SPREEKVAARDIGHEID Inhoudsopgave A De aanpak van spreekoefeningen 1 2 3 4
Oriënteren Voorbereiden Uitvoeren Reflecteren
B Praktische tips 1 2 3 4
Spreekhouding Stemgebruik Plankenkoorts Ondersteunend materiaal
1
Niet iedereen is een perfecte spreker, maar we kunnen allemaal wel beter leren praten. Hierna vind je een aantal zaken die je daarbij kunnen helpen.
A De aanpak van spreekoefeningen In wezen is de werkwijze dezelfde als bij een geschreven tekst. Ook hier zijn de grenzen tussen de verschillende fasen in de praktijk niet zo scherp.
1 Oriënteren Voor je aan een spreektaak begint, is het belangrijk dat je je eerst goed oriënteert op de opgave en de communicatiesituatie. a De opgave - Wat moet je precies doen? - Werk je alleen of samen? - Wanneer moet de taak klaar zijn? - Wat zijn de beoordelingscriteria? - Hoe pak je de taak het best aan? b De communicatiesituatie - Wat is je hoofddoel? - Wat is het hoofdonderwerp? - Voor wie spreek je? - Welk soort tekst moet je schrijven? - Welke taal of stijl dien je te gebruiken? Het tweede is even belangrijk als het eerste. Als je wilt dat je je spreekdoel bereikt, moet je maken dat men ook wil luisteren. Doe je dat niet, dan loopt het meestal hopeloos fout. In het gewone leven vind je daar genoeg voorbeelden van: - iemand geeft een onsamenhangende uitleg over een gezelschapsspel; - een huisarts gebruikt vaktermen die je niet kent; - een geïnterviewde minister geeft een lange uitleg die niet helemaal ter zake is; - een interviewer die slechte vragen stelt en zijn gasten voortdurend onderbreekt; - een slecht opgebouwde documentaire. Voor een goede oriëntatie maak je het best gebruik van een oriëntatiekaart. Die vind je in je werkboek bij spreektaken die wat moeilijker zijn. Vaak is het dan ook nuttig om een ruw werkplan te maken.
2 Voorbereiden a
Brainstormen Wat je doet, hangt af van de aard van de taak. Enkele voorbeelden: - een rollenspel: rollen afspreken, brainstormen …; - een discussie of presentatie: ideeën verzamelen, ordenen en selecteren, zoals bij een opstel. Bij complexere taken kan het nodig zijn een werkplan te maken. Als het bv. noodzakelijk is materiaal op te zoeken in de bibliotheek, moet je weten wanneer je daarvoor tijd hebt. Maak een flexibel plan, dat je gemakkelijk kunt aanpassen.
2
b
Een spreekschema maken Bij de meeste spreektaken is het niet goed een tekst uit te schrijven en hem dan voor de klas te brengen. Waarom? - Je praat in schrijftaal. - Je speelt onvoldoende in op je publiek. - Als je even je draad kwijt bent, raak je in de problemen. Het is veel beter een spreekschema te maken. Dat is een ruw plan van wat je wilt zeggen, waarrond je improviseert. Wat erin staat, hangt af van de aard van de spreektaak. Enkele voorbeelden: 1 Een discussie - Je standpunt. - Een overzicht van de voornaamste argumenten pro en contra in de vorm van kernwoorden, in twee kolommen of onder elkaar. - Bepaalde voorbeelden of feitelijke gegevens ter ondersteuning van een argument. - Richtlijnen voor je manier van praten, bv. anderen laten uitspreken. 2 Een rollenspel - De rolverdeling. - De achtereenvolgende scènes, gekarakteriseerd d.m.v. enkele kernwoorden. - Wie in elke scène begint. - Wat je achtereenvolgens nodig hebt: een tafel, een lege ruimte, een glas … - Bepaalde handelingen. - Waar iedereen zich precies bevindt. - Enkele praktische richtlijnen, bv. heel luid zeggen, deur traag openen … 3 Een instructie - De genummerde stappen. - Voor elke stap een kernwoord. - Bij bepaalde stappen wat meer uitleg. - Bepaalde aanwijzingen, bv. niet te snel praten, nummer van de stap geven, illustreren. 4 Een presentatie - Alle belangrijke punten op een duidelijke en overzichtelijke wijze. - Een aanduiding van de verbanden: bv. - opsomming: nummers; - woorden: bv. oorzaak, gevolg, voorbeeld ...; - tekens: => (gevolg). - Je kunt ook bepaalde belangrijke tekstverbanden uitschrijven. bv. - Een eerste oorzaak is … - Dat heeft twee negatieve gevolgen. - Bepaalde details die je gemakkelijk vergeet: bv. cijfers, namen. - Bepaalde richtlijnen (eventueel in een andere kleur), bv. traag zeggen, even wachten, glimlachen, illustratie nr. 1 laten zien … - Markeer bepaalde woorden die een accent moeten krijgen. - Daarnaast zorg je dat het eventuele ondersteunende materiaal direct inschakelbaar is.
c
Oefenen Ook de allerbeste acteurs oefenen voor ze hun 'tekst' voor een publiek brengen. Hoe doe je dat? 1 Oefen eerst voor jezelf. Improviseer aan de hand van je schema. Maak er geleidelijk minder gebruik van. Zeg alles dan nog eens hardop, bv. voor de spiegel. Mocht tussendoor blijken dat je 'tekst' te lang of te kort uitvalt, zorg dan voor de nodige aanpassingen. Als je een bepaalde rol moet spelen, tracht je dan helemaal in te leven. 2 Oefen daarna, als dat kan, voor een klein, vertrouwd publiek. Vraag om opbouwende kritiek. Eventueel neem je alles op en beluister je het achteraf.
3
Let extra op je spreekhouding en stemgebruik (zie punt 2). Gebruik bij het oefenen meteen al het eventuele hulpmateriaal. d
Evalueren en reviseren Dat doe je in de eerste plaats terwijl je je spreekschema maakt en oefent. Concentreer je aanvankelijk vooral op de inhoud, werk dan de presentatie en het taalgebruik bij. Omdat de evaluatie sterk afhangt van de aard van de spreektaak, adviseren we gebruik te maken van de beoordelingskaarten bij de verschillende spreekoefeningen.
3 Uitvoeren Breng alles nu voor de klas. Als je je goed hebt voorbereid en rekening houdt met de praktische tips (zie punt 2), zou alles vlot moeten verlopen. Enkele extra zaken waar je moet op letten: - Verzorg je uiterlijk. - Vlak voor de spreekoefening: - Bekijk de spreekruimte. Hoe groot is ze? Waar moet je ongeveer staan of zitten? Waar staan de hulpmiddelen? Hoe is de akoestiek? ... - Kijk of al het noodzakelijke materiaal er is en klaar is voor gebruik. Regel de scherpte of de grootte van de projectie bij, bepaal het geschikte volume enz. - Concentreer je op je taak. - Ga rustig naar voren. Begin pas te praten als er aandacht is. Controleer de zenuwen.
4 Reflecteren Zoals altijd is het goed achteraf nog eens na te gaan: - hoe je prestaties waren, - hoe dat komt, - wat je eventueel kunt doen ter verbetering. Let daarbij ook op de manier waarop je je tekst voorbereid hebt. Bij bepaalde spreektaken vind je in je werkboek een reflectiekaart.
B Praktische tips 1 Spreekhouding a Sta of zit rustig Kies de houding waarbij je je het gemakkelijkst voelt. Houd het (boven)lichaam gestrekt en toch losjes. Leg je armen op de tafel of het spreekgestoelte, of houd ze los naast je lichaam. Als je graag wat heen en weer wandelt, doe dat dan rustig. Vermijd hinderlijke bewegingen of gebaren: wiebelen, op de nagels bijten, ijsberen, een been op en neer bewegen, prutsen met een balpen, met een kettinkje spelen, de bril op- en afzetten ... b Kijk rustig naar je publiek Je praat altijd tegen of voor mensen. Alleen als je iedereen voldoende aankijkt, weet je hoe je boodschap overkomt. Kijk dus zeker niet de hele tijd naar: - het plafond, een plek ergens op de muur achteraan of naar je voeten; - een of twee mensen. Zit er een naarling onder het publiek, negeer hem/haar en concentreer je op de anderen.
4
c Gebruik de gepaste gebaren en mimiek Uit je bewegingen moet blijken dat je achter je 'tekst' staat. Onderstreep je woorden met de juiste expressieve gebaren en gelaatsuitdrukkingen. d Reageer rustig en vriendelijk op eventuele vragen of opmerkingen Luister aandachtig en reageer pas dan.
2 Stemgebruik a Volume en articulatie Spreek iets harder dan gewoonlijk en articuleer duidelijk. Kijk goed naar je publiek. Vraag eventueel bij het begin of iedereen je goed kan verstaan. b Tempo Spreek niet te snel of te langzaam. Praat iets trager dan bij een gewoon gesprek. Kijk hoe je publiek reageert. Maak korte pauzes bij belangrijke woorden of nieuwe onderdelen. Op deze manier krijg je niet alleen extra aandacht, maar kun je ook een beetje op adem komen. Bovendien maak je zo misschien minder gebruik van stopwoorden. c Intonatie Spreek niet eentonig. Maak iets meer verschillen in toonhoogte dan normaal. Accentueer belangrijke zaken: kernideeën, belangrijke termen, woorden die de structuur aangeven. Gebruik al eens een (retorische) vraag. Overdrijf echter niet. d Toon De toon hangt af van je onderwerp, je spreekdoel en je publiek. Kies wat je het meest geschikt lijkt: overtuigend, zakelijk, ironisch ... Wees voldoende enthousiast. e Ademtechniek Adem rustig en diep genoeg, zeker wanneer er langere zinnen zijn. f Bijgeluiden Vermijd hinderlijke bijgeluiden, bv. diep zuchten, de keel schrapen, smakken, de papieren met geruis omdraaien, klikken met de balpen …
3 Plankenkoorts Iedereen die voor een publiek moet praten is zenuwachtig, de ene uiteraard iets meer dan de andere. Belangrijk is hoe je omgaat met die zenuwen. a Aanvaard de spanning, buig ze om in positieve zin Je presteert minder goed wanneer je te zenuwachtig bent of juist te ontspannen. In het eerste geval kan het zijn dat je blokkeert of in paniek raakt, in het tweede werk je je opdracht te routineus of te vlak af. Het komt erop aan je zenuwen te beheersen en de toegenomen energie goed te gebruiken. Verzet tegen of bezorgdheid over de spanning maakt het doorgaans alleen maar erger. Meestal verdwijnen de zenuwen trouwens zodra je goed bezig bent. b Relativeer Vertrek niet van het idee dat alles perfect moet gaan, dat je geen enkele fout mag maken, dat je waardeloos bent als er wat verkeerd gaat. Je leven of je prestige hangen niet af van één spreektaak. Bekijk de zaken positief:
5
- Iedereen maakt fouten. Maak je dus geen zorgen wanneer er even wat misloopt, ga rustig voort of verbeter de fout. Ben je de draad kwijt, kijk dan kalm op je spiekbriefje of denk even na. - Bedenk dat je publiek je maar zelden slecht gezind is. Zichtbare plankenkoorts wekt veeleer bezorgdheid op dan vijandigheid. Bedenk ook wat Socrates volgens de overlevering ooit zei in een gesprek met een erg gespannen leerling: ‘Als je naar de zadelmaker gaat, heb je er dan moeite mee hem toe te spreken?’ ‘Natuurlijk niet.’ ‘En als je naar de slager gaat?’ ‘Niet in 't minst.’ ‘En de wijnverkoper? ‘Ook niet, hoezo? ‘Welnu, daar in de zaal zit de zadelmaker, daar de slager en daar de wijnverkoper.’ (Naar: F. Willemsen, Doelgericht communiceren) Meestal bestaat je publiek uit klasgenoten. Als je met ze praat op de speelplaats of buiten school, is er zelden enige zenuwachtigheid. - Door je zenuwen ben je veel alerter voor fouten dan je toehoorders. Het is heel goed mogelijk dat ze sommige naar jouw gevoel zware fouten niet eens opmerken. c Bereid je goed voor Een oppervlakkige of al te perfectionistische voorbereiding zorgt voor extra zenuwen. Het zelfvertrouwen neemt meestal toe als je je goed voorbereidt. Dat houdt o.a. het volgende in: - Maak als dat kan een spreekschema, waar je op kunt op terugvallen (cf. hierboven, punt 4a). Oefen dat goed in. - Zonder je even af vlak voor de spreekoefening. Ga even wandelen. Als dat niet kan, concentreer je mentaal op je taak en laat je niet afleiden. - Ga rustig naar voren. Begin pas te praten als de aandacht er is. d Enkele bijzondere technieken - Adem de laatste minuut voor je moet spreken een keer of zeven diep door de neus in en door de mond uit. De buik moet daarbij eerst redelijk uitzetten. Goed uitademen is erg belangrijk. Tijdens het spreken kun je op gepaste momenten ook even rustig diep ademhalen. Zorg wel dat het niet stoort. - Vooral de kaken, schouders en nek zijn soms te gespannen. Span de spieren op deze plaatsen eens goed aan en laat de spanning dan los. Geeuwen, allerlei grimassen trekken of bepaalde gymnastische bewegingen kunnen eveneens relaxerend werken. - Maak je geest leeg door aan heel andere zaken te denken: denk terug aan een leuk gesprek of een positieve ervaring, beeld je in dat je in de wind over het strand loopt ... - Probeer je vooraf in te beelden dat je voor het publiek staat en volop bezig bent. Het lichaam reageert dan al een beetje alsof het om een echte situatie gaat en maakt adrenaline aan. Omdat er geen negatieve reacties uit de omgeving volgen, neemt de lichamelijke angstreactie af en zal ze een volgende keer vanaf het begin minder zijn. Hoe gedetailleerder je inlevingsvermogen, hoe beter. - Stel je het publiek voor als kleuters, naakte weirdo's enz. Kies wat je het beste ligt. Iedereen heeft zo zijn eigen manier om de (noodzakelijke) spanning onder controle te houden.
4 Ondersteunend materiaal Visueel materiaal verlevendigt, verheldert en maakt dat het publiek meer onthoudt. Een schematische voorstelling van de structuur, een grafiek of een overzicht van de sleutelwoorden maken het een stuk gemakkelijker om te volgen. Sommige zaken kun je trouwens met woorden maar heel moeilijk verduidelijken. Het komt er wel op aan het beste hulpmiddel te kiezen en het zo functioneel mogelijk in te schakelen. Hier vind je een kort overzicht van de voornaamste hulpmiddelen met enkele praktische tips.
6
a Het bord Het goede oude bord is waarschijnlijk het gemakkelijkste middel, want het is bijna overal beschikbaar. Witte borden, waarop je met stiften werkt, zijn praktischer dan de traditionele. Het voordeel van een bord is dat je fouten gemakkelijk kunt verbeteren. Je moet natuurlijk wel duidelijk schrijven of tekenen. Als je spreekt terwijl je schrijft, is het bovendien mogelijk dat niet iedereen alles kan zien of verstaan. Het is dus vaak beter vooraf alles te noteren, ook omdat schrijven tijdrovend is en de vaart uit je voordracht haalt. b De flip-over Een flip-over is een bord op een standaard waarop een aantal bladen zijn aangebracht. Als een blad volgeschreven is, wordt het verwijderd of over de bovenzijde omgeslagen. In principe geldt hetzelfde als voor het bord, met dit verschil dat je alles ook thuis kunt voorbereiden. Je kunt zelfs posters, grote foto's of vergrote kopieën ophangen. c Hand-outs Hand-outs zijn A4’tjes die visueel materiaal bevatten, bepaalde cijfergegevens, de algemene structuur e.d. Je deelt ze het best uit voor je begint te spreken, anders stoort dat. Hand-outs hebben als voordeel dat ze heel gemakkelijk te maken zijn en dat het publiek ze kan meenemen. Tijdens je uitleg kan men er ook aantekeningen op maken. Het nadeel is dat kleur duur is en dat de aandacht vaak verschuift van de spreker naar de bladen. d De overheadprojector Heel praktisch is dat je al het nodige vooraf kunt klaarmaken, dat je gemakkelijker oogcontact kunt houden met het publiek en dat het lokaal niet verduisterd hoeft te worden. Met behulp van een fotokopieerapparaat kun je bijna alles beschikbaar maken. Als je iets wilt schrijven of tekenen, moet je wel stiften gebruiken. Je kunt ook iets 'opbouwen' door verschillende sheets over elkaar te leggen. Let wel: - Zorg ervoor dat je niet te veel gegevens op één transparant plaatst. Gebruik geen volzinnen. Je letter moet ook groot genoeg zijn. Dat betekent niet dat je alles in hoofdletters moet zetten, want dat leest minder vlot. Test de leesbaarheid vooraf uit in de klas. - Ga vooraf na hoe het toestel werkt. Zet het af wanneer je het niet nodig hebt. - Kijk waar je het best staat zodat iedereen alles goed kan zien. Eventueel maak je gebruik van een aanwijsstok. - Breng een wit blad mee waarmee je bepaalde zaken kunt bedekken. Bij sommige sheets (niet bv. bij het algemeen overzicht) is het beter dat het publiek niet alles kan zien, o.a. omdat dat de aandacht vermindert voor wat je aan het zeggen bent. - Steek tussen de sheets altijd een blad, zodat ze niet aan elkaar plakken. Nummer ze, zodat je ze gemakkelijk terugvindt. e Diaprojector Met een diaprojector kun je fotografisch materiaal (al dan niet uit de bibliotheek) uitstekend weergeven. Een nadeel is dat je moet verduisteren en dus minder direct contact met de toehoorders hebt. Professionals combineren verschillende projectoren en geluidsband, vaak een indrukwekkende ervaring. f Video Niet iedereen kan zelf videomateriaal aanmaken, maar eigen of gekochte opnames zijn heel efficiënt: de beelden bewegen, er is geluid … Het nadeel is dat de spreekruimte wat verduisterd moet worden en dat je over een behoorlijk scherm moet beschikken. g Computer Met de computer combineer je in feite een overheadprojector en video. De nodige apparatuur (inclusief een groot scherm) moet wel aanwezig zijn. Bovendien is de werking iets moeilijker.
7
h Andere hulpmiddelen Je kunt een voorwerp meebrengen, iets demonstreren, een geluidsopname laten horen, een maquette laten zien enz. Tot slot nog drie algemene tips: - Ga vooraf altijd na hoe het toestel dat je wenst te gebruiken werkt en of de kwaliteit van het gebruikte materiaal goed is. Kan iedereen alles zien en horen? - Zorg ervoor dat je zo veel mogelijk contact houdt met je publiek. Praat niet tegen het bord of scherm. - Gebruik kleuren zo efficiënt mogelijk. Overdrijf niet.
8