Sportapplicaties en social media als stimulans voor een sportievere levensstijl
Naam:
Anouk Jansen
Studentnummer:
10002964
Universiteit:
Universiteit van Amsterdam
Opleiding:
Communicatiewetenschap
Afstudeerproject:
Persuasieve Communicatie
Groep:
Groep 3
Docenten:
Lotte Salome en Merel de Lange
Datum:
11 juni 2013
Aantal woorden:
7.999
Inhoudsopgave 1. Inleiding ...........................................................................................................................
4
1.1. Social media en mobiele applicaties ........................................................................
4
1.2. Onderzoeksvraag en relevantie van het onderzoek .................................................
5
1.3. Opbouw ....................................................................................................................
6
2. Theoretisch kader ............................................................................................................
7
2.1. Social media .............................................................................................................
7
2.2. Applicaties ................................................................................................................
7
2.3. Motivatie ...................................................................................................................
9
2.4. Invloed op intrinsieke motivatie ................................................................................
9
2.5. Invloed op extrinsieke motivatie ...............................................................................
10
2.6. Invloed op sportief zelfbeeld ....................................................................................
11
2.7. Conceptueel model ..................................................................................................
12
3. Methode en analyseplan .................................................................................................
13
3.1. Experiment ...............................................................................................................
13
3.2. Respondenten ..........................................................................................................
13
3.3. Design ......................................................................................................................
13
3.4. Procedure .................................................................................................................
14
3.5. Metingen van de afhankelijke variabelen .................................................................
14
3.5.1. Intrinsieke en extrinsieke motivatie ................................................................
14
3.5.2. Sportief zelfbeeld ...........................................................................................
16
3.5.3. Manipulatiecheck ...........................................................................................
17
3.6. Analyseplan ..............................................................................................................
17
4. Resultaten .......................................................................................................................
18
4.1. Manipulatiecheck en controlevariabelen ..................................................................
18
4.2. Toetsen van de hypothesen .....................................................................................
18
4.2.1. Intrinsieke motivatie .......................................................................................
18
4.2.2. Extrinsieke motivatie ......................................................................................
19
4.2.3. Sportief zelfbeeld ...........................................................................................
19
5. Conclusie en discussie ....................................................................................................
20
5.1. Conclusie .................................................................................................................
20
5.2. Interpretatie resultaten .............................................................................................
21
5.3. Discussie ..................................................................................................................
22
6. Literatuurlijst ....................................................................................................................
25
7. Bijlage .............................................................................................................................. 29 7.1. Onderzoeksinstrument .............................................................................................
2
29
Samenvatting
In deze scriptie wordt onderzocht welke invloed de mogelijkheid van sportapplicaties om sportprestaties te delen op social media heeft op de motivatie en het sportief zelfbeeld van de sporter. Niet iedereen sport regelmatig of leeft gezond, wat kan leiden tot overgewicht. Nieuwe technologieën, zoals applicaties en social media, kunnen helpen om mensen bewust te maken gezonder te leven of meer te sporten. Aan het experiment deden 128 respondenten mee en zij kregen de opdracht om zich in te leven in de situatie dat zij gingen hardlopen met een hardloopapplicatie. In de experimentele groep zagen de respondenten screenshots van de sportapplicatie na het hardlopen. Vervolgens werden deze sportprestaties gedeeld op een Facebookpagina die zij als hun eigen Facebookpagina moesten zien. In de controlegroep kregen de respondenten alleen de screenshots van de sportapplicatie te zien. Vervolgens kregen zij stellingen te zien die gericht waren op het meten van de motivatie en het sportief zelfbeeld. Er werd hier een onderscheid gemaakt tussen intrinsieke motivatie, sporten voor het plezier, en extrinsieke motivatie, sporten voor een bepaald doel. Er zijn echter geen significante resultaten te rapporteren wat betreft de invloed van het delen van de sportprestaties op social media op de motivatie en het sportief zelfbeeld van de sporter.
3
1. Inleiding
1.1 Social media en mobiele applicaties Mobiele telefoons en social media zijn tegenwoordig niet meer weg te denken uit het hedendaagse straatbeeld. Dankzij nieuwe communicatie en informatietechnologieën is de manier waarop gecommuniceerd wordt veranderd. Met de komst van Web 2.0 is het aantal gebruikers enorm gegroeid en men ging zich actief bezighouden met het produceren van content. Dit werd mogelijk door de verschillende social media platformen waarbij het allemaal draait om samenspraak, het delen van content en discussiëren (Banias & Malita, 2011). Het aantal mensen wat zich aanmeldt op dergelijke platformen groeit nog steeds en ook in het bedrijfsleven wordt social media steeds belangrijker. Bedrijven hebben door deze platformen de mogelijkheid om hun doelgroep op een effectieve manier te bereiken. Daarnaast is het verlangen naar sociaal contact onderdeel van de menselijke aard en door middel van nieuwe technologieën is het mogelijk om dit contact makkelijker te bewerkstelligen (Mueller, Agamanolis & Picard, 2003). Met een mobiele telefoon heeft men namelijk de mogelijkheid om altijd en overal content te delen met vrienden of te reageren op een status. Social media zijn eigenlijk een combinatie van mensen, technologieën, nieuwe, rijke digitale content en toepassingen die het mogelijk maken voor de gebruiker om hun ervaringen met anderen te delen (Multisilta & Milrad, 2009).
Naast commerciële bedrijven maken non-profit bedrijven ook gebruik van social media en andere nieuwe media zoals applicaties op mobiele telefoons. Het doel is hier om gebruikers bewust te maken van hun eigen acties. Een voorbeeld is mensen bewust maken gezonder te leven of meer te sporten. Dit is nodig, want het aantal mensen wat regelmatig sport is niet erg groot. Uit onderzoek blijkt dat maar 40% van de Europeanen op z’n minst eenmaal per week sport, 25% sport helemaal niet en de gemiddelde persoon zit gedurende de dag meer dan zes uur (Eurobarometer 72.3, Sport and Physical Activity, 2010). Dit is waar applicaties op mobiele telefoons en gebruik van social media een belangrijke rol in kunnen nemen. Interactieve technologieën hebben de mogelijkheid om attitudes en gedrag te veranderen (Banias & Malita, 2011). Door middel van applicaties die als een persoonlijke coach fungeren, kunnen mensen gemotiveerd worden om meer te sporten en gezonder te leven. Daarnaast hebben veel applicaties de mogelijkheid om de prestaties die behaald zijn met het sporten te delen op social media. Zo kunnen bijvoorbeeld de afstand die iemand heeft hardgelopen en het aantal calorieën wat diegene daarmee heeft verbrand direct na het sporten gedeeld worden op bijvoorbeeld Facebook. Op die manier kunnen vrienden en familie zien wat diegene doet aan sport en kunnen zij, naast de applicatie, ook motiverend 4
zijn voor het sportgedrag van de gebruiker, bijvoorbeeld door positieve reacties te plaatsen. Een voorbeeld van een applicatie die dit kan is Runkeeper.
Volgens Mueller, Agamanolis en Picard (2003) is sporten leuk en wordt het door miljoenen mensen overal in de wereld gedaan. Met sportapplicaties wordt er niet alleen gesport, er wordt ook genoten van het sociale contact met andere sporters (Mueller, Agamanolis & Picard, 2003). Vooral mobiele telefoons zijn hier bij uitstek geschikt voor. Een mobieltje heeft men volgens Gasser, Brodbeck, Degen, Luthiger, Wyss en Reichlin (2006) altijd mee en daardoor kan er door een applicatie op het juiste moment, in een juiste context en op een goede manier geïntervenieerd worden. Een belangrijk punt is daarnaast dat er ook sprake is van sociale interactie, omdat gebruikers hun prestaties delen op social media (Gasser et al., 2006). Vrienden en familie kunnen zo de behaalde prestaties beoordelen, reacties plaatsen en het sportgedrag met de gebruiker zelf bespreken. Door de sociale interactie met vrienden en familie wordt het sportgedrag persoonlijker, maar daarnaast hebben ook applicaties zelf een persoonlijk karakter. Dit komt onder andere omdat een gebruiker de mobiele telefoon overal mee naar toe neemt (Gasser, et al., 2006). Zo ziet bijvoorbeeld een gebruiker onmiddellijk iedere tip of ieder advies van een virtuele coach, waardoor er beter ingespeeld kan worden op het dagelijks leven van die gebruiker.
1.2 Onderzoeksvraag en relevantie van het onderzoek Door de persoonlijkheid en de mogelijkheid tot sociale interactie zou een sportapplicatie mogelijk een goede stimulatie bieden om te sporten en te bewegen. Daarnaast heeft de gebruiker via sportapplicaties de mogelijkheid om het sportgedrag te beoordelen, omdat de sportprestaties zichtbaar gemaakt kunnen worden in de vorm van afgelegde afstand, behaalde snelheid en verbrande calorieën en vervolgens op social media openbaar gemaakt kunnen worden. Hierdoor zou een sportapplicatie invloed kunnen hebben op het zelfbeeld wat de sporter heeft van zichzelf op sportgebied, ofwel sportief zelfbeeld.
Op dit moment zijn er al veel applicaties ontwikkeld op dit gebied. Echter is er nog erg weinig onderzocht over de stimulatie van sporten door het gebruik van applicaties en de invloed op het sportief zelfbeeld van de sporter. Daarin ligt dan ook de wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek. Het meeste onderzoek wordt gedaan naar de ontwikkeling en gebruiksvriendelijkheid van de verschillende applicaties. Er is echter erg weinig bekend over de wisselwerking tussen de applicaties en social media platformen en of de mogelijkheid om ervaringen, opgedaan via applicaties, te delen op social media succesvol is in de stimulatie van sport en bewegen. Het is niet duidelijk of de mogelijkheid van de applicatie om sportprestaties te delen, bijdraagt aan de motivatie van de sporter. Daarbij is het interessant 5
om te onderzoeken of het sportief zelfbeeld beïnvloed wordt door het delen van de eigen prestaties op social media. Naar aanleiding daarvan is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: RQ: “In hoeverre is de mogelijkheid van mobiele applicaties gericht op sport om prestaties te delen op social media van invloed op het sportief zelfbeeld en op de motivatie van de gebruiker om te sporten?”
Zoals blijkt uit bovenstaande onderzoeksvraag zullen in dit onderzoek de afhankelijke variabelen ‘motivatie om te sporten’ en ‘sportief zelfbeeld’ en de onafhankelijke variabele ‘prestaties delen op social media’ centraal staan.
Dit onderzoek zal onder andere relevant zijn voor de ontwikkelaars van applicaties en de ontwikkelaars van social media platformen. Voor hen is het belangrijk om te weten of dit sociale deel van een applicatie succesvol is en gewaardeerd wordt door de gebruiker. Door deze kennis kunnen er betere applicaties ontwikkeld worden en kunnen social media platformen en applicaties aangepast worden om beter met elkaar in verbinding te staan waardoor sociale interactie intensiever wordt. Daarnaast is dit onderzoek relevant, omdat het belangrijk is om te weten te komen of sportapplicaties mensen echt kunnen motiveren om meer te bewegen en of ze een nuttig hulpmiddel zijn in het vergroten van het aantal mensen wat regelmatig sport en uiteindelijk gezonder gaat leven. 1.3 Opbouw Deze thesis is als volgt opgebouwd: eerst werden de aanleiding voor de onderzoeksvraag en de wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie vastgesteld. Daarna volgt er een overzicht van relevant onderzoek op dit gebied, zullen de relevante theorieën, variabelen en relaties voor dit onderzoek uitgewerkt worden en zal de methode uitgelegd worden. Hierna zullen in de resultatensectie en conclusie aan de hand van analyses de hypothesen beantwoord worden en zal er in de discussie nader ingegaan worden op de eventuele tekortkomingen van het onderzoek en suggesties voor toekomstig onderzoek.
6
2. Theoretisch kader Zoals hierboven in het kader van wetenschappelijke relevantie al is uitgelegd, zijn er nog maar weinig studies over het gebruik van applicaties op mobiele telefoons en social media als stimulans voor sport en bewegen. Het meeste onderzoek is gedaan naar de effectiviteit en het gebruiksgemak van een applicatie op zich, waaruit vaak positieve resultaten zijn gegenereerd. Maar omdat beiden redelijk nieuwe fenomenen zijn, zijn er nog veel aspecten op dit gebied niet onderzocht. Voor dit onderzoek is het echter van belang eerst duidelijk te maken wat social media en mobiele applicaties precies inhouden. 2.1 Social media Volgens Torgan en Cousineau (2012) worden social media gedefinieerd als vormen van elektronische communicatie waarmee gebruikers online communities kunnen creëren om informatie, ideeën, persoonlijke berichten en andere content te delen. Volgens Boyd en Ellison (2008) worden social media gedefinieerd als op internet gebaseerde diensten die een individu toestaan een publiek profiel op te zetten in een afgeschermd systeem, waar zij zich kunnen verbinden met andere gebruikers waarmee zij een connectie delen. Hierdoor kunnen zij de content van deze gebruikers binnen het systeem zien en volgen. Een andere definitie van social media is een platform waar content en applicaties niet langer gecreëerd en gepubliceerd worden door individuen, maar continu gewijzigd worden door alle gebruikers op een deelnemende en samenwerkende manier (Kaplan & Haenlein, 2010). Bovenstaande definities verschillen wat van elkaar, maar bevatten wel allemaal de belangrijkste aspecten van social media. Namelijk dat het gaat om het openbaar maken en delen van verschillende soorten informatie met andere gebruikers, waardoor er door samen te werken en deel te nemen aan discussies interactie ontstaat tussen de gebruikers.
2.2 Applicaties Het gebruik van applicaties op mobiele telefoons is relatief nieuw en het aantal gebruikers groeit nog steeds. Mobiele apparaten worden toegankelijker, normaler en daardoor invloedrijker (Lica, 2010). Mobiele applicaties zijn kleine programma’s die draaien op een smartphone of tablet, ook wel apps genoemd. Door middel van een applicatie heeft een gebruiker de mogelijkheid om extra functies aan mobiele apparaten toe te voegen, zoals spelletjes of sportapplicaties (“Wat is een app?”, n.d.).
In dit onderzoek zullen sportapplicaties centraal staan. Sportapplicaties ondersteunen en motiveren de gebruiker om te sporten. Zo zijn er applicaties die laten zien hoe je bepaalde oefeningen uitvoert, maar er zijn ook sportapplicaties die via gps je route, snelheid, 7
verbrande calorieën en tijd bijhouden terwijl je aan het hardlopen of skaten bent. In dit onderzoek is het daarbij van belang dat deze applicaties een connectie hebben met social media. Social media platformen zoals Facebook en Twitter zien namelijk dat een groot deel van de gebruikers berichten plaatsen via hun mobiele telefoon (Lica, 2010). Bijvoorbeeld onderweg een status updaten en daarmee vrienden inlichten wat je op dat moment aan het doen bent. Volgens Smith (2005) zijn er drie factoren die bijdragen aan het succes van applicaties. Zo moeten ze de privacy van de gebruiker waarborgen, ze moeten praktisch zijn en ze moeten een specifieke waarde hebben waarmee ze iets bijdragen aan het leven van de gebruiker. Daarnaast moeten gebruikers met de applicatie controle kunnen houden op hun persoonlijke gegevens, moeten ze simpel en logisch in gebruik zijn en moeten ze net datgene hebben waarmee de gebruiker overtuigd wordt de applicatie te blijven gebruiken.
Een voorbeeld van een applicatie die aan bovenstaande punten voldoet is Nike+GPS. Dit is één van de meest complete en populaire sportapplicaties. De sterke punten zijn dat de app intensief gebruik maakt van social media, dat het systeem aangepast is aan het gebruik van muziek en vocale cues en dat er een dynamische web community is waar gebruikers hun eigen work outs kunnen samenstellen en met andere sporters kunnen communiceren (Mulas, Pilloni & Carta, 2012).
In het onderzoek van Consolvo, Everitt, Smith en Landay (2006) hebben de auteurs een stappenteller ontworpen die verschillende prestaties van de proefpersonen bijhoudt. In dit onderzoek wordt al gekeken naar de sociale interactie met vrienden. Hier gaat het echter nog niet om het delen van prestaties op social media, maar om de mogelijkheid dat anderen via de stappenteller zien hoeveel je gelopen hebt. Uit de resultaten bleek dat er vier belangrijke kenmerken zijn waar gebruikers de stappenteller op waarderen. Zo moet de stappenteller accurate metingen van de activiteiten verstrekken, inzicht leveren in de mate van activiteit, sociale interactie ondersteunen en rekening houden met de leefgewoonten van de gebruiker. Verder blijkt uit een onderzoek van Oliveira en Oliver (2008) dat sociale interactie in de vorm van virtuele competitie er voor zorgt dat er meer wordt genoten van de sportieve ervaring, waardoor de motivatie van de gebruikers om te sporten versterkt wordt.
Uit bovenstaande onderzoeken blijkt dus dat de mogelijkheid om behaalde prestaties te delen op social media gewaardeerd wordt. Sterker nog, zoals hierboven duidelijk werd is het één van de eisen die aan een app gesteld wordt, wil men er gebruik van maken. Het is dan ook belangrijk om te weten hoe het delen van invloed is op de gebruiker.
8
2.3 Motivatie Gedrag veranderen is moeilijk, maar wellicht wordt dit makkelijker met het gebruik van applicaties. Volgens Torgan en Cousineau (2012) is het belangrijk dat er haalbare doelen gesteld worden. Bij het behalen van die doelen moeten drie elementen op hetzelfde moment samenvallen, namelijk motivatie, mogelijkheid en een trigger. Iemand moet gemotiveerd zijn en de mogelijkheid hebben om te sporten, maar daarnaast moet er ook sprake zijn van een trigger die diegene tot het gedrag aanzet.
In dit onderzoek staat het eerste element, motivatie, van gedragsverandering centraal. De theorie die in het kader van motivatie van belang is, is de Self-Determination Theory (SDT). Hierin worden verschillende types van motivatie onderscheiden. Deze types zijn gebaseerd op verschillende redenen of doelen die leiden tot het doen van de activiteit. De basis is het onderscheid tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie (Ryan & Deci, 2000).
Intrinsieke motivatie houdt in dat iemand puur voor het plezier sport en tevreden is met het doen van de activiteit. Het gedrag wordt vrijwillig uitgevoerd zonder er iets voor terug te krijgen in de vorm van prijzen of complimenten. Van intrinsieke motivatie kunnen er drie types onderscheiden worden, namelijk de motivatie om te weten, de motivatie om doelen te behalen en de motivatie om stimulatie te ervaren (Pelletier, Fortier, Vallerand, Tuson, Brière en Blais, 1995). In tegenstelling tot intrinsieke motivatie, richt de extrinsieke motivatie zich op gedrag wat uitgevoerd wordt waarbij het einddoel centraal staat (Pelletier et al., 1995). Het is gebleken dat meer positieve uitkomsten, zoals interesse en plezier, ontleend worden aan intrinsieke motivatie, terwijl meer negatieve uitkomsten, zoals minder moeite doen en hogere uitval, ontleend worden aan extrinsieke motivatie (Ryan & Deci, 2000). 2.4 Invloed op intrinsieke motivatie Uit het onderzoek van IJsselsteijn, Kort, Westerink, Jager en Bonants (2004) naar intensivering van intrinsieke motivatie door middel van een virtuele coach, blijkt dat het bieden van een meer onderdompelende sportomgeving, waarin de gebruiker zich echt aanwezig voelt, het plezier in het sporten vergroot. Dit heeft een gunstig effect op intrinsieke motivatie, aangezien het hierbij gaat om sporten voor het plezier. Daarnaast was de ervaring heviger, was er meer interesse, plezier en was de eigen vastgestelde bekwaamheid en controle hoger. De intrinsieke motivatie wordt dus versterkt door middel van een applicatie met een virtuele coach.
Daarnaast blijkt uit het onderzoek van Ferrer-Caja en Weiss (2000) dat intrinsieke motivatie om te sporten positief beïnvloed wordt door het concentreren op de taak en het zelf 9
evalueren van het succes. Hierbij ging het om het sporten in een klas op school en bovenstaande factoren hadden een positieve invloed op het meedoen aan sport voor intrinsieke redenen. De verhoogde concentratie had allereerst invloed op het inzicht in de bekwaamheid in de sport en de keuze voor de sport. Deze factoren hadden vervolgens invloed op de intrinsieke motivatie. Door het gebruik van een sportapplicatie zal iemand zich waarschijnlijk beter op een taak concentreren, aangezien er sprake is van een soort virtuele coach die de prestaties bijhoudt. Daarnaast biedt de applicatie de mogelijkheid om behaalde prestaties te evalueren, omdat de gebruiker precies kan zien hoe goed diegene gesport heeft. Door de prestaties te delen op social media ontstaat er ook de mogelijkheid om behaalde prestaties door anderen te laten evalueren. Op die manier kunnen deze vrienden gezien worden als coaches. Op basis van bovenstaande onderzoeken kan dus verwacht worden dat het delen van behaalde prestaties via een sportapplicatie op social media een positieve invloed heeft op de intrinsieke motivatie. Dit leidt tot de volgende hypothese: H1a: “Het delen van sportprestaties op sociale netwerken zal een positieve invloed hebben op de intrinsieke motivatie van de sporter om te gaan sporten.” 2.5 Invloed op extrinsieke motivatie De Self-Determination Theory is eerder in dit theoretisch kader al genoemd. Hier kan nog een tweede subcategorie in aangebracht worden. Dit is Organismic Integration Theory (OIT) en geeft de verschillende vormen van extrinsieke motivatie weer (Ryan & Deci, 2000). Hier wordt echter, in tegenstelling tot Pelletier et al. (1995), amotivatie onder extrinsieke motivatie geschaard. De verschillende vormen van extrinsieke motivatie zijn externe regulering, gedrag dat wordt uitgevoerd voor het winnen van prijzen of om negatieve consequenties te voorkomen, en introjection, gedrag dat wordt uitgevoerd uit schuldgevoel of angst. Daarnaast ook identificatie, gedrag dat waardevol en belangrijk geacht wordt en een eigen keuze is voor het persoonlijk belang, en geïntegreerde regulatie, gedrag dat wordt uitgevoerd voor de verwachte instrumentele waarde en uitkomsten kunnen, apart van het gedrag, nuttig zijn.
Een andere belangrijke motivatie om te sporten is voor sociale redenen, zoals deel zijn van een team en sociale status. Daarbij kunnen vrienden en ouders een positieve of negatieve invloed hebben op het sportgedrag en de sportervaring van een persoon. Hierbij onderscheidt Allen (2003) drie types van ‘social goal orientation’ welke verschillend gerelateerd zijn aan factoren van motivatie. Het eerste type benadrukt connecties. Dit type focust zich vooral op de ontwikkeling en het onderhouden van wederzijds bevredigende relaties. Dergelijke individuen zijn georiënteerd op het meedoen aan sport om sociaal te zijn en relaties te ontwikkelen. 10
Het tweede en derde type zijn erg aan elkaar verwant. Het tweede type richt zich namelijk op de sociale validatie van de persoon zelf door de erkenning van anderen en het derde type richt zich op de sociale status door de populariteit onder vrienden. Voorbeelden van deze oriëntaties zijn sociale goedkeuring, sociale acceptatie en sociale status. Dergelijke individuen zijn gefocust op de mogelijke winst die zij kunnen behalen door deel te nemen aan een sport. Voor hen ligt de betekenis van sport in wat het kan doen voor hun sociale leven en wat het over hen zegt als individu. Zij voelen zich alleen goed als zij deel uitmaken van de populaire groep of voelen dat ze de goedkeuring van anderen hebben gekregen (Allen, 2003). Het tweede en derde type van de ‘social goal orientation’ kunnen gerelateerd worden aan extrinsieke motivatie. Hierbij draait het namelijk ook om sporten met een bepaald doel. Door middel van het delen van sportprestaties op social media zal iemand erkenning van vrienden en familie krijgen en de populariteit onder vrienden kunnen vergroten.
Ook volgens Ryan en Deci (2000) is de voornaamste reden waarom iemand bepaald gedrag uitvoert, omdat men gewaardeerd wil worden door andere, belangrijke personen. Dit kan familie zijn, maar ook een vriendengroep of een vereniging of gezelschap van mensen. Een tweede factor is de vastgestelde bekwaamheid. Iemand zal sneller een doel voor ogen hebben als ze zelf denken dat ze het doel kunnen behalen. Deze twee factoren kunnen teruggekoppeld worden naar het gebruik van applicaties voor het behalen van bepaalde doelen. Door het gebruik van de applicatie wordt het makkelijker om een bepaald doel, bijvoorbeeld gewichtsverlies, te behalen. Daarnaast kan iemand door het delen van behaalde prestaties op social media, vrienden laten zien wat en hoe diegene gesport heeft en zij zullen dat waarderen. Aan de hand hiervan kan dus verwacht worden dat extrinsieke motivatie positief beïnvloed wordt door het delen van behaalde prestaties via een sportapplicatie op social media en dat leidt tot de volgende hypothese: H1b: “Het delen van sportprestaties op sociale netwerken zal een positieve invloed hebben op de extrinsieke motivatie van de sporter om te gaan sporten.”
2.6 Invloed op sportief zelfbeeld Het zelfbeeld wat iemand van zichzelf heeft, wordt volgens Bardel, Fontayne, Colombel en Schiphof (2010) vastgesteld door het niveau van de eigen vastgestelde bekwaamheid en kan gedefinieerd worden als de gevoelens die men heeft van de macht en controle over zichzelf en de omgeving op een specifiek gebied. Iemand die van een bepaalde sport of activiteit een hoog zelfbeeld heeft, zal zich waarschijnlijk bekwamer voelen en zal zichzelf respecteren 11
ongeacht een verlies of een succes. Daarnaast is het zelfbeeld gerelateerd aan de tevredenheid over jezelf en de tevredenheid over het huidige prestatieniveau. Na een competitieve wedstrijd, zijn winnaars namelijk opgewekter, overtuigder van zichzelf en dankbaarder dan verliezers. Ook al zijn het onstabiele componenten, volgens Bardel, Fontayne, Colombel en Schiphof (2010) kunnen tevredenheid over het huidige prestatieniveau en de eigen vastgestelde bekwaamheid belangrijke factoren zijn voor het sportief zelfbeeld van een sporter. Daarnaast wordt er in het onderzoek van Slutzky en Simpkins (2009) ook van uitgegaan dat het sportief zelfbeeld tot stand komt door de eigen vastgestelde bekwaamheid op sportgebied en dat de tijd die besteed wordt aan sport samenhangt met het sportief zelfbeeld.
Bovenstaande aspecten kunnen met een sportapplicatie goed bijgehouden worden, waardoor sporters een beter beeld kunnen krijgen van hun bekwaamheid en prestatieniveau. Wanneer de behaalde prestaties daarna gedeeld worden op social media, is het mogelijk dat door de interactie over het onderwerp het sportieve zelfbeeld positief beïnvloed wordt. Hieruit volgt dan ook de volgende hypothese: H2: “Het delen van sportprestaties op sociale netwerken zal een positieve invloed hebben op het sportief zelfbeeld van de sporter.”
2.7 Conceptueel model ‘Figuur 1: het conceptueel model’ laat de relevante variabelen en hun relaties met de bijbehorende hypothesen uit dit onderzoek zien.
Sportprestaties delen op social media: Conditie 1: sportprestaties wel delen
Extrinsieke motivatie H1b
+ H1a
+ Conditie 2: Sportprestaties niet delen
Intrinsieke motivatie
H2
+
Figuur 1: het conceptueel model
12
Sportief zelfbeeld
3. Methode en analyseplan 3.1 Experiment Voor dit onderzoek is er als onderzoeksmethode gebruik gemaakt van een experiment. Deze methode is gekozen, omdat er met behulp van een experiment causale relaties aangetoond kunnen worden. Een causale relatie veronderstelt dat er een verband is tussen de oorzaak en het gevolg. Aangezien de onderzoeksvraag gericht is op het onderzoeken van een causale relatie tussen het delen van sportieve prestaties op social media en de motivatie en het sportieve zelfbeeld van de gebruiker, is een experiment hiervoor de meest geschikte keuze.
3.2 Respondenten Bij de selectie van de respondenten, was er sprake van een gelegenheidssteekproef (convenience sample). Zij zijn uit de kring van vrienden en familie van de onderzoekers via e-mail en social media gevraagd te participeren in het onderzoek. In totaal werden er 200 respondenten onderzocht. De respondenten werden random toegewezen aan de verschillende condities van het onderzoek. Hierdoor werden alle eigenschappen gelijk verdeeld over de condities en konden verschillen tussen de condities niet verklaard worden door verschillen in eigenschappen van de respondenten. De verschillen tussen de condities konden alleen verklaard worden door de manipulatie. Het aantal respondenten wat uiteindelijk meegenomen werd in de analyses was 128. In de steekproef zaten meer mannen (N=78) dan vrouwen (N=50). De gemiddelde leeftijd van de respondenten was 27 jaar (M = 26,88, SD = 10,51). Van de respondenten deden er 118 op dat moment aan sport. Zij sportten gemiddeld 2 à 3 keer per week (M = 2,05, SD = 0,67) en waren gemiddeld ervaren sporters (M = 2,26, SD = 0,65). In de conditie waarin de sportprestaties wel gedeeld werden, zaten 48 mannen en 32 vrouwen. In de conditie waarin de sportprestaties niet gedeeld werden, zaten 30 mannen en 18 vrouwen. 3.3 Design In dit onderzoek is er sprake van een 1 factorieel (tussen-proefpersonen) design, met als onafhankelijke variabele prestaties delen op social media. Deze variabele heeft twee levels, namelijk het wel of niet delen van de prestaties op social media. Het manipulatiemateriaal kon via een link online bekeken worden en bestond uit een korte case, foto’s van statistische gegevens van een hardloopapplicatie genaamd Runkeeper, en in één conditie zagen de respondenten een foto van diezelfde statistische gegevens gedeeld op ‘hun’ Facebookpagina met commentaar en likes van vrienden en familie. De foto’s en namen op de Facebookpagina werden onzichtbaar gemaakt, zodat de respondenten zich goed konden 13
inleven in de situatie en de applicatie en de Facebookpagina ook echt als hun eigen Facebookpagina zagen.
De situatie waar de respondenten aan blootgesteld werden, hield in dat de respondenten bij het sporten gebruik maakten van een sportapplicatie op hun mobiele telefoon. De applicatie heette Runkeeper en hiermee kan tijdens het hardlopen de route, snelheid, verbrande calorieën en tijd bijgehouden worden. De respondenten werd gevraagd zich in te leven in het moment, waarna zij drie foto’s van statistische gegevens te zien kregen zoals ze verschijnen in Runkeeper na het sporten. In de ene conditie kregen de respondenten alleen de behaalde prestaties in de applicatie te zien. In de andere conditie zagen de respondenten deze prestaties ook, maar zij lazen daarna dat zij deze gedeeld hadden op hun Facebookpagina, waarna ze een foto zagen van de Facebookpagina waar de behaalde prestaties te zien waren. 3.4 Procedure De respondenten werden via e-mail en social media gevraagd mee te doen aan het onderzoek en ontvingen een link naar een online vragenlijst met de experimentele condities en de vragen. Het onderzoek duurde in totaal ongeveer 15 minuten. Door gebruik te maken van Qualtrics werden de respondenten random in verschillende condities geplaatst. De respondenten kregen eerst een aantal algemene, demografische vragen die ze moesten beantwoorden. Vervolgens kregen ze een korte case te lezen om zich in te kunnen leven in de situatie waar de respondenten aan blootgesteld werden. Dit was ofwel de conditie waarin de behaalde sportprestaties alleen in de sportapplicatie te zien waren, ofwel de conditie waarin de behaalde sportprestaties zowel in de sportapplicatie als op Facebook te zien waren. Na het zien van de foto’s moesten de respondenten een aantal vragen beantwoorden. Zij moesten op een zeven-puntschaal aangeven in hoeverre ze het eens waren met stellingen die gericht waren op het meten van motivatie en sportief zelfbeeld.
3.5 Metingen van de afhankelijke variabelen en controlevariabelen Voor het meten van de afhankelijke variabelen werd er gebruik gemaakt van een vragenlijst. De afhankelijke variabelen die in dit onderzoek centraal staan, zijn de motivatie van de sporter en het sportief zelfbeeld. De schaal, factor en betrouwbaarheidsanalyse van de afhankelijke variabelen zullen nu besproken worden. 3.5.1
Intrinsieke en extrinsieke motivatie
De intrinsieke en extrinsieke motivatie werden gemeten door stellingen voor te leggen aan de respondenten waar zij, op een schaal van 1 tot 7, aan konden geven om welke redenen 14
ze sportten. Dit waren in totaal 20 stellingen en deze maten de verschillende aspecten van intrinsieke en extrinsieke motivatie. Zo werd er bijvoorbeeld gesteld dat de respondenten sporten voor de opwinding die zij ervaren wanneer zij opgaan in de sportactiviteit. Een ander voorbeeld is dat de respondenten sporten omdat het zorgt dat zij gewaardeerd worden door de mensen die zij kennen. Hier kon op een schaal van 1 (komt geheel niet overeen) tot 7 (komt precies overeen) aangegeven worden in hoeverre de stelling overeen kwam met de reden waarom zij sportten.
De motivatievragenlijst, de Sport Motivation Scale (SMS-6), die in dit onderzoek gebruikt werd, is gebaseerd op de Self-Determination Theory van Ryan en Deci (2000) en is een verbeterde versie van de oorspronkelijke vragenlijst van Pelletier et al. uit 1995 (Mallet, Kawabata, Newcombe, Otero-Forero & Jackson, 2007). De schaal wordt veelvuldig gebruikt voor het meten van motivatie en wordt dan ook erg betrouwbaar geacht (α = 0,78). Niettemin is er in dit onderzoek alsnog door middel van een factoranalyse en een betrouwbaarheidsanalyse vastgesteld of de vragen één construct vormden en of de schaal betrouwbaar genoeg was.
Om analyses uit te kunnen voeren moest er eerst een factoranalyse uitgevoerd worden om na te gaan of de vragen één construct zouden meten en of de variabelen die de motivatie van de sporter meten bij elkaar opgeteld mochten worden. Er werden 20 manifeste variabelen ingevoerd. Voor de motivatie waren er drie eigenwaardes boven de één. Dit betekende dat er drie componenten gemaakt konden worden die de motivatie van de sporter meten. De eigenwaarde van het eerste component was 10,19, van het tweede component was de eigenwaarde 1,93 en van het derde component 1,14. Component 1 verklaarde voor 24,71% de variantie in de variabelen, component 2 verklaarde voor 21,04% de variantie in de variabelen en component 3 verklaarde voor 20,58% de variantie in de variabelen. De totaal verklaarde variantie was 66,33%.
De drie componenten bestonden uit 20 manifeste variabelen die meegenomen werden in de analyse. Vervolgens werd er gekeken of er van deze 20 manifeste variabelen drie nieuwe betrouwbare schaalvariabelen gemaakt konden worden. Om deze reden werd de Cronbach’s alpha berekend. De alpha voor de eerste schaalvariabele met zeven variabelen was hoog genoeg, zodat de variabelen bij elkaar opgeteld mochten worden (α = 0,92). De variabelen werden opgeteld en de nieuwe schaalvariabele werd ‘extrinsieke motivatie: identificatie’ genoemd. De alpha voor de tweede schaalvariabele met vijf variabelen was hoog genoeg, zodat de variabelen bij elkaar opgeteld mochten worden (α = 0,88). De variabelen werden opgeteld en de nieuwe schaalvariabele werd ‘extrinsieke motivatie: introjectieve sturing’ 15
genoemd. De alpha voor de derde schaalvariabele met acht variabelen was hoog genoeg, zodat de variabelen bij elkaar opgeteld mochten worden (α = 0,90). De variabelen werden opgeteld en de nieuwe schaalvariabele werd ‘intrinsieke motivatie’ genoemd. 3.5.2
Sportief zelfbeeld
Het sportief zelfbeeld werd onder andere gemeten door stellingen aan de respondenten voor te leggen waar zij, op een schaal van 1 tot 7, aan konden geven hoe zij zichzelf zagen op het gebied van sport. Dit waren in totaal 6 vragen. Zo werd bijvoorbeeld gevraagd of de respondent sporten en bewegen belangrijk vond en hoe goed de respondent zichzelf vond in sport. Deze vragen werden beantwoord op een schaal van 1 (helemaal wel) tot 7 (helemaal niet). Wanneer een respondent hoger scoorde dan (M=5) was er sprake van een hoog sportief zelfbeeld, wanneer een respondent lager scoorde dan (M=3) was er sprake van een laag sportief zelfbeeld.
De vragen over sportief zelfbeeld zijn samengesteld uit twee korte vragenlijsten van vier vragen. Dit is gedaan omdat er geen goede, uitgebreide vragenlijst gevonden werd voor het meten van sportief zelfbeeld. Deze vragenlijsten zijn in eerder onderzoek van Slutzky en Simpkins (2009) (α = 0,89) en Stuij, Wisse, Van Mossel, Lucassen en Van den Dool (2011) (α = onbekend, maar wel betrouwbaar) betrouwbaar bevonden voor het meten van sportief zelfbeeld. Deze nieuwe, samengestelde vragenlijst bevat zes vragen. Omdat twee vragen in beide vragenlijsten aanwezig waren, zijn deze er bij het samenstellen van de vragenlijst uit gehaald.
Om met de variabele sportief zelfbeeld analyses uit te kunnen voeren moest er eerst een factoranalyse uitgevoerd worden om na te gaan of de vragen één construct zouden meten en of de variabelen die het sportief zelfbeeld meten bij elkaar opgeteld mochten worden. Er werden 6 manifeste variabelen ingevoerd en dit leverde twee componenten op. Component 1 had een eigenwaarde van 2,99 en component 2 had een eigenwaarde van 1,76. Component 1 verklaarde voor 41,68% de variantie in de variabelen en component 2 verklaarde voor 37,43% de variantie in de variabelen. De totaal verklaarde variantie was 79,12%. Omdat de 6 manifeste variabelen één construct zouden moeten meten, is er besloten om alleen van de vragen uit het eerste component een schaalvariabele te construeren en deze mee te nemen in de analyse als sportief zelfbeeld. Vervolgens was de Cronbach’s alpha berekend om na te gaan of er van de 3 manifeste variabelen een nieuwe betrouwbare schaalvariabele gemaakt kon worden. De schaal van deze schaalvariabele bleek betrouwbaar (α = 0,87). De drie variabelen werden opgeteld en de nieuwe variabele werd ‘sportief zelfbeeld’ genoemd. 16
3.5.3
Manipulatiecheck
Om na te gaan of datgene wat gemeten moest worden ook daadwerkelijk gemeten werd, is er een manipulatiecheck gedaan. Hiermee werd getest of de respondent gezien had dat de prestaties behaald met de sportapplicatie wel of niet gedeeld werden. Dit werd met de volgende vraag gemeten: Zijn de prestaties die behaald zijn met de sportapplicatie Runkeeper gedeeld op Facebook? (Ja/Nee) 3.6 Analyseplan Na de constructie van de schalen door middel van factoranalyses en betrouwbaarheidsanalyses werd er eerst een t-toets uitgevoerd om na te gaan of de condities daadwerkelijk van elkaar verschilden. Hierna werd er gecontroleerd of de mogelijke verschillen niet veroorzaakt konden worden door bepaalde factoren zoals geslacht en leeftijd. De toets die werd uitgevoerd om het effect van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabelen te meten was de t-toets. Er is gekozen voor deze toets, omdat er in dit onderzoek sprake is van twee condities, wel of niet sportieve prestaties delen op social media, die door middel van de t-toets met elkaar vergeleken kunnen worden. Er werd gekozen voor de independent samples t-test, omdat de manipulatie plaats heeft gevonden tussen twee verschillende groepen welke maar één manipulatie ondergaan hebben.
17
4. Resultaten 4.1 Manipulatiecheck en controlevariabelen Door middel van de manipulatiecheck kon er nagegaan worden of de respondenten gezien hadden dat de sportprestaties wel of niet gedeeld werden op Facebook. In de conditie waarin de prestaties wel gedeeld waren, hadden 9 respondenten dit niet gezien. In deze conditie zaten uiteindelijk 80 respondenten. In de conditie waarin de prestaties niet gedeeld waren, hadden 54 respondenten dit niet gezien. Uiteindelijk zaten in deze conditie 48 respondenten. Om na te gaan of de twee condities daadwerkelijk van elkaar verschilden, werd er eerst een t-toets uitgevoerd met de manipulatiecheck. Hieruit bleek dat er een significant verschil was tussen de twee condities (t(127) = 32,01, p < 0,01, 95% CI [1,29, 1,46]). De manipulatie is dus geslaagd.
Om na te gaan of de verschillen tussen de groepen daadwerkelijk door de manipulatie komen en niet door andere factoren die een verschil kunnen veroorzaken, zoals geslacht of leeftijd, werd er een enkelvoudige variantieanalyse uitgevoerd. De controlevariabelen waren geslacht en leeftijd. Uit de toets bleek dat geslacht (F(1,125) = 0,04; p = 0,843) en leeftijd (F(1,125) = 2,74; p = 0,100) niet significant verschilden in de verdeling van respondenten over de condities. Geslacht en leeftijd konden dus geen verschil veroorzaken, het verschil was toe te schrijven aan de manipulatie.
4.2 Toetsen van de hypothesen 4.2.1
Intrinsieke motivatie
In dit onderzoek is er sprake van 2 afhankelijke variabelen, ‘motivatie’ en ‘sportief zelfbeeld’, en één onafhankelijke variabele, ‘prestaties delen op social media’. De afhankelijke variabelen zijn op interval niveau gemeten. Er kon dus een t-toets uitgevoerd worden om de condities met elkaar te vergelijken. Levene’s toets op homogene varianties bleek niet significant te zijn voor de afhankelijke variabele ‘intrinsieke motivatie’, F(1,126) = 1,09; p = 0,297. Er mocht dus van gelijke populatievarianties uitgegaan worden. Aan de hand van de ttoets kon hypothese 1a, ‘het delen van sportprestaties op sociale netwerken zal een positieve invloed hebben op de intrinsieke motivatie van de sporter om te gaan sporten’, getoetst worden.
De t-toets liet zien dat er geen significant verschil was tussen de conditie waarin de prestaties wel gedeeld werden en de conditie waarin de prestaties niet gedeeld werden (t(126) = 0,14, p = 0,892, 95% CI [-0,45, 0,52]). Respondenten die het delen van de prestaties op Facebook gezien hadden, zijn niet meer intrinsiek gemotiveerd (M = 4,43, SD = 18
1,40) dan respondenten die zagen dat de prestaties niet gedeeld werden op Facebook (M = 4,40, SD = 1,24). Het delen van de prestaties op social media heeft dus geen invloed op de intrinsieke motivatie. De hypothese wordt verworpen. 4.2.2
Extrinsieke motivatie
Levene’s toets op homogene varianties liet zien dat er geen significant verschil was tussen de populaties voor de afhankelijke variabele ‘Extrinsieke motivatie: Identificatie’ , F(1,126) = 5,01; p = 0,027. Er kon dus uitgegaan worden van homogene populatievarianties. Voor de afhankelijke variabele ‘Extrinsieke motivatie: Introjectieve sturing’ bleek Levene’s toets op homogene varianties ook niet significant te zijn, F(1,126) = 2,18; p = 0,142. Ook hier kon dus uitgegaan worden van homogene populatievarianties. Vervolgens kon aan de hand van de ttoets hypothese 1b, ‘het delen van sportprestaties op sociale netwerken zal een positieve invloed hebben op de extrinsieke motivatie van de sporter om te gaan sporten’, getoetst worden. De t-toets liet zien dat er geen significant verschil was tussen de conditie waarin de prestaties wel gedeeld werden en de conditie waarin de prestaties niet gedeeld werden. Dit was voor zowel de variabele ‘extrinsieke motivatie: identificatie’ (t(126) = -0,60, p = 0,547, 95% CI [-0,67, 0,36]) als voor de variabele ‘extrinsieke motivatie: introjectieve sturing’ (t(126) = -0,19, p = 0,843, 95% CI [-0,58, 0,47]) het geval. Respondenten die het delen op Facebook hadden gezien, zijn niet meer extrinsiek gemotiveerd (Midentificatie = 4,10, SDidentificatie = 1,52, Mintrojectieve sturing = 3,11, SDintrojectieve sturing = 1,51) dan respondenten die zagen dat de prestaties niet gedeeld werden op Facebook (Midentificatie = 4,26, SDidentificatie = 1,21, Mintrojectieve sturing = 3,16, SDintrojectieve sturing = 1,34). Het delen van de prestaties op social media heeft dus geen invloed op de extrinsieke motivatie. De hypothese wordt verworpen. 4.2.3
Sportief zelfbeeld
Levene’s toets op homogene varianties bleek niet significant te zijn voor de afhankelijke variabele ‘sportief zelfbeeld’, F(1,126) = 2,19; p = 0,141. Dit hield in dat er sprake was van homogene populatievarianties. Vervolgens kon aan de hand van de t-toets hypothese 2, ‘het delen van sportprestaties op sociale netwerken zal een positieve invloed hebben op het sportief zelfbeeld van de sporter’, aanvaard dan wel verworpen worden. De t-toets liet zien dat er geen significant verschil was tussen de conditie waarin de prestaties wel gedeeld werden en de conditie waarin de prestaties niet gedeeld werden (t(126) = 0,22, p = 0,824, 95% CI [-0,42, 0,52]). Respondenten die het delen op Facebook gezien hadden, hebben geen hoger sportief zelfbeeld (M = 4,61, SD = 1,37) dan respondenten die zagen dat de prestaties niet gedeeld werden op Facebook (M = 4,56, SD = 1,16). Het delen van de prestaties op social media heeft dus geen invloed op het sportief zelfbeeld. De hypothese wordt verworpen. 19
5. Conclusie en discussie 5.1 Conclusie Uit de resultaten is gebleken dat alle hypothesen die in dit onderzoek centraal staan, verworpen zijn. Dit houdt in dat, zoals de eerste hypothese veronderstelde, het delen van de sportprestaties, die door middel van een sportapplicatie zijn behaald, op social media geen invloed heeft op de intrinsieke motivatie van de sporter om te gaan sporten. De sporter heeft dus niet meer plezier in het sporten wanneer de sportprestaties gedeeld worden op social media. Deze hypothese werd dus verworpen. De tweede hypothese veronderstelde dat het delen van sportprestaties invloed heeft op de extrinsieke motivatie van de sporter om te gaan sporten. Deze hypothese werd echter ook verworpen. De resultaten laten zien dat een sporter die zijn sportprestaties deelt op social media niet meer extrinsiek gemotiveerd is, dan wanneer hij dit niet doet. Dit resultaat is niet in het kader van de verwachtingen. Iemand is namelijk extrinsiek gemotiveerd, wanneer het einddoel van het sporten centraal staat. Bijvoorbeeld wanneer een sporter prijzen wil winnen of persoonlijke belangen heeft bij het sporten, zal diegene gemotiveerder zijn. Ook vrienden spelen hierbij een grote rol en het delen van de sportprestaties op social media leek daarbij een belangrijke factor te zijn. Uit dit onderzoek is echter gebleken dat dit niet zo is.
Daarnaast heeft het delen van sportprestaties op social media ook geen invloed op het sportief zelfbeeld van de sporter. Verwacht werd dat wanneer een sporter zijn prestaties deelt op social media, het sportief zelfbeeld vervolgens hoger zou zijn. Dit is echter niet zo. Het sportief zelfbeeld is namelijk even hoog wanneer de prestaties niet gedeeld worden op social media. De laatste hypothese werd dus ook verworpen.
Met bovenstaande resultaten kan vervolgens de onderzoeksvraag, die opgesteld werd in de inleiding van deze studie, beantwoord worden. De onderzoeksvraag ging in op de vraag of de mogelijkheid van mobiele applicaties gericht op sport om prestaties te delen op social media van invloed is op het sportief zelfbeeld en op de motivatie van de gebruiker om te sporten.
Uit de resultaten is gebleken dat het delen van de sportprestaties op social media geen invloed heeft op zowel het sportief zelfbeeld als de motivatie van de sporter. Het delen van de sportprestaties leidt niet tot een hoger of lager sportief zelfbeeld of een hogere of lagere motivatie, zowel intrinsiek als extrinsiek. Het maakt voor de sporter dus niet uit of de prestaties gedeeld worden op social media, waar het gezien wordt door vrienden en familie,
20
of dat de prestaties alleen getoond worden in de sportapplicatie, waar alleen de sporter zelf de prestaties ziet. 5.2 Interpretatie resultaten Uit de verwerping van de eerste hypothese kan geconcludeerd worden dat het delen van sportprestaties geen invloed heeft op de intrinsieke motivatie van de sporter. Dit kan mogelijk verklaard worden doordat de sportapplicatie die gebruikt werd in het onderzoek en daarbij de sport, hardlopen, voor de meeste mensen geen activiteit is waardoor zij intrinsiek gemotiveerd worden. Met andere woorden, veel mensen zien hardlopen als iets wat gedaan wordt om een bepaald doel te bereiken, niet omdat het leuk en plezierig is om te doen. Daarbij kan er nagegaan worden of sporten waarvoor sportapplicaties bestaan sowieso iets toevoegen aan de intrinsieke motivatie. Sportapplicaties zijn namelijk ontworpen om mensen meer te laten sporten en daarbij wordt de sporter overtuigd om meer te gaan sporten. Maar wanneer iemand intrinsiek gemotiveerd is om een bepaalde sport uit te oefenen en daardoor het gedrag vrijwillig uitvoert en plezier heeft in de sport, is die sportapplicatie helemaal niet nodig. Wellicht wordt de sportapplicatie door de sporter vooral gezien als een handig hulpmiddel om bijvoorbeeld de afgelegde route bij te houden en speelt de motivatie daarbij geen rol. Sportapplicaties zouden dus uiteindelijk vooral invloed moeten hebben op de extrinsieke motivatie. Echter blijkt uit dit onderzoek dat ook dat niet het geval is. Iemand is niet meer extrinsiek gemotiveerd als de prestaties gedeeld worden op Facebook. Dit kan wellicht verklaard worden doordat er in dit onderzoek vooral ingespeeld wordt op de waardering van vrienden en niet op de andere factoren die bij extrinsieke motivatie centraal staan, zoals het winnen van prijzen of het hebben van persoonlijke belangen. Als er in het experiment ook ingegaan was op deze factoren, hadden de resultaten wellicht anders uitgepakt.
Bovenstaande conclusie is echter niet in lijn met eerder onderzoek. Uit het onderzoek van IJsselsteijn et al. (2004) blijkt dat een virtuele coach een positieve invloed heeft op de intrinsieke motivatie en het plezier in het sporten dus vergroot wordt. Dit kan wellicht komen doordat de applicatie niet of te weinig gezien kan worden als een virtuele coach, waardoor de sporter minder ondergedompeld wordt in de sportomgeving en de ervaring minder heviger is. Het verschil kan daardoor ook verklaard worden door de manier waarop het experiment afgenomen werd. De respondenten konden in dit onderzoek namelijk niet echt zelf met de applicatie sporten. Zij moesten zich namelijk inbeelden dat zij met de applicatie zouden sporten. Wellicht heeft het gebruik van de applicatie daardoor geen invloed gehad op de intrinsieke motivatie.
21
Het bovenstaande is wellicht ook de reden waarom de theorie over de extrinsieke motivatie niet overeen kwam met de resultaten uit dit onderzoek. Doordat de respondenten zelf het gedrag niet echt uitvoerden en doordat de Facebookpagina niet de eigen Facebookpagina was, konden zij zich niet voldoende inleven in de situatie waardoor zij geen rekening hielden met bepaalde doelen die zij met sporten zouden willen bereiken of met de waardering die zij zouden krijgen van vrienden en familie na het delen van de prestaties op Facebook. Kortom, de respondent is niet intensief genoeg bezig met het sportgedrag en denkt daardoor niet aan zowel de extrinsieke als de intrinsieke redenen om te sporten met een sportapplicatie. Hierdoor zal het delen van de sportprestaties ook geen invloed hebben op de motivatie van de respondenten.
De resultaten laten daarnaast zien dat het delen van sportprestaties op social media geen invloed heeft op het sportief zelfbeeld van de sporter. Dit kan wellicht verklaard worden doordat de twee factoren die het sportief zelfbeeld beïnvloeden, de eigen vastgestelde bekwaamheid en de tevredenheid over het eigen prestatieniveau, ook al in de sportapplicatie alleen te zien zijn en niet afhankelijk zijn van het delen op social media. De sporter ziet ook zonder te delen hoe hij gepresteerd heeft en kan daardoor dus al een groter zelfbeeld krijgen. Zo konden de respondenten in het experiment dus al in de conditie zonder het delen beïnvloed worden. Wellicht is het zo dat door de conditie met het delen de respondenten zelfs minder op de prestaties letten en meer op het delen, waardoor hun sportief zelfbeeld niet beïnvloed werd. 5.3 Discussie Een discussiepunt van dit onderzoek is dat het experiment, door een beperkte tijd, uitgevoerd moest worden door middel van een vragenlijst. Wanneer de respondenten echt een mobieltje hadden vastgehad met de prestaties, een Facebookpagina gezien hadden met dezelfde prestaties of zelfs zelf een stukje hadden hardgelopen met de applicatie, was het experiment waarschijnlijk realistischer dan wanneer de respondent verteld wordt dat hij of zij zich in moet denken dat hij of zij met een sportapplicatie gesport heeft. Met de vragenlijst maakt de respondent de hele gebeurtenis veel minder intensief mee, waardoor het experiment uiteindelijk andere resultaten kan opleveren. De respondent kan namelijk ook alleen snel de pagina scannen en vervolgens doorgaan met de vragen, in plaats van de informatie goed door te lezen. Hierdoor leeft de respondent zich te weinig in in de situatie en houdt daardoor ook geen rekening met het eigen sportgedrag, de doelen die de respondent zich kan stellen en de waardering die verkregen kan worden van vrienden en familie. Bij vervolgonderzoek zal er dus goed gelet moeten worden op de manier waarop het experiment geconstrueerd wordt. De proefpersonen moeten daarbij zo intensief mogelijk met het 22
sportgedrag en de sportapplicatie geconfronteerd worden. Dit houdt in dat de proefpersonen eerst zelf sporten met een sportapplicatie en de sportprestaties vervolgens op hun eigen social media delen met hun eigen vrienden en familie. Op die manier zullen de proefpersonen waarschijnlijk beter nadenken over de gevolgen van het sportgedrag en het gebruik van de sportapplicatie op hun eigen leven.
Daarnaast werd dit onderzoek uitgevoerd samen met drie andere onderzoeken tegelijk. Door middel van randomisatie is er voor gezorgd dat ieder onderzoek met de bijbehorende vragen evenredig aan bod kwam. Hierdoor werd het echter een lang onderzoek, waardoor een respondent al snel de vragen beantwoordde zonder goed de vraag te bekijken of na te denken over de vraag. Dit kon goed teruggezien worden in de zes vragen van de afhankelijke variabele sportief zelfbeeld. Hier waren namelijk van drie vragen de antwoordcategorieën omgedraaid. Uit de statistieken bleek echter dat het overgrote deel van de respondenten dit niet gezien had en de vragen gewoon beantwoord had zoals ze alle andere vragen beantwoord had. Hierdoor werden deze laatste drie dan ook uit de analyses gelaten en is het sportief zelfbeeld gemeten met maar drie vragen.
Hoewel de drie vragen van het sportief zelfbeeld een betrouwbaar construct vormden, is het mogelijk dat, wanneer de zes vragen wel meegenomen konden worden in de analyses, er andere resultaten uit de analyses zouden komen. Daarnaast was de schaal van het sportief zelfbeeld geconstrueerd uit twee betrouwbare schalen welke ieder uit vier vragen bestonden. Dit is gedaan omdat er geen uitgebreidere vragenlijst gevonden kon worden en we vier vragen te weinig vonden om een goed beeld van het sportief zelfbeeld te kunnen krijgen. Omdat twee vragen in beide schalen met elkaar overeenkwamen, zijn niet de volledige betrouwbare schalen overgenomen, maar bestond de nieuwe schaal uiteindelijk uit zes vragen. Wellicht was het beter geweest als van te voren gecontroleerd was of de nieuwe schaal ook echt sportief zelfbeeld mat en of deze betrouwbaar was. Daar was echter te weinig tijd voor. Overigens is er erg weinig onderzoek gedaan naar het sportief zelfbeeld van sporters. Voor vervolgonderzoek is het wellicht interessant om dit concept beter te onderzoeken.
Naast het te lange onderzoek werden de respondenten ook geïrriteerd door te veel dezelfde vragen of vragen die te veel op elkaar leken. De vier onderzoeken maten namelijk allen de motivatie van de sporter. Er is van te voren voor gezorgd dat de vragen niet teveel op elkaar leken door de vragen anders op te stellen, maar toch vonden de respondenten de vragen te veel op elkaar lijken. Wanneer in vervolgonderzoek de motivatie en het sportief zelfbeeld ieder met één vragenlijst gemeten wordt, zal dit probleem zich niet voordoen. 23
Ondanks bovenstaande discussiepunten is er toch belangrijke kennis uit dit onderzoek naar voren gekomen. Zo blijkt dat het met een sportapplicatie moeilijk is om iemand intrinsiek te motiveren en zal het sportief zelfbeeld door het delen van de prestaties niet stijgen. Al met al is de mogelijkheid van een sportapplicatie om prestaties te delen dus niet van invloed op de motivatie. Wellicht worden de prestaties alleen gedeeld om het sporten leuker en plezieriger te maken en om vrienden en familie te laten zien wat iemand gepresteerd heeft.
24
6. Literatuurlijst
Allen, J. B. (2003). Social motivation in youth sport. Journal of Sport & Exercise Psychology, 25, 1-17.
Banias, P. & Malita, L. (2011). Can we use sport, web 2.0 and social and informal learning to develop and enhance social competences? Procedia Social and Behavioral Sciences, 15, 628-632.
Bardel, M., Fontayne, P., Colombel, P., & Schiphof, L. (2010). Effects of match result and social comparison on sport state self-esteem fluctuations. Psychology of Sport and Exercise, 11, 171-176.
Boyd, D. M. & Ellison, N. B. (2008). Social network sites: Definition, history, and scholarship. Journal of Computer-Mediated Communication, 13, 210-230. doi: 10.1111/j.10836101.2007.00393.x
Consolvo, S., Everitt, K., Smith, I. & Landay, J. A. (2006). Design requirements for technologies that encourage physical activity. Proceedings of the SIGCHI: Conference on Human Factors in Computing Systems, 457-466.
Eurobarometer 72.3, Sport and Physical Activity (2010). Retrieved 23 maart, 2013, from http://ec.europa.eu/public_opinion/archives/ebs/ebs_334_en.pdf
Ferrer-Caja, E. & Weiss, M. R. (2000). Predictors of intrinsic motivation among adolescent students in physical education. Research Quarterly for Exercise and Sport, 71(3), 267-279.
25
Gasser, R., Brodbeck, D., Degen, M., Luthiger, J., Wyss, R. & Reichlin, S. (2006). Persuasiveness of a mobile lifestyle coaching application using social facilitation. Lecture Notes in Computer Science, 3962, 27-38.
IJsselsteijn, W., Kort, de Y., Westerink, J., Jager, de M. & Bonants, R. (2004). Fun and sports: Enhancing the home fitness experience. Lecture Notes in Computer Science, 3166, 46-56.
Kaplan, A. M. & Haenlein, M. (2010). Users of the world, unite! The challenges and opportunities of social media. Business Horizons, 53, 59-68. doi: 10.1016/j.bushor.2009.09.003
Licã, L. (2010). Mobile and social: The best practices for designing mobile applications. Informatica Economicã, 14(3), 60-74.
Mallet, C., Kawabata, M., Newcombe, P., Otero-Forero, A. & Jackson, S. (2007). Sport motivation scale-6 (SMS-6): A revised six-factor sport motivation scale. Psychology of Sport and Exercise, 8, 600-614. doi: 10.1016/j.psychsport.2006.12.005
Mueller, F., Agamanolis, S. & Picard, R. (2003). Exertion interfaces: Sports over a distance for social bonding and fun. People at Leisure: Social Mixed Reality, 5(1), 561-568.
Mulas, F., Pilloni, P., & Carta, S. (2012). Everywhere Race!: A Social Mobile Platform for Sport Engagement and Motivation. Proceedings of the SOTICS 2012: The Second International Conference on Social Eco-Informatics, 63-69.
Multisilta, J. & Milrad, M. (2009, September). Sharing experiences with social mobile media. Paper presented at MobileHCI ’09 Proceedings of the 11th International Conference on 26
Human-Computer Interaction with Mobile Devices and Services, Bonn, Germany. Retrieved from http://dl.acm.org/citation.cfm?id=1613977
Oliveira, de R. & Oliver, N. (2008). Triplebeat: Enhancing exercise performance with persuasion. Proceedings of the 10th international Conference on Human Computer Interaction with Mobile Devices and Services, 255-264.
Pelletier, L. G., Fortier, M. S., Vallerand, R. J., Tuson, K. M., Brière, N. M. & Blais, M. R. (1995). Toward a new measure of intrinsic morivation, extrinsic motivation, and amotivation in sports: The sport motivation scale (SMS). Journal of Sport & Exercise Psychology, 17, 3553.
Ryan, R. M. & Deci, E. L. (2000). Intrinsic and extrinsic motivations: Classic definitions and new directions. Contemporary Educational Psychology, 25, 54-67. doi: 10.1006/ceps.1999.1020
Slutzky, C. B. & Simpkins, S. D. (2009). The link between children’s sport participation and self-esteem: Exploring the mediating role of sport self-concept. Psychology of Sport and Exercise, 10, 381-389.
Smith, I. (2005). Social-mobile applications. Seattle: Intel Research
Stuij, M., Wisse, E., Van Mossel, G., Lucassen, J. & Van den Dool, R. (2011). School, bewegen en sport: Onderzoek naar relaties tussen de school(omgeving) en het beweeg- en sportgedrag van leerlingen. Den Bosch: W.J.H. Mulier Instituut.
27
Torgan, C. E. & Cousineau, T. M. (2012). Leveraging social media technologies to help clients achieve behavior change goals. Health and Fitness Journal, 16(6), 18-24.
Wat is een app? (n.d.). Retrieved 21 maart, 2013, from http://appontwikkelen.nl/apps/wat-iseen-app
28
7. Bijlage
7.1 Onderzoeksinstrument
Algemene vragen
1. Bent u:
a. Vrouw b. Man
2. Wat is de hoogste opleiding die u heeft afgerond? a. Lager onderwijs b. Mavo, vmbo-t c. Middelbaar beroepsonderwijs d. Havo e. Vwo (atheneum, gymnasium) f. HBO g. WO Bachelor h. WO Master
3. Wat is uw leeftijd?
…………. jaar
4. Wat is uw lengte?
…........... cm
5. Wat is uw gewicht?
…............ kg
6. Doet u aan sport? a. Ja b. Nee
7. Zo ja, hoe vaak doet u per week aan sport (of een andere vorm van bewegen)? a. gemiddeld 1 keer per week b. gemiddeld 2 a 3 keer per week c. gemiddeld 4 keer per week of vaker
8. Hoe lang sport u per keer dat u aan sport doet? …... uur en/of ….. min 29
9. Ik vind mijzelf een: a. onervaren sporter b. gemiddeld ervaren sporter c. ervaren sporter
10. Haalt u plezier uit het beoefenen van sport? a. Ja b. Nee
11. Maakt u gebruik van Facebook? a. Ja b. Nee
30
U krijgt nu een korte tekst te lezen en een aantal afbeeldingen te zien over het gebruik van een sportapplicatie. Het is belangrijk dat u zich zo goed mogelijk in de situatie in leeft. Stelt u zich voor dat u zich in deze situatie zou bevinden en neem daarbij voldoende tijd voor het bestuderen van de afbeeldingen. U krijgt vervolgens een aantal stellingen te zien. Het is de bedoeling dat u uw antwoord zo goed mogelijk weergeeft op een schaal die loopt van 1 tot en met 7. Sta niet te lang stil bij de verschillende vragen. Er zijn geen foute of goede antwoorden. We zijn geïnteresseerd in uw mening zoals die tijdens het invullen bij u opkomt.
Conditie 1: Stelt u zich eens voor dat u vandaag wilt gaan sporten, zeg hardlopen, en besluit daarvoor eens een mobiele applicatie op uw mobiele telefoon te gebruiken. Hiervoor gebruikt u Runkeeper, een hardloop applicatie die onder andere uw tijd, snelheid, verbrande calorieën en route bijhoudt. Met Runkeeper kunt u ook uw prestaties delen op uw social media, bijvoorbeeld op uw Facebook pagina, waardoor uw vrienden kunnen zien wat u vandaag gedaan hebt aan sport. Na het hardlopen ziet u een aantal resultaten in Runkeeper. Deze resultaten bestaan onder andere uit de tijd waarin u gelopen hebt, het gemiddelde aantal minuten per miles (1 mile = 1,61 km) en het aantal calorieën wat u verbrand hebt. Deze resultaten staan in het bovenste scherm. Daarnaast laat Runkeeper ook zien op de kaart welke route u gelopen hebt, de afstand en het tempo waarin u gelopen hebt en hoe lang u over 1 mile gelopen hebt. Op de volgende afbeeldingen ziet u hoe Runkeeper deze resultaten aan u toont:
31
Vervolgens deelt u de prestaties op uw Facebook pagina, wat er als volgt uitziet:
32
Conditie 2: Stelt u zich eens voor dat u vandaag wilt gaan sporten, zeg hardlopen, en besluit daarvoor eens een mobiele applicatie op uw mobiele telefoon te gebruiken. Hiervoor gebruikt u Runkeeper, een hardloop applicatie die onder andere uw tijd, snelheid, verbrandde calorieën en route bijhoudt. Na het hardlopen ziet u een aantal resultaten in Runkeeper. Deze resultaten bestaan onder andere uit de tijd waarin u gelopen hebt, het gemiddelde aantal minuten per miles (1 mile = 1,61 km) en het aantal calorieën wat u verbrand hebt. Deze resultaten staan in het bovenste scherm. Daarnaast laat Runkeeper ook zien op de kaart welke route u gelopen hebt, de afstand en het tempo waarin u gelopen hebt en hoe lang u over 1 mile gelopen hebt. Op de volgende afbeeldingen ziet u hoe Runkeeper deze resultaten aan u toont:
33
Gebruik nu de onderstaande schaal om aan te geven in welke mate elk van de volgende uitspraken overeenkomen met de reden waarom u op dit moment aan sport doet.
Komt
Komt een
geheel niet overeen
beetje overeen
Komt een beetje overeen
Komt
Komt veel
matig tot
overeen
Komt veel overeen
redelijk
Komt precies overeen
overeen 1
2
3
4
5
6
7
Waarom doet u aan sport?
1. Voor de opwinding die ik ervaar als ik opga in de sportactiviteit.
1 2 3 4 5 6 7
2. Omdat het onderdeel uitmaakt van de wijze waarop ik mijn leven wil
1 2 3 4 5 6 7
leiden. 3. Omdat het een goede manier is om veel dingen te leren die op
1 2 3 4 5 6 7
andere gebieden in mijn leven van nut kunnen zijn. 4. Omdat het zorgt dat ik gewaardeerd wordt door de mensen die ik
1 2 3 4 5 6 7
ken. 5. Omdat het me veel persoonlijke voldoening geeft als ik bepaalde
1 2 3 4 5 6 7
moeilijke trainingstechnieken leer beheersen. 6. Omdat het absoluut noodzakelijk is om te sporten als je in vorm wilt
1 2 3 4 5 6 7
blijven. 7. Omdat het één van de beste manieren is om andere aspecten in
1 2 3 4 5 6 7
mijn leven te ontwikkelen. 8. Omdat het bij me hoort.
1 2 3 4 5 6 7
9. Omdat ik moet sporten om me goed over mijzelf te voelen.
1 2 3 4 5 6 7
10. Voor het aanzien een atleet te zijn.
1 2 3 4 5 6 7
11. Omdat deelnemen aan mijn sport overeen komt met mijn diepste
1 2 3 4 5 6 7
34
principes. 12. Voor de voldoening die ik ervaar als ik mijn vaardigheden
1 2 3 4 5 6 7
perfectioneer. 13. Omdat het een van de beste manieren is om goede contacten met
1 2 3 4 5 6 7
mijn vrienden te onderhouden. 14. Omdat ik me slecht zou voelen als ik geen tijd zou nemen om te
1 2 3 4 5 6 7
sporten. 15. Voor het plezier van het ontdekken van nieuwe strategieën om te
1 2 3 4 5 6 7
presteren. 16. Voor de materiële en/of sociale voordelen die je hebt als je een
1 2 3 4 5 6 7
sporter bent. 17. Omdat hard trainen mijn prestaties zal verbeteren.
1 2 3 4 5 6 7
18. Omdat het deelnemen aan sport een integraal onderdeel is van
1 2 3 4 5 6 7
mijn leven. 19. Omdat ik regelmatig moet sporten.
1 2 3 4 5 6 7
20. Om anderen te laten zien hoe goed ik in mijn sport ben.
1 2 3 4 5 6 7
Geef uw mening over de volgende uitspraken:
1. Hoe goed vindt u dat u in sport bent?
Helemaal niet goed
1
2
3
4
5
6
7
Erg goed
2. Hoe goed bent u in het leren van iets nieuws in de sport die u beoefent?
Helemaal niet goed
1
2
3
4
5
6
7
Erg goed
3. Hoe goed bent u in sport als u dit vergelijkt met andere activiteiten die u doet? 35
Niet zo goed als in
1
2
3
4
5
6
7
andere activiteiten
Veel beter dan in andere activiteiten
4. Vind u sporten en bewegen belangrijk?
Helemaal wel 1
2
3
4
5
6
7
Helemaal niet
7
Helemaal niet
5. Heeft u altijd al veel aan sport en bewegen gedaan?
Helemaal wel 1
2
3
4
5
6
6. Waar zou u uzelf plaatsen, als u een lijst zou maken van hoe goed mensen in uw omgeving in sport zijn?
Eén van de beste
1
2
3
4
5
slechtste
36
6
7
Eén van de