SST…WIJ SPELEN! Over spelende kinderen en geluidsoverlast SS
VVJ | Vereniging Vlaamse Jeugddiensten vzw | Ossenmarkt 3 | 2000 Antwerpen T 03 821 06 06 | F 03 821 06 09 | E
[email protected] | W www.vvj.be
Sst…wij spelen! Auteur: Maria Euwema, stafmedewerker praktijkontwikkeling VVJ Het debat lijkt zomer na zomer opnieuw los te barsten: zijn spelende kinderen geluidsoverlast? De laatste jaren is er in elk geval een opvallend aantal klachten neergelegd bij de rechter: Kessel-Lo, Lauwe, Erpe-Mere, Brugge, Asse. Met welke argumenten en perspectieven hebben we hier te maken? En wat als het met jouw speelplein gebeurt?
Spelen in woonzones Waar gezinnen wonen, spelen kinderen. Of toch niet? De rechter in Kortrijk besliste in 2006 i n Eerste Aanleg dat het jeugdcentrum en de speelpleinwerking van Hoeve Delaere in Lauwe niet konden in een woonzone. Het Hof van Beroep in Gent vond dit onterecht en stelde dat ‘de maximale verwevenheid tussen spelen en wonen in woonzones het uitgangspunt is’: er moet ruimte zijn voor speelpleinen en dergelijke, ook daar waar mensen wonen. Volgens de rechter was het wel mogelijk dat de speelpleinen voor overlast zouden kunnen zorgen, en de gemeente moest de nodige acties ondernemen om dit te voorkomen. Dit is in twee richtingen een belangrijke uitspraak: enerzijds stelde het Hof dat spelen moet kunnen in woonz ones, zelfs zoveel mogelijk. Een gemeente mag dus een speelplein maken in een zone die in het bestemmingsplan als woonzone is aangeduid. Er wordt echter geen richtlijn gesteld voor deze ‘maximale verwevenheid’. Anderzijds wordt erkend dat het mogelijk is dat speelpleinen of een jeugdcentrum voor geluidsoverlast zouden kunnen zorgen. Er moet dus wel degelijk rekening worden gehouden met de omwonenden. Een belangrijk argument in het juridische strijdperk van het thema geluidsoverlast is dus het BPA. Het beste mmingsplan geeft aan waarvoor de ruimte door de overheid geschikt wordt geacht. De gemeente oordeelt of een bouwaanvraag conform het bestemmingsplan is en kan hier eventueel voorwaarden aan verbinden. Bijvoorbeeld kan een dienst Stedenbouw stellen dat er een maximaal aantal kinderen kan opgevangen worden. De gemeente kan een BPA echter niet zomaar wijzigen.
De basis: burenliefde “Eigendom is het recht om op de meest volstrekte wijze van een zaak het genot te hebben en daarover te b eschikken, mits men er geen gebruik van maakt dat strijdig is met de wetten of met de verordeningen.” (art. 544 B.W.) Het recht om te genieten van een eigendom is een belangrijk argument voor mensen die overlast ondervinden van hun buren. Juridisch gaat men er van uit dat de mate van last die we van elkaar hebben als buren, in eve nwicht moet zijn. Dit betekent dat je een feestje van de buren verdraagt als jij de volgende dag met de heggenschaar in de weer gaat. Het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat rechters dit van geval tot geval moeten beki jken.. Dit geldt dus ook voor klachten over speelpleinen, kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang. Maar de vraag is of het geluid van hun roepen, lachen, sjotten en zingen als overlast gezien kan worden. Hierover bestaan verschillende meningen in het maatschappelijk debat en die vinden we ook terug in de vonnissen. Nee, zeggen de rechters meestal tot nu toe, in principe niet. Maar als het geluid niet meer in verhouding is tot de omgeving, dan wel. Wanneer is dat het geval? Teveel kinderen op een te kleine oppervlakte: dit valt niet onder de normale burenlast. Veel kinderen bij elkaar in een dicht bebouwde omgeving, waar dus veel omwonenden minder genot hebben van hun eigendom. Er moeten rustpauzes zijn, waarin mensen kunnen genieten van hun eigendom. Eén recente uitspraak stelt het geluid van spelende kinderen wel degelijk gelijk met het geluid van treinen, auto ’s of paardenkoetsen. Het argument hierbij is dat de gemeten decibels even hoog zijn als bepaalde andere store n-
[ klik hier om de voettekst van de nota in te voegen ]
p2 | 6
de omgevingsgeluiden, en dat bij een lange duur en grote intensiteit van dit geluid er evengoed schade is aan het genot dat men van zijn eigendom kan hebben.
Vlarem Op het moment dat kindergeluid gelijkgesteld wordt met industriële geluiden door een rechter, kunnen Vlare mnormen worden toegepast. Vlarem staat voor Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning. Vlarem geldt in principe voor bedrijven met een inpact op het leefmilieu. Deze impact kan ook bestaan in de vorm van geluid. Tot nu toe heeft kindergeluid hier geen specifieke plaats in. De rechter in Brugge bepaalde de norm op grond van Vlarem II als behorend tot een ‘nieuwe inrichting van klasse 1 en 2’. Dit betekent dat kinderopvang wordt ingedeeld bij die organisaties die een relatief grote milieubelasting betekenen op vlak van geluid. Het maximaal aantal decibels wordt dan gelegd op 45 dB. Het definiëren van de overlast die mensen ervar en in decibels maakt van kindergeluid wel een zeer technische discussie. Enerzijds is het goed ons te realiseren dat kinderen effectief ver over deze ‘geluidsnormen’ kunnen gaan, anderzijds blijft het ervaren van overlast een subjectief gegeven. Het is ten zeerste de vraag of we maatschappelijk een positieve boodschap geven op het moment dat we kinde rgeluid in decibels willen vangen.
Kinderrechten In de discussie over het geluid van kinderen staat tegenover het recht op eigendom het recht van kinderen om te spelen. Kinderen hebben een recht om te spelen volgens artikel 31 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK): 1- “De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind op rust en vrije tijd, op deelneming aan spel en recreatieve bezigheden passend bij de leeftijd van het kind, en op vrije deelneming aan het culturele en artistieke leven”. 2-
“De Staten die partij zijn, eerbiedigen het recht van het kind volledig deel te nemen aan het culturele en artistieke leven, bevorderen de verwezenlijking van dit recht, en stimuleren het bieden van passende en voor iedereen gelijke kansen op culturele, artistieke en recreatieve bezigheden en vrijetijdsbesteding”.
De overheid heeft de taak om het recht op spelen te waarborgen en de verwezenlijking ervan te bevorderen. Dit betekent dat de overheid moet voorzien in mogelijkheden voor sport, spel, cultuur en de deelname hieraan. De manier waarop de overheid dit doet moet doen is voor interpretatie vatbaar: de overheid moet zelf beslissen hoe ze dit recht wil waarborgen.
Gezonde geluiden? Juridisch gezien kan ook artikel 27 van het IVRK van belang zijn in relatie tot stedenbouw en ruimte die kinderen krijgen om te spelen (Blaak, Kaandorp & Meuwese, 2005): het recht op een levensstandaard van het kind die toereikend is voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind. Dit in het kader van een fundamentele discussie over het belang van spelen voor de o ntwikkeling van een kind. De discussie durft immers ook de wending wel eens nemen van een gezondheidsdiscussie. Zo wees onlangs cardioloog Marc Goethals in De Standaard (De Standaard, 03-08-2011) nog op de schadelijke gevolgen van een constante blootstelling aan eender welk geluid voor de zenuwen, de bloeddruk en het hart. Volgens onderzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie zorgt burenlawaai voor dezelfde stress al s industrieel of verkeerslawaai, is zijn argument. Hier kan natuurlijk het argument van het belang van (buiten) spelen voor de fysieke en geestelijke gezondheid van kinderen worden geplaatst: grote hoeveelheden onderzoek tonen het belang aan van voldoende beweging en uitdaging voor kinderen. Anderzijds hoeft dit niet noodzakelijk gepaard te gaan met gefrustreerde buurtbewoners. De gemeente kan op verschillende manieren rekening houden met de hoeveelheid geluid die omw onenden, maar ook kinderen zelf te verwerken krijgen.
[ klik hier om de voettekst van de nota in te voegen ]
p3 | 6
Beleidskeuzes Kinderen spelen, ze ontdekken, gaan op kamp, leren liedjes en voetballen. Kinderen hebben een plaats tussen anderen in onze maatschappij. De vraag is of we dit ook vormgeven in hoe we omgaan met de openbare ruimte. Er ligt hierin een fundamentele beleidskeuze besloten: hoe willen we onze openbare ruimte inrichten? Hier komen heel wat vragen bij kijken: -
Gaan we voor grootschalige of kleinschalige initiatieven? Kiezen we voor speelmogelijkheden en opvang dicht bij huis of verder af?
-
Welke rol spelen kinderen en jongeren in de openbare ruimte? Wat primeert: de opvangfunctie of leefbaarheid?
Combineren we meerdere functies en doelgroepen in de openbare ruimte of scheiden we ze? De aanwezigheid van kinderen in de openbare ruimte is kleiner geworden. Hierin spelen onder andere het toegenomen aantal auto’s, veiligheidsoverwegingen van ouders, minder braakliggend terrein en de opkomst van tv en pc een rol (Meire, J., 2008). Gaan we in deze evoluties mee of geven we een tegengewicht in het beleid? Wat primeert bijvoorbeeld: toegankelijkheid van de woonzone voor auto’s of voor kinderen? Een ander voorbeeld geldt voor jongeren: waar hebben jongeren plaats om hun vrienden te ontmoeten? Krijgen zij ruimte om rond te hangen of zijn ‘hangjongeren’ per definitie storend? Het zijn belangrijke vragen om in de gemeente bij stil te staan. Het is dan ook belangrijk bij de inrichting van de openbare ruimte samen te werken met de verschillende groepen van bewoners in de wijk en elk een plek te geven: samen wanneer mogelijk, gescheiden wanneer nodig. Denk bijvoorbeeld aan een pleintje: je kunt er bankjes, speeltoestellen, een skateramp of juist een petanquebaan plaatsen. Je kunt voor groen gaan of een voetbalkooi. Het één is niet beter als het ander, maar het heeft effect op hoe dat pleintje gebruikt zal worden. Door samen met je doelgroep het beleid vorm te geven kom je te weten wat kinderen en jongeren belangrijk vinden. Samen met andere diensten kan eventueel gekeken worden hoe elke in een wijk aanwezige groep een plaats kan krijgen.
Het gemeentelijk takenpakket De Vlaamse overheid legt met het Decreet van 14 februari 2003 op het gemeentelijk, intergemeentelijk en pr ovinciaal jeugdbeleid een belangrijke taak in het waarborgen van het recht op spel en vrije tijd bij de lokale overheden. De ondersteuning van het jeugdwerk, het toegankelijk maken van vrije tijdsbesteding voor maatschapp elijk kwetsbare kinderen en jongeren, het aanbieden van een aanvullend aanbod, het zijn de taken van de jeug ddienst. Dit betekent dat de jeugddienst directe betrokkene is wanneer het gaat over problemen tussen de buurt en speelpleinwerkingen of jeugdverenigingen. De plaats van het vrijetijdsaanbod voor kinderen en jongeren in de gemeente veilig stellen en hier een beleid rond opbouwen is immers een kernopdracht van de jeugddienst als vertegenwoordiger van de lokale overheid. Van 2002 tot 2007 was jeugdruimte al een beleidsprioriteit binnen het jeugdbeleidsplan, dus wellicht ben je er toen al eens mee bezig geweest. Jeugdruimte een plaats binnen het jeugdbeleidsplan geven betekent er een gericht beleid over maken, je wordt gedwongen er samen met anderen over na te denken. En je hebt een stok achter de deur naar schepen en college toe. -
Kinderen kunnen ook een plaats krijgen in het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan (RSP). Dit vergt samenwerking met de dienst ruimtelijke ordening, wat niet altijd evident is, maar evengoed interessa nte resultaten kan opleveren voor een beter overwogen plaats van kinderen en jongeren in de gemee nte.
Gemeentes hebben daarnaast wel degelijk iets in de pap te brokkelen waar het de opvang van kinderen betreft. Het Besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 1997 houdende de algemene voorwaarden inzake het organis eren van buitenschoolse opvang (B.S. 09.IX.1997) stelt immers dat: -
-
De gemeente een duidelijke visie op kinderopvang moet voorstaan die gebaseerd is op de lokale noden en behoeften, o.a. de tewerkstellingssituatie van ouders en het landelijk of stedelijk karakter van de gemeente. Deze taak ligt bij het Lokaal Overleg Kinderopvang (LOK). Het LOK een gunstig advies moet uitbrengen voor de opening van de opvang.
[ klik hier om de voettekst van de nota in te voegen ]
p4 | 6
-
Buitenschoolse opvang de opvang is voor en na school, op woensdagnamiddag en in de vakanties. Er worden geen openingstijden bepaalt, dit wordt dus aan de gemeente overgelaten.
De jeugddienst heeft dus een taak te vervullen. Maar hoe geef je hier best vorm aan?
Enkele tips: • Verdedig vanuit de jeugddienst het recht op speelruimte in nieuwe projecten: nog maar eens reden te meer om over de grenzen van de eigen dienst te overleggen. De jeugdconsulent kan hier een belangrijke rol opnemen om het belang van kinderen te verdedigen bij de inrichting van een nieuwe wijk, het zoeken naar een g eschikte locatie, een duidelijke communicatie. • Hou een vinger aan de pols: wat leeft er onder de organisaties in je gemeente? Onder de jongeren op straat? Krijg je vanuit je netwerk signalen van problemen in een bepaalde buurt, met een bepaald plein? • Bespreek het thema in de jeugdraad: zijn er terugkomende problemen? Wanneer, waar en met wie? Zo kun je op tijd ingrijpen als er bijvoorbeeld steeds op hetzelfde speelterrein of met dezelfde buur problemen zijn. • Neem als jeugddienst deel aan het Lokaal Overleg Kinderopvang. Bekijk nauwkeurig aanvragen die binnenkomen bij het LOK en wees reëel: past het binnen het bestemmingsplan? Is het aantal kinderen en de plaats haalbaar of is het wachten op klachten? Bekijk eventueel samen met de initiatiefnemer wat er ge daan kan worden om overlast te voorkomen. • Communiceer en betrek de buurt van te voren: een duidelijke en positieve communicatie vanuit het speelplein naar de directe omgeving, waarbij buren worden uitgenodigd eens een kijkje te komen nemen, op de hoogte zijn van speciale evenementen, weten bij wie ze terecht kunnen voor problemen kan voorkomen dat confli cten onverhoopt rechtszaken worden. • Bemiddel: luister naar buurtbewoners die een klacht hebben en zorg dat ze zich serieus genomen voelen in hun probleem, ook al vind je het nog zo belachelijk dat ze niet zo van de kinderen genieten als jij zelf. Probeer met de verantwoordelijken van de opvang tot een compromis te komen. • Ouders betrekken: sluiting en beperking van de mogelijkheden van een speelplein of opvang is niet alleen een probleem van de opvang zelf, maar ook van de ouders. Betrek de ouders en breng ouders en omwonenden met elkaar in gesprek. • Verwerk vorming rond omgaan met klachten voor hoofdmonitoren en verantwoordelijken in je monitorentra ining of begin bij jezelf!
Meer info en vragen Voor specifieke vragen over klachten van geluidsoverlast door spelende kinderen, contacteer VVJ Maria:
[email protected] of 03/8210601. Voor meer informatie of specifieke vragen over jeugdruimte contacteer je best VVJ Filip:
[email protected] of 03/8210608.
Bronnen Blaak, Kaandorp & Meuwese (red.) (2005), Handboek internationaal jeugdrecht, p. 260. Nijmegen, Ars Aequi Libri. Goethals, Marc (2011). Kinderlawaai is niet zo onschuldig. De Standaard, 03-08-2011
[ klik hier om de voettekst van de nota in te voegen ]
p5 | 6
Meire, J. (2008) in Van Gils et al (2008), Het buiten spelen van kinderen in Vlaanderen. Kind en Samenleving. Geraadpleegd via http://www.k-s.be/buiten+spelen+kinderen+Vlaanderen.
[ klik hier om de voettekst van de nota in te voegen ]
p6 | 6