| 11
Bart Hageraats
Kijken naar natuur Sprong uit de moraal?
‘Ieder individu werkt aan heel het kosmische doen en laten mee, – of wij het weten of niet, – of wij het willen of niet!’ (Fr. Nietzsche) De eendagsvlieg bestaat al 250 miljoen jaar. (Chr. O’Toole)
De wereld is nu veel heftiger en grootschaliger dan in de tijd van Jac. P. Thijsse1 die als enthousiaste schoolmeester onze voorouders aan de hand mee naar buiten nam. Of dan ten tijde van Nescio’s Natuurdagboek, nog maar goed een halve eeuw geleden. De camera is er bij: sprookjesachtige satellietfoto’s van de kwetsbare aarde, adembenemende luchtopnamen van landen en zeeën, verstilde veelkleurige onderwaterfilms, haarscherpe opnamen van woestijnen en hooggebergten, driedimensionale beelden van vliegende en prooigrijpende roofvogels, de mooiste foto’s van bloeiende bloemen, wonderlijke onderzoekstochten door het binnenste van ons lichaam en verbluffende ontdekkingstochten door het melkwegstelsel – dat alles onopzettelijk door de natuur ons aangeboden. Maar ook dit ontsnapt niet aan het oog van de camera: die neemt waar hoe kettingzagen eeuwenoude woudreuzen vellen, pelsjagers jonge robben doodslaan, verweesde orangutans door een uitgebrand bos strompelen, haaien van hun vinnen worden beroofd en teruggegooid in zee, beren kunstjes moeten verkopen of hun gal pijnlijk wordt gemolken, ezels, muildieren en paarden langdurig worden overbelast en dat gelaten ondergaan, vogels, haaien, schildpadden en dolfijnen zich verstrikken in visnetten en verdrinken, varkens en kippen massaal worden verminkt, bovenop elkaar gestapeld en als productieeenheden verhandeld – dat alles opzettelijk door de mens aangericht. De Hubble-telescoop2 overbrugt onmetelijke afstanden terwijl het voor de elektronen-microscoop niet klein en dichtbij genoeg kan zijn. Webcams3 en crittercams, warmte-, nacht- en microcamera’s filmen op de meest ontoegankelijke plaatsen en tijden, time-lapse opnamen laten seizoenen vervloeien en high-speed filmmateriaal weet élke beweging minutieus vast te leggen. Computerprogramma’s passen kleuren en maten van foto’s aan en toveren onderdelen weg of juist tevoorschijn. De generaties opname-, afspeel- en opslagapparatuur
12 |
t m g — 12 [2] — kijken naar natuur
volgen elkaar in rap tempo op en elk plekje op aarde en elk individu kan zonder mankeren à la minute worden gelokaliseerd dankzij gps en Google Earth en geïnformeerd via augmented reality. En dan kunnen we in dit kenniseldorado, onze informatie-, communicatie- en associatiemaatschappij,4 dankzij internet ook nog dag en nacht toegang krijgen tot alle denkbare oude en nieuwe informatiebronnen in de vorm van teksten, foto’s, video’s, geluiddragers en animaties. Dankzij de techniek kijken we intenser en kritischer maar ook bezorgder dan ooit naar de ons omringende wereld. Tegelijk filmen en fotograferen mensen permanent, om alles om zich heen vast te leggen; het gaat zo gemakkelijk en er is zo veel te genieten – of te bewijzen. ’s Avonds kan intussen menigeen met eigen ogen zien welk leven hij overdag heeft geleefd. Daguerre en Muybridge zouden verbijsterd zijn over wat er allemaal kan. Door de bevolkings- en welvaartsexplosie zijn recreatie, landbouw en stedenbouw mondiaal de grote slokoppen van de ongerepte ruimtes, van de natuur. Sinds 2007 wonen er wereldwijd meer mensen in de stad dan op het platteland en het aantal stedelingen is sinds 1959 verviervoudigd.5 Die steden beslaan slechts 2% van het aardoppervlak maar ze consumeren 75% van de beschikbare middelen. Woestijnen en halfwoestijnen daarentegen vormen met hun vijftig miljoen vierkante kilometer (eenderde van het landoppervlak) het grootste natuurlijke landschap op aarde en breiden zich nog steeds uit. We volgen al die ontwikkelingen met argusogen en hebben slechts één schrale troost: er zijn straks tenminste nog films en foto’s van de oude natuurtoestanden. Zo bewaart de ene technische vondst het beeld van wat de andere vernietigt.6 We kijken met een belast geweten graag naar een onbelaste natuur. Dat blijkt wel uit de snel gegroeide ledenaantallen van particuliere natuur- en milieuorganisaties in Nederland. Die tellen nu ruim vier miljoen leden/donateurs.7 Het aantal leden van Natuurmonumenten bijvoorbeeld stond in 1980 op 250 duizend en is tussen 1992 en 2009 gestegen van 592 naar 882 duizend. Bij de Vogelbescherming verdubbelde het aantal in die periode tot 150 duizend. En in de verhouding tussen het ledental van vogelbeschermingsverenigingen en het aantal inwoners komt Nederland in Europa op de tweede plaats.8
Kijken
Kijken Hoe kijken we nu naar de natuur, naar dieren, en hoe deed de mens dat vroeger? Wanneer veranderde dat kijken en waarom; waar kunnen we de geschiedenis op z’n staart trappen en waren er omslagmomenten? We leggen nu alles vast met film-, foto- en audioapparatuur – maar wat doen die apparaten met ons, en met onze visie? Dat zijn in dit themanummer/boek de centrale vragen, waarbij het begrip ‘media’ ruim zal worden gehanteerd, dus ook schilderkunst en teksten horen daarbij.
Het uitgangspunt van dit betoog is dat ons (westers) kijken is bepaald door onze voorgeschiedenis en door het denken dat zich ontwikkelde. De manier van kijken wordt tenslotte bepaald door de wijze van denken. Wie een vulkaan als een god of een voorouder ziet, kijkt en denkt uiteindelijk heel anders dan wie er een geologisch verschijnsel in ontwaart. Waar heeft die voorgeschiedenis ons eenentwintigste-eeuwers gebracht en waarom kijken we nu caleidoscopisch naar de natuur? Is dat een afspiegeling of een projectie van de menselijke samenleving? Met een historische blik zal worden geprobeerd hier antwoorden op te vinden. Kijken naar natuur, in de ruimste zin, is niet alleen een kwestie van esthetica. Wij zijn producten van onze tijd en van het verleden waardoor dat kijken uit een vlechtwerk van maatschappelijke elementen bestaat.9 Kijken naar natuur kan subjectief en objectief worden benaderd. De persoonlijke kant is de subjectieve: wat zien (filmen/ fotograferen), horen (audio) en ervaren (buiten spelen) wij dat invloed heeft op ons denken, onze perceptie. De meer objectieve component wordt geleverd door wetenschap en techniek: door nauwgezet onderzoek en steeds verfijndere apparatuur.
Bart Hageraats
| 13
‘Wij willen de natuur in, willen schoonheid/ zoeken en vinden in het schuim der zee’, in: Herman Gorter, Een klein heldendicht (1908). In 1990 door Hans Bayens gemaakt beeld van Herman Gorter, geplaatst bij de Verbrande Pan in Bergen. Bron: foto auteur
Subjectief De persoonlijke kant: wie dagelijks over een landweggetje rijdt en daar regelmatig een paard ziet staan, heeft een gestold beeld van dat paard. Stapt hij of zij op zekere dag uit de auto en maakt contact met dat paard, dan zal diegene daarna altijd anders, vaak intensiever, over het dier denken. Een simpel voorbeeld, door een menigte andere te vervangen. Zoals de fotograaf die eindeloos wacht op het juiste moment om een foto van overvliegende ganzen te maken. Zijn ganzenkennis groeit, en zijn kijken wordt alerter; voor hem zijn de ganzen vooral tijdvulling. Hij is anders alert dan men vroeger was, toen ganzen vooral jachtobjecten en dus maagvulling waren. Kijken naar ofwel oog hebben voor kun je zelf ontwikkelen of je kunt het met je opvoeding of scholing meekrijgen. Veel mensen blijken geïnteresseerd in verschijnselen die anderen niet eens opmerken. Dat is een kwestie van oog hebben voor, niet een kwestie van smaak; wie tv-opnamen uit verre landen bekijkt, ziet altijd wel een beproefd dier per ongeluk voor de camera komen. We zijn grootgebracht met het discutabele idee dat de mens het belangrijkste
Subjectief
14 |
t m g — 12 [2] — kijken naar natuur
Een van de zeven bronzen beeldjes die verspreid door het land zijn geplaatst, vervaardigd door Willem van der Velden, van bioloog Westhoff die kort na de oorlog pleitte voor interventie in de natuur. Dit exemplaar staat in de duinen bij Bergen: ‘Hij observeert/ hij beschrijft de natuur/ in al haar verscheidenheid/ telkens weer/ hij volgt de natuur/ Ter gedachtenis aan Victor Westhoff (1916-2001)’. Bron: foto auteur
Objectief
wezen op aarde is. Daarom kijken we vaak over andere levende wezens heen – maar daarmee zijn ze er nog wel. Is het u wel eens opgevallen hoe sommige mensen bij een centraal station dwars door de duiven lopen, zonder hun bestaan zelfs maar op te merken? De zintuigen zijn ‘de voetjes van de ziel’ volgens Dick Hillenius. Dan zijn de ogen de belangrijkste voetjes van de mensenziel. Dat belang is volgens evolutiebiologen geërfd uit de periode dat we nog over de Afrikaanse savannen zwierven. Daardoor konden we vrienden en vijanden, roofdieren en prooidieren het snelst ontdekken in onze rechtopgaande gang door het hoge gras. De oog-handcoördinatie zou vroeger zijn ontstaan, toen onze verre voorouders nog door de bomen slingerden. Een visueel gehandicapte is intussen hulpelozer dan een audiologisch of olfactorisch gehandicapte; zien, horen, ruiken, in die volgorde zijn onze zintuigen van belang. Voor de oogstreling kennen we musea en filmhuizen, voor de oorstreling concertgebouwen en pop-podia, ‘maar geen reukhallen om eens gezellig een middagje te gaan ruiken’ (Midas Dekkers). Ruiken werkt vooral herinnerend, niet direct informerend. ‘Zelf gezien’ was en is daarentegen nog steeds het meest overtuigende ‘bewijs’, ondanks de kanttekeningen die daarbij geplaatst kunnen worden.
Objectief Zelfstandig kijken, naar de klassieken en tegelijk onafhankelijk van die klassieken, was de basis van de Renaissance, de tijd van ‘die Entdeckung der Welt und des Menschen’, in Burckhardts woorden.10 Een ontdekking die doorgaat tot de dag van vandaag. Daarmee komt de objectieve kant van het kijken naar natuur in zicht: de technische en wetenschappelijke (r)evolutie. De uitgesproken westerse ontwikkeling van kijkapparaten die alles onthullen – tot ze bij ‘de waarheid’ zijn, onze waarheid van nu. De eind dertiende eeuw in Italië uitgevonden bril ontwikkelde zich uiteindelijk tot de weggooi-contactlenzen die men nu dagelijks kan vernieuwen. De verrekijker en telescoop waaraan Galileï en Kepler helemaal aan het begin van de zeventiende eeuw hun naam verbonden zijn nu op handzaam pocketfor-
Bart Hageraats
| 15
maat verkrijgbaar met vergrotingen tot tienmaal, of als ruimtetelescopen met een diameter van tien meter en meer. De zelfgemaakte microscopen waarmee Leeuwenhoek in de eerste decennia van de zeventiende eeuw cellen, bacteriën en zweepdiertjes ontdekte werden in de jaren dertig van de vorige eeuw ontwikkeld tot elektronenmicroscopen waarmee een half miljoen maal vergroot kon worden, nog later tot veldionenmicroscopen die maar liefst tot twee miljoen keer vergroten. Fotografie: gesjouw met zware kasten en twintig minuten stilzitten van de slachtoffers/uitverkorenen begon voorzichtig in de jaren dertig van de negentiende eeuw (Daguerre). Daarna volgden snel de eerste proeffilmpjes en een eerste celluloidfilm in 1889 van Eastman. Dat alles intussen geëvolueerd tot een piepkleine camera die ieder (westers) mens op zak heeft, verstopt in z’n mobieltje. Daarmee is elke wereldburger na anderhalve eeuw potentieel fotograaf geworden. We worden intussen omringd door de gedrukte vormgeving van die vele technische vindingen. Leg bijvoorbeeld de klassiekers waarmee generaties vogelliefhebbers zich in de vorige eeuw behielpen, Zien is Kennen! uit 193711 of Petersons Vogelgids uit 1954 eens naast de nieuwe, loodzware anwb-Vogels uit 2008 en de vooruitgang wordt zichtbaar bevestigd. Perspectief ‘Kijken naar’ hoeft niet alleen esthetisch te zijn, meestal niet zelfs: de onderzoekende blik is vooral vorsend van aard. Subjectief of objectief kijken – als hiervoor besproken – kunnen we even buiten beschouwing laten als we het perspectief hanteren: als helikopter of als kikker, en het kan top-down of bottom-up zijn. Visies die zijn toe te passen op samenlevingen en sociale structuren maar ook op de geschiedschrijving daarvan (denk aan grotemannen-geschiedenis versus ‘history from below’) – én ze beroeren de biologische en ecologische gemoederen heftig. Dat is goed te illustreren aan de hand van het hoogoplopende debat tussen roofvogel- en vossenliefhebbers en dito haters. Bioloog/ecoloog Albert Beintema werkt dit helder uit in het hoofdstuk ‘Vos’ in Mijn vogels uit 2007.12 ‘Het gaat hier om tegengestelde, diepgewortelde geloofsovertuigingen, en zodra er geloof in het geding is, verdwijnen wetenschappelijke argumenten naar de achtergrond’. Reguleren roofdieren hun prooi getalsmatig (↓) of is het andersom en bepaalt de prooidierdichtheid het aantal roofdieren (↑)? Wat bepaalt het evenwicht in de natuur – dat is ‘des Pudels Kern’. Boeren, jagers, eierenzoekers en weidevogelbeschermers denken (traditioneel) top-down. Biologen die zich met natuurbeheer bezighouden, de terrestrische ecologen, denken veelal bottomup; zo hebben zíj het geleerd. ‘Een conflict tussen niet-ecologisch geschoolde praktijkmensen en witte-boordengeleerden die de praktijk niet kennen’. Op zee is het vaak net omgekeerd en denken de vissers bottom-up en de visserijbiologen top-down. ‘Bij bottom-up heeft het wegvangen van de bovenlaag alleen
Perspectief
16 |
t m g — 12 [2] — kijken naar natuur
effect op de bovenlaag zelf, en is herstel snel mogelijk. Bij top-down verziek je het gehele eco-systeem, tot op de bodem’. Blijkbaar moet je dus vooral denken in belangen, cui bono: op het land zien jagers andere roofdieren als hun concurrenten, op zee zien vissers vangstbeperkingen als broodroof. Daarmee lijkt de ecologische discussie eerder een economische: meer Marx dan Greenpeace.13
Wetgeving
Wetgeving Geen mens zal het hier nog in zijn hoofd halen om een spelletje katknuppelen, paling- of ganstrekken te organiseren; daarentegen hoeven we voor het bijwonen van stieren-, hanen- of hondengevechten niet zo heel ver te reizen. Daarnaast is in nog geen halve eeuw in de westerse wereld een onderscheid gegroeid tussen particuliere en industriële dierenmoraal. De wetgeving speelt hierin een grote rol, maar ook de vraag of de geleidelijke antropomorfe benadering van dieren een compensatie is voor schuldgevoel en vereenzaming van het individu. En ook: kun je je alleen met welvaart meer zorg permitteren? Maar de bio-industrie dan, hoe is die te plaatsen? Hoe we over de natuur zijn gaan denken en hoe we vinden dat volgende generaties erover zouden moeten denken, daarvan is een neerslag te vinden in de wetgeving. De vele regels en voorschriften ontstonden schoorvoetend eind negentiende eeuw en toen de natuurverliezen duidelijk begonnen te worden deed men er in de twintigste eeuw een flinke schep bovenop. Daardoor hebben we nu een mandvol nationale en internationale wetten en regels die de natuur en haar bewoners beschermen. Handhaving wordt afgedwongen via opsporings- en toezichtambtenaren, inspectie, politie en de rechter. De Dierenbescherming (db) – gegroeid van tweeduizend leden tot het honderdvoudige nu – speelde en speelt een belangrijke rol in de regelgeving.14 In 1877 ontstond door samenwerking van lokale verenigingen een landelijke: de Nederlandsche Vereeniging tot Bescherming van Dieren. Wetgeving, daarnaar werd gestreefd. Dit resulteerde in 1875 in strafbaarstelling van mishandeling van hond of kat en in 1880 in bescherming van diverse diersoorten die nuttig waren voor landbouw en houtteelt. Dierenmishandeling is in 1886 apart als misdrijf opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. In 1920 stelde de db een eigen inspectiedienst met veldwachters in, aangezien dieren bij de politie geen prioriteit hadden. Sinds de oprichting in 1975 van de Stichting Landelijke Inspectiedienst (lid) zijn beroepsinspecteurs op pad – twaalf zijn het er nu. Zij hebben opsporingsbevoegdheid en worden door zo’n tweehonderd vrijwillige inspecteurs ondersteund en werken samen met de politie en de Algemene Inspectiedienst (aid) van het ministerie van Landbouw. Na de negentiende-eeuwse aanloop volgde de twintigste-eeuwse structurering in regels en verboden waarvan de db-invloed in enkele overkoepelende
Bart Hageraats
| 17
Open mesthopen zijn vrijwel van het platteland verdwenen, en daarmee de dikke vliegen waarmee bijvoorbeeld zwaluwen zich voeden. Die zijn daardoor sterk achteruit gegaan, én omdat gebrek aan modder gebrek aan nestmateriaal betekent én omdat agrarische gebouwen dichtgetimmerd moeten zijn, waardoor nestelplaatsen verdwenen. Bron: foto auteur
wetten (wdb, gwwd en Ffwet) goed is terug te vinden. In 2000 werd het Jachtbesluit van kracht dat bepalingen uit de Flora- en faunawet nader uitwerkt. En in de eenentwintigste eeuw zorgt de db mede voor veel incidentele, ad-hocregelgeving als (wederom) verbod op couperen van paarden en honden (2001) en van schapen (2008), opheffing eu-subsidies levend vee (2005), verboden op het houden van kistkalveren (2006) et cetera.15 De moderne boerderij oogt als een vesting; natuur lijkt geen rol De belangrijkste natuur-wetten, opgeno- meer te spelen. Bron: foto auteur men in noot,16 zijn gemaakt om het op tweeënveertigduizend vierkante kilometer leefbaar te houden door de natuur te ontzien. ‘En dan: wat is natuur nog in dit land? Een stukje bos, ter grootte van een krant’, dichtte J.C. Bloem. Die krant is sinds 1991 ingebed in de ehs, de Ecologische Hoofdstructuur, bestaande uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones (ook met het buitenland). Die beslaan 440.000 ha. natuurgebied, 200.000 ha. agrarisch gebied en 50.000 ha. natuurontwikkelingsgebied. In 2000 was alles geïntegreerd in de provinciale plannen en in 2005 is besloten een extra beleidsinspanning te leveren, opgenomen in de nota Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur. Het bijbehorende Meerjarenprogramma Ontsnippering is toen door het parlement goedgekeurd; einddatum 2018. Natuurlijk is een en ander ingebed in het Europese beleid, dat onder de titel ‘Natura 2000’ (165 gebieden in Nederland) vorm moet krijgen en bindend
18 |
t m g — 12 [2] — kijken naar natuur
is voor de Nederlandse plannen. De ‘Europese Natuur in Nederland’ werd in 2009 in drie mooie delen te boek gesteld: Zee en kust, Laag Nederland en Hoog Nederland.17 De auteurs raakten ‘tijdens het werken aan de boeken steeds meer doordrongen van de bijzondere positie die ons land in Europa inneemt, door zijn ligging aan zee in een delta van grote rivieren, en de enorme verscheidenheid aan planten, dieren en levensgemeenschappen die hier op zo’n kleine oppervlakte wordt aangetroffen’ (i, p. 11). Dit alles gaat over de ‘vrije’ natuur, niet over de natuur die we achter hoge muren hebben opgetrokken: de bio-industrie, die zoveel gedaantes heeft – vooral als schandvlek van de samenleving. Uitbuiting die als zorg wordt verkocht, mechanisering niet van het wereldbeeld maar van het dier dat allengs tot biomachine is verworden. Aanvankelijke – naoorlogse – zorg om de voedselvoorziening voor de hele bevolking is omgeslagen in absolute knechting van de zwaksten, de dieren, vooral om geldelijk gewin. Het kostprijsargument in een vrije markt is vanaf het begin een achterhaald uitgangspunt. Waarom zou een naoorlogs ei niet in prijs mogen stijgen of moest een koteletje spotgoedkoop blijven terwijl de benzineprijs wel als een omelet de pan uit mocht rijzen? Over enkele generaties kijkt men vermoedelijk met net zoveel plaatsvervangende schaamte naar ons als wij nu naar de slavernij. ‘Het is niet goed dat de dieren zo goedkoop zijn’, schreef Elias Canetti ooit lapidair. Dierenrechtenactiviteiten zijn intussen goed vertegenwoordigd op internet.18
Een fractie van de knaw-bibliotheek, iisg Amsterdam. Bron: foto auteur
Bart Hageraats
Afbeeldingen
| 19
Afbeeldingen
Kijken naar oude natuurafbeeldingen in een nieuw jasje, dat zijn de recentste ontwikkelingen.19 De afbeeldingencollectie van de Artis-Bibliotheek, nauwkeuriger: de Iconographia Zoologica van Natura Artis Magistra, een van de Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek Amsterdam, wordt gedigitaliseerd. Dit gebeurt in het kader van Het Geheugen van Nederland, in samenwerking met Artis. Begin 2010 zal een kwart van het totaalbestand op de server staan: twintigduizend van de in totaal tachtigduizend afbeeldingen zijn dan voor ieder toegankelijk. Eerst Squelette de l’Hippopotame de Liberia, in: M.H. de zoogdieren en vogels. Laten de financiën het toe, Milne Edwards, Recherches pour servir a l’histoire naturelle des mammifères comprenant des condan zal in de jaren daarna de rest volgen: de vissen, sidérations sur la classification de ces animaux reptielen, amfibieën en ongewervelden. (Paris 1868-1874). Bron van dit getekend nijlpaarTheodoor Gerard van Lidth de Jeude (1788-1863), denskelet: knaw-bibliotheek, iisg Amsterdam professor aan de Hoogeschool en de Veeartsenijschool in Utrecht, is de grondlegger van de collectie die hij zijn Atlas de Zoologie noemde. Drie jaar na zijn dood verwierf Robert T. Maitland (1823-1904) de Atlas en voegde die samen met zijn eigen collectie. In 1881 verkocht hij het geheel, Zoölogische Atlas genaamd, aan het Koninklijk Genootschap Natura Artis Magistra. Hij breidde intussen de collectie als conservator nog verder uit, en uiteindelijk heeft de Artis-Bibliotheek nu de op één na grootste collectie dierenafbeeldingen ter wereld.20 De Artis-bibliotheek beheert dus een imposante collectie met veel achttiende en negentiende-eeuws materiaal, waaronder bijzondere afbeeldingen van uitgestorven dieren. Dat materiaal heeft niet alleen natuurhistorische waarde maar ook kunsthistorische, zoals werk van Aart Schouman (1710-1792) en Maria Sibylla Merian (1647-1717). In het eerste kleurenkatern zijn hier diverse eveneens achttiende- en negentiende-eeuwse afbeeldingen opgenomen uit de knaw-bibliotheek, ondergebracht in het iisg.21 De grondlegger van de discipline ‘wetenschappelijk kijken naar de natuur’, Leonardo da Vinci, wist als geen ander welk een nauwkeurig oog dat werk vraagt. Een wetenschappelijk tekenaar dient naast dat uiterst nauwkeurige oog een zo mogelijk nog preciezer uitvoerende hand te hebben.22 Ook als hij of zij met de niet meer weg te denken computer werkt. Daarmee kunnen de meest heterogene systemen, reconstructies en combinaties worden gemaakt die vóór de tegenwoordige digitalisering vrijwel ondenkbaar of buitengewoon arbeidsintensief zouden zijn geweest. Voor de diersystemen die worden getekend hoeven overigens geen proefdieren geofferd. De tien geboden uit de negentiende eeuw, van Hermann Schlegel, zijn bij wetenschappelijk natuurhistorisch tekenen nog steeds gangbaar.
20 |
t m g — 12 [2] — kijken naar natuur
Sinds 1996 kan aan de Universiteit Maastricht als enige opleiding in Europa de Master Scientific Illustration worden gevolgd, waar jaarlijks zes studenten een plaats kunnen vinden. Zij leren daar met de combinatie van oude en nieuwe media onder andere de fotorealistische technieken waarbij tekening en foto in elkaar worden geïntegreerd. Dat levert bijvoorbeeld voor patiëntenvoorlichting heel duidelijke illustraties op. Voor medische of specialistische handboeken moeten die afbeeldingen natuurlijk veel preciezer zijn. Anders gezegd: voor elke doelgroep (informatie, didactiek, entertainment, educatie) kan de – medische – illustratie op maat worden gemaakt, waarbij functionaliteit boven kunstzinnigheid gaat. Moesten de fotopioniers in de negentiende en de filmpioniers in de twintigste eeuw onder vaak barre omstandigheden zo’n beetje alles zelf uitvinden, tegenwoordig zijn foto- en filmopleidingen ruim voorhanden.23 Biologen en ecologen daarentegen zouden graag een centraal landelijk archief voor landschapsafbeeldingen ten bate van ecologisch-historisch onderzoek zien verschijnen.24
Korte historie van Korte kijken historie & denken van kijken & denken Oudheid
Oudheid Afgezien van diepzeevissen, blinde mollen en ander grut dat onder de grond leeft is kijken essentieel voor iedere diersoort. Dus ook voor de mens, die er zijn meest gebruikte zintuig van heeft gemaakt, hard nodig om te (over)leven in de natuur en later in de cultuur. De oude, zwijgende ‘media’ met natuurrepresentaties: we kennen uit de prehistorie de rotsschilderingen waarop dieren zijn afgebeeld. Met name bizons, beren, zwijnen en paarden, stieren, herten en runderen. Vogels en vissen zijn veel minder verbeeld. In Lascaux, Z-Frankrijk werden in 1942 afbeeldingen ontdekt die zo’n twintigduizend jaar oud bleken. Chauvet in de Dordogne, daar zijn in 1994 driehonderd dierenafbeeldingen gevonden waaronder panter, uil en neushoorn en die schilderingen bleken het oudst: 32 duizend jaar. Of de grotschilderingen in de ooit zo vruchtbare (Algerijnse) Sahara in het Akatormassief. En in Namibië 27 duizend jaar oude schilderingen, begin jaren zeventig ontdekt in de Apollo-grot. In nw-Australië is in 2008 een schildering van een buidelleeuw gevonden – het dier is al duizenden jaren uitgestorven.25 We weten verder dat Egypte een diercultus kende: hond (Anubis), ibis (Thot), aap (Thot/Tjehoeti; meestal met ibiskop), leeuw(in) (Rê & Sechmet), nijlpaard (Taoert), krokodil (Sobek), valk (Horus), kat (Bastet) en slang (Apep) werden vereerd. ‘Deze merkwaardige gewoonte van de Egyptische religie heeft de verbazing van de Grieken, de spot van de Romeinen en de verachting van de Kerkvaders opgeroepen’ volgens het Lexikon der Ägyptischen Kultur.26 Wij erva-
Bart Hageraats
ren die cultus nu anders – als iets tussen bewondering, fascinatie en ontzag, als aanzet tot langdurig overpeinzen. In de oudste teksten die we kennen speelt het ‘zien’ al direct een rol: ‘Gilgamesj die alles gezien heeft, de grondvesten van de wereld./ Hij die alles wist, alles begreep’. Die openingszinnen werden vijfduizend jaar geleden in Babylonië opgetekend. Het Gilgamesj-epos kan worden geïnterpreteerd als een strijd tussen cultuur (Gilgamesj, koning van Oeroek) en natuur (zijn vriend Enkidoe, bewoner van de steppe).27 Hij heeft alles gezien en alles begrepen – de mens en de natuur. Hij moest alles tot zich laten doordringen en in zijn geheugen opslaan. Fototoestellen en databases lagen nog in het onafzienbaar verre verschiet. Hoewel het intussen niet erg gangbaar meer is de Griekse ‘democratie’ als onbetwiste grondslag van de onze te zien, is het wel gebruikelijk in het Griekse denken grondslagen van ons huidige denken te ontwaren. De overgeleverde teksten zijn niet zo héél oud. In de vierde eeuw v.C. schrijft Aristoteles de eerste uitvoerige teksten over mens, dier en natuur die voor ons bewaard zijn gebleven. Zijn plantkundige werk is verloren gegaan waardoor we op De plantis van zijn leerling Theophrastus moeten afgaan voor informatie over de oudste botanische kennis.28 Maar kijken we eerst nog naar de omslag die kort vóór Aristoteles’ tijd had ingezet. Met Socrates (5e eeuw v.C.) ontstond namelijk een – niet bewust nagestreefde – breuk in het Griekse denken. Want de presocratici dachten vooral in termen van natuurfilosofie, met andere woorden: de mens als onderdeel van de natuur. Maar sinds Socrates dagelijks op de markt mensen opzocht om socratisch te discussiëren, is de mens ook daadwerkelijk centraal komen staan in het Griekse denken. Plato beschreef in zijn dialogen Socrates’ ideeën en reflecteerde daarop. En Aristoteles becommentarieerde en corrigeerde op zijn beurt zijn leermeester Plato. Daarnaast zal ook Aristoteles’ leerling Alexander de Grote de ideeën in zijn almaar uitdijende rijk (kort) hebben geïmplementeerd. Voor de dieren is dit geen gezonde ontwikkeling geweest. Als je je als mens centraal stelt en jezelf niet meer primair als onderdeel van een grotere natuur beschouwt, dan ga je je als vanzelf ook boven het dier verheven voelen. En dat is wat er gebeurde – en gebeurt. Tel daarbij de invloed van de Bijbel die vaker adviseert om de dieren aan je te onderwerpen dan er goed voor te zorgen, en de historisch kwetsbare uitgangspositie van het dier is getekend.29 Het dier is er om onderworpen te worden, zoals de slaaf, de neger en de vrouw dat zijn. Er kunnen wel enkele vraagtekens worden gezet bij de eeuwenoude grondslagen van onze cultuur. Vijf boeken van Aristoteles, met gelatiniseerde titels, handelen over dieren. Historia animalium/ Onderzoek naar dieren, het grootste werk, is nog geënt op Plato’s dichotomie-indeling30 die hij in later werk zou verwerpen.31 Aristoteles heeft geen systematische classificatie van het dierenrijk willen geven omdat dit een theoretische constructie zou worden waarin diverse individuele gevallen nauwelijks zouden zijn in te passen. Maar hij geeft wel een indeling van de
| 21
22 |
t m g — 12 [2] — kijken naar natuur
diersoorten en heeft het dan over dieren met bloed, ofwel gewervelden en dieren zonder bloed, ofwel ongewervelden. De eerste categorie verdeelt hij dan weer in zoogdieren en eierleggers/eierlevendbarenden en de tweede in inktvissen, schaaldieren, insecten en schelpdieren.32 Voordat de huidige taxonomie totstandkwam, met dank aan Linnaeus, zijn er sinds Aristoteles allerlei indelingen van het dierenrijk courant geweest. Maar de fraaiste is toch wel die van Jorge Luis Borges uit 1966, die hij zegt te ontlenen aan een oude Chinese encyclopedie:33 ‘Op die vervlogen bladzijden staat geschreven dat dieren onderverdeeld zijn in (a) die de Keizer toebehoren, (b) gebalsemde, (c) tamme, (d) speenvarkens, (e) meerminnen, (f) fabeldieren, (g) zwerfhonden, (h) die in deze indeling voorkomen, (i) die trillen alsof ze gek zijn, (j) ontelbare, (k) die met een fijn kameelharen penseeltje zijn getekend, (l) andere, (m) die juist een kruik gebroken hebben, (n) die vanuit de verte op vliegen lijken’.
Aristoteles kende ruim vijfhonderd soorten dieren, Linnaeus telde er in de achttiende eeuw pakweg vijfduizend en in Darwins tijd waren er een paar honderdduizend bekend. En nu, in de computerepoque, zijn er meer dan anderhalf miljoen beschreven (waaronder ruim vijfduizend zoogdier- en bijna tienduizend vogelsoorten).34 En nog steeds worden er ontdekt – en gaan er verloren. Aristoteles zag waarneming als eigen aan alle levende wezens maar hij ontkende – als zijn voorgangers – de rede, het verstand bij dieren. Dat heeft daarna door de eeuwen heen weerklonken in de ontkenning van menselijke verwantschap met dieren. Die ontkenning is getransformeerd in een rigide hiërarchisch systeem, de scala naturae, de ladder der natuur ofwel de Grote Keten van het Bestaan: onbezielde zaken → planten → dieren → mensen → engelen → God. Zijn hiërarchisch concept leidde tot de verstrekkende consequentie dat het onderscheid tussen mensen en andere dieren werd overdreven en daarmee de ethische verplichtingen van de mens tegenover het dier geminimaliseerd. Zoals Isaac Newton bij voorkeur als natuurkundige wordt herinnerd terwijl hij tevens een gerenommeerd astroloog en alchemist was, zo wordt Pythagoras (6e eeuw v.C., een presocraat dus) meestal alleen als filosoof en wiskundige genoemd. Dat hij tevens een van de eerste vegetariërs was, wordt in de overlevering nogal eens vergeten. Zou het de lineaire, westerse geschiedschrijving niet passen zulke feiten onomwonden te vertellen? Een vallende appel of a2 + b2 = c2 past beter in onze ‘rationele’ westerse traditie dan kennis van mogelijke kosmische invloeden of afkeer van het eten van medeschepsels. Pythagoras had bezwaren tegen vlees eten omdat hij meende dat mensen verwantschap met andere dieren hebben. Veel van zijn navolgers zagen daarom af van vlees eten aangezien zijn leer van zielsverhuizing en reïncarnatie logisch verplichtte tot vegetarisme. Pythagoreeërs werden ze genoemd voordat later de term vegetariërs gangbaar werd.
Bart Hageraats
| 23
In Ovidius’ Metamorphosen, helemaal aan het begin van onze jaartelling geschreven, worden honderd regels gewijd aan Pythagoras’ waarschuwing tegen het eten van vlees.35 Die tekst toont sterke overeenkomsten met de bijna even oude en nog steeds levende boeddhistische leer waarin het ‘juiste handelen’ een van de kernpunten vormt: het niet-schaden van levende wezens en het tonen van wel-willendheid en mede-lijden met mede-schepselen.36 Dat dit moet worden benadrukt illustreert dat de problematische omgang met dieren al zo lang bestaat als er culturen bestaan.37 Er zijn nog wel enkele oude Griekse teksten te reproduceren waarin wordt aangedrongen op zorgvuldige omgang met dieren. Zoals van Empedocles, die ‘in de geluiden van een stervend dier de stem van een familielid meent te herkennen’.38 Maar ‘Pythagoras en Empedocles waren uitzonderingen in een wereld waarin de superioriteitsgevoelens van de mens steeds meer de boventoon gingen voeren. De meeste Griekse filosofen die hun gedachten over dieren op papier hebben gezet, hebben de verschillen tussen mens en dier benadrukt’.39 De betrokken geluiden zijn in de algehele ontwikkeling in de minderheid gebleven: de zorg voor dieren was uiteindelijk niet erg groot in de Oudheid. Vooral bij de Romeinen kostten hun spelen, shows en gevechten in Circus Maximus en Colosseum heel veel mensen het leven. En ook duizenden dieren, die eerst in Afrika en elders waren gevangen en vervolgens naar Rome verscheept of gesleept. De beesten die de reis overleefden mochten zich ter vermaak van het volk doodvechten in de arena.40 Geen ideaalbeeld voor de bevolking om zorgvuldig om te gaan met hun ‘medereizigers’, zoals Rudy Kousbroek dieren noemt.41 Middeleeuwen Natuur-, of beter dierenafbeeldingen uit de Oudheid en daarvóór zijn vooral te vinden op de eerdergenoemde muur- en rotsschilderingen, op vazen en mozaïeken of als beelden en beeldjes. In de millennia-oude Egyptische dodenboeken – toverspreuken op een papyrusrol die mee het graf in ging – zijn ‘gedrukte’ afbeeldingen van dieren terug te vinden. Daarop volgen dan de eerste illustraties in boeken uit de Oudheid. De Physiologus is een geïllustreerd Grieks werk dat ergens in de tweede of derde eeuw vermoedelijk door een christelijke auteur in Alexandria werd samengesteld, gebaseerd op werk van Aristoteles, Herodotus en Plinius. Het is, ook in zijn basisidee dat elk dier een schepsel Gods is, een schakel tussen Oudheid en middeleeuwse bestiaria. Want het werk is eeuwenlang van belang geweest, werd steeds aangevuld, geherinterpreteerd en in veel talen vertaald. Het is een volksboek waarin merkwaardige (eigenschappen van) dieren, planten en stenen in christelijke zin typologisch en symbolisch worden verklaard. Bijvoorbeeld de phoenix, pelikaan, olifant, eenhoorn, leeuw, panter, krokodil en adelaar.42 Het werk handelde zogenaamd over dierengedrag maar in feite was het doel doctrinair en filosofisch. Bijbelse allusies, klassieke tradities, reisverslagen en folklore voorzagen de schrijver van
Middeleeuwen
24 |
t m g — 12 [2] — kijken naar natuur
verhalen en beschrijvingen van zo’n vijftig diersoorten. Aangezien de Bijbel niet bepaald als een diervriendelijke bron te boek staat en de Oudheid hieraan ook geen prioriteit verleende, is het duidelijk dat de Physiologus vooral als een moreel handboek voor de mens heeft gefunctioneerd, niet als een biologisch naslagwerk. De mens en zijn projecties stonden wederom centraal. Het Bestiarium borduurde in vele gedaanten voort op de Physiologus. Er verschenen allerlei versies in Europa en het Nabije Oosten, vaak wondermooi geïllustreerd. In twaalfde en dertiende-eeuws Engeland beleefde het werk zijn hoogtijdagen en werd een van de meest populaire platenboeken, een standaardwerk in de kloosterbibliotheken.43 Jacob van Maerlants dertiende-eeuwse encyclopedische Der naturen bloeme heeft veel weg van een bestiarium, zeker het derde boek, Over vogels. Daarin worden 115 – al dan niet mythische – vogels alfabetisch afgebeeld en beschreven, inclusief een belerende uitleg. De mus bijvoorbeeld heet ‘de driftigste vogel in de natuur’, die ‘in sommige streken aan vallende ziekte zou lijden’ en de nachtegalen zijn ‘zo bezeten dat ze het liefst zingend sterven’. Papegaaien ‘hebben zo’n buitengewoon harde kop dat men er met een ijzeren staaf op slaat als men hen leert praten’ en de pauw ‘verjaagt met zijn gekrijs alle giftige dieren’. Verder ‘beweert Augustinus dat het vlees van een pauw gedurende één jaar niet gaat stinken of rotten’ en ‘is de pauw een arrogante dwaas’. Een van de mooie verhalen is dat over de ‘boomgans’, waarvan de hele middeleeuwen werd gedacht dat die uit hout op zee groeide. Van Maerlant meldt daarover ‘dat men ze vroeger placht te eten in vastentijd. Paus Innocentius heeft dat echter verboden op het [vierde] Concilie van Lateranen [1215]. Daarom mag dat niet meer’.44 Achter de boomganzen, of zeepokganzen, zat natuurlijk een maatschappelijk idee dat sommigen goed uitkwam: het veroorloofde de geestelijkheid tijdens de vasten gans te eten, een soort vis.45 Al vroeg in de Middeleeuwen hadden ‘Boëtius († 524) en velen na hem beleden dat de mens in zijn ondeugden een beest was: een wolf in zijn hebzucht, een hond in zijn woest lawaai, een vos in zijn valsheid, een leeuw in zijn woede, een hert in zijn vreeshartigheid, een ezel in zijn domheid, een vogel in zijn onstandvastigheid, een varken in zijn vuilheid, een beest in zijn redeloosheid’.46 De Jan Modaal-middeleeuwer zat dus opgescheept met een erfenis waaruit vaak minachting, angst en onverschilligheid voor het dier sprak.47 Maar hij werd er zelf in de moraal ook nog eens mee gelijkgesteld; geen evenwichtige basis.48 Daarmee heeft de mens zijn agressieve gedrag altijd uitstekend op het dier weten af te wentelen.49 Aan de hand van een lange stoet kleurrijke en vaak deprimerende voorbeelden – en bijbehorende betogen: over jacht, huis- en roofdieren, gevechten en symboliek – is uit de middeleeuwen-dierenstudie van de Belgische historicus Van Uytven het volgende beeld te schetsen:50 In het vroeg-middeleeuwse West-Europa leefden heel wat meer diersoorten dan in de Nieuwe Tijd. Tot in de vroege Middeleeuwen vormde de wildfauna,
Bart Hageraats
met name beer, vos, wolf, zwijn en hert een niet te onderschatten bedreiging voor de mens. Aan de top van de voedselpiramide waren de roofdieren duchtige concurrenten, terwijl de mens tegelijk met ontzag en bewondering opkeek naar al die krachtige dieren. Vooral door het verdwijnen van de wildernis en van uitgestrekte bossen verdwenen omstreeks het jaar 1000 de beren en oerossen uit West-Europa. Wat van de jachtgebieden overbleef riepen de vorsten en andere machthebbers uit tot ‘chasse privée’, waar vooral op ‘edel’ wild werd gejaagd. Op de gronden die voor akkerbouw ontgonnen waren en in de bossen volgden tamme dieren de wilde op. De meeste energie was van dierlijke oorsprong, direct geleverd door de spierkracht van ossen, muilezels en ezels maar vooral van paarden. Of indirect via het voedsel in de vorm van vlees en zuivel. Geen dier was daarbij zo nuttig als het weinig eisende schaap, dat naast vlees en zuivel ook zijn huid, wol en mest leverde. Door de strenge kerkelijke wetten op vlees eten werden zee- en zoetwatervissen een onmisbaar bestanddeel van de menselijke voeding. De verbeelding bouwde voort op de antieke en bijbelse tradities, inclusief verdoemde beesten en negatieve connotaties. Die verbeelding meende in alle dieren, met name viervoeters en vogels, menselijke gedragingen en gevoelens te onderkennen. Fabels en verhalen hielden vermenselijkte dieren voor als exempla. Maar ongunstige oordelen over dieren stoelden eerder op voorstellingen uit literatuur en bestiaria dan op dagelijkse ervaring. De middeleeuwers waren doordrongen van het bijbelse scheppingsverhaal waarin God Adam als heerser over de dieren had aangesteld. Filosofen, theologen en predikanten leerden dat dieren ‘stomme’ beesten waren, zonder ziel, verstand of vrije wil. Niets kon in de ogen van de middeleeuwers dus beletten dat de mens de dieren gebruikte zoals het hem uitkwam: voor echte noden, als knechten, voor voedsel of grondstoffen, of voor vermaak, waarvan sommige vormen niet bepaald zachtzinnig waren. Het eigenbelang van de bezitters behoedde de dieren doorgaans voor ernstige mishandelingen en zette hun bazen er eerder toe aan ze goed te verzorgen. Maar de middeleeuwers kenden ook affectie voor troeteldieren, huisdieren en hun trouwe helpers. En ze waren zeker in staat om enig welbehagen te scheppen in de vele vrije medeschepselen in de natuur. Aan het einde van de Middeleeuwen is de mentaliteit veranderd: ‘In de zestiende eeuw mocht een mens in zijn gedragingen in geen geval nog gelijkenis vertonen met dieren. Sinds de vroege Middeleeuwen waren de houding en mentaliteit op dat punt ingrijpend gewijzigd. De vroegmiddeleeuwse mens had van de Kelten en Germanen een diep ontzag en grote bewondering voor de wilde dieren geërfd. Vanaf de kerstening heeft de Kerk zich ingezet om de nauwe banden die de heidense stammen met de dierenwereld onderhielden en die ze tot in hun naamgeving beleden, te verbreken, en om de dierlijke gedragingen te onderdrukken’.51
| 25
26 |
t m g — 12 [2] — kijken naar natuur
Nieuwe Tijd
Nieuwe Tijd In Robert Huxley’s De grote natuuronderzoekers worden vier auteurs uit de Oudheid behandeld (Aristoteles, Theophrastus, Dioscorides en Plinius de Oudere) en vijf uit de Renaissance (Fuchs, Aldrovandi, Cesalpino, Belon en Gessner). Pas met de Verlichting, in de loop van de zeventiende eeuw, komt de natuurdiscipline op gang en worden er tot eind negentiende eeuw zo’n dertig onderzoekers besproken. Dertig – waaronder twee vrouwen: Merian en Anning52 – in drie eeuwen tegenover negen in de voorgaande twee millennia. Aan het begin van die geestelijke waterscheiding echter veroorlooft de filosoof René Descartes (1596-1650) het zich in zijn Discours de la méthode het dier tot een machine, een instrument te verklaren. Met alle barbaarse gevolgen van dien – zoals eeuwenlang onverdoofde operaties op dieren en het bijbehorend wetenschappelijk dedain voor het dier. Gejank en gespartel was tenslotte van hetzelfde niveau als het knappen van een horlogeveer. Bovendien, maar wist Descartes veel, hebben veel dieren (met name vogels) geen gelaatsexpressie waardoor het lijkt of ze niet voelen zoals mensen. Voltaire’s (1694-1778) reactie, een eeuw later, in zijn Filosofisch woordenboek: ‘Wat zielig is het en wat getuigt het van innerlijke armoede dat men heeft kunnen beweren dat dieren machines zijn die geen kennis bezitten en geen gevoel, dat zij hun handelingen altijd op dezelfde manier verrichten, dat zij niets bijleren, niets vervolmaken enzovoort!’53 Descartes meende dat de ziel met het lichaam verbonden is via de pijnappelklier, alwaar de wisselwerking tussen lichaam en geest zou plaatsvinden. Hij zal zich niet hebben gerealiseerd dat die epifyse ook het lichtgevoelige orgaan van vogels is, de locatie van de biologische klok en daarmee het regelcentrum voor de vogeltrek. Hoezo machines? Descartes heet uiteindelijk de grondlegger van het moderne rationalisme met zijn ‘scheiding van lichaam en geest’. Ontwijfelbaar blijft hem het feit van het twijfelen als een vorm van denken; cogito ergo sum, ik denk dus ik besta – hij wel, de dieren denken daar anders over. Uit zijn Discours van 1637:54 ‘En men moet de woorden niet verwarren met de natuurlijke bewegingen die de aandoeningen uitdrukken en door machines evengoed als door dieren nagebootst kunnen worden, noch ook denken, als enige Ouden, dat de dieren spreken, hoewel wij hun taal niet verstaan. Want als dat waar was zouden ze, daar ze verschillende organen hebben die gelijken op de onze, zich evengoed verstaanbaar kunnen maken voor ons als voor hun gelijken. Ook is zeer merkwaardig dat, hoewel er verschillende dieren zijn die blijk geven van meer vaardigheid dan wij in sommige van hun handelingen, men toch ziet dat dezelfden daarvan geen blijk geven in vele andere. Zodat wat ze beter doen dan wij niet bewijst dat ze een geest hebben, want in dat geval zouden ze er meer van hebben dan ieder van ons en beter doen in ieder ander ding; maar veeleer dat ze er geen hebben en dat de natuur het is die in hen werkt volgens de inrichting
Bart Hageraats
De Duits/Nederlandse botanicus Carl Ludwig Blume (1796-1862) verbleef een tiental jaren op en rond de Soenda eilanden om de flora te bestuderen. Na terugkeer uit Batavia bracht hij 3000 plantensoorten mee, werd hoogleraar in Leiden en directeur van het Rijksherbarium. Zijn Commentationes Botanicæ verscheen in 1835-1848 in 4 delen.
| 27
Rumphia sive Commentationes Botanicæ uit 1835. knaw-bibliotheek, van hun organen. Zoals men ziet dat een uurwerk dat enkel samengesteld is iisg Amsterdam. uit raderen en veren nauwkeuriger de uren kan tellen en de tijd meten dan wij Bron: foto’s auteur
met al ons verstand’.
De moderne techniek heet alleen daardoor ontstaan, dat Descartes de mens in een positie tegenover de natuur bracht, van waaruit een doortastende natuurbeheersing pas mogelijk werd. Hij heeft de mensen zó leren denken, zo is wel gezegd, dat ze de techniek konden scheppen. Wellicht, maar de innerlijke armoede waarover Voltaire het al had is ook twee eeuwen na hem bij Verlichtingscritici als Adorno en Horkheimer indirect te vinden: ‘In oorlog en vrede, arena en abattoir, van de langzame dood van de olifant, die door primitieve mensenhorden op basis van een eerste vorm van planning werd overweldigd, tot aan de uiterst verfijnde uitbuiting der dierenwereld vandaag de dag, hebben de redeloze schepselen steeds met de rede te maken gekregen’.55 Hoe hoger die rede op de troon werd gezet, hoe dieper het dier mocht vallen. Descartes’ filosofisch gezag maakt hem tegelijk tot de grote boeman van de fauna.
28 |
t m g — 12 [2] — kijken naar natuur
De zeventiende en achttiende-eeuwse ontwikkelingen laten zich ook lezen uit de opmerkingen van Witkamp over
Knorr (1705-1761) was wetenschappelijk tekenend kunstenaar resp. kunstzinnig tekenend wetenschapper; zijn vertaler Muller (1725-1776) theoloog en zooloog die na een breuk met de kerk naar Erlangen vertrok, waar hij in de jaren 1770 Linnaeus’ Natursystem vertaalde. Uit de knawbibliotheek, iisg Amsterdam. Bron: foto’s auteur
‘de hoogleraar Nicolaas Tulp [† 1674] die door dien grooten aanvoer [via de ontdekte zeewegen naar Oost + West] van vreemde dieren in de gelegenheid werd gesteld, om o.a. eene ontleedkundige beschrijving van den kimpansee te leveren, en de gansche Amsterdamsche burgerij kwam ten jare 1741 in de gelegenheid, een neushoorn uit Bengalen te aanschouwen. (…) Te Amsterdam werd nu zelfs een niet onbelangrijke handel in vreemde dieren gedreven. De Oost-Indische Compagnie deed op hare werf stallen voor de aangevoerde dieren oprigten. Men zag ze soms allen gevuld, zoodat Keizer Franz in 1754, zonder schroom, order kon geven, om in Holland’s magtigste stad dieren voor zijne menageriën aan te kopen. Ook particulieren vonden hier voorwerpen [sic] te over voor hunnen keus. Zoo weten wij, dat de Markies de Montmirail er omstreeks het midden der 18de eeuw een zeer merkwaardigen luiaard kocht’.56
Typerend: het is nog lang gebruikelijk geweest om dieren ‘voorwerpen’ te noemen, als dat zo uitkwam. Zoals het nog lang gebruikelijk was dieren te schieten, in plaats van plaatjes ervan, als men ze wilde bestuderen.
Bart Hageraats
| 29
Behalve Cartesianen waren er ook veel gezond-nieuwsgierige geesten in de Nieuwe Tijd – de galerij natuuronderzoekers in Huxley maakt dat duidelijk.57 Naast nieuwsgierigheid en doorzettingsvermogen hadden al die onderzoekers een stevige mate van eigenzinnigheid gemeen, hard nodig om zich te verzetten tegen de heersende ideeën. In de sterk theocentrische samenleving – oorzaak en gevolg van het eeuwenlange Ladder der Natuur-denken – kwam pas enige beweging toen eind zestiende eeuw geleerde wenkbrauwen voorzichtig werden opgetrokken door theologen en natuurwetenschappers. Er rezen, aanvankelijk schoorvoetend, twijfels over de Bijbel en over het Boek der Natuur58 – veroorzaakt door een ‘interne’ en een ‘externe’ beweging, zoals Eric Jorink die rationele ondergravingen omschrijft.59 Groeiende filologische kennis knabbelde aan de ‘feiten’ in de Bijbel en daarmee aan de interpretatie van de natuur, dat was de interne beweging. De externe werd in gang gezet door de ontdekkingsreizen die kennis van een heel andere natuur binnenbrachten, evenmin passend in de bestaande bijbelverhalen. Eind zeventiende eeuw was het Boek der Natuur geëvolueerd tot een zelfstandige grootheid waarmee, dat nog wel, Gods scheppende almacht werd geïllustreerd. Maar daarvoor had men de Bijbel niet meer in de eerste plaats nodig. Het Boek der Natuur was van axioma tot metafoor geëvolueerd.60 19e – 20e eeuw 19e – 20e eeuw Als Descartes aan het begin van de Verlichting geplaatst kan worden, is Immanuel Kant († 1804) aan het einde te posteren. En na hem en beïnvloed door hem de idealistische negentiende-eeuwse filosofen met een zwak voor dieren – in woord en daad – als Schopenhauer (denk aan diens poedel)61 en Nietzsche (denk aan het paard in Turijn).62 ‘Verlichting is het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten heeft’, heet het in de glasheldere woorden van Kant, die de mens in zijn Kritiken anders leerde kijken: wij kennen de dingen niet zoals ze op zichzelf zijn (Ding an sich), maar alleen zoals ze ons verschijnen (Phaenomenon). Het systeem van onze kennis snappen we beter als we kennis niet als iets passiefs opvatten maar het kenvermogen zien als een actieve, wetgevende instantie. Ergo: denken legt zijn wetten op aan de ervaring en niet andersom. Begrijpen we de grenzen van ons kenvermogen dan kunnen we de aard van onze kennis beter bepalen en begrenzen. Dit inzicht kunnen we nu vertalen naar de vele ontdekkingen in het dierenrijk in de afgelopen eeuw. Tot de twintigste eeuw werd im- of expliciet uitgegaan van de idee van inferioriteit van het dier. Toen men eenmaal nauwkeuriger ging meten en kijken is geleidelijk ontdekt hoeveel een dier meer is dan een dier, een beest. We hadden – en hebben nog steeds – bijvoorbeeld met allerlei communicatievormen in de natuur geen rekening gehouden; die pasten niet in ons denkpatroon. Toen we ze eenmaal ontdekten was de nieuwsgierigheid niet meer in te dammen, en al helemaal niet meer in de eeuw van de communicatie, waarin veel
30 |
t m g — 12 [2] — kijken naar natuur
ontdekkingen zijn gedaan. Bijvoorbeeld het dansen der bijen (Karl von Frisch), het specifieke en ingewikkelde gedrag van vogels (Niko Tinbergen), de echolocatie van vleermuizen die pas eind jaren dertig werd vastgesteld (Griffin & Pierce) terwijl men er al sinds eind achttiende eeuw naar zocht, de vinding van sonar in wo i, de alarmsignalen die bomen bij bedreiging door mieren aan elkaar doorgeven, de kolossale afstanden waarop walvissen onderling kunnen communiceren, de infrasone geluiden waarmee olifanten op tientallen kilometers afstand contact met elkaar houden, het uitzenden en ontvangen van ongeziene elektrische signalen door haaien en andere vissen, de reukstoffenindustrie van de mieren, en als nieuw raadsel de signalen die trekvogels kennelijk aan elkaar weten door te geven – wij weten alleen nog niet hoe. Eenzelfde ontwikkeling geldt voor het veel recenter onderzoeksterrein van de bio-akoestiek. Het bestond altijd al, maar wij ontdekken het pas als we er de juiste mentale houding voor hebben. Met dank Het Museum van Natuurlijke Historie, prent in: De Dierentuin aan Kant? ‘Wahrnehmung ist Erscheinung, van het koninklijk zoölogisch genootschap Natura Artis Mamit Bewusztsein verbunden’ – en met de gistra te Amsterdam (…), Oorspronkelijke houtgravuren voor dit techniek natuurlijk. En met nog iets: wetenwerk uitsluitend vervaardigd door W. Hekking Jr., G.J. Bos en J. schapshistoricus Philip Gray constateerde Smit. Uitgegeven door Gérard D. van Es. Amsterdam, Gebr. Van in de jaren zestig van de vorige eeuw: ‘Het Es 1872. knaw-bibliotheek, iisg Amsterdam. Bron: foto auteur is opmerkelijk dat in landen en bij volken waar dieren slechts als gebruiksvoorwerpen behandeld worden, weinig ontdekt is over het gedrag van dieren, en nog minder over het gedrag van mensen’.63 Een even vroeg als lovenswaardig negentiende-eeuws initiatief – uiteindelijk voorbeeld voor veel andere landen – was de instelling in 1872 van het meer dan achtduizend vierkante kilometer tellende Yellowstone-park.64 Dat was heel Amerikaans, heel visionair en heel praktisch. De theoretische negentiendeeeuwse wortels van een viertal natuurbenaderingen zijn heel Europees: die van Goethe (idealistisch), Brehm (antropomorf), Darwin (evolutionair) en Haeckel (ecologisch).65 Eigenlijk zijn die paradigma’s, die invalshoeken allemaal nog wel geldig; welke bril zet je op? In het Darwin-jaar 2009 blijkt echter dat de evolutionaire opvatting duidelijk de overheersende is, zeker in het wetenschappelijk onderzoek – alle ruim gefinancierde creationisten-activiteiten ten spijt.66
Bart Hageraats
Het Darwiniaans vsr-algoritme van Variatie, Selectie en Reproductie (respectievelijk: bron en brandstof, motor, en sleutel van de evolutie) heeft onze analyses in zijn greep.67 Dierentuinen, om te kijken naar dieren, werden in de negentiende eeuw gemeengoed in de grote Europese steden. In 1752 ontstond de oudste nog bestaande, in Schönbrunn, door Frans i en Maria Theresia gesticht als keizerlijke menagerie bij Wenen – overigens volgens de plannen van twee Nederlanders: de lijfarts Gerard van Swieten en de hoftuinier Adriaan van Steckhoven.68 Geleidelijk kregen alle grote Europese steden zo’n lustoord (voor de mens dan), veelal ontstaan uit koninklijke of adellijke menagerieën. Intussen zijn er wereldwijd ongeveer drieduizend dierentuinen, in Europa zo’n tweehonderdvijftig.69 Vanaf medio negentiende eeuw trekken de schilders, met name die van de Haagse School, de natuur in en kijken dan graag weg van de opkomende industrialisering.70 Aan het eind van diezelfde eeuw beïnvloeden landschapsen dierenprenten van de Japanse kunstenaar Ando Hiroshige (1797-1858) via het japonisme schilders als Vincent van Gogh, Félix Bracquemond en James Whistler, maar ook Manet, Monet en Degas.71 Die Japanse landschapsprenten
| 31
De groote roofvogelgalerij, prent in: De Dierentuin van het koninklijk zoölogisch genootschap Natura Artis Magistra te Amsterdam (…). knaw-bibliotheek, iisg Amsterdam. Bron: foto auteur
32 |
t m g — 12 [2] — kijken naar natuur
openden de ogen van de Europese kunstenaars en droegen in de decennia aan het eind van de negentiende eeuw wezenlijk bij tot het ontstaan van het impressionisme. Men ging anders kijken; die nieuwe binnenwereld werd veelal buiten op het doek gezet. Maar halverwege die eeuw, in 1853, werd ook het prikkeldraad, Meriweather’s snake, gepatenteerd. Het zou veel invloed krijgen op het Nederlandse landschap: heggen en houtwallen verdwenen geleidelijk en afscheidingssloten kregen vaak andere functies. De ingrijpende verandering van de natuur begon ook rond die tijd toen langzaam maar zeker de (gevolgen van de) industrialisering met bijbehorende bevolkingsexpansie vorm ging krijgen. In die tweede helft van de negentiende eeuw deed zich verder het merkwaardig historisch fenomeen voor dat een relatief eenvoudig vervoermiddel als de fiets en een gecompliceerd vervoermiddel als de auto zich zowat tegelijk ontwikkelden.72 Vooral de auto zou een enorme invloed op de natuur, de algehele leefomgeving krijgen. Rond 1900 is er sprake van een ‘biologisch réveil’ waarin Thijsse en Heimans een belangrijke rol spelen door de bevolking bij de natuur te betrekken.73 Na N70, het Europees Natuurbeschermingsjaar 1970 dat juist in een ‘groene golf’ viel,74 is die belangstelling fors gegroeid en daarna nog extra gevoed door natuur- en milieubewustheid van de (vervuilende en opmakende) westerse mens. Intussen is het niet gemakkelijk om natuur te definiëren. Ten opzichte van vroeger is het begrip,75 zeker in Nederland, al dan niet stilzwijgend uitgebreid tot alle plekken, elke snipper waar cultuur, bebouwing of asfalt niet alle plaats inneemt. Maar valt dan voor velen elk dier en elke boom die daar nog wordt waargenomen ook onder het begrip ‘natuur’ – evenals alle huisdieren? De simpelste (inflatoire?) definitie lijkt nu om alles wat leeft en geen mens is, dan maar natuur te noemen. Tegenwoordig is er ook veel erkende natuur in de drukke en lawaaierige stad, langs de snelweg en de spoorbaan, op hoge onbereikbare gebouwen, sportvelden en begraafplaatsen, onder iedere steenhoop en stoeptegel, diep in zee, rivier en sloot en hoog in de lucht. Maar natuur is vooral: in de natuurterreinen, parken en tuinen. Alle particuliere tuinen bij elkaar beslaan een zeer substantiële oppervlakte natuur. Dan is het duidelijk dat door de modieuze, ‘lekker makkelijk’, verstening van die tuinen het vogelbestand er niet op vooruit gaat. Een bestand dat al veel te lijden heeft van die andere uniformering en rationalisering: in de landbouw. Zou de groeiende algemene interesse voor natuur vooral voortkomen uit de aantasting, haar dreigende verdwijning? Er zijn in ieder geval genoeg paradoxale ontwikkelingen te signaleren. Vogels duiken op in de allereerste Nederlandstalige versregels, rond 1100, in het welbekende ‘Hebban olla vogala nestas hagunnan hinase ic andu thu. War unbidan we nu?’76 Zij vormen de meest aanwezige en (dus) meest bestudeerde dierklasse (Aves). Begin twintigste eeuw verschenen er mondiaal zo’n vijfhonderd wetenschappelijke artikelen per jaar over vogels; eind van die eeuw is dat aantal verdertigvoudigd en jaarlijks verschijnen er dan wereldwijd zo’n duizend
i, 1 Marumia muscosa, tabl. 4 in: C.L. Blume, Rumphia sive Commentationes Botanicae (Leiden 1835-1848) (zie hier afb. p. 27). Bron: knaw-bibliotheek, iisg Amsterdam
| 33
34 |
i, 2 Simia Troglodytes Blumenb., i, 3 Simia Satyrus Linn., i, 4 Simia Longimana Een artistieke impressie van chimp-achtigen (Troglodytes troglodytes). In: Johann Christian Daniel von Schreber: Die Säugethiere in Abbildungen nach der Natur mit Beschreibungen. Erlangen, 1774-1855. Bron: knaw-bibliotheek, iisg Amsterdam
| 35
i, 5 Simia Silvanus Linn., i, 6 Simia Leucisca, i, 7 Simia Shinx Linn. In: Johann Christian Daniel von Schreber: Die Säugethiere in Abbildungen nach der Natur mit Beschreibungen. Erlangen, 1774-1855. Bron: knaw-bibliotheek, iisg Amsterdam
36 |
i, 8 Prent van Sam. Weber in: F.G. Hemprich et G.C. Ehrenberg, Symbolae Physicae, Pars Zoologica ii, Insecta et anim. evertebr., tweede deel van Symbolae Physicae seu Icones et descripriones corporum Naturalium novarum aut minus cognitorum, quae ex itineribus per Libyam Aegyptum Nubiam Dongalam Syriam Arabiam et Habessiniam publico institutis sumptu Friderici Guilelmi Hemprich et Christiani Godofredi Ehrenberg (…) [z.p.] 1828. Bron: knaw-bibliotheek, iisg Amsterdam
i, 9 Prent van Sam. Weber in: F.G. Hemprich et G.C. Ehrenberg, Symbolae Physicae, Pars Zoologica ii, Insecta et anim. evertebr., ii, (1828). Bron: knaw-bibliotheek, iisg Amsterdam
| 37
38 |
i, 10 Prent van Sam. Weber: in deel ii van F.G. Hemprich & G.C. Ehrenberg, Icones et descripriones (…) Libyam Aegyptum (…) [z.p.] 1828. Bron: knaw-bibliotheek, iisg Amsterdam
i, 11 Vleermuizen in M.H. Milne Edwards, Recherches pour server a l’histoire naturelle des mammifères, dl. ii, (Masson, Paris 1868 à 1874). Bron: knaw-bibliotheek, iisg Amsterdam
| 39
40 |
i, 12 Schelpen ‘Ex Museo Excell. D.D.C.J. Trew & Mülleri’, pl. B vi in: G.W. Knorr/vert. P.L.S. Muller, Deliciæ Naturæ Selectæ (…) (Dordrecht 1771) (zie hier afb. p. 28). Bron: knaw-bibliotheek, iisg Amsterdam
| 41
i, 13 Papilio Bianor en P. Nox, en Machaon. (Dr. A.S. Mulder in lap. del./J.M. Kierdorff impr.), Insecta, tab. 5, in: Coenraad Jacob Temminck, Natuurlijke Geschiedenis der Nederlandsche Overzeesche Bezittingen (Zoologie/Platen), (Leiden 1839-1844). Bron: knaw-bibliotheek, iisg Amsterdam
42 |
i, 14 Schorpioenen in: F.G. Hemprich & C.G. Ehrenberg, Symbolae Physicae seu Icones et descriptiones corporum Naturalium novorum aut minus cognitorum, quae ex itineribus per Libyam Aegyptum Nubiam Dongalam Syriam Arabiam et Habessiniam (…), Berlijn 1828, Pars Zoologica ii, Insecta et Anim. Evertebr. Bron: knaw-bibliotheek, iisg Amsterdam
| 43
i, 15 Insecta ‘Gastropacha’ in: F.G. Hemprich & C.G. Ehrenberg, Symbolae Physicae seu Icones et descriptiones corporum Naturalium novorum aut minus cognitorum, quae ex itineribus per Libyam Aegyptum Nubiam Dongalam Syriam Arabiam et Habessiniam (…), Berlijn 1828, Pars Zoologica ii, Insecta et Anim. Evertebr. Bron: knaw-bibliotheek, iisg Amsterdam
44 |
i, 16 Sagus Rumphii, tab. 126 in: C.L. Blume, Rumphia sive Commentationes Botanicae (Leiden 1835-1848) (zie hier afb. p. 27). Bron: knaw-bibliotheek, iisg Amsterdam
| 45
i, 17 Lepus, pl. xv in: F.G. Hemprich & C.G. Ehrenberg, Symbolae Physicae seu Icones et descriptiones corporum Naturalium novorum aut minus cognitorum, quae ex itineribus per Libyam Aegyptum Nubiam Dongalam Syriam Arabiam et Habessiniam (…), Berlijn 1828, Pars Zoologica ii, Insecta et Anim. Evertebr. Bron: knaw-bibliotheek, iisg Amsterdam
46 |
i, 18 Rhinoceros Sondaicus (H. Schlegel, ad nat. del./J.M. Kierdorff, impr.) Mammalia, tab. 33, in: Coenraad Jacob Temminck, Natuurlijke Geschiedenis der Nederlandsche Overzeesche Bezittingen (Zoologie/Platen), (Leiden 1839-1844). Bron: knaw-bibliotheek, iisg Amsterdam
| 47
i, 19 Lepus Audubonii, Mammals plate xiii, in: Spencer F. Baird, Mammals of North America. The descriptions of species based chiefly on the collections in the Museum of the Smithsonian Institution (J.B. Lippincott & Co, Philadelphia 1859). Bron: knaw-bibliotheek, iisg Amsterdam
48 |
i, 20 Semnopithecus Rubicundus (Dr. A.S. Mulder in lap. Del./J.M. Kierdorff, impr.), Mammalia tab. 9, in: Coenraad Jacob Temminck, Natuurlijke Geschiedenis der Nederlandsche Overzeesche Bezittingen (Zoologie/Platen), (Leiden 1839-1844). (Hans Slabbekoorn identificeerde : Presbytus rubicunda, Rode bladaap uit Indonesië). Bron: knaw-bibliotheek, iisg Amsterdam
Bart Hageraats
vogelboeken. De eerdergenoemde onbegrensde technische (druk)mogelijkheden culmineren voor vakman en liefhebber in het grootformaat Handbook of the Birds of the World (hbw). Begonnen in 1992 zal het in 2011 compleet zijn met zestien delen.77 Maar dan heb je ook alle vogels. Dat kan nog van geen andere dierklasse gezegd worden: ‘for the first time an animal class will have all the species illustrated and treated in detail in a single work. This has not been done before for any other group in the Animal Kingdom’. Het zal hiermee ook de grootste en compleetste boekuitgave uit de geschiedenis én de toekomst worden gezien het ‘simpele feit’ dat er nauwelijks nog nieuwe soorten vogels zullen worden ontdekt terwijl er wel vele (dreigen te) verdwijnen. Nigel Collar vraagt zich in de inleiding tot deel 5 af of een dergelijke encyclopedische studie eerder had kunnen verschijnen. Honderd jaar geleden was het uitgesloten omdat er nog zoveel te onderzoeken viel. Vijftig jaar geleden was het beeld nog zeer incompleet en de biologische kennis over veel vogels nog zwak. ‘De afgelopen kwarteeuw echter is getuige geweest van een radicale transformatie van onze kennis doordat de groei van wereldwijde toeristenmarkten en verspreiding van Peterson-stijl veldgidsen vogelkijken hebben opgetild tot een belangrijke, internationaal uitgeoefende activiteit. De zeldzaamste vogels zijn dientengevolge gespot, hun kenmerken voor feilloze identificatie regelmatig bevestigd en hun gedrag en habitat ruim gedocumenteerd. hbw sprong op die golf en brengt ze triomfantelijk naar de kust’.78
In de twintigste eeuw is onderzoek gaandeweg veelal teamwerk geworden. Toch zijn er wel enkele grote onderzoekersnamen te noemen, van ethologen bijvoorbeeld: de Nederlander Niko Tinbergen en de Oostenrijker Konrad Lorenz79 en later de Amerikaanse sociobioloog Edward O. Wilson. De geograaf/psycholoog Adriaan Kortlandt (*1918) ontwikkelde zich tot dierpsycholoog/etholoog en deed vanaf 1960 baanbrekend onderzoek aan chimpansees in Afrika.80 Hij poneerde onder meer de these dat het met de handen dragen van iets de primaire oorzaak was van het rechtoplopen van de mens, terwijl antropologen, in navolging van Darwin, meenden dat die volgorde juist andersom was. Kortlandt was de allereerste wetenschapper die chimpansees van nabij uit schuilhutten observeerde. Kort na hem deed Jane Goodall, echtgenote van de Nederlandse dierenfilmer Hugo van Lawick, dit ook en werd veel beroemder. Maar zij legde contact met de dieren – en met de media – wat Kortlandt juist vermeed. Het ‘archetype van la bella et la bête’ sprak de kijker wel aan. Kortlandts foto- en filmapparatuur was niet bijster, waardoor een deel van zijn tweede expeditie mislukte. Pas in 1964, tijdens zijn derde expeditie, slaagde de film van het experiment met chimpansees die een opgezette panter van achteren aanvallen met door Kortlandt klaargelegde knuppels. Experiment en film werden beroemd.81 Intussen wordt bijna een halve eeuw later het archief van deze pionier-diergedragonderzoeker bij Naturalis ondergebracht.
| 49
50 |
t m g — 12 [2] — kijken naar natuur
Schrijvende dierenonderzoekers en onderzoekende dierenschrijvers hebben met name na wo ii hun sporen verdiend.82 Zij hebben een vaste lezersschare weten op te bouwen; toch veel namen voor zo’n betrekkelijk klein taalgebied. De naoorlogse scholing en natuurfascinatie hebben zich wel uitbetaald en elk laat zijn lezers op een eigen manier naar natuur kijken. En iedereen laten kijken, laten mee-ervaren, daaraan is in de eerste plaats – zonder wie dan ook te kort te willen doen – toch de naam gekoppeld van de ‘pure British’ en vermoedelijk meest bereisde mens ter wereld, David Attenborough (*1926).83 Het is sir David die de hoge kwaliteitsmaatstaf voor tv-natuurfilms heeft gezet. Hij was zich daarbij terdege bewust van de ontspannende waarde die televisie heeft, naast de informatieve kant van het medium. Dosering en taalgebruik bleken bij hem in juiste handen en geen berg ging hem te hoog of zee te diep om dié unieke opname te krijgen die hij voor ogen had. Natuurlijk om de tientallen miljoenen kijkers te ‘dazzlen’, maar vooral om hen deelgenoot te maken van dat leven elders op aarde, die natuur waarvan ook de verstedelijkte kijker deel uitmaakt, zij het op afstand. Zijn leven loopt gelijk op met de ontwikkeling van televisie. Hij bleek de juiste man op de juiste plaats en vooral: op de juiste tijd, en bovendien wist hij in alle bescheidenheid tot op heden de nodige aandacht te genereren.84 Hij begon met te filmen wat nog onbekend was en is zich goed bewust van het risico van manipulatie: heel goed opletten en minimaal toepassen. Zijn adagium: doe het dier geen kwaad en laat het niets doen behalve als je weet dat ze het ook daadwerkelijk zelf, van nature doen. Zijn taak ziet hij in het dieren filmen zoals ze zich gewoon gedragen. Gevaarlijk werk? Nee hoor. Hij praat altijd zacht omdat hij dicht bij de dieren zit en nasynchronisatie gebruikte hij vroeger wel omdat het technisch vaak niet anders kon, maar nu niet meer. Stilte is naar zijn ervaring het moeilijkste op te nemen. Bedenk, zo zegt hij verder, dat veel zoogdieren ’s nachts actief zijn, waardoor wij er ons nogal eens op verkijken. Hij had zelf veel dieren, onder andere kaketoes en kolibries, maar ook hij is veranderd in zijn houding tegenover dieren en zou ze nu niet meer houden. En dierentuinen? Die hebben een educatiefunctie, spelen een rol in wetenschappelijk onderzoek en zijn nogal eens de laatste redding van een diersoort. Als de dieren zich daar voortplanten gaat het redelijk; dan hoef je ze niet in het wild te vangen. Op de vraag of hij tv-educatie ideeën heeft luidt het antwoord: dat hoeft niet – de breedte van de programma’s is de maatstaf. En een missie? Zien hoe de natuur in elkaar zit vindt iedereen toch mooi. Is er een permanente oorlog in de natuur? Nee hoor, dat niet. Wel permanente vragen van ons: hoe zit dit, hoe zit dat en waarom. Is hij een religieus man? Neen, hij heeft geen godsideeën. Waarom denkt hijzelf dat zijn programma’s succesvol zijn? Vanwege de opnames van wat eerder ongezien was; vanwege de kwaliteit en mooie opnamen; omdat de mens niet centraal staat en omdat de kijker niks wordt aangesmeerd. Het is, maar dit terzijde, nog steeds een veelbekeken fragment: de liervogel die een kettingzaag imiteert en daarmee zijn eigen ondergang bezingt; kan het
Bart Hageraats
symbolischer? Met de ontwikkeling van de tv is Attenborough niet zo gelukkig. Concurrentie en steeds meer zenders werkt juist niet gunstig; er komt (te)veel van hetzelfde. Over de moderne ontwikkelingen en kwaliteitveranderingen, met name bij de tv, zegt sir David tenslotte: “I am a yesterday man”.85 Attenborough is natuurlijk niet de enige buitenlandse natuurfilmer – of moeten we hem een fauna-dominee noemen die esthetica in plaats van geloof verkondigt?86 Uit Nederland kennen we baron Hugo van Lawick (1937-2002) en verder zijn er de meer anoniem werkende filmers en fotografen van bijvoorbeeld National Geographic, Planet Earth en Discovery Channel. Menigeen voelt zich bij eigen natuurbezoek misleid omdat er ‘in het wild’ zo weinig dieren te zien zijn in vergelijking met de overvloed in natuurfilms.87 Dat ligt aan het natuurconcept van de bezoeker die zich niet realiseert dat zelfs een niet-gemanipuleerde film in ieder geval in de tijd gemanipuleerd is. Of de alerte bezoeker door de natuurfilms die hij ziet ook anders gaat denken, is de vraag. Hij zal zeker meer oog voor detail en samenhang ontwikkelen en zijn gedrag zal beïnvloed worden; hobby’s, vakanties, sporten, onderzoeken. Maar in hoeverre het werkelijk invloed op zijn denken heeft, zou moeten worden uitgezocht. Voorheen hadden natuurfilms nog wel eens een folkloristisch, vrijblijvend of oubollig aureool. Maar met de komst van zenders als National Geographic88 Channel eind vorige eeuw en het gelijknamige Nederlandstalige tijdschrift in 2000 heeft professionalisering gezorgd voor een ferme opwaardering van het genre. Niet alleen doordat de programma’s in een maatschappelijk vruchtbare bodem vallen maar ook dankzij de kwaliteitsimpuls en natuurlijk de investeringen die zijn gedaan. Deze instituten zullen zeker een groeiende rol gaan spelen in de recent ontstane onderzoeksdiscipline animal studies. We worden door de media massaal naar buiten, de natuur in gejaagd. Is het niet door weermannen of weatherbabes dan wel door ‘Natuurmonumenten’, Op lemen voeten of vroege vogels. Kon je vroeger nog wel eens zelf bedenken waar je heen ging – of thuis bleef –, tegenwoordig wordt dat voor je gedaan. En er wordt massaal gehoor aan gegeven. De levende have ziet daardoor in de met name sinds de jaren zeventig drukker geworden natuurterreinen en recreatiegebieden liever om naar elders, naar rustiger leefomstandigheden. Dat veranderde, geïntensiveerde natuurbezoek komt niet alleen voort uit de zwervende burger, de bezoeker, maar ook uit een gewijzigde houding van natuurbeheerders. Gaven eind jaren vijftig bosarbeiders van Staatsbosbeheer het nog door als er recreanten waren gesignaleerd in de bossen, overeenkomstig het idee ‘Ik ben de houtvester en vertegenwoordig de Nederlandse Staat. U bent mijn gast, dus gedraagt u!’, intussen is een andere wind gaan waaien. Een meer Amerikaanse visie: ‘Welkom in uw terrein. Het is een voorrecht dat ik dat mag beheren’.89 Wie zich begin eenentwintigste eeuw verbaast over de fenomenale mediaaandacht voor Knut,90 de ijsbeer in de Berlijnse dierentuin, en meent dat deze hype typerend is voor onze tijd en onze samenleving kan zich ter relativering verdiepen in Jumbo, de olifant die in de jaren tachtig van de negentiende eeuw
| 51
52 |
t m g — 12 [2] — kijken naar natuur
de Angelsaksische wereld in zijn greep hield. Jumbo was in 1861 in Centraal Afrika gevangen, terechtgekomen in de Parijse Jardin des Plantes en enkele jaren later met de Londense Zoo voor een neushoorn geruild. In de vijftien jaar die volgden groeide de bul op tot de grootste olifant van Europa en gedroeg zich ‘keurig’.91 In 1880-81 echter werd hij onhandelbaar – veroorzaakt door tandpijn of, meer voor de hand liggend, de musth. Directeur Bartlett durfde zijn ‘speciale behandeling’ voor een olifant in de musth niet door te zetten uit angst voor reacties van het publiek en hield dus maar een geweer achter de hand. Een agent van circus Barnum echter zag kans het dier te kopen en zou het naar Amerika verschepen; een klein berichtje in The Times volgde. Maar de olifant deed moeilijk en toonde weinig behoefte in de haven in een krat te worden gestopt. ‘Het zicht op hem, aan de ketting gelegd voor de reis, veroorzaakte een vuurstorm. Gedurende vijf weken vlogen de ingezonden brieven en editorials in de rondte waarin werd besproken wat The Times noemde “de kwestie die de laatste tijd het land veel meer heeft beroerd dan welke politieke kwestie ook”. (…) Maar de meeste Engelsen – inclusief John Ruskin en de Prins van Wales – betreurden het besluit, smeekten de autoriteiten de botte Amerikanen niet “onze” Jumbo mee te laten nemen, en boden aan om geld bijeen te brengen om hem terug te kopen. Sommigen schreven naar Jumbo zelf en velen stuurden hem geschenken: bergen broodjes, bloemen, sigaren, whisky, juwelen, zelfs twaalf dozijn oesters om hem kracht te geven om te vechten. [De markt wist er natuurlijk wel weg mee en] melkte de manie uit door “Jumbo” hoeden, halskettingen, sigaren, stropdassen, waaiers, wachten, oorringen, laarzen, overjassen, ondergoed, parfum, beignets, hutspot, ijs en zelfs kussen aan te bieden’.92
Bovendien leverde het hele circus, net zoals honderdtwintig jaar later met Knut, de betrokken dierentuin een berg extra revenuen op. Overigens heeft dit soort maatschappelijke hypes en media-fenomenen vrijwel altijd betrekking op een individueel dier, zelden op een groep of een massa dieren.93 Nog geen tien jaar na de geschiedenis met Jumbo beginnen de eerste dieren(film)opnamen.
Sprong uit de moraal Sprong uit de moraal Dick Hillenius schreef bijna vier decennia geleden: ‘De mens is een instrument, geboetseerd door de honderdduizenden prikkels die uitgaan van planten, dieren, klimaat en hun samenhangen, lang voor landbouw en industrie begonnen met de wereld te versimpelen en te verharden en te overvullen met mensen’.94 De gevolgen van dit proces lopen voor mens en dier juist de laatste decennia uit de hand, wat blijkt uit de vele geëngageerde boeken en artikelen, vol van stil, insnijdend verdriet. Het West-Europese landschap is, zeker voor veel vogelsoorten, behoorlijk uitgewoond.
Bart Hageraats
| 53
Diezelfde mens echter waarop Hillenius doelt kan een groot intellectueel verschil ervaren wanneer hij of zij zich al lezende verdiept in de geschiedenis of in de natuur. Want daarbij dringt zich als vanzelf de ervaring op dat je bij geschiedenis steeds wat moet vinden, beoordelen, of je wilt of niet, want het gaat altijd over (mede)mensen. ‘Sofern wir an die Moral glauben, verurteilen wir das Dasein’ schreef Nietzsche in Der Wille zur Macht. Bij de natuur – tenminste zolang de mens zich er niet mee bemoeit – kun je oordeelloos de zaken tot je nemen; dat is uiteindelijk veel meer ontspannen en tijdloos, geruststellender zelfs? Uiteraard hebben meer mensen dat zo ervaren. Natuuronderzoeker William Bartram vond rond 1800 de schoonheid van de ongerepte landschappen verbijsterend en ontzagwekkend; die waarnemingen waren zo krachtig dat hij soms het gevoel had dat ze zijn alledaagse begrip voor de dingen overstegen.95 Koos van Zomeren noteerde in Het dier in het dier: ‘Natuur geeft je geweten vrij’, en Desmond Morris beschreef het in De naakte mens zo: ‘zelfs de meest gedenkwaardige gebeurtenissen in de geschiedenis worden onbetekenend als je jezelf laat wegdrijven in de datumloze dierenwereld’. Het meest indringend werd het in 1992 geformuleerd door de filosofische dierenverdediger/vereerder Elias Canetti: ‘Dieren, zeg je. Wat bedoel je? Je bedoelt alles wat leeft en waarvan je houdt omdat je het niet begrijpt’. En nog compacter: ‘Gelukkig word ik alleen als ik over dieren lees: concreet en uitvoerig. De enige sprong uit de moraal’.96 In dierenogen valt hetzelfde licht/ als in het oog van mensen. (…) Denkenden gaan met dieren/ onder dezelfde hemel/ dezelfde einder tegemoet, door één verlangen voortgedreven:/ leven. (Maurits Mok)
Noten 1 Nederland kent intussen Thijsse’s Hof in Bloemendaal (met standbeeld), het Thijsse Park in Amstelveen, het Thijsse monument op Texel en de Heimans & Thijsse stichting (bibliotheek/ archief) in Amsterdam. 2 De Hubble ruimtetelescoop is 16 m. lang, heeft een 2,4 m diameter spiegel, staat op 600 km. hoogte, omloop 97 minuten, telt 3000 sensoren; gegevens worden in usa en in München verwerkt; gaat vervangen worden door James Webb ruimtetelescoop. 3 Bijvoorbeeld: afgelopen voorjaar keken driekwart miljoen unieke bezoekers uit de hele wereld mee in de nesten van acht soorten broedende vogels in Nederland (torenvalk, steenuil, ijsvogel, lepelaar, grote stern, slechtvalk, ooievaar en koolmees) via de vogelbescherming-site ‘beleefdelente.nl’ (vogels, zomer 03/2009, p. 4). 4 Zie hiervoor de inaugurele rede van Marcel Broersma (maart 2009): De associatiemaatschappij, journalistieke stijl en de onthechte consument. 5 In Nederland is in de periode 1989-2003 het areaal stedelijk gebied met ruim 61.000 ha toegenomen, een oppervlak zo groot als de no Polder (pbl, Natuurbalans 2009, p. 149). 6 Van de diepzeebodem is pas één procent bezocht. Driehonderd miljoen vierkante kilometers liggen in het verschiet en veel nieuwe ecosystemen zijn nog te ontdekken en in beeld te brengen. In 1960 werd door Picard & Walsh het diepste punt bereikt, de bodem van de Marianentrog, ruim 11 km diep.
Noten
54 |
t m g — 12 [2] — kijken naar natuur 7 Naast de vele regionale of op een specifieke diersoort gerichte instellingen zijn er de grote landelijke organisaties, met de volgende ledentalontwikkeling (x 1000): 1992 1997 2002 2007 2009 Provinciale Landschappen (samen) 193 226 271 298 300 Natuurmonumenten 592 874 960 881 882 Wereld Natuur Fonds 360 657 745 818 927 Vogelbescherming 74 122 125 135 150 8 Uit: J.T. Lumeij e.a. (red.), Beter één vogel in de hand…, knnv Uitg., Zeist 2008, p. 124. Cijfers betreffen 2006. De Europese verhouding tussen het ledental van vogelbeschermingsverenigingen en het aantal inwoners: Gr.Brittannië 1:82 Nederland 1:128 Duitsland 1:148 België 1:160 Denemarken 1:423 Noorwegen 1:511 Ierland 1:800 Italië 1:1383 Frankrijk 1:1845 Spanje 1:5080 9 Zoals daar zijn: historische (vogelvangst/visserij), esthetische (kooivogels/raskat & hond), maatschappelijke (jacht/schade), juridische (samenwerking/bescherming), morele (behoud/ beheer), sociale (huisdieren/recreatie), emotionele (dierenleed/wedstrijden), wetenschappelijke (biologie/ecologie), kunstzinnige (schilderkunst/foto’s), economische (kwekerijen/mesterijen), filosofische (dierenzorg/bevrijding) en technische (kijkers/foto/film) elementen. 10 Zoals het vierde deel van zijn Kultur der Renaissance in Italien (1860) heet. Hij zou de uitdrukking hebben geleend van Michelet (1855). 11 Opgezet als het allereerste boek over vogels kijken, Bird Watching uit 1901 van Edmund Selous. 12 Albert Beintema, Mijn vogels. Atlas, Amsterdam/Antwerpen 2007, citaten p. 345 en 346. 13 Het is een wrange samenloop en een teken van politiek opportunisme dat op dezelfde dag dat het weidevogelrapport uitkwam, nota bene gemaakt in opdracht van de overheid, waarin onomstotelijk werd aangetoond dat de vos slechts één van de predatoren is – en niet eens de schadelijkste –, de minister van Landbouw de vossenjacht weer toestond. Het blijkt vooral de mens zelf te zijn die (indirect) de (weide)vogelschade veroorzaakt, maar daar was dan zo gauw weer geen wetje tegen. Goed kijken naar natuur is kennelijk toch een heel aparte discipline. 14 In 1864 werd de eerste, de ’s Gravenhaagsche Vereeniging tot Bescherming van Dieren opgericht. Afschaffen van trekhonden, verbeteringen voor paarden, verbieden van couperen en betere slachtvoorschriften waren de prioriteiten. Vergelijk: de in juni 1981 opgerichte wspa, World society for the protection of animals, telt 9000 lid-organisaties in ruim 150 landen, 13 kantoren en enkele honderdduizenden leden. Het is het grootste samenwerkingsverband van dierenwelzijnsorganisaties en de society treedt op als adviseur bij vn en Raad van Europa. De wspa zet zich met name in in gebieden waar dieren nauwelijks of geen bescherming hebben. Vijf vrijheden gelden als basis: vrij van honger en dorst, ongemak, pijn, verwonding en ziekte, angst en smart, en om normaal gedrag te uiten. 15 In juni 2009 ging de Tweede Kamer akkoord met een verbod op pelsdierhouderij per 2018 en voor 2011 en 2012 staan het verbod op dierproeven voor cosmetica en het verbod op legbatterijen op het programma, evenals de verplichting honden te chippen. 16 Gegevens uit: Hans Peeters & Kim Wheeler, Vogels en de Wet.nl.,Vereniging Politie Dierenen Milieubescherming i.s.m. Vogelbescherming Nederland en knnv Uitg. z.p. 2008, 336 pp.; en van diverse sites, waaronder die van de db. Verder is er veel info te vinden in: Annelies A. Freriks, ‘Natuurbeschermingswetgeving’, J. Lumeij e.a., Beter één vogel in de hand…, p. 169-179. De belangrijkste natuurwetten: • de Boswet van 1961 is er ter bescherming van bossen: wat bos is, moet bos blijven en gekapt bos moet herplant, desnoods via compensatie elders; • de Flora- en Faunawet (Ffwet) van 2002 vervangt de Vogelwet 1936 en het bijbehorende Vogelbesluit 1994 en beschermt alle vogel- en veel diersoorten die van nature in de eu in het wild voorkomen – behoudens de nodige uitzonderingen. Leidend beginsel is de algemene zorgplicht voor in het wild levende dieren, planten en hun leefomgeving. De eu-Vogelrichtlijn uit 1979 en de euHabitatrichtlijn (hr) zijn in deze en de volgende wet geïmplementeerd, evenals de Conventie van Bern uit 1979, die de grensoverschrijdende eu-habitats en enkele Noord-Afrikaanse landen regelt.
Bart Hageraats
• de Natuurbeschermingswet (Nbwet) 1998, eind 2005 in werking getreden, richt zich op het behoud van de leefgebieden van beschermde diersoorten en belangrijke habitattypen. Deze drie wetten wil het kabinet integreren in één wet waarin meer eenheid en consistentie in de bevoegdheidsverdeling in de natuurwetgeving is doorgevoerd, met als leidend principe ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’. • de Wet op de Dierenbescherming (wdb) van 1961 is toegespitst op de zorg voor gedomesticeerde (huis)dieren en de Wet op de Dierproeven (wod) van 1977 (1996) stelt strikte regels voor de 650.000 dierproeven die jaarlijks in Nederland worden verricht; • de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (gwwd) uit 1992 (ook: Dierenwelzijnswet) gaat evenals de Flora- en Faunawet uit van het ‘nee, tenzij’-beginsel: handelingen ten opzichte van dieren zijn verboden, tenzij in de wet staat dat het is toegestaan; • cites, de Convention on International Trade in Endangered Species of wild fauna and flora, werd midden jaren zeventig van kracht. Zo’n 180 landen regelen door middel van vergunningen en certificaten de handel in meer dan dertigduizend soorten dieren en planten. De Flora- en Faunawet geeft uitvoering aan Cites. • Daarnaast zijn er nog de Wabo (Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht), de Awb (Algemene Wet Bestuursrecht), de Wro (Wet op de Ruimtelijke Ordening), de wed (Wet op de Economische Delicten) en het WvSr (Wetboek van Strafrecht) waarop een beroep kan worden gedaan voor zaken die direct of indirect met de natuur van doen hebben. Ten slotte zijn er dan nog meer dan een handvol milieuwetten van kracht, zoals de wetgeving inzake Bestrijdingsmiddelen (1962), Oppervlaktewater- en Luchtverontreiniging (1970), Geluidshinder (1979), Bodemsanering (1983), Milieugevaarlijke stoffen (1985), Meststoffen (1986) en Bodembescherming (1986). 17 John A.M. Janssen & Joop H.J. Schaminée (red.), Europese Natuur in Nederland. Natura-2000 gebieden. [i] Zee en kust [ii] Laag Nederland [iii] Hoog Nederland, knnv Uitg., Zeist 2009, resp. 296, 248 en 360 pp. Eerder verschenen de delen Habitattypen (2003) en Soorten van de Habitatrichtlijn (herz. dr. 2008). 18 Zie bijvoorbeeld: http://dierenrechten.startpagina.nl. 19 Gegevens o.b.v. ‘Illustratieverantwoording. De Iconographia Zoologica in de Artis Bibliotheek’ van conservator Piet Verkruijsse, in: Kester Freriks, Vogels Kijken, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 2009, en de Volkskrant 7 maart 2009, en lezing bij presentatie Freriks, Vogels kijken. Verder gegevens uit: www.museumkennis/nl/nnm.dossiers/museumkennis/i002281. html, en enkele foto-info sites. 20 Overigens heeft het Museo Nacional de Ciencias Naturales in Madrid een vergelijkbare collectie die ook van Nederlandse oorsprong is, bijeengebracht door Johannes le Francq van Berkhey (1729-1812) – docent natuurlijke historie in Leiden en auteur van de meerdelige Natuurlijke historie van Holland, in 1805-11 gevolgd door de zesdelige Natuurlijke historie van het rundvee in Holland. 21 Zie over die bibliotheek onder andere [Frans van der Kolff, Jaap Kloosterman, Jan Lucassen], ‘Lectures on the library of the Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences’, in: On the Waterfront. Newsletter no. 11 of the Friends of the iish, [Amsterdam] 2005, p. 9-15. 22 Zie bijvoorbeeld het rijk geïllustreerde Brian J. Ford, Images of science. A history of scientific illustration. The British Library, London 1992 (m.n: ‘Illustrating the animal world’, p. 47-80); en een enigszins vergelijkbare Nederlandse uitgave: [R. Breugelmans, eindred.], Goed gezien. Tien eeuwen wetenschap in handschrift en druk. Universiteitsbibliotheek/ Universitaire Pers Leiden, Leiden 1987 (m.n: ‘De dierenwereld’, p. 129-146). Zie hier ook de bijdrage van Hansjorg Ahrens over Naturalis. 23 België heeft in Brussel het Vlaamstalige narafi, dat staat voor Nationaal Radio en Film Instituut, in de jaren ’20 opgericht door Henri Storck, nu Hogeschool voor Wetenschap en Kunst: foto, film, video en tv-opleiding. De Franstalige tegenhanger is inraci, het Institut National de Radioélectricité et de Cinématographie. Nederland heeft de Nederlandse Film en Televisieacademie/ Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten in Amsterdam en daarnaast een geplande filmacademie in Rotterdam (rfa), in samenwerking met Hogeschool inholland en het Albeda College. Verder de Fotoacademie die opleidingen tot fotograaf op hbo-niveau verzorgt, met vestigingen in Amsterdam, Rotterdam en Groningen plus nog een vijftal dependances. De Fotoschool is gevestigd
| 55
56 |
t m g — 12 [2] — kijken naar natuur in Rotterdam en Groningen en biedt fotoacademie-basisopleidingen aan in een handvol steden. De Nederlandse Fotovakschool is georganiseerd vanuit de branche en verzorgt in zes steden basis- en vakopleidingen op hbo en mbo-niveau. 24 E.J. Weeda e.a. Atlas van Plantengemeenschappen in Nederland (knnv, Utrecht 2000) schrijven in deel i, p. 33: ‘Bij het verzamelen van de illustraties [voor de vier delen] is veel oud archiefmateriaal doorzocht. Hierbij zijn we op een gemis gestuit dat in het kader van de atlas niet van doorslaggevende betekenis is, maar wel met het oog op ecologisch-historisch onderzoek, waarvoor de belangstelling groeiende is. Wij bedoelen de slechte toegankelijkheid van biologisch archiefmateriaal, onder meer in de vorm van oude foto’s. Dit materiaal is verdeeld over een groot aantal organisaties in Nederland, en de ontsluiting ervan is gering. Zoektochten bijvoorbeeld naar illustraties van oude wijzen van landgebruik zijn dikwijls vastgelopen, omdat niet bekend is in welk archief zij aanwezig zouden kunnen zijn, of omdat archieven niet ontsloten blijken of althans geen ingang hebben op landschapstype, biotoop of plantensoort. Het verdient dan ook aanbeveling een centraal archief op te zetten met ingangen op oude illustraties op biologisch, ecologisch en landschapshistorisch gebied’. 25 ‘Oeroud is immers de relatie van de mens tot de schim, die van hemzelf en die van de dieren. Die relatie is wellicht sterker geworden in de met vuur verlichte grotten van de ijstijd, toen zijn leven bijna volledig veranderde in een schimmenbestaan. Uit die tijd stammen de oudste schetstekeningen van reusachtige dieren, diep in de grotten. Hun betekenis voor de mensen komt tot uitdrukking in hun omvang. Het waren magische tekeningen; de filmsterren van tegenwoordig zijn door hun schimmen net zo machtig als destijds de mammoet en de beer’, zo filosofeerde Canetti zeven decennia geleden in een interview in Der Sonntag, april 1937, o.a. geciteerd in Sven Hanuschek, Elias Canetti. De biografie, Arbeiderspers, Amsterdam 2008, p. 274; ook in: Elias Canetti, Werke x (2005), p. 136. 26 Georges Posener e.a., Lexikon der Ägyptischen Kultur, Löwit, Wiesbaden z.j, en aanvullende gegevens uit Hans Biedermann, Prisma van de symbolen, Het Spectrum, Utrecht 1992. 27 Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Theo de Feyter. Ambo, Amsterdam 2002; de angst voor de dood en de zoektocht naar onsterfelijkheid is het centrale thema. 28 Theophrastus’ aandacht voor morfologie en anatomie van de plant werd niet overgenomen; tot in de 17e eeuw benaderden botanisten, meestal medici, planten vanuit hun betekenis voor landbouw en geneeskunde, dus als voedsel of als medicijn. 29 Genesis 1,28 begint direct met ‘en God sprak tot hen: “Wees vruchtbaar en wordt talrijk; bevolk de aarde en onderwerp haar; heers over de vissen van de zee, over de vogels van de lucht, en over al het gedierte dat over de grond kruipt”.’ Dat was niet aan dovemansoren gericht en bovendien is met het aantal offerdieren dat de jaloerse en wraakzuchtige Jaweh – zoals hij zichzelf noemt – opeist, een complete Titanic te vullen. De mens had in de vervolgtekst van Genesis (1,29-30) overigens ook een aansporing tot vegetarisme kunnen lezen. Daarin zegt God dat Hij alle zaadvormende gewassen en bomen met zaaddragende vruchten voor de mens als voedsel geeft terwijl alle dieren het groene gewas als voedsel krijgen. In 9.3 heeft men echter ongetwijfeld een aanmoediging tot vleesconsumptie gelezen: ‘Alles wat leeft en beweegt zal u tot voedsel dienen; dat alles schenk Ik u naast het groene gewas’. 30 Aristoteles, Over dieren, p. 33: ‘Sommige mensen [i.c. Plato] proberen greep te krijgen op het individuele geval door een klasse te verdelen in twee verschillende soorten. Dit is deels niet eenvoudig, deels onmogelijk. In sommige gevallen is er maar één soortelijk verschil en zijn andere kenmerken overtollig. Bijvoorbeeld van “met voeten”, “tweevoetig” en “spleetvoetig” is het laatstgenoemde verschil op zichzelf al bepalend. En anders moet men hetzelfde kenmerk steeds herhalen’. 31 Te weten: Generatione animalium/ Voortplanting bij dieren, Motu animalium/ Beweging bij dieren, Partibus animalium/ Lichaamsdelen van dieren, en Incessu animalium/ Voortbeweging bij dieren. De laatste drie werden in 2000 uitgegeven onder de titel Over dieren. Vertaling, inleiding en aantekeningen van Rein Ferwerda, Historische Uitgeverij Groningen; Aristoteles verwijst in die werken regelmatig naar zijn Historia animalium. Verder info uit Aristoteles, Hauptwerke. Ausgewählt, übersetzt und eingeleitet von Wilhelm Nestle, Kröner Stuttgart 1977 [1934]. 32 Zie het schema in: Aristoteles, Over dieren, p. 217-218.
Bart Hageraats
33 De geschiedenis van de eeuwigheid en andere essays, deel 3 van Borges’ Werken, geciteerd p. 65 Buskes, Evolutionair denken. 34 Waarvan zo’n duizend vogelsoorten bedreigd zijn. In 2004 zei men dat ‘bijna een vierde van alle zoogdieren het risico loopt van uitsterven in het wild, als direct of indirect gevolg van menselijke activiteiten’. In 2009 is dit als volgt genuanceerd: 162 soorten zijn ‘critically endangered’, 352 ‘endangered’, 587 ‘vulnerable’, evenveel ‘near threatened’ en 380 hebben een ‘data deficient’. In respectievelijk Indonesië (146), India (90), China (82), Brazilië (74) en Mexico (73) leven de meeste bedreigde diersoorten. (D.W. Macdonald, The encyclopedia of mammals, Oxford University Press, 2009, p. xxiv-xxxv). 35 ‘Ziet er toch van af, stervelingen, uw lichaam te bezoedelen met goddeloze spijzen! Er is toch graan, er zijn toch vruchten, die door hun gewicht de takken door doen buigen, en druiven, zwellend aan de wijnstok; er zijn toch heerlijke groene groenten, die je boven het vuur licht te verteren en zacht maken kunt, niemand neemt jullie je melk af, noch de honing die uit de bloesem van de thijm druipt; uit haar overvloed doet de aarde haar rijkdommen, goed te verteren voedsel, opgroeien, en zonder slacht en bloedvergieten dist zij haar maaltijden op. Wilde dieren stillen hun honger met vlees, maar toch ook niet alle: alleen zij wier aanleg ruw en woest is, tijgers uit Armenia, woedende leeuwen, beren en wolven: zij genieten van bloederig spijzen. Ach!, wat een enorme misdaad is het dat vlees vlees opslokt, en dat een gretig lichaam zich met een verslonden lichaam vet mest, dat de dood van het ene levende wezen het voedsel van een ander is! (…) Waaraan hebben de runderen dit treurig lot verdiend, een dier vrij van bedrog en valse streken, onschuldig, oprecht, geboren voor het verdragen van zware inspanningen? Die man was eerst recht kort van geheugen, de gave van het graan onwaardig, die het bestond zijn eigen landarbeider, van wie hij zoëven nog de zware last van de kromme ploeg afgenomen had, te slachten, die diens nek, opengeschuurd door het werk, waarmee hij zo menig maal de harde akker weer omgeploegd had, zoveel oogsten geschonken, met zijn bijl verbrijzelde. (…) Waar halen jullie, sterfelijk geslacht, de euvele moed vandaan hem te eten – is de mens dan werkelijk zó hongerig naar verboden spijzen? Doet dit niet, ik smeek het jullie, en schenkt aandacht aan mijn vermaningen: weet goed en weest je ervan bewust dat jullie landarbeiders eten wanneer jullie de delen van geslachte runderen naar de mond brengen! (…) Alles verandert, niets zal vergaan! Onze ziel doolt rond en komt vandaar hierheen, gaat vanhier daarheen, en neemt haar intrek in een willekeurig lichaam: van een dier gaat ze over in een mens, van ons in een dier, maar geen ogenblik gaat ze geheel ten onder. (…) Laat jullie liefde voor wie jullie het naaste zijn [dieren dus] het dus niet tegen jullie eetlust afleggen, en ziet ervan af, ik zeg het jullie, verwante zielen door goddeloos bloedvergieten in verwarring te brengen; laat bloed zich niet met bloed voeden!’ Athenaeum, Polak & Van Gennep, Amsterdam 4e dr. 1997, pp. 375-378. Hier de ingekorte en wat minder gedragen versie weergegeven uit: T.H. Janssen (vert. & annot. & inl.), Heel de wereld beschreven. Lucretius, Philo en anderen over kosmos, aarde en mens. Boom, Amsterdam 2000, p. 211-212. 36 Intussen doet in de 21e eeuw de PvdD kond van de ellende die het mondiale vleeseten (vleesconsumptie heet nog steeds een welvaartsindicator) met zich meebrengt en probeert tegelijkertijd een christelijk cda-Kamerlid als kennelijke compensatie een overheidspublicatie over vegetarisch koken te torpederen. H.J. Ormel, zelf dierenarts, vond het 22 april 2009 ‘niet gepast dat het ministerie propaganda maakt voor een vegetarische leefstijl’. Het cda wil het geld voor het vegetarisch kookboek besteden aan een voorlichtingscampagne over het maatschappelijk nut van dierproeven. Ondertussen steunt de Europese Commissie de kip- en kalfsvleesproductie en consumptie in Nederland. Mensen hoeven wellicht niet allemaal vegetariërs te worden, maar de logica van de vrije markt en zorg voor het leven op zijn kop zetten gaat tegen elk rationeel denken in. In dezelfde periode (Groene Amsterdammer, 29 mei 2009) heeft de Amerikaanse president Obama een belangrijke adviseur benoemd – een oud-collega, Cass Sunstein, die veel juridisch werk publiceerde, waaronder samen met filosofe Martha Nussbaum: Animal rights: current controversies and new directions, ‘waarin ze bepleiten dieren een rechtspositie te geven met mensen als hun juridische vertegenwoordiger’. 37 Dat Inuits zeehonden eten en hun traan en vacht gebruiken, daarover valt vrijwel niemand; wel over de massale vangst van robben – door anderen – omdat hun pels de welvarende dames
| 57
58 |
t m g — 12 [2] — kijken naar natuur elders in de wereld zo goed kleedt. Eenzelfde strekking heeft de kritiek op de industriële visserij en veehouderij: de massaliteit en de manier waarop. 38 Fik Meijer, De hond van Odysseus. Het dier in de Oudheid, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 2009, p. 133. 39 Meijer, De hond van Odysseus, p. 20. 40 ‘Te Rome zelf werden de schatten der dierenwereld in een onbegrijpelijke menigte bijeengebragt, wel is waar niet om zich in hun doen en drijven te verheugen, maar om hen tegen elkander en tegen menschen op te hitsen, om hen te zien worstelen en overwinnen of stuiptrekkend het leven eindigen. Met verbazing vernemen wij dat eenmaal 142 olifanten Rome achter elkander binnentrokken, die allen sneuvelden om de glorie van Karthago’s onderwerping te verheerlijken. Nijlpaarden, sjiraffen, kameelen, antilopen en neushoorns werden naar deze wereldstad gevoerd. Troepen leeuwen, panters, struisen, luipaarden, tijgers, beeren en krokodillen, niet zelden honderden bij elkander, werden aan de schouwlustige menigte toegevoerd en aan haar bloeddorst opgeofferd’. Uit: P.H. Witkamp, De diergaarden van vroegeren en lateren tijd inzonderheid de diergaarde van het koninklijk zoölogisch genootschap Natura Artis Magistra, te Amsterdam, in: De Dierentuin van het koninklijk zoölogisch genootschap Natura Artis Magistra te Amsterdam, zoölogisch geschetst door prof. H. Schlegel directeur van het Rijks Museum van Natuurlijke Historie te Leiden, met historische herinneringen van P.H. Witkamp. Oorspronkelijke houtgravuren voor dit werk uitsluitend vervaardigd door W. Hekking Jr., G.J. Bos en J. Smit. Uitgegeven door Gérard D. van Es. Amsterdam, Gebr. Van Es 1872. Zie ook Meijer, De hond van Odysseus, m.n. p. 66-90. 41 De Griekse biograaf en filosoof Plutarchus (46-120 n.C.) is in het traktaat ‘Het eten van vlees’ in zijn Moralia ‘een van de meest uitgesproken pleitbezorgers voor het dierenwelzijn in de Romeinse tijd’. (Meijer, De hond van Odysseus, p. 132-133). Behalve dat zijn aanhangen van de reïncarnatieleer en daarmee van vegetarisme hem daartoe verplicht, beschouwt hij – in tegenstelling tot de stoïcijnen – dieren als met rede begiftigde wezens. Enkelingen hebben destijds het idee van redelijkheid van dieren wel omarmd, de overgrote buitenwereld heeft er geen boodschap aan gehad. Plutarchus vond ook dat menselijke consumptie van dieren onnatuurlijk is en hij was een van de eersten die verband legde tussen de menselijke (slacht)offering van dieren en menselijke sociale problemen. Zoals Immanuel Kant later inzag dat wie slecht is voor dieren uiteindelijk ook geneigd is slecht te zijn voor mensen, om de eenvoudige reden dat onze ethische plichten tegenover dieren indirecte verplichtingen tegenover andere mensen zijn. Het Utrechtse congres medio 2009 over mogelijk verband tussen dierenmishandeling en kindermishandeling heeft oude historische wortels. 42 Woordenboek der Oudheid ii, Bussum 1979, kol. 2264; J. Nuchelmans schrijft ook: ‘De invloed van de Physiologus op de voorstellingswereld en het denken van de middeleeuwen kan moeilijk overschat worden; in de beeldende kunsten is zijn invloed tot op de huidige dag aanwijsbaar’. 43 Ann Payne, Medieval Beasts, New Amsterdam Books/The British Library, New York 1990, p. 9-11. Fraaie specimen van oude dierenafbeeldingen zijn o.a. ook te vinden in Goed gezien. Tien eeuwen wetenschap in handschrift en druk (Leiden 1987) en in Brian J. Ford, Images of science. A history of scientific illustration (London 1992). 44 Jacob van Maerlant, Over vogels (vertaald en ingeleid door Ludo Jongen) Bekking & Blitz, Amersfoort/Brugge 2005, p. 42. 45 De mythe kon pas worden weerlegd toen de Hollander Gerrit de Veer in 1596 brandganzen, want daar ging het om, op Spitsbergen had zien broeden – waarmee overigens Frederiks theorie werd bevestigd. Intussen broeden enkele duizenden brandganzen sinds eind vorige eeuw ook in Nederland, terwijl enkele honderdduizenden hier overwinteren. 46 Raymond van Uytven, De papegaai van de paus. Mens en dier in de Middeleeuwen, Davidsfonds Leuven/Waanders Zwolle 2003, p. 72. 47 Er bestond ook waardering en zelfs verering voor het dier, maar het gaat hier om de moraal die een theocentrische samenleving tekende. In feite had en heeft de mens vooral ontzag voor dat wat hij nauwelijks de baas kan. 48 Laten we daarnaast alleen even denken aan en verder zwijgen over het aantal paarden dat toen is gesneuveld. Alleen al ‘op de slagvelden sneuvelden tot het midden van de 14e eeuw meer
Bart Hageraats
paarden dan mensen omdat de tot dan gebruikelijke cavaleriecharges het best konden worden gehinderd door doelbewust de paarden te kwetsen of te doden’. (Van Uytven, De papegaai van de paus, p. 125) Dat zullen er allicht minder zijn geweest dan wat in de Eerste Wereldoorlog omkwam: zo’n negen miljoen paarden. Het nachtelijk gehuil van de stervende dieren heeft op menig veteraan meer indruk gemaakt dan wat dan ook in die oorlog. Zie bv. de aangrijpende studie van Leo van Bergen, Zacht en eervol. Lijden en sterven in een Grote Oorlog. sdu, Den Haag 2001 [1999]. 49 Op 24 nov. 2004 is in London een monument onthuld voor dieren die gedood zijn tijdens oorlogen. In 2007-2008 was er een tentoonstelling in Diksmuide over dieren die in wo i zijn gesneuveld, waaronder al die paarden. 50 Van Uytven, De papegaai van de paus, m.n. uit ‘Nabeschouwingen’, p. 295-299. 51 Van Uytven, De papegaai van de paus, p. 84. 52 De Duits/Hollandse Maria Sibylla Merian (1647-1717) publiceerde in 1705 Metamorphosis Insectorum Surinamensium; de Engelse Mary Anning (1799-1847) werd ‘de prinses van de paleontologie’ genoemd. 53 Voltaire, Filosofisch woordenboek of De rede op alfabet (vert. & inl. J.M. Vermeer-Pardoen), Van Gennep, Amsterdam 2001, p. 196 [Dictionnaire philosophique, 1769]. 54 René Descartes, Vertoog over de methode (Discours de la methode, 1637), vertaald door Helena C. Pos, ingeleid door H.J. Pos, Wereldbibliotheek, Amsterdam 1937, p. 156. 55 Max Horkheimer & Theodor Adorno, Dialektiek van de verlichting, sun Nijmegen 1987, ‘Mens en dier’ op p. 266-276, 267 (Dialektik der Aufklärung, 1947; vertaling Michel van Nieuwstadt). 56 Witkamp in Schlegel, De Dierentuin, p. viii. 57 Wie dat waren, naast de twee genoemde vrouwen, en waar zij voor stonden: Nicolaas Steno (1638-1686), ontsluiting van het geologisch verleden; John Ray (1627-1705), de Engelse Aristoteles; Robert Hooke (1635-1703), natuurwetenschap via de microscoop; Antoni van Leeuwenhoek (1632-1723), ontdekker van bacteriën; Sir Hans Sloane (1660-1753), de grote verzamelaar; Mark Catesby (1683-1749), koloniaal natuuronderzoeker en kunstenaar; Carolus Linnaeus (1707-1778), de man die de natuur ordende; Georges de Buffon (1707-1788), groot theoreticus; Georg Steller (1709-1746), ontdekking van Alaska; Michel Adanson (1727-1806), universele classificatiemethode; Erasmus Darwin (1731-1802), pril evolutionair begin; William Bartram (1739-1823), wetenschappelijk schrijver en kunstenaar; Joseph Banks (1743-1820), reiziger en begunstiger van natuuronderzoek; Johann Christian Fabricius (1745-1808), classificatie van verscheidenheid aan insecten; James Hutton (1726-1797), ontdekker van de geologische tijd; Jean-Baptiste Lamarck (1744-1829), erven van verworven kenmerken; Antoine-Laurent de Jussieu (1748-1836) nieuwe methode van plantenclassificatie; Georges Cuvier (1769-1832), uitsterven en het dierenrijk; William Smith (1769-1839), vader van de Engelse geologie; Alexander von Humboldt (1769-1859) visioen van de eenheid der natuur; John James Audubon (1785-1851), kunstenaar, natuuronderzoeker en avonturier; William Buckland (1784-1856), eerste die een dinosaurus beschreef; Charles Lyell (1797-1875), voorvechter van de moderne geologie; Richard Owen (1804-1892), kampioen vergelijkende anatomie; Jean Louis Rudolphe Agassiz (1807-1873), onderzoek, observatie, vergelijking; Charles Darwin (1809-1882), veelzijdigste natuuronderzoeker; Alfred Russel Wallace (1823-1913), probleem van het ontstaan van soorten; Asa Gray (1810-1888), planten uit het westen van Amerika. 58 Waarmee is bedoeld dat de Natuur niet een samenspel van natuurwetten was maar een systeem van verwijzingen naar God. 59 Zie H.G.M. Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’. Nederlandse geleerden en de wonderen van Gods schepping, 1575-1715. Primavera Press, Leiden 2006 (bew. pfschr. rug 2004). 60 Zoals hoofdstuk vii van Jorinks studie is getiteld. 61 Als Schopenhauers poedel zich misdroeg riep hij tegen het dier: ‘Foei, gedraag je niet als een mens!’, op z’n Duits natuurlijk. 62 Friedrich Nietzsche. Chronik in Bildern und Texten, Hanser, München/Wien 2000, p. 725-6; 27 december 1888, Ugo Pavia: ‘Aber den Höhepunkt bildete die Episode jenes Tages, an dem Davide Fino den Professor auf der Via Po zwischen zwei Stadtpolizisten sah, gefolgt von einem Schwarm kreischender Menschen. Friedrich Nietzsche hatte, wenige Minute zuvor, die Arme um den Hals
| 59
60 |
t m g — 12 [2] — kijken naar natuur des Pferdes einer Mietkutsche geschlungen und wollte ihn nicht mehr loslassen. Er hatte gesehen, wie der Kutscher den Vierbeiner geschlagen hatte und dabei einen so ungeheueren Schmerz erfunden, dasz er sich veranlaszt sah, dem Tier Seine Zuneigung zu bezeugen. Nachdem sie dem Professor in Empfang genommen hatten, suchten die Finos unter dem schweren Eindruck dieses Vorfalls den Beistand eines Irrenarztes, des Dr. Turina’. Vanaf dat moment betrad de filosoof met de hamer het rijk der duisternis – dankzij de god die hij dood had verklaard? 63 Geciteerd in Tim Birkhead, De wijsheid van vogels. Een geïllustreerde geschiedenis van de ornithologie. De Bezige Bij, Amsterdam 2008, p. 110. 64 Het park beslaat de oppervlakte van Gelderland + Overijssel. Wellicht dat bij de stichting ook schuldgevoel of compensatie meespeelde voor de tientallen miljoenen omgelegde bizons en de honderden miljoenen trekduiven die werden afgeschoten; begin 20e eeuw is de vogel zelfs uitgestorven, de bizon op een haar na. 65 Josef H. Reichholf, Eine kurze Naturgeschichte des letzten Jahrtausends, Fischer, Frankfurt am Main (6. Aufl.) 2008, p. 147. Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832); Alfred Brehm (1829-1884); Charles Darwin (1809-1882); Ernst Haeckel (1834-1919). 66 Zie bv. de inspirerende en veelzijdige studie van Chris Buskes, Evolutionair denken. De invloed van Darwin op ons wereldbeeld, Nieuwezijds, Amsterdam 2008 [2006], of Carl Zimmers fascinerende Evolutie. Triomf van een idee, Het Spectrum, Utrecht 2002. Recent verscheen de dissertatie van Janneke van der Heide, Darwin en de strijd om de beschaving in Nederland 1859-1909, Wereldbibliotheek Amsterdam, waarin zij laat zien wat de uiteenlopende morele en sociale consequenties waren die door de verschillende partijen (confessionelen, liberalen, socialisten, vrijdenkers) aan het darwinisme werden verbonden. In 2003 publiceerde Cor Hermans zijn proefschrift De dwaaltocht van het sociaal-darwinisme. Vroege sociale interpretaties van Charles Darwins theorie van natuurlijke selectie 1859-1918 (Nieuwezijds, Amsterdam). Voor België verscheen in 2008 van Raf de Bont, Darwins kleinkinderen. De evolutietheorie in België, 1865-1945 (Vantilt, Nijmegen). In dec. 2002/ jan. 2003 verscheen het veelzijdige themanummer van Armada (Wereldbibliotheek, Amsterdam) ‘Darwin & Co. Over taal, ecolutie en literatuur’, en in mei 2009 het themanummer van De Gids (Uitg. aab, Amsterdam) ‘Darwins levende erfenis’. 67 Zie hiervoor Buskes, Evolutionair denken. 68 Witkamp in Schlegel, De Dierentuin, p. vii. ‘Men (…) bouwde de galerijen op ruime schaal en droeg door het aanbrengen van vijvers, grasperken en boomen zooveel mogelijk bij om de opgesloten dieren met hun gevangenschap te verzoenen.’ 69 ‘De American Zoo and Aquarium Association (aza) schat dat in 1994 ongeveer 120 miljoen mensen dierentuinen en aquaria in de vs bezochten – meer dan het aantal bezoekers van voetbal-, honkbal-, basketbal- en hockeywedstrijden samen. De dierentuinen en bezoekerscentra in natuurgebieden hebben ruim 17.700 man personeel in dienst, die bijna een half miljoen dieren verzorgen en gefinancierd worden door een gezamenlijk exploitatiebudget van bijna een miljard dollar’. (Andrew Dobson, Natuurbehoud en biodiversiteit, Natuur & Techniek, Beek 1997, p. 138). 70 Zoals Haagse School-schilders Roelofs, Gabriël, gebr. Maris, Mauve, Breitner, Weissenbruch, Mesdag. 71 Adele Schlombs, Hiroshige 1797-1858, Taschen, Köln 2008. België 2, Canvas, zond in 2009 een tiendelige reisreportage uit van Luc Cuyvers over de eeuwenoude route tussen Edo (= Tokio) en Kyoto, in het voetspoor van ‘houtdrukkunstenaar’ Hiroshige. 72 Zie voor een overzichtsartikel van de fiets: Manuel Stoffers & Harry Oosterhuis, ‘“Ons populairste vervoermiddel”. De Nederlandse fietshistoriografie in internationaal perspectief’, in: bmgn, 124-3, 2009, p. 390-418. Intussen geeft Google voor ‘Geschiedenis van de trein/fiets/auto’ respectievelijk 0,5, <1 en 1,2 miljoen resultaten. De kb noemt 327 titels voor ‘trein’, 503 voor ‘fiets’ en 981 voor ‘auto’; in meervoud resp. 81, 487 en 242 (oktober 2009). 73 Hoewel Klaas van Berkel duidelijk maakt dat de biologie helemaal geen reveil meer nodig had omdat het vak, o.a. dankzij Hugo de Vries, het pleit al gewonnen had, wordt de term toch gehanteerd voor de opbloei van de belangstelling voor de natuur(studie) rond 1900. 74 Waarin Silent spring uit 1962 van biologe Rachel Carson (1907-1964) menigeen wakker had geschud.
Bart Hageraats
75 Toen het kadaster werd ingevoerd in 1832 is ruim een kwart van het toenmalige oppervlak van het land aangemerkt als ‘woeste grond’, ruim negenhonderdduizend ha. In: Marga Coesèl e.a., De natuur als bondgenoot, knnv Zeist 2007, p. 9. Het land (& water) was destijds beduidend kleiner; het cbs geeft voor nu: Nederland telt 43 wetlands met een gezamenlijke oppervlakte van 817.000 ha., en daarnaast 350.000 ha bos (Staatsbosbeheer beheert daarvan 2/3) – ofwel 10% van het landoppervlak. 76 Vertaald als: ‘Alle vogels zijn begonnen met het bouwen van hun nest, behalve jij en ik. Waar wachten we op?’. Een liefdesgedichtje van een vrouw. 77 Die samen meer dan zeventig kilo wegen, twaalfduizend pagina’s tellen waarop naast heel veel tekst duizenden kleurenfoto’s en verspreidingskaarten te zien zijn en bijna honderdduizend bibliografische titels – en ruim drieduizend euro kosten. 78 ‘The past quarter-century, however, has witnessed a radical transformation in our information base, as the growth of worldwide tourist markets and the proliferation of Peterson-style fieldguides has elevated birdwatching into a major international pursuit. The rarest birds have accordingly been pursued, their means of surefire identification frequently established, their habits and habitats broadly documented. hbw caught the wave and is riding it triumphantly to shore’. In: Josep del Hoyo, Andrew Elliott, Jordi Sargatal, Handbook of the birds of the World. Volume 5. Barnowls to Hummingbirds, Lynx Edicions, Barcelona 1999, p. 13. Collar attendeert daarnaast op iets dat in die literatuur niet vaak wordt gemeld: ‘…indeed, the role of political corruption in the erasure of biodiversity is one of those ultimate causes of extinction that cries out for exposure and analysis’ (p. 16). 79 Resp. 1907-1988 en 1903-1989; gezamenlijk Nobelprijswinnaar geneeskunde (!) 1973. Onderzoekers als primatoloog Frans de Waal ervaren intussen ook mondiale erkenning. 80 Kortlandt promoveerde in 1949 op aalscholveronderzoek; zijn New perspectives on ape and human evolution is uit 1972, en in 2004 publiceerde hij het eerste deel van zijn autobiografie, waarin onder meer zijn ‘oversprong’ vondst aan de orde komt. 81 Uit: Rogier Overman, Een welkom academisch gezelschap. Geschiedenis van de Amsterdamse Universiteits-Vereniging 1889-2007, Aksant, Amsterdam 2008, p. 190-195. 82 Na Jac. P. Thijsse waren dat onder anderen Dick Hillenius, Rudy Kousbroek, Maarten ’t Hart, Midas Dekkers, Koos van Zomeren, Frans de Waal, Dirk Draulans, Jan Desmet, Tijs Goldschmidt, Jelle Reumer, Kester Freriks, Theunis Piersma en Kees Moeliker; Barbara Noske en Amanda Kluveld als vrouwelijke auteurs. 83 Zie o.a. ook: www.pbs.org/lifeofbirds/, met de hoofdstukken sirdavid – making – brain – evolution – champions – home – songs – links. 84 Het navolgende uit het interview dat Frieda van Wijck met David Attenborough had, België 2, 16 dec. 2007, 22.35-23.10u; en uit zijn autobiografie Life on air. Memoirs of a broadcaster, bbc Books/Princeton up, London/Princeton 2002. 85 ‘Attenborough is tenslotte een dagje ouder geworden en je vraagt je soms af hoe lang hij nog in dit beestachtige tempo kan doorgaan. De kijker zal zich dientengevolge meer voor de presentator interesseren, wie weet zich zelfs met hem identificeren. Aldus is in de natuurfilm op televisie een ontwikkeling in gang gezet, waarin de planten- en dierenwereld niet langer meer op de onverdeelde aandacht van de kijker rekenen kan’, aldus Nico de Klerk intussen dertien jaar geleden in Skrien 211, dec. ‘96/ jan. ’97, ‘De mens in het beest. De natuurfilm en Hugo van Lawick’. 86 We kennen Desmond Morris (*1928), Armand (1896-1971) en Michaela (1914-2003) Denis [below the sahara, 1953], Joy Adamson (1910-1980), Alan (*1937) en Joan (1930-2006) Root, Peter Scott (1909-1989), Martin (1884-1937) en Osa (1894-1953) Johnson [het rijk van simba de leeuw, 1928], baron Eric Ashby (1904-1992), in Frankrijk Jacques Ives Cousteau (1910-1997) [le monde du silence, 1956] en Yann Arthus-Bertrand (1946), uit Duitsland Bernhard Grzimek (1909-1987) en zijn zoon Michael (1934-1959) [serengeti darf nicht sterben, 1959] en Heinz Sielmann (1917-2006). 87 Midas Dekkers wijdde hier komisch aandacht aan bij de opening van de tentoonstelling zoom Safari in juni 2008.
| 61
62 |
t m g — 12 [2] — kijken naar natuur 88 De National Geographic Society werd in de jaren tachtig van de negentiende eeuw opgericht in Amerika. Eind twintigste eeuw bracht de society haar activiteiten ook buiten het Amerikaanse continent: in 1997 ging National Geographic Channel uitzenden in Europa en Australië en in 1998 in Azië. Intussen ontvangen meer dan 270 miljoen huishoudens in 168 landen in 34 talen de programma’s en werken 200 teams over de hele wereld in opdracht van ng aan programma’s over mens, natuur, geschiedenis, archeologie en avonturen. ng zegt de grootste wetenschappelijke en educatieve non-profit organisatie ter wereld te zijn. 89 Uit: Marcel van Ool, Het verlangen naar buiten. De Nederlandse geschiedenis van het buitenleven, Nw Amsterdam Uitg. i.s.m. Staatsbosbeheer, Amsterdam 2008, p. 122. 90 Google naar ‘Knut’ en u vindt honderden websites. Het overkomt dieren vaker dat zij (tijdelijk) tot icoon uitgroeien; media en commercie spelen dan graag in op latente identificatie, sentiment en sensatie. 91 D.w.z. hanteerbaar voor de mens, een leven van afzien voor het dier. 92 ‘The sight of him chained for the trip set off a firestorm. For five weeks the letters and editorials flew, debating what The Times called “the issue that has lately been agitating the country far beyond all political issues whatever”. (…) But most Brits – including John Ruskin and the Prince of Wales – deplored the decision, begged the authorities not to let the crass Americans take away “our” Jumbo, and offered to raise the money to buy him back. Some wrote to Jumbo himself, and many sent him gifts: mountains of buns, bouquets, cigars, whiskey, jewelry, even twelve dozen oysters to give him strength to fight’. […] ‘milked the mania by offering “Jumbo” hats, collars, cigars, ties, fans, stationery, earrings, boots, overcoats, underwear, perfume, fritters, stews, ice cream, and even kisses’. In: Eric Scigliano, Love, war and circuses. The age-old relationship between elephants and humans, Houghton Mifflin Co., Boston/New York 2002, p. 187-191; p. 189. 93 Uitzondering op de regel – of voortschrijdende ontwikkeling? – lijkt de media-aandacht voor de groep van zo’n 100 paarden die in de november 2006 op buitendijks gebied van het Fryske Gea in het Friese Marrum in de problemen kwam. 94 D. Hillenius, Ademgaten. Denken over dieren (gekozen en ingeleid door Tijs Goldschmidt), Van Oorschot, Amsterdam 2009, p. 93. 95 Huxley, De grote natuuronderzoekers, p. 165. 96 Slotsom, Arbeiderspers, Amsterdam 1999, p. 15 en 49. Een selectie van teksten over dieren in Canetti’s oeuvre verscheen in 2002 onder de titel Über Tiere (Hanser, München). Met dank aan Paul Knolle voor zijn commentaar op een eerdere versie van dit betoog.