op de langere termijn steeds minder belangrijk voor hem worden. Een uitbreidend netwerk, zal altijd ook geografisch grotere afstanden overbruggen. De eigen stad wordt dan niet meer dan een uitvalsbasis. Hiermee hopen we begripsverwarring te voorkomen. Het begrip netwerkstad is in deze context eerder verwarrend, dan zinvol. Overigens kan het grenzenloos netwerken van de inwoners van een stad natuurlijk wel degelijk grote voordelen opleveren. Het kan een fysieke locatie belangrijk maken als hub voor “netwerktransacties”. Maar in hoeverre kun je daar plannen voor verzinnen? Het gaat dan namelijk om een vrij indirecte invloed op individuen die niet in alle gevallen evenveel baat hebben bij groei van hun woonplaats als netwerklocatie. Daarom lijkt het ons zinloos om ideeën te verzinnen die de “netwerkstad” doen groeien. Bekijk je het op menselijk niveau, dan zijn er natuurlijk ontelbaar veel incentives te verzinnen die mensen helpen bij het netwerken of netwerkers naar Groningen doen komen. Maar die zullen zo verschillen per individu, dat 68|69 mei 2006 stad op scherp
Functieverkleuring
Jullie herkennen de trend van functieverkleuring niet. Als voorbeeld noemen jullie het Europapark, waar meerdere functies een gebied delen maar waar de onderlinge relaties nagenoeg afwezig zijn. Wij denken ook dat toekomstige planning veel meer vanuit relaties tot stand moet komen. En dat er dan sprake is van echte functiemenging. De vraag is dan hoe die relaties in zo’n gebied tot stand komen en wie het voortouw daarbij heeft. Eigenlijk had dit antwoord ook op de vorige vraag geformuleerd kunnen worden. Want beide vragen suggereren een grotere vraag. Hoe breng ik verandering tot stand? En dat is geen kleintje. Volgens Malcolm Gladwell, auteur van “The Tipping Point” (ISBN: 0316316962) suggereert dat er drie “spelers” van belang zijn bij grote veranderingen in gedrag: connectors, salesmen en mavens. Connectors brengen mensen met anderen in contact omdat ze breed geïnteresseerd zijn en sociaal, salesmen zijn er goed in anderen te overtuigen van hun ideeën en mavens zijn “informatiemakelaars”. Mensen die veel weten van uiteenlopende zaken. Deze mensen brengen individueel, maar zeker in combinatie met elkaar verandering teweeg. Pas als een aantal mensen geloven in een idee, komt het op gang. Als tussen deze mensen connectors, mavens en salesmen zitten, kan het gaan lopen. Tot het een kritiek punt bereikt: the Tipping Point. Het gaat te ver om nu de hele werking van het principe uit te leggen, maar we willen iedereen binnen RO/EZ zeker aanraden om dit boek aan te schaffen en te gaan lezen. Het liefst gelijktijdig, zodat er over gesproken wordt. http://www.gladwell.com/tippingpoint/
What is The Tipping Point about? It’s a book about change. In particular, it’s a book that presents a new way of understanding why change so often happens as quickly and as unexpectedly as it does. For example, why did crime drop so dramatically in New York City in the mid-1990’s? How does a novel written by an unknown author end up as national bestseller? Why do teens smoke in greater and greater numbers, when every single person in the country knows that cigarettes kill? Why is word-of-mouth so powerful? What makes TV shows like Sesame Street so good at teaching kids how to read? I think the answer to all those questions is the same. It’s that ideas and behavior and messages and products sometimes behave just like outbreaks of infectious disease. They are social epidemics. The Tipping Point is an examination of the social epidemics that surround us. - Malcolm Gladwell
Wat gaat RO/EZ ondertussen doen?
Het is jammer dat jullie verhaal zo theoretisch blijft. En dat jullie onze vragen niet vertaald hebben naar jullie eigen constatering. Want als het dan de mensen zijn die de nieuwe trends veroorzaken dan hadden we verwacht dat jullie zouden aangeven welke nieuwe relaties (kunnen) ontstaan. Wat hebben mensen nodig voor het leggen van die relaties? Alleen een mobiel, of ontmoetingsplekken, of gratis openbaar vervoer? Laten we de vraag herformuleren. Waar hebben mensen baat bij? Eénduidigheid. Overzicht. Transparantie. In onze relatie met de stad is het belangrijk dat we weten waar we terecht kunnen voor informatie, diensten en producten die we nodig hebben om te overleven als ondernemers/creatieven/mensen. Dat geldt zowel voor contacten met de overheid als met toeleveranciers of klanten. En het gaat daarbij niet alleen om “waar”, maar ook om “waarom”. Leer ons “de gemeente” kennen als een instituut waar je terecht kan met je plannen. Simpelweg omdat het speerpunt is om “open te staan voor ideeën”. En als dat niet zo is, verzin dan een ander speerpunt, maar wees duidelijk dat het niet tegelijk vlees en vis kan zijn. “Cojones” daar zitten we op te wachten.
Misschien zijn die relaties niet locatiegebonden, maar dan willen we graag weten waarom niet en hoe we dan (fysiek) die relaties zouden kunnen ondersteunen. In het einde van het stuk geven jullie wel aan dat de overheid zou moeten faciliteren, maar niet hoe en waar. Hoe kunnen we in de praktijk individuele motivaties opsporen, bijeenbrengen. Waar liggen kansen? en wat is onze rol daarbij?
Losse flodders
Het antwoord op deze vraag is vrij eenvoudig: die relaties zijn niet locatiegebonden omdat de creatieve klasse ontzettend mobiel is, altijd en overal bereikbaar en daar ook een zekere trots in vindt. Jezelf binden aan een plaats wordt gezien als ouderwets. Lange tijd voor dezelfde baas werken als achteruitgang. Beweging is een voorwaarde om vooruit te komen. Wil je fysiek die relaties ondersteunen, dan kun je als stad faciliteren in het gevoel van mobiliteit. Door mensen voor 1 euro met de stadsbus te laten rijden en dat duidelijk te communiceren. Door mensen met hun mobiele telefoon hun parkeerkaartje te laten betalen. Als ze trots zijn op hun stad, voelen ze zich er thuis, “verkopen” ze hun stad aan hun netwerk en gebruiken ze hem met plezier als uitvalsbasis. Het belangrijkste uitgangspunt lijkt ons ook hier: faciliteren. De creatieve stad en creatieve klasse groeien uit zichzelf wel. Maak het hen makkelijk, geef hen het gevoel dat er iets broeit, ook bij jullie.
Deel 2 van het stuk beschrijft Groningen als creatieve stad. Alhoewel we er niet om gevraagd hebben levert het stuk ons een aantal aardige gedachten op. De definitie van creativiteit is een open deur. In onze beleving hebben we geen definitie van creativiteit gegeven en zal deze nooit een open deur kunnen zijn, gezien creativiteit een ontzettend ambigu begrip is. We vinden wel dat de stad het tempo van de mensen zou moeten bijhouden, zoals jullie zeggen. De vraag is dan hoe? Waar lopen we achter, waar moeten we tempo maken?
En als er eenmaal duidelijkheid, transparantie en overzicht is, hebben we chaos nodig. Uitdaging, vermaak, sfeer. Om tot nieuwe dingen te komen heb je naast gereedschappen ook inspiratie nodig. Het is echter maar zeer de vraag of je die twee zaken als overheid allebei wilt bieden. Enerzijds omdat het twee petten zijn die bijna niet door dezelfde organisatie gedragen kunnen worden. Anderzijds omdat (zoals in ons eerste stuk uitgelegd) de overheid zich in een belangenveld begeeft waarin creativiteit bijna onmogelijk zijn plek kan vinden.
70|71 mei 2006 stad op scherp
Wij hebben in ons stuk aangegeven dat je daarin eigenlijk niet goed geoutileerd bent als overheid. Er wordt gesproken in meerjaren plannen en dan is elk plan altijd een gok en koffiedikkijkerij. De enige oplossing die daarvoor te verzinnen is, is een herstructurering van de manier waarop er beslissingen genomen worden. Daarbij bijvoorbeeld ook accepteren dat er af en toe fouten gemaakt worden om risico nemen wat te pushen binnen de afdeling. Het feit dat mensen “afrekenbaar moeten zijn” volgens een kwantificeerbare methode draagt ertoe bij dat er geen creatief klimaat kan ontstaan binnen de dienst. Een uitstapje als Blue Moon is dan ook alleen haalbaar omdat het om “kunst” gaat en dit onmogelijk te kwantificeren is. (Alhoewel er desondanks natuurlijk toch nog de nodige kritiek op is gekomen.) Overigens vinden wij een goed voorbeeld van hoe het wel moet ook in jullie eigen portfolio: de intense stad. Een goeie manier om de dienst transparant te maken. Voornamelijk doordat ook de afwegingen die gemaakt worden bij de ontwikkeling van een gebied inzichtelijk werden voor de burger,
Dat onvoorspelbaarheid een rol moet blijven spelen erkennen we. Gebieden moeten organisch groeien, zodat ze een eigen identiteit kunnen opbouwen. Kunnen jullie aangeven waar kansen liggen? Welke gebieden worden nu te monotoon? Zien jullie mogelijkheden om daar het roer om te gooien en hoe? “Waar” is voor ons een onmogelijk te beantwoorden vraag. Het enige antwoord dat we daarop kunnen geven is dat de wijken met de meeste problemen, het meeste baat zullen hebben bij ontwikkeling. Dat dus ook de meest efficiënte manier om met fondsen om te gaan is, om een plek uit te kiezen waar een boel moet gebeuren. Op het moment dat daar creatieve activiteit of ondernemerschap gestimuleerd worden, hebben de bewoners het idee dat ze deel uitmaken van de stad. Dat ze trots kunnen zijn op hun wijk. Goedkope werkruimte voor startende bedrijven, freelancers en kunstenaars met een clausule voor tegenprestaties (buurtactiviteit organiseren, etc) is een gedachtengang waar wij wel voor voelen. Ook het project in Rotterdam dat we eerder genoemd hebben, waarbij huizen casco verkocht worden met een “opknapclausule” zien we als een vindingrijke manier om sociale verandering te veroorzaken die ten gunste komt van de leefbaarheid en de tolerantie in een buurt. Creativiteit ontstaat door grenzen stellen, beperkingen opleggen en door cross-over activiteiten. Een tolerante omgeving kan ook bijdragen aan een zogenaamd creatief milieu. Vraag is hoe cross-over relaties tot stand komen, wie daarbij een rol spelen, waar dat gebeurt. Jullie zitten in het veld, en hebben vast een idee hierover. Om heel eerlijk te zijn denken we dat de verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij clubs als VNO-NCW, de Kamer van Koophandel en ook bij ons. Als RO/EZ daarin een actieve rol wil spelen, lijkt het ons verstandig deze clubs voor je aan het werk te zetten. Regelmatig om tafel met deze spelers en uitvogelen waar de belangen liggen, om vervolgens een gezamenlijke strategie te formuleren, lijkt ons een voorwaarde. Cross-over relaties komen zelden uit zichzelf tot stand. Het is dus aan de verschillende netwerken om in aanraking te komen met andere netwerken.
Welke lege plekken moeten we bewaren? Welke grote activiteiten kunnen we organiseren op welke (niet voor de hand liggende) plekken? Het gaat hier niet om een uitputtende uitwerking, maar om jullie stellingen toe te lichten met voorbeelden.
Met dank aan
Wij geloven dus niet dat het nu heeft voor RO/EZ om na te denken over “grote activiteiten op niet voor de hand liggende plekken”. Laat dat initiatief ontstaan bij spelers in het veld die daarin een belang hebben en dus ook de bezieling kunnen geven die nodig is om zoiets tot een succes te maken. De waterleidingfabriek was een goeie lege plek die bewaard gebleven had kunnen worden als plek waar “Groningen Gist”. Waar onder bepaalde voorwaarden zonder huur zaken georganiseerd hadden kunnen worden.
Eelco Roffel Gabriël de Graauw Jan-Willem Vrieling Lykle de Vries Paul Arden Peter-Michiel Schaap Reinout Tiekstra Rutger Middendorp Thijs Wijnants Willy Alberti
Jullie geven ons een aantal tips om creatiever te worden. Het idee van ‘de persoonlijke missie’ spreekt wel aan. Zo ook jullie gedachten over RO/EZ als inspirator. Einddoelen loslaten en ontwikkelen, of doelen bereiken door anderen te verleiden, kan een effectieve omschakeling in ons werk zijn.
Vragen of opmerkingen? [email protected] Meer informatie over Nieuwe Garde? www.nieuwegarde.nl
Wij hopen dan ook dat dit opgepikt wordt binnen de dienst en RO/EZ zich ontwikkelt als een facilitator van de groei van onze creatieve stad.
127 pagina’s inspiratie voor 8 euro? “It’s not how good you are, it’s how good you want to be” - Paul Arden Opmaak Gemengd Bedrijf - www.gemengdbedrijf.nl
9
72|73 mei 2006 stad op scherp
13
door: Anneke Miedema
“Beleidsmakers en planners zijn vaak tabula-rasa denkers. Denken en bouwen voor de eeuwigheid, vanuit een soort nulpunt. Als mindset een blanco stuk papier is niet juist en heeft weinig met de werkelijkheid te maken. Een gebruikt stuk papier, een krant of een luchtfoto komen daar dichter bij in de buurt. Niet afbreken en opnieuw beginnen, maar voortborduren op wat er al is, nieuwe combinaties maken. Inzetten op interactie, met bestaande situaties, met mensen. De overheid zou zichzelf kunnen zien als ecologische tuinman: ieder plantje liefdevol bekijken, veel mesten en schoffelen. Pas ingrijpen als iets gaat woekeren en andere dingen dreigt te verstikken.”
Thuur Caris zat in de jury, die voor Stad op Scherp uit de 65 ideeën de meest aansprekende en kansrijke moest selecteren. Een opgave die nauwelijks strookt met de opvattingen van Caris. “Waarom kiezen, waarom een rangorde aanbrengen? Op de vraag aan de Google-oprichters over hoeveel speerpunten hun bedrijf kent, antwoordden zij:
74|75 mei 2006 stad op scherp
minimaal zo’n 1000! Dat spreekt mij aan. Alles zoveel mogelijk proberen te doen, discontinuïteit accepteren, uitersten met elkaar verenigen. Uitgesproken keuzes maken strookt niet met deze tijd. In de popcultuur zie je duidelijk dat verzuiling heeft plaatsgemaakt voor vergruizing. De wereld als global village zorgt voor fragmentatie. Voor alles is een plek. En niet alleen fysiek. Je bent nu niet meer of atheïst of een gelovige die naar de kerk gaat. Er zijn vele tussenvormen mogelijk. Kijk maar eens naar de grote hoeveelheid zwevende kiezers! Mensen verbinden zich niet meer zo makkelijk aan één partij. Jongeren zijn hier aan gewend, zijn vloeibaar. Zij voelen zich thuis in een gefragmenteerde, discontinue wereld. Dat er hele volksstammen jongeren uitlopen om de nieuwe paus te zien, heeft weinig met religie te maken. De kerken zitten immers niet vol. Het is meer het samenbindende, de gebeurtenis, het entertainment. De Paus als DJ Tiësto.” Bij de vernieuwing van het Structuurplan, bij de beantwoording van de vraag waar de stad op in moet zetten voor de
‘De overheid moet zorgen voor een
De overheid als ecologische tuinman
voedingsbodem waarin
Thuur Caris
connecties gemaakt kunnen worden’
Een verlaten hofje ergens in het Zuiderpark. Stukken muur, een poortje, hier en daar zijn de ramen en deuren nog zichtbaar in de brokstukken. Heesters, bloemen en bomen krijgen alle ruimte en worden , artistiek liefderijk verzorgd door een buurtbewoner. leider van Pavlov Medialab en teamleider aan de Academie voor Popcultuur in Leeuwarden, gebruikt dit bijzondere stukje Groningen als rode draad in zijn betoog. Als metafoor voor een bestuursmentaliteit, die geënt is op evolutie.
toekomst, moet de overheid zich volgens Caris richten op het thema connectiviteit en op gemeenschappelijke gebeurtenissen. “De overheid moet zorgen voor een voedingsbodem waarin connecties gemaakt kunnen worden. Zorgen dat er verbindingen gemaakt kunnen worden. Met het verleden, met de toekomst, maar ook met je buren bijvoorbeeld. En vooral – zoals het een ecologische tuinman betaamt – dingen die boven het maaiveld gaan uitsteken lekker laten groeien en zelfs wat extra water geven. En als het nodig is, ondersteunen met een stokje. Ideologieën zijn verdwenen. Wat mensen nu met elkaar verbindt zijn gemeenschappelijke gebeurtenissen. De overheid zou deze gebeurtenissen moeten stimuleren. Dat kan door de organisatie van festivals en door ruimten en gebouwen te creëren waar kruisverbanden tot stand kunnen komen. Kijk naar de Puddingfabriek, waar Pavlov in gevestigd is. Maar ook zoiets als het Groninger Forum achter de oostwand van de Grote Markt kan daar een belangrijke rol in spelen. Als het maar niet te plompverloren wordt neergezet.”
In het kader van
het project ‘Stad op scherp’ reflecteert de gemeente Groningen op de toekomst van de stad. Aan ons is gevraagd om het thema sociaalfunctionele netwerken nader uit te werken en te beschrijven wat de betekenis van dit thema is voor de stad. De dynamiek op verschillende plekken in het netwerk en met name ook binnen de wijkvernieuwing geven smaak en kleur aan de stad Groningen. Hoe om te gaan met deze verschillen in dynamiek bij de aanpak van zogenaamde achterstandswijken? Kan een verheviging van verschillen bijdragen aan de ‘sense of place’ van gebieden in de stad?
Stad op scherp: sociaalfunctionele netwerken
‘De stad Groningen heeft een sterke traditie als compacte stad’
door: Ivan Nio en Arnold Reijndorp
In de uitwerking van het thema leggen wij ons toe op het ontwikkelen van een methode om de ‘sense of place’ van een gebied, een deel van de stad op het spoor te komen. Daarbij laten we ons leiden door methoden die elders al zijn toegepast, door onszelf (‘Atlas van de Culturele Ecologie van Rotterdam’, ‘Atlas van de Attracties van Amsterdam-West’) en anderen (zoals de Visie Coolhaveneiland-Rotterdam van Miranda Reitsma en de KAN-atlas van Urban Unlimited). Onze ambitie is daarbij niet om voor Groningen meteen een atlas te maken. We hebben geprobeerd een ‘gereedschapskistje’ samen te stellen waarmee we gebieden binnen het netwerk van Groningen en ommelanden op verschillende manieren kunnen laten oplichten. Het gereedschapskistje bestaat vooralsnog uit twee kaarten. Bij deze kaarten staat ook nog niet de precisie, maar vooral de methode, een specifieke manier van kijken
76|77 mei 2006 stad op scherp
voorop. De gereedschapskist kan door de gemeente uitgebreid worden met andere kaarten. De stad Groningen heeft een sterke traditie als compacte stad. De opgave is hoe de stad zich de komende tijd zal verhouden tot haar interne dynamiek (deels als gevolg van de wijkvernieuwing, deels door autonome ontwikkelingen) en maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkelingen waardoor de stad meer en meer deel uitmaakt van een netwerkstad op regionale schaal. Dat laatste betekent dat de twee vertrouwde schaalniveaus in de ruimtelijke ordening van enerzijds wijk en anderzijds de stad steeds meer doorkruist worden door nieuwe functionele en sociaal-culturele verbanden op hogere schaalniveaus. De stad als netwerk wordt in de recente actualisaties van het structuurplan vooral fysiek ruimtelijk opgevat in de vorm van corridors. Belangrijke vraag is op welke manieren de netwerken in de stad nog meer benaderd kunnen worden dan als stedenbouwkundige hoofdstructuur. De uitwerking van het thema sociaal-functionele netwerken is een eerste poging om
die vraag te beantwoorden. Sociaalfunctionele netwerken zijn daarin op twee manieren uitgewerkt: ten eerste vanuit het concept van de netwerkstad (de positie van plekken) en ten tweede vanuit de idee van de netwerksamenleving (de positie van groepen). De kaarten brengen een omkering van het perspectief op de netwerken die de stad Groningen en haar ommeland structureren in beeld. Niet de fysiekruimtelijke structuur staat, maar de sociale en culturele verbanden. De kaarten maken op basis van niet-traditionele variabelen spontane ontwikkelingen en nieuwe verbanden op verschillende schaalniveaus zichtbaar. Ze tonen zo eveneens de verschillen in sociaal-culturele dynamiek tussen delen van de stad. Tijdens een workshop op 29 maart jl. is met medewerkers van verschillende afdelingen van de gemeente Groningen gewerkt aan het verder brengen van het thema. De eerste resultaten zijn tijdens dezelfde dag voorgelegd aan een groep reflectanten. Het heeft geleid tot een gereedschapskistje dat vooralsnog bestaat uit twee kaarten.
‘Op bepaalde terreinen van het dagelijkse leven treedt echter domeinvorming op, in het bijzonder op scholen en bij vrijetijdsvoorzieningen’
zijn. Dat is gebeurd aan de hand van de thema’s winkelen, naar school gaan, zorg, uitgaan, fietsen/wandelen, sporten, werken. Geïnventariseerd zijn plekken waar ook mensen van buiten de buurt op af komen. Een conclusie uit deze inventarisatie is dat er buiten de binnenstad een groot aantal plekken zijn met een bovenlokale betekenis. Het zijn plekken waar stedelijk leven zich soms autonoom heeft ontwikkeld. Dat kan zowel zitten in relatief kleinschalige voorzieningen als een café of een school als meer grootschalige voorzieningen als een ziekenhuis of een recreatieve landschappelijke openbare ruimte. In die bovenlokale betekenissen zitten grote verschillen. Er zijn ook een aantal subcentra aan het ontstaan zoals Paddepoel, Europapark en in de toekomst Meerstad.1 Groningen ontwikkelt
Groepen en schaalniveaus De sociaalfunctionele netwerken zijn op twee manieren in kaart gebracht. Ten eerste via schalen. Daarbij gaat het om de positie van plekken in de netwerkstad. Ten tweede via groepen. Daarbij gaat het om het in kaart brengen van de leefwerelden van de groepen.
Kaart I: Schalen en plekken Voor de workshop is ervoor gekozen om vier gebieden in de gemeente Groningen in kaart te brengen. Aan elke zijde van de stad Groningen is een gebied uitgekozen: Oosterpoort, Lewenborg, Paddepoel en Corpus den Hoorn. De vier gebieden zijn zoveel mogelijk met de aangrenzende (landschappelijke) omgeving in kaart gebracht. Een groot aantal gebieden in de stad viel door deze beperking buiten de workshop, waaronder de binnenstad. Het onderwerp van deze kaart is op welke schalen een bepaalde plek (voorziening of openbare ruimte) van betekenis is: lokaal, stedelijk, regionaal, nationaal of mondiaal. Sommige plekken zijn alleen op buurtniveau voor de bewoners van belang, andere plekken trekken ook bezoekers van elders. Sommige zijn op buurtniveau van betekenis, maar staan ook (inter)nationaal op de kaart. Deze kaart is gemaakt door voor de vier geselecteerde gebieden de plekken en voorzieningen te inventariseren die van bovenlokale betekenis
78|79 mei 2006 stad op scherp
zich tot polinucleaire stad. Wat betreft bovenlokale voorzieningen hebben we in Groningen ook te maken met een gefragmenteerde werkelijkheid. Daarbij doet zich de vraag voor welke relatie die verschillende bovenlokale voorzieningen onderhouden met elkaar en welke relatie deze voorzieningen hebben met de buurt of wijk waarin ze zijn gevestigd. Liggen ze als fremdkörper in een wijk of bepalen ze juist het karakter van een plek? In welke gevallen dient een bovenlokale voorziening of een subcentrum een volwaardig of juist een meer specifiek karakter te krijgen? NOOT: 1 Zie over subcentra in Groningen ook het themanummer van Stedebouw & Ruimtelijk Ordening nr.1/2006, p. 40-47. Een begin van een antwoord op deze vraag is te geven door de bovenlokale voorzieningen en openbare ruimten te onderscheiden op hun publieke of juist parochiale betekenis. Publieke domeinen zijn van betekenis voor verschillende groepen en voor iedereen toegankelijk. Parochiale domeinen zijn op bepaalde groepen toegesneden. Sommige plekken en voorzieningen hebben een sterk publiek karakter, zoals de invalsroutes met detailhandel, de fietsroutes naar het ommeland van de stad, ziekenhuizen en sportvoorzieningen als Kardinge, evenals sommige winkelcentra zoals Paddepoel.
Ze vormen het domein van verschillende groepen tegelijk. Op bepaalde terreinen van het dagelijkse leven treedt echter domeinvorming op, in het bijzonder op scholen en bij vrijetijdsvoorzieningen. Bovenlokale voorzieningen kunnen een meer parochiaal karakter hebben zoals in het geval van café’s, restaurants, buurthuizen, clubs, sportverenigingen en scholen. Ook zorgvoorzieningen hebben een parochiaal karakter. Maar ook openbare ruimten en winkelcentra kunnen op bepaalde momenten van de week of de dag van grote betekenis zijn voor specifieke groepen, zoals het Noorderplantsoen in het weekend voor ‘nieuwe stedelingen’ of het winkelcentrum Paddepoel overdag voor oudere bewoners en bezoekers van buiten de stad. Elk gebied in de stad Groningen beschikt over bovenlokale voorzieningen. De voor- en naoorlogse wijken nemen verschillende posities in qua voorzieningen en openbare ruimten. Oosterpoort is een uitloper van de binnenstad en door de kleinschalige voorzieningen waaronder relatief veel café’s en restaurants een stadswijk die ook bezoekers van buiten aantrekt. Paddepoel en het
(inter)nationaal opererende universiteitscomplex Zernike lijken twee gescheiden werelden te vormen. Toch overlappen beide werelden elkaar in het winkelcentrum en op de routes door de wijk. Ook de fietsroutes naar het ommeland voeren langs de wijk. Hierdoor is in deze noordwest scheg sprake van een menging van voorzieningen met een parochiaal karakter (zorgboulevard, scholen) en voorzieningen die voor verschillende groepen van betekenis zijn. Lewenborg heeft een minder publiek karakter, met uitzondering van Kardinge en de groene scheg. De bovenlokale routes lopen langs Lewenborg en de route naar het ommeland is nog niet zo betekenisvol als in de andere delen van Groningen. Corpus den Hoorn heeft een aantal bovenlokale voorzieningen, zoals een ziekenhuis en de Hoornse Plas met publieke oever. Terwijl deze voorzieningen bezoekers van buiten trekken, oriënteren de bewoners zelf zich in sterke mate op de winkelvoorzieningen in andere delen van Groningen-Zuid. De kruispunten van verschillende sociale netwerken vormen de plekken met een publiek karakter evenals de plekken waar diverse parochiale domeinen in
elkaars nabijheid verkeren. De naoorlogse wijken hebben in dit opzicht niet minder mogelijkheden dan een vooroorlogse wijk als Oosterpoort. Paddepoel beschikt over een goede positie door de verschillende bovenlokale voorzieningen, evenals Corpus den Hoorn. In Lewenborg bieden de groene scheg, het ommeland en het sport- en vrijetijdscluster kansen. Vraag is hoe vanuit de (potentiële) betekenis van plekken met een bovenlokale betekenis tot een nieuwe samenhang te komen. In elk geval dient de specifieke betekenis van een plek als uitgangspunt te worden genomen.
Kaart 2: Leefwerelden van groepen Parallel aan de schalen zijn de ‘leefwerelden’ van groepen in kaart gebracht. Groepen definiëren wij naar leefstijl of levenswijze. Die leefwerelden worden gestructureerd door sociale netwerken en manifesteren zich op bepaalde plekken in de stad door een voorkeur voor bepaalde wijken, woningen, voorzieningen en het gebruik van de openbare ruimte. De leefwereld van een groep kan zich grotendeels afspelen in een buurt, maar ook verspreid over tal van plekken in de stad. Tijdens de workshop zijn de leefwerel-
mogelijkheden. Een groot aantal van hen zit in Groningen op de wip. Hun doorslaggevende keuze zou wel eens kunnen worden bepaald door de kwaliteit van specifieke voorzieningen als een school. Vraag is hoe men deze groep bindt aan de stad Groningen.
wijken niet de juiste strategie om deze groepen beter te bedienen. Verschillende groepen leven per wijk naast elkaar en door elkaar heen. Afhankelijk van de dynamiek van uitdijende en inkrimpende werelden zou een dergelijk wijk toegerust kunnen worden voor verschillende groepen. Vraag is dan vooral hoe voorzieningen een meer gemengd gebruik kunnen krijgen. Daarbij speelt ook de kwestie van schaal.
samen met de binnenstad.
‘De wereld van de studenten valt voor een
ze zich in herkennen. Die versplinterde wereld van halen en brengen, van het afstruinen van betekenisvolle plekken kan ook onhandig zijn vanwege de beperkte tijdsbudgetten. Deze groep mist in de eigen buurt specifieke voorzieningen waardoor ze een aantal zaken beter kunnen combineren en zich beter thuis kunnen voelen. Bij de planning van voorzieningen lijkt er weinig aandacht te zijn voor de eisen van deze groep. Leven de stedelijke gezinnen gefragmenteerd, de wereld van de oorspronkelijke Groningers raakt steeds meer versplinterd. In sommige wijken is het een afkalvende wereld door het vertrek van oorspronkelijke bewoners en de komst van nieuwe groepen zoals de stedelijke gezinnen. Uit het promotieonderzoek van Emmelkamp naar het tijdruimtelijk gedrag van kinderen in en rond Groningen blijken kinderen van ouders uit deze lagere sociaal-economische klassen buitenshuis relatief meer vrijheid te krijgen dan andere kinderen. Dat komt niet doordat hun ouders zich geen zorgen maken, maar doordat deze ouders nauwelijks differentiëren tussen verschillende soorten ruimten.2 Vandaar dat nabijheid een sterkere rol speelt in het dagelijkse leven van oorspronkelijke Groningers dan bij stedelijke gezinnen. In de vernieuwingswijken zoals de Oosterparkbuurt en Vinkhuizen waar een grote dynamiek plaatsvindt, hebben sommige oorspronkelijke Groningers
belangrijk deel
80|81 mei 2006 stad op scherp
telijk vorm te worden gegeven (middels samenhangende corridors tussen bijvoorbeeld de binnenstad en Meerstad of juist via andere, meer gefragmenteerde concepten die uitgaan van de specifieke betekenis van plekken in Groningen en haar ommeland). Daarnaast speelt de opgave hoe die bovenlokale voorzieningen en met name de subcentra meer betekenis te laten krijgen voor verschillende groepen. Kortom: hoe Groningen te profileren als policentrische stad? Een tweede belangrijke vraag is hoe de verschillende groepen in de stad Groningen beter bediend kunnen worden. Er blijkt een spanning te bestaan tussen allerlei voorzieningen en de verschillende groepen. Studenten lijken de minste problemen te ervaren met hun leefwereld. Bij stedelijke gezinnen en de sociaal-mobielen ligt dat anders. Misschien is het meegeven van een duidelijk profiel aan
Deze groep lijkt het hier wel voor elkaar te
Wat valt nu op? De wereld van de studenten valt voor een belangrijk deel samen met de binnenstad. Deze groep lijkt het hier wel voor elkaar te hebben. De binnenstad is hun domein. Nabijheid speelt in hun leven een belangrijke rol.
een ‘afwachtende’ houding tegenover de nieuwe stedelingen. Wellicht wordt dat ook versterkt door het mijdingsgedrag van de nieuwe stedelingen als het gaat om scholen en buurthuizen. De nieuwe Vensterscholen vormen nog niet de knooppunten van de verschillende groepen. De stedelijke gezinnen brengen hun kinderen veelal naar andere scholen. De verschillende leefwerelden bestaan naast elkaar. De vierde groep is die van de sociaalmobielen die ook in ruimtelijk opzicht mobiel blijken. Het maakt deze groep niet zoveel uit waar ze wonen. Dat kan een buitenwijk van de stad Groningen zijn of en suburbane randgemeente. Hun voorkeur gaat uit naar een suburbaan woonmilieu, maar wel in de nabijheid van de stad. Hun leefwereld is in principe groter dan die van de stedelijke gezinnen. Deze groep heeft veel keuze-
hebben. De binnenstad is hun domein’
den van drie groepen bepaald: studenten, nieuwe stedelijke gezinnen en oorspronkelijke Groningers. Na terugkoppeling met de groep reflectanten is een vierde groep op de agenda gezet: de sociaal-mobielen oftewel de ‘gestegen’ Groningers. Hierdoor is een matrix ontstaan met vier groepen die zich ten opzichte van elkaar onderscheiden op basis van hun economisch en cultureel kapitaal. Studenten en oorspronkelijke Groningers beschikken doorgaans over weinig economisch kapitaal, in ieder geval in verhouding met de twee andere groepen. Studenten en nieuwe stedelijke gezinnen beschikken in vergelijking met de twee andere groepen over meer cultureel kapitaal. Sociaal-mobielen en stedelijke gezinnen behoren beide tot de middenklasse, waarbij de ene groep zich onderscheidt als economische en de andere als culturele middenklasse. Wat de woonvoorkeuren betreft zijn de sociaal-mobielen georiënteerd op een meer suburbane en de stedelijke gezinnen op een meer stedelijke omgeving. De ruimtebeleving van elke groep verschilt. De stad begint of eindigt voor elke groep ook op verschillende plekken.
Uiteraard zijn er plekken in de binnenstad waar alle groepen samenkomen, zoals de Grote Markt en de Vismarkt en de belangrijke winkelstraten en publieke voorzieningen. Maar de andere groepen zijn hier in de eerste plaats op bezoek. In hun dagelijks leven lijken ze zich toch overwegend te oriënteren op andere delen van de stad. Voor de stedelijke gezinnen die in verschillende soorten buurten wonen (van vernieuwingsbuurten als Oosterpark tot buitenwijken als De Held) is de stad een fragmentarisch geheel. Deze stedelijke gezinnen leven in een verbrokkelde wereld die de gehele stad lijkt te omvatten. De door hen gebruikte voorzieningen hoeven niet in de eigen woonbuurt te liggen. Ze nemen ook niet zomaar genoegen met de meest nabijgelegen voorzieningen zoals scholen. Ze zijn selectief en kieskeurig en zijn op zoek naar kwaliteiten of sferen waar
NOOT: 2 Renske Emmelkamp, Een veilig avontuur. Alledaagse plaatsen en vrijetijdsbesteding in de verhalen van jongeren en ouders. Amsterdam 2004.
Enkele conclusies De kaarten die de workshop hebben opgeleverd zijn nog niet compleet. Ze zijn vooral illustratief voor een bepaalde manier van kijken. De kaarten kunnen aangevuld worden en daarmee ook de gereedschapskist. Aan de kaarten zijn bepaalde conclusies te koppelen. Met name door de kaarten op elkaar te leggen en met elkaar te vergelijken. De conclusies kunnen zowel relevant zijn voor herstructureringswijken als voor de uitbreidingsgebieden. Het thema van de sociaalfunctionele netwerken doet zich voor op verschillende schaalniveaus. Wat dat betreft zijn er twee belangrijke opgaven ten aanzien van de relatie tussen netwerksamenleving en netwerkstad. Ten eerste blijkt Groningen een meerkernige stad te worden. Hoe dient dat verder fysiekruim-
In de workshop zijn twee kaarten gemaakt. Om de sociaalfunctionele netwerken scherper in beeld te krijgen is de gereedschapskist uit te breiden met meer kaarten. Zoals een nachtkaart, een basisvoorzieningenkaart van onderwijs, een kaart van de alledaagse openbare ruimten in de buurten, een routekaart, de leerlingenstromen, etc. Daarnaast zou de gereedschapskist ook kaarten moeten bevatten op een regionale schaal met de dorpskernen, zeker met het oog op de positionering van het subcentrum in Meerstad. Een ander vervolg dat aan deze exercitie gegeven kan worden bestaat uit het nader bekijken hoe specifieke herstructureringswijken of uitbreidingsgebieden versterkt kunnen worden vanuit een netwerkperspectief.
Katalysator van van Initiatieven en Projecten -K Katalysator Initiatieven en Projecten
Open land open geest Open land open geest
stand komen.stand Het schema van een en het podium Een belangrijk uitgangspunt voor de KIP voor de KIP Globaal valt de KIP invalt tweeën te verdelen: komen.gaat Het uit schema gaat uit van Tschumipaviljoen een Tschumipaviljoen envan hetDe podium van De Een belangrijk uitgangspunt Globaal de KIP in tweeën te verdelen: mogelijke vorm op een bepaald Solà-Morales niet intensiever gebruikt kunnen is dat ze zich is richt initiatieven enerzijds de denktank het kenniscentrum, mogelijke vorm opmoment, een bepaald moment, Solà-Morales niet intensiever gebruikt kunnen dat op ze bestaande zich richt op bestaande initiatieven enerzijds en de denktank en het kenniscentrum, 7HAT A 7ONDERFUL 7ORLD 7HAT A 7ONDERFUL 7ORLD 7HAT A 7ONDERFUL 7ORLD 7HAT A 7ONDERFUL 7ORLD maar de KIP zal langzaam groeien, zichzelf worden? De vraag wordt behandeling en projecten.en Ze projecten. richt zich op bestaande anderzijds het podium en het laboratorium. maar de KIP zal langzaam groeien, zichzelf worden? Dein vraag wordt in behandeling Ze het richt zich op het bestaande anderzijds het podium en het laboratorium. PROJECTEN IN D PROJE van binnenuit moeten ontwikkelen en genomen door de denktank, maar deze denktank en het creatieve vermogen in de stad en probeert de De netwerken van de van binnenuit moeten ontwikkelen en genomen door de denktank, maar deze creatieve vermogen in de stad en probeert de De netwerken van de denktank en het verbeteren enverbeteren steeds nieuwe en onvoorziene besluit een netwerk specialisten potentie van initiatieven projecten en volledig kenniscentrum bestaan uit probleemoplossers en steeds nieuwe en onvoorziene besluit van een netwerk vanop specialisten op potentie vanen initiatieven projecten volledig kenniscentrum bestaan uit probleemoplossers %UROSONIC %UROSONIC %UROSONIC ÃÌ>`Ã>ÀiÀ}ÃÌ>`Ã>ÀiÀ} %UROSONIC ÃÌ>`Ã>ÀiÀ}ÃÌ>`Ã>ÀiÀ} iÀvÞÃÃV
Ê6iÀÃiiÀÊÃÌÌÕÕÌ vormen aannemen. denktank De zoudenktank daarom zou daarom het gebied van culturele planning in te en specialisten met een grote hoeveelheid te benutten. Daarbij wordtDaarbij er vanuit gegaan iÀvÞÃÃV
Ê6iÀÃiiÀÊÃÌÌÕÕÌ iÀvÞÃÃV
Ê6iÀÃiiÀÊÃÌÌÕÕÌ vormenDe aannemen. het gebied van culturele planning in te endie specialisten die met een grote hoeveelheid te benutten. wordt er vanuit gegaan iÀvÞÃÃV
Ê6iÀÃiiÀÊÃÌÌÕÕÌ een overkoepelende en coördinerende rol schakelen. Deschakelen. specialisten kennis en expertise goede basis dat de KIP alsdat organisatie een een overkoepelende en coördinerende rol Deorganiseren specialisten organiseren kennis een en expertise eenvormen goede basis vormen de KIP alsuitsluitend organisatie uitsluitend een kunnen spelen in het spelen functioneren van workshop waaruit voor de KIP. De denktank kandenktank op aanvraag faciliterende faciliterende en stimulerende rol speelt. kunnen in het functioneren vandaarop een openbare daarop een openbare workshop waaruit voor de KIP. De kan op aanvraag en stimulerende rol speelt. *EUGD 7+ SPORT *EUGD 7+ SPORT .OORDERBàHNE *EUGD 7+ SPORT met hetzowel oog op ontwikkeling blijkt dat een blijkt programmeringbedrijfje De KIP moet een netwerk, in een besloten omgeving vragen en vragen en de KIP, zowel de *EUGD 7+ SPORT KIP, met het oog op ontwikkeling dat een programmeringbedrijfje De KIP moeteen eenontmoetingsplek, netwerk, een ontmoetingsplek, in een besloten omgeving .OORDERBàHNE .OORDERBàHNE .OORDERBàHNE en beheer alsen opbeheer de continuïteit de in samenwerking een prikbord een en platform Het moetzijn. Het moetproblemen oplossen. Naar aanleiding van als op devan continuïteit van de uit de Puddingfabriek uit de Puddingfabriek in samenwerking prikbordzijn. en platform problemen oplossen. Naar aanleiding van `iÊiÀ>>À `iÊiÀ>>À `iÊiÀ>>À KIP. DaarmeeKIP. zouDaarmee de denktank een en het Conservatorium aan een plek zijn een waarplek ideeën de actualiteit de van een vraag of probleem zou ook de denktank ook eenmet Minerva met Minerva en het Conservatorium aan zijn uitgewisseld waar ideeën of uitgewisseld of actualiteit van een vraag of probleem belangrijke aanjager en opstarter van de KIP hetzelfde onderwerp werkt. Hieruit ontstaat aangescherptaangescherpt worden, met name omdat kunnen daarbij thema’s verder uitgediept belangrijke aanjager en opstarter van de KIP hetzelfde onderwerp werkt. Hieruit ontstaat worden, met name omdat kunnen daarbij thema’s verder uitgediept GROOT IDEE VINDT UITWERKING GROOT IDEE VINDT UITWERKING GROOT IDEE VINDT UITWERKING GROOT IDEE VINDT UITWERKING kunnen zijn. kunnen De denktank zoudenktank in het hart een samenwerkingsverband waarbij een waarbij een worden of vraagstukken worden behandeld, hun initiatiefnemers met elkaar inmet contact zijn. De zou in het hart een samenwerkingsverband worden of vraagstukken worden behandeld, hun initiatiefnemers elkaar in contact IN KLEINE PROJECTEN IN KLEINE PROJECTEN IN KLEINE PROJECTEN IN KLEINE PROJECTEN een structuureen moeten garanderen de KIP die de oplossing wordt gezochtwordt voor gezocht de paviljoenen bijvoorbeeld in de vorm van willen én kunnen structuur moetendie garanderen KIP oplossing voor de paviljoenen willenkomen. én kunnen komen. bijvoorbeeld in congressen. de vorm van congressen. ÕÌÃÌÕi ÕÌÃÌÕ coördineert, en waarbij voor van Minerva van en Minerva en -ViVi«>À is meer openbaar Een belangrijke hierbij is (zeker in de beginfase) zonder coördineert, zonder en studenten waarbij voor studenten Het kenniscentrum is meer openbaar (zeker in de beginfase) Eengedachte belangrijke gedachte hierbij is Het kenniscentrum -ViVi«>À daarbij zelf een definitieve of defi vaste vormofaan het Conservatorium onder andereonder andere van karaktervan en moet een plek zijn een waarplek zijn waar dat er niet altijd ideeën gecreëerd daarbij zelf een nitieve vaste vorm aan het Conservatorium karakter en moet datnieuwe er niet altijd nieuwe ideeën gecreëerd te nemen. Dete samenstelling en omvang van mogelijkheid wordt gecreëerd omgecreëerd in en informatie gezocht, hoeven te worden, omdat er eenomdat grote er een grote gemakkelijk kennis nemen. De samenstelling en omvangdevan de mogelijkheid wordt om in gemakkelijk kennis en informatie gezocht, hoeven te worden, ÃV
ÃV
`iÊÜiÀâi de denktank moeten zich blijven de programmering opgenomen te worden. te worden. opgevraagd ofopgevraagd gewonnen of kan worden. Een hoeveelheid (misschien ideeën `iÊÜiÀâi de denktank moetenkunnen zich blijven kunnen de programmering opgenomen gewonnen kan worden. Een hoeveelheidonzichtbare) (misschien onzichtbare) ideeën Ook zou er bijvoorbeeld het KIP- op het KIPdatabank kandatabank voorzienkan in de en initiatieven is. Bovendien is Bovendien (virtuele) Ook zou erop bijvoorbeeld (virtuele) voorzien in de ontwikkelen. ontwikkelen. enaanwezig initiatieven aanwezig is. is Het opstarttraject moet gepaardmoet gaangepaard gaan podium een vraag kunnen komen van een uitwisseling van informatie eninformatie de ontsluiting de KIP van mening een rijke Het opstarttraject podium een vraag kunnen komen van een uitwisseling van en de ontsluiting de KIP dat vaner mening dattraditie er een rijke traditie de zichtbaarheid van de KIP opvan eende KIP op eentheatervormgever. De vormgeverDe isvormgever bezig met is bezig met van andere informatiestromen. Hierbij moet Hierbijmet van initiatieven en datbestaat het culturele met de zichtbaarheid theatervormgever. van andere informatiestromen. moet vanbestaat initiatieven en dat het culturele Li Li aantrekkelijke en publieke locatie in de stad. systeem voor een groot mobiel decor mobiel dat erfgoed dat inerfgoed de afgelopen jaren in de stad aan de databank aantrekkelijke en publieke locatie in deeen stad. een systeem voor een groot decor dat ook informatie aan toegevoegd de databank toegevoegd dat in de afgelopen jaren in de ook stadinformatie ÛiÃÌiÀÃV
ÛiÃÌiÀÃV
De KIP moet vanaf begin attractief zijnattractief gemakkelijk vervoerd moet kunnenmoet worden. is gerealiseerd, niet onmiddellijk nieuwe door nieuwe kunnen worden, zodatworden, ze kan zodat groeien De KIPhet moet vanaf het begin zijn gemakkelijk vervoerd kunnen worden. is gerealiseerd, niet door onmiddellijk kunnen ze of kan groeien of en uitlokken en tot uitlokken deelname.tot Daarbij zou vanuit theatervormgever vraagt zich afvraagt of er alzich af of er al ideeën en/of projecten afgeserveerd hoeft te krimpen naarkrimpen gelang de actuele behoefte. deelname. Daarbij zou De vanuit De theatervormgever ideeën en/of projecten afgeserveerd hoeft te naar gelang de actuele behoefte. ,>LL> ,>LL> Het podium en het laboratorium richten de denktank een ‘secretariaat’ ingesteld eens iets dergelijks is gemaakt enisof ze in en of ze in worden. Waarom wordt het Tschumipaviljoen Het podium en het laboratorium richten de denktank een ‘secretariaat’ ingesteld eens iets dergelijks gemaakt worden. Waarom wordt het Tschumipaviljoen ! 3TAR IS "ORN ! 3TAR IS "ORN zich meer op zich de ideeën, initiatieven die het openbare karakter contact kan komen of de videobusstop niet intensiever meer op de ideeën,en initiatieven en kunnen worden kunnen worden die het openbare karakter contactmet kaniemand komendie metkennis iemand die kennis of de videobusstop niet intensiever moeten een creëren en de toegankelijkheid benadrukt. Tevens zou Tevens vanzou zaken heeft. het heeft. prikbord vanprikbord de KIP van de KIP gebruikt? Is dat niet opmerkelijk een enomgeving moeten een omgeving creëren en de toegankelijkheid benadrukt. van Via zaken Via het gebruikt? Is dat nietin opmerkelijk in eenprojecten en projecten waarin deze aan anderen voorgelegd, de start vergezeld moeten worden van een met klusjesman stad met verscheidene kunstopleidingen? waarin deze aan anderensamen voorgelegd, samen de start vergezeld moeten worden van komt een ze in contact komt ze ineen contact met eendie klusjesman die stad met verscheidene kunstopleidingen? iÃ}iÊ£ä iÃ}iÊ£ä ontwikkeld ofontwikkeld verder uitgewerkt kunnen publiciteitsstunt. De KIP kan alleen bestaan voor huishoudbeurzen inpaksystemen heeft Deze plekkenDeze zíjn bijzonder en belangrijk of verder uitgewerkt kunnen publiciteitsstunt. De KIP kan alleen bestaan voor huishoudbeurzen inpaksystemen heeft `iÀ`>}ÛiÀLv plekken zíjn bijzonder en belangrijk ÛiÃÌiÀÃV
ÛiÃÌiÀÃV
/ `iÀ`>}ÛiÀLv / opstartmanifestatie of worden. De netwerken bestaan uit debestaan uit de van bekendheid. ontworpen enontworpen uitgevoerd. klusjesman en moeten dat Dedat Katalysator van Een bekendheid. Een opstartmanifestatie of worden. De netwerken enDe uitgevoerd. De klusjesman enblíjven. moeten blíjven. Devan Katalysator van *>ÌvÀÊ,-ÊÉÊ *>ÌvÀÊ,-ÊÉÊ *Î *Î initiatiefnemers en ideeontwikkelaars zelf, –festival zou de aandacht vestigen heeft het technisch inzicht dat benodigd Initiatieven en Projecten en wilProjecten de mogelijkheid 1 initiatiefnemers en ideeontwikkelaars zelf, –festival zou kunnen de aandacht kunnen vestigen heeft het technisch inzicht dat benodigd Initiatieven wil de mogelijkheid 1 " " omgeving omgeving en de eerste initiatieven projecten moeten is; in een aantal werksessies het KIP- in het KIPbieden om verschillende en vaak naasten vaak naastdie in een ‘open *ÀÛVi
ÕÃ die source’-achtige in een ‘open source’-achtige en de eersteofinitiatieven of projecten moeten is; in een aantalin werksessies bieden om verschillende *ÀÛVi
ÕÃ Ã>Ìi
> V>`ii}iLÕÜV>`ii}iLÕÜ Ã>Ìi
> beginfase de denktank creatievehun vermogens atelier wordt atelier het decor door dedecor vormgever elkaar bestaande, creatieve werelden lanceren. In moet de beginfase moet de denktank gezamenlijk creatieve vermogens lanceren. In de wordt het door de vormgever elkaar bestaande, creatieve werelden gezamenlijk hun 1 1 -Ì>`
ÕÃ -Ì>`
ÕÃ *>ÌiÝÊ kunnen en willen inzetten. Hiervoor kunnen het voortouwhet nemen bij hetnemen organiseren envan klusjesman ontwikkeld het bijeen te brengen. kunnen en willen inzetten. Hiervoor kunnen voortouw bij het van organiseren enverder klusjesman verderzodat ontwikkeld zodat het bijeen te brengen. À>`Ê/
i>ÌÀi À>`Ê/
i>ÌÀi *>ÌiÝÊ ,iVÀ`Ã ,iVÀ`Ã 7`
À 7`
À in het laboratorium op aanvraag of in het debatten, workshops, lezingen, prijsvragen daadwerkelijk gebouwd kan worden. in het laboratorium op aanvraag of in het debatten, workshops, lezingen, prijsvragen daadwerkelijk gebouwd kan worden. `iÊÃÌÕ`iÌ Li À>Ê
ÀÊÃÌÌÕÕÌ openbaar workshops worden georganiseerd etc. De denktank zoudenktank op verschillende Een derde voorbeeld zouvoorbeeld kunnen zijn De KIP zou inDe eerste instantie in vier `iÊÃÌÕ`iÌ Li À>Ê
ÀÊÃÌÌÕÕÌ openbaar workshops worden georganiseerd etc. De zou op verschillende Een derde zou dat kunnen zijn dat KIP zou in eerste instantie in vier *>À>>Ê->ÊÀ>ià *>À>>Ê->ÊÀ>ià of ateliers worden opgezet. Ook zou aan de activiteiten bekendheid een bewoner/uitvinder denkt een oplossing onderdelen uiteengezet worden: een worden: /iÌÊ
>>ÃÊ">v of ateliers worden opgezet. Ook zou aanfronten de frontenen activiteiten en bekendheid een bewoner/uitvinder denkt een oplossing onderdelenkunnen uiteengezet kunnen een /iÌÊ
>>ÃÊ">v iÀÛ> ,"É < iÀÛ> ,"É ÌÀÕ VÃiÀÛ>ÌÀÕ hand van symposia kennis en ervaring bijeen moeten genereren. Zonder bekendheid en gevonden te hebben om hondenpoep in de denktank, een kenniscentrum, een podium V>`iiÊÛ>Ê ÕÜÕÃÌ "ÃÌiÀ«ÀÌÊ hand van symposia kennis en ervaring bijeen moeten genereren. Zonder bekendheid en gevonden te hebben om hondenpoep in de denktank, een kenniscentrum, een podium V>`iiÊÛ>Ê ÕÜÕÃÌ "ÃÌiÀ«ÀÌÊ /ÃV
ÕÊ
/ÃV
ÕÊ
gebracht en uitgewisseld worden. gedifferentieerd uiterlijk is er uiterlijk geen KIP. te voorkomen. bewoner De bewoner en een laboratorium. Voor deze onderdelen gebracht en kunnen uitgewisseld kunnen worden. gedifferentieerd is er geen KIP.openbare ruimte openbare ruimte teDe voorkomen. en een laboratorium. Voor deze onderdelen «>Ûi «>Ûi À}iÀÊÕÃiÕ À}iÀÊÕÃiÕ Hoewel de gemeente in de beginfase of zijnzich ideeaf totofeen is in een schema wat gemaakt wat Hoewel de gemeente in de beginfasevraagt zich afvraagt zijnproduct idee totis een product is is ininzichtelijk een schemagemaakt inzichtelijk AANVANKELIJK BESCHEIDEN AANVANKELIJK BESCHEIDEN ÕâiÃV
ÕâiÃV
KIP de potentie rolvoorname zou kunnen en te legt het voor daarvan de input, het netwerk, de de vorm, deHoewel bij de Hoewel bij de KIPaan de potentie aan een voorname een rol spelen, zou kunnen spelen, uit te werkenuit werken en aan legt de hetKIP. voor aan de KIP. daarvan de input, de hetvorm, netwerk, PROJECT GAAT INTERNATIONAAL PROJECT GAAT INTERNATIONAAL *Õ``}v>LÀi *Õ``}v>LÀi creativiteit centraal staat, zal de motor dat deworden KIP een In de KIP neemt het netwerk specialisten belangen en de resultaten zijn. Er wordtzijn. Er wordt creativiteit centraal staat, zal de motormoet voorkomen moetworden voorkomen dat de KIP een In de KIP neemtvan het netwerk van specialisten belangen en de resultaten uiteindelijk draaiende worden gehouden de vraag in behandeling onderzoekt gemeentelijk gemeentelijk initiatief wordt. De KIPwordt. bestaat nadrukkelijk nadrukkelijk op gewezen dat schema ë>> uiteindelijk draaiende worden gehouden de vraag in en behandeling enonder onderzoekt onder initiatief De KIP bestaat op het gewezen dat het schema ë>>*«LÕiÀ *«LÕiÀ andere of de uitvinding van de bewoner specialisten en en ontwikkelten zich bij de gratie meerdere geen eindmodel is.eindmodel De vier onderdelen andere of de uitvinding van de bewoner door de initiatiefnemers, specialisten en ontwikkelt zichvan bij de gratie van meerdere geen is. De vier onderdelen door de initiatiefnemers, Zij moeten belang hebben en zeer uiteenlopende partijen. Vanaf het niet al gepatenteerd is, of dat er juist patent vormen geenvormen definitieve KIP, maar zijnKIP, maar zijnprobleemoplossers. probleemoplossers. Zij moeten belang hebben en zeer uiteenlopende partijen. Vanaf het niet al gepatenteerd is, of dat er juist patent geen defi nitieve bij het bestaan en bijvan hetKIP leveren aangevraagd aangevraagd kan en moet worden. Ook wordt begin KIP een gezamenlijk de eerste aanzet om deaanzet doelstellingen van bijvan het KIP bestaan en bijvan het leveren vanmoet debegin kan en moet worden. Ook wordt moet de KIP een initiatief gezamenlijk initiatief de eerste om de doelstellingen van i«iÃLiÀ} i«iÃLiÀ} in het Laboratorium getest of de 3TARS ARE 3HINING uitvinding de KIP te realiseren. een eigen bijdrage hieraan. Dezehieraan. belangen zijn van grotezijn en van kleine, publieke en private in het Laboratorium getest of de 3TARS ARE 3HINING uitvinding de KIP te realiseren. een eigen bijdrage Deze belangen grote en kleine, publieke en private *>«iÀi >iÀÊÛ>Ê«
>`i Daarbij geldt Daarbij in het algemeen datalgemeen de van aard zijn,van maar partijen. daadwerkelijkdaadwerkelijk te realiseren te is. realiseren is. *>«iÀi >iÀÊÛ>Ê«
>`i geldt in het dat dekunnen uiteenlopend kunnen uiteenlopend aard zijn, maar partijen. 6>ÊiÃ`>}i 6>ÊiÃ`>}i Als hieruit blijkt het product ideeën, initiatieven projecten en zelfprojecten de motorzelf dekomen schemaindeels overeen. Elk overeen. Elk >ÀÌÊ*>â> Alsdat hieruit blijkt datdaadwerkelijk het product daadwerkelijk ideeën,en initiatieven motor in hetkomen het schema deels >ÀÌÊ*>â> moeten zijn. De KIP moet KIP-onderdeel kent het maatschappelijk en differentiatie is kunnen worden, ontstaat " moeten zijn. de De mogelijkheid KIP moet de mogelijkheid KIP-onderdeel kent het maatschappelijk De veelzijdigheid De veelzijdigheid en differentiatie isgerealiseerd zou gerealiseerd zou kunnen worden, ontstaat " >ÃÕi >ÃÕi faciliteren omfaciliteren ideeën verder te ontwikkelen belang om kennis te om verspreiden ideeën te of ideeën eente belangrijk uitgangspunt van de KIP. van de KIP. een nieuwe input voor hetinput podium om ideeën verder te ontwikkelen belang kennis teof verspreiden een belangrijk uitgangspunt een nieuwe vooren het podium en probeert de uitvinder te komen en om met behulp problemen ontwikkelen. ontwikkelen. Belangrijke overeenkomstige Ze moet een kruisbestuiving mogelijk maken probeert in decontact uitvinder in contact te komen en omvan metanderen behulp van anderen problemen Belangrijke overeenkomstige Ze moet een kruisbestuiving mogelijk maken op te lossen. De zou daarvoor dé plek belangen zijnbelangen daarnaast hetdaarnaast uitbreiden van vragen, met mensen met die geïnteresseerd zijn mee op KIP te lossen. De KIP zou daarvoor dé plek zijn het uitbreidenvan vanideeën, initiatieven, van ideeën,projecten, initiatieven, projecten, vragen, mensen die geïnteresseerd zijn mee ÃÌ>`Ã>ÀiÀ} ÃÌ>`Ã>ÀiÀ} `iÊ
ÕÃÛÀÕÜ ,< contacten, het verruimen van je blikveld moeten zijn. De inputzijn. zoals die in het schema problemen enproblemen oplossingen. uit het Zoals uit het te werken aan uitwerking zijn idee.van zijn idee. `iÊ
ÕÃÛÀÕÜ ,< contacten, het verruimen van je blikveld moeten De input zoals die in het schema en Zoals oplossingen. tede werken aan devan uitwerking ÌÃÊ"À} ÌÃÊ"À} In samenwerking met commerciële en staat, is daarbij vanislevensbelang en het opdoenenvan ervaring. kan de output veledevormen In samenwerking met commerciële en staat, daarbij van levensbelang hetkennis opdoenen van kennis en ervaring.schema blijktschema blijkt kan output vele vormen en kan variëren van variëren het voorleggen Het belang om een aandeel hebben in te hebben in aannemen. Deze varieertDeze van de oplossing creatieve partijen en departijen overheid >>ÀÌiÃ
v en kan van hetvan voorleggen van Het belang omte een aandeel aannemen. varieert van de oplossing creatieve enwordt de overheid wordt >>ÀÌiÃ
v *ONGE (ARTENFESTIVAL *ONGE (ARTENFESTIVAL de denktank en het kenniscentrum kan zijn een vraag, idee ofvraag, probleem, zoektocht de zoektocht van een probleem, een plan van een aanpak prototypeeen ontwikkeld. .OORDERLICHT de denktank en het kenniscentrum kan zijn een idee de of probleem, van een probleem, planvoor van aanpakeen voor prototype ontwikkeld. .OORDERLICHT )NTENSE 3TAD )NTENSE 3TAD naar informatie eninformatie kennis, toten het het uitwisselen informatie ofinformatie het onder of het onder de verdere ontwikkeling of uitwerkingofvan naar kennis, tot het hetvan uitwisselen van de verdere ontwikkeling uitwerking van gezamenlijk willen uitwerken of uitwerken verder en toegankelijk een idee, het contact juiste met persoon, een bijdrage aan leveren aan gezamenlijk willen of verderde aandacht brengen de aandacht brengen en maken toegankelijk maken een idee,met hetde contact de juiste persoon,Zo wil de KIP Zo wil de KIP leveren een bijdrage `iÊ«ÀviÃÃÀ `iÊ« kennis en expertise. Hetexpertise.tot een adviestot of een aanzet tot een onderzoek. brengen van brengen initiatieven projecten.en projecten. van specialistische de stimulering het gebruik van specialistische kennis en Het advies of aanzet tot een onderzoek. vanen initiatieven deen stimulering envan hethet gebruik van het podiuminen het laboratorium Ze kan bestaan signalering Omdat het van belang dat belang de KIP hierbij creatieve potentieel vanpotentieel Groningen. de het podium en het laboratorium Ze uit kaninformatie, bestaan uitdeinformatie, de signalering Omdat hetisvan is dat de KIP belang hierbij in hetbelang creatieve vanMet Groningen. Met de (ERGEBRU( INITIATIEVEN MET KORTING INITIATIEVEN MET KORTING ideeën met behulp altijd open blijft staan voor onvoorziene van een trend, een nieuw eneen onvoorzien vervlechting vervlechting van overheid,van bedrijfsleven, kan zijn dat eigen ideeënvan met behulp van altijd open blijft staan voor onvoorzienekan zijn dat eigen van een trend, nieuw en onvoorzien overheid, bedrijfsleven, bedrijvigheid, maar er (bottom-up) ontwikkelingen, bestaan de bestaan de specialistische kennis en expertise cultuur en maatschappij probeert de KIP specialistische kennis van en expertise vancontact of nieuwe contact of nieuwe bedrijvigheid, maar er (bottom-up) ontwikkelingen, cultuur en maatschappij probeert de KIP EEN KLEIN IDEE IN HET GROOT EEN KLEIN IDEE IN HET anderen verder ontwikkeld worden. kan ook output ontstaan die een nieuwe verschillendeverschillende onderdelen uit verschillende een omgevingeen te creëren, waarin de kennisanderen verderkunnen ontwikkeld kunnen worden. kan ook output ontstaan die een nieuwe onderdelen uit verschillende omgeving te creëren, waarin de kennis3TAD OP 3CHERP 3TAD OP 3CHERP het van belang debelang netwerken netwerken ennetwerken maken ze en gebruik van input genereert, diegenereert, een plan op en creativiteitsvermogens van de stad zovan de stad zo is hetdat van dat de netwerken maken ze gebruik van Daarnaast is Daarnaast input dieeen eenhoger plan op een hoger en creativiteitsvermogens niveau trekt met nieuwe nieuwe verschillendeverschillende werkvormen.werkvormen. en de koppeling vankoppeling ideeën envan initiatieven volledig mogelijk benut kunnen worden. niveau trektvragen, met nieuwe vragen, nieuwe en de ideeën en initiatieven volledig mogelijk benut kunnen worden. een procesversnellend effect hebben.effect hebben. samenwerkingsverbanden, Net als de onderdelen de netwerken nieuwe inzichten. Deze potentieDeze laat zich niet laat verzinnen, laat `iÊ>LÌi>>À 'IRONINGEN een procesversnellend Net als demoeten onderdelen moeten de netwerken samenwerkingsverbanden, nieuwe inzichten. potentie zich niet verzinnen, laat `iÊ>LÌi>>À 'IRONINGEN 'IRONINGEN 'IRONINGEN en werkvormen niet als definitief verdient de verdient de Zo kan er bijvoorbeeld vraag aan de vraag aan de zich niet creëren. Ze iscreëren. al aanwezig, op en werkvormen niet gelezen als definitief gelezen Bijzondere aandacht Bijzondere aandacht Zo kan ereen bijvoorbeeld een zich niet Ze is duidt al aanwezig, duidt op `iÊ>LÌi>>À `iÊ>LÌi>>À worden en moeten zeen in moeten omvang,zeaantal eerste aanzeteerste tot hetaanzet realiseren van de worden gesteld, die uiteindelijk een mogelijkheid, ze laat zich ontdekken! worden in omvang, aantal tot het realiseren van de dienst RO/EZdienst RO/EZ worden gesteld, die uiteindelijk een mogelijkheid, ze laat zich ontdekken! ÃÌ>`Ã>ÀiÀ} ÃÌ>`Ã>ÀiÀ} doelstellingendoelstellingen van de KIP. De KIP en structuur en flexibel en gemakkelijk naar de KIP: zouden ÃÌ>`Ã>ÀiÀ} ÃÌ>`Ã>ÀiÀ} van dekan KIP. De KIP kan wordt doorgeschoven structuur flexibel en kunnen gemakkelijk kunnen wordt doorgeschoven naar de KIP: zouden evolueren. evolueren. niet onmiddellijk ineens volledig tot volledig totde videobusstop van Koolhaas,van hetKoolhaas, het niet en onmiddellijk en ineens de videobusstop
Katalysator Katalysator vanvan Initiatieven Initiatieven en Projecten – KIP en Projecten – KIP
KIP
KIP
© De Zolder © De Zolder Bureau Ritsema – MD landschapsarchitecten Bureau Ritsema – MD landschapsarchitecten = inhoud=-inhoud plaats -- vorm plaats - vorm = inhoud=-inhoud plaats --vorm – pvanb architecten – SOFA– –SOFA met –Hugomatic plaats - vorm – pvanb architecten met Hugomatic
82| 83 mei 2006 stad op scherp
Op een vaste vormen vertegenwoordigers van Opplek een vaste plek vormen vertegenwoordigers van
$%.+4!.+ Input: • Een besloten omgeving waar vragen, ideeën of problemen voorgelegd kunnen worden; ( • De denktank fungeert tevens als opstartcoördinator van KIP.)
Vorm: • (Reguliere) besloten bijeenkomsten waarin schriftelijk of mondeling ingebrachte vragen of problemen opgelost en/of verder geholpen kunnen worden; • Oplossingen kunnen schriftelijk of mondeling worden toegelicht en/of doorverwezen worden naar andere KIP-onderdelen; • Congressen waarop een bepaalde thema’s of vraagstukken uitgediept kunnen worden.
Het belang: • Maatschappelijk; • Het uitbreiden van contacten (netwerk) • Het verruimen van je blikveld; • Ervaring en aanzien (curriculum vitae); • Het onder de aandacht bengen van eigen ideeën, initiatieven en projecten.
Output: • De oplossing van een probleem of vraagstuk; • Een plan van aanpak voor het verder ontwikkelen van een initiatief of project; • Het contact met de juiste personen; • Een advies of de aanzet tot een onderzoek; • De signalering van een trend; • Een nieuwe kip-input, bijvoorbeeld door bij een oplossing of plan van aanpak gebruik te maken van het netwerk van specialisten of de organisatie van een workshop.
Voorbeeld: • Aan de dienst RO/EZ wordt een vraag gesteld, die uiteindelijk wordt voorgelegd aan KIP: zouden de videobusstop van Rem Koolhaas en het Tschumipaviljoen niet intesiever gebruikt kunnen worden?
Het netwerk: • Een netwerk van specialisten uit verschillende sectoren en vakgebieden, die verschillende informatie- en kennisstructuren inzichtelijk kunnen maken.
Vorm: • Een vraaggerichte en semi openbare internetdatabase waar kennis en informatie opgevraagd of juist toegevoegd en toegankelijk gemaakt kan worden; • Openbare spreekuren waarbij op afspraak informatie en/of kennis van specialisten gewonnen kan worden; • Vraaggerichte coaching waarbij op uitnodiging specifieke informatie en/ of kennis van specialisten gewonnen en ingezet kan worden; • Lezingen.
Het belang: • Maatschappelijk; • Het uitwisselen en opdoen van kennis en informatie; • Het uitbreiden van contacten (netwerk) • Het onder de aandacht brengen van specalistische kennis en expertise; • Het verruimen van je blikveld; • Ervaring en aanzien (curriculum vitae); • Het onder de aandacht bengen van eigen ideeën, initiatieven en projecten.
Output: • Kennis en informatie; • Het contact met de juiste personen; • Een nieuwe KIP-input, bijvoorbeeld door het organiseren van een symposium dat kennis en informatie naar aanleiding van een bepaalde vraag bijeen brengt en verder uitdiept.
Voorbeeld: • Een theaterontwerper is bezig met het ontwikkelen van een systeem voor een groot mobiel podium dat gemakkelijk te vervoeren moet zijn: is er al eens iets dergelijks gemaakt of zou KIP contact kunnen leggen met mensen die technisch inzicht hebben en kunnen helpen bij de uitwerking van het ontwerp?
Het netwerk: • Een netwerk van vertegenwoordigers van initiatieven en projecten, die gezamenlijk projecten verder willen ontwikkelen.
Vorm: • Een internet (open source) prikbord en fysiek prikbord waar ideeën, initiatieven en projecten uitgewisseld, gecombineerd, uitgewerkt en verder ontwikkeld kunnen worden; • Een open podium en ontmoetingsplek waar naar gelang de vraag ideeën, initiatieven en projecten gepresenteerd kunnen worden.
Het belang: • Maatschappelijk; • De mogelijkheid om ideeën, initiatieven en projecten verder te ontwikkelen • Procesversnellend; • Het uitbreiden van contacten (netwerk); • Het verruimen van je blikveld; • Ervaring en aanzien (curriculum vitae).
Output: • De verdere ontwikkeling/uitwerking van ideeën, initiatieven en projecten; • De oplossing van een probleem of vraagstuk; • Een plan van aanpak of werkvorm voor initiatieven en projecten; • Nieuwe bedrijvigheid; • Nieuwe contacten.
Voorbeeld Een bewoner/uitvinder denkt een oplossing gevonden te hebben om hondenpoep in de openbare ruimte te voorkomen: hoe kan dit idee verder ontwikkeld worden of in combinatie met andere ideeën tot een werkbaar initiatief worden uitgewerkt?
Het netwerk: • Een ‘netwerk’ van de aanwezige netwerken van KIP, die op uiteenlopende wijze gecombineerd en verrijkt kunnen worden.
Vorm: • Vraaggerichte en/of openbare workshops waaraan op inschrijving of vrij deelgenomen kan worden; • Openbare ateliers waar initiatieven en projecten gecombineerd, uitgewerkt en getest kunnen worden; • Symposia die verschillende manieren van werken bijeen brengen en verder kunnen uitdiepen.
Het belang: • Maatschappelijk • Het uitwisselen van initiatieven en projecten en werkwijzen; • Procesversnellend; • Het uitbreiden van contacten (netwerk); • Het delen van specalistische kennis en expertise; • Het verruimen van je blikveld; • Ervaring; • De mogelijkheid om eigen ideeën, initiatieven en projecten verder te ontwikkelen.
Output: • De oplossing van een probleem of vraagstuk; • Een plan van aanpak of werkvorm voor initiatieven en projecten; • Het contact met de juiste personen; • Een nieuwe KIP-input, bijvoorbeeld door het ontstaan van een nieuw samenwerkingsverband, dat een nieuw initiatief ontwikkelt waarbij de hulp wordt ingeroepen van de Denktank.
Het netwerk: • Een netwerk van probleemoplossers uit verschillende sectoren en vakgebieden, die o.a. in technisch, financieel, organisatorisch en maatschappelijk opzicht aan oplossingen kunnen bijdragen.
+%..)3#%.425Input: • Een openbare omgeving waar gericht kennis en informatie gewonnen kan worden.
0/$)5-
Input: • Een openbare (open source) omgeving waarin initiatieven en projecten gezamenlijk verder ontwikkeld kunnen worden.
,!"/2!4/2)5Input: • Een creatieve omgeving waar aan de hand van verschillende werkvormen specifieke initiatieven en/of projecten bij elkaar gebracht en verder ontwikkeld kunnen worden.
84|
mei 2006 stad op scherp
Stel jezelf het volgende voor. Na een bezoekje aan de IKEA rij je nog even langs de McDonalds aan het Sontplein. Je bestelt vanuit de auto een hamburger, een cola en een Happy Meal. Een stem in keurig Nederlands bevestigt de order en bij het uitgifteloket vijftig meter verderop staat de bestelling klaar. Je betaalt en rijdt tevreden verder.
Groningen in een platte wereld;
door: Alfred Kazemier
In een paar minuten tijd heeft deze bestelling via een satellietverbinding een lange weg afgelegd naar een callcenter in India, is daar verwerkt en vervolgens digitaal doorgegeven aan de keuken in Groningen. Foutmarge: nihil. Service: subliem. Klantentevredenheid: optimaal. Toekomstmuziek? Integendeel. In de Verenigde Staten groeit dit concept uit tot een beproefde formule. Bijklussende Indiase topstudenten leren in ijltempo de Engelse taal met een vlekkeloos Engels, Amerikaans of Canadees accent. De klanten van de vele telefonische servicecentra van de multinationals in deze landen worden nietsvermoedend en zonder hapering bediend vanuit India. Dat kan ook hier, in Nederland. De opkomst van razendsnelle informatie- en communicatietechnieken heeft de wereldwijde organisatie en productie van
86| 87 mei 2006 stad op scherp
kennis en dienstverlening fundamenteel op zijn kop gezet. Deze platte wereld is een onstuitbaar fenomeen, door Thomas Friedman fraai beschreven en verklaard in het boek ‘The world is flat’. Zijn verhaal is duizelingwekkend en beangstigend tegelijk. Terwijl we ons in Groningen het hoofd breken over groeimodellen, aansluiting op de internationale kenniseconomie, Energy Valley, scenario’s voor de bereikbaarheid en de vraagstukken rondom de verdeling van werk, zorg, ruimte, onderwijs en veiligheid, verandert de wereld om ons heen in een razend tempo. Het is een tijd van uitersten waarin alle naoorlogse verworvenheden ter discussie zijn komen te staan en geen houvast meer bieden voor de toekomst. Wie zich het ene moment tot het uiterste inspant om werkzoekenden uit de kaartenbak-
ken te helpen, wordt daaropvolgend ingehaald door nieuwe wetten en regels. Successen uit het verleden geven geen enkele garantie meer op welk rendement dan ook. Terwijl we onze naoorlogse wijken met pijn en moeite voorzien van broodnodige opknapbeurten – een proces van lange adem – duwt het kabinet ons in drie jaar tijd de sociale herstructurering van de gehele samenleving door de strot. Weinigen kunnen het tempo volgen, laat staan de gevolgen overzien. De bijstand, de kinderopvang, de zorg, de nutsvoorzieningen; alles gaat op de schop. Wie het weet mag het zeggen! Eigen verantwoordelijkheid als antwoord op individualisering en ontzuiling. Marktwerking en deregulering als remedie tegen regelzucht en bureaucratie. De vrije jongens versus de verzorgingsstaat…
‘Het is een tijd van uitersten waarin alle naoorlogse verworvenheden ter discussie zijn komen te staan en geen houvast meer bieden voor de toekomst’
de rol van de overheid
‘De zoektocht naar individuele vrijheid en zelfverwezenlijking is van alle tijden’
spiegelen. Met gevoel voor deze verhoudingen en respect voor elkaars eigenaardigheden zijn we een veelbelovend experiment gestart met Ten Boer. En zonder kleine ‘broer’ Slochteren komt Meerstad niet van de grond. We kunnen niet om Tynaarlo heen en Haren heeft de ambitie om het komende decennium noordwaarts te groeien. We halen nu al het huisvuil op in Baflo en Zoutkamp en bestrijden rampen tot aan de provinciegrenzen. Een platte wereld kent geen regionale obstakels en provinciale rivaliteit. Een herbezinning op de huidige samenwerkingsverbanden is broodnodig. We moeten onze partners koesteren en vertrouwen, de relaties met de regio intensiveren en ons tegelijkertijd bewust zijn van het feit dat exclusiviteit een keerzijde heeft. Effectieve allianties delen de risico’s en leggen ze niet eenzijdig bij de overheid neer.
Effectieve allianties Het is een hele klus om als lokale overheid het hoofd koel te houden in dit overspannen tijdsgewricht, laat staan een beetje koersvast te blijven. De spoeling uit Brussel is met de toetreding van nieuwe lidstaten aanzienlijk verdund. Toezeggingen uit Den Haag verdampen voor onze ogen en afspraken met voorgaande kabinetten blijken lege hulzen. Onder deze druk dreigt de Noordelijke samenwerking te verkruimelen tot geruzie over compensatiemaatregelen. Toch laten we ons niet van de wijs brengen en blijven we in Groningen onze eigen weg kiezen. De Intense Stad, het Akkoord van Groningen, Kolibri, het nieuwe Lokaal Akkoord, de ontwikkelingsplanologie van Meerstad, het Groninger Forum: het zijn stuk voor stuk haakjes aan dezelfde kapstok. Steeds meer zijn we op onszelf aangewezen en op onze lokale en regionale partners. We kunnen niet zonder hen: de woningbouwcorporaties, de ontwikkelaars, de ondernemers en de andere overheden in ons verzorgingsgebied. Een voorbeeld: Naarmate we de stadsgrenzen naderen zullen we meer en beter moeten gaan samenwerken met onze buurgemeenten. Groningen is nu eenmaal de grote, oudere broer van wie het handelen met argusogen wordt gevolgd. We zijn de meetlat waaraan buurgemeenten, regio en provincie zich
88|89 mei 2006 stad op scherp
Ontwikkelaars of woningbouwcorporaties die hun maatschappelijke of sociale verantwoordelijkheid ontduiken, hebben voortaan heel wat uit te leggen.
Economische potentie We koesteren onze stedelijkheid. De stedelijke kwaliteit van Groningen is ontstaan doordat deze stad van oudsher knooppunt en verzamelplaats is van handel, bestuur, rechtspraak, onderwijs en medische zorg. Met een Provinciehuis, een rechtbank, twee ziekenhuizen, een Kamer van Koophandel en een Groningen City Club. Stuk voor stuk partners die ons kritisch volgen en scherp houden. Partners die wij op onze beurt mogen aanspreken op hun verantwoordelijkheden. De Universiteit en Hanzehogeschool van Groningen zijn mededragers van ons imago. Toch gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat we nog steeds te boek staan als een studentenstad en (nog) niet als universiteitsstad. Het verschil is subtiel. Een studentenstad is een plek waar je onbekommerd en onbezorgd volwassen kunt worden. Dat je er tegelijkertijd ongekend veel kwalitatief hoogwaardige opleidingen kunt volgen wordt steeds belangrijker, maar geeft niet de doorslag. Jaarlijks studeren er meer dan 40.000 studenten in deze stad; zij zijn de cultuurdragers van de unieke sfeer die dag in dag uit in de binnenstad heerst. Wie
op een doordeweekse dag door Enschede wandelt, merkt onmiddellijk het verschil tussen een campus in de weilanden en een binnenstad als campus. Het is niet eenvoudig om van studentenstad oftewel stedelijk opleidingsinstituut uit te groeien tot een internationaal kenniscentrum. Het siert ons dat we de ambitie hebben om die stap te maken maar voorlopig is de realiteit dat universiteit en hogeschool er maar mondjesmaat in slagen om starters, incubators en andere innovatieve geesten te verleiden tot aanverwante bedrijvigheid in Groningen. Het handhaven van de kwaliteit van de opleidingen, de onderlinge afstemming en de aansluiting op de internationale onderwijsmarkt bezorgen de opleidingscentra al hoofdbrekens genoeg. Het uitbuiten van de economische potentie van briljante geesten blijft - op een nationale
en internationale schaal - onontgonnen gebied. De hoop is gevestigd op Groningen als kennisstad maar ons profiel is te weinig onderscheidend om ons nationaal te profileren laat staan internationaal. Zelfs met de veelbelovende kruisbestuiving tussen de kapitaalkrachtige dragers van Energy Valley en onze opleidings- en onderzoeksinstituten blijft het, als we niet oppassen, piekeren in de Delta. Op cultureel en creatief gebied heeft Groningen zich al bewezen en de stad heeft een reputatie met landelijke uitstraling. Maar ook daar bieden successen uit het verleden geen garanties. Meer en meer tekent zich af dat nieuw succes staat of valt met de programmering en niet met spraakmakende gebouwen. Opzienbarende manifestaties, jaarlijks of minder regelmatig, scoren nu eenmaal beter bij het publiek en in de vakpers dan het reguliere onderhoud van gebouwen en gezelschappen. Met de komst van het Groninger Forum zetten we wederom een culturele, commerciële en architectonische trekpleister in de steigers. Maar een progressief, creatief en gedurfd imago bevestig je niet met een gebouw. Dat doe je met de programmering. In afwachting van het Forum – dat pas in 2012 gereed zal zijn – is het zaak om met een terugkerende manifestatie of festival ons imago in stand te houden. Dat we onze parels (Groninger Museum, Noorderslag, Noorderzon) moeten blijven
koesteren, spreekt voor zich. Cultuur en creativiteit zijn niet alleen instrumenten voor onze citymarketing. Richard Florida toont in ‘The rise of the creative class’ aan dat de aanwezigheid van een creatieve sector een randvoorwaarde is voor economische dynamiek. Het succes van Windows en Google zit ‘m niet in wat een paar nerds uitdokteren achter hun computers. De kracht zit in het vermogen van mensen in hun nabijheid die de simpele ideeën om kunnen zetten in prijswinnende concurrerende concepten en deze wereldwijd kunnen vermarkten. Deze processen beginnen altijd ergens bij iemand in een garage, op zolder, in een loods of een versleten bedrijfspand. De overheid kan dergelijke creativiteit betrekkelijk eenvoudig stimuleren en faciliteren. Niet met wetten, regels en verordeningen maar
door creatieve ‘rommelruimte’ mogelijk te maken waar innovatie, creatie en productie elkaar ontmoeten, besnuffelen en wie weet tot grootse dingen komen. Dat moet hier toch ook kunnen? In broedplaatsen aan het Boterdiep.
Het domein van de overheid De afgelopen decennia is Groningen uitgegroeid tot een multiculturele stad zonder de problemen van de Randstad of andere wereldsteden te kopiëren. Voor een deel is dat een autonoom proces. Op een of andere manier blijven we van de extremen van segregatie verstoken. Onze wijkvernieuwingsoperaties zijn ook een vorm van tijdig ingrijpen. Voorkomen blijft nu eenmaal beter dan genezen. Wie zich verdiept in de dichtheid van de schotelantennes in Groningen komt snel tot de conclusie dat het uitblijven van een Zuiderzeelijn ook positieve nevenef-
fecten heeft: de psychologische drempels naar het Noorden worden zelfs niet door Al Jazeera geslecht!
zekere zin valse nostalgie’
en gemeenschapszin, is in
vastigheid naar de tijd van
een tijd waarin alles beter was,
‘Het plotselinge verlangen naar
De Groningse tweedeling is niet gebaseerd op huidskleur, taalverschillen of godsdienst maar is autochtoon. Weliswaar doen we het steeds beter in de lijstjes, maar de stille armoede bestaat nog steeds. Het aantal bijstandsgerechtigden en de werkloosheid dalen, het gemiddelde inkomen stijgt en het economisch groeipotentieel scoort hoog maar desondanks staat een grote groep mensen blijvend buitenspel. We zien het als een kerntaak voor de overheid om te blijven investeren in het vergroten van kansen voor deze mensen. Kansen die ze meer dan vroeger zelf zullen moeten aangrijpen, maar nooit zonder dat wij ze bieden. Het klassieke domein van de over-
heid staat ter discussie. Onmiskenbaar vinden daarin verschuivingen plaats, sterk beïnvloed door de flirt met aloude normen, waarden en verworvenheden. Maar de nostalgische vlucht naar een tijd en wereld waarin alles om ons heen vertrouwd, herbergzaam, knus en gezellig was, leidt af van de werkelijkheid. Welbeschouwd is de MP3-speler van vandaag niet veel meer dan de walkman twintig jaar geleden of de transistorradio in de jaren vijftig. De scooter is een doorontwikkelde bromfiets. Hangjongeren zijn de nozems van toen een blowtje nog een sjekkie heette. En destijds werd er niet massaal gegolfd maar hadden tennis en hockey een duur imago. De zoektocht naar individuele vrijheid en zelfverwezenlijking is van alle tijden. Het plotselinge verlangen naar een tijd waarin alles beter was, naar de tijd van vastigheid en gemeenschapszin, is in
mondige, individuele en kritische burger om stevig overheidsoptreden als er rampen gebeuren. De overheid moet zich zo min mogelijk met de werking van de vrije markt bemoeien maar is en blijft eindverantwoordelijk als het mis gaat. De vrije markt zijn gang laten gaan, is niet voor elk beleidsterrein de oplossing. Want die markt laat het afweten zodra er geen geld kan worden verdiend. De overheid heeft een aantal klassieke kerntaken. Infrastrcutuur en bereikbaarheid, openbare orde en veiligheid, de collectieve, preventieve gezondheidszorg, ruimtelijke ordening en het onderwijs; een maatschappij zonder overheidsbemoeienis is ondenkbaar. Want als het fout gaat, wil niemand een ondernemende overheid die zich heeft beperkt tot kerntaken en vrij spel heeft gegeven aan de markt. Dan willen we een overheid die er voor zorgt dat er geen
betrouwbare overheid die vertrouwen wekt en daardoor gezaghebbend wordt. Een overheid die maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt!
zekere zin valse nostalgie. De ontzuiling gold decennia lang als een bevrijding maar is omgeslagen in een hang naar nieuwe zekerheden en bindende factoren. Het succes van het boek ‘Knielen op een bed violen’ van Jan Siebelink bevestigt onze gepreoccupeerdheid met de jaren waarin alles rook naar spruitjes en draadjesvlees. Maar willen we werkelijk weer dat het wordt zoals toen?
vuurwerkloodsen ontploffen, dat er geen chloortreinen meer rijden, dat de grote rivieren niet meer overstromen en dat er camera’s hangen in de uitgaansgebieden. Dan moet de overheid zorgen dat er voldoende leraren voor de klas staan, dat er geen kinderen worden vermoord en er genoeg vrijwilligers zijn.
ning van de overheid wordt beoordeeld volgens de commerciële standaard. De rechtsbescherming ontwikkelt zich tot vluchtheuvel voor elke burger die zijn zin niet krijgt. Van wederkerigheid geen spoor. De oude dame die ons onlangs vroeg waarom de stadsgids niet begint met een pagina waarop de tien plichten van de Stadjer staan, is een zeldzame verschijning.
Dat toenemende welvaart tot grotere zelfstandigheid en individualisme leidt, werd altijd gezien als bevestiging van de emancipatie van complete volksdelen en niet – zoals nu – als de grootste bedreiging voor onze nationale identiteit. Begrippen als de zorgzame samenleving, de solidariteitsgedachte en het noaberschap waren jarenlang besmet. Individuen willen vrijheid en vooral zo weinig mogelijk overheidsbemoeienis. Steeds minder mensen laten zich aanspreken of mobiliseren op collectieve doelen of het moet al een inzamelingsactie voor een noodlijdend gebied zijn. Dit alles slaat plotseling om als er bij onszelf een ramp gebeurt. Dan priemt de vinger naar de overheid en klinkt direct de roep om correctie, daadkracht en optreden. Bram Peper noemde dit verschijnsel aan het einde van de vorige eeuw de paradox van de overheid. Terwijl de overheid krampachtig probeert de bemoeienis te beperken tot een minimum, roept de
90|91 mei 2006 stad op scherp
De pragmatische overheid De Duitse socioloog Ulrich Beck heeft deze maatschappelijke paradox verklaard. We leven volgen hem in een risicomaatschappij – “eine Risikogesellschaft”. De economische groei heeft ervoor gezorgd dat mensen hun eigen – dus beïnvloedbare – risico’s creëren. Daarmee is het leven in de risicomaatschappij onzekerder geworden. Milieueffecten en het gebrek aan ruimte, de keerzijde van economische groei en consumptie, leiden tot rampen. En de overheid is verantwoordelijk voor het noodlot en tegenspoed! Kortom: we hebben onszelf en de maatschappij in een situatie gebracht waarin elke (natuur)ramp de overheid in diskrediet brengt. Beck heeft er ook een oplossing voor. Hij pleit voor een pragmatische overheid, een overheid die niet langer vooruitkijkt maar zich richt op bezinning in een politiek klimaat waarin het mogelijk is om van fouten te leren. Een overheid die in de openbaarheid belangen en risico’s afweegt. Een overheid die dilemma’s niet verdoezelt maar erkent. Kortom: Een
Maar oh ironie, ondertussen lijken politici als enige nog bedreven te zijn in het schoonvegen van hun stoepje. De focus van de burger is volledig verschoven van de stoep naar de achtertuin. Van actor in de eigen leefomgeving is de burger lijdend voorwerp geworden in een wereld waarin alles hem overkomt. Natuurlijk maakt de overheid fouten net als ieder ander. En het is onmogelijk om iedereen tevreden te stellen als het algemeen belang in het geding is. Toch verwacht de burger van de overheid dezelfde handelingssnelheid, garantieregelingen en aansprakelijkheidsclausules waarmee organisaties als Overtoom of Wehkamp hun klanten bedienen. De dienstverle-
Het is aan de overheid om de schijnwerpers te verplaatsen van ons falen en om te buigen naar het sluimerende beroep op ons organiserend vermogen. We moeten op zoek naar nieuwe effectieve manieren om verantwoordelijkheden te delen met burgers en onze partners.
Nieuw perspectief Onze ervaringen met de wijkvernieuwing bieden diverse aanknopingspunten. Nu we na bijna tien jaar de balans opmaken, blijkt dat we er steeds beter in slagen wijken en hun bewoners nieuw perspectief te bieden door middel van gerichte ingrepen. Het is zoals gezegd een kwestie van de lange adem. Wijkvernieuwing brengt in de eerste plaats verandering, die niet meteen wordt opgevat als een verbetering. Pas als er zichtbaar en tastbaar veranderingen optreden en inwoners merken en beleven dat hun wijk of buurt verbetert, schieten de leefbaarheidindicatoren omhoog. Met wijkvernieuwing slagen we er in elk
onverminderd
‘We willen veel, maar we beseffen dat we niet alles zelf kunnen en zeker niet alles tegelijk’
geval in om de sociale samenstelling van wijken te veranderen. Er komen nieuwe, andere bewoners bij. Of we daarmee ook de sociale samenhang van een wijk versterken, blijft de vraag. Het gebrek aan onderlinge menselijke betrokkenheid is niet zomaar te repareren door ingrepen van de overheid. We kunnen ervoor zorgen dat iedere wijk weer een buurtagent krijgt, maar de echte veranderingen moeten uit mensen zelf komen. De eerste tekenen zijn positief. Wijkvernieuwing, aandacht voor de leefomgeving, investeringen in beheer en onderhoud en een groter veiligheidsgevoel lijken een belangrijke sleutel te zijn tot een verbeterde waardering van en betrokkenheid bij de dagelijkse leefomgeving. Het mes snijdt daardoor aan twee kanten. Wijken worden weer aantrekkelijk en leefbaar en wijkbewoners mogen weer hopen op een nieuwe en betere toekomst. In het nieuwe Lokaal Akkoord streven we er naar om de verantwoordelijkheid voor de brede, sociale aanpak van de wijkvernieuwing te delen met de corporaties. Het ziet er naar uit dat dit gaat lukken. Het is niet langer vanzelfsprekend dat alleen de gemeente verantwoordelijk is voor het beheer van de openbare ruimte. Bij de inrichting van wijkvernieuwingswijken hebben we al een eerste stap gezet. Als gemeente zorgen we voor de hoofdstructuren, de corporaties richten de directe woonomgeving in. De vol-
gende stap is dat we het beheer van die openbare ruimte samen verdelen of – zoals bij binnenterreinen of gezamenlijke stukjes groen– overdragen aan groepen bewoners. Zodra er nieuwe coalities ontstaan rondom gezamenlijke belangen is de verdeling van verantwoordelijkheden bespreekbaar. Met ondernemers zijn we al zover. Bedrijven zijn gebaat bij een bedrijventerrein met een verzorgd uiterlijk. Dat uiterlijk houdt niet op bij de erfgrens maar gaat over de uitstraling van een totaal gebied. Het parkmanagement is daar een antwoord op. Dichter bij huis hebben de ondernemers in de Oosterstraat elkaar, de milieudienst en de politie gevonden in de gezamenlijke bestrijding van graffiti.
met buurten, wijken, straten en burgers. Ieder vraagstuk kent zijn eigen netwerk van belanghebbenden. Het is van groot belang op de juiste plek in deze netwerken te zitten. Een effectieve overheid zit aan alle tafels tegelijk. Om beleid te ontwikkelen en beslissingen te nemen.
Selectief en effectief
De stad Groningen is geen autonoom verschijnsel; de stad bestaat bij de gratie van de bewoners en bezoekers en begint pas bij de gemeentegrenzen. Dagelijks bezoeken 80.000 mensen die hier niet wonen de stad om te studeren, te werken of te winkelen of uit te gaan. Die bezoekers- en transportstromen zijn de levensaders van onze stad. Iedereen verwacht van de overheid dat we maximaal blijven sturen op dit klassieke domein: infastructuur, bereikbaarheid en parkeren.
De nieuwe rol van de overheid tekent zich af. We willen onverminderd veel, maar we beseffen dat we niet alles zelf kunnen en zeker niet alles tegelijk. We zullen meer verbindingen moeten zoeken en meer moeten samenwerken, zowel intern als extern, met heldere afspraken over prioriteiten, verantwoordelijkheden. Dat moet op alle niveau’s. Met Brussel, Den Haag, de provincie, de regio, het SNN, de G4 van het Noorden, Rijkswaterstaat, de Waterschappen en buurgemeenten. Maar ook in het Akkoord van Groningen, met corporaties en projectontwikkelaars, met ondernemers, branche- en bedrijvenverenigingen. En
Een nieuw structuurplan gaat over de gemeentegrenzen heen. Veel ligt al vast en klaar. Een nieuw structuurplan is een aanscherping van de Regiovisie Groningen Assen 2030, een uitwerking van onze ambities als nationaal stedelijk netwerk en een verkenning van de ruimte die er nog is. Die ruimte is zeer beperkt. Alleen de verplaatsing van de suikerverwerkende industrie of de aanleg van de zuidtangent kunnen de kaart van Groningen nog dramatisch wijzigen. Maar de plaatsen waar we minder streng en strikt kunnen zijn, nemen zienderogen af. Een nieuw structuurplan is ook nodig
92|93 mei 2006 stad op scherp
omdat we zelf steeds minder grondposities hebben. Zo’n plan dwingt ons tot een herbezinning op de rol van de overheid. We zullen gewoon meer over moeten laten aan anderen; aan burgers, marktpartijen, corporaties en zelfs aan zorgverzekeraars. We zullen hun plannen met respect op hun waarde moeten beoordelen. Accepteren dat we zelf niet langer het bord volschrijven maar steeds meer moeten luisteren naar de inbreng van onze partners. De Intense Stad was een mooie oefening in het uitlokken van initiatieven en concrete projecten door middel van een programma van uitgangspunten. We kunnen het niet allemaal zelf. En we verwachten meer van het particuliere initiatief op domeinen waar burgers onze rol juist vanzelfsprekend vinden. Want als wij de plantsoenen niet meer onderhouden, wie doet het dan? We moeten selectiever te werk gaan, omdat we niet
alles kunnen (betalen) én moeten zorgen voor een evenwichtige verdeling van onze inzet over de stad. Dat vraagt om een nieuwe definiëring van het basisniveau aan zorg, beheer, veiligheid en leefbaarheid waar burgers op moeten kunnen rekenen. Daarmee leggen we ons vast op een ondergrens, een basiskwaliteit waar iedereen op kan rekenen. Daarbovenop moet de overheid snel en flexibel in kunnen grijpen en op kunnen treden op plaatsen en terreinen waar we onze concurrentiepositie kunnen versterken of waar er knelpunten zijn. Het gaat hier dus nadrukkelijk niet om het ‘terugtreden’ als gemeentelijke overheid. Het gaat om een gedifferentieerde aanpak: waar moeten/willen we juist hetzelfde blijven doen of misschien zelfs meer en waar kunnen we het af met een tandje lager? Met de verkoop van het SIG verdwijnt bijvoorbeeld niet de behoefte aan een eigen ontwikkelbedrijf. Want wanneer de markt het laat afweten zullen we zelf moeten sturen. Daarvoor gelden naast politieke relevantie twee belangrijke criteria: (a) is het probleem beïnvloedbaar door de gemeente en (b) hoe kunnen we met de beschikbare middelen over het geheel gezien het beste maatschappelijk rendement bereiken? Dat vraagt om goede analyses en scherpe en strategische keuzes. Meer focus, minder versnippering. En wat we doen, doen we goed. Selectief en effectief.
door: Anneke Miedema
We laten de stad niet los
94|95 mei 2006 stad op scherp
Stad op Scherp. Een mogelijke vernieuwing van het structuurplan. Nadenken, filosoferen en dromen over de harde kant van de stad, de ruimtelijke ordening. Is structuur, een structuurplan, de wat abstractere blik op de stad, wel van deze tijd? Is het nodig dat een overheid die niet zozeer terugtreedt als wel selectiever wordt, zich er nog mee bemoeit? Arie Wink, algemeen directeur van de dienst Ruimtelijke Ordening/ Economische Zaken en nauw betrokken bij Stad op Scherp, vindt van wel..
“Met het totstandkomen van het structuurplan van 1986 had ik veel te maken. De toenmalige wethouder stuurde ons naar Schiermonnikoog en we mochten niet eerder terugkomen voordat we in gewone mensentaal hadden geformuleerd waar we met de stad naar toe wilden. Dat was nodig. Het ging slecht met de stad. Economisch laag tij, hoge werkeloosheid, de huizenprijzen kelderden. Het was echt zaak om goed in beeld te krijgen waar we op in moesten zetten, waar de potenties van de stad lagen. Een structuurplan heeft zin, daar ben ik van overtuigd. Het woord zegt het al: een structuurplan structureert. Bij de gratie van die structuur gebeuren er dingen. Zij schept condities, stelt grenzen. De samenleving gaat voor een deel natuurlijk gewoon haar eigen gang. Dat is ook goed. Maar het ontslaat je niet van de plicht om voortdurend na te denken over de stad en de consequenties van je beleid onder ogen te zien. Als je bijvoorbeeld graag wilt dat grote functies als een ziekenhuis, een universiteit en een rechtbank niet naar de periferie verdwijnen maar in de stad blijven omdat je er van overtuigd bent dat dat de stad levendiger en aantrekkelijker maakt en je krijgt dat voor elkaar, dan heeft dat gevolgen voor je bereikbaarheid. Dat vraagt om een adequaat openbaar vervoersysteem en is een tramverbinding een goed antwoord. Anders verstikt de compacte stad.
Als je nadenkt over de positie van Nederland, de positie van Groningen en de verbinding met Noord-Europa moet je goed analyseren wat de kracht van Groningen is. En deze kracht koesteren. Daar heeft de overheid een uitgesproken rol in en dat verwacht iedereen ook van de overheid, volgens mij.” “De stad is naast structuur ook een organisme. En je moet op beide inzetten. Niet alles dichtorganiseren. Verschillen in gebieden in de stad toestaan. Rommelgebiedjes en laboratoria omarmen. Zeker niet iets doen dat concurrerend is met dat wat waardevol is. Maar verloedering is uit den boze. Dan moet je als overheid toch proberen dat te keren. Dus die selectieve overheid, waar nu veel over gesproken wordt, ik vraag me af of ons dat gegeven is. Als het mis gaat kijkt iedereen toch weer naar diezelfde overheid. Kijk naar de binnenstad. Veel gepraat, veel georganiseerd, actief aan gewerkt. En nu dus aan de oostzijde van de Grote Markt. Een deel van de binnenstad dat onbenut blijft en ligt te verkommeren. De markt, de ontwikkelaars zien er geen brood in, willen het niet hebben. Dus doen we het zelf. Ik ben ervan overtuigd dat de stad permanent zorg en onderhoud nodig heeft.” “Om de vernieuwing van het structuurplan op deze Stad op Scherp-manier aan te pakken, vind ik uitermate creatief.
Het is een feest dat zoveel mensen bereid zijn erover na te denken, ideeën aanleveren. Het is goed om op zo’n drie niveaus over de stad na te denken: als structuur, als organisme, als beweging. Want de stad heeft niet alleen een harde, fysieke kant. Het economische en sociale zijn net zo belangrijk. We moeten echt met de poten op de grond komen. Stad op Scherp moet landen. Uit de essays in dit tijdschrift blijkt, dat het veel verder gaat dan onze core business, de fysieke kant. We moeten een slag naar breder maken, andere lagen aanboren. Dat betekent innig contact zoeken met andere gemeentelijke diensten, met andere grote spelers in de stad. Dat is een taak van de gemeentelijke overheid én van de stad zelf ”.
96|
mei 2006 stad op scherp Dit is een publicatie in het kader van het proces Stad op Scherp, gemeente Groningen, dienst RO/EZ, afdeling beleidsontwikkeling, mei 2006. Kernteam Stad op Scherp: Martin van Wijck, Laurens Huis in ‘t Veld, Marjan van der Weij, Anneke Miedema, Tabitha Maätoke Projectteam Stad op Scherp: Kernteam + Erwin Tollenaar, Marieke Zwaving, Tjerk Ruimschotel, Fokke van der Veer Redactie: Marjan van der Weij, Gerard Tolner, Anneke Miedema
colofon
©