Specificatie Onderstation MTM-2 Deel IV t/m V
Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat
Adviesdienst Verkeer en Vervoer
Deel IV. Ove^ge^sj^^pilJUl fljl
Deel IV Overige systeemeisen
Deel IV Overige systeemeisen
Specificatie Onderstation MTM-2
353
Deel IV Overige systeemeisen
Specificatie Onderstation MTM-2
354
Deel IV Overige systeemeisen
Inhoudsopgave
pagina
Specificatie Onderstation MTM-2
LIJST VAN TABELLEN
359
LIJST VAN WIJZIGINGEN
361
1
INLEIDING
363
2
KWALITEITSEISEN 365 Normen 365 2.1 2.1.1 Gehanteerde normen 365 366 2.1.2 Gerefereerde normen Algemene kwaliteitseisen 366 2.2 366 2.2.1 Componenten en materialen 2.2.1.1 Bekabeling 366 2.2.1.2 Printplaten 366 367 2.2.1.3 Algemene mechanische aspecten 367 2.2.1.4 Bedrijfszekerheid 367 2.2.1.5 Herkenbaarheid van componenten 367 2.2.1.6 Milieu en arbeidsomstandigheden 368 2.2.2 Veiligheid algemeen 368 2.2.2.1 Functionele veiligheid 368 2.2.2.2 Elektrische veiligheid 369 2.2.2.3 Aarding 369 2.2.2.4 Overspanningsbeveiliging 369 2.2.2.5 Thermische veiligheid 369 2.2.2.6 Brandveiligheid 369 2.2.3 Documentatie 370 2.2.3.1 Openbare documentatie 2.2.3.1.1 Algemene gebruiksaanwijzing 370 370 2.2.3.1.2 Installatiehandleiding 371 2.2.3.1.3 Onderhoudshandleiding 371 2.2.3.1.4 Reparatiehandleiding 371 2.2.3.1.5 Overzicht hardware-id's 371 2.2.3.2 Leverancier-eigen documentatie 372 Klimatologische eisen 2.3 2.3.1 Met behuizing 372 2.3.2 Zonder behuizing 373 373 2.4 EMC-eisen 373 2.4.1 Statische ontlading 374 2.4.2 Hoogfrequente instraling 2.4.3 Elektromagnetische uitstraling 374 374 2.4.4 Snelle schakelpulsen 2.4.5 Interferentie 374 2.5 Netspanningsvariaties 374
3
BEHUIZING Afmetingen 3.1 3.2 Constructie en afwerking Indeling in compartimenten 3.3 3.4 Toegangsdeuren
355
375 375 375 376 376
Deel IV Overige systeemeisen
3.5 3.6
Specificatie Onderstation MTM-2
Plaatsingslocaties Aantallen per behuizing 3.6.1 Onderstations 3.6.2 Interne detectorstations 3.6.3 VIC-net-interfacemodule 3.6.4 Repeaters in communicatielijnen 3.6.5 Beperkingen bij behuizing met meer dan één OS
377 377 377 378 378 378 378
4
EISEN M.B.T. BEHEER EN ONDERHOUD 4.1 Algemene eisen 4.1.1 Onderhoud door de leverancier 4.1.2 Onderhoud door derden 4.1.3 Preventief onderhoud 4.2 Overige eisen 4.2.1 Diagnostische faciliteiten 4.2.2 Interface voor onderhoudsterminal 4.2.3 Bedieningsinterface 4.2.4 Toegankelijkheid 4.2.5 Uitwisselbaarheid van componenten 4.2.6 Speciaal gereedschap 4.2.7 Onderhoudsdocumentatie in behuizing 4.2.8 Herkenbaarheid fabrikaat
381 381 381 381 381 382 382 382 382 383 383 383 383 383
5
INSTALLATIETECHNISCHE EISEN 5.1 Installatie in onderdelen 5.2 Installatie- en testmodes 5.3 Flitstest 5.4 Kabelaansluitingen 5.4.1 Algemene aansluitingseisen 5.4.1.1 Gebruikte materialen 5.4.1.2 Bevestiging 5.4.1.3 Aansluithoogtes 5.4.1.4 Kabelloop 5.4.2 Aansluiting van communicatielijnen en Powerbus 5.4.3 Aansluiting matrixsignaalgevers 5.4.4 Aansluiting op het elektriciteitsnet
385 385 385 386 387 387 387 387 388 388 388 391 392
6
OVERIGE EISEN AAN DE TECHNISCHE REALISATIE 6.1 Reactie op technisch onjuiste invoer 6.2 Bescherming tegen ongewenste invoer 6.3 Controle van de interne werking van het OS 6.4 Koude start 6.5 Laden en ingebruikname configuratiegegevens 6.6 Voeding 6.6.1 Netspanning 6.6.2 Voedingsfaciliteiten ten behoeve van onderhoud 6.6.3 Schakelbaarheid van voedingscircuits 6.6.4 Samenwerking hoofd- en noodvoeding 6.7 Opgenomen vermogen 6.8 Eisen aan klokken 6.9 Modulaire opbouw 6.10 Uitbreidbaarheid en wijzigbaarheid 6.10.1 Benutting beschikbare geheugencapaciteit 6.10.2 Benutting beschikbare processingcapaciteit 6.10.3 Softwareversies en -instellingen 6.11 Prestatie-eisen 6.11.1 Levensduur 6.11.2 Operationele beschikbaarheid
395 395 396 397 399 400 403 403 403 404 404 406 406 406 407 407 408 408 408 408 408
356
Deel IV Overige systeemeisen
6.11.3 Technische beschikbaarheid 6.11.3.1 MTBF 6.11.3.2 MTTR 6.11.4 Reactietijden
Specificatie Onderstation MTM-2
357
409 409 409 409
Deel IV Overige systeemeisen
Specificatie Onderstation MTM-2
358
Deel IV Overige systeemeisen
Lijst van tabellen
pagina Tabel 5.1
Specificatie Onderstation MTM-2
Gebruik en aansluiting van de aders van een matrixsignaalgeverkabel
359
392
Deel IV Overige systeemeisen
Specificatie Onderstation MTM-2
360
Deel IV Overige systeemeisen
Lijst van wijzigingen
pagina Wijzigingen in versie vO6 ten opzichte van versie vO5
Specificatie Onderstation MTM-2
Aanpassing van § 2.2.2.2 in verband met integratie van de informatie uit Vragen 11 en 53
7
Aanpassing van § 2.2.3.2 in verband met integratie van informatie uit Vraag 45
11
Aanpassing van § 3.6.5 in verband met integratie van informatie uit Vraag 34
20
Aanpassing van § 3.6.5 in verband met integratie van de informatie uit Vraag 66
20 en 21
Aanpassing van § 4.2.3 in verband met integratie van de informatie uit Vraag 92
24
Aanpassing van § 5.3 in verband met integratie van de informatie uit Informatieblad 19
28
Aanpassing van § 5.4.1.3 in verband met integratie van informatie uit Informatieblad 2
29
Aanpassing van § 5.4.3 in verband met integratie van de informatie uit Vragen 30 en 62
33
Aanpassing van Tabel 5.1 in § 5.4.3 onder andere in verband met integratie van de informnatie uit Informatieblad 33
35
Aanpassing van § 5.4.4 in verband met integratie van de informatie uit Informatieblad 34
36
Correctie typefout in § 6.4
42
Aanpassing van § 6.5 in verband met integratie van de informatie uit Vraag 81
46
Aanpassing van § 6.10.1 in verband met integratie van de informatie uit Informatieblad 27
53
Aanpassing van § 6.10.2 in verband met integratie van de informatie uit Informatieblad 42
54
361
Deel IV Overige systeemeisen
Specificatie Onderstation MTM-2
362
Deel IV Overige systeemeisen
1
INLEIDING
Dit deel (Deel IV) van de Specificatie bevat de overige eisen die aan het MTM-onderstation worden gesteld. In verband met het feit dat onderstations van verschillend fabrikaat via bestaande interfaces moeten samenwerken met verschillende (bestaande) systemen, is de technische realisatievorm van diverse interfaces van het OS expliciet voorgeschreven in Deel III van de Specificatie. De overige eisen die aan een te realiseren MTM-onderstation worden gesteld zijn opgenomen in dit deel van de Specificatie. Dit • • • • •
Specificatie Onderstation MTM-2
deel van de Specificatie bevat de volgende soorten eisen: kwaliteitseisen; eisen aan de behuizing van het onderstation; eisen in verband met beheer en onderhoud; installatietechnische eisen; overige eisen aan de technische realisatie.
363
Deel IV Overige systeemeisen
Specificatie Onderstation MTM-2
364
Deel IV Overige systeemeisen
2
KWALITEITSEISEN
Algemeen geldt dat moet worden voldaan aan alle op het moment van levering van toepassing zijnde Europese richtlijnen.
2.1 Normen In dit hoofdstuk zijn op verschillende plaatsen (inter)nationale normen voorgeschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen: • Gehanteerde normen Dit betreft normen die bij de technische realisatie van het MTM-onderstation dienen te worden gehanteerd als eis waaraan het onderstation moet voldoen. • Gerefereerde normen Dit betreft normen die bij de technische realisatie van het MTM-onderstation dienen te worden gehanteerd als richtlijn. 2.1.1 Gehanteerde normen NEN1010 Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties NEN1014 Bliksembeveiliging NEN2608 Vlakglas voor gebouwen - weerstand tegen windbelasting EN55O22 Radio interference characteristics EN60950 Veiligheid van apparatuur voor informatietechniek, met inbegrip van elektrische kantoormachines IEC68-2-1 Omgevingscondities OS als geheel; test A Koude IEC68-2-2 Omgevingscondities OS als geheel; test B Droge warmte IEC68-2-3 Omgevingscondities OS als geheel; test Ca Vochtige warmte, continu IEC68-2-5 Omgevingscondities OS als geheel; gesimuleerde zon-instraling IEC68-2-6 Omgevingscondities OS als geheel; test Fe Triltest (sinusoïde) IEC68-2-11 Omgevingscondities printplaten; test Ka Zoutnevel IEC68-2-14 Omgevingscondities OS als geheel; test N Temperatuurwisselingen IEC68-2-3O Omgevingscondities OS als geheel; test Db Vochtige warmte, cyclisch IEC68-2-38 Omgevingscondities OS als geheel; test Z/AD Gecombineerd temperatuur/vochtigheid, cyclisch IEC68-2-42 Omgevingscondities connectoren; test Kc Zwaveldioxide
Specificatie Onderstation MTM-2
365
Deel IV Overige systeemeisen
IEC68-2-43 Omgevingscondities connectoren; test Kd Waterstofsulfide IEC529 Degrees of protection provided by enclosures IEC801-1 totenmetlEC801-5 Elektromagnetische Compatibiliteit ISO2110 25-pens DTE/DCE-interface-connectoren toewijzing van de pennen ISO2593 Toewijzingen van connectorpennen bij toepassing van DTE's die werken met hoge snelheden 2.1.2 Gerefereerde normen NEN-ISO9000 Kwaliteitszorg en normen voor kwaliteitsborging. Richtlijnen voor de keuze en toepassing NEN-ISO9001 Kwaliteitssystemen. Model voorde kwaliteitsborging bij het ontwerpen/ontwikkelen, het vervaardigen, het installeren en de nazorg
2.2 Algemene kwaliteitseisen De ontwikkeling van het onderstation dient te geschieden volgens de eisen van goed vakmanschap. Door de fabrikant dient te kunnen worden aangetoond dat een en ander geschiedt volgens NEN-ISO9001 of een daarmee overeenstemmend kwaliteitssysteem. 2.2.1 Componenten en materialen Voor componenten en materialen die in een OS worden toegepast geldt algemeen dat moet worden uitgegaan van (de facto) standaards en dat ze van diverse leveranciers (second sourcing) betrokken moeten kunnen worden. Daarnaast zullen de verschillende soorten componenten en materialen die in een onderstation worden toegepast door of namens Rijkswaterstaat worden beoordeeld op de in de volgende subparagrafen aangegeven aspecten. 2.2.1.1 Bekabeling Voor wat betreft de montage van bekabeling zullen de volgende algemene aspecten worden beoordeeld: • afwerking; • trekontlasting;
•
isolatie;
• strippen; • diameter juist voor afmontagemiddel; • routing; • buigradius. De fixatie van de bekabeling dient zodanig te zijn dat er bij onderhoud geen hinder van wordt ondervonden. De fixatie van de bekabeling dient bestand te zijn tegen het meerdere malen losnemen en weer vastzetten. 2.2.1.2 Printplaten Voor wat betreft de montage en afwerking van printplaten zullen de volgende algemene aspecten worden beoordeeld: • juiste plaatsing onderdelen (oriëntatie etc); • juiste montage onderdelen; • soldeerkwaliteit; • identificatie (deze moet traceerbaarheid toelaten); • rework.
Specificatie Onderstation MTM-2
366
Deel IV Overige systeemeisen
2.2.1.3
Algemene mechanische aspecten
Voor wat betreft materiaalkeuze, montage en afwerking in het algemeen zullen de volgende aspecten worden beoordeeld: • gebruik juiste materialen; • gebruik juiste gereedschappen; • afwerking materialen; • beschadiging materialen; • kwaliteit oppervlaktebehandeling; • kwaliteit verbindingen; • maatvoering. 2.2.1.4 Bedrijfszekerheid Voor wat betreft de bedrijfszekerheid in het algemeen zullen de volgende aspecten worden beoordeeld: • temperatuur componenten; • werkspanning componenten; • dissipatie; • koeling. Tevens zal worden beoordeeld of specifieke componenten door de wijze waarop deze zijn toegepast een verlaging van de bedrijfszekerheid kunnen veroorzaken. 2.2.1.5 Herkenbaarheid van componenten Componenten die hiervoor naar het oordeel van Rijkswaterstaat in aanmerking komen dienen te zijn voorzien van een met het blote oog duidelijk te onderscheiden opschrift of codering. Dit geldt in ieder geval voor de onderdelen die in het veld uitgewisseld moeten kunnen worden. Componenten die niet in het veld uitwisselbaar zijn, dienen zodanig geïdentificeerd te zijn dat een adequaat produktbeheer mogelijk is. Dergelijke opschriften en coderingen dienen overeen te komen met de in documentatie voor de betreffende componenten gehanteerde naamgeving en/of codering. Ter aanvulling van opschriften en coderingen is het toegestaan om gebruik te maken van pictogrammen. Opschriften ten behoeve van de herkenbaarheid van componenten zoals kabels mogen zijn aangebracht op deugdelijk bevestigde labels. Opschriften van het onderstation als geheel en van componenten van het onderstation dienen goed zichtbaar en duidelijk leesbaar te zijn. De kwaliteit van de opschriften dient zodanig te zijn dat de leesbaarheid ervan niet gemakkelijk zal kunnen verminderen als gevolg van externe invloeden. Deze eis geldt voor alle opschriften, aangebracht op welke ondergrond dan ook. 2.2.1.6 Milieu en arbeidsomstandigheden Bij de materiaalkeuze dient zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met huidige en toekomstige voorschriften op het gebied van milieu en van arbeidsomstandigheden opdat een minimale belasting van omgeving en personeel is gegarandeerd. Hierbij is met name van belang het vermijden van de toepassing van giftige stoffen en materialen.
Specificatie Onderstation MTM-2
367
Deel IV Overige systeemeisen
2.2.2 Veiligheid algemeen Voor wat betreft het aspect veiligheid geldt de eis dat de veiligheid van personen die de apparatuur installeren, repareren of er anderszins onderhoud aan plegen gewaarborgd dient te zijn conform EN60950 en NEN1010. Ook dient de veiligheid van het onderstation zelf te zijn gewaarborgd zodat een defect niet leidt tot het geheel of gedeeltelijk verloren gaan van de apparatuur. 2.2.2.1 Functionele veiligheid Bij ontwerpbeslissingen die genomen moeten worden bij de technische realisatie van het onderstation dient het waarborgen van de veiligheid van de weggebruiker en die van wegwerkers, politie en hulpdiensten altijd voorop te staan. Conform het "graceful degradation"-principe mag het onderstation bij het falen van één of meer componenten, ongeldige invoer, externe stoorsignalen, signalen buiten de gestelde grenzen en dergelijke, nooit in een onveilige, onbekende of onbeheersbare toestand kunnen komen te verkeren. In het bijzonder geldt dit met betrekking tot de aansturing en bewaking van beelden op de matrixsignaalgevers, die immers het wegverkeer rechtstreeks beïnvloeden en bescherming (moeten) bieden aan wegwerkers, politie en hulpdiensten. Op diverse plaatsen in Deel II en Deel III van de Specificatie is expliciet vermeld hoe het OS moet reageren op een aantal foutsituaties waarvan op voorhand bekend is dat ze op kunnen treden. Een voorbeeld hiervan is de voorgeschreven reactie van het onderstation op het constateren van het onterecht branden van een lamp van een matrixsignaalgever, en het verschil dat daarbij gemaakt wordt tussen het onterecht branden van een flasherlamp en het onterecht branden van een andere lamp. Er zijn evenwel ook vele foutsituaties denkbaar waarbij de mogelijkheid van het optreden van de foutsituatie en de gevolgen ervan nauw samenhangen met de technische realisatievorm van het OS. Hierop kon in het Functioneel ontwerp en in de Technische specificatie van de interfaces uiteraard niet geanticipeerd worden. Het is in die gevallen de verantwoordelijkheid van de fabrikant om te zorgen voor een veilige reactie op deze foutsituaties. 2.2.2.2 Elektrische veiligheid Alle in het onderstation opgenomen voedingscircuits dienen elk afzonderlijk te zijn beveiligd door middel van een voor het betreffende circuit geschikte smeltveiligheid of een installatie-automaat met een voor de betreffende toepassing geschikte karakteristiek. Algemeen geldt dat personeel dat toegang heeft tot het onderstation voldoende dient te zijn beschermd tegen het ongewenst in contact komen met gevaarlijke spanningen. Daarom zal het onderstation aan de hand van NEN1010 en EN60950 worden beoordeeld op de volgende punten: • blanke metalen onderdelen; • blanke delen van condensatoren; • gebruik van SELV voor secundaire spanningen; • gebruik van stroombegrenzing; • gebruik van isolatie; • afscherming; • afstand tussen geleidende delen.
Specificatie Onderstation MTM-2
368
Deel IV Overige systeemeisen
Met betrekking tot het gebruik van SELV voor secundaire spanningen geldt verder: • het Onderstation zal worden beoordeeld op basis EN60950, met dien verstande dat de voorgeschreven spanningswaarden niet van kracht zijn indien in de Specificatie expliciet het gebruik van hogere spanningswaarden is voorgeschreven; • het Onderstation zal voor wat betreft het gebruik van SELV voor secundaire spanningen slechts worden beoordeeld op punten die binnen de leveringsgrenzen van het Onderstation vallen. 2.2.2.3 Aarding Als bescherming van personeel bij aanraking van niet-geïsoleerde onderdelen van het onderstation, dienen alle hiervoor in aanmerking komende onderdelen van het onderstation te zijn geaard volgens NEN1010 en EN60950. Als beveiliging van de apparatuur tegen blikseminslag dient het gehele onderstation te zijn geaard volgens NEN1014. N.B. De wijze waarop aarding ten behoeve van bliksembeveiliging dient te worden gerealiseerd is afhankelijk van ondermeer de plaatsingslocatie van het onderstation en de aanwezigheid van bestaande aardingsfaciliteiten ter plaatse. In sommige gevallen zal voor de bliksembeveiliging van het OS gebruik kunnen worden gemaakt van bijvoorbeeld de aarding van het portaal waarop de matrixsignaalgevers zijn gemonteerd. Aangezien de beschikbaarheid van bestaande aardingsfaciliteiten locatiegebonden is, zal een en ander per project en van onderstation tot onderstation moeten worden bekeken. 2.2.2.4 Overspanningsbeveiliging Het onderstation dient te zijn beveiligd tegen overspanning conform NEN1010. De aansluiting van het onderstation op het openbare elektriciteitsnet dient te zijn voorzien van een overspanningsbeveiliging met een afleidstroom van minimaal 10 kA. 2.2.2.5 Thermische veiligheid Temperatuumiveaus van ruimten en onderdelen zullen worden beoordeeld op de volgende punten: • voorkomen van brand; • voorkomen van verwondingen; • voorkomen van oververhitting; • brandbestendigheid behuizingen; • temperatuurbestendigheid materialen. 2.2.2.6 Brandveiligheid Gebruikte materialen dienen zodanig te worden gekozen dat bij een defect de kans op het ontstaan van brand tot een minimum is beperkt en dat een eventueel uitgebroken brand zoveel mogelijk beperkt blijft tot een klein gebied. 2.2.3 Documentatie Bij het onderstation dient documentatie te worden meegeleverd die zodanig is dat aan de hand hiervan: • het beheer van de onderstations die behoren tot de verschillende verkeerssignaleringssystemen kan worden gevoerd door Rijkswaterstaat; • alle benodigde eerstelijns onderhoud kan worden uitgevoerd door derden;
Specificatie Onderstation MTM-2
369
Deel IV Overige systeemeisen
• • •
op de uitvoering van eerstelijns onderhoud adequaat kan worden toegezien door Rijkswaterstaat; alle benodigde installatiewerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd door derden; op de uitvoering van installatiewerkzaamheden adequaat kan worden toegezien door Rijkswaterstaat.
Aan documentatie worden de volgende algemene eisen gesteld: • De openbare documentatie dient volledig Nederlandstalig te zijn. • In openbare documentatie dient het onderstation met al zijn onderdelen te zijn beschreven tot op het niveau van hardware-modules. Dergelijke modules dienen tenminste zodanig te zijn beschreven dat eerstelijns onderhoud aan hardware- modules snel en efficiënt kan worden uitgevoerd. • De versies van de (onderdelen van de) documentatie dienen overeen te komen met de eventuele operationele versies van het onderstation. • Alle documentatie dient beschikbaar te worden gesteld tenminste in de vorm van een of meer documenten op papier alsmede in elektronische vorm. 2.2.3.1 Openbare documentatie In de hierna volgende subparagrafen wordt nader ingegaan op een aantal vormen van openbare documentatie. 2.2.3.1.1 Algemene gebruiksaanwijzing Dit betreft een handleiding aan de hand waarvan hiertoe bevoegd personeel in staat is om de eventueel aanwezige schakelaars, knoppen en wat dies meer zij op zodanige wijze te bedienen dat de verkeersveiligheid hierdoor niet in gevaar wordt gebracht en geen schade wordt aangebracht aan (de werking van) het onderstation of aan onderdelen daarvan. In de handleiding dient tevens de betekenis te zijn beschreven van voor het blote oog zichtbare objecten die een indicatie kunnen geven van de werking van het onderstation (hierbij kan ondermeer worden gedacht aan controlelampjes, symbolen en/of codes op displays). 2.2.3.1.2 Installatiehandleiding Dit betreft een handleiding ten behoeve van de installatie van het onderstation. Aan de hand van deze handleiding dient hiertoe bevoegd en ter zake kundig personeel in staat te zijn om een onderstation snel, efficiënt en succesvol te installeren. De handleiding dient beschrijvingen te bevatten van de wijze waarop (onderdelen van) het onderstation moet(en) worden gemonteerd en de wijze waarop de verschillende aansluitingen tot stand dienen te worden gebracht. Tevens dient te zijn voorzien in de nodige installatietekeningen. Aangezien een deugdelijke aardverbinding noodzakelijk is om veiligheid van apparatuur en personen te waarborgen dient in de installatiehandleiding duidelijk te zijn aangegeven hoe de aardverbinding tot stand wordt gebracht en welke eisen aan deze verbinding worden gesteld. Ook dient een handleiding software-instellingen beschikbaar te zijn. Dit betreft een beschrijving van de eventuele zaken die softwarematig moeten worden ingesteld door ter zake kundig personeel. Hierbij dient tenminste te zijn aangegeven welke instellingen gepleegd moeten worden en dient te zijn aangegeven welke waarde(n) de verschillende instellingen kunnen krijgen alsmede de wijze waarop de instelling moet worden uitgevoerd.
Specificatie Onderstation MTM-2
370
Deel IV Overige systeemeisen
2.2.3.1.3 Onderhoudshandleiding Dit betreft een handleiding aan de hand waarvan hiertoe bevoegd en ter zake kundig personeel in staat is om snel, efficiënt en succesvol met name preventief en periodiek onderhoud aan het onderstation uit te voeren. Deze handleiding dient ondermeer een onderhoudsschema te bevatten waarin tenminste het volgende is aangegeven: • of en zo ja hoe eventuele afregelpunten dienen te worden ingesteld; • of en zo ja welke periodieke controles dienen te worden uitgevoerd in het kader van preventief onderhoud; • of en zo ja welke onderdelen eventueel periodiek dienen te worden vervangen. 2.2.3.1.4 Reparatiehandleiding Dit betreft een handleiding aan de hand waarvan hiertoe bevoegd en ter zake kundig personeel in staat is om snel, efficiënt en succesvol storingen aan het onderstation te verhelpen op het niveau van in het veld uitwisselbare hardwaremodules. De handleiding dient ondermeer een analysevoorschrift te bevatten aan de hand waarvan stapsgewijs een diagnose van storingen kan worden gesteld. Daarnaast dient de handleiding de volgende lijsten te bevatten: • Kritische reserve-onderdelen Dit betreft een lijst met aantallen en typen componenten die door de onderhoudsorganisatie op voorraad dienen te worden gehouden teneinde tijdige reparatie te kunnen garanderen. • Apparatuur en gereedschap Dit betreft een lijst van apparatuur, gereedschap en diagnostische hulpmiddelen die nodig kunnen zijn bij het verhelpen van storingen aan het onderstation. 2.2.3.1.5 Overzicht hardware-id's Dit betreft een overzicht van alle door een fabrikant geleverde onderstations waarin per onderstation de volgende gegevens zijn opgenomen: • de plaatsingslocatie van het onderstation; • de hardware-id van het onderstation (zie ook § 6.5). N.B.
2.2.3.2
In uitzondering op de eerder vermelde algemene eisen die worden gesteld aan de documentatie, behoeft dit overzicht niet door de leverancier te worden onderhouden (denk bijvoorbeeld aan gevallen waarin een bestaand onderstation wordt verplaatst naar een andere locatie). Het behoeft slechts eenmalig te worden meegeleverd bij elk project waarbinnen een of meer onderstations daadwerkelijk nieuw zijn geleverd en geïnstalleerd. Leverancier-eigen documentatie
Leverancier-eigen documentatie dient bijvoorbeeld in het kader van certificering van onderstations van een bepaalde leverancier te allen tijde te kunnen worden ingezien door personeel dat namens Rijkswaterstaat betrokken is bij de certificering, waarbij geheimhouding en non-distributie zal worden gegarandeerd. Daarnaast dient leverancier-eigen documentatie te worden gedeponeerd ten kantore van een door Rijkswaterstaat aan te wijzen notaris. Vrijgave van de gedeponeerde documentatie vindt plaats na toestemming van de leverancier of in geval van beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van de leverancier.
Specificatie Onderstation MTM-2
371
Deel IV Overige systeemeisen
Deze documentatie betreft onder andere documentatie van het (functionele en technische) ontwerp dat aan het onderstation ten grondslag ligt, de sourcecode van de applicatiesoftware, de gebruikte software-ontwikkelomgeving, beschrijvingen van leverancier-eigen oplossingsvormen en alle produktie-informatie (inclusief films en/of files die nodig zijn voor het fabriceren van printplaten). De sourcecode dient te worden gedeponeerd in de volgende vormen: • in machine-leesbare vorm op zodanige wijze dat de terugleesbaarheid van de code met behulp van een gangbaar computersysteem is gegarandeerd gedurende de gehele gebruiksduur van de betreffende versie van het onderstation; • in de vorm van een uitdraai op papier. N.B.
Van systeemsoftware en generatietools hoeft de broncode niet te worden overlegd indien het gaat om algemeen verkrijgbare, beproefde pakketten.
2.3
Klimatologische eisen
2.3.1 Met behuizing De behuizing met de daarin aangebrachte apparatuur wordt geplaatst langs het Nederlandse hoofdwegennet. Dit betekent dat het geheel van behuizing en apparatuur alle mogelijke atmosferische omstandigheden zoals die zich op deze locaties kunnen voordoen dient te kunnen doorstaan zonder dat dit leidt tot degradatie van het functioneren van het OS of tot schade aan de apparatuur. Voor het onderstation in zijn behuizing gelden de volgende eisen: • Temperatuur De correcte werking van de apparatuur dient te zijn gegarandeerd bij temperaturen binnen de behuizing vanaf -25 C tot en met +70 C. De temperatuur binnen de behuizing dient te allen tijde binnen dit temperatuurinterval te blijven. Voor wat betreft temperatuur (in combinatie met vochtigheid) dient het onderstation te voldoen aan IEC68-2-1, IEC68-2-2, IEC68-2-3, IEC682-14, IEC68-2-30en IEC68-2-38. Voor de uit te voeren tests geldt het volgende: de test volgens IEC 68-2-1 dient te worden uitgevoerd gedurende 16 uur bij -25 C; - de test volgens IEC 68-2-2 dient te worden uitgevoerd gedurende 16 uur bij +70 C; - de test volgens IEC 68-2-3 dient te worden uitgevoerd gedurende 10 dagen bij +40 C en 93% vocht; - de cyclische test volgens IEC 68-2-30 dient te worden uitgevoerd tussen de temperatuurgrenzen +25 C en +55 C. Deze eisen gelden dus voor alle apparatuur die wordt ondergebracht in de onderstationbehuizing. •
Specificatie Onderstation MTM-2
Vocht en stof De constructie van de behuizing dient zodanig te zijn dat, in gesloten toestand van de behuizing, is gegarandeerd dat sproei- en condenswater wordt afgevoerd en de (werking van) de apparatuur niet kan aantasten.
372
Deel IV Overige systeemeisen
De behuizing dient zodanig stofwerend te zijn dat de elektrische veiligheid (als gevolg van verkleining van kruipafstanden) gedurende de gehele vereiste levensduur (zie hoofdstuk 3) gegarandeerd blijft. Voor wat betreft vocht en stof is een beschermingscode vereist van tenminste IP54 volgens IEC529. Zon-instraling Voor wat betreft zon-instraling dient het onderstation te voldoen aan IEC68-2-5. Trillen Voor wat betreft trilbestendigheid dient het onderstation te voldoen aan IEC68-2-6. De test volgens IEC 68-2-6 dient te worden uitgevoerd onder de condities: 5 - 80 Hz; frequentiegebied amplitude 0,3 mm bij 5 - 35 Hz; versnelling 1,5 g bij 35 - 8 0 Hz; 3 x loodrecht op elkaar; richting 30 minuten per richting; duur 1 octaaf per minuut; frequentiesweep •
Wind De behuizing moet bestand zijn tegen een windbelasting van 1000 N/m2 conform NEN2608.
•
Ongewenst binnendringen van dieren. De constructie van de behuizing dient zodanig te zijn dat deze het binnendringen van ongedierte zo goed als uitsluit. Hiertoe dienen alle kieren tussen de onderdelen die in verbinding staan met buiten, kleiner te zijn dan 4 mm.
2.3.2 Zonder behuizing Voor sommige afzonderlijke componenten van het onderstation gelden de volgende aanvullende klimatologische eisen: • Printplaten Alle printplaten, inclusief de daarop aangebrachte componenten, dienen te voldoen aan IEC68-2-11 (zoutneveltest). De test volgens IEC 68-2-11 dient gedurende 48 uur te worden uitgevoerd. • Connectoren Alle connectoren binnen de behuizing dienen te voldoen aan IEC68-242 en IEC68-2-43. De tests IEC 68-2-42 en IEC 68-2-43 dienen gedurende 10 dagen te worden uitgevoerd. 2.4 EMC-eisen Voor wat betreft de elektromagnetische compatibiliteit zijn de eisen gebaseerd op IEC-801 en EN55022. In de volgende subparagrafen is nader aangegeven aan welke onderdelen van IEC801 en EN55022 het onderstation dient te voldoen. 2.4.1 Statische ontlading Met betrekking tot statische ontlading dient het onderstation te voldoen aan de volgende eisen: • het onderstation dient correct te blijven functioneren bij tests volgens IEC801-2, t o t e n metlevel3; • het onderstation mag niet defect raken bij tests volgens IEC801 -2, level 4.
Specificatie Onderstation MTM-2
373
Deel IV Overige systeemeisen
2.4.2 Hoogfrequente instraling Met betrekking tot hoogfrequente instraling dient het onderstation te voldoen aan de volgende eisen: • het onderstation dient correct te blijven functioneren bij tests volgens IEC801-3,totenmetlevel3. 2.4.3 Elektromagnetische uitstraling Met betrekking tot elektromagnetische uitstraling dient het onderstation te voldoen aan EN55022 klasse B. 2.4.4 Snelle schakelpulsen Met betrekking tot snelle schakelpulsen dient het onderstation te voldoen aan de volgende eisen: • het onderstation dient correct te blijven functioneren bij tests volgens IEC801-4, toten met level 3; • het onderstation mag niet defect raken bij tests volgens IEC801 -4, level 4. 2.4.5 Interferentie Met betrekking tot interferentie dient het onderstation te voldoen aan de volgende eisen: • het onderstation dient correct te blijven functioneren bij tests volgens IEC801-5,toten met level 3; • het onderstation mag niet defect raken bij tests volgens IEC801 -5, level 4.
2.5 Netspanningsvariaties Het OS wordt aangesloten op het openbare elektriciteitsnet. Bij fluctuaties van de netspanning van -20 % tot +15 % ten opzichte van de nominale spanning van 230 VACdient het OS correct te blijven functioneren.
Specificatie Onderstation MTM-2
374
Deel IV Overige systeemeisen
3
BEHUIZING
3.1 Afmetingen De maximale afmetingen van de onderstationbehuizing worden grotendeels bepaald door de gestandaardiseerde betonpoer en de "A"-vormige poot van het portaal waaraan de door het onderstation aangestuurde matrixsignaalgevers zijn bevestigd. De uitwendige maten van de behuizing mogen niet groter zijn dan: Breedte: 1700 mm Diepte: 550 mm Hoogte: 1650 mm Aan de minimale afmetingen van de behuizing worden geen kwantitatieve eisen gesteld. Wel gelden hiervoor de volgende kwalitatieve eisen: • ten behoeve van montage, aansluiting, vervanging en wat dies meer zij van bekabeling en van componenten dient voldoende ruimte beschikbaar te zijn opdat deze werkzaamheden snel en efficiënt kunnen worden uitgevoerd; • er dient voldoende ruimte te zijn voor het op de voorgeschreven wijze (zie hoofdstuk 5) leggen van de benodigde bekabeling.
3.2 Constructie en afwerking Voor de constructie en de afwerking van de onderstationbehuizing gelden de volgende eisen: • de constructie dient voldoende degelijk te zijn om de hierin aan te brengen componenten op de voorgeschreven wijze te kunnen bevestigen; • de constructie dient voldoende molestbestendig te zijn; • de behuizing dient te zijn vervaardigd van metaal; • de behuizing dient zodanig te zijn afgewerkt dat - zowel in- als uitwendig - scherpe delen niet voorkomen; • voor het voor de behuizing gebruikte materiaal - in combinatie met eventuele oppervlaktebehandelingen - geldt dat: - dit zodanig dient te zijn dat voldoende aannemelijk is dat de vereiste levensduur (zie § 6.11.1) hiermee kan worden gehaald; - dit krasvast is; - gedurende de levensduur geen verwering optreedt; gedurende de levensduur geen verkleuring optreedt; - dit met milieuvriendelijke schoonmaakmiddelen kan worden gereinigd; dit voldoende slagvast is om beschadiging aan de coating tijdens transport en installatie te voorkomen en om beperkt vandalisme te weerstaan; • de constructie dient zodanig te zijn dat de behuizing zonder extra onderdelen kan worden gemonteerd op standaard plaatsingslocaties (zie § 3.5); • ten behoeve van transport en plaatsing dienen minimaal twee hijsogen aanwezig te zijn die na plaatsing op eenvoudige wijze kunnen worden verwijderd en afgedopt; • de buitenzijde van de behuizing dient de kleur RAL-7035 te hebben.
Specificatie Onderstation MTM-2
375
Deel IV Overige systeemeisen
3.3
Indeling in compartimenten
De behuizing dient de volgende van elkaar gescheiden compartimenten te bevatten: • voedingscompartiment; • logicacompartiment. Elk van de compartimenten van de onderstationbehuizing dient een eigen toegang te hebben en dient goed toegankelijk te zijn ten behoeve van installatie en onderhoud. Het dient eenvoudig mogelijk te zijn om de toegankelijkheid zonodig te vergroten door het verwijderen van panelen en/of het lichten van deuren. Voedingscompartiment
In het voedingscompartiment dienen in ieder geval de volgende componenten te (kunnen) worden ondergebracht: • de aansluiting van het onderstation op het openbare elektriciteitsnet (hoofdvoeding); • hoofdschakelaar hoofdvoeding; • verdeelinrichting met schakelaars en smeltveiligheden; • dubbele geaarde wandcontactdoos; • aardlekschakelaar ten behoeve van de wandcontactdoos; • optioneel een doorluskast voor netvoedingskabels met een doorsnede van 16 mm2tot 50 mm2; • aansluiting op de noodvoeding; • hoofdschakelaar noodvoeding. In het voedingscompartiment mogen voorts de volgende componenten worden ondergebracht: • voeding voor externe apparatuur; • voeding voor lampen van matrixsignaalgevers; • voeding voor de logica. Logicacompartiment In het logicacompartiment dienen alle componenten te worden aangebracht die niet in het voedingscompartiment zijn ondergebracht. Dit betreft in ieder geval de volgende componenten: • alle kabelaansluitblokken ten behoeve van onder andere datacommunicatie- en matrixsignaalgeverkabels; • alle "elektronica". Binnen het logicacompartiment dient voldoende ruimte aanwezig te zijn om tenminste de componenten van de in § 3.6 gespecificeerde onderstationconfiguraties per behuizing te herbergen.
3.4 Toegangsdeuren Toegang tot een compartiment dient mogelijk te zijn via verticaal scharnierende deuren. Het logicacompartiment dient bereikbaar te zijn middels twee deuren. De deuren dienen zodanig van afmeting te zijn dat voldoende toegang en werkruimte zijn gegarandeerd ten behoeve van installatie en onderhoud. Alle deuren van de behuizing van een bepaald onderstation dienen aan dezelfde, per onderstation op te geven zijde van de behuizing te worden aangebracht. In principe bevinden de deuren zich altijd aan de van de weg af gerichte zijde van het onderstation. In voorkomende gevallen kan het echter noodzakelijk zijn dat de deuren zich aan de naar de weg toe gerichte zijde van het onderstation bevinden.
Specificatie Onderstation MTM-2
376
Deel IV Overige systeemeisen
De toegangsdeuren dienen te zijn voorzien van de volgende vergrendelingsvoorzieningen: • een vergrendeling in geopende toestand (bijvoorbeeld windhaken); • een vergrendeling in gesloten toestand in de vorm van een driepuntssluiting met spanjolet en hevelgreep met bijpassend europrofielcilinderslot. Het voor de deuren toegepaste hang- en sluitwerk dient van goede kwaliteit te zijn en dient ongevoelig te zijn voor weersinvloeden.
3.5 Plaatsingslocaties Het onderstation dient standaard op deugdelijke wijze zonder tussenframe te kunnen worden gemonteerd op het horizontale stalen stelraam dat standaard aanwezig is op de betonpoer die dient als fundering van de "A"vormige poot van het gestandaardiseerde portaal dat door Rijkswaterstaat is voorgeschreven voor de montage van matrixsignaalgevers (zie figuur A.4 in Bijlage A). De montage dient te geschieden door middel van 6 stuks M12 bouten. Een onderstation dient daarnaast op deugdelijke wijze te kunnen worden gemonteerd op de volgende plaatsen: • op bordessen bij kunstwerken; • in tunnelwanden. Deze plaatsingslocaties zijn kunstwerkspecifiek en worden derhalve beschouwd als niet-standaard.
3.6 Aantallen per behuizing In tabel 3.1 van Deel II van de Specificatie is de vereiste maximale configuratie van een OS vastgelegd in termen van het "minimaal vereiste maximum aantal" voor aan te sluiten logische terminators. Voor logische objecten die geen terminator zijn, zijn deze aantallen vastgelegd in de beschrijving van de voor het betreffende object in het LGM opgenomen entiteit (bijvoorbeeld detectoren), zie Bijlage M. Alle hardwarematige componenten waarmee de (aansluitingen ten behoeve van de) aldus gespecificeerde aantallen logische objecten worden gerealiseerd, dienen (minimaal) te kunnen worden geplaatst in een behuizing waarin één OS is geplaatst. De volgende subparagrafen bevatten een aantal aanvullingen en uitzonderingen hierop. 3.6.1 Onderstations In verband met beperkte beschikbare ruimte op verschillende locaties in huidige verkeerssignaleringsgebieden geldt de eis dat het mogelijk dient te zijn om minimaal vier volledige onderstations onder te brengen in één behuizing. Als gevolg van deze eis is het in principe toegestaan om, in voorkomende gevallen, verschillende onderstations die zijn ondergebracht in dezelfde behuizing, gebruik te laten maken van dezelfde resources (voor de hand ligt bijvoorbeeld de aansluiting op het openbare elektriciteitsnet). Hoewel het gebruik van dezelfde resources in principe is toegestaan, is, indien dit functionele beperkingen en/of veiligheidsrisico's met zich meebrengt, vooraf overleg nodig met Rijkswaterstaat over de toelaatbaarheid hiervan.
Specificatie Onderstation MTM-2
377
Deel IV Overige systeemeisen
3.6.2 Interne detectorstations Zoals reeds is opgemerkt in § 3.1.2 van Deel II van de Specificatie bestaan er twee soorten DS'en: externe en interne. Per OS binnen een OS-behuizing dient tenminste één intern DS binnen dezelfde behuizing te kunnen worden geplaatst. 3.6.3 VIC-net-interfacemodule Binnen een OS-behuizing dient één VIC-net-interfacemodule (zie [7]) te kunnen worden ondergebracht, uitgerust als "tussen-VIM" of "eind-VIM". 3.6.4 Repeaters in communicatielijnen Zoals is aangegeven in Deel III van de Specificatie kan het nodig zijn dat binnen OS-behuizingen repeaters worden opgenomen die het signaal op communicatielijnen versterken en de vorm van dit signaal herstellen. Deze repeaters dienen te kunnen worden opgenomen in (communicatielijnen van) alle kabeltypen die binnen de OS-behuizing door middel van aansluitingen op LSA-PLUS-blokken (zie § 5.4.2) worden doorgelust. Er wordt onderscheid gemaakt tussen repeaters ten behoeve van netwerkbussen van het VIC-net en repeaters ten behoeve van overige doeleinden. VIC-net-repeaters Binnen een OS-behuizing dienen tenminste twee VIC-net-repeaters (zie [7]) te kunnen worden ondergebracht. Repeaters ten behoeve van overige doeleinden Voor een technische specificatie van dit type repeater zie § 2.1.9.1 van Deel III van de Specificatie. Binnen een OS-behuizing dienen tenminste vijf van deze repeaters te kunnen worden geplaatst. 3.6.5 Beperkingen bij behuizing met meer dan één OS Voor configuraties waarbij meer dan één OS in dezelfde behuizing is ondergebracht gelden als aanvulling hierop de volgende "minimale maxima" voor de totale configuratie van de behuizing: • 16 matrixsignaalgevers; • 8 Lokale ingreepbronnen (LIB's); • 8 Beeldinformatieverstrekkers (BIV's). Voor wat betreft het maximale aantal matrixsignaalgeverlampen dat tegelijkertijd aangestuurd moet kunnen worden door de OS'en in een behuizing geldt dat iedere technische oplossing acceptabel geacht wordt die in ieder geval voldoet aan de volgende eis: • op alle MSI's van alle OS'en in een behuizing moet tegelijkertijd het beeld 'kruis' kunnen worden getoond, waarbij echter tegelijkertijd slechts bij tenminste twee (willekeurige) MSI's tevens 'flashers' getoond hoeven te kunnen worden. De achtergrond voor deze eis is de volgende: Het maximum aantal lampen dat tegelijkertijd ontstoken kan zijn bij één MSI bedraagt 5. Dit is het geval bij de stand 'kruis + flash' (3 kruislampen + 2 flasherlampen). Daar deze stand een alternatieve stand is voor de stand 'verdrijfpijl + flash' zal deze stand slechts sporadisch voorkomen. Dat deze stand zich tegelijkertijd voordoet op diverse MSI's is vrijwel uitgesloten te achten, zeker in combinatie met kruizen op alle overige MSI's.
Specificatie Onderstation MTM-2
378
Deel IV Overige systeemeisen
Voor wat betreft het aantal aansluitingen op de 48 VAC voeding dat minimaal mogelijk moet zijn geldt het volgende: Volgens § 3.2.1 van Deel III van de Specificatie Onderstation MTM-2 moet de bedoelde voeding een nominale stroom van 1,0 A kunnen leveren per aansluiting. Uit de paragrafen waarnaar in § 3.2.1 van Deel III verwezen wordt (te weten § 2.2.8 en § 2.5.3) zou begrepen kunnen worden dat het aantal aansluitingen waarmee gerekend dient te worden minimaal gelijk zou zijn aan 5 (1 extern DS plus 4 Interfacestations). Rekening houdend met hetgeen in § 6.3 van Deel IV van de Specificatie Onderstation MTM-2 is gesteld ten aanzien "modulaire opbouw", betekent het voorafgaande niet per se dat ieder OS uitgerust dient te zijn met een voeding die toereikend is voor 5 aansluitingen. Immers, indien bij een OS bijvoorbeeld in het geheel geen externe apparatuur aanwezig is die van voeding moet worden voorzien, is het denkbaar dat in het betreffende OS in het geheel geen 48 V AC voeding behoeft te worden aangebracht. Uitgaande van wat hieraan voorafgaand is gememoreerd ten aanzien van "modulaire opbouw" is het aantal aansluitingen dat minimaal moet kunnen worden verzorgd met name van belang voor wat betreft de ruimte die daartoe moet worden gereserveerd in de OS-behuizing en niet zo zeer voor wat betreft het aantal aansluitingen dat per OS moet kunnen worden verzorgd. Voor wat betreft het aantal aansluitingen wordt dan ook de eis gesteld dat een OS-behuizingruimte moet bieden voor minimaal 8 aansluitingen.
Specificatie Onderstation MTM-2
379
Deel IV Overige systeemeisen
Specificatie Onderstation MTM-2
380
Deel IV Overige systeemeisen
4
EISEN M.B.T. BEHEER EN ONDERHOUD
Dit hoofdstuk bevat de eisen waaraan voldaan moet worden in verband met het beheer en onderhoud van MTM-onderstations. Voor wat betreft onderhoud wordt in dit hoofdstuk onderscheid gemaakt tussen eerstelijns en tweedelijns onderhoud. Onder eerstelijns onderhoud worden alle onderhoudswerkzaamheden verstaan die nodig kunnen zijn om een defect in een onderstation te repareren inclusief het - in het veld vervangen van hardwaremodules, terwijl het daadwerkelijk repareren van hardwaremodules (zoals printkaarten en componenten daarvan) wordt beschouwd te behoren tot tweedelijns onderhoud. Voor een juiste interpretatie van de in het hoofdstuk gebruikte termen als "gemakkelijk toegankelijk" en "gemakkelijk uitwisselbaar" kan ervan uit worden gegaan dat werkzaamheden in het kader van beheer en onderhoud worden uitgevoerd door daartoe bevoegd en ter zake kundig personeel.
4.1
Algemene eisen
4.1.1 Onderhoud door de leverancier De leverancier van een onderstation dient aan Rijkswaterstaat aannemelijk te maken dat deze in staat is om, gedurende de volledige levensduur van door hem geleverde (versies van) onderstations, naar behoren het hieraan benodigde onderhoud uit te voeren. Het hier bedoelde onderhoud omvat alle in de loop van de tijd benodigde werkzaamheden met betrekking tot zowel eerstelijns als tweedelijns onderhoud aan door de betreffende leverancier geleverde onderstations. Daarnaast dient de leverancier aannemelijk te maken dat deze in staat is om, gedurende de volledige levensduur van door hem geleverde (versies van) onderstations, naar behoren alle benodigde activiteiten te ontplooien met betrekking tot de ontwikkeling, produktie en installatie van uitbreidingen op en wijzigingen van (de werking van) deze onderstations. 4.1.2 Onderhoud door derden De technische realisatie alsmede de documentatie van het onderstation dienen zodanig te zijn dat het - naar het oordeel van Rijkswaterstaat redelijkerwijs goed mogelijk is om eerstelijns onderhoud aan onderstations op snelle en efficiënte wijze te laten uitvoeren door anderen dan (vertegenwoordigers van) de leverancier van de betreffende onderstations. 4.1.3 Preventief onderhoud Indien preventief onderhoud noodzakelijk wordt geacht, dient dit gepland te kunnen worden uitgevoerd met een frequentie van maximaal één maal per jaar. Preventief onderhoud dient in principe te kunnen worden uitgevoerd zonder dat onderstations hiervoor buiten bedrijf behoeven te worden
gesteld.
Specificatie Onderstation MTM-2
381
Deel IV Overige systeemeisen
4.2
Overige eisen
4.2.1 Diagnostische faciliteiten De invulling van faciliteiten die nodig zijn om fouten op te kunnen sporen, diagnoses te kunnen stellen en VIC-net-specifieke parameters te kunnen instellen wordt in principe aan de fabrikant van een onderstation overgelaten. Bij faciliteiten voor het opsporen van fouten kan ondermeer worden gedacht aan logging- en tracing-faciliteiten en aan het beschikbaar stellen van de actuele waarde van de specifieke toestandsgegevens die zijn onderkend in het kader van de aansturing van matrixsignaalgevers (zie § 2.3.3 van Deel III van de Specificatie). Hoewel de invulling van deze faciliteiten in principe aan de fabrikant wordt overgelaten geldt de eis dat deze dienen te worden gerealiseerd binnen de volgende randvoorwaarden: • Het eerstelijns onderhoud dient eventueel door ter zake kundig personeel van derden te kunnen worden uitgevoerd met een MTTR zoals gespecificeerd in § 6.11.3.2. • Het is niet toegestaan om tijdens operationeel bedrijf van het OS in het kader van diagnostische faciliteiten enig gegeven te wijzigen voor zover dit leidt of zou kunnen leiden tot verandering van de actuele toestand van het OS. Eventuele "schrijf"-acties" dienen beperkt te blijven tot vooraf gedefinieerde parameters van de functionaliteit ten behoeve van diagnostische faciliteiten. Rechtstreekse manipulatie van gegevens (dus buiten deze functionaliteit om) is niet toegestaan. • Het dient te zijn gegarandeerd dat het instellen van VIC-net-specifieke parameters - anders dan de VIC-net-specifieke gegevens die deel uitmaken van de configuratiegegevens (zie ondermeer § 4.3.2 van Deel III van de Specificatie) - uitsluitend kan geschieden wanneer het OS zich bevindt in de algemene installatie- en testmode (zie § 5.2). De VIC-net-specifieke parameters die via diagnostische faciliteiten moeten kunnen worden ingesteld zijn beschreven in [6]. Zoals reeds aangegeven in § 3.3 van Deel III van de Specificatie dienen de diagnostische faciliteiten zowel lokaal (via een RS-232C-interface) als op afstand (via het VIC-net) te kunnen worden gebruikt. 4.2.2 Interface voor onderhoudsterminal Het is toegestaan om bij onderhoud gebruik te maken van hulpmiddelen zoals een personal computer (in de Specificatie aangeduid als "onderhoudsterminal"). Een dergelijk hulpmiddel mag worden aangesloten op dezelfde seriële interface als degene via welke ondermeer configuratiegegevens dienen te kunnen worden geladen (zie § 3.3 van Deel III van de Specificatie). De invulling van de communicatie met een dergelijke onderhoudsterminal wordt in principe geheel overgelaten aan de fabrikant. 4.2.3 Bedieningsinterface Onder bedieningsinterface wordt hier verstaan alle knoppen, schakelaars, controlelampjes, LED's en wat dies meer zij die zijn aangebracht ter ondersteuning van het verrichten van onderhouds- en reparatiewerkzaamheden. Via de bedieningsinterface dient hiertoe bevoegd en ter zake kundig personeel in staat te zijn om zonder gereedschap of andere hulpmiddelen de nodige handelingen te verrichten en "in één oogopslag" te kunnen zien wat de actuele toestand van het onderstation is. Hierbij dient tenminste het volgende te kunnen worden waargenomen: • het feit of de processor(en) al dan niet loopt (lopen); • wat de bed rijf stoestandi) van het onderstation is;
Specificatie Onderstation MTM-2
382
Deel IV Overige systeemeisen
• •
of er al dan niet sprake is van een toestand waarin een bericht van het CS wordt ontvangen dan wel een bericht aan het CS wordt gezonden; of er al dan niet spanning staat op bepaalde hardware-modules die hiervoor naar het oordeel van Rijkswaterstaat in aanmerking komen (bijvoorbeeld een processorboard)
1)
In operationeel bedrijf kent het OS 3 modes of bedrijfstoestanden, zoals beschreven in Deel II van de Specificatie. Minimaal dient te worden getoond of en, zo ja, in welke van deze drie modes het OS zich bevindt. Optioneel kunnen bijzondere toestanden worden aangegeven, zoals de algemene installatie- en testmode, de testmode ten behoeve van de flitstest (zie § 5.2) en de "ongedefinieerde" toestand waarbij het OS een koude start uitvoert (zie § 6.4). Ook kan worden getoond of het apparaat werkt op noodstroom. 4.2.4 Toegankelijkheid Alle (onder)delen van het onderstation die normaal gesproken in aanmerking komen voor onderhoud dienen goed toegankelijk te zijn. Voor connectoren waarop kabels worden aangesloten geldt dat deze, ook nadat de benodigde kabels hierop zijn aangesloten, goed toegankelijk dienen te zijn, bijvoorbeeld ten behoeve van het verrichten van metingen in het kader van onderhoud. Bij voorkeur worden geen klap- of draaiframes toegepast. Het is niet toegestaan om componenten te monteren op eventuele backplanes. Indien dit uit het oogpunt van beheer en onderhoud wenselijk wordt geacht, kan door RWS worden besloten om voor een bepaalde component op deze regel een uitzondering te maken. Dit zal slechts kunnen geschieden voor zover het een component betreft die in principe nooit zal behoeven te worden vervangen tijdens de levensduur van het OS. 4.2.5 Uitwisselbaarheid van componenten Alle (onder)delen van het onderstation die normaal gesproken in aanmerking komen voor onderhoud dienen gemakkelijk uitwisselbaar te zijn zonder dat hiervoor fabrikant-specifiek gereedschap nodig is. 4.2.6 Speciaal gereedschap Indien speciaal gereedschap nodig is voor onderhoud en/of installatie dient dit met de apparatuur te worden meegeleverd. Bepaald speciaal gereedschap dient bij voorkeur een vaste plaats te vinden binnen de behuizing indien dit gereedschap naar het oordeel van Rijkswaterstaat hiervoor in aanmerking komt. 4.2.7 Onderhoudsdocumentatie in behuizing Bepaalde documentatie die standaard nodig is voor onderhoud (zoals de Algemene gebruiksaanwijzing) dient bij voorkeur een vaste plaats te vinden binnen de behuizing indien deze documentatie naar het oordeel van Rijkswaterstaat hiervoor in aanmerking komt. 4.2.8 Herkenbaarheid fabrikaat Het onderstation dient te zijn voorzien van een kenplaat waarop tenminste de volgende gegevens als opschrift zijn vermeld: • de naam van de fabrikant van het onderstation; • de nominale werkspanning; • de nominale stroom; • de frequentie; • het aantal fases; • het serienummer van het onderstation.
Specificatie Onderstation MTM-2
383
Deel IV Overige systeemeisen
Specificatie Onderstation MTM-2
384
Deel IV Overige systeemeisen
5
Installatietechnische eisen
In dit hoofdstuk worden eisen gesteld waaraan voldaan moet worden in verband met het installeren van MTM-onderstations. Voor een juiste interpretatie van de in dit hoofdstuk gebruikte term "gemakkelijk toegankelijk" kan ervan uit worden gegaan dat installatiewerkzaamheden worden uitgevoerd door daartoe bevoegd en ter zake kundig personeel.
5.1 Installatie in onderdelen Het dient standaard mogelijk te zijn om de behuizing - eventueel reeds voorzien van montagerekken en/of andere minder kwetsbare componenten (zoals aansluitblokken en voedingscomponenten) - gescheiden van de meer kwetsbare componenten te installeren. Bij "meer kwetsbare" componenten moet worden gedacht aan ondermeer elektronica- componenten. Op basis van de verschillende kwetsbaarheid van bepaalde onderdelen van een onderstation geldt de eis dat minder kwetsbare onderdelen dienen te zijn gemonteerd, aangesloten en - waar mogelijk en gewenst - getest alvorens de meer kwetsbare onderdelen mogen worden gemonteerd, aangesloten en getest. De volgende soorten onderdelen worden beschouwd als "minder kwetsbaar": • de behuizing; • montagerekken en overige mechanisch sterke bevestigings(hulp)middelen; • voedingscomponenten; • kabelaansluitblokken. Ondermeerde volgende soorten onderdelen worden beschouwd als "meer kwetsbaar": • mechanisch zwakke bevestigings(hulp)middelen; • logica-onderdelen; • overige elektronica-onderdelen.
5.2 Installatie- en testmodes Ten behoeve van installatie en beheer en onderhoud dient het OS zogenaamde "installatie- en testmodes" te kennen waarin de werking van het OS en de aansluitingen op het OS op locatie kunnen worden gecontroleerd. De volgende installatie- en testmodes worden onderscheiden: • algemene installatie- en testmode; • testmode ten behoeve van de flitstest. Algemene installatie- en testmode Aan deze mode worden de volgende eisen gesteld: • de algemene installatie- en testmode dient uitsluitend op locatie te kunnen worden opgedragen hetzij via de bedieningsinterface (zie §
Specificatie Onderstation MTM-2
385
Deel IV Overige systeemeisen
•
•
•
4.2.3) hetzij via de in het OS aanwezige seriële verbinding conform RS232C (zie § 3.3 van Deel III van de Specificatie); de algemene installatie- en testmode dient uitsluitend in de volgende gevallen te kunnen worden opgedragen: - wanneer het OS zich bevindt in de OS-mode "idle"; - wanneer het OS zich bevindt in een toestand waarin het (nog) niet in staat is om de gedefinieerde OS-mode "idle" te bereiken (bijvoorbeeld tijdens installatie van het OS); bij het verlaten van de algemene installatie- en testmode dient altijd automatisch een koude start te worden uitgevoerd (opdat is verzekerd dat het OS op gecontroleerde wijze in operationeel bedrijf geraakt); zolang het OS verkeert in de algemene installatie- en testmode dient te zijn gegarandeerd dat: - er geen beelden op matrixsignaalgevers kunnen worden getoond; - er geen enkele communicatie vanuit het OS naar de buitenwereld plaatsvindt, met uitzondering van communicatie via de RS-232Cinterface ten behoeve van: • laden en ingebruikname van configuratiegegevens; • diagnostische faciliteiten.
Testmode ten behoeve van de flitstest In deze testmode vertoont het OS op hoofdlijnen hetzelfde gedrag als in de algemene testmode. Voor de testmode ten behoeve van de flitstest gelden de volgende aanvullende eisen: • de testmode ten behoeve van de flitstest dient uitsluitend te kunnen worden opgedragen via de in het OS aanwezige seriële verbinding conform RS-232C; • de testmode ten behoeve van de flitstest dient uitsluitend te kunnen worden opgedragen wanneer het OS zich bevindt in de algemene installatie- en testmode; • bij het verlaten van de testmode ten behoeve van de flitstest dient het OS altijd automatisch de algemene installatie- en testmode aan te nemen; • zolang het OS verkeert in de testmode ten behoeve van de flitstest dient te zijn gegarandeerd dat: - er uitsluitend spanning op de connectoren van de MSI-lampen kan komen te staan voor zover dit is vereist voor het uitvoeren van flitstests (zie § 5.3); - de MSI's geen taken kunnen uitvoeren anders dan de taken die dienen te worden verricht in het kader van de uitvoering van flitstests.
5.3 Flitstest Ten behoeve van controle van de aansluiting van matrixsignaalgevers op het onderstation (bijvoorbeeld bij installatie of na hardwarematige wijzigingen) dient het mogelijk te zijn om een zogeheten "flitstest" uit te voeren. De flitstest betreft een voorziening waarmee op locatie kan worden opgedragen om alle lampen waarmee een bepaalde MSI-stand op een bepaalde matrixsignaalgever wordt gerealiseerd achtereenvolgens elk afzonderlijk eenmaal te ontsteken en vervolgens automatisch weer te doven. De implementatie van de flitstest dient te voldoen aan de volgende eisen: • elke lamp waarmee de opgedragen MSI-stand wordt gerealiseerd dient gedurende 400 ms te worden ontstoken;
Specificatie Onderstation MTM-2
386
Deel IV Overige systeemeisen
•
bij MSI-standen die worden gerealiseerd met meer dan één lamp (bijvoorbeeld een MSI-stand met flashers) dient tussen het achtereenvolgens ontsteken van twee lampen een pauze van 400 ms te liggen; • een flitstest mag niet gelijktijdig worden uitgevoerd voor meer dan één matrixsignaalgever van hetzelfde onderstation; • de flitstest mag uitsluitend kunnen worden uitgevoerd indien het OS zich bevindt in de "testmode ten behoeve van de flitstest". De opdracht tot het uitvoeren van een flitstest mag aan het onderstation worden gegeven via dezelfde seriële interface als degene die dient te kunnen worden gebruikt voor het laden van configuratiegegevens (zie § 6.5). Om een flitstest uit te kunnen voeren moet het OS weten met welke lampen een bepaalde MSI-stand kan worden gerealiseerd. Deze informatie, die voor alle OS'en van een signaleringssyteem gelijk is, is onderdeel van de configuratiegegevens (het MSI-standrealisatierecord, zie § 2.9.2.4.5). Daar een flitstest uitgevoerd moet kunnen worden zonder dat het OS reeds de beschikking heeft over configuratiegegevens, moet het OS dus een op een andere wijze over deze informatie kunnen beschikken. Derhalve dient het OS specifiek ten behoeve van het uit kunnen voeren van een flitstest te worden voorzien van een vaste set van gegevens, waarin is vastgelegd met welke lampen een MSI-stand moet worden gerealiseerd bij een flitstest die wordt uitgevoerd indien het OS nog niet kan beschikken over configuratiegegevens. Voor de inhoud van deze vaste set van gegevens wordt verwezen naar de mogelijke combinaties die vermeld zijn bij de entiteit ZH126 (MSI_STAND_REALISATIE) in Bijlage M van Deel V van de Specificatie. Opmerking: Het voorzien van het OS met de bedoelde vaste set van gegevens mag zowel worden gerealiseerd door het OS standaard uit te rusten met de betreffende gegevensset als door de betreffende gegevens in het OS te brengen voorafgaand aan het uitvoeren van een flitstest.
5.4 Kabelaansluitingen Een onderstation is door middel van kabels aangesloten op verschillende buiten de behuizing van het onderstation gelegen zaken (ondermeer het openbare elektriciteitsnet, matrixsignaalgevers, het CS, DS'en). Deze kabels komen van buitenaf de behuizing binnen via uitsparingen in de sokkel en worden via hiertoe geschikte aansluitblokken aangesloten op (de logica van) het onderstation. 5.4.1 Algemene aansluitingseisen 5.4.1.1 Gebruikte materialen Materialen en componenten die worden gebruikt voor aansluiting en bevestiging van bekabeling dienen geschikt te zijn voor de betreffende kabeltypen. 5.4.1.2 Bevestiging De bevestiging van kabels dient zodanig te zijn dat geen ongewenste krachten worden uitgeoefend op de elektrische verbindingen. Krimp-, klem- en soldeerverbindingen dienen van een voldoende kwaliteit te zijn. Daar waar schroefverbindingen worden toegepast en de mogelijkheid bestaat dat de aders beschadigd raken, dienen ader-eindhulzen te worden toegepast.
Specificatie Onderstation MTM-2
387
Deel IV Overige systeemeisen
5.4.1.3 Aansluithoogtes De voorzieningen voor aansluiting van van buitenaf komende kabels dienen zich te bevinden in het onderste deel van de kast. De hoogte van kabelaansluitingen en de plaatsing van de hiervoor benodigde aansluitblokken dienen zodanig te zijn dat de kabels gemakkelijk kunnen worden gemonteerd. Aan deze montage-eis wordt voldaan indien voor de hoogte van de kabelaansluitingen de volgende minimale maten worden aangehouden: • elektriciteitsnet: 650 mm Met betrekking tot deze eis geldt dat van deze hoogte mag worden afgeweken in het geval een doorluskast moet worden aangebracht ten behoeve van het doorlussen van de netspanningskabel. • overige: 350 mm Deze eis is geen "harde" eis. Dit houdt in dat eventuele alternatieve oplossingen, waarbij kabels toch gemakkelijk gemonteerd kunnen worden, bespreekbaar zijn. Hierbij is de hoogte gedefinieerd als: de verticaal gemeten afstand tussen de bovenkant van het stelvlak waarop de behuizing is gemonteerd en de onderkant van het onderste aansluitblok. 5.4.1.4 Kabelloop De per kabeltype voorgeschreven minimale buigradius mag nergens binnen of buiten de onderstationbehuizing worden onderschreden. 5.4.2 Aansluiting van communicatielijnen en Powerbus Het OS communiceert met verschillende systemen in zijn omgeving, zoals CS, DS, LIB en BIV. Technisch gezien worden voor de betreffende communicatielijnen alsmede voor de zogenaamde Powerbus aderparen gebruikt van een beperkt aantal veeladerige standaard kabels, de zogenaamde CC-, C3- en C4-kabels. De aders van deze kabels worden in het OS aangesloten op voorgeschreven connectoren, de zogeheten LSA-PLUS-blokken (zie ook § 2.1.8.2 van Deel III van de Specificatie). In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de volgende onderwerpen: • standaard kabels; • uitvoeringsvorm van de connector; • aansluitconventie; • aantal connectoren; • plaats connectoren en aansluitvolgorde van de kabels. Standaard kabels De volgende standaard kabels worden onderscheiden: • CC-kabel. De CC-kabel voldoet aan PTT-norm 86 en bestaat uit 25 subkabels (quads) met ieder 4 koperaders met een diameter van 0,5 mm. Voor de technische eigenschappen van de kabel zie § 2.1.8.1 van Deel III van de Specificatie. Aderparen van de CC-kabel worden ondermeer gebruikt voor de volgende doeleinden: - communicatieverbinding van het OS met het CS (een zogenaamde partylijn); - Powerbus. • C3-kabel De C3-kabel is technisch identiek aan de CC-kabel, doch bevat slechts 15 quads (60 aders).
Specificatie Onderstation MTM-2
388
Deel IV Overige systeemeisen
•
Aderparen van de C3-kabel worden ondermeer gebruikt voor de volgende doeleinden: - communicatieverbinding van het OS met externe DS'en of met in andere OS'en ondergebrachte interne DS'en; communicatieverbinding van een in het OS ondergebracht intern DS met andere OS'en. C4-kabel De C4-kabel is technisch identiek aan de CC-kabel, doch bevat afhankelijk van lokale omstandigheden 5 quads (20 aders) of 15 quads (60 aders). Aderparen van de C4-kabel worden ondermeer gebruikt voor de volgende doeleinden: communicatie met optionele externe apparatuur zoals LIB en BIV.
De C4-kabel is optioneel en dus niet standaard bij ieder OS aanwezig. De CC- en C3-kabel zijn normaliter standaard bij ieder OS aanwezig. Alle aders van de kabels worden aangesloten op in het OS aanwezige LSAPLUS-blokken. Alle aders van de CC- en C3-kabels worden in een OS "doorgelust" naar volgende OS'en, eventueel met tussenschakeling van een repeater. Uitvoeringsvorm connector Een LSA-PLUS-blok bestaat uit strips met twee tegenover elkaar gegroepeerde rijen met elk 20 aansluitklemmen (zie figuur A.5 in Bijlage A). In het LSA-PLUS-blok zijn de twee tegenover elkaar liggende aansluitklemmen standaard doorverbonden via verende contacten. Deze verbinding van twee tegenover elkaar liggende aansluitklemmen van een LSAPLUS-blok kan worden onderbroken door middel van een op het aansluitblok passende isolatiesteker. Verbinding van in- of uitgangscircuits van het OS of van repeaters met aders van een op een LSA-PLUS-blok aangesloten kabel wordt gemaakt door middel van passende stekers. Ter bescherming tegen verontreiniging dienen de schakelcontacten van de LSA-PLUS- blokken te worden afgedekt door middel van passende stofkapjes. Aansluitconventie De aansluitklemmen van een LSA-PLUS-blok zijn paarsgewijs genummerd van 1 tot en met 10, met telkens een " a " - e n een "b"-contact (zie figuur A.5 in Bijlage A). De twee aders van een communicatielijn of van de Powerbus worden bij conventie altijd aangesloten op twee gelijk genummerde klemmen (bijvoorbeeld 4a en 4b), waarbij de "plus" of de signaaldragende ader altijd is aangesloten op het a-contact en de "min" of de retour-ader altijd is aangesloten op het b-contact. De vier aders van een quad worden steeds op vier opeenvolgende klemmen aangesloten (zie eveneens figuur A.5). Voor de aansluiting van de CC- en de C3-kabel, die worden doorgelust naar volgende OS'en, wordt gebruik gemaakt van groepjes van drie horizontaal boven elkaar geplaatste LSA-PLUS-blokken (zie figuur A.5 in Bijlage A). Aderparen van een inkomende kabel (dit wil zeggen een kabel afkomstig van het CS of van een eerder op de kabel aangesloten ander(e) OS(-behuizing)) worden steeds gemonteerd op de bovenste aansluitklemmen van het bovenste blok van een groepje van drie blokken.
Specificatie Onderstation MTM-2
389
Deel IV Overige systeemeisen
Aderparen van de uitgaande kabel (dit wil zeggen de kabel die naar een volgend OS gaat) worden gemonteerd op de onderste aansluitklemmen van het onderste blok van een groepje van drie blokken. Het bovenste en het onderste blok van een groepje van drie blokken zijn door middel van vast aangebrachte bedrading onderling doorverbonden via het middelste blok. In de standaardsituatie zullen corresponderende aders van een in- en uitgaande kabel dus elektrisch zijn doorverbonden. Met behulp van de daartoe geschikte stekers kan een verbinding worden gemaakt met aders van een kabel en door een isolatiesteker in het middelste blok te steken kan de verbinding tussen een ingaande en een uitgaande kabel worden onderbroken. Bij communicatielijnen geeft dit bijvoorbeeld de mogelijkheid om op eenvoudige wijze een repeater tussen te schakelen. Ook kunnen kabelsegmenten met een eigen toepassing worden gecreëerd. Een bepaald aderpaar van de C3-kabel kan zo bijvoorbeeld op verschillende plaatsen in het netwerk worden gebruikt als (lokale) communicatielijn tussen een OS en een DS. Voor de aansluiting van detectielusparen op een intern DS wordt eveneens gebruik gemaakt van LSA-PLUS-blokken (zie [4]). Aantal connectoren per onderstationbehuizing Als gevolg van de in het voorgaande beschreven wijze van aansluiten en doorlussen van de CC- en C3-kabels zijn voor wat betreft deze kabels telkens drie LSA-PLUS-blokken nodig per aansluiting van vijf quads (20 aders). Voor het aantal connectoren per onderstationbehuizing betekent dit het volgende: Ten behoeve van de aansluiting van de CC- en de C3-kabel zijn standaard nodig: • ten behoeve van de CC-kabel :15 LSA-PLUS-blokken; • ten behoeve van de C3-kabel : 9 LSA-PLUS-blokken. Daarnaast moet het mogelijk zijn om: • één groepje van drie aan elkaar doorverbonden LSA-PLUS-blokken aan te brengen ten behoeve van de aansluiting van C4-kabels; • drie enkele LSA-PLUS-blokken aan te brengen voor aansluiting van detectieluskabels in het geval het OS is uitgerust met interne DS'en, die moeten worden aangesloten op de corresponderende detectielussen; • 15 (vijf groepjes van drie aan elkaar doorverbonden) LSA-PLUS-blokken aan te brengen voor aansluiting van een extra CC-kabel ten behoeve van communicatie via VIC-net. Dit betekent dus dat standaard (minimaal) 24 LSA-PLUS-blokken dienen te zijn aangebracht en dat voorzien dient te worden in de mogelijkheid om in totaal (minimaal) 45 (= 24 + 3 + 3 + 15) LSA-PLUS-blokken te kunnen aanbrengen. Plaats connectoren en aansluitvolgorde kabels Aangezien de verbinding tussen de connectoren enerzijds en de logica van het OS, de voeding van Powerbus en de voeding van de repeaters anderzijds, uitsluitend plaatsvindt met behulp van (losneembare) stekers is de aansluitvolgorde van de kabels en groepjes aderparen (quads) in principe arbitrair. Ter verkleining van de kans op vergissingen bij installatie en bij het uitvoeren van onderhoud is de aansluitvolgorde van de kabels en aderparen op de connectoren echter voorgeschreven, terwijl bij installatie
Specificatie Onderstation MTM-2
390
Deel IV Overige systeemeisen
exact zal worden gespecificeerd welke functie ieder individueel aderpaar bij een bepaald OS heeft. Van de maximaal 45 mogelijke LSA-PLUS-blokken moeten er 30 worden gemonteerd in twee kolommen met ieder 15 connectoren. De linker kolom bestaat in ieder geval uit 15 LSA-PLUS-blokken, terwijl de rechter kolom in ieder geval bestaat uit 9 LSA-PLUS- blokken, waaronder er indien nodig nog 6 extra moeten kunnen worden aangebracht. De 15 LSA-PLUSblokken die eventueel benodigd zijn voor aansluiting van een extra CCkabel voor VIC-net moeten indien mogelijk worden gemonteerd in een derde kolom rechts van de twee eerder genoemde kolommen. De aansluiting van CC-, C3-, C4- en detectieluskabels is schematisch weergegeven in figuur A.6 in Bijlage A. N.B. De aansluiting van de eventuele extra CC-kabel voor VIC-net is in deze figuur niet weergegeven. 5.4.3 Aansluiting matrixsignaalgevers Ten behoeve van de aansluiting van de matrixsignaalgevers dienen per onderstation de volgende kabels te kunnen worden aangesloten: •
8 Matrixsignaalgeverkabels ledere matrixsignaalgever wordt aangesloten met een eigen kabel. Een matrixsignaalgeverkabel bestaat uit 30 koperaders. Deze aders zijn genummerd van 1 tot en met 30. De aders worden gebruikt zoals aangegeven in tabel 5.1. Niet gebruikte aders worden aan aarde gelegd in verband met EMC-aspecten. N.B. Indien de signaalgeverkabel niet door de grond wordt gelegd zal een kabel van het type VXNM worden gebruikt met 30 aders van 1 mm 2 . De buitendiameter van deze kabel bedraagt circa 22 mm. Als de kabel in de grond wordt gelegd (en in sommige andere afwijkende omstandigheden) zal een kabel van het type VO-YMvKAS worden toegepast, eveneens met 30 aders van 1
De kabels worden aangesloten op aansluitblokken (connectoren in de vorm van rijgklemblokken) met schroefaansluiting. Voor de specificatie van de te gebruiken aansluitblokken zie § 2.3.2 van Deel III van de Specificatie. ledere matrixsignaalgever(kabel) heeft een eigen aansluitblok dat bestaat uit de volgende onderdelen (zie figuur A.7 in Bijlage A): • •
twee maal tien aansluitklemmen ten behoeve van de aansluiting van schakeladers (de potentieel spanningvoerende aders); drie tweelingaansluitklemmen ten behoeve van retouraders. N.B. De keuze van deze tweelingaansluitklemmen is in principe vrij (dat wil zeggen, voor zover voldaan wordt aan de in Deel IV van de Specificatie gestelde kwaliteitseisen). De tweelingaansluitklemmen zoals weergegeven in Figuur A.7 in Bijlage A in Deel V van de Specificatie zijn van het fabrikaat Phoenix (UK3-TWIN).
Op ieder aansluitblok kan een bijpassende (losneembare) steker worden aangebracht ten behoeve van de verbinding met de in het OS ondergebrachte aanstuurcircuits voor de lampen van de matrixsignaalgevers.
Specificatie Onderstation MTM-2
391
Deel IV Overige systeemeisen
De aansluitklemmen ten behoeve van de schakeladers zijn genummerd van 1 tot en met 20. In tabel 5.1 is aangegeven welke aders op welke klemmen worden aangesloten. Daarmee ligt tevens vast hoe de steker bedraad moet worden. Plaats connectoren en aansluitvolgorde kabels Ter verkleining van de kans op vergissingen bij installatie en bij het uitvoeren van onderhoud gelden de volgende eisen met betrekking tot de montage van de aansluitblokken ten behoeve van de aansluiting van de matrixsignaalgevers: • de aansluitblokken dienen te worden aangebracht onder in het logicacompartiment naast de LSA-PLUS-blokken, waarbij rekening gehouden dient te worden met de minimale vereiste aansluithoogte (zie § 5.4.3); • de aansluitblokken dienen boven elkaar te zijn aangebracht in dezelfde volgorde als waarin de corresponderende matrixsignaalgevers boven de weg zijn gemonteerd (zie figuur A.8 in Bijlage A). Aansluitconventie In tabel 5.1 is per ader van een matrixsignaalgeverkabel zowel het gebruik als schakel-of retourader als de aansluiting op de klemmen van het aansluitblok vastgelegd.
adernr.
gebruik
klemnr.
adernr.
1 2
30 50 gereserveerd 80 90
1 11
16 17
13 12 3 -
18 19
3 4 5 6 7
20 21 22 23 24 25 26 27
klemnr.
x2
16 -
gereserveerd x3 vrij gereserveerd f2 f4
8 9 10 11 12 13
einde 60 gereserveerd Pi x1 70
4 2 14 5 15
14
Pr
6
29
15
aarde -
10
30
retour flashers rechts retour flashers links vrij
-
-
*)
gereserveerd vrij
gebruik
28
f1 f3 retour lamp 1 *) retour lamp 2 *) retour lamp 3 *)
7 17 8 18 9 19 ret.1 ret.2 ret.3 ret.4 ret.5 ret.6 20
Er worden drie retouraders gebruikt ten behoeve van de lampen anders dan de flasherlampen aangezien in de huidige realisatievorm een door de matrixsignaalgever getoond beeld (exclusief flashers) wordt gerealiseerd met maximaal drie gelijktijdig brandende lampen (het beeld "rood kruis", MSI-stand "x").
Tabel 5.1 Gebruik en aansluiting van de aders van een matrixsignaalgeverkabel 5.4.4 Aansluiting op het elektriciteitsnet Voor wat betreft de aansluiting op het openbare elektriciteitsnet gelden de algemene eisen zoals opgenomen in NEN1010. De nominale stroom van hoofdzekeringen dient niet hoger te zijn dan 16A.
Specificatie Onderstation MTM-2
392
Deel IV Overige systeemeisen
De maximale stroomafname van de onderstations in een onderstationbehuizing (inclusief de stroomafname ten behoeve van externe apparatuur) moet zo goed mogelijk evenredig worden verdeeld over de drie fasen van het net. De basis van deze eis is het bedrijfsmatige nut van een gelijkmatige maximale stroomafname over de 3 fasen bij het zogenaamde inkooppunt. De eis mag daarom ruim geïnterpreteerd worden, mits bij installatie een zodanig werkwijze wordt gekozen dat de maximale (en bij voorkeur ook de gemiddelde) stroomafname van het geheel van aan een inkooppunt van het elektriciteitsnet verbonden apparatuur evenredig over de fasen verdeeld wordt. N.B. De meest voor de hand liggende procedure om dit te bereiken bij een aantal qua configuratie vergelijkbare onderstations, is de apparatuur in elke behuizing steeds met een faseverdraaiing van 120 graden ten opzichte van de beide aangrenzende behuizingen aan te sluiten. Voorts dient er rekening mee te worden gehouden dat, afhankelijk van het gebied waarin te leveren onderstations moeten worden geplaatst, eventueel aanvullende eisen kunnen worden gesteld die strikt projectgebonden zijn. Dit betreft aanvullende eisen die kunnen worden gesteld door: • het toeleverende elektriciteitsbedrijf (dit kan overigens ook meer dan een bedrijf zijn); • de instantie die - voor het project waarbinnen de levering en/of plaatsing van de onderstations plaatsvindt - de rol van opdrachtgever vervult. Op sommige locaties kan bijvoorbeeld worden geëist dat netvoedingskabels met een doorsnede van 16 mm 2 tot 50 mm 2 in de onderstationbehuizing worden doorgelust.
Specificatie Onderstation MTM-2
393
Deel IV Overige systeemeisen
Specificatie Onderstation MTM-2
394
Deel IV Overige systeemeisen
6 OVERIGE EISEN AAN DE TECHNISCHE REALISATIE
6.1 Reactie op technisch onjuiste invoer Er is sprake van technisch juiste invoer indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden: • Het bericht is volledig correct volgens de in Deel III van de Specificatie gespecificeerde technische controles voor wat betreft de "verpakking" van het bericht. Denk hierbij ondermeer aan BCC- en pariteitscontrole zoals technisch gespecificeerd voor de interface met het CS. • Het bericht is volledig correct volgens de in Deel III van de Specificatie gespecificeerde technische controles voor wat betreft bepaalde onderdelen van de inhoud van het bericht. Denk hierbij ondermeer aan controles op de inhoud van bepaalde hiertoe aangewezen bytes en/of nibbles van een bericht die eikaars 1 complement behoren te zijn. • De lengte van het bericht is volledig correct volgens de voor de berichtsoort van het bericht in Deel III van de Specificatie op het niveau van de Applicatielaag technisch gespecificeerde lengte. In het geval van berichten waarvan de lengte is afhankelijk is van de configuratie van het OS, dient de lengte tevens overeen te stemmen met de lengte zoals die volgens het OS op grond van zijn configuratiegegevens dient te zijn. • De inhoud van alle rubrieken in het bericht is geheel in overeenstemming met de hiervoor functioneel en/of technisch gespecificeerde waardebereiken. Rubrieken in het bericht die betrekking hebben op configuratie-onderdelen die volgens de configuratiegegevens niet aanwezig zijn, dienen de waarde te bevatten die voor deze gevallen technisch is gespecificeerd in Deel III van de Specificatie. Indien niet is voldaan aan een of meer van deze voorwaarden is er sprake van technisch onjuiste invoer. Op de ontvangst van technisch onjuiste invoer dient het onderstation deze invoer te negeren. Dergelijke invoer mag derhalve nooit leiden tot het stoppen of onderbreken van de werking van het onderstation of tot het reageren door het onderstation in de vorm van het verzenden van een antwoord bericht als reactie op de ontvangen technisch onjuiste invoer. Ter toelichting en concretisering van een en ander dient de volgende opsomming van situaties waarin een onderstation de van het CS ontvangen data zal negeren: • bij communicatieproblemen zoals: - framing errors; - pariteitsfouten; • bij berichten met een onjuist BCC; • bij berichten met een interne structuurfout zoals: byte 2 van het ontvangen bericht is niet de inverse van byte 1 van dit bericht; - de twee nibbles van een eventueel meegezonden byte waarin zich de rubriek Subfunctiecode (zie bijvoorbeeld § 2.1.5.1 van Deel III van de Specificatie) bevindt, zijn niet eikaars inverse; • bij ontvangst van een tweede kopie van een bericht waaraan geen eerste kopie van dat bericht aan is voorafgegaan;
Specificatie Onderstation MTM-2
395
Deel IV Overige systeemeisen
• • •
bij ontvangst van een tweede kopie van een bericht die niet correspondeert met de voorafgaande eerste kopie; bij onbekende berichten, bijvoorbeeld berichten met een onbekende (sub)functiecode; bij berichten met rubrieken die een waarde bevatten die ligt buiten het voor deze rubriek gedefinieerde waardebereik.
6.2 Bescherming tegen ongewenste invoer Zoals vermeld in § 3.3 van Deel III van de Specificatie dient het OS te zijn uitgerust met interfaces ten behoeve van het beheren en controleren van de juiste werking van het OS. Dit betreft een seriële interface conform RS232C en een aansluiting op het VIC-net. Via de aansluiting op het VIC-net, via de seriële interface en eventueel via andere (door de fabrikant gedefinieerde) interfaces kan echter ook gecommuniceerd worden, specifiek in het kader van installatie, beheer en onderhoud. Voor die toepassingen is niet expliciet voorgeschreven hoe de communicatie dient te verlopen en welke berichten mogelijk zijn. Deze vrijheid mag er echter niet toe leiden dat het veiligheidsniveau verlaagd wordt, noch bij gebruik door bevoegden, noch bij onverhoopt onbevoegd gebruik, noch bij verminking van berichten door bijvoorbeeld fouten in de communicatie. Om die reden zijn op alle handelingen die in het kader van installatie, beheer en onderhoud via enig interface kunnen worden uitgevoerd, de volgende beperkingen van toepassing: • Informatieuitwisseling mag uitsluitend plaatsvinden met vooraf gedefinieerde beheers- of controlefuncties door middel van vooraf gedefinieerd berichtenverkeer. Rechtstreekse manipulatie van gegevens (dus buiten deze functies om) is niet toegestaan. De door het OS ontvangen berichten dienen te worden gecontroleerd op technische juistheid (zie bijvoorbeeld § 6.1). De berichten moeten daarom zo zijn opgebouwd dat een zinvolle controle op de technische juistheid mogelijk is. • Eventuele "schrijf "-acties" dienen beperkt te blijven tot vooraf gedefinieerde parameters van de beheers- of controlefunctionaliteit. • Het is niet toegestaan om in het kader van beheer en onderhoud tijdens operationeel bedrijf van het OS enig gegeven in het OS te wijzigen, tenzij de garantie bestaat dat dit niet leidt of zou kunnen leiden tot een verandering van de toestand of werking van het OS of van de op het OS aangesloten terminators. N.B. Het aanwijzen van een set configuratiegegevens als de "te gebruiken set configuratiegegevens", het geven van een opdracht tot het uitvoeren van een koude start, al dan niet bedoeld om een nieuwe set configuratiegegevens door het OS in gebruik te laten nemen en het omschakelen van het OS van operationeel bedrijf naar de "algemene installatie- en testmode" zijn opdrachten die leiden tot een directe of indirecte verandering van de toestand van het OS. Deze opdrachten zijn echter wel toegestaan omdat zij deel uitmaken van de in het kader van beheer en onderhoud vereiste functionaliteit van het OS.
Specificatie Onderstation MTM-2
396
Deel IV Overige systeemeisen
6.3 Controle van de interne werking van het OS Het OS dient voortdurend zijn interne werking te bewaken. Daar controles van de interne werking doorgaans direct afhankelijk zijn van de technische realisatievorm van het OS, wordt dit soort controles in de Specificatie niet expliciet beschreven, met uitzondering van een aantal foutsituaties waarvan op voorhand bekend is dat ze op kunnen treden (zie onder andere proces P1.4 in Deel II van de Specificatie en § 2.3.3.3 en de daarop volgende subparagrafen in Deel III van de Specificatie). Ter wille van de gedachtenvorming wordt in het onderstaande een aantal mogelijke voorbeelden van controles van de interne werking van het OS
gegeven: • • • • •
•
controle van programma- en werkgeheugen(s); controle van de correcte werking van de processor door middel van watchdogfuncties; controle van de communicatie tussen verschillende hard waredelen; controle van de juiste werking van softwareprocessen; controle van de juiste werking van de aansturing en bewaking van matrixsignaalgevers;
etcetera.
Bij constatering van een fout in de interne werking van het OS zijn, afhankelijk van de soort fout, verschillende reacties mogelijk (die op zich ook weer afhankelijk kunnen zijn van de technische realisatievorm van het OS). Om de mogelijke reacties nader te kunnen beschrijven, worden de verschillende soorten fouten ingedeeld in de volgende categorieën: • fatale fouten; • niet-fatale fouten. Bij de beslissing of een geconstateerde fout in de interne werking als fataal of als niet-fataal moet worden geclassificeerd, moet - in lijn met wat in § 2.2.2.1 beschreven is ten aanzien van functionele veiligheid - het effect van de beslissing op de veiligheid op de weg voorop staan. Derhalve is de volgende algemene regel van kracht: • Zowel bij soft- als hard warefouten mag een geconstateerde fout slechts beschouwd worden als een fatale fout, indien de betrouwbaarheid van aan de weggebruiker getoonde of te tonen beelden op matrixsignaalgevers niet langer gegarandeerd kan worden. Mogelijke reacties in geval van fatale fouten Bij constatering van fatale fouten in de interne werking van het OS zijn in principe twee verschillende reacties van het OS mogelijk: • het OS genereert een zogenaamde "fatal error" (zie de gelijknamige interne trigger bij proces P1.4 in Deel II van de Specificatie). Het OS zal als gevolg daarvan de mode "idle" aannemen en de MSI's deactiveren (waardoor er geen beelden meer op de matrixsignaalgevers getoond kunnen worden); • het OS voert een zogenaamde koude start uit (zie § 6.4), waarbij ook geen beelden meer op de matrixsignaalgevers getoond kunnen worden. Om te bepalen welke van deze twee acties moet worden ondernomen indien bij een controle van de interne werking van het OS een fatale fout wordt geconstateerd, dient het volgende criterium te worden gehanteerd: • In gevallen waarin de werking van het onderstation zodanig is dat kan worden gegarandeerd dat alle, bij een overgang naar de mode "idle" behorende, acties correct kunnen worden uitgevoerd, dient een interne trigger fatal error te worden gegenereerd. In gevallen waarin dit niet kan worden gegarandeerd, dient een koude start te worden uitgevoerd.
Specificatie Onderstation MTM-2
397
Deel IV Overige systeemeisen
N.B.
Naast de bovengenoemde reacties bij constatering van een fatale fout in de interne werking van het OS, is er één situatie waarbij er ook sprake is van een fatale fout in de interne werking van het OS, waarbij een iets andere reactie vereist wordt. Dat is in het geval dat er een lamp van een matrixsignaalgever (niet zijnde een flasherlamp) onterecht brandt. De reactie in die situatie (een zogenaamde "fatal output error", zie § 2.3.3.3.1.2 in Deel III van de Specificatie) is beschreven in proces P1.5.2 in Deel II van de Specificatie.
Mogelijke reacties in geval van niet-fatale fouten Bij constatering van niet-fatale fouten in de interne werking van het OS zijn verschillende reacties mogelijk. Van een aantal niet-fatale foutsituaties waarvan op voorhand bekend is dat ze op zouden kunnen treden, is de reactie in de Specificatie beschreven, zoals: • de reactie in geval van een onterecht brandende flasherlamp (een zogenaamde "non fatal output error", zie § 2.3.3.3 en de daarop volgende subparagrafen in Deel III van de Specificatie en proces P1.5.2 in Deel II van de Specificatie); • de reactie in geval van een fout in het aanstuurcircuit van een aangestuurde lamp van een matrixsignaalgever (lampstatus "aanstuurcircuit is fouten status lampcircuit onbekend", zie § 2.3.3.3 en de daarop volgende subparagrafen in Deel III van de Specificatie en proces P1.5.2 in Deel II van de Specificatie); • de reactie in het geval dat de actuele MSI-stand met betrekking tot lichtintensiteit niet overeenkomt met de laatst opgedragen stand (zie § 2.3.3.3.2 in Deel III van de Specificatie); • de reactie bij het wegvallen (en opkomen) van hoofd- en noodvoeding (zie proces P1.4 in Deel II van de Specificatie). Voor niet-fatale foutsituaties waarvoor de reactie in de Specificatie niet beschreven is, geldt algemeen dat de werking van het OS bij het constateren van zo'n situatie moet worden beperkt tot de functies (dan wel delen daarvan) waarvan de werking nog wel correct is. Toelichting: Zoals blijkt uit de in het voorafgaande beschreven regel voor de bepaling wanneer er sprake is van een fatale of een niet-fatale fout, dient de veiligheid op de weg bij de afhandeling van fouten steeds voorop te staan. Bedoelde regel houdt enerzijds in dat iedere fout die tot gevolg heeft dat de betrouwbaarheid van beelden op matrixsignaalgevers niet langer gegarandeerd kan worden, moet worden afgehandeld als een fatale fout. Anderzijds houdt de betreffende regel ook in dat iedere fout die die betrouwbaarheid niet aantast, niet als een fatale fout mag worden afgehandeld, daar dit er toe zou leiden dat er geen beelden meer getoond kunnen worden in een situatie waarbij dit wel betrouwbaar mogelijk is, hetgeen een " overreactie" zou zijn die juist ten koste zou gaan van de veiligheid op de weg. Indien dus bijvoorbeeld een fout zou worden geconstateerd in de werking van (de software en/of hardware die benodigd is voor) de functies Research of Monitoring, terwijl de bewuste fout de juiste werking van de Signaleringsfunctie niet beïnvloedt, moet op zo'n fout worden gereageerd door alleen de betreffende functie(s) of delen daarvan niet langer uit te voeren.
Specificatie Onderstation MTM-2
398
Deel IV Overige systeemeisen
Melden van niet-fatale fouten aan het CS Daar fouten in de interne werking van het OS doorgaans direct afhankelijk zijn van de technische realisatie van het OS, kon in het Functioneel ontwerp en de Technische specificatie van de interfaces slechts expliciet rekening gehouden worden met de niet-fatale foutsituaties, waarvan op voorhand bekend was dat ze op zouden kunnen treden. Eventuele informatieoverdracht van het OS naar het CS met betrekking tot het optreden van andere niet-fatale situaties is in de Specificatie derhalve niet expliciet beschreven. Bij de specificatie van het berichtenverkeer tussen OS en CS is echter wel rekening gehouden met (beperkte) informatieoverdracht in dit kader, te weten bij de specificatie van het antwoord van het OS op het verzoekbericht "Geef OS-statussen" in § 2.1.5.8 van Deel III van de Specificatie. De fabrikant van een OS wordt in overweging gegeven om in overleg met Rijkswaterstaat - van de bedoelde mogelijkheid van informatieoverdracht gebruik te maken.
6.4 Koude start Zowel in de voorafgaande paragraaf als in de beschrijving van proces P1.4 in Deel II van de Specificatie wordt gesproken over een zogeheten "koude start" van (de logica van) het onderstation. Onder zo'n koude start wordt verstaan een (her)start van het functioneren van het onderstation. Een koude start wordt uitgevoerd in de volgende gevallen: • Er wordt spanning op een OS gezet, dat zich niet in een zogenaamde "bevroren toestand" (zie § 6.6.4) bevindt. Deze situatie kan zich voordoen in twee gevallen: - er wordt voor de allereerste keer spanning op een OS gezet; - er wordt spanning op een OS gezet, dat zich als gevolg van een langdurige spanningsuitval niet meer in de "bevroren toestand" bevindt. • Als gevolg van een fatale fout in de interne werking van het OS, die een koude start tot gevolg heeft (zie § 6.3). • Als gevolg van een opdracht tot het uitvoeren van een koude start ten behoeve van de ingebruikname van configuratiegegevens (zie § 6.5). • Als gevolg van een (handmatige) handeling van onderhoudspersoneel om een koude start te forceren. N.B. Dit laatste geval is vanzelfsprekend alleen van toepassing indien het OS door de fabrikant ten behoeve van onderhoud met zo'n mogelijkheid is uitgerust (bijvoorbeeld een "processor-reset"). • Bij een overgang van de algemene installatie- en testmode (zie § 5.2) naar operationeel bedrijf. Het doel van een koude start is het (her)starten van een OS dat zich in een ongedefinieerde toestand bevindt, door het OS op een gecontroleerde wijze in de mode idle te brengen. De precieze acties die bij een koude start moeten worden uitgevoerd zijn (mede) afhankelijk van de technische realisatievorm van het OS, doch omvatten in ieder geval de volgende acties: • uitvoeren van een "cold boot" van de logica van het onderstation; • er voor zorgen dat het tonen van beelden op matrixsignaalgevers onmogelijk is; • uitvoeren van een initiële controle van de interne werking van het onderstation (zie ook § 6.3); • in gebruik nemen van de configuratiegegevens van het onderstation (zie § 6.5);
Specificatie Onderstation MTM-2
399
Deel IV Overige systeemeisen
•
initialiseren van dynamische gegevens van het onderstation (functioneel gezien betreft dit de gegevens in data store S6 en de in het Functioneel ontwerp genoemde intern bewaarde gegevens).
Indien een koude start succesvol verloopt, zal het OS aan het eind van de koude start de mode idle bereiken. Indien een koude start niet succesvol verloopt, dient de koude start telkens opnieuw te worden uitgevoerd. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien bij de ingebruikname van de configuratiegegevens blijkt dat de configuratie van het OS niet correspondeert met de configuratiegegevens of indien bij een initiële controle van de interne werking van het OS een fatale fout geconstateerd wordt.
6.5
Laden en ingebruikname configuratiegegevens
Met betrekking tot het beheer en gebruik van de configuratiegegevens van een onderstation zijn de volgende begrippen van belang: • Configuratiegegevens OS Hieronder wordt in dit deel van de Specificatie verstaan de gehele verzameling van statische gegevens die het onderstation nodig heeft om de vereiste functionaliteit te kunnen realiseren (zie ook § 2.9 van Deel III van de Specificatie). • Laden van configuratiegegevens Hieronder wordt verstaan het in het onderstation brengen en opslaan van (een bepaalde versie van) de configuratiegegevens voor dat onderstation. • Aanwijzen van te gebruiken set configuratiegegevens Hieronder wordt verstaan het aanwijzen van een bepaalde (in een eerder stadium geladen) versie van de configuratiegegevens als de versie die met ingang van de eerstvolgende uitvoering van een koude start door het OS moet worden gebruikt. • Ingebruikname van configuratiegegevens Hieronder wordt verstaan het door een onderstation in gebruik nemen van een bepaalde (in een eerder stadium geladen en als "te gebruiken set configuratiegegevens" aangewezen) versie van de configuratiegegevens voor dat onderstation. • Opdragen koude start ten behoeve van de ingebruikname van configuratiegegevens Hieronder wordt verstaan het opdragen van de uitvoering van een koude start met het doel om ingebruikname van de "te gebruiken set configuratiegegevens" te bewerkstelligen. • Terugkoppeling Hieronder wordt verstaan de terugkoppeling door het OS van (het resultaat van) de uitvoering van de bovengenoemde handelingen aan de applicatie via welke deze handelingen worden opgedragen. De uitvoering van elk van de in de voorgaande opsomming genoemde handelingen dient te kunnen worden opgedragen door middel van een expliciete opdracht of handeling van hiertoe bevoegd personeel. Dit dient als volgt te kunnen geschieden (zie ook § 3.3 van Deel III van de Specificatie): • (op locatie) middels een serieel interface volgens RS-232C; • (op afstand) middels een verbinding via het VIC-net.
Specificatie Onderstation MTM-2
400
Deel IV Overige systeemeisen
Hoewel de invulling van de functionaliteit ten behoeve van het uitvoeren van de voornoemde handelingen in principe aan de fabrikant wordt overgelaten geldt de eis dat deze functionaliteit dient te worden gerealiseerd binnen de volgende randvoorwaarden: • Het OS dient in staat te zijn om de "te gebruiken set configuratiegegevens" gedurende een periode van onbepaalde duur te bewaren, ook over eventuele perioden heen waarin zowel de hoofdvoeding als de noodvoeding van het OS zijn weggevallen. • Het is niet toegestaan om tijdens operationeel bedrijf van het OS in het kader van het laden en in gebruik nemen van configuratiegegevens enig gegeven te wijzigen voor zover dit leidt of zou kunnen leiden tot verandering van de actuele toestand van het OS. Benodigde "schrijf"acties" dienen beperkt te blijven tot: te laden sets van configuratiegegevens (zie § 2.9 van Deel III van de Specificatie); - eventuele vooraf gedefinieerde parameters van de functionaliteit ten behoeve van het laden en in gebruik nemen van configuratiegegevens. Rechtstreekse manipulatie van gegevens (dus buiten deze functionaliteit om) is niet toegestaan. Laden van configuratiegegevens Het laden van configuratiegegevens dient te kunnen geschieden zowel tijdens operationeel bedrijf van het OS als wanneer het OS zich bevindt in de algemene installatie- en testmode. De te laden versie van de configuratiegegevens wordt in het OS gebracht en in het OS opgeslagen, zonder dat dit gevolgen heeft voor de reeds in het OS aanwezige set van configuratiegegevens die (in een eerder stadium) is aangewezen als de "te gebruiken set configuratiegegevens". Bij het laden van configuratiegegevens dienen minimaal de volgende controles te worden uitgevoerd: • Overeenstemmende hardware-id Dit betreft een controle of de hardware-id in de door een onderstation te laden versie van de configuratiegegevens (de rubriek hw_id in het Onderstationrecord van bestand CGGOSALL, zie § 2.9.2.4.6 van Deel III van de Specificatie) gelijk is aan de werkelijke hardware-id van het betreffende onderstation. De hardware-id van een onderstation is een nummer dat het onderstation uniek identificeert. De hardware-id dient tijdens de produktie van een onderstation op zodanige wijze in het onderstation te worden aangebracht dat deze er onlosmakelijk mee is verbonden en dat deze door de logica van het onderstation kan worden uitgelezen. • Technische juistheid Dit betreft een controle op technische juistheid (zoals gespecificeerd in § 6.1) van de ontvangen versie van configuratiegegevens. • Inhoudelijke consistentie Dit betreft een controle op inhoudelijke consistentie (volgens de in entiteit- en attribuutbeschrijvingen gespecificeerde occurrence-aantallen en validatieregels, zie Bijlagen M en N) van de ontvangen versie van configuratiegegevens. Het resultaat van deze controles dient door het OS onmiddellijk na uitvoering van de controle te worden teruggekoppeld. In het geval dat in een te laden set configuratiegegevens minstens één fout wordt geconstateerd, mag deze set niet in het OS worden opgeslagen. Aldus wordt de mogelijkheid uitgesloten dat een niet-correcte set configuratiegegevens wordt aangewezen als "te gebruiken set configuratiegegevens".
Specificatie Onderstation MTM-2
401
Deel IV Overige systeemeisen
Aanwijzen van te gebruiken set configuratiegegevens De verzameling van configuratiegegevens die tijdens een koude start in gebruik moet worden genomen, dient daartoe te worden aangewezen als de "te gebruiken set configuratiegegevens". De wijze waarop dit dient te geschieden is niet expliciet voorgeschreven. Het resultaat van de opdracht tot het aanwijzen van de te gebruiken set configuratiegegevens dient door het OS onmiddellijk na uitvoering van de opdracht te worden teruggekoppeld. Ingebruikname van configuratiegegevens Het in gebruik nemen van configuratiegegevens door een OS geschiedt tijdens een koude start van het OS (zie § 6.4). Zoals blijkt uit de voorafgaande beschrijvingen kunnen er op enig moment tenminste twee verzamelingen configuratiegegevens in het OS zijn opgeslagen. De verzameling van configuratiegegevens die tijdens een koude start in gebruik genomen moet worden, dient daartoe in een eerder stadium te zijn aangewezen als de "te gebruiken set configuratiegegevens". Bij het in gebruik nemen van configuratiegegevens dient gecontroleerd te worden of de configuratie van het OS correspondeert met de configuratiegegevens. In zijn algemeenheid betekent dit dat gecontroleerd moet worden of in het OS minimaal de hard- en software aanwezig is die in het OS nodig is ten behoeve van (de interfacing met) de randapparatuur die volgens de configuratiegegevens aanwezig zal zijn. Voor de controle van de configuratie voor wat betreft de fysiek op het OS aangesloten matrixsignaalgevers, geldt hierbij als regel dat de op het OS aangesloten matrixsignaalgevers één op één overeen dienen te komen met de MSI's die volgens de configuratiegegevens aanwezig behoren te zijn (de rubriek msi_nr in de MSI-records van bestand CGGOSALL, zie § 2.9.2.4.17 van Deel III van de Specificatie). Op deze regel bestaat de volgende uitzondering: • Behalve de matrixsignaalgevers die volgens de configuratiegegevens fysiek aanwezig moeten zijn, mag één extra matrixsignaalgever fysiek aangesloten zijn. Die signaalgever moet dan de signaalgever zijn die overeen zou komen met de MSI met het eerstvolgende MSI-nummer. N.B. Daar MSI's altijd opeenvolgend genummerd worden, beginnend met " 1 " , wordt met het eerstvolgende MSI-nummer het nummer bedoeld dat één hoger is dan het hoogste MSI-nummer, waarvoor volgens de configuratiegegevens van het OS een matrixsignaalgever op het OS moet zijn aangesloten. Voor zo'n extra matrixsignaalgever wordt als eis aan de technische realisatie van het OS gesteld, dat het onmogelijk is dat er beelden op worden getoond. Toelichting: De achtergrond van deze uitzondering is gelegen in het gebruik van een matrixsignaalgever boven de (rechter) vluchtstrook ten behoeve van omvangrijke wegwerkzaamheden, waarbij de gewone rijstroken in verband met de wegwerkzaamheden (vaak tijdens de nachtelijke uren) worden afgesloten voor het verkeer en het verkeer over de vluchtstrook moet worden geleid. Voorafgaande aan dat soort wegwerkzaamheden wordt een extra signaalgever boven de vluchtstrook aangebracht bij de achtereenvolgende OS'en op het wegvak waar de werkzaamheden zullen plaatsvinden. Daar dit vaak vele OS'en betreft neemt het aanbrengen van de extra matrixsignaalgever bij de diverse OS'en vaak geruime tijd in beslag (soms een aantal dagen).
Specificatie Onderstation MTM-2
402
Deel IV Overige systeemeisen
Indien het fysiek aansluiten van zo'n extra signaalgever bij een OS zou vergen dat de configuratiegegevens van het OS direct zouden moeten worden aangepast om het OS weer operationeel te kunnen gebruiken, zou de aansluiting van iedere signaalgever het in gebruik nemen van een nieuwe versie van de configuratiegegevens vergen, ook in het CS. Daar het aanmaken en in gebruik nemen van een nieuwe versie van de configuratiegegevens in het CS nogal wat handelingen vergt en vereist dat het CS gecontroleerd uit de lucht genomen en vervolgens weer in de lucht wordt gebracht, is dit geen haalbare kaart. Het enige alternatief zou zijn om de OS'en waarbij de extra signaalgever is aangebracht, niet meer operationeel te gebruiken totdat alle OS'en zijn gewijzigd, zodat slechts éénmaal een nieuwe versie van de configuratiegegevens in het CS en bij alle betrokken OS'en in gebruik genomen hoeft te worden. Ook dit alternatief is niet acceptabel als gevolg van de totale tijdsduur dat de betrokken OS'en dan niet gebruikt kunnen worden. De beschreven uitzondering op de algemene regel, tezamen met de eis dat het onmogelijk is dat op zo'n extra signaalgever beelden worden getoond, maakt het mogelijk dat de extra signaalgevers worden aangesloten op de achtereenvolgende OS'en, zonder dat vele nieuwe versies van de configuratiegegevens voor het CS moeten worden aangemaakt en in gebruik genomen. Na het aansluiten van een extra signaalgever op een OS, wordt het OS gewoon gebruikt als voorheen, en pas nadat alle OS'en zijn aangepast wordt vervolgens éénmalig zowel in het CS als bij de betrokken OS'en een nieuwe versie van de configuratiegegevens in gebruik genomen. Terugkoppeling De invulling van de terugkoppeling van het OS over (het resultaat van) de uitvoering van een handeling in het kader van het laden en in gebruik nemen van configuratiegegevens wordt in principe overgelaten aan de fabrikant. Hieraan wordt echter wel de eis gesteld dat de terugkoppeling tenminste de volgende informatie bevat voor zover deze van toepassing is op de betreffende handeling: • het configuratienummer (de rubriek confignr, zie § 2.9.2.4.6 van Deel III van de Specificatie) van de set van configuratiegegevens die het voorwerp is van de betreffende handeling; • een eenduidig interpreteerbare aanduiding van het resultaat van de uitvoering van de betreffende handeling.
6.6
Voeding
6.6.1 Netspanning Het OS wordt primair gevoed vanuit het openbare elektriciteitsnet. In de Specificatie wordt er vanuit gegaan dat de nominale netspanning 230 VAC bed raagt. Het OS dient echter voorzien te zijn van een rangeermogelijkheid, waarbij gekozen kan worden tussen 220, 230 en 240 VAC. 6.6.2 Voedingsfaciliteiten ten behoeve van onderhoud Ten behoeve van de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op de locatie van het onderstation dient in het voedingscompartiment van het onderstation een dubbele geaarde contactdoos voor netvoeding aanwezig te zijn. Deze dient te zijn beveiligd door middel van een aardlekschakelaar van 10 mA.
Specificatie Onderstation MTM-2
403
Deel IV Overige systeemeisen
6.6.3 Schakelbaarheid van voedingscircuits Alle in het onderstation aanwezige voedingscircuits (van apart te onderscheiden delen van het OS) dienen afzonderlijk door middel van een voor het betreffende circuit geschikte (goedgekeurde) schakelaar spanningsloos te kunnen worden gezet. In ieder geval zal het OS door middel van afzonderlijke hoofdschakelaars van het openbare net en van de noodvoeding moeten kunnen worden geschakeld, dan wel er mee worden verbonden. Ook de vanuit het OS aan de noodvoeding te leveren netspanning moet geschakeld kunnen worden. 6.6.4 Samenwerking hoofd- en noodvoeding Het OS dient zodanig te worden gerealiseerd dat het onderstation, bij het wegvallen en opkomen van hoofd- en noodvoeding, het gedrag vertoont zoals is beschreven in proces P1.4 in Deel II van de Specificatie. Bij die beschrijving zijn verschillende termen gebruikt die in het nu volgende nader worden uitgewerkt: Wegvallen van de netspanning Volgens het Functioneel ontwerp wordt de hoofdvoeding geacht weg te vallen zodra de netspanning wegvalt. Voorde netspanning geldt, dat ze geacht wordt weg te vallen zodra ze zo laag wordt dat de correcte werking van het OS niet langer gegarandeerd kan worden. Voldoende lang aanwezig zijn van de netspanning Volgens het Functioneel ontwerp wordt de hoofdvoeding logisch gezien geacht op te komen zodra de netspanning voldoende lang aanwezig is. Het "voldoende lang aanwezig zijn van de netspanning" moet hierbij als volgt worden geïnterpreteerd: • Indien het OS, na het wegvallen van de hoofdvoeding, gevoed wordt vanuit de noodvoeding, wordt de netspanning pas geacht op te komen nadat deze gedurende 20 seconden onafgebroken het vereiste niveau heeft gehad. • Indien het OS, na het wegvallen van de hoofdvoeding, niet gevoed wordt vanuit de noodvoeding, wordt de netspanning geacht op te komen zodra deze het vereiste niveau heeft. Minimaal vereiste spanning van de noodvoeding In het Functioneel ontwerp wordt zowel bij het definiëren van het logisch gezien opkomen als wegvallen van de noodvoeding gerefereerd aan een "minimaal vereiste spanning". Deze minimaal vereiste spanning van de noodvoeding bedraagt 32 VDC. Normaal functioneren van het OS bij noodvoeding In het Functioneel ontwerp is aangegeven dat het OS na het overschakelen op noodvoeding normaal blijft functioneren behoudens een aantal uitzonderingen. Dit betreft de volgende uitzonderingen: • De flasherlampen van de matrixsignaalgevers worden en/of blijven gedoofd uit oogpunt van energiebesparing. • Met uitzondering van de Powerbus, een eventueel intern Detectorstation, een eventuele VIC-net-interfacemodule en eventuele VIC-net-repeaters wordt externe apparatuur niet langer gevoed vanuit het onderstation. Toelichting met betrekking tot de Powerbus: Repeaters (anders dan VIC-net-repeaters) worden gevoed vanuit de Powerbus. Zo'n repeater kan weliswaar worden beschouwd als een externe, niet tot het onderstation behorende, component, doch de voeding ervan wordt niet rechtstreeks geleverd door het onderstation
Specificatie Onderstation MTM-2
404
Deel IV Overige systeemeisen
waarin de repeater is ondergebracht. Een onderstation draagt bij aan de voeding van de Powerbus en de Powerbus voedt de repeaters. Als gevolg hiervan zal een repeater zelfs blijven werken als zowel de hoofdvoeding is als de noodvoeding van het onderstation waar de repeater in is ondergebracht, zijn weggevallen, zolang andere onderstations nog wel een bijdrage leveren aan de voeding van de Powerbus. Bevroren toestand Zoals beschreven in het Functioneel ontwerp, dient het OS, wanneer zowel hoofd- als noodvoeding zijn weggevallen, over te gaan naar een zogenaamde "bevroren" toestand, waarbij het OS als het ware bevroren is in de toestand waarin het zich bevond op het moment van het wegvallen van de voeding. In de bevroren toestand vindt geen enkele verwerking meer plaats en dient ervoor gezorgd te zijn dat er geen spanning op de connectoren van de lampen van de matrixsignaalgevers kan komen te staan. Het OS dient de bevroren toestand gedurende een bepaalde houdtijd (zie processpecifieke eisen bij proces P1.4 in Deel II van de Specificatie) te handhaven. De bevroren toestand dient zodanig te zijn dat het OS, bij het opkomen van de hoofdvoeding gedurende de houdtijd, de verwerking voortzet op het punt waar de verwerking bevroren werd. Bij dit doorstarten uit bevroren toestand moeten eventuele beelden op matrixsignaalgevers die werden getoond ten tijde van het wegvallen van de voeding, onmiddellijk weer worden getoond. Indien de houdtijd verstreken is voordat de hoofdvoeding opkomt, dient het OS bij het opkomen van de hoofdvoeding een koude start uit te voeren. Overige eisen aan de technische realisatie Met betrekking tot de samenwerking van de hoofd- en noodvoeding gelden verder de volgende eisen aan de technische realisatie van het OS: • Indien de technische realisatie van een OS zodanig is dat afzonderlijke voedingen (voor afzonderlijke delen van het OS) van de hoofdvoeding zijn afgeleid en zodanig dat deze voedingen afzonderlijk kunnen opkomen en wegvallen, dient het wegvallen van een individuele voeding door het OS beschouwd te worden als een (fatale of nietfatale, zie § 6.3) fout in de interne werking van het OS. • Indien de technische realisatie van een OS zodanig is dat afzonderlijke voedingen (voor afzonderlijke delen van het OS) van de hoofdvoeding zijn afgeleid en zodanig dat deze individuele voedingen afzonderlijk kunnen worden omgeschakeld van hoofd- op noodvoeding en vice versa, wordt het OS geacht te worden gevoed vanuit de noodvoeding zolang enig onderdeel van het OS wordt gevoed vanuit de noodvoeding.
Specificatie Onderstation MTM-2
405
Deel IV Overige systeemeisen
6.7 Opgenomen vermogen Het totale door een onderstation opgenomen vermogen mag (gemiddeld over een jaar gerekend) niet meer bedragen dan 100 W. Bij de bepaling van het totale opgenomen vermogen wordt in principe het opgenomen vermogen van alle in de behuizing aangebrachte componenten meegeteld, met uitzondering van: • interne DS'en; • VIC-net-interfacemodule; • VIC-net-repeaters; • (voeding van) de Powerbus. Het vermogen dat wordt opgenomen door externe apparatuur die door in het onderstation ondergebrachte voedingsvoorzieningen wordt gevoed (zoals externe detectorstations), wordt ook niet meegerekend. Het vermogen dat wordt opgenomen door de lampen van matrixsignaalgevers in de aangestuurde en semi-aangestuurde situatie wordt niet meegerekend; het door de lampen (in het kader van de bewaking van lampen en standen) opgenomen vermogen in de niet- aangestuurde situatie wordt daarentegen wel meegerekend.
6.8 Eisen aan klokken In het in Deel II van de Specificatie beschreven Functioneel ontwerp is op diverse plaatsen gerefereerd aan de absolute OS-klok en aan interne klokken. Aan deze klokken worden de volgende eisen gesteld: • Resolutie Deze dient tenminste 1 ms te zijn. • Nauwkeurigheid De afwijking mag niet groter zijn dan 40 ppm.
6.9 Modulaire opbouw Hoewel elk onderstation in staat dient te zijn om tenminste alle in de Specificatie vermelde maximale aantallen terminators, componenten en wat dies meer zij te bedienen respectievelijk te herbergen, zal dit in de praktijk zeker niet voor ieder onderstation exemplaar nodig zijn. Als bij een onderstation op een bepaalde locatie bijvoorbeeld slechts twee matrixsignaalgevers nodig zijn, kan worden volstaan met het installeren van de componenten die nodig zijn voor de met die matrixsignaalgevers corresponderende MSI's. Bij de aanschaf van MTM-onderstations zal de opdrachtgever per OS aangeven hoeveel terminators van welke soort op het betreffende OS moeten kunnen worden aangesloten, en hoeveel (externe) componenten (zoals repeaters) in de behuizing van het OS moeten worden ondergebracht. Een modulaire opbouw van zowel de hardware als de software zal het mogelijk maken om "op maat gesneden" onderstations aan te bieden, hetgeen zowel financiële als onderhoudstechnische voordelen kan bieden. Integratie van functies of componenten kan echter eveneens leiden tot eenvoudiger onderhoud en lagere kosten. Het wordt aan de leverancier van onderstations overgelaten een goed evenwicht te vinden tussen modulariteit en integratie. N.B.
Specificatie Onderstation MTM-2
Een van de uitgangspunten bij het vervaardigen van de Specificatie van het onderstation is dat het onderstation altijd tenminste gebruikt
406
Deel IV Overige systeemeisen
zal worden in het kader van Signalering. Derhalve is in het Functioneel ontwerp aangenomen dat er altijd één CS en één of meer MSI's op onderstations worden aangesloten (zie § 3.2 van Deel II van de Specificatie). Het ligt echter in de lijn der verwachting dat er (op termijn) behoefte bestaat om onderstations in te zetten voor exclusief gebruik ten behoeve van Monitoring en/of Research. Voor deze toepassing behoeft een onderstation dus niet te (kunnen) communiceren met het CS, en behoeven er ook geen MSI's op te (kunnen) worden aangesloten. Het niet ondersteunen van de signaleringsfunctie impliceert bovendien dat er geen enkele MUS, LIB of BIV op een dergelijk OS zal worden aangesloten. Een deel van de nu gespecificeerde hardware en software zal bij een dergelijke toepassing in principe overbodig zijn. Een geschikte modulaire opzet kan het mogelijk maken de MTMonderstations op economische wijze voor dit doel in te zetten.
6.10 Uitbreidbaarheid en wijzigbaarheid Algemeen geldt dat het onderstation zo opgezet dient te worden dat in de toekomst op relatief eenvoudige wijze wijzigingen en/of uitbreidingen van het onderstation kunnen worden doorgevoerd. 6.10.1 Benutting beschikbare geheugencapaciteit Teneinde voldoende reserve te hebben voor mogelijke toekomstige uitbreiding van de functionaliteit van het onderstation dient als uitgangspunt te worden gehanteerd dat maximaal 40 % van de in het onderstation beschikbare geheugencapaciteit mag worden gebruikt voor de realisatie van het onderstation zoals beschreven in de Delen II en III van de Specificatie. Toelichting Het geheugengebruik kan worden ingedeeld in: • applicatie-onafhankelijk geheugengebruik, dat wil zeggen geheugengebruik dat onafhankelijk is van het aantal en de omvang van de op het onderstation geïmplementeerde applicaties (bijvoorbeeld het geheugengebruik door een operating systeem); • applicatie-afhankelijk geheugengebruik, dat wil zeggen geheugengebruik dat afhankelijk is van het aantal en de omvang van de op het onderstation geïmplementeerde applicaties (bijvoorbeeld de programmacode van applicaties en het geheugen dat noodzakelijk is voor het opslaan van gegevens). Indien het totale geheugenbeslag kleiner dan 40% van het adresseerbare geheugen is, en er dus meer dan 60% van het adresseerbare geheugen vrij beschikbaar is voor nieuwe applicaties of voor uitbreiding van bestaande applicaties, is per definitie aan de eis voldaan. Het is echter acceptabel het geheugenbeslag dat applicatie-onafhankelijk is, bij de berekening van het "beschikbare geheugen" in mindering te brengen op de hoeveelheid adresseerbaar geheugen. Indien het applicatieafhankelijke geheugenbeslag kleiner is dan 40% van het aldus berekende "beschikbare geheugen", wordt geacht aan de eis te zijn voldaan. De fabrikant dient daartoe ten genoegen van de keurende instantie aan te tonen welk deel van het geheugengebruik onafhankelijk is van het aantal, de omvang en de soort van de applicaties en welk deel ervan afhankelijk is.
Specificatie Onderstation MTM-2
407
Deel IV Overige systeemeisen
6.10.2 Benutting beschikbare processingcapaciteit Teneinde voldoende reserve te hebben voor mogelijke toekomstige uitbreiding van de functionaliteit van het onderstation dient als uitgangspunt te worden gehanteerd dat de leverancier aannemelijk dient te maken dat het gemiddelde processorgebruik gedurende geen enkele periode van 10 minuten meer mag bedragen dan 40 % van de in het onderstation beschikbare processingcapaciteit. Hierbij dient te worden uitgegaan van de functionaliteit en prestatie-eisen van het onderstation zoals beschreven in de Delen II en III van de Specificatie. N.B.
In de certificeringsprocedure van onderstations is een stresstest opgenomen, waarbij een zo uitgebreid mogelijke configuratie wordt gevoed met gesimuleerd verkeer, voor de intensiteit waarvan is uitgegaan van een bovengrensschatting. In een dergelijke stresstest zit altijd een zekere meetonnauwkeurigheid, en het is dus goed denkbaar dat een in de test gemeten belastingpercentage enigszins afwijkt van dat in de zwaarste praktijksituatie waarmee enig onderstation ooit geconfronteerd zal worden. Rijkswaterstaat acht het dan ook redelijk om een fabrikant bij een geringe afwijking het "voordeel van de twijfel" te geven. Daarom worden onderstations waarbij tijdens de stresstest een gemiddelde belasting tot 50% gevonden wordt, niet op dit aspect afgekeurd.
6.10.3 Softwareversies en -instellingen Het installeren van (nieuwe) versies van de software alsmede het aanbrengen van (veranderingen in) softwarematige instellingen dient op eenvoudige wijze door hiertoe bevoegd en ter zake kundig personeel te kunnen geschieden.
6.11
Prestatie-eisen
6.11.1 Levensduur De onderstationbehuizing en alle componenten die door de fabrikant in deze behuizing zijn ondergebracht, dienen een levensduur te hebben van minimaal 15 jaar. Gedurende de volledige levensduur dient voldaan te worden aan de eisen met betrekking tot de operationele beschikbaarheid (zie § 6.11.2) en aan de eisen met betrekking tot de technische beschikbaarheid (zie § 6.11.3). 6.11.2 Operationele beschikbaarheid Een onderstation wordt door Rijkswaterstaat beschouwd operationeel beschikbaar te zijn wanneer het geheel storingvrij kan functioneren. Een onderstation wordt beschouwd operationeel niet-beschikbaarte zijn in ondermeer de volgende situaties: • gedurende de tijd die verloopt tussen het moment waarop een storing ter kennis is gebracht aan de onderhoudsorganisatie en het moment waarop de storing is verholpen; • gedurende de tijd die verloopt tussen het moment waarop een onderstation buiten bedrijf is gesteld ten behoeve van onderhoud en het moment waarop het betreffende onderstation weer in bedrijf is gesteld. Hierbij worden slechts die storing(smelding)en in beschouwing genomen waaraan - achteraf gezien - ook daadwerkelijk een mankement van het onderstation ten grondslag heeft gelegen. Aan een onderstation wordt de eis gesteld dat het minimaal gedurende 99,9 % van zijn totale levensduur operationeel beschikbaar is.
Specificatie Onderstation MTM-2
408
Deel IV Overige systeemeisen
Deze waarde betreft een meerjarig gemiddelde over alle door een bepaalde leverancier geleverde onderstations. 6.11.3 Technische beschikbaarheid 6.11.3.1 MTBF De voor een onderstation vereiste MTBF bedraagt 1,25 jaar. Deze waarde betreft een meerjarig gemiddelde over alle door een bepaalde fabrikant geleverde onderstations, waarin uitsluitend storing(smelding)en zijn betrokken waaraan - achteraf gezien - ook daadwerkelijk een mankement van het onderstation ten grondslag heeft gelegen. 6.11.3.2 MTTR De voor een onderstation vereiste MTTR bedraagt 15 minuten. Deze waarde betreft een meerjarig gemiddelde over alle door een bepaalde fabrikant geleverde onderstations, waarin uitsluitend storing(smelding)en zijn betrokken waaraan - achteraf gezien - ook daadwerkelijk een mankement van het onderstation ten grondslag heeft gelegen. Voor de berekening van de MTTR wordt de reparatietijd geacht te lopen vanaf het moment dat de behuizing door een monteur wordt geopend tot aan het moment dat deze weer wordt gesloten. Voor de berekening van MTTR blijft eventueel preventief onderhoud buiten beschouwing. 6.11.4 Reactietijden De controle van de interne werking van het onderstation dient zodanig te zijn gerealiseerd dat maximaal 0,5 s mag verlopen tussen: • het moment van ontstaan van een aanleiding tot het genereren van een fatal error en het moment waarop de interne trigger fatal error (zie de beschrijving van proces P1.4 in Deel II van de Specificatie) door het onderstation dient te zijn afgehandeld; • het moment van ontstaan van een aanleiding tot het volledig beëindigen van het operationele bedrijf van het onderstation en het moment waarop de hierop volgende koude start begint.
Specificatie Onderstation MTM-2
409
Deel IV Overige systeemeisen
Specificatie Onderstation MTM-2
410
Deel V Bijlagen
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
411
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
412
Deel V Bijlagen
Inhoudsopgave
pagina
Specificatie Onderstation MTM-2
LIJST VAN FIGUREN
415
LIJST VAN TABELLEN
417
LIJST VAN WIJZIGINGEN
419
1
421
INLEIDING
BIJLAGE A
FIGUREN
BIJLAGE B
METHODEN EN TECHNIEKEN
BIJLAGE C
GLOSSARY
BIJLAGE D
AFKORTINGEN
BIJLAGE E
LITERATUUR
BIJLAGE F
CONTEXT DIAGRAM
BIJLAGE G
DATA FLOW DIAGRAMS
BIJLAGE H
DISCRETE DATA FLOWS
BIJLAGE I
CONTINUOUS DATA FLOWS
BIJLAGE J
EVENT FLOWS
BIJLAGE K
DATA STORES
BIJLAGE L
EVENT STORES
BIJLAGE M
ENTITEITEN
BIJLAGE N
ATTRIBUTEN
BIJLAGE O
DATA STRUCTURES
BIJLAGE P
DATA ELEMENTS
413
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
414
Deel V Bijlagen
Lijst van figuren
pagina Opbouw verkeerssignaleringssysteem Plaats pull-up weerstanden in partylijnennetwerk Structuur recordgroep 2 van bestand CGGOSALL Situatieschets standaard plaatsingslocatie Nummering aansluitklemmen LSA-PLUS-blok Plaatsingsvolgorde aansluitingen op LSA-PLUS-blokken Nummering aansluitklemmen rijgklemblok Plaatsingsvolgorde aansluitingen op rijgklemblokken Schematische weergave conclusies bij bewaking MSI in aangestuurde situatie Figuur A.10 Schematische weergave conclusies bij bewaking MSI in niet-aangestuurde situatie Figuur A.11 Schematische weergave conclusies bij bewaking MSI in semi-aangestuurde situatie Gebruikte symbolen in DFD's en context diagrammen Figuur B.1 Figuur B.2 Gebruikte symbolen in ERD's Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur
Specificatie Onderstation MTM-2
A.1 A.2 A.3 A.4 A.5 A.6 A.7 A.8 A.9
415
423 424 425 426 427 428 429 430 431 432 433 442 445
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
416
Deel V Bijlagen
Lijst van tabellen
pagina Tabel B.1 Tabel B.2 Tabel B.3
Specificatie Onderstation MTM-2
Voorbeeldtabel herkomst configuratiegegevens Voorvoegsels en nummering Notatie gegevensstructuren
417
449 458 458
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
418
Deel V Bijlagen
Lijst van wijzigingen
pagina Wijzigingen in versie vO6 ten opzichte van versie vO5 •
•
•
•
Specificatie Onderstation MTM-2
Aanpassing Bijlage E in verband met het verschijnen van een nieuwe versies van een tweetal specificaties Aanpassing Datastore S9_RESEARCHGEGEVENS in Bijlage K in verband met integratie van de informatie uit Vraag 51
e2
S9-2 en 3
Aanpassing ZH123 in Bijlage M in verband met integratie van informatie uit Vraag 97
ZH123-1
Aanpassing ZH126 in Bijlage M in verband met integratie van informatie uit Vraag 97
ZH126-1
419
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
420
Deel V Bijlagen
1
Inleiding
Dit deel van de Specificatie bevat alle bijlagen bij alle overige delen van de Specificatie.
Specificatie Onderstation MTM-2
421
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
422
Deel V Bijlagen
Bijlage A
Figuren
Figuur A.1
Opbouw verkeerssignaleringssysteem
cl
CO a
S~\
0.
„ J»
^~\
Q. LU
O
8 CO I
Specificatie Onderstation MTM-2
423
O
Deel V Bijlagen
Figuur A.2
Plaats pull-up weerstanden in partylijnennetwerk
CD
O
c ra O tó
o. 3
"5 CL CD
O
"D ~
c ra O tó
CD
03 CD Q. CD
Q.
0 CL CD
CC
CL
I
Q.
"5 CL
TS CC
CD O "O '^
c ra O «
I
•SS O
CO
CD
CD
T3
o.
CD Q. CD
3 Q.
3
CL
-t—'
CO CD Q. CD CC
Q. O o>
3
1
CL
! CO
o
Specificatie Onderstation MTM-2
424
Deel V Bijlagen
Figuur A.3
Structuur recordgroep 2 van bestand CGGOSALL
« 8 -<
a l > ^
o
r>?
% s
s y
z o
<
a
'i
b
T U
o
_y
U >
y >
Specificatie Onderstation MTM-2
425
Deel V Bijlagen
Figuur A.4
Situatieschets standaard plaatsingslocatie
Kabelluik naar kabelgoot
-poot
Kabelluik Noodstroom
v^
\t/\tf
V' V'
tf
r*f Vf V' V
V' 7' ' I ' N ' ' f / v ' 7 '
750
V v f V O / ? » vf V' W vr v / v / V' V' V
V' • ' ' • ' / ^'^'f V' V'
V
'M
750 1
Bevestigingsgaten M12 o o
oo
1600
Specificatie Onderstation MTM-2
V
426
efuBJQ /
P°°H
(}jEB}S|eqE>j) |eqB>| epuBBÖjin _o _Q
3 <
t/l _i
c CD
E _a>
I E E
[
U121U|ej U fejLJtl UUÜUfelU MUWU
nnnnnnnnnnmnnnnnn nn n
jopeuuoo snid-VSI msjepuo y
E
ÈJ u e^J U M U BI U BI U kl U ÊJ UI bl LJ kl LJ i l U
nnnnnnnnnnmnnnnnn
in <
>
13
LJ Isl U M U M LJ Ld LJfeTOJËJLJ ld LJteJLJ
nnnnnnnnnnmnnnnn (do>j|9qe») |9qe>j apueüuo^ueuuig
afuBJO i *!AA
MnBig
pooy
Deel V Bijlagen
Figuur A.6
Plaatsingsvolgorde aansluitingen op LSA-PLUS-blokken
CO 83
tn
o •
in •
• •
T"" T—
CD •o CO
"O CO 3
O
"O CO =3
O
o
O
|Ac£bc£b
*©OOOOÖOOQOOOO« , o o o o o o o o o o o o o o o l
X
xfb<£l)c£bc£bc£b£x£b£x£b£xfkA
)00000000003d o
o
o
o
o
m in
I o
CO "O CO
o
o
o
Ü.
428
o
o
o
o
m
CM
CM
có
CM
1 i ü
Specificatie Onderstation MTM-2
o
3
o
l
Deel V Bijlagen
Figuur A.7
Nummering aansluitklemmen rijgklemblok
Retour (6x)
Specificatie Onderstation MTM-2
429
Deel V Bijlagen
Figuur A.8
Plaatsingsvolgorde aansluitingen op rijgklemblokken
• Signaalgever 1
| |i
• Signaalgever 5
glH*..SLlE&«:ji S KIIUJaQK«CJI^i KJilï
Signaalgever 6
• Signaalgever 2
• 11 Ë ï ü
•Signaalgever3
|;fs Ü j
• Signaalgever 7
•Signaalgever 4
. 41
> Signaalgever 8
81 tUjSDSLJMOii SI lULJBU&JMOü 8 SllULJau&JUOilB . , . — _ ! : : c:iiiiti 3iHKOIÜJIL!l!"
i •IIUCJHE1KJUC2IM SI MJBEÏKJMEIH I
* Aarding
. -.;
11
Specificatie Onderstation MTM-2
430
Deel V Bijlagen
Figuur A.9
Schematische weergave conclusies bij bewaking MSI in aangestuurde situatie
legenda a aanstuurcircuit is fout en status lampcircuit onbekend b aanstuurcircuit en lampcircuit zijn goed c aanstuurcircuit is goed en onderbreking in lampcircuit d aanstuurcircuit is goed en kortsluiting in lampcircuit e aanstuurcircuit is goed en lampcircuit buiten karakteristiek — lampkarakteristiek
o o in
spanning
Specificatie Onderstation MTM-2
aanstuur
431
Deel V Bijlagen
Figuur A.10
Schematische weergave conclusies bij bewaking MSI in nietaangestuurde situatie
legenda a onterecht brandende lamp b het lampcircuit is niet onderbroken c het lampcircuit is onderbroken — lampkarakteristiek
mi
spanning
Specificatie Onderstation MTM-2
432
Deel V Bijlagen
Figuur A.11 Schematische weergave conclusies bij bewaking MSI in semiaangestuurde situatie
legenda a aanstuurcircuit en lampcircuit zijn goed b aanstuurcircuit is goed en onderbreking in lampcircuit c aanstuurcircuit is goed en kortsluiting in lampcircuit d aanstuurcircuit is fout en status lampcircuit onbekend — lampkarakteristiek
u
spanning
' test-laag
Specificatie Onderstation MTM-2
433
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
434
Deel V Bijlagen
Bijlage B
Methoden en technieken
w
Specificatie Onderstation MTM-2
435
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
436
Deel V Bijlagen
Inhoudsopgave
pagina 1
INLEIDING
439
2
CONCEPTEN EN MODELLEN
441
2.1 2.2
441 441 441 442 442 443 443 444 444 444 445 445 446 446
2.3
Specificatie Onderstation MTM-2
Proces- versus gegevensgerichte benadering Procesmodellering volgens Ward & Mellor 2.2.1 Schematechniek 2.2.2 Beperkt detailleringsniveau 2.2.3 Symbolen in DFD's en context diagrammen Modellering van configuratiegegevens 2.3.1 Logisch gegevensmodel (LGM) 2.3.2 Soorten configuratiegegevens 2.3.3 LGM binnen procesgerichte benadering 2.3.4 Symbolen in ERD's 2.3.5 Beschrijvingen van LGM-onderdelen 2.3.5.1 Entiteitbeschrijvingen 2.3.5.2 Attribuutbeschrijvingen 2.3.5.3 Relatiebeschrijvingen
3
PROCESBESCHRIJVINGEN 3.1 Processen algemeen 3.2 Hogere niveau processen 3.3 Laagste niveau processen 3.4 Specifieke begrippen en afspraken 3.4.1 Absolute OS-klok 3.4.2 Interne klok 3.4.3 Intern bewaarde gegevens 3.4.4 Initiële waarde van variabelen 3.4.5 Afronden 3.4.6 Aanpassen aan de resolutie 3.4.7 Afhandelingsvolgorde van triggers
447 447 447 448 451 451 452 452 452 453 453 453
4
NAAMGEVING EN NOTATIE 4.1 Systematiek in terminologie 4.1.1 Inleiding 4.1.2 Termen 4.1.3 Gecombineerde termen 4.2 Codering en naamgeving 4.2.1 Objectidentifier 4.2.2 Naamgevingsconventies 4.2.3 Coderingsconventies 4.3 Gegevensstructuren
455 455 455 455 455 457 457 457 457 458
437
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
438
Deel V Bijlagen
1
Inleiding
Deze bijlage betreft een beknopte toelichting op de methoden en technieken die zijn gebruikt bij de totstandkoming van het Functioneel ontwerp van het onderstation van het verkeerssignaleringssysteem MTM. Deze bijlage is opgenomen om de lezer te ondersteunen bij het interpreteren van het Functioneel ontwerp. De gebruikte methoden en technieken worden in deze bijlage kort toegelicht. Het is niet de bedoeling om een volledig beeld van de gebruikte methoden en technieken te geven. In hoofdstuk 2 is nader ingegaan op de concepten en modellen die zijn gebruikt bij de totstandkoming van het Functioneel ontwerp. Hoofdstuk 3 bevat toelichtingen voor het lezen van de procesbeschrijvingen. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de belangrijkste in het Functioneel ontwerp gebruikte notatiewijzen en beschrijvingsconventies.
Specificatie Onderstation MTM-2
439
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
440
Deel V Bijlagen
2
Concepten en modellen
2.1 Proces- versus gegevensgerichte benadering Bij de ontwikkeling van informatiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten benadering: proces- en gegevensgericht. Bij een procesgerichte benadering worden de processen die binnen het te specificeren informatiesysteem een rol spelen, centraal gesteld. Het informatiesysteem wordt gespecificeerd door de processen te modelleren tot een procesmodel en de transformaties die door de processen worden uitgevoerd gedetailleerd te beschrijven. Bij een gegevensgerichte benadering ligt de nadruk op de gegevens die binnen het te specificeren informatiesysteem een rol spelen. Het informatiesysteem wordt gespecificeerd door de gegevens te modelleren tot een logisch gegevensmodel (LGM), en de processen te beschrijven die op basis van de gegevens in dat LGM uitvoer genereren, dan wel de gegevens in dat LGM beheren. In beginsel kan elk van beide benaderingen gebruikt worden om een willekeurig informatiesysteem te beschrijven. Het is echter gebleken dat een gegevensgerichte benadering beter past bij de beschrijving van systemen die meer administratief van aard zijn en dat een procesgerichte benadering beter past bij de beschrijving van systemen die meer technisch van aard zijn. Met name voor realtime systemen kan een procesgerichte benadering voordelen bieden. Ten behoeve van de modellering van het MTM-onderstation is dan ook gekozen voor een procesgerichte benadering en wel die volgens de methode van Ward & Mellor. Een aantal voor het Functioneel ontwerp van het OS relevante aspecten van deze methode is in § 2.2 globaal beschreven. Het onderstation maakt gebruik van configuratiegegevens. Dit zijn gegevens die van buiten het systeem worden ingebracht en die niet kunnen worden gewijzigd tijdens operationeel bedrijf van het onderstation (statische gegevens). Vanuit de wijze waarop de configuratiegegevens worden beheerd, bestaat de behoefte aan een helder overzicht van structuur en mogelijke inhoud ervan. Daarom is besloten de configuratiegegevens van het onderstation te beschrijven in de vorm van een logisch gegevensmodel, volgens de hierbij gebruikelijke normalisatieregels van Codd. Dit is een minder gebruikelijke toevoeging aan de (voor de beschrijving van de werking van het onderstation zelf gebruikte) procesgerichte methode. Een en ander is toegelicht in § 2.3.
2.2
Procesmodellering volgens Ward & Mellor
2.2.1 Schematechniek Bij de procesmodellering volgens de Ward & Mellor methode wordt gebruik gemaakt van een schematechniek die is gebaseerd op de (grafische weergave van) processen en hun onderlinge interactie in de vorm van de
Specificatie Onderstation MTM-2
441
Deel V Bijlagen
uitwisseling van gegevens en gebeurtenissen. Voor voorbeelden van de volgens deze techniek vervaardigde diagrammen zie Bijlagen F (context diagram) en G (data flow diagrammen, hierna aangeduid onder de afkorting DFD). Voor een legenda van de in deze diagrammen gebruikte symbolen zie figuur B.1. Voor de lezer die meer geïnformeerd wil worden, wordt verwezen naar de volgende literatuur: Ward en Mellor, Structured Development for Real-Time Systems, • Volume 1 Introduction & Tools [1]; • Volume 2 Essential ModelingTechniques [2]; • Volume 3 Implementation ModelingTechniques [3]. 2.2.2 Beperkt detailleringsniveau De Ward & Mellor methode hanteert het uitgangspunt dat de detaillering van het procesmodel in subprocessen (lagere DFD-niveaus) en sub data stores doorgaat totdat een niveau is bereikt waarbij elk proces wordt getriggerd door maximaal één triggerende data flow en/of uitsluitend event flows en/of totdat elke data store bestaat uit een enkelvoudige tabel. Toepassing van dit criterium resulteert in een aantal (sub)processen, waarbij de laagste niveau processen en data stores van beperkte complexiteit zijn. In het Functioneel ontwerp is dit detailleringscriterium echter niet gehanteerd, met als gevolg dat het aantal processen weliswaar beperkt is, doch dat de detailbeschrijving van verschillende laagste niveau processen en de structuur van verschillende laagste niveau data stores tamelijk complex kan zijn. Dit heeft de volgende bijzonderheden en/of binnen de Ward & Mellor methode minder gebruikelijke zaken tot gevolg: • • •
•
laagste niveau processen kunnen verschillende triggerende data flows en/of event flows hebben; hogere niveau processen behoeven een (korte) procesbeschrijving als aanvulling op de DFD's; de processen die gebruik maken van data stores manipuleren in hun verwerking telkens hooguit een deel van de (structuur van de) gegevens in de data store; als gevolg hiervan dienen de data flows via welke een proces gegevens ophaalt uit of registreert in een data store, net zo gedetailleerd te worden beschreven als triggerende data flows; omwille van de overzichtelijkheid van DFD's is het uitgangspunt gehanteerd dat tussen twee processen in elke richting in principe maximaal één data flow of event flow loopt.
2.2.3 Symbolen in DFD's en context diagrammen De symbolen die worden gebruikt in DFD's en context diagrammen zijn met een toelichting weergegeven in de volgende figuur. Een data-transformatie (proces) transformeert een of meer invoergegevens naar een of meer uitvoergegevens.
Figuur B.1 Gebruikte symbolen in DFD's en context diagrammen
Een multiple data-transformatie is een datatransformatie die op een bepaald moment meer dan eenmaal actief kan zijn.
Specificatie Onderstation MTM-2
442
Deel V Bijlagen
Een control-transformatie verzorgt de besturing van afzonderlijke processen. CONTROL TRANSFORMATIE
Een discrete data flow representeert de discrete overdracht van gegevens. Een pijl met gesloten pijlpunt representeert een data flow met starten eindpunt binnen hetzelfde diagram. Een pijl met open pijlpunt representeert een data flow waarvan het startpunt of het eindpunt buiten het onderhavige diagram valt.
F 1 DISCRETE DATA FLOW
Een continuous data flow representeert de continue overdracht van gegevens. Zie discrete data flow met betrekking tot het gesloten of open zijn van de pijlpunt.
Een event flow representeert een gebeurtenis. Zie discrete data flow met betrekking tot het gesloten of open zijn van de pijlpunt.
H 1 EVENT FLOW
S
In een data store worden een of meer gegevens bewaard.
1 DATA STORE
V
In een event store worden een of meer gebeurtenissen bewaard.
1 EVENT STORE
Een terminator is een persoon, apparaat of een ander systeem in de systeemomgeving.
] TERMINATOR
2.3
Modellering van configuratiegegevens
2.3.1 Logisch gegevensmodel (LGM) Elk OS heeft een set van statische gegevens (de zogenaamde configuratiegegevens) nodig. Deze configuratiegegevens (van alle OS'en) worden buiten het OS op een centrale plaats beheerd. In de configuratiegegevens zijn de logische configuratie en de statische logische parameters van het systeem vastgelegd. De meeste van de configuratiegegevens van een OS worden gebruikt door meer dan één proces en zouden derhalve binnen de Ward & Mellor methode kunnen worden gemodelleerd in de vorm van een aantal data stores zonder zichtbare onderlinge samenhang. Gegeven de wijze waarop de configuratiegegevens worden beheerd, bestaat de behoefte aan een helder overzicht van structuur en mogelijke inhoud ervan. De configuratiegegevens van het OS zijn daarom gemodel-
Specificatie Onderstation MTM-2
443
Deel V Bijlagen
leerd in een logisch gegevensmodel (LGM) volgens de hiervoor gebruikelijke normalisatieregels van Codd. Het LGM is beschreven in de vorm van entiteiten, attributen en relaties tussen entiteiten. De structuur van entiteiten en hun onderlinge relaties is volgens een bepaalde schematechniek grafisch weergegeven in de vorm van een zogeheten Entity relationship diagram (ERD). Voor een voorbeeld van zo'n diagram zie Bijlage M. Voor een legenda van de in ERD's gebruikte symbolen zie figuur B.2. 2.3.2 Soorten configuratiegegevens Het LGM bevat de volgende soorten configuratiegegevens: • Statische gegevens Dit zijn gegevens die niet tijdens operationeel bedrijf van het OS kunnen worden gewijzigd, die specifiek zijn per OS en waarmee de logische configuratie en de logische parameters van het OS zijn vastgelegd. • Statische hulpgegevens Dit zijn gegevens die niet tijdens operationeel bedrijf van het OS kunnen worden gewijzigd en die gelijk zijn voor alle OS'en van een M T M systeem. De hulpgegevens zijn gemodelleerd en beschreven met behulp van hulpentiteiten en -attributen. In tegenstelling tot de overige LGMgegevens is van de hulpgegevens in het Functioneel ontwerp niet alleen de structuur maar ook de inhoud beschreven. • Statische gegevens als gevolg van de technische realisatie Dit zijn gegevens die niet tijdens operationeel bedrijf van het OS kunnen worden gewijzigd, die specifiek zijn per OS en die in het OS nodig zijn uitsluitend als gevolg van een voorgeschreven technische realisatievorm. Om het onderscheid tussen deze gegevenssoorten duidelijk te maken is de gegevenssoort van elk attribuut in het LGM aangegeven in de rubriek Aard van de attribuutbeschrijving (zie ook § 2.3.5.2). 2.3.3 LGM binnen procesgerichte benadering Zoals reeds eerder vermeld, is het LGM binnen de Ward & Mellor methode een vreemde eend in de bijt. In het Functioneel ontwerp zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd voor wat betreft het gebruik van de in het LGM opgenomen gegevens: • Het LGM is in het procesmodel gemodelleerd als een externe data store in het context diagram (S11_CGG_OS ). De processen "ontvangen" de benodigde configuratiegegevens uit deze data store derhalve via een data flow (F36_CGG_OS en subflows). Voor wat betreft de hulpgegevens geldt hierbij dat deze in procesbeschrijvingen worden gebruikt zonder dat ze via een data flow behoeven te worden ontvangen. Met andere woorden: alle hulpgegevens zijn altijd beschikbaar in elk proces. • Elk proces beschikt (kan beschikken) over elk gegeven uit het LGM. Dit uitgangspunt heeft tot gevolg dat, op de plaatsen in procesbeschrijvingen waar zo'n gegeven is vermeld, niet expliciet is aangegeven dat dit gegeven door het proces is opgehaald. 2.3.4 Symbolen in ERD's De entiteiten uit het LGM en hun onderlinge relaties zijn schematisch weergegeven in een zogeheten entity relationship diagram (ERD). De symbolen die in ERD's worden gebruikt, zijn met een toelichting weergegeven in de volgende figuur.
Specificatie Onderstation MTM-2
444
Deel V Bijlagen
Een entiteit representeert een groep van logisch samenhangende gegevens.
Figuur B.2 Gebruikte symbolen in ERD's ENTITEIT
De representatie van de relatie tussen twee entiteiten.
RELATIE
Het "harkje"-symbool is gebruikt om bij relaties "1 op meer" aan te duiden. Het is altijd aan de "meer"-kant van de relatie getekend.
A Het optional symbool is gebruikt om de optionaliteit van een relatie aan te duiden. Het wordt bij de entiteit geplaatst waarvandaan de relatie als optional wordt beschouwd.
Een en ander wordt geïllustreerd door het volgende voorbeeld. Bij een occurrence van de entiteit BESTUURDER (de parent- of ownerentiteit in de relatie) horen altijd een of meer occurrences van de entiteit AUTO (de child- of member-entiteit), bij een occurrence van de entiteit AUTO hoort geen of één occurrence van de entiteit BESTUURDER.
BESTUURDER
Bij een occurrence van de entiteit EIGENAAR (parent) horen nul of meer occurrences van de entiteit AUTO (child), bij een occurrence van de entiteit AUTO hoort altijd één occurrence van de entiteit EIGENAAR. 2.3.5 Beschrijvingen van LGM-onderdelen Zoals reeds eerder aangegeven bestaat een logisch gegevensmodel uit (beschrijvingen van) entiteiten, attributen en relaties tussen entiteiten. In de volgende paragrafen is de beschrijving van deze onderdelen nader toegelicht. 2.3.5.1 Entiteitbeschrijvingen Elke entiteit van het LGM is als zodanig weergegeven in het ERD (zie figuur B.2). Daarnaast is er in Bijlage M van elke entiteit een beschrijving opgenomen die bestaat uit verschillende onderdelen (rubrieken) waarvan de kopjes worden geacht voor zich te spreken. In de opsomming van attributen van een entiteit zijn sommige attributen gemarkeerd met een of meer tussen haakjes geplaatste letters. Deze letters hebben de volgende betekenis:
Specificatie Onderstation MTM-2
445
Deel V Bijlagen
• i identificerend attribuut; • o optional attribuut (het attribuut hoeft niet aanwezig te zijn); • r relatie-attribuut (het attribuut geeft de relatie met een parententiteit aan; deze relatie is beschreven als relatie met nummer ). Relaties zijn aangegeven door in de attribuutopsomming de volledige entiteit-identifier (voor toelichting op de term "identifier" zie § 4.2.1) van de parent-entiteit te vermelden (in plaats van alle identificerende attributen van de betreffende entiteit). 2.3.5.2 Attribuutbeschrijvingen Van elk attribuut van het LGM is in Bijlage N een beschrijving opgenomen die bestaat uit verschillende onderdelen (rubrieken) waarvan de kopjes worden geacht voor zich te spreken. De volgende rubrieken behoeven echter enige toelichting: • Gebruik en Deelsysteem Deze rubrieken zijn niet gebruikt in het Functioneel ontwerp van het OS. •
Aard Betekenis van de gebruikte afkortingen: s statisch gegeven sh statisch hulpgegeven st statisch gegeven als gevolg van de technische realisatie
•
Type Betekenis van de gebruikte codes: num numeriek gegeven met een vaste lengte alf alfanumeriek gegeven met een vaste lengte ops gegeven dat een opsomming van numerieke en/of alfanumerieke waarden betreft waarvan de lengte niet relevant is
2.3.5.3 Relatiebeschrijvingen Elke relatie tussen entiteiten van het LGM is als zodanig weergegeven in het ERD (zie figuur B.2). Daarnaast is er van elke relatie in de child-entiteit onder het kopje Relaties een beschrijving opgenomen die per relatie bestaat uit een korte omschrijving gevolgd door het minimum, gemiddeld en maximum aantallen child-occurrences per parent-entiteit.
Specificatie Onderstation MTM-2
446
Deel V Bijlagen
3
Procesbeschrijvingen
De volgende paragrafen bevatten informatie die is bedoeld om de lezer behulpzaam te zijn bij het lezen van procesbeschrijvingen.
3.1 Processen algemeen De beschrijving van de verschillende onderkende functionele processen is opgezet volgens vaste structuren. Voor wat betreft deze structuren is hierbij onderscheid gemaakt naar zogenaamde hogere niveau processen (processen die verder zijn onderverdeeld in subprocessen) en laagste niveau processen (processen die niet verder zijn onderverdeeld in subprocessen). In de volgende twee paragrafen zijn beide beschrijvingsvormen nader toegelicht. In procesbeschrijvingen zijn de volgende algemene conventies gehanteerd: •
Namen voluit Zoals elders in deze bijlage uiteen is gezet (zie § 4.2.1), wordt elk logische object dat deel uitmaakt van het Functioneel ontwerp (elk data dictionary object), binnen dit ontwerp uniek geïdentificeerd door een code. Behalve deze code kent elk logische object ook een (niet noodzakelijkerwijs unieke) naam. Elk logische object waaraan in een procesbeschrijving wordt gerefereerd, wordt in deze beschrijving in principe slechts eenmaal voluit (dat wil zeggen met code plus naam) vermeld. De vermelding voluit geschiedt daar waar het betreffende object voor het eerst in de beschrijving is vermeld. Op alle overige plaatsen in de beschrijving waar hetzelfde object is vermeld, geschiedt dit in principe uitsluitend door middel van de code van het betreffende object.
•
Uitvoeringsvolgorde van stappen en acties In laagste niveau procesbeschrijvingen is op vele plaatsen de uit te voeren verwerking beschreven in de vorm van afzonderlijke stappen en/of acties. Hoewel dit niet overal expliciet is vermeld, geldt dat - om het vereiste logische gedrag te bewerkstelligen - de volgorde waarin stappen en acties moeten worden uitgevoerd gelijk dient te zijn aan de volgorde waarin deze in de procesbeschrijving zijn vermeld.
3.2 Hogere niveau processen De beschrijving van een hogere niveau proces bestaat uit de volgende paragrafen: • Globale functionaliteit; • Samenhang subprocessen.
Globale functionaliteit In de paragraaf Globale functionaliteit van een hogere niveau procesbeschrijving zijn de volgende zaken beschreven: • verwijzing(en) naar de functie(s) die door het betreffende proces worden gerealiseerd;
Specificatie Onderstation MTM-2
447
Deel V Bijlagen
•
opsomming van de subprocessen waarin het betreffende proces is onderverdeeld.
Samenhang subprocessen In de paragraaf Samenhang subprocessen van een hogere niveau procesbeschrijving zijn de volgende zaken beschreven: • verwijzing naar het data flow diagram waarin het betreffende proces voorkomt; • een korte samenvatting van de functionaliteit van elk subproces, waarin tevens de samenwerking met andere (sub)processen van het OS is aangegeven.
3.3 Laagste niveau processen De beschrijving van een laagste niveau proces bestaat uit de volgende paragrafen: • Globale functionaliteit; • Detailbeschrijving. Globale functionaliteit In de paragraaf Globale functionaliteit van een laagste niveau proces zijn de taken beschreven die worden verricht door het betreffende proces. Dit betreft een globale doch volledige beschrijving die in principe is opgesteld in algemene termen (dat wil zeggen zonder referenties aan gegevens(beschrijvingen) en specifieke waarden daarvan). In de globale functionaliteit kan wel worden gerefereerd aan andere subprocessen waarmee het betreffende proces samenwerkt. Detailbeschrijving In de paragraaf Detailbeschrijving van een laagste niveau proces is de verwerking van het betreffende proces in detail beschreven. "In detail" betekent dat de beschrijving zodanig formeel en eenduidig is dat aan de hand van de detailbeschrijving van alle laagste niveau processen het functionele gedrag van het OS naar zijn buitenwereld toe eenduidig vast ligt. Hiertoe bevatten deze beschrijvingen referenties aan (specifieke waarden van) gegevensbeschrijvingen en indien nodig/gewenst nadere toelichtingen en/of algoritmes. Een detailbeschrijving kan de volgende onderdelen bevatten: Invoer; Uitvoer; Toelichting op herkomst configuratiegegevens (eventueel); Triggers; Verwerking algemeen (eventueel); - algemene verwerking; • Verwerking per trigger; - beschrijving verwerking per trigger; • Toelichtingen (eventueel); eventuele beschrijving per toelichting; eventuele beschrijving per algoritme; • Processpecifieke eisen (eventueel). Hierna is elk van deze onderdelen afzonderlijk toegelicht. Invoer Dit onderdeel van een detailbeschrijving bevat een volledige opsomming van alle inkomende data flows en event flows. In verschillende gevallen zijn hierbij data flows meer dan eens vermeld. Dit betreft met name data flows
Specificatie Onderstation MTM-2
448
Deel V Bijlagen
waarin verschillende triggers voor het proces zijn besloten. De eventuele data flow via welke het proces zijn configuratiegegevens ontvangt is altijd uitgesplitst in de afzonderlijke configuratiegegevens(groepen) die het proces nodig heeft. Uitvoer Dit onderdeel van een detailbeschrijving bevat een volledige opsomming van alle uitgaande data flows en event flows. In verschillende gevallen zijn hierbij data flows meer dan eens vermeld. Dit betreft met name data flows die worden gegenereerd vanuit de verwerking van verschillende triggers van het proces. Toelichting op herkomst configuratiegegevens Dit onderdeel van een detailbeschrijving is uitsluitend aanwezig in de detailbeschrijving van processen die configuratiegegevens gebruiken. Het betreft een toelichting in tabelvorm op de herkomst van gegevens uit het LGM. Deze tabellen laten de relatie zien tussen de in de processen gebruikte configuratiegegevens en het LGM. Aan de hand van het volgende voorbeeld van een dergelijke tabel is een en ander toegelicht. Overigens verdient het bij het lezen van de voorbeeldtabel aanbeveling om het ERD van de configuratiegegevens er bij te houden (zie Bijlage M). Tabel B.1
Voorbeeldtabel herkomst configuratiegegevens Toel
Configuratiegegevens
Herkomst
identificatie van het OS
Z309_ONDERSTATION (= X7_ONDERSTATIONJD)
configuratienummer
A141_OS_CONFIGURATIENRJN_OS Z356JJB (= A217_LIB_NR)
LIB verkeersstroom
Z359_VERKEERSSTROOM_BIJ_OS (= A216_VERKE ERSSTROOM_N R) Z310_MSI (= A38_MS1_NR)
MSI-nummer
Z362_RUSTROOK_BIJ_OS (r1) (= A20_RIJSTROOKNR)
rijstrook waartoe MSI behoort
Z311_MSI_LAMP A45_MSI_LAMPCODE
logisch aanwezige lamp
T1
T2
Z362_RIJSTROOK_BIJ_OS Z313_RUBAAN_BU_OS (r1) (= A42_RIJBAANCODE)
rijbaan waartoe MSI behoort
T3
Toelichting T1 : T2 : T3 :
De rijstrook (A20) waartoe een MSI (A38) behoort, is de rijstrook (Z362) waarnaar in de occurrence van de MSI (Z310) via de r1 relatie verwezen wordt. Een lamp is logisch aanwezig in een MSI (A38) indien voor die MSI geldt dat een occurrence van Z311 aanwezig is met de betreffende lampcode (A45). De rijbaan (A42) waartoe een MSI (A38) behoort, is de rijbaan (Z313) waarnaar via de r1 relatie verwezen wordt in de occurrence van de rijstrook (Z362), waartoe de MSI behoort.
Specificatie Onderstation MTM-2
449
Deel V Bijlagen
In de eerste kolom van de tabel staan de in het proces gebruikte gegevens vermeld in dezelfde terminologie als gebruikt in de procesbeschrijving. In de tweede kolom zijn de entiteiten en/of attributen uit het LGM vermeld die overeenkomen met de in de linker kolom genoemde gegevens. Verder is in deze kolom het van belang zijnde gedeelte van het LGM weergegeven met alle betrokken entiteiten en attributen (het zogenaamde zoekpad). Om de (ERD-)structuur aan te geven wordt naar rechts ingesprongen bij de attributen van een entiteit en bij een nieuwe child-entiteit en naar links bij een nieuwe parent-entiteit. In de voorbeeldtabel komen drie zoekpaden voor. Het eerste zoekpad start bij de entiteit Z309_ONDERSTATION en loopt "omlaag" naarZ356_LIB en naar Z359_VERKEERSSTROOM_BIJ_OS. Het tweede zoekpad start bij de entiteit Z310_MSI en loopt "omlaag" naar Z311_MSI_LAMP. Als bijzonderheid bij dit zoekpad geldt dat gebruik wordt gemaakt van een "naar boven wijzend" relatie-attribuut (Z362, zie ook toelichting T1). Door middel van dit attribuut wordt verwezen naar een "bovenliggende" entiteit, doch aangezien het hier de vermelding van een attribuut betreft is verder naar rechts ingesprongen. Het derde zoekpad start bij de entiteit Z310_MSI en loopt "omhoog" naar Z362_RIJSTROOK_BIJ_OS. Relatie-attributen zijn te herkennen aan het erbij vermelde relatienummer (bijvoorbeeld (r1)). Indien in de procesbeschrijving het gegeven onder een andere identifier wordt gebruikt, is achter de entiteit of het attribuut gekoppeld door een " " - de naam van de betreffende data structure of het betreffende attribuut genoemd. In de derde kolom is, indien van toepassing, aangegeven dat er voor het betreffende gegeven nadere informatie beschikbaar is in de vorm van een toelichting die direct na de tabel is vermeld. Elke entiteit en elk attribuut waaraan in een toelichting eventueel wordt gerefereerd, is vermeld in de tweede kolom. Triggers
Dit onderdeel van een detailbeschrijving bevat een volledige opsomming van alle triggers van het proces. Verwerking algemeen Dit onderdeel van een detailbeschrijving bevat een gedetailleerde beschrijving van de verwerking binnen het proces voor zover deze niet gebonden is aan één bepaalde trigger. Dit onderdeel is uitsluitend aanwezig in een procesbeschrijving indien er binnen de verwerking van een proces zaken zijn die gelden voor meer dan één trigger en/of de aard van het proces zodanig is dat een algemene "overkoepelende" beschrijving nodig wordt geacht om het verband tussen de verschillende verwerkingen per trigger aan te geven. In voorkomende gevallen is dit onderdeel verder uitgesplitst in subonderdelen per algemeen onderwerp. Verwerking per trigger Dit onderdeel van een detailbeschrijving bevat een gedetailleerde beschrijving per trigger van de verwerking die binnen het proces plaatsvindt. Dit onderdeel is verder uitgesplitst in subonderdelen die elk de detailbeschrijving betreffen van de verwerking van een bepaalde trigger. Per trigger bevat het proces een beschrijving van de bij de trigger
Specificatie Onderstation MTM-2
450
Deel V Bijlagen
behorende verwerking. Bij het opstellen van deze beschrijvingen zijn in principe de volgende uitgangspunten gehanteerd: • het aantal niveaus van nesten van condities dient zo beperkt mogelijk te blijven; • de omvang van de beschrijving dient zo beperkt mogelijk te blijven. Met deze uitgangspunten is geprobeerd om het overzicht van de "hoofdlijn" van de logica in de beschrijving zo duidelijk mogelijk te houden. Om aan deze uitgangspunten te kunnen blijven voldoen is in verschillende gevallen de toevlucht genomen tot het - in de vorm van genummerde toelichtingen en/of algoritmen - elders binnen de procesbeschrijving (het onderdeel Toelichtingen) beschrijven van de verwerking. Dergelijke toelichtingen en algoritmen fungeren in sommige procesbeschrijvingen als "subroutines" die kunnen worden "aangeroepen" vanuit verschillende verwerkingen per trigger. In sommige gevallen heeft dit geleid tot toelichtingen die meer pagina's tekst innemen dan de beschrijvingen per trigger zelf. Toelichtingen Dit onderdeel van een detailbeschrijving bevat toelichtingen op en/of gedetailleerde beschrijvingen van delen van de verwerking binnen een proces. Het onderdeel kan de volgende verschillende subonderdelen bevatten: • verwerking per genummerde toelichting (eventueel); • verwerking per genummerd algoritme (eventueel). Elke toelichting en algoritme is voorzien van een binnen de procesbeschrijving uniek nummer, waarbij toelichting- en algoritmenummers afzonderlijke nummerreeksen vormen. Om te bepalen of een bepaalde toelichtende beschrijving als toelichting dan wel als algoritme moet worden aangeduid, is het criterium aangehouden dat een dergelijke beschrijving als een "algoritme" wordt aangeduid in het geval dat de beschrijving in hoofdzaak een rekenvoorschrift betreft. In alle andere gevallen wordt de toelichtende beschrijving als een "toelichting" aangeduid. Processpecifieke eisen Dit onderdeel van een detailbeschrijving bevat eventuele functionele eisen die specifiek voor het betreffende proces gelden. Zo geldt ondermeer de frequentie van periodieke triggers (van een klok, bijvoorbeeld: "elke vier seconden") als een processpecifieke eis. Dit onderdeel is uitsluitend aanwezig in een procesbeschrijving indien er voor het betreffende proces daadwerkelijk een of meer van dergelijke eisen
gelden.
3.4 Specifieke begrippen en afspraken In het Functioneel ontwerp is op verschillende plaatsen gebruik gemaakt van begrippen die in het ontwerp zelf niet nader zijn gedefinieerd of toegelicht. De volgende paragrafen bevatten een toelichting op deze specifieke begrippen. 3.4.1 Absolute OS-klok Met de term "absolute OS-klok" wordt in het Functioneel ontwerp de klok in het OS aangeduid die de tijd aangeeft, uitgedrukt in het aantal gehele milliseconden dat is verstreken sinds 1 januari 1978 00:00:00:000 u Middeneuropese wintertijd. Deze klok wordt periodiek gesynchroniseerd met de absolute klok van het CS. In het Functioneel ontwerp is als uitgangspunt gehanteerd dat de absolute OS-klok de volgende eigenschappen heeft:
Specificatie Onderstation MTM-2
451
Deel V Bijlagen
• •
de klok beschikbaar is voor elk proces; de klok kan functioneren als "wekker" voor een proces, dat wil zeggen dat de klok een proces periodiek kan triggeren op vooraf bepaalde absolute tijdstippen.
3.4.2 Interne klok Met de term "interne klok" wordt in het Functioneel ontwerp een klok (een "tijdteller") binnen een proces aangeduid. Een interne klok van een proces wordt gestart bij het activeren van het proces, tenzij bij het proces een andere werking is beschreven. Overige eventueel vereiste manipulaties binnen een proces met betrekking tot de werking van een bepaalde interne klok zijn beschreven bij het betreffende proces. In het Functioneel ontwerp is er van uitgegaan dat een interne klok een proces (al dan niet periodiek) kan triggeren op een vooraf bepaald relatief tijdstip. In het Functioneel ontwerp zijn de volgende klokmanipulaties gebruikt: • Starten interne klok Het starten van een interne klok houdt in het (opnieuw verder) laten lopen van de betreffende interne klok. De eerste maal dat een interne klok in een proces wordt gestart, begint deze per definitie te lopen vanaf nul. •
Op nul zetten interne klok Het op nul zetten van een interne klok houdt in het op de nulstand zetten van de betreffende klok. Hierna blijft de klok op deze stand staan totdat een (her)start ervan plaatsvindt.
•
Herstarten interne klok Het herstarten van een interne klok houdt in het op nul zetten van de betreffende klok, onmiddellijk gevolgd door het starten ervan.
•
Stoppen interne klok Het stoppen van een interne klok houdt in het stilzetten van de betreffende klok zonder dat deze op nul wordt gezet. Wanneer een gestopte interne klok vervolgens wordt gestart, loopt de klok dus weer verder vanaf het punt waar deze was gestopt. N.B. In het Functioneel ontwerp is er van uitgegaan dat het stoppen van een interne klok altijd mogelijk is, ook in het geval dat de betreffende interne klok (nog) niet was gestart of niet (langer) loopt.
3.4.3 Intern bewaarde gegevens In de detailbeschrijving van verschillende processen is gebruik gemaakt van "intern bewaarde gegevens". Dit betreft gegevens die het proces uitsluitend voor eigen gebruik intern (dus niet in een data store) bijhoudt ten behoeve van zijn verwerking. 3.4.4 Initiële waarde van variabelen Daar waar er in de beschrijving van een proces sprake van is dat een variabele initieel een bepaalde waarde krijgt, geldt dit slechts voor de allereerste keer dat het betreffende proces actief wordt. Daar waar er in de beschrijving van een data store sprake van is dat een variabele initieel een bepaalde waarde krijgt, heeft dit uitsluitend betrekking op de initialisatie bij een "koude start" van het onderstation.
Specificatie Onderstation MTM-2
452
^ J
.
^^
Deel V Bijlagen
3.4.5 Afronden Met de term "afronden" is in het Functioneel ontwerp afronding op gehele getallen bedoeld. Deze afronding vindt volgens het onderstaande algoritme plaats: • Indien het af te ronden getal minus het grootste gehele getal kleiner dan het af te ronden getal, kleiner is dan 0,5, wordt het grootste gehele getal dat kleiner is dan of gelijk aan het af te ronden getal genomen. •
Indien het af te ronden getal minus het grootste gehele getal kleiner dan het af te ronden getal, groter of gelijk aan 0,5 is, wordt het kleinste gehele getal dat groter is dan of gelijk aan het af te ronden getal genomen.
3.4.6 Aanpassen aan de resolutie Met de term "aanpassen aan de resolutie" is in het Functioneel ontwerp afronding op veelvouden van de resolutie bedoeld. Deze afronding vindt volgens het onderstaande algoritme plaats: • Indien het aan te passen getal minus het grootste veelvoud van de resolutie kleiner dan het af te ronden getal, kleiner is dan de resolutie gedeeld door 2, wordt het grootste veelvoud van de resolutie dat kleiner is dan of gelijk aan het aan te passen getal genomen. •
Indien het aan te passen getal minus het grootste veelvoud van de resolutie kleiner dan het aan te passen getal, groter of gelijk is aan de resolutie gedeeld door 2, wordt het kleinste veelvoud van de resolutie dat groter is dan of gelijk aan het aan te passen getal genomen.
Voorbeeld: stel dat het resultaat van een berekening (x) moet worden ingevuld in een gegevensrubriek (y) die is gedefinieerd als een geheel getal met een resolutie van 12. Als x = 66,0 krijgt y de waarde 72. Als x = 65,9 krijgt y de waarde 60. 3.4.7 Afhandelingsvolgorde van triggers Bij het maken van het Functioneel ontwerp is als uitgangspunt gehanteerd dat triggers altijd sequentieel worden afgehandeld. Hiermee wordt bedoeld dat van een trigger die het OS eerder bereikt dan een volgende trigger, ook altijd de verwerking eerder start dan de verwerking van die volgende trigger. Eventuele "wachtende" triggers kunnen elkaar dus niet "inhalen" zolang ze nog niet in verwerking zijn genomen. Daar functioneel gezien de verwerking van een trigger per definitie tijdloos geschiedt, starten triggers niet alleen altijd na elkaar maar worden triggers ook altijd na elkaar volledig afgehandeld. Dientengevolge behoeven in het Functioneel ontwerp geen voorzieningen behoeven te worden getroffen ter voorkoming van het gelijktijdig wijzigen van hetzelfde gegeven door verschillende processen. N.B. Op een beperkt aantal plaatsen in het Functioneel ontwerp geldt een uitzondering op dit uitgangspunt. Daar waar dit het geval is, is dit expliciet vermeld.
Specificatie Onderstation MTM-2
453
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
454
Deel V Bijlagen
4
Naamgeving en notaties
4.1
Systematiek in terminologie
4.1.1 Inleiding Daar de specificatie van het complete verkeerssignaleringssysteem bestaat uit (onder andere) een Functioneel Ontwerp per deelsysteem, is - ter waarborging van de consistentie tussen procesbeschrijvingen van verschillende deelsystemen - een systematiek toegepast in de benaming van de diverse soorten van gegevens. Dit geldt met name voor de verschillende soorten van gegevens die worden uitgewisseld enerzijds tussen (processen van) deelsystemen onderling en anderzijds tussen (processen van) deelsystemen en terminators. In de volgende paragrafen is de gehanteerde systematiek in terminologie kort toegelicht. Daarbij is in de gecombineerde termen gebruik gemaakt van de volgende notatiewijze: •
Een terminator niet zijnde een deelsysteem van het verkeerssignaleringssysteem. Voorbeeld: LIB, MSI, RES.
•
Een terminator zijnde een deelsysteem van het verkeerssignaleringssysteem. Dit zijn: CS, OS, DS.
•
Een (speciale) beschouwingswijze door een deelsysteem met betrekking tot een terminator van een ander deelsysteem. Voorbeeld: Een detector is een terminator van het DS doch niet van het OS. In de OS-specificatie wordt derhalve in kleine letters gerefereerd aan detectoren.
4.1.2 Termen De volgende algemene termen zijn gebruikt: • stand zie glossary; • status zie glossary; • mode zie glossary; • opdracht gegevens waarmee een proces, een deelsysteem of een terminator opgedragen wordt een bepaalde actie uit te voeren. Een opdracht kan afkomstig zijn van een deelsysteem of van een proces van een deelsysteem. Verder worden bekende begrippen (zoals "snelheid en intensiteit") en termen uit de glossary (zoals "AID-classificaties") gebruikt. 4.1.3 Gecombineerde termen De volgende combinaties van termen worden gebruikt: •
Specificatie Onderstation MTM-2
Stand- en statusopdracht wordt gebruikt voor een opdracht tot het aannemen van een bepaalde stand respectievelijk status, die direct aan een terminator wordt gegeven.
455
Deel V Bijlagen
Voorbeeld:
Specificatie Onderstation MTM-2
een standopdracht aan een MSI, die wordt gegeven door een proces van het OS.
•
-stand en -status wordt gebruikt voor de stand respectievelijk status van de betreffende , die gemeld is door die . De bron van deze gegevens is dus de . Voorbeeld: de op enig moment in het OS en het CS bekende MSIstand van een bepaalde MSI.
•
-stand en -statusopdracht wordt gebruikt voor een opdracht aan een (proces van een) deelsysteem, die uiteindelijk moet leiden tot het geven van een stand- respectievelijk statusopdracht aan de betreffende . N.B. Deze uiteindelijke stand- of statusopdracht hoeft niet noodzakelijkerwijze door het ontvangende proces gegeven te worden. Het ontvangende proces kan de ontvangen -stand of -statusopdracht doorgeven aan een volgend proces. Voorbeeld: een MSI-standopdracht van een proces in het CS aan een ander proces in het CS of aan een OS.
•
status wordt gebruikt voor de status van de betreffende . Deze gegevens vertegenwoordigen het beeld dat een deelsysteem heeft van de status van de betreffende terminator. Voorbeeld: de detectorstatus zoals bekend in het OS.
•
statusopdracht wordt gebruikt voor een opdracht aan een (proces van een) deelsysteem, die uiteindelijk moet leiden tot de aanpassing van de betreffende status in dat deelsysteem. N.B. Deze uiteindelijke aanpassing hoeft niet noodzakelijkerwijze door het ontvangende proces gerealiseerd te worden. Het ontvangende proces kan de ontvangen statusopdracht doorgeven aan een volgend proces. Voorbeeld: een detectorstatusopdracht van een proces in het CS aan een ander proces in het CS of aan een OS.
•
-status en -mode wordt gebruikt voor de status respectievelijk mode van het betreffende , die bekend is in dan wel gemeld is door dat . De bron van deze gegevens is dus het . Voorbeeld: de op enig moment in het OS en het CS bekende OSstatussen.
•
-status en -mode-opdracht wordt gebruikt voor een opdracht aan een (proces van een) deelsysteem, die uiteindelijk moet leiden tot de aanpassing van de status respectievelijk mode van het betreffende . N.B. Deze uiteindelijke aanpassing van status of mode hoeft niet noodzakelijkerwijze door het ontvangende proces gerealiseerd te worden. Het ontvangende proces kan de ontvangen -status of -mode-opdracht doorgeven aan een volgend proces. Voorbeeld: een OS-mode-opdracht van een proces in het CS aan een ander proces in het CS of aan een OS.
456
Deel V Bijlagen
•
Gegevens over.... De term "gegevens over" wordt gebruikt in combinatie met bekende begrippen, termen uit de glossary of een of meer in het voorafgaande toegelichte combinaties van termen. Een dergelijke combinatie met "gegevens over" wordt gebruikt in de volgende gevallen: - Een deelsysteem verschaft aanvullende gegevens (bijvoorbeeld een tijdstip) over een bepaald onderwerp aan een ander deelsysteem of aan een terminator. Voorbeeld: "gegevens over een gewijzigde OS-mode" van een OS naar RES. -
Een deelsysteem verschaft gegevens over een bepaald onderwerp op basis van een door dat deelsysteem uitgevoerde berekening. Voorbeeld: "gegevens over minuutsnelheden en -intensiteiten" van een OS naar het CS.
4.2 Codering en naamgeving In het Functioneel ontwerp zijn de in de volgende paragrafen opgenomen conventies gebruikt voor de naamgeving en codering van de binnen het gehele verkeerssignaleringssysteem voorkomende logische objecten (ook wel aangeduid met de term "data dictionary object"). Voorbeelden van deze objecten zijn DFD's, processen, data flows en attributen. 4.2.1 Objectidentifier De volledige aanduiding van een logisch object bestaat uit een voorvoegsel, een nummer en een naam. De combinatie voorvoegsel, nummer en naam wordt aangeduid als identifier. De combinatie voorvoegsel en nummer wordt aangeduid als code. Deze code is uniek binnen het ontwerp en identificeert derhalve het betreffende object eenduidig. Het voorvoegsel wordt onmiddellijk gevolgd door het nummer; het nummer en de naam zijn van elkaar gescheiden door een "underscore". 4.2.2 Naamgevingsconventies Alle namen van de in het Functioneel ontwerp voorkomende logische objecten zijn in hoofdletters weergegeven. Indien een naam uit verschillende onderdelen bestaat, zijn deze van elkaar gescheiden door een underscore ("_") of voorwaartse slash ("/"). Afkortingen in namen zijn niet afgesloten door de gebruikelijke punt. Een overzicht van de in de namen gebruikt afkortingen is opgenomen in Bijlage D. 4.2.3 Coderingsconventies De in tabel B.2 weergegeven conventies zijn in het Functioneel ontwerp gebruikt met betrekking tot de voorvoegsels en methode van nummering van voorkomende logische objecten.
Specificatie Onderstation MTM-2
457
Deel V Bijlagen
Beschrijving
Tabel B.2
Voorvoegsel
Nummering
Z A ZH
enkelvoudig enkelvoudig enkelvoudig
AH
enkelvoudig
Voorvoegsels en nummering
entiteit attribuut hulpentiteit hulpattribuut data-transformatie control-transformatie
P C
gelaagd gelaagd
data store event store
S V
enkelvoudig enkelvoudig
discrete data flow continuous data flow event flow
F G H
gelaagd gelaagd enkelvoudig
data structure data element
X E
enkelvoudig enkelvoudig
data flow diagram (DFD)
D
gelaagd
Bij gelaagde nummering komt in het nummer tot uitdrukking van welk hoger niveau het object een onderdeel is. Alle nummers zijn weergegeven zonder "voorloopnullen". Bij gelaagde nummering zijn de verschillende niveaus van elkaar gescheiden door een punt. Voorbeeld: Het proces (de data-transformatie) P9.3 is een onderdeel van het proces P9.
4.3 Gegevensstructuren De structuur van gegevens in discrete en continuous data flows, data structures en data stores is weergegeven door gebruik te maken van de in tabel B.3 weergegeven symbolen.
Tabel B.3
Symbool
Betekenis
+
en, samen met optional selectie iteratie van nul of meer iteratie van minimaal x en maximaal y vereniging van flows (is gebruikt voor flows die zijn samengesteld uit subflows)
Notatie gegevensstructuren
(..) [..I..I..] {..} x{ .. }y "spatie"
Voorbeeld: Een data flow met de structuur [ A + B I C + ( D ) ] bevat dus: • gegeven A met gegeven B; of • gegeven C met eventueel gegeven D.
Specificatie Onderstation MTM-2
458
Deel V Bijlagen
De gegevensstructuur, zoals deze is opgenomen in de beschrijving van een data store, betreft altijd één occurrence binnen deze data store. Deze occurrence is beschreven in termen van entiteiten, attributen, data structures en data elements volgens de in tabel B.3 genoemde notatiewijze. De bij de data store aangegeven aantallen geven het aantal occurrences van de betreffende structuur aan, die in de data store kunnen voorkomen. De gegevensstructuur van een discrete data flow beschrijft de gehele data flow in termen van entiteiten, attributen, data structures, data elements en data flows volgens de in tabel B.3 genoemde notatiewijze. De gegevensstructuur van een data structure beschrijft de gehele structure in termen van entiteiten, attributen en data elements volgens de in tabel B.3 genoemde notatiewijze. Voorbeelden met betrekking tot gegevensstructuren: • Data store S5_SNELHEIDS/INTENSITEITSGEG: X2_DETECTOR_ID + E68_SNELHEID_LAATSTE_VOERTUIG + ( E20_MINUUTSNELHEID + E21_MINUUTINTENSITEIT) Omvang Min 0 detector Gem 12 Max 32 Betekenis Een occurrence in data store S5_SNELHEIDS/INTENSITEITSGEG bestaat uit de data structure X2_DETECTOR_ID met: - altijd het data element E68_SNELHEID_LAATSTE_VOERTUIG - eventueel de data elements E20_MINUUTSNELHEID en E21_MINUUTINTENSITEIT. De data store bevat minimaal geen, gemiddeld twaalf en maximaal tweeëndertig occurrences van deze structuur. Discrete data flow F25.1_MSI_STANDOPDRACHTEN_CS: 1{ A38_MSI_NR+ [ E25_STAND_VOOR_MSI_CS_OPA I E175_STAND_VOOR_MSI_CS_AID ] }8 Betekenis De structuur van de discrete data flow F25.1_MSI_STANDOPDRACHTEN_CS bestaat uit een iteratie van minimaal één en maximaal acht maal het attribuut A38_MSI_NR plus ofwel het data element E25_STAND_VOOR_MSI_CS_OPA ofwel het data element E175_STAND_VOOR_MSI_CS_AID. Data structure X2_DETECTOR_ID: A14_WEGNR + A181_VERBINDINGSWEGCODE + A16J/VEGZIJDE + A18_KM_POSITIE + A229 DETECTORNR OP DETRAAI
Specificatie Onderstation MTM-2
459
Deel V Bijlagen
Betekenis De data structure X2_DETECTORJD bestaat uit de attributen A14J/VEGNR, A181_VERBINDINGSWEGCODE, A16_WEGZIJDE, A18_KM_POSITIE, en A229_DETECTORNR_OP_DETRAAI.
Specificatie Onderstation MTM-2
460
Deel V Bijlagen
Bijlage C
Glossary
AID-classificatie Een indicatie die aangeeft of er geen, misschien of zeker een incident opgetreden is, of dat er geen incidentinformatie beschikbaar is. Beeld Een verschijningsvorm op een MSI als gevolg van een stand die die MSI inneemt. Bedekkingstijd/bezettingstijd De tijd die aangeeft hoelang een voertuig zich boven (een deel van) een detectielus heeft bevonden. N.B. De bedekkingstijd is afhankelijk van de grootte van een detectielus (bij de huidige detectielussen 1,5 meter in de rijrichting) en de lengte en snelheid van een voertuig. Busmaster Een geautomatiseerd systeem dat onderdeel vormt van het VICnetwerk en dat op het niveau van de Datalinklaag (OSI-laag 2) de besturing voert over de datacommunicatie die plaatsvindt over een of meer bussen (netwerksegmenten) van dit netwerk. Communicatieprofiel Een verzameling van communicatieprotocollen waarmee alle opeenvolgende OSI-lagen worden afgedekt. Communicatieprotocol Het geheel van regels en afspraken volgens welke datacommunicatie op één bepaalde OSI-laag plaatsvindt. Communicatieprotocolstack Een verzameling van communicatieprotocollen waarmee meer dan één (doch niet alle) opeenvolgende OSI-lagen worden afgedekt. Communicatiestatus Een indicatie die de toestand van de communicatie van het CS met een OS aangeeft. Configuratiegegevens De verzameling statische gegevens die het verkeerssignaleringssysteem als geheel nodig heeft voor het tot stand brengen van de vereiste functionaliteit, waarmee onder andere de van toepassing zijnde wegconfiguratie en projectering van systeemdelen daarop is vastgelegd. Detectielus Een lusvormige stroomgeleidende verbinding die met vaste afmetingen in het wegdek is aangebracht en die onderdeel vormt van het mechanisme waarmee gegevens over voertuigpassages worden verzameld.
Specificatie Onderstation MTM-2
461
Deel V Bijlagen
Detectieluspaar Twee detectielussen die op een vaste afstand van elkaar in het wegdek zijn aangebracht en die tezamen een middel vormen om onder andere de snelheid van een passerend voertuig te bepalen. Detectieraai Een raai waarop zich één of meer detectielusparen bevinden. Detectorstatus Gegevens over de status van een detector. Daar deze gegevens verschillen per deelsysteem is er sprake van een CS-, een OS- en een DS-detectorstatus. Er wordt gesproken van detectorstatus in plaats van DET-status, vanwege het feit dat de status niet alleen betrekking heeft op het functioneren van de hardware van de detector, maar ook is gebaseerd op niet-statusgegevens afkomstig van de detector en op het logisch aan- of uitgeschakeld zijn van de detector in het CS en het OS. DS-tijdcyclus
Een periode gedurende welke het DS tijdstippen uitdrukt ten opzichte van het begin van de betreffende periode. Flashers De vier gele lampen die op de hoekpunten van een matrixsignaalgever zijn aangebracht en die gebruikt kunnen worden om het attentieniveau van de weggebruikers te verhogen door ze te laten knipperen. Flitstest Een voorziening waarmee de fysieke aansluiting van (de lampen van) matrixsignaalgevers op een onderstation visueel kan worden gecontroleerd door middel van het kortstondig ontsteken van lampen van MSI's. Incident
Een verkeerssituatie waarvoor naderend verkeer moet worden gewaarschuwd (bijvoorbeeld een file). Incidentperiode Een periode waarvoor geldt dat er benedenstrooms van het OS in tenminste één verkeersstroom sprake is van een incident. Koude start Een (her)start van het functioneren van het onderstation. Voor nadere informatie hieromtrent zie Deel IV van de Specificatie. Kruis
Een rood kruisvormig beeld op een matrixsignaalgever waarmee de weggebruiker te kennen wordt gegeven dat de rijstrook waarboven dit kruis getoond wordt, niet mag worden bereden. Lus
Zie detectielus. Lusovergang Een overgang van een detectielus van onbezet naar bezet of vice versa. Een detectielus is bezet, zolang een voertuig zich boven (een deel van) de detectielus bevindt.
Specificatie Onderstation MTM-2
462
Deel V Bijlagen
Lusstatus De status die aangeeft of een lus al dan niet correct functioneert. Mogelijke oorzaken van niet correct functioneren zijn: •
lus onderbroken;
• •
kortsluiting; lus niet afgestemd.
Matrixsignaalgever Een elektronisch signaleringsbord dat boven of naast de weg geplaatst wordt en waarmee, door middel van snelheidslimieten, kruisen en verdrijfpijlen, adviezen over rijgedrag en indicaties over gebruik van rijstroken aan weggebruikers op autosnelwegen wordt gegeven. Meetbericht Een bericht over een voertuigmeting. Mode De bed rijf stoestand van een deelsysteem die bepalend is voor het functioneren van dat complete deelsysteem. Monitoringgegevens Gegevens die het onderstation levert in het kader van de functie Monitoring. Dit betreft: • Verkeersgegevens per beschouwingsperiode van een (klok)minuut per detector die wordt gebruikt voor Monitoring. Dit betreft: - minuutwaarden van gegevens over snelheid- en intensiteit, al dan niet per voertuigcategorie; - de som van de puntbedekkingstijden; - het gegeven of er - aan het einde van de beschouwingsperiode sprake is van congestie ter plaatse van het detectieluspaar; •
Urgente meldingen Een urgente melding is een melding over een (vermoedelijke) spookrijderpassage.
•
Niet-urgente meldingen Door middel van een niet-urgente melding stelt het OS MON op de hoogte van: - het feit dat het OS een koude start heeft uitgevoerd; - het feit dat een detector is uitgeschakeld in verband met operatoropdrachten; - het feit dat een detector is uitgeschakeld in verband met beelden.
MSI-test Een test die wordt uitgevoerd door een MSI, waarmee de interne werking van de MSI wordt gecontroleerd op een dusdanige wijze dat dit binnen vastgestelde grenzen (zie Deel IV van de Specificatie) niet waarneembaar is door de weggebruiker. Voor meer informatie hieromtrent zie de technische specificatie van het interface met de MSI in Deel III van de Specificatie. Omdraaimeting Een op volledige wijze waargenomen voertuigpassage in een rijrichting die tegengesteld is aan de tot aan deze voertuigpassage waargenomen rijrichting.
Specificatie Onderstation MTM-2
463
Deel V Bijlagen
Operatorcommando Een opdracht afkomstig van een operator waarmee hij de werking van het verkeerssignaleringssysteem kan beïnvloeden. Operator maatregelopdracht Een opdracht tot het realiseren van beelden voor MSI's van een of meer OS'en als gevolg van een commando van een operator. Powerbus Voedingsnetwerk van waaruit de repeaters worden gevoed. Dit netwerk loopt langs alle OS'en, die alle een bijdrage leveren aan de voeding van het netwerk. Protocol Zie Communicatieprotocol. Protocolstack Zie Communicatieprotocolstack. Raai Een denkbeeldige loodlijn op een weg(helft)as. Researchgegevens Gegevens die het onderstation levert in het kader van de functie Research. Dit betreft: • gegevens over voertuigmetingen; • gegevens over het begin of het einde van incidentperiodes; • de volgende soorten (gewijzigde) toestandsgegevens: - de OS-mode; - de MSI-stand van elke MSI van het OS; - de communicatiestatus van elk op het OS aangesloten DS; - de detectorstatussen van elke detector van het OS; • gegevens over het verzetten van de absolute OS-klok. Rijbaan Een groep van een of meer aan elkaar grenzende rijstroken die op basis van de belijning op de weg bij elkaar horen en waarop het verkeer zich in dezelfde richting begeeft. De rijbaanindeling ter hoogte van een onderstation wordt gebruikt bij de berekening van kruismaatregelen en bij de controle op niet toegestane combinaties van MSI-standen van de matrixsignaalgeverinstallaties van een onderstation ("interlocking"). Rijstrook Een gemarkeerd gedeelte van een weg dat voldoende ruimte biedt aan een enkele rij voertuigen op meer dan drie wielen. Rijstrookwaarnemingspunt Een logische locatie voor het waarnemen van gegevens over voertuigpassages ter hoogte van een bepaalde raai van een rijstrook. Binnen het verkeerssignaleringssysteem is dit de locatie het detectieluspaar van een detector die wordt gebruikt voor Monitoring. Rijtijd De tijd die verstrijkt tussen de lusovergang van onbezet naar bezet van de eerste en de tweede lus bij een voertuigpassage.
Specificatie Onderstation MTM-2
464
Deel V Bijlagen
N.B.
In het OS wordt vanwege de technische uitvoering gewerkt met de rijtijd, ook waar eigenlijk de snelheid van een voertuig de maatstaf zou moeten zijn. De rijtijd is afhankelijk van de afstand tussen de beginpunten van de detectielussen behorend bij een detector (bij de huidige detectielussen 2,5 meter in de rijrichting). Daar de rijtijd in milliseconden wordt gegeven, kan hieruit de snelheid in kilometers per uur worden berekend met de formule: Snelheid = (2,5 / 1000) * (3600000 / rijtijd) = 9000 / rijtijd
Stand Toestand van een terminator van het verkeerssignaleringssysteem die direct waarneembaar is voor de weggebruiker. Dit betreft standen voor MSI's en MUS'en. Status Toestand van een terminator die niet direct waarneembaar is voor de weggebruiker dan wel de toestand van een deel van een deelsysteem. Telstatus Een van de statussen van een detector. Deze status geeft aan of het aantal lusovergangen van de eerste lus binnen zekere marges in overeenstemming is met het aantal lusovergangen van de tweede lus. Terminator Een persoon, apparaat of systeem waarmee het beschouwde informatiesysteem interactie heeft. Transmissielijn Een aantal aders van de CC-kabel dat dienst doet als bus (netwerksegment) van het VIC-netwerk. Verdrijf pijl Een pijlvormig beeld op een matrixsignaalgever waarmee de weggebruiker te kennen wordt gegeven dat de rijstrook waarboven deze verd rijf pijl getoond wordt, verlaten dient te worden en wel in de richting die de pijl aangeeft. Verkeersstroom Een groep van een of meer aan elkaar grenzende rijstroken die uit verkeerstechnisch oogpunt bij elkaar horen en waarop het verkeer zich in dezelfde richting begeeft. Verschillende verkeersstromen zijn tijdens perioden met een voldoende groot verkeersaanbod van elkaar te onderscheiden als verschillende stromen van voertuigen met dezelfde rijrichting. Deze stromen onderscheiden zich van elkaar op grond van: • een min of meer gelijke snelheid van het merendeel van de voertuigen in de stroom; • een zelfde voorgenomen bestemmingsrichting van het merendeel van de voertuigen in de stroom bij het eerstvolgende routekeuzepunt. Voertuigcategorie Een (groep van) bij een voertuigpassage waarneembare eigenschap(pen) op grond waarvan voertuigpassages in groepen kunnen worden ingedeeld. Binnen het onderstation worden, in het kader van de functie Monitoring, voertuigpassages ingedeeld in lengtecategorieën.
Specificatie Onderstation MTM-2
465
Deel V Bijlagen
Voertuigmeting Gegevens over een (vermoedelijke) voertuigpassage. Dit kan ondermeer omvatten het tijdstip van de passage, de rijrichting, de rijtijd en de bedekkingstijd. Voertuigpassage Het passeren van een detector door een voertuig. Weghelft Het door een exemplaar van het verkeerssignaleringssysteem M T M gesignaleerde deel van een weg dat alle rijstroken van die weg omvat die zijn bedoeld voor gebruik door verkeer met dezelfde standaard rijrichting.
Specificatie Onderstation MTM-2
466
Deel V Bijlagen
Bijlage D
Afkortingen
Deze bijlage bevat een verklaring van de in de Specificatie van het M T M OS gebruikte afkortingen. Hierbij zijn de afkortingen verdeeld in de volgende groepen: • •
afkortingen die zijn gebruikt in teksten; afkortingen die zijn gebruikt in objectnamen.
Gebruikte afkortingen in teksten De volgende afkortingen zijn gebruikt in teksten:
Specificatie Onderstation MTM-2
AID ASCII
Automatische Incident Detectie American Standard Code for Information Interchange
BIV BM BPS
BeeldlnformatieVerstrekker BasebandModem Beschrijvende plaatsaanduidingsystematiek
CC CCITT CGG CRC
Centrale Computer Commité Consultatif International Télégraphique et Téléphonique ConfiguratieGeGevens Cyclic Redundancy Check
CS
Centraal Systeem
DCE
Data Circuit-terminating Equipment
DET DFD DS DSD DTE
DETector Data Flow Diagram DetectorStation Digital Sharing Device Data Terminal Equipment
EINDE
Einde tijdelijke restricties
ERD
Entity Relation Diagram
F FEP
Flasher Front End Processor
IP ISO
Internet Protocol International Standards Organization
LGM LIB LLC
Logisch GegevensModel Lokale IngreepBron Logical Link Control protocol
MAC MON MSI MTM MUS
M e d i u m Access Control Monitoring-casco systeem MatrixSignaalgeverlnstallatie Motorway Traffic Management MUItiSign
467
Deel V Bijlagen
NRZ
Non Return to Zero
OPA OS OSI
Operator OnderStation O p e n Systems Interconnection
PL
Naar links wijzende verdrijfpijl
PR
Naar rechts wijzende verdrijfpijl
RES
Research systeem signalering
SELV SNMP
Safe Electronic Low Voltage Simple Network Management Protocol
TBMS TCP TOP
Token Bus Master Slave protocol Transport Control Protocol Transaction Oriented Processor
UDP
User Datagram Protocol
VIC
Verkeersinformatie Communicatie
X
Rood kruis
Gebruikte afkortingen in objectnamen De volgende afkortingen zijn gebruikt in namen van logische objecten:
Specificatie Onderstation MTM-2
AANB AANST ACT AFHAND AFK AFW AUT
AANBEVOLEN / AANBEVELING(en) AANSTUREN ACTIVEREN AFHANDELING AFKOMSTIG AFWEZIG AUTONOOM
BEH BEP BEVEST
BEHEER BEPALEN BEVESTIGING
CLASSIF COMB CONFGEG CONFIG COMM CUM
CLASSIFICATIE(s) / CLASSIFICEREN COMBINEREN / COMBINATIE CONFIGURATIEGEGEVENS CONFIGURATIE COMMUNICATIE CUMULATIEF / CUMULATIEVE
DEACT DEF DET DETRAAI
DEACTIVEREN DEFAULT DETECTOR / DETECTIE DETECTIERAAI
GEG GEN
GEGEVEN(s) GENEREREN
HIST
HISTORISCH(e)
468
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
ID IMPL IND INFO INIT INL INV INTENS IVM
IDENTIFICATIE / IDENTIFIER IMPLEMENTATIE INDICATIE INFORMATIE INITIEEL/ INITIALISATIE INLEIDING INVOER INTENSITEIT IN VERBAND MET
KM
KILOMETER
LICHTINT
LICHTINTENSITEIT
MAATR MAX MIN MOG MSEC
MAATREGEL MAXIMAAL / M A X I M U M MINIMAAL / M I N I M U M MOGELIJK MILLISECONDE
NR
NUMMER
OMSCHR ONTV OPA OPDR OVERZ
OMSCHRIJVING ONTVANGST OPERATOR OPDRACHT(en) OVERZICHT(en)
REAL REGN RIJB
REALISATIE / REALISEREN REGISTREREN / REGISTRATIE RIJBAAN
SEC SI SR STANDOPDR STANDWIJZ STATU SO PD R SYS SYSBEHEER
SECONDE(n) SNELHEID/INTENSITEIT SPOOKRIJDER STANDOPDRACHT STANDWIJZIGING STATUSOPDRACHT(EN) SYSTEEM SYSTEEMBEHEER
TBV T
TEN BEHOEVE VAN TIJD
UITV
UITVOER
V VERW VERZ VKS VLGNS VOLGNR VTG VTGMETING
SNELHEID VERWERK(ING/EN) VERZORGEN VERKEERSSTROOM VOLGENS VOLGNUMMER VOERTUIG VOERTUIGMETING
WIJZ
WIJZIGING/WIJZIGEN
469
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
470
Deel V Bijlagen
Bijlage E
Literatuur
1 Titel Auteur Datum Uitg.
2 Titel Auteur Datum Uitg.
3 Titel Auteur Datum Uitg. 4
5
Specificatie Onderstation MTM-2
1985. Yourdon Press. Structured Development for Real-Time Systems. Volume 2, Essential ModelingTechniques. Paul T. Ward & Stephen J. Mellor. 1985. Yourdon Press. Structured Development for Real-Time Systems. Volume 3, Implementation ModelingTechniques. Paul T. Ward & Stephen J. Mellor. 1986. Yourdon Press.
Titel Versie Datum Uitg.
Specificatie Detectorstation MTM-2. vO4.
Titel Auteur Datum
lntemet-RFC1340: "Assigned numbers". J. Reynolds en J. Postel. juli 1992.
6 Titel
7
Structured Development for Real-Time Systems. Volume 1, Introduction & Tools. Paul T. Ward & Stephen J. Mellor.
30/07/1999. Rijkswaterstaat, Adviesdienst Verkeer en Vervoer.
Specificatie VIC-net-protocolstack t.b.v. het signalerings onderstation.
1.02.
Versie Code Datum Uitg.
VPSSIG.SPC. 27 april 1995. Rijkswaterstaat, Meetkundige Dienst.
Titel Versie Code Datum Uitg.
Specificatie VIC-net Interface Module MTM-2. 2.2. MTMVMI t/m MTMVMIV. 7 augustus 1997. Rijkswaterstaat, Meetkundige Dienst.
471
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
472
Deel V Bijlagen
Bijlage F
Specificatie Onderstation MTM-2
Context diagram
473
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
474
Deel V Bijlagen
Inhoud
CONTEXT OS
03/03/1997 CONTEXT OS
03/03/1997
S11_CGG OS
DS
F31_BERICHT_VAN_ OS NAAR CS
F30 BERICHT, VAN CS NAAR OS
/
F3_BER[CHT_ \ VAN DS NAAR OS\
/
F36_CGG_OS
F26_OPDRACHTJ VOÖR_MSI ^ MSI
Fl 19_RESEARCH-/ OPDRACHT / / /
/ / /
F120_RESEARCHGE0EVENS_OF_ INFO
\ \
/
RES
Specificatie Onderstation MTM-2
475
F124_MONITORINGGEGEVENS
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
476
Deel V Bijlagen
Bijlage G
Specificatie Onderstation MTM-2
Data flow diagrams
477
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
478
Deel V Bijlagen
Inhoud
D F D0_OS 03/03/1997 DFD1_OS03/03/1997 DFD1.2JDS 03/03/1997 DFD1.5_OS 03/03/1997
Specificatie Onderstation MTM-2
479
Deel V Bijlagen
F36.1_CONFGEG_TBV_ SIGNALERING F30_BERICHT_VAN_ CS NAAR OS
F14_MSI_STAND/ STATUS
F3BERICHTVAN DS NAAR OS
F20MSISTANDOPDRACHT LIB
F36.3 CONFGEG TBV MONITORING
\
FU6_MUS_ STAND
^-4? Pl_ SIGNALERING
F125_ACT/DEACT_ OF GEG TBV MON
A
F26_OPDRACHT VOOR MS F 2 7 S T ANDOPDRACHT MUS
t-ï ~~~~'> MONITORING
R28_MSI_STANDEN_ TBV BIV
—{> F121_ACT/DEACT_ OF GEG TBV RES
F31_BERICHT_VAN_ OS NAAR CS
F36.2_CONFGEG_ TBV RESEARCH
F124MONITORINGGEGEVENS
F119_RESEARCHOPDRACHT
S9 RESEARCHGEGEVEN J>
F120_RESEARCHGEGEVENS_OF INFO F123 RESEARCHGEGEVENS
Specificatie Onderstation MTM-2
480
Deel V Bijlagen
F3 BERICHT VAN DS NAAR OS
Y FI21.2_AID_ AANBEVELINGEN
P1.1_COMM_ MET/BEHEER_ VAN DS
F10 DET STATUSWIJZ OF_RIJTIJD
\^___^__
M\ F125.2 AID CLASSIFICATIES
>e^
F36.1.2 CONFGEG TBV AID VERW F36.1.1 CONFGEG TBV COMM/BEH DS P1.2AID VERWERKING F17_DS_EN_DETECTORSTATUSSEN
H26 DET_ STATUSWIJZ, OPA/BEELD / F18_MSI_ST'XND.OPDR_LOKALE_AID
F16_AID_ , AANBEVELINGEN F16 AID AANBEVELINGEN
F36.1.4 CONFGEG_ TBV SYSBEH OS
H1ACT/DEACT y
^
F24 OS MODE/STATUSSEN
P1.4_ SYSTEEMBÏHEER OS
F38 OS MODE H l l FATAL OUTPUT ERROR
V--
S4 AID AANBEVELINGEN
F20 MSISTANDOPDRACHT LIB
< F121.4,ACT/DEACT_ MODE KLOKGEG F36.1.5_CONFGEG_ TBV_AANST_MSI_ <J——"
F125.4_ACT/DEACT_ OF KLOKGEG F121.5 MSI_STANDEN
F106AID AANBEVÊLINGi TBV CS
fcN,.
F23_TIJDJ\ CS/MODE_ X \ ^ OPDR/COMM_CS^\^
F30 BERICHT VAN CS NAAR_OS
F121.3 DET STATUSSEN OPA/BEELD
Specificatie Onderstation MTM-2
481
Deel V Bijlagen
F121.1 STATUSSEN OF DS BERICHT
— - -,>
F125. ISTATUSSENOFDSBERICHT
F9 DET STATUSWIJZ OF MEETGEG
F19_DS_0F_DETECTOR• \ ~ " "STATUSSEN F36.1.3.CONFGEG_ TBV SI VERW
F12DETÈCTIE- - \ STATUSGEGEVENS"
/
P13_SI_ VERWERKING
~—£>|
H26DET, STATUSWIJZ, . OPA/BEELD
\
F126 ACT/DEACT_OF_KLOKGEG
FI1_DS_EN_ ! DETECTORSTATUSSEN F107JSNELHEIDS/ INTENSITEITSGEG
F118 OS MODE/OS OFDETSTATUSSEN
\ F116 MUS STAND H2ACT7 ~ DEACT
"TV / ! _JT/\
S6 STANDEN/STATUSSEN/OS MODE
v.
-^v
F28_MSI_STANDEN_TBV_BIV
Vil STANDOPDRACHT MU /
F26 OPDRACHT VOOR MSI
/
/ STATUSGEG, /OF_MELDGEG
/ F36.1.6_CONFGEG \ TBV COMM MET CS \ \ F25_MSI/MUS_ \OPDRACHT CS
F34STANDEN/ STATUSSEN/ OS_MODE ,
P1.6_ VERZCOMM, OS MET CS
"
"
\ j i
/
/
'
frrz --£>
F125.3 DET_ STATUSSEN OPA/BEELD
Specificatie Onderstation MTM-2
S5_SNELHEIDS/INTENSITEITSGEG
F29MSI/MUSSTAND/STATUS __\
[5~~
X7
7 ^r
F13_MS1/MUS_STAND_ IN ÖS __—-
PI .5, COMB/AANST/ BEHEREN, MSI/MUS
\
N\I
F14MSI, STAND/STATUS
-^v^-V
\
F31 BERICHT VAN OS NAAR CS
482
/
F33SNELHEIDS/ INTENS GEG
, ,'
03/
03'l997
Hl' - 4 C 7 V
O£AC7.
OFOj.j Los
"'lownv
'ATt/SWr.te
-«'J>WT«
H2S PET fffll
««B.«
M/B
E£tO
3—
OCS^Ï„SS£N7^
p
'2.; L A » CIASS1F! a ^ *
^ P
p
*'.2.1L C o
V
*o«Tflv '-CUssm
X F
I * - * - O ^" 'CAr,
'7.OS ' - ^ ° ^ C T O R O T ,A r ' faav
«5.2! -*'O_CL.ASS)p,C/ •ITffiS
p
e
"-^/DHACT
/'
....^«^, 'Xseva
«eï**»
«Sl.j 2
- C 0 ^ e c _ T B v-MNg
~r
-o
FI2
>^A,D
F
KAIO
I
-
MN
^BUNGJ !
fis Alo
^*NBSVi 'BUNOEN
^ ^ s r "LACr, 'VBACr Pl
Uio M N
&!%$5*.
'
^iWcev
\ "fJ*-*^ft
^
^
«
^
JOn
Mr/no 483
Udfcu, -_1/O
'-AANa£ï
'EUNGBN
Deel V Bijlagen
H2 ACT/DEACT F18 MSI STANDOPDRJXIKALE AID
F25.1 MSI STANDOPDRACHTEN CS F38_OS_MODE
/
'""---—,
_ [ '->\ i &\
/
_ - —
\
PI.5-L
\*£~~
COMBINEREN_MSI STANDOPDR ~
F20 MSI STANDOPDRACHT LIB / h'—• /
F36.I.5.I CONFGEG_ TBV COMB MSI
F103_GECOMB_MSI STANDOPDR IND
H2 ACT/DEACT F36.1.5.2_CONFGEG_ TBV AANST MSI
F25.2 MSL OPDRACHT CS
F26 OPDRACHT VOOR MSI
7
FI4 MSI STAND/STATUS
Pl.5.2, AANSTUREN/ BEHERENMSI
\
F29.2_MSI STANDEN/ STATUSSEN/ IND
\ FI21.5 ^ MSI STANDEN1
\ \ F13.1 MSI \ STAND IN" OS \
F28 MSI_ <^rSTANDEN TBV B1V
Hll FATAL^AOUTPUT ERROR
S6STANDEN/STATUSSEN/ OS MODE
F13.2MUS, / STANDINOS / / /
H2 ACT/DEACT
F25.3_MUS_ ~ STANDOPDRACHT CS
-jvj | \
/
F29.3_GEG_ MUS STAND
PI .5.3 AANSTUREN/ BEHEREN MUS
F27 STANDOPDRACHT MUS
Fl 16 MUS_STAND
Specificatie Onderstation MTM-2
/ / /
484
Deel V Bijlagen
Bijlage H
Specificatie Onderstation MTM-2
Discrete data flows
485
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
486
Deel V Bijlagen
Inhoud
F3_BERICHT_VAN_DS_NAAR_OS F9_DET_STATUSWIJZ_OF_MEETGEG F10_DET_STATUSWIJZ_OF_RIJTIJD F11_DS_EN_DETECTORSTATUSSEN F12_DETECTIESTATUSGEGEVENS F13_MSI/MUS_STAND_IN_OS F13.1_MSI_STAND_IN_OS F13.2_MUS_STAND_IN_OS F14_MSI_STAND/STATUS F16_AID_AANBEVELINGEN F17_DS_EN_DETECTORSTATUSSEN F18_MSI_STANDOPDR_LOKALE_AID F19_DS_OF_DETECTORSTATUSSEN F20_MSI_STANDOPDRACHT_LIB F23_TIJD_CS/MODE_OPDR/COMM_CS F24_OS_MODE/STATUSSEN F25_MSI/MUS_OPDRACHT_CS F25.1_MSI_STANDOPDRACHTEN_CS F25.2_MSI_OPDRACHT_CS F25.3_MUS_STANDOPDRACHT_CS F26_OPDRACHT_VOOR_MSI F27_STANDOPDRACHT_MUS F28_MSI_STANDEN_TBV_BIV F29_MSI/MUS_STAND/STATUS F29.2_MSI_STANDEN/STATUSSEN/IND F29.3_GEG_MUS_STAND F30_BERICHT_VAN_CS_NAAR_OS F31_BERICHT_VAN_OS_NAAR_CS F33_SNELHEIDS/INTENS_GEG_TBV_CS F34_STANDEN/STATUSSEN/OS_MODE F35_DET_STATUSGEG_OF_MELDGEG F36_CGG_OS F36.1_CONFGEG_TBV_SIGNALERING F36.1.1_CONFGEG_TBV_COMM/BEH_DS F36.1.2_CONFGEG_TBV_AID_VERW F36.1.2.1_CONFGEG_TBV_CLASSIF F36.1.2.2_CONFGEG_TBV_AANB F36.1.2.3_CONFGEG_TBV_AID_IN_OS F36.1.3_CONFGEG_TBV_SI_VERW F36.1.4_CONFGEG_TBV_SYSBEH_OS F36.1.5_CONFGEG_TBV_AANST_MSI F36.1.5.1_CONFGEG_TBV_COMB_MSI F36.1.5.2_CONFGEG_TBV_AANST_MSI F36.1.6_CONFGEG_TBV_COMM_MET_CS F36.2_CONFGEG_TBV_RESEARCH F36.3_CONFGEG_TBV_MONITORING F38_OS_MODE F82_AID_CLASSIFICATIES F103_GECOMB_MSI_STANDOPDR_IND F106 AID AANBEVELINGEN TBV CS
Specificatie Onderstation MTM-2
487
27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 31/03/1994 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 31/03/1994 27/04/1995 27/04/1995 13/10/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 13/10/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 03/03/1997 27/04/1995 03/03/1997 03/03/1997 13/10/1995 13/10/1995 27/04/1995 27/04/1995 13/10/1995 13/10/1995 13/10/1995 13/10/1995 03/03/1997 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995
ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC
Deel V Bijlagen
F107_SNELHEIDS/INTENSITEITSGEG F116_MUS_STAND F118_OS_MODE/OS_OF_DETSTATUSSEN F119_RESEARCHOPDRACHT F120_RESEARCHGEGEVENS_OF_INFO F121_ACT/DEACT_OF_GEG_TBV_RES F121.1_STATUSSEN_OF_DS_BERICHT F121.2_AID_AANBEVELINGEN F121.3_DET_STATUSSEN_OPA/BEELD F121.4_ACT/DEACT_MODE_KLOKGEG F121.5_MSI_STANDEN F122_RESEARCHGEGEVENS F123_RESEARCHGEGEVENS F124_MONITORINGGEGEVENS F125_ACT/DEACT_OF_GEG_TBV_MON F125.1_STATUSSEN_OF_DS_BERICHT F125.2_AID_CLASSIFICATIES F125.3_DET_STATUSSEN_OPA/BEELD F125.4_ACT/DEACT_OF_KLOKGEG F126 ACT/DEACT OF KLOKGEG
Specificatie Onderstation MTM-2
488
13/10/1995 31/03/1994 27/04/1995 13/10/1995 13/10/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 13/10/1995 27/04/1995 27/04/1995 13/10/1995 13/10/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 13/10/1995 27/04/1995 03/03/1997
ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F3 BERICHT_VAN_DS_NAAR_OS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Gegevens afkomstig van een bepaald detectorstation die zijn bestemd voor het onderstation. Structuur E151_BERICHTOMSCHRIJVING_DS + [ referentietijdbericht E148_TIJD_SINDS_DS_KLOKPULS I statusbericht 1{ X2_DETECTORJD+ E146_DET_STATUS_VOLGENS_DS }8 I meetbericht over een volledige meting X2_DETECTOR_ID + E13_TIJD_EINDE_VTG PASSAGE + E129_RIJRICHTING_VOLGENS_DET + E1_RIJTIJD + E5_BEDEKKINGSTIJD_LUS I meetbericht over een omdraaimeting X2_DETECTOR_ID + E13_TIJD_EINDE_VTGPASSAGE + E129_RIJRICHTING_VOLGENS_DET + E1_RIJTIJD + E145_BEDEKKINGSTIJD_2E_LUS + E130_BEDEKKINGSTIJD_1E_LUS I meetbericht over een onvolledige meting X2_DETECTOR_ID + E5_BEDEKKINGSTIJD_LUS I meetbericht over een afgekeurde meting X2_DETECTORJD ] Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
489
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F9 DET_STATUSWIJZ_OF_MEETGEG
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Een melding van een wijziging in actuele DS-communicatiestatussen en/of in actuele detectorstatussen volgens het DS, de rijtijd behorende bij een voertuigmeting waarvoor geldt dat de rijrichting volgens de detector overeenkomt met de standaard rijrichting volgens het onderstation of gegevens over een onvolledige voertuigmeting. Structuur [ melding gewijzigde detectiestatus(sen) E178_DETECTIESTATUS_GEWIJZIGD I een rijtijd X2_DETECTORJD + E1_RIJTIJD I gegevens over een onvolledige voertuigmeting X2_DETECTOR_ID ] Opmerkingen
Code : Naam :
F10 DET_STATUSWIJZ_OF_RIJTIJD
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Een melding van een wijziging in actuele DS-communicatiestatussen en/of in actuele detectorstatussen volgens het DS of de rijtijd behorende bij een voertuigmeting waarvoor geldt dat de rijrichting volgens de detector overeenkomt met de standaard rijrichting volgens het onderstation. Structuur [ melding gewijzigde detectiestatus(sen) E178_DETECTIESTATUS_GEWIJZIGD I een rijtijd X2_DETECTOR_ID + E1_RIJTIJD ] Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
490
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F11 DS_EN_DETECTORSTATUSSEN
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving De actuele detectorstatus in verband met operatoropdrachten plus de actuele detectorstatus in verband met beelden van één of alle detectoren van het OS of actuele DS-communicatiestatussen plus actuele detectorstatussen volgens het DS. Structuur [ X2_DETECTOR_ID + E17_DET_STATUS_OPA + E19_DET_STATUS_BEELDI 1{ X3_DETECTORSTATION_ID+ E147_DS_COMMUNICATIESTATUS + 1{ X2_DETECTOR_ID+ E146_DET_STATUS_VOLGENS_DS }8 }4I 1{ X2_DETECTOR_ID+ E17_DET_STATUS_OPA + E19_DET_STATUS_BEELD }32] Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
491
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F12 DETECTIESTATUSGEGEVENS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Een geïnitialiseerde DS-communicatiestatus met geïnitialiseerde detectorstatussen volgens het DS, gegevens over een gewijzigde DS-communicatiestatus dan wel gegevens over een of meer gewijzigde detectorstatussen volgens het DS. Structuur [ initiële DS-communicatiestatus met detectorstatussen volgens het DS X3_DETECTORSTATION_ID + E147_DS_COMMUNICATIESTATUS + 1{ X2_DETECTOR_ID+ E146_DET„STATUS_VOLGENS_DS }8I gegevens over een gewijzigde DS-communicatiestatus E22_DETECTIESTATUSWIJZIGING + X3_DETECTORSTATION_ID + E147_DS_COMMUNICATIESTATUS I gegevens over gewijzigde detectorstatussen volgens het DS E22_DETECTIESTATUSWIJZIGING + 1{ X2_DETECTOR_ID + E146_DET_STATUS_VOLGENS_DS }8] Opmerkingen
Code : Naam :
F13 MSI/MUS_STAND_IN_OS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving De stand van de MUS of de stand van een of meer MSI's zoals geregistreerd in het OS. Structuur F13.1_MSI_STAND_IN_OS F13.2_MUS_STANDJN_OS Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
492
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
F13.1 MSI_STAND_IN_OS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving De stand van een of meer MSI's zoals geregistreerd in het OS. Structuur 1{ A38_MSI_NR + E31_MSI_STAND_IN_OS }8 Opmerkingen
Code: Naam :
F13.2 MUS_STAND_IN_OS
Wijz.datum : 31/03/1994 Status : ACC
Omschrijving De stand van de MUS zoals vastgelegd in het OS. Structuur E128_MUS_STAND_IN_OS Opmerkingen
Code : Naam :
F14 MSI_STAND/STATUS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Een stand of status afkomstig van een MSI. Structuur A38_MSI_NR + [ E133_MSI_STAND_VOLGENS_MSI + ( E185_TE_REAL_STAND_VOLGENS_MSI ) I A45_MSI_LAMPCODE + E28_MSI_LAMPSTATUS I E911_FATAL_OUTPUT_ERROR_MSI I E35_NON_FATAL_OUTPUT_ERROR I E136_LICHTINT_STAND_VOLGENS_MSI ] Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
493
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F16 AID_AANBEVELINGEN
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving De meest recente AID-aanbevelingen per verkeersstroom. Structuur 1{ A216_VERKEERSSTROOM_NR + E152_AID_AANBEVELING_VKS }4 Opmerkingen
Code : Naam :
F17 DS_EN_DETECTORSTATUSSEN
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving De DS-communicatiestatus van elk DS van het OS plus de detectorstatus volgens het DS van elke detector van het OS of de detectorstatus in verband met operatoropdrachten plus de detectorstatus in verband met beelden van elke detector van het OS. Structuur [ 1{ X3_DETECTORSTATION_ID + E147_DS_COMMUNICATIESTATUS + 1{ X2_DETECTORJD + E146_DET_STATUS_VOLGENS_DS }8 }4I 1{ X2_DETECTOR_ID+ E17_DET_STATUS_OPA + E19_DET_STATUS_BEELD }32] Opmerkingen
Code : Naam :
F18 MSI_STANDOPDR_LOKALE_AID
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving De MSI-standopdrachten zoals bepaald in het kader van de AIDverwerking in het OS. Structuur 1{ A38_MSIJMR + E15_STAND_VOOR_MSI_LOKALE_AID }8 Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
494
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
F19 DS_OF_DETECTORSTATUSSEN
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Een actuele DS-communicatiestatus of actuele detectorstatussen. Structuur [ X3_DETECTORSTATION_ID + E147_DS_COMMUNICATIESTATUS I X2_DETECTOR_ID + E146_DET_STATUS_VOLGENS_DS I X2_DETECTOR_ID + E146_DET_STATUS_VOLGENS_DS + E17_DET_STATUS_OPA + E19_DET_STATUS_BEELD I 1{ X2_DETECTORJD + E146_DET_STATUS_VOLGENS_DS }8] Opmerkingen
Code: Naam :
F20 MSLSTANDOPDRACHTJJB
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Een MSI-standopdracht afkomstig van een LIB. Structuur A217_LIB_NR + E24_STAND_VOOR_MSI_LIB Opmerkingen
Code : Naam :
F23 TIJD_CS/MODE_OPDR/COMM_CS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Het tijdstip volgens de absolute CS-klok, een OS-mode-opdracht of de melding van een communicatie time out met het CS. Structuur [
E52_OS_MODE_TE_REALISEREN I E53_COMMUNICATIE_CS_TIME_OUT I E158_TIJD_CS_KLOK]
Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
495
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F24 OS_MODE/STATUSSEN
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving De OS-mode, de OS-mode voorzien van de wijzigingsindicaties voor OS-statussen of een OS-status en indicaties met betrekking tot deze gegevens zoals vast te leggen in het OS.
Structuur [ E16_OS_MODE_IN_OS + ( E183_FATALE_FOUT_IN_OS_IND + E22_DETECTIESTATUSWIJZIGING + E30_MSI_STANDWIJZIGING + E33_MSI_LAMP_STATUSWÏJZIGING + E131_MUS_STANDWIJZIGING_AUT + E135_MSI_LICHTINT_STANDWIJZ + E155_OS_STATUSWIJZIGING + E157_MSLSTATUSWIJZIGING ) I E155_OS_STATUSWIJZIGING + [ E120_TIJDBERICHT_NODIG_INDI E183_FATALE_FOUT_IN_OS_IND I E63_HOOFD_OF_NOODVOEDING I E55_NOODVOEDING_AANWEZIG_IND ] ] Opmerkingen
Code : Naam :
F25 MSI/MUS_OPDRACHT_CS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving MSI-standopdrachten in verband met operatormaatregelen, MSI-standopdrachten in verband met AID, een MSI-standopdracht met betrekking tot lichtintensiteit, een MSI-testopdracht of een MUS-standopdracht, als gevolg van een opdracht afkomstig van het CS. Structuur F25.1_MSI_STANDOPDRACHTEN_CS F25.2_MSI_OPDRACHT_CS F25.3_MUS_STANDOPDRACHT_CS Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
496
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F25.1 MSI_STANDOPDRACHTEN_CS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving MSI-standopdrachten in verband met operatormaatregelen of MSIstandopdrachten in verband met AID, als gevolg van een opdracht afkomstig van het CS. Structuur 1{ A38_MSI_NR + [ E25_STAND_VOOR_MSI_CS_OPA I E175_STAND_VOOR_MSI_CS_AID ] }8 Opmerkingen
Code : Naam :
F25.2 MSI_OPDRACHT_CS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Een MSI-standopdracht met betrekking tot lichtintensiteit of een MSItestopdracht afkomstig van het CS. Structuur [ E96_MSI_LICHTINT_STAND_TE_REAL I E39_MSI_TEST_OPDRACHT ] Opmerkingen
Code : Naam :
F25.3 MUS_STANDOPDRACHT_CS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Een MUS-standopdracht als gevolg van een opdracht afkomstig van het CS. Structuur E97_STAND_VOOR_MUS_TE_REAL Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
497
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F26 OPDRACHT_VOOR_MSI
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Een opdracht van het OS aan een MSI. Structuur [ E153_ACT/DEACT_OPDRI 1{ A38_MSI_NR+ t E39_MSI_TEST_OPDRACHT I E29_TE_REAL_STAND_VOOR_MSI I E96_MSI_LICHTINT_STAND_TE_REAL ] }8] Opmerkingen
Code : Naam :
F27 STANDOPDRACHT_MUS
Wijz.datum : 31/03/1994 Status : ACC
Omschrijving Een standopdracht die wordt gegeven aan een MUS. Structuur E43_STAND_VOOR_MUS Opmerkingen
Code : Naam :
F28 MSI_STANDEN_TBV_BIV
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Actuele MSI-standen exclusief flasherinformatie die worden doorgegeven aan de op het OS aangesloten BIV's. Structuur 1{ A212_BIV_NR + 1{ A38_MSI_NR + E138_MSI_STAND_VOOR_BIV }8 }4 Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
498
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F29 MSI/MUS_STAND/STATUS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Gegevens over standen en statussen van MSI's en MUS. Structuur
F29.2_MSI_STANDEN/STATUSSEN/IND F29.3_GEG_MUS_STAND Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
499
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F29.2 MSLSTANDEN/STATUSSEN/IND
Wijz.datum : 13/10/1995 Status : ACC
Omschrijving Te registreren standen, statussen of indicaties met betrekking tot MSI's. Structuur
[
(
1{ A38_MSI_NR+ E31_MSI_STANDJN_OS + E34_FATAL_OUTPUT_ERROR + E35_NON_FATAL_OUTPUT_ERROR + 1{ A45_MSI_LAMPCODE + E28_MSI_LAMPSTATUS }16 }8 + 1{ A217_LIB_NR + E84_LIB_NIET_BLANK_IND }4 + E38_ALTERNATIEVE_MSI_STAND_IND + E27_LOKALE_AID_NIET_BLANK_IND + E40_MSI_LICHTINT_STAND_IN_OS I A38_MSI_NR + E31_MSI_STAND_IN_OS + E38_ALTERNATIEVE_MSI_STAND_IND ) + E30_MSI_STANDWIJZIGING I 1{ A38_MSI_NR+ E31_MSI_STAND_IN_OS }8 + 1{ A217_LIB_NR + E84_LIB_NIET_BLANK_IND }4 + E27_LOKALE_AID_NIET_BLANK_IND + E38_ALTERNATIEVE_MSI_STAND_IND + E30_MSI_STANDWIJZIGING I A38_MSI_NR + A45_MSI_LAMPCODE + E28_MSI_LAMPSTATUS + E33_MSI_LAMP_STATUSWIJZIGING I A38_MSI_NR + E34_FATAL_OUTPUT_ERROR + E157_MSI_STATUSWIJZIGING I A38_MSI_NR + E35_NON_FATAL_OUTPUT_ERROR + E157_MSI_STATUSWIJZIGING I E40_MSI_LICHTINT_STAND_IN_OS + E135_MSIJJCHTINT_STANDWIJZ ]
Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
500
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F29.3 GEG_MUS_STAND
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving In het OS te registreren (gegevens over) de MUS-stand. Structuur E128_MUS_STAND_IN_OS + • ( E131_MUS_STANDWIJZIGING_AUT) Opmerkingen
Code : Naam :
F30 BERICHT_VAN_CS_NAAR_OS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Een tijdbericht, een opdracht of een verzoek om gegevens, afkomstig van het CS. Structuur E67_BERICHTOMSCHRIJVING + ([E158_TUD_CS_KLOKI 1{ A38_MSI_NR + E25_STAND_VOOR_MSI_CS_OPA }8I 1{ A38_MSI_NR + E175_STAND_VOOR_MSI_CS_AID }8I E52_OS_MODE_TE_REALISEREN I 1{ X2_DETECTOR_ID+ E98_DET_STATUS_OPA_TE_REAL }32I 1{ X2_DETECTOR_ID+ E99_DET_STATUS_BEELD_TE_REAL }32I E96_MSI_LICHTINT_STAND_TE_REAL I E97_STAND_VOOR_MUS_TE_REAL ] ) Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
501
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F31 BERICHT_VAN_OS_NAAR_CS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Een bevestiging van de ontvangst van een opdracht dan wel gegevens die door het OS aan het CS worden gezonden. Structuur X7_ONDERSTATION_ID + E67_BERICHTOMSCHRIJVING + [ [ reactie op een opdracht 1{ A38_MSI_NR + E25_STAND_VOOR_MSI_CS_OPA }8 + E91_UITVOERING_OPDRACHT_IND I 1{ A38_MSI_NR+ E175_STAND_VOOR_MSI_CS_AID }8 + E91_UITVOERING_OPDRACHT_IND I E52_OS_MODE_TE_REALISEREN I 1{ X2_DETECTOR_ID+ E98_DET_STATUS_OPA_TE_REAL }32I 1{ X2_DETECTOR_ID+ E99_DET_STATUS_BEELD_TE_REAL }32I E96_MSI_LICHTINT_STAND_TE_REAL I E97_STAND_VOOR_MUS_TE_REAL I E91_UITVOERING_OPDRACHT_IND ] I [
reactie op een verzoek E16_OS_MODE_IN_OS I 1{ A216_VERKEERSSTROOM_NR + E152_AID_AANBEVELING_VKS }4I E33_MSI_LAMP_STATUSWIJZIGING + E157_MSI_STATUSWIJZIGING + E30_MSI_STANDWIJZIGING + E135_MSI_LICHTINT_STANDWIJZ + E131_MUS_STANDWIJZIGING_AUT + E22_DETECTIESTATUSWIJZIGING + E155_OS_STATUSWIJZIGING I 1{ A38_MSI_NR + 1{ A45_MSI_LAMPCODE+ E28_MSI_LAMPSTATUS }16 }8I
Specificatie Onderstation MTM-2
502
Deel V Bijlagen
1{ A38_MSI_NR+ E34_FATAL_OUTPUT_ERROR + E35_NON_FATAL_OUTPUT_ERROR }8I E38_ALTERNATIEVE_MSI_STAND_IND + E27_LOKALE_AID_NIET_BLANK_IND + 1{ A217_LIB_NR + E84_LIB_NIET_BLANK_IND }4 + 1{ A38_MSIJMR + E31_MSI_STANDJN_OS }8I E40_MSLLICHTINT_STAND_IN_OS I E128_MUS_STAND_IN_OS I 1{ X3_DETECTORSTATION_ID + E147_DS_COMMUNICATIESTATUS + 1{ X2_DETECTOR_ID+ E17_DET_STATUS_OPA + E19_DET_STATUS_BEELD + E146_DET_STATUS_VOLGENS_DS }8 }4I E63_HOOFD_OF_NOODVOEDING + E55_NOODVOEDING_AANWEZIG_IND + E120_TIJDBERICHT_NODIG_IND + E123_KOUDE_START_MELDEN_IND + E183_FATALE_FOUT_IN_OS_IND I 1{ X2_DETECTOR_ID+ E20_MINUUTSNELHEID + E21_MINUUTINTENSITEIT }32I 1{ X2_DETECTOR_ID + E68_SNELHEID_LAATSTE_VOERTUIG }32I A141_OS_CONFIGURATIENR_IN_OS + E94_OS_SOFTWARE_VERSIENR_IN_OS ] ] Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
503
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F33 SNELHEIDS/INTENS_GEG_TBV_CS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Gegevens over snelheid en intensiteit ten behoeve van het CS. Structuur
[
1{ X2_DETECTOR_ID + E20_MINUUTSNELHEID + E21_MINUUTINTENSITEIT }32I 1{ X2_DETECTORJD + E68_SNELHEID_LAATSTE_VOERTUIG }32]
Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
504
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
F34 STANDEN/STATUSSEN/OS_MODE
Wijz.datum : 13/10/1995 Status : ACC
Omschrijving (Gegevens over) standen, statussen en/of de OS-mode zoals vastgelegd in het OS. Structuur
[
E16_OS_MODE_IN_OS I 1{ X2_DETECTOR_ID + E17_DET_STATUS_OPA }32I 1{ X2_DETECTOR_ID + E19_DET_STATUS_BEELD }32I 1{ A38_MSI_NR+ E31_MSI_STAND_IN_OS }8I E33_MSI_LAMP_STATUSWIJZIGING + E157_MSI_STATUSWIJZIGING + E30_MSI_STANDWIJZIGING + E135_MSI_LICHTINT_STANDWIJZ + E131_MUS_STANDWIJZIGING_AUT + E22_DETECTIESTATUSWIJZIGING + E155_OS_STATUSWIJZIGING I 1{ A38_MSI_NR + 1{ A45_MSIJ-AMPCODE+ E28_MSIJ_AMPSTATUS }16 }8I 1{ A38_MSI_NR+ E34_FATAL_OUTPUT_ERROR + E35_NON_FATAL_OUTPUT_ERROR }8I E38_ALTERNATIEVE_MSI_STAND_IND + E27_LOKALE_AID_NIET_BLANKJND + 1{ A217_LIB_NR + E84_LIB_NIET_BLANK_IND }4 + 1{ A38_MSI_NR + E31_MSI_STAND_IN_OS }8I E40_MSI_LICHTINT_STAND_IN_OS I E128_MUS_STAND_IN_OS I 1{ X3_DETECTORSTATIONJD+ E147_DS_COMMUNICATIESTATUS + 1{ X2_DETECTOR_ID+
Specificatie Onderstation MTM-2
505
Deel V Bijlagen
E17_DET_STATUS_OPA + E19_DET_STATUS_BEELD + E146_DET_STATUS_VOLGENS_DS }8 }4I E63_HOOFD_OF_NOODVOEDING + E55_NOODVOEDING_AANWEZIGJND + E120_TIJDBERICHT_NODIG_IND + E123_KOUDE_START_MELDEN_IND + E183_FATALE_FOUT_IN_OS_IND I E94_OS_SOFTWARE_VERSIENRJN_OS ] Opmerkingen
Code : Naam :
F35 DET_STATUSGEG_OF_MELDGEG
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Gegevens over actuele detectorstatussen in verband met operatoropdrachten, gegevens over actuele detectorstatussen in verband met beelden, een wijzigingsindicatie voor gegevens die aan het CS zijn doorgegeven of gegevens over het al dan niet gemeld zijn van een koude start. Structuur [ gegevens over detectorstatussen E22_DETECTIESTATUSWIJZIGING + 1{ X2_DETECTOR_ID + [ E17_DET_STATUS_OPAI E19_DET_STATUS_BEELD ] }32I wijzigingsindicatie [ E33_MSI_LAMP_STATUSWIJZIGING I E157_MSLSTATUSWIJZIGING I E30_MSI_STANDWIJZIGING I E135_MSI_LICHTINT_STANDWIJZ I E131_MUS_STANDWIJZIGING_AUT I E22_DETECTIESTATUSWIJZIGING I E155_OS_STATUSWIJZIGING ] I gegevens over gemelde uitvoering koude start E123_KOUDE_START_MELDEN_IND + E155_OS_STATUSWIJZIGING ] Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
506
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F36 CGG_OS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving De configuratiegegevens die het OS nodig heeft. Structuur F36.1_CONFGEG_TBV_SIGNALERING F36.2_CONFGEG_TBV_RESEARCH F36.3_CONFGEG_TBV_MONITORING Opmerkingen
Code : Naam :
F36.1 CONFGEG_TBV_SIGNALERING
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving De configuratiegegevens die het OS nodig heeft ten behoeve van de functie Signalering. Structuur F36.1.1_CONFGEG_TBV_COMM/BEH_DS F36.1.2_CONFGEG_TBV_AID_VERW F36.1.3_CONFGEG_TBV_SI_VERW F36.1.4_CONFGEG_TBV_SYSBEH_OS F36.1.5_CONFGEG_TBV_AANST_MSI F36.1.6_CONFGEG_TBV_COMM_MET_CS Opmerkingen
Code: Naam :
F36.1.1 CONFGEG_TBV_COMM/BEH_DS
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Omschrijving De configuratiegegevens die het OS nodig heeft voor het verwerken van berichten afkomstig van een bepaald DS. Structuur A226_OS_ACTIEF_VOOR_RES_IND + A176_STANDAARD_RIJRICHTING + X3_DETECTORSTATION_ID + 1{ X2_DETECTOR_ID + ( Z367_DETECTORGEBRUIK_VOOR_MON ) }8 Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
507
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F36.1.2 CONFGEG_TBV_AID_VERW
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving De configuratiegegevens die het OS nodig heeft in het kader van de AID-verwerking in het OS. Structuur F36.1.2.1_CONFGEG_TBV_CLASSIF F36.1.2.2_CONFGEG_TBV_AANB F36.1.2.3_CONFGEG_TBV_AID_IN_OS Opmerkingen
Code : Naam :
F36.1.2.1 CONFGEG_TBV_CLASSIF
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Omschrijving De configuratiegegevens die het OS nodig heeft voor het bepalen van afgevlakte rijtijden en AID-classificaties in het kader van de AID-verwerking in het OS. Structuur A112_V_MIN_VOOR_AID + A119_RIJTIJDEN_MIN_VOOR_AID + 1{ X3_DETECTORSTATION_ID + 1{ X2_DETECTORJD + ( A216_VERKEERSSTROOM_NR) + A117_T_AFVLAKFACTOR_SNELLER_AID + A118_T_AFVLAKFACTOR_TRAGER_AID + A113_V_BOVENGRENS_HOOG_AID + A114_V_BOVENGRENS_LAAG_AID + A115_V_ONDERGRENS_HOOG_AID + A116_V_ONDERGRENS_LAAG_AID + ( Z367_DETECTORGEBRUIK_VOOR_MON ) }8 }4 Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
508
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
F36.1.2.2 CONFGEG_TBV_AANB
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Omschrijving De configuratiegegevens die het OS nodig heeft voor het bepalen van AID-aanbevelingen in het kader van de AID-verwerking in het OS. Structuur A226_OS_ACTIEF_VOOR_RES_IND + 1{ X3_DETECTORSTATION_ID+ 1{ X2_DETECTOR_ID+ ( A216_VERKEERSSTROOM_NR) }8 }4 + 1{ A216_VERKEERSSTROOM_NR + 1{ A177_AID_VERHOGING_DETRAAI + 1{ X2_DETECTOR_ID 8} }32 }4 + 1{ A73JNCIDENTCLASSIFICATIEREEKS + A74_ADVIESSTANDWAARDE }165 Opmerkingen
Code: Naam :
F36.1.2.3 CONFGEG_TBV_AID_IN_OS
Wijz.datum : 13/10/1995 Status : ACC
Omschrijving De configuratiegegevens die het OS nodig heeft voor het bepalen van MSI-standopdrachten in het kader van de AID-verwerking in het OS. Structuur 1{ A216_VERKEERSSTROOM_NR + A106_V_INVLOED_VAN_RECHTER_VKS + A107_V_INVLOED_VAN_UNKER_VKS + 1{ A110_V_MAX_VOOR_SIGNALERING + 1{ A38_MSI_NR + ( 4{ A45_MSI_LAMPCODE }4) }2 }8 }4 Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
509
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F36.1.3 CONFGEG_TBV_SI_VERW
Wijz.datum : 13/10/1995 Status : ACC
Omschrijving De configuratiegegevens die het OS nodig heeft voor het berekenen van gegevens over snelheid en intensiteit. Structuur 1{ X3_DETECTORSTATION_ID+ A214_SI_VERSTREKKEN_AAN_CSJND + 1{ X2_DETECTORJD }8 }4 Opmerkingen
Code : Naam :
F36.1.4 CONFGEG_TBV_SYSBEH_OS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving De configuratiegegevens die het OS nodig heeft voor het uitvoeren van het systeembeheer in het OS. Structuur A226_OS_ACTIEF_VOOR_RESJND + 1{ X2_DETECTOR_ID+ ( Z367_DETECTORGEBRUIK_VOOR_MON) }32 Opmerkingen
Code : Naam :
F36.1.5 CONFGEG_TBV_AANST_MSI
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving De configuratiegegevens die het OS nodig heeft voor het combineren van MSI-standopdrachten en het aansturen en beheren van de MSI's. Structuur F36.1.5.1_CONFGEG_TBV_COMB_MSI F36.1.5.2_CONFGEG_TBV_AANST_MSI Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
510
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
F36.1.5.1 CONFGEG_TBV_COMB_MSI
Wijz.datum : 13/10/1995 Status : ACC
Omschrijving De configuratiegegevens die het OS nodig heeft voor het combineren van MSI-standopdrachten en het aansturen en beheren van de MSI's. Structuur 1{ A20_RIJSTROOKNR + A110_V_MAX_VOOR_SIGNALERING + 1{ A38_MSI_NR + 1{ A45_MSI_LAMPCODE }16 }2 }8 + 1{ A217_LIB_NR + 1{ A218_MSI_STAND_LIB_TOEGESTAAN }15 }4 Opmerkingen
Code : Naam :
F36.1.5.2 CONFGEG_TBV_AANST_MSI
Wijz.datum : 13/10/1995 Status : ACC
Omschrijving De configuratiegegevens die het OS nodig heeft voor het aansturen en beheren van MSI's. Structuur A226_OS_ACTIEF_VOOR_RESJND + 1{ A217JJB_NR }4 + 1{ A212_BIV_NR }4 + 1{ A38_MSI_NR+ 1{ A45_MSI_LAMPCODE }16 }8 Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
511
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F36.1.6 CONFGEG_TBV_COMM_MET_CS
Wijz.datum : 13/10/1995 Status : ACC
Omschrijving De configuratiegegevens die het OS nodig heeft voor het verzorgen en controleren van de communicatie met het CS. Structuur X7_ONDERSTATION_ID + A141_OS_CONFIGURATIENR_IN_OS + A226_OS_ACTIEF_VOOR_RESJND + 1{ A217_LIB_NR }4 + 1{ A216_VERKEERSSTROOM_NR + 1{ A20_RIJSTROOKNR + 1{ A38_MSI_NR + A42_RIJBAANCODE + 1{ A45_MSI_LAMPCODE }16 }2 }8 }4 + 1{ X3_DETECTORSTATION_ID + A214_SI_VERSTREKKEN_AAN_CS_IND + 1{ X2_DETECTOR_ID+ ( Z367_DETECTORGEBRUIK_VOOR_MON) }8 }4 Opmerkingen
Code : Naam :
F36.2 CONFGEG_TBV_RESEARCH
Wijz.datum : 13/10/1995 Status : ACC
Omschrijving De configuratiegegevens die het OS nodig heeft ten behoeve van de functie Research. Structuur X7_ONDERSTATION_ID + A141_OS_CONFIGURATIENR_IN_OS + 1{ A216_VERKEERSSTROOM_NR + 1{ A38_MSI_NR }8 }4 + 1{ X3_DETECTORSTATIONJD + 1{ X2_DETECTOR_ID }8 }4 Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
512
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F36.3 CONFGEG_TBV_MONITORING
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Omschrijving De configuratiegegevens die het OS nodig heeft ten behoeve van de functie Monitoring. Structuur gegevens over detectoren die worden gebruikt voor Monitoring A176_STANDAARD_RIJRICHTING + 1{ X3_DETECTORSTATION_ID + 1{
1{ A192_VTGCAT_CODE + A194_VOERTUIGLENGTE_BOVENGRENS + A195_VOERTUIGLENGTE_ONDERGRENS }5 + 1{ X2_DETECTOR_ID+ A196_BPS_AANDUIDINGSCODE_DET + A197_V_MIN_SPOOKRIJDER + A198_BEDEKTIJDQUOTIENT_MAX_SR + A199_LENGTE_V_PRODUKT_MAX_SR + }8 }8 }4 Opmerkingen
Code : Naam :
F38 OS_MODE
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving De OS-mode zoals deze bekend is in het OS. Structuur E16_OS_MODE_IN_OS Opmerkingen
Code : Naam :
F82 AID_CLASSIFICATIES
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving De AID-dassificatie van elke detector die wordt gebruikt voor AID waarvan de AID-classificatie is gewijzigd. Structuur 1{ X2_DETECTOR_ID + E4_AID_CLASSIFICATIE }32 Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
513
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F103 GECOMB_MSI_STANDOPDR_IND
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Gecombineerde MSI-standopdrachten met verschillende indicaties. Structuur 1{ A38_MSI_NR + E26_STAND_VOOR_MSI_COMB }8 + E27_LOKALE_AID_NIET_BLANKJND + 0{ A217JJBJMR + E84_LIB_NIET_BLANK_IND }4 Opmerkingen
Code : Naam :
F106 AID_AANBEVELINGEN_TBV_CS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving De meest recente AID-aanbeveling per verkeersstroom bij het OS.
Structuur 1{ A216_VERKEERSSTROOM_NR + E152_AID_AANBEVELING_VKS }4 Opmerkingen
Code : Naam :
F107 SNELHEIDS/INTENSITEITSGEG
Wijz.datum : 13/10/1995 Status : ACC
Omschrijving De snelheid van het laatst gepasseerde voertuig van één of alle detectoren van het OS of de minuutsnelheid en -intensiteit van elke detector van het OS die behoort tot een DS waarvoor het OS gegevens over minuutsnelheid en -intensiteit aan het CS moet kunnen verstrekken. Structuur [ 1{ X2_DETECTOR_ID+ E68_SNELHEID_LAATSTE_VOERTUIG }32I 1{ X2_DETECTOR_ID + E20_MINUUTSNELHEID + E21_MINUUTINTENSITEIT }32I X2_DETECTOR_ID + E68_SNELHEID_LAATSTE_VOERTUIG ] Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
514
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
F116 MUS_STAND
Wijz.datum : 31/03/1994 Status : ACC
Omschrijving Een MUS-stand afkomstig van een MUS. Structuur E132_MUS_STAND_VOLGENS_MUS Opmerkingen
Code: Naam :
F118 Wijz.datum : 27/04/1995 OS_MODE/OS_OF_DETSTATUSSEN Status : ACC
Omschrijving De OS-mode, de detectorstatus in verband met operatoropdrachten plus de detectorstatus in verband met beelden van elke detector van het OS, de indicatie die aangeeft of een tijdbericht nodig is of de aanduiding van de voedingsbron waar het OS op draait. Structuur [ E16_OS_MODE_IN_OSI 1{ X2_DETECTOR_ID+ E17_DET_STATUS_OPA + E19_DET_STATUS_BEELD }32I E120_TIJDBERICHT_NODIG_IND I E63_HOOFD_OF_NOODVOEDING ] Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
515
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F119 RESEARCHOPDRACHT
Wijz.datum : 13/10/1995 Status : ACC
Omschrijving Een opdracht met betrekking tot de functie Research in het onderstation, afkomstig van RES. Structuur E140_OPDRACHTSOORT_RES + E180_CONTROLENUMMER_RES + ( indicaties voor voortdurend verstrekken 1{ X2_DETECTORJD + E186_VERSTREKKEN_IND }32) + (
indicaties voor bufferen 1{ X2_DETECTOR_ID+ E187_BUFFEREN_IND }32)
Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
516
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F120 RESEARCHGEGEVENS_OF_INFO
Wijz.datum : 13/10/1995 Status : ACC
Omschrijving Een bericht met researchgegevens of een bericht met aanvullende informatie ten behoeve van RES. Structuur
X7_ONDERSTATION_ID + E181_SOORT_BERICHT_AAN_RES + t initieel statusgegevensbericht A141_OS_CONFIGURATIENR_IN_OS + E179_TIJD_ONTVANGST_RES_BERICHT I statusgegevensbericht E180_CONTROLENUMMER_RES + A141_OS_CONFIGURATIENR_IN_OS + E179_TIJD_ONTVANGST_RES_BERICHT + E140_OPDRACHTSOORT_RES + E180_CONTROLENUMMER_RES + 1{ X2_DETECTOR_ID + E186_VERSTREKKEN_IND }32 + 1{ X2_DETECTOR_ID+ E187_BUFFEREN_IND }32I synchronisatiegegevensbericht E180_CONTROLENUMMER_RES + E179_TIJD_ONTVANGST_RES_BERICHT I regulier bericht met researchgegevens: E180_CONTROLENUMMER_RES + E184_RESEARCHGEGEVENSGROEPSCODE + [ Afzonderlijke gegevensgroepen: bericht over beginstand toestandsgegevens E179_TIJD_ONTVANGST_RES_BERICHT + E16_OS_MODE_IN_OS + 1{ A38_MSI_NR + E31_MSI_STAND_IN_OS }8 + 0{ X3_DETECTORSTATION_ID + E147_DS_COMMUNICATIESTATUS + 1{ X2_DETECTOR_ID + E17_DET_STATUS_OPA + E19_DET_STATUS_BEELD + E146_DET_STATUS_VOLGENS_DS }8 }4I bericht over een volledige meting X2_DETECTOR_ID + E13_TIJD_EINDE_VTGPASSAGE + E129_RIJRICHTING_VOLGENS_DET + E1_RIJTIJD + E5 BEDEKKINGSTIJD_LUS I
Specificatie Onderstation MTM-2
517
Deel V Bijlagen
bericht over een omdraaimeting X2_DETECTORJD + E13_TIJD_EINDE_VTGPASSAGE + E129_RIJRICHTING_VOLGENS_DET + E1_RIJTIJD + E145_BEDEKKINGSTIJD_2E_LUS + E13O_BEDEKKINGSTIJD_1E_LUS I bericht over een onvolledige meting X2_DETECTOR_ID + E141_TIJD_ONTVANGST_DS_BERICHT + E5_BEDEKKINGSTIJD_LUS I bericht over een afgekeurde meting X2_DETECTOR_ID + E141_TIJD_ONTVANGST_DS_BERICHT I bericht over een tijd sinds de laatste DS-klokpuls X3_DETECTORSTATION_ID + E141_T1JD_ONTVANGST_DS_BERICHT + E148_TIJD_SINDS_DS_KLOKPULS I bericht over het begin van een incidentperiode E143_TIJD_BEGINJNCIDENTPERIODEI bericht over het einde van een incidentperiode E144_TIJD_EINDE_INCIDENTPERIODEI bericht over een gewijzigde OS-mode E142_TIJD_WIJZ_TOESTANDSGEG + E16_OS_MODE_IN_OSI bericht over de MSI-standen van alle MSI's van het OS E142_TIJD_WIJZ_TOESTANDSGEG + 1{ A38_MSI_NR + E31_MSI_STAND_IN_OS }8I bericht over DS-communicatiestatussen E142_TIJD_WIJZ_TOESTANDSGEG + 1{ X3_DETECTORSTATION_ID+ E147_DS_COMMUNICATIESTATUS }4I bericht over een gewijzigde detectorstatus volgens het DS E142_TIJD_WIJZ_TOESTANDSGEG + X2_DETECTOR_ID + E146_DET_STATUS_VOLGENS_DS I bericht over detectorstatussen in verband met operatoropdrachten E142_TIJD_WIJZ_TOESTANDSGEG + 1{ X2_DETECTOR_ID+ E17_D ET_STATU S_O PA }32I
Specificatie Onderstation MTM-2
518
Deel V Bijlagen
bericht over detectorstatussen in verband met beelden E142_TIJD_WIJZ_TOESTANDSGEG + 1{ X2_DETECTOR_ID + E19_DET_STATUS_BEELD }32I bericht over het verzetten van de absolute OS-klok E149_TIJD_VOOR_VERZET_OS_KLOK + E150_TIJD_NA_VERZET_OS_KLOK I spoedberichten met researchgegevens: E180_CONTROLENUMMER_RES + [ Afzonderlijke gegevensgroepen: spoedbericht over het begin van een incidentperiode E143_TIJD_BEGIN_INCIDENTPERIODEI spoedbericht over het einde van een incidentperiode E144_TIJD_EINDE_INCIDENTPERIODE ] I bericht met de inhoud van de buffer met researchgegevens: E180_CONTROLENUMMER_RES + 0{ gebufferde researchgegevens in ontvangstvolgorde beginstand toestandsgegevens E184_RESEARCHGEGEVENSGROEPSCODE + E179_TIJD_ONTVANGST_RES_BERICHT + E16_OS_MODE_IN_OS + 1{ A38_MSI_NR + E31_MSI_STAND_IN_OS }8 + 0{ X3_DETECTORSTATION_ID + E147_DS_COMMUNICATIESTATUS + 1{ X2_DETECTOR_ID+ E17_DET_STATUS_OPA + E19_DET_STATUS_BEELD + E146_DET_STATUS_VOLGENS_DS }8 }4 + overige gebufferde researchgegevenseenheden 0{ E184_RESEARCHGEGEVENSGROEPSCODE + [ X2_DETECTORJD + E13_TIJD_EINDE_VTGPASSAGE + E129_RIJRICHTING_VOLGENS_DET + E1_RIJTIJD + E5_BEDEKKINGSTIJD_LUS I X2_DETECTOR_ID + E13_TIJD_EINDE_VTGPASSAGE + E129_RIJRICHTING_VOLGENS_DET + E1_RIJTIJD + E145_BEDEKKINGSTIJD_2E_LUS + E130_BEDEKKINGSTIJD_1E_LUS I X2_DETECTOR_ID + E141_TIJD_ONTVANGST_DS_BERICHT + E5_BEDEKKINGSTIJD_LUS I
Specificatie Onderstation MTM-2
519
Deel V Bijlagen
X2_DETECTOR_ID + E141_TIJD_ONTVANGST_DS_BERICHT I X3_DETECTORSTATION_ID + E141_TIJD_ONTVANGST_DS_BERICHT + E148_TIJD_SINDS_DS_KLOKPULS I E143_TIJD_BEGINJNCIDENTPERIODE I E144_TIJD_EINDE_INCIDENTPERIODEI E142_TIJD_WIJZ_TOESTANDSGEG + E16_OS_MODE_IN_OS I E142_TIJD_WIJZ_TOESTANDSGEG + 1{ A38_MSI_NR+ E31_MSI_STAND_IN_OS }8I E142_TUD_WIJZ_TOESTANDSGEG + 1{ X3_DETECTORSTATIONJD + E147_DS_COMMUNICATIESTATUS }4I E142_TIJD_WIJZ_JOESTANDSGEG + X2_DETECTOR_ID + E146_DET_STATUS_VOLGENS_DS I E142_TIJD_WIJZ_TOESTANDSGEG + 1{ X2_DETECTOR_ID+ E17_DET_STATUS_OPA }32I E142_TIJD_WIJZ_TOESTANDSGEG + 1{ X2_DETECTORJD+ E19_DET_STATUS_BEELD }32I E149_TIJD_VOOR_VERZET_OS_KLOK + E150_TIJD_NA_VERZET_OS_KLOK ] }n }m] Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
520
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
F121 ACT/DEACT_OF_GEG_TBV_RES
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Een opdracht tot het activeren of deactiveren van de functie Research in het onderstation of dynamische gegevens ten behoeve van de functie Research in het onderstation. Structuur F121.1_STATUSSEN_OF_DS_BERICHT F121.2_AID_AANBEVELINGEN F121.3_DET_STATUSSEN_OPA/BEELD F121.4_ACT/DEACT_MODE_KLOKGEG F121.5_MSI_STANDEN Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
521
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F121.1 STATUSSEN_OF_DS_BERICHT
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Een gewijzigde DS-communicatiestatus, gewijzigde detectorstatussen volgens het DS of een van een detectorstation afkomstig bericht. Structuur [ gewijzigde DS-communicatiestatus X3_DETECTORSTATION_ID + E147_DS_COMMUNICATIESTATUS I gewijzigde detectorstatussen volgens het DS 1{ X2_DETECTOR_ID + E146_DET_STATUS_VOLGENS_DS }8I tijd sinds de laatste DS-klokpuls X3_DETECTORSTATION_ID + E148_TIJD_SINDS_DS_KLOKPULS I volledige meting X2_DETECTOR_ID + E13_TIJD_EINDE_VTGPASSAGE + E129_RIJRICHTING_VOLGENS_DET + E1 .RIJTIJD + E5_BEDEKKINGSTIJD_LUS I omdraaimeting X2_DETECTOR_ID + E13_TIJD_EINDE_VTGPASSAGE + E129_RIJRICHTING_VOLGENS_DET + E1_RIJTIJD + E145_BEDEKKINGSTIJD_2E_LUS + E130_BEDEKKINGSTIJD_1E_LUS I onvolledige meting X2_DETECTOR_ID + E5_BEDEKKINGSTIJD_LUS I afgekeurde meting X2_DETECTOR_ID ] Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
522
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
F121.2 AID_AANBEVEUNGEN
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving De AID-aanbeveling per verkeersstroom voor elke verkeersstroom bij het OS waarvan deze is gewijzigd. Structuur 1{ A216_VERKEERSSTROOM_NR + E152_AID_AANBEVELING_VKS }4 Opmerkingen
Code : Naam :
F121.3 DET_STATUSSEN_OPA/BEELD
Wijz.datum : 13/10/1995 Status : ACC
Omschrijving Gewijzigde detectorstatussen in verband met operatoropdrachten of gewijzigde detectorstatussen in verband met beelden. Structuur [ 1{ X2_DETECTOR_ID+ E17_DET_STATUS_OPA }32I 1{ X2_DETECTORJD + E19_DET_STATUS_BEELD }32] Opmerkingen
Code: Naam :
F121.4 ACT/DEACT_MODE_KLOKGEG
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Een opdracht tot het activeren of deactiveren van de functie Research in het onderstation, de actuele OS-mode of gegevens over het verzetten van de absolute OS-klok. Structuur [ E153_ACT/DEACT_OPDR + ( E16_OS_MODEJN_OS + 1{ X2_DETECTOR_ID+ E17_DET_STATUS_OPA + E19_DET_STATUS_BEELD }32 ) l E16_OS_MODEJN_OS I E149_TIJD_VOOR_VERZET_OS_KLOK + E150_TIJD_NA_VERZET_OS_KLOK ] Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
523
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
F121.5 MSLSTANDEN
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving De MSI-stand van elke matrixsignaalgeverinstallatie van het OS waarvan deze waarvan deze is gewijzigd. Structuur 1{ A38_MSI_NR + E31 _MSI_STAN D J N_OS }8 Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
524
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F122 RESEARCHGEGEVENS
Wijz.datum : 13/10/1995 Status : ACC
Omschrijving In de buffer met researchgegevens in het OS te registreren researchgegevens. Structuur [ beginstand toestandsgegevens E184_RESEARCHGEGEVENSGROEPSCODE + E179_TIJD_ONTVANGST_RES_BERICHT + E16_OS_MODE_IN_OS + 1{ A38_MSI_NR + E31_MSI_STAND_IN_OS }8 + 0{ X3_DETECTORSTATION_ID + E147_DS_COMMUNICATIESTATUS + 1{ X2_DETECTOR_ID+ E17_DET_STATUS_OPA + E19_DET_STATUS_BEELD + E146_DET_STATUS_VOLGENS_DS }8 }4I volledige meting E184_RESEARCHGEGEVENSGROEPSCODE + X2_DETECTOR_ID + E13_TIJD_EINDE_VTGPASSAGE + E129_RIJRICHTING_VOLGENS_DET + E1_RIJTIJD + E5_BEDEKKINGSTIJD_LUS I omdraaimeting E184_RESEARCHGEGEVENSGROEPSCODE + X2_DETECTOR_ID + E13_TIJD_EINDE_VTGPASSAGE + E129_RIJRICHTING_VOLGENS_DET + E1_RIJTIJD + E145_BEDEKKINGSTIJD_2E_LUS + E130_BEDEKKINGSTIJD_1E_LUS I onvolledige meting E184_RESEARCHGEGEVENSGROEPSCODE + X2_DETECTOR_ID + E141_TIJD_ONTVANGST_DS_BERICHT + E5_BEDEKKINGSTIJD_LUS I afgekeurde meting E184_RESEARCHGEGEVENSGROEPSCODE + X2_DETECTOR_ID + E141_TIJD_ONTVANGST_DS_BERICHT I tijd sinds de laatste DS-klokpuls E184_RESEARCHGEGEVENSGROEPSCODE + X3_DETECTORSTATION_ID + E141_TIJD_ONTVANGST_DS_BERICHT + E148 TIJD SINDS_DS_KLOKPULS I
Specificatie Onderstation MTM-2
525
Deel V Bijlagen
begin incidentperiode E184_RESEARCHGEGEVENSGROEPSCODE + E143.TIJD.BEGINJNCIDENTPERIODEI einde incidentperiode E184_RESEARCHGEGEVENSGROEPSCODE + E144_TIJD_EINDE_INCIDENTPERIODEI gegevens over een gewijzigde OS-mode E184_RESEARCHGEGEVENSGROEPSCODE + E142_TIJD_WIJZ_TOESTANDSGEG + E16_OS_MODE_IN_OS I gegevens over de MSI-standen van alle MSI's van het OS E184_RESEARCHGEGEVENSGROEPSCODE + E142_TIJD_WIJZ_TOESTANDSGEG + 1{ A38_MSI_NR + E31_MSI_STAND_IN_OS }8I gegevens over DS-communicatiestatussen E184_RESEARCHGEGEVENSGROEPSCODE + E142_TIJD_WIJZ_TOESTANDSGEG + 1{ X3_DETECTORSTATION_ID+ E147_DS_COMMUNICATIESTATUS }4I gewijzigde detectorstatus(sen) volgens het DS 1{ E184_RESEARCHGEGEVENSGROEPSCODE + E142_TIJD_WIJZ_TOESTANDSGEG + X2.DETECTORJD + E146_DET_STATUS_VOLGENS_DS }8I gegevens over detectorstatussen in verband met operatoropdrachten E184_RESEARCHGEGEVENSGROEPSCODE + E142_TIJD_WIJZ_TOESTANDSGEG + 1{ X2_DETECTORJD+ E17_D ET_STAT U S_O PA }32I gegevens over detectorstatussen in verband met beelden E184_RESEARCHGEGEVENSGROEPSCODE + E142_TIJD_WIJZ_TOESTANDSGEG + 1{ X2_DETECTOR_ID+ E19_DET_STATUS_BEELD }32I OS-klokverzetgegevens E184_RESEARCHGEGEVENSGROEPSCODE + E149_TIJD_VOOR_VERZET_OS_KLOK + E150_TIJD_NA_VERZET_OS_KLOK ] Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
526
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
F123 RESEARCHGEGEVENS
Wijz.datum : 13/10/1995 Status : ACC
Omschrijving Researchgegevens zoals geregistreerd in de buffer met researchgegevens in het OS. Structuur De structuur van deze data flow is gelijk aan het deel van het "bericht met inhoud van de buffer met researchgegevens" dat volgt op E180_CONTROLENUMMER_RES, zoals beschreven bij data flow F120_RESEARCHGEGEVENS_OFJNFO. Opmerkingen
Code: Naam :
F124 MONITORINGGEGEVENS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Gegevens met betrekking tot waarneming van voertuigpassages ter plaatse van een detector die wordt gebruikt voor Monitoring. Structuur A196_BPS_AANDUIDINGSCODE_DET + [ verkeersbericht E161_DATUM_TIJD_BEGIN_BESCHPER + detectiegegevens die los staan van vtgcat E162_WRNDUURJ_BESCHPER + E163_WRNDUUR_V_BESCHPER + E164_VTGWRN_ONVOLL_BESCHPER + E165_VTGWRN_ONBTRW_BESCHPER + E166_DET_ONBTRW_BESCHPER + E182_PUNTBEDEKKINGSTIJD_BESCHPER + E171_CONGESTIE_AANDUIDING_DET + detectiegegevens per voertuigcategorie 0{ A192_VTGCAT_CODE + E168_VTGWRN_BESCHPER_VTGCAT + E169_V_SOM_BESCHPER_VTGCAT + E170_V_SOM_KWDR_BESCHPER_VTGCAT }nl niet-urgente melding E172_GEBEURTENISSOORT_NIET_URG + E173_DATUM_TIJD_GEBEURTENIS I urgente melding E174_GEBEURTENISSOORT_URG + E173_DATUM_TIJD_GEBEURTENIS ] Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
527
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F125 ACT/DEACT_OF_GEG_TBV_MON
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Een opdracht tot het activeren of deactiveren van de functie Monitoring in het onderstation of dynamische gegevens ten behoeve van de functie Monitoring in het onderstation. Structuur F125.1_STATUSSEN_OF_DS_BERICHT F125.2_AID_CLASSIFICATIES F125.3_DET_STATUSSEN_OPA/BEELD F125.4_ACT/DEACT_OF_KLOKGEG Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
528
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
F125.1 STATUSSEN_OF_DS_BERICHT
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Een gewijzigde DS-communicatiestatus, gewijzigde detectorstatussen volgens het DS of een van een detectorstation afkomstig bericht.
[
Structuur gewijzigde DS-communicatiestatus X3_DETECTORSTATIONJD + E147_DS_COMMUNICATIESTATUS I gewijzigde detectorstatussen volgens het DS 1{ X2_DETECTOR_ID+ E146_DET_STATUS_VOLGENS_DS }8I tijd sinds de laatste DS-klokpuls X3_DETECTORSTATION_ID + E148_TIJD_SINDS_DS_KLOKPULS I volledige meting X2_DETECTOR_ID + E13_TIJD_EINDE_VTGPASSAGE + E129_RIJRICHTING_VOLGENS_DET + E1_RIJTIJD + E5_BEDEKKINGSTIJD_LUS I omdraaimeting X2_DETECTOR_ID + E13_TIJD_EINDE_VTG PASSAGE + E129_RIJRICHTING_VOLGENS_DET + E1_RIJTIJD + E145_BEDEKKINGSTIJD_2E_LUS + E130_BEDEKKINGSTIJD_1E_LUS I onvolledige meting X2_DETECTOR_ID + E5_BEDEKKINGSTIJD_LUS I afgekeurde meting X2_DETECTORJD ]
Opmerkingen Het betreft uitsluitend gegevens met betrekking tot of afkomstig van detectorstations en/of detectoren die volgens de configuratiegegevens worden gebruikt in het kader van de functie Monitoring in het onderstation.
Specificatie Onderstation MTM-2
529
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F125.2 AID_CLASSIFICATIES
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving De AID-dassificatie van elke detector die wordt gebruikt voor Monitoring waarvan de AID-classificatie is gewijzigd. Structuur 1{ X2_DETECTORJD+ E4_AID_CLASSIFICATIE }32 Opmerkingen
Code : Naam :
F125.3 DET_STATUSSEN_OPA/BEELD
Wijz.datum : 13/10/1995 Status : ACC
Omschrijving Gewijzigde detectorstatussen in verband met operatoropdrachten of gewijzigde detectorstatussen in verband met beelden. Structuur [ 1{ X2.DETECTORJD + E17_DET_STATUS_OPA }32I 1{ X2_DETECTOR_ID + E19_DET_STATUS_BEELD }32] Opmerkingen De gegevens hebben uitsluitend betrekking op detectoren van het onderstation die worden gebruikt voor Monitoring.
Specificatie Onderstation MTM-2
530
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
F125.4 ACT/DEACT_OF_KLOKGEG
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving Een opdracht tot het activeren of deactiveren van de functie Monitoring in het onderstation of gegevens over het verzetten van de absolute OSklok. Structuur [ E153_ACT/DEACT_OPDR + ( E154_1E_NA_KOUDE_START_IND + 1{ X2.DETECTORJD + E17_DET_STATUS_OPA + E19_DET_STATUS_BEELD }32)l OS-klokverzetgegevens E149_TIJD_VOOR_VERZET_OS_KLOK + E150_TIJD_NA_VERZET_OS_KLOK ] Opmerkingen
Code : Naam :
F126 ACT/DEACT_OF_KLOKGEG
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Omschrijving Een opdracht tot het activeren of deactiveren van het signaleringsproces P1.3 of gegevens over het verzetten van de absolute OS-klok. Structuur [ E153_ACT/DEACT_OPDRI OS-klokverzetgegevens E149_TIJD_VOOR_VERZET_OS_KLOK + E150_TIJD_NA_VERZET_OS_KLOK ] Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
531
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
532
Deel V Bijlagen
Bijlage I
Continuous data flows
In het Functioneel ontwerp zijn geen continuous data flows toegepast.
Specificatie Onderstation MTM-2
533
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
534
Deel V Bijlagen
Bijlage J
Specificatie Onderstation MTM-2
Event flows
535
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
536
Deel V Bijlagen
Inhoud
H1_ACT/DEACT H2_ACT/DEACT H11_FATAL_OUTPUT_ERROR H26 DET STATUSWIJZ OPA/BEELD
Specificatie Onderstation MTM-2
537
29/08/1993 27/04/1995 29/08/1993 27/04/1995
ACC ACC ACC ACC
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
H1 ACT/DEACT
Wijz.datum : 29/08/1993 Status : ACC
Omschrijving Een opdracht tot het activeren of deactiveren van een proces. Opmerkingen
Code : Naam :
H2Wijz.datum ACT/DEACT
: Status
27/04/1995 : ACC
Omschrijving Een opdracht tot het activeren of deactiveren van een proces. Opmerkingen
Code : Naam :
H11 Wijz.datum FATAL_OUTPUT_ERROR
: Status
29/08/1993 : ACC
Omschrijving Een melding van een fatal output error ten behoeve van systeembeheer OS. Opmerkingen
Code : Naam :
H26Wijz.datum DET_STATUSWIJZ_OPA/BEELD
: Status
27/04/1995 : ACC
Omschrijving Een melding van het feit dat van een of meer detectoren van het OS de detectorstatus in verband met operatoropdrachten of een melding van het feit dat van een of meer detectoren van het OS de detectorstatus in verband met beelden is gewijzigd. Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
538
Deel V Bijlagen
Bijlage K
Specificatie Onderstation MTM-2
Data stores
539
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
540
Deel V Bijlagen
Inhoud
S4_AID_AANBEVELINGEN S5_SNELHEIDS/INTENSITEITSGEG S6_STANDEN/STATUSSEN/OS_MODE S9_RESEARCHGEGEVENS S11 CGG OS
Specificatie Onderstation MTM-2
541
03/03/1997 03/03/1997 03/03/1997 04/03/1999 27/04/1995
ACC ACC ACC ACC ACC
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
S4 AID_AANBEVELINGEN
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Omschrijving De meest recente AID-aanbevelingen per verkeersstroom. Structuur A216_VERKEERSSTROOM_NR + E152_AID_AANBEVELING_VKS Omvang Min : Gem : Max : Groei :
0 2 4 0
Opmerkingen
Code : Naam :
S5 SNELHEIDS/INTENSITEITSGEG
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Omschrijving Gegevens over snelheid en intensiteit per detector. Structuur X2_DETECTOR_ID + E68_SNELHEID_LAATSTE_VOERTUIG + ( E20_MINUUTSNELHEID + E21_MINUUTINTENSITEIT ) Omvang Min : Gem : Max : Groei :
0 detector 12 32 0
Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
542
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
S6 STANDEN/STATUSSEN/OS_MODE
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Omschrijving (Gegevens over) standen, statussen en OS-mode. Structuur E94_OS_SOFTWARE_VERSIENR_IN_OS + E16_OS_MODE_IN_OS + E33_MSI_LAMP_STATUSWIJZIGING + E157_MSI_STATUSWIJZIGING + E30_MSI_STANDWIJZIGING + E135_MSI_LICHTINT_STANDWIJZ + E131_MUS_STANDWIJZIGING_AUT + E22_DETECTIESTATUSWIJZIGING + E155_OS_STATUSWIJZIGING + E63_HOOFD_OF_NOODVOEDING + E55_NOODVOEDING_AANWEZIG_IND + E120_TIJDBERICHT_NODIG_IND + E123_KOUDE_START_MELDEN_IND + E183_FATALE_FOUT_IN_OS_IND + E40_MSI_LICHTINT_STAND_IN_OS + E38_ALTERNATIEVE_MSI_STAND_IND + E27_LOKALE_AID_NIET_BLANK_IND + A217_UB_NR + E84_LIB_NIET_BLANK_IND + A38_MSI_NR + E34_FATAL_OUTPUT_ERROR + E35_NON_FATAL_OUTPUT_ERROR + E31_MSI_STAND_IN_OS + 1{ A45_MSI_LAMPCODE+ E28_MSI_LAMPSTATUS }16 + E128_MUS_STAND_IN_OS + X3_DETECTORSTATION_ID + E147_DS_COMMUNICATIESTATUS + X2_DETECTOR_ID + E17_DET_STATUS_OPA + E19_DET_STATUS_BEELD + E146_DET_STATUS_VOLGENS_DS Omvang Min : Gem : Max : Groei :
Specificatie Onderstation MTM-2
1 OS, 1 MSI, geen LIB, geen MUS, geen DS en geen detector 1 OS, 3 MSI's, geen LIB, geen MUS, 2 DS'en en 6 detectoren 1 OS, 8 MSI's, 4 LIB's, 1 MUS, 4 DS'en en 32 detectoren 0
543
Deel V Bijlagen
Opmerkingen Initieel hebben de verschillende rubrieken de volgende waarden: E94_OS_SOFTWARE_VERSIENR_IN_OS het nummer van de in gebruik zijnde versie van OSprogrammatuur E16_OS_MODE_IN_OS "idle" E33_MSIJ-AMP_STATUSWIJZIGING E157_MSI_STATUSWIJZIGING E30JV\SI_STANDVVIJZIGING E135_MSI_LICHTINT_STANDWIJZ E131_MUS_STANDWIJZIGING_AUT E22_DETECTIESTATUSWIJZIGING E155_OS_STATUSWIJZIGING
"n" "n" "n" "n" "n" "n" "j"
E63_HOOFD_OF_NOODVOEDING E55_NOODVOEDING_AANWEZIG_IND E120_TIJDBERICHT_NODIG_IND E123_KOUDE_START_MELDENJND E183_FATALE_FOUT_IN_OS_IND
" hoofdvoeding" "j" "j" "j" "n"
E40_MSI_LICHTINT STAND IN OS
"dim"
E38_ALTERNATIEVE_MSI_STAND_IND E27_LOKALE_AID_NIET_BLANK IND A217_LIB_NR
"n" "n" per occurrence het nummer van een op het OS aangesloten LIB "n"
E84_LIB_NIET_BLANK_IND A38_MSI_NR
E31 _MSI_STAN D_l N_OS E34_FATAL_OUTPUT_ERROR E35_NON_FATAL_OUTPUT_ERROR A45_MSI_LAMPCODE E28_MSI_LAMPSTATUS
per occurrence de code van een lamp bij de MSI "aanstuurcircuit en lampcircuit zijn goed"
E128_MUS_STAND_IN_OS
"0"
X3_DETECTORSTATION_ID
per occurrence de identificatie van een op het OS aangesloten DS "goed"
E147_DS_COMMUNICATIESTATUS X2 DETECTOR ID
E17_DET_STATUS_OPA E19_DET_STATUS_BEELD E146_DET_STATUS_VOLGENS_DS nemen"
Specificatie Onderstation MTM-2
per occurrence het nummer van een op het OS aangesloten MSI "blank" "n" "n"
544
per occurrence de identificatie van een via een DS op het OS aangesloten DET "aan" "aan"
"in staat om volledig waar te
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
S9 RESEARCHGEGEVENS
Wijz.datum : 04/03/1999 Status : ACC
Omschrijving Tijdelijk in het OS opgeslagen researchgegevens. Structuur ( beginstand toestandsgegevens E184_RESEARCHGEGEVENSGROEPSCODE + E179_TIJD_ONTVANGST_RES_BERICHT + E16_OS_MODE_IN_OS + 1{ A38_MSI_NR + E31 _MS LSTAN D J N_OS }8 + 0{ X3_DETECTORSTATION_ID + E147_DS_COMMUNICATIESTATUS + 1{ X2_DETECTOR_ID+ E17_DET_STATUS_OPA + E19_DET_STATUS_BEELD + E146_DET_STATUS_VOLGENS_DS }8 }4 + overige researchgegevensgroepen 0{ E184_RESEARCHGEGEVENSGROEPSCODE + [ volledige meting X2_DETECTOR_ID + E13_TIJD_EINDE_VTGPASSAGE + E129_RIJRICHTING_VOLGENS_DET + E1_RIJTIJD + E5_BEDEKKINGSTIJD_LUS I omdraaimeting X2_DETECTORJD + E13_TIJD_EINDE_VTGPASSAGE + E129_RIJRICHTING_VOLGENS_DET + E1_RIJTIJD + E145_BEDEKKINGSTIJD_2E_LUS + E130_BEDEKKINGSTIJD_1E_LUS I onvolledige meting X2_DETECTOR_ID + E141_TIJD_ONTVANGST_DS_BERICHT + E5_BEDEKKINGSTIJD_LUS I afgekeurde meting X2_DETECTOR_ID + E141_TIJD_ONTVANGST_DS_BERICHT I tijd sinds laatste DS-klokpuls X3_DETECTORSTATION_ID + E141_TIJD_ONTVANGST_DS_BERICHT + E148_TIJD_SINDS_DS_KLOKPULS I begin incidentperiode E143 TIJD BEGINJNCIDENTPERIODEI
Specificatie Onderstation MTM-2
545
Deel V Bijlagen
einde incidentperiode E144_TIJD_EINDEJNCIDENTPERIODE I gegevens over een gewijzigde OS-mode E142_TIJD_WIJZ_TOESTANDSGEG + E16_OS_MODE_IN_OSI gegevens over de MSI-standen van alle MSI's van het OS E142_TIJD_WIJZ_TOESTANDSGEG + 1{ A38_MSI_NR + E31_MSI_STANDJN_OS }8I gegevens over DS-communicatiestatussen E142_TIJD_WIJZ_TOESTANDSGEG + 1{ X3_DETECTORSTATION_ID+ E147_DS_COMMUNICATIESTATUS }4I gegevens over een gewijzigde detectorstatus volgens het DS E142_TIJD_WIJZ_TOESTANDSGEG + X2_DETECTOR_ID + E146_DET_STATUS_VOLGENS_DS I gegevens over detectorstatussen in verband met operatoropdrachten E142_TIJD_WIJZ_TOESTANDSGEG + 1{ X2_DETECTORJD+ E17_DET_STATUS_OPA }32I gegevens over detectorstatussen in verband met beelden E142_TIJD_WIJZ_TOESTANDSGEG + 1{ X2_DETECTORJD + E19_DET_STATUS_BEELD }32I OS-klokverzetgegevens E149_TIJD_VOOR_VERZET_OS_KLOK + E150_TIJD_NA_VERZET_OS_KLOK ] }n) Omvang Min : 0 Gem : 1010 (het volgende aantal researchgegevensgroepen: 10 min. * 3 DET's * 30 voertuigmetingen + 10 min. * 1 DS * 10 tijden sinds de laatste DS-klokpuls + 10 min. * 1 overige gegevensgroep) Max : 19750 (het volgende aantal researchgegevensgroepen: 10 min. * 32 DET's * 60 voertuigmetingen + 10 min. * 4 DS'en * 10 tijden sinds de laatste DSklokpuls + 10 min. * 15 overige gegevensgroepen) Groei : 2000 per minuut
Specificatie Onderstation MTM-2
546
Deel V Bijlagen
Opmerkingen Het maximum aantal beginstanden toestandsgegevens dat zich op enig moment tegelijkertijd in de buffer met researchgegevens moet kunnen bevinden bedraagt 10. Dit betekent dus dat er vanuit kan worden gegaan dat RES binnen een tijdsbestek van 10 minuten niet meer dan 10 opdrachten aan een OS zal geven die leiden tot het (her)beginnen met het bufferen van researchgegevens.
Code : Naam :
S11 CGG_OS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Omschrijving De configuratiegegevens die het OS nodig heeft. Structuur Omvang Min : Gem : Max : Groei : 0 Opmerkingen Deze data store bevat alle attributen uit het logisch gegevensmodel. Zie Bijlagen M en N.
Specificatie Onderstation MTM-2
547
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
548
Deel V Bijlagen
Bijlage L
Event stores
In het Functioneel ontwerp zijn geen event stores toegepast.
Specificatie Onderstation MTM-2
549
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
550
Deel V Bijlagen
Bijlage M
Specificatie Onderstation MTM-2
Entiteiten
551
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
552
Deel V Bijlagen
Inhoud
Specificatie Onderstation MTM-2
Entity relationship diagrams ERD1_LGM_OS
03/03/1997
Entiteiten ZH122_MSI_LAMP_MOGELIJK ZH123_MSI_STAND_MOGELIJK ZH126_MSI_STAND_REALISATIE Z137_ACTIETABELREGEL_AID Z308_DETECTOR Z309_ONDERSTATION Z310_MSI Z311_MSI_LAMP Z313_RIJBAAN_BIJ_OS Z356_UB Z357_TOEGESTANE_LIB_AANVRAAG Z358_BIV Z359_VERKEERSSTROOM_BIJ_OS Z361_DS_AANGESLOTEN_OP_OS Z362_RIJSTROOK_BIJ_OS Z366_VTGCATEGORIE_VOOR_DETRAAI Z367_DETECTORGEBRUIK_VOOR_MON Z368 DETECTIERAAI
27/04/1995 04/03/1999 04/03/1999 27/04/1995 03/03/1997 03/03/1997 03/03/1997 03/03/1997 03/03/1997 03/03/1997 03/03/1997 03/03/1997 03/03/1997 03/03/1997 03/03/1997 03/03/1997 03/03/1997 03/03/1997
553
ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC
ERD1 LGM OS 03/03/1997
Z309 ONDERSTATION
Z137, ACTIETABELREGEL, AID
J{)
I
C
5 _A ( Z356_LIB
^ Z361DS, AANGESLOTEN, OP OS
Z359, : VERKEERSSTROOM, BIJ OS
Z358 BIV
J
TT
J
V
A.
....A_ Z357 TOEGESTANE, LIB AANVRAAG
Z362 RIJSTROOK B1J_ OS
Z368 DETECTIERAAI
V...
ix
A\ ZH122_MSI_LAMP_ MOGELIJK
ZH123_MSI_STAND_ MOGELIJK
"O'
_V
_„A
™
ZH126MSI STAND, REALISATIE
\
Z3O8 DETECTOR
Z310 MSI
O \
Z311 MSI LAMP
. Z367, | DETECTORGEBRUIK, VOOR MON
\ Z366, VOERTU IGC ATEGORIE VOOR DETRAAI
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
ZH12 MSI_LAMP_MOGELIJK
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een lamp die onderdeel is van een willekeurige matrixsignaalgeverinstallatie binnen het verkeerssignaleringssysteem MTM. Attributen AH125_MSI_LAMPCODE_MOGELIJK (i) Aantal occurrences Min : 16 Gem : 16 Max : 16 Groei : 0 Opmerkingen Relaties
Specificatie Onderstation MTM-2
555
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
ZH123 MSI_STAND_MOGELIJK
Wijz.datum : 04/03/1999 Status : ACC
Definitie Een stand die kan worden aangenomen door een willekeurige matrixsignaalgeverinstallatie binnen het verkeerssignaleringssysteem M T M . Attributen AH59_MSI_STANDCODE_MOGELIJK (i) AH60_RESTRICTIVITEITSWAARDE Aantal occurrences Min : 23 Gem : 23 Max : 23 Groei : 0 Opmerkingen Voorbeeld van een mogelijke verzameling van occurrences: restrictiviteitswaarde standcode res x+flash 23 X 22 pr+flash 21 r 20 P pl+flash 19 18 Pi 17 overruling blank 30+flash 16 30 15 50+flash 14 50 13 60+flash 12 60 11 70+flash 10 70 9 80+flash 8 80 7 90+flash 6 90 5 einde+flash 4 einde 3 blank+flash 2 blank 1 Relaties
Specificatie Onderstation MTM-2
556
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
ZH126 MSI_STAND_REALISATIE
Wijz.datum : 04/03/1999 Status : ACC
Definitie Het gegeven dat voor de realisatie van een bepaalde stand van een matrixsignaalgeverinstallatie (ZH123_MSI_STAND_MOGELIJK) een bepaalde lamp van een matrixsignaalgeverinstallatie (ZH122_MSLLAMP_MOGELIJK) wordt gebruikt. Attributen ZH123_MSI_STAND_MOGELIJK (j,r1) ZH122_MSI_LAMP_MOGELIJK (i,r2) Aantal occurrences Min : 68 Gem : 68 Max : 68 Groei : 0 Opmerkingen Voorbeeld van een mogelijke verzameling van occurrences: standcode lampcodes bij stand x+flash x 1 , x2, x3, f 1 , f2, f3, f4
x
x1, x2,
x3
pr+flash pr pl+flash pi 30+flash 30 50+flash 50 60+flash
pr, pr pi, pi 30, 30 50, 50 60,
f1,
f2,
f1,
f2,
f1,
f2,
f3,
f4
f1,
f2,
f3,
f4
f1,
f2,
f3,
f4
60
60
70+flash 70 80+flash 80 90+flash
70, 70 80, 80 90,
f1,
f2,
f3,
f4
f1,
f2,
f3,
f4
f3,
f4
90
90
f1,
f2,
f3, f3,
f4 f4
einde+flash e, f 1, f2, f3, f4 einde e blank+flash f 1 , f2, f3, f4 Voor de realisatie van de MSI-standen blank en overruling blank worden geen lampen gebruikt. Relaties r1 : "Van". De relatie geldt voor alle mogelijke MSI-standen met uitzondering van de standen "blank" en "overruling blank". Aantal occurrences per owner-entiteit min : 0 gem : 3 max : 7 r2 : "Wordt gebruik gemaakt van" Aantal occurrences per owner-entiteit min 2 4 gem max 11
Specificatie Onderstation MTM-2
557
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
Z137 ACTIETABELREGEL_AID
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een combinatie van een incidentclassificatiereeks met een bijbehorende adviesstand voor matrixsignaalgeverinstallaties. Attributen A73_INCIDENTCLASSIFICATIEREEKS(i) A74_ADVIESSTAND WAARDE Aantal occurrences Min : 165 Gem : 165 Max : 165 Groei : 0 Opmerkingen Relaties
Specificatie Onderstation MTM-2
558
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
Z308 DETECTOR
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een eenheid die gegevens verzamelt over voertuigen op een (rij)strook ter hoogte van een bepaalde detectieraai (Z368_DETECTIERAAI). Attributen Z368_DETECTIERAAI (i,r2) A229_DETECTORNR_OP_DETRAAI (i) Z359_VERKEERSSTROOM_BIJ_OS (o,r1) A24_DETECTORNR A113_V_BOVENGRENS_HOOG_AID A114_V_BOVENGRENS_LAAG_AID A115_V_ONDERGRENS_HOOG_AID A116_V_ONDERGRENSJ_AAG_AID A117_T_AFVLAKFACTOR_SNELLER_AID A118_T_AFVLAKFACTOR_TRAGER_AID Aantal occurrences Min : 0 Gem : 9 Max : 32 (4 DS'en * 8 detectoren) Groei : 0 Opmerkingen Relaties r1 : "Gegevens van de detector worden gebruikt in het kader van AID voor" N.B. Deze relatie is optioneel. Aantal occurrences per owner-entiteit
r2 :
min gem max "Is gelegen op" Aantal occurrences per owner-entiteit mm gem max
Specificatie Onderstation MTM-2
559
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
Z309 ONDERSTATION
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een exemplaar van het deelsysteem Onderstation van het verkeerssignaleringssysteem M T M dat taken verricht in het kader van Verkeerssignalering ter hoogte van een bepaalde kilometerpositie van een weghelft. Attributen A14_WEGNR(i) A181_VERBINDINGSWEGCODE (i) A16_WEGZIJDE(i) A18_KM_POSITIE(i) A30_OS_COMMLIJN_POSITIE A112_V_MIN_VOOR_AID A119_RIJTIJDEN_MIN_VOOR_AID A141_OS_CONFIGURATIENR_IN_OS A176_STANDAARD_RIJRICHTING A226_OS_ACTIEF_VOOR_RES_IND A202_POORTNR_OS_TBV_RES A203_POORTNR_OS_TBV_MON A204_POORTNR_OS_TBV_LADEN_CGG A205_POORTNR_OS_TBV_DIAGN_INFO A206_IP_ADRES_RES A207_POORTNR_RES A208_IP_ADRES_MON A209_POORTNR_MON A210_l P_ADRES_LADEN_CGG A211_POORTNR_LADEN_CGG A220_IP_ADRES_DIAGN_INFO A221_POORTNR_DIAGN_INFO Aantal occurrences Min : 1 Gem : 1 Max : 1 Groei : 0 Opmerkingen De functionaliteit van het onderstation is beschreven in Deel II van de Specificatie. Relaties
Specificatie Onderstation MTM-2
560
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
Z310 MSI
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een installatie voor het tonen van adviezen aan weggebruikers over rijgedrag en het geven van indicaties over het gebruik van rijstroken (Z362_RIJSTROOK_BIJ_OS) als onderdeel van verkeerssignalering van een rijbaan. Attributen Z362_RIJSTROOK_BIJ_OS (i,r1) A38_MSI_NR (i) Aantal occurrences Min : 1 Gem : 3 Max : 8 Groei : 0 Opmerkingen In veruit de meeste gevallen is een matrixsignaalgever gemonteerd ongeveer midden boven een bepaalde rijstrook. In dergelijke gevallen behoort er derhalve slechts één matrixsignaalgeverinstallatie bij de betreffende rijstrook bij het OS. Het is echter mogelijk dat aan weerszijden van een (onafhankelijke) rijbaan een matrixsignaalgever op een paal is gemonteerd (zogeheten postmounted matrixsignaalgever). Deze situatie kan zich uitsluitend voordoen bij rijbanen met één of twee rijstroken. In het geval van een rijbaan met één rijstrook die is voorzien van postmounted matrixsignaalgever, worden derhalve twee matrixsignaalgeverinstallaties gebruikt voor één rijstrook bij het OS. Relaties r1 : "Bevindt zich boven of naast" Aantal occurrences per owner-entiteit 1 min 1 gem max 2
Specificatie Onderstation MTM-2
561
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
Z311 MSI_LAMP
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Het gegeven dat een lamp van een bepaalde matrixsignaalgeverinstallatie (Z310_MSI) mag worden gebruikt voor het realiseren van MSIstanden. Attributen Z310_MSI (i,r1) A45_MSI_LAMPCODE (i) Aantal occurrences Min : 1 Gem : 52 (14 lampen * 3 MSI's) Max : 128 (16 lampen * 8 MSI's) Groei : 0 Opmerkingen Een lamp die mag worden gebruikt voor het realiseren van MSI-standen wordt beschouwd als een "logisch aanwezige lamp". Een lamp die fysiek wel aanwezig is doch die niet mag worden gebruikt voor het realiseren van MSI-standen wordt beschouwd als een "logisch niet-aanwezige lamp". Voor zo'n lamp worden geen occurrences van Z311_MSI_LAMP opgevoerd. Voor wat betreft de bij een MSI logisch aanwezige lampen gelden de volgende beperkingen: • Bij een MSI is ofwel geen enkele flasherlamp logisch aanwezig of zijn alle vier de mogelijke flasherlampen logisch aanwezig. • Bij een MSI is ofwel geen enkele kruislamp logisch aanwezig of zijn tenminste twee van de drie mogelijke kruislampen logisch aanwezig. • Voor een MSI geldt dat minimaal tenminste die lampen logisch aanwezig dienen te zijn die nodig zijn om de MSI-standen te tonen die door de functie File en incidentbeveiliging (AID) kunnen worden opgedragen (50, 70 en 90). • Indien een MSI wordt gebruikt voor signalering van een rijstrook (Z362_RIJSTROOK_BIJJDS) waarvoor een bovengrens voor de te tonen snelheidslimiet (A110_V_MAX_VOOR_SIGNALERING) geldt, gelden op deze regel de volgende uitzonderingen/aanvullingen: - van een MSI-stand die een snelheidslimiet betreft die hoger is dan de bovengrens volgens A110_V_MAX_VOOR_SIGNALERING mag de MSI-lamp waarmee de betreffende MSI-stand exclusief de flasherlampen - volgens ZH126_MSI_STAND_REALISATIE wordt gerealiseerd niet logisch aanwezig zijn (Z311_MSI_LAMP); - van de MSI-stand die een snelheidslimiet betreft die gelijk is aan de bovengrens volgens A110_V_MAX_VOOR_SIGNALERING dient de MSI-lamp waarmee de betreffende MSI-stand - exclusief de flasherlampen - volgens ZH126_MSI_STAND_REALISATIE wordt gerealiseerd logisch aanwezig te zijn (Z311_MSI_LAMP). Relaties r1 : "Zit in" Aantal occurrences per owner-entiteit min :1 gem : 14 max : 16
Specificatie Onderstation MTM-2
562
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
Z313 RIJBAAN_BIJ_OS
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een groep van een of meer aan elkaar grenzende rijstroken die ter hoogte van het onderstation (Z309_ONDERSTATION) deel uitmaken van dezelfde rijbaan. Attributen Z309_ONDERSTATION (r1) A42_RIJBAANCODE (i) Aantal occurrences Min : 1 Gem : 1,5 Max : 4 Groei : 0 Opmerkingen De indeling in rijbanen van een weghelftraai ter plaatse van een onderstation geschiedt op basis van de belijning op de weg ter plaatse. De rijbaanindeling ter hoogte van een onderstation wordt gebruikt bij de berekening van kruismaatregelen en bij de controle op niet toegestane combinaties van MSI-standen van de matrixsignaalgeverinstallaties van een onderstation ("interlocking"). Relaties r1 : "Ter hoogte van" Aantal occurrences per owner-entiteit min :1 gem : 1,5 max : 4
Specificatie Onderstation MTM-2
563
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
Z356 LIB
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een eenheid die beeldopdrachten kan genereren voor het onderstation (Z309_ONDERSTATION) waarop de betreffende eenheid is aangesloten. Attributen Z309_ONDERSTATION (r1) A217_LIB_NR(i) Aantal occurrences Min : 0 Gem : 0 Max : 4 Groei : 0 Opmerkingen Een van een lokale ingreepbron afkomstige beeldopdracht geldt per definitie altijd voor alle matrixsignaalgeverinstallaties van het onderstation waarop de betreffende lokale ingreepbron is aangesloten.
Relaties r1 : "Kan een beeldopdracht genereren voor" Aantal occurrences per owner-entiteit min gem max
Specificatie Onderstation MTM-2
564
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
Z357 TOEGESTANE_LIB_AANVRAAG
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een MSI-stand die door een bepaalde Lokale ingreepbron (Z356_LOKALE_INGREEPBRON) ter realisatie mag worden opgedragen aan het onderstation. Attributen Z356_LIB(i,r1) A218_MSI_STAND_LIB_TOEGESTAAN (i) Aantal occurrences Min : 0 Gem : 0 Max : 60 (15 standen * 4 LIB's) Groei : 0 Opmerkingen Een door een LIB ter realisatie opgedragen MSI-stand geldt voor elke MSI van het onderstation. Relaties r1 : "Mag worden opgedragen door" Aantal occurrences per owner-entiteit min gem max
Code : Naam :
1 1 15
Z358 BIV
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een eenheid waaraan door het onderstation (Z309_ONDERSTATION) informatie wordt verstrekt over de beelden die worden getoond op de matrixsignaalgevers van het onderstation. Attributen Z309JDNDERSTATION (r1) A212_BIV_NR(i) Aantal occurrences Min : 0 Gem : 0 Max : 4 Groei : 0 Opmerkingen Relaties r1 : "Ontvangt beeldinformatie van" Aantal occurrences per owner-entiteit min :0 gem : 0 max : 4
Specificatie Onderstation MTM-2
565
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
Z359 VERKEERSSTROOM_BIJ_OS
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een groep van een of meer aan elkaar grenzende rijstroken die ter hoogte van het onderstation (Z309_ONDERSTATION) deel uitmaken van een bepaalde verkeersstroom. Attributen Z309_ONDERSTATION (r1) A216_VERKEERSSTROOM_NR (i) A106_V_INVLOED_VAN_RECHTER_VKS A107_V_INVLOED_VAN_LINKER_VKS Aantal occurrences Min : 1 Gem : 1,5 Max : 4 Groei : 0 Opmerkingen Verschillende verkeersstromen zijn tijdens perioden met een voldoende groot verkeersaanbod van elkaar te onderscheiden als verschillende stromen van voertuigen met dezelfde rijrichting. Deze stromen onderscheiden zich van elkaar op grond van: • een min of meer gelijke snelheid van het merendeel van de voertuigen in de stroom; • een zelfde voorgenomen bestemmingsrichting van het merendeel van de voertuigen in de stroom bij het eerstvolgende routekeuzepunt. Relaties r1 : "Ter hoogte van" Aantal occurrences per owner-entiteit min gem max
Specificatie Onderstation MTM-2
1 1,5 4
566
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
Z361 DS_AANGESLOTEN_OP_OS
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een Detectorstation dat is aangesloten op het Onderstation. Attributen Z309_ONDERSTATION (r1) A213_DS_NR_IN_OS (i) A214_SI_VERSTREKKEN_AAN_CS_IND Aantal occurrences Min : 0 Gem : 2 Max : 4 Groei : 0 Opmerkingen Relaties r1 : "Is aangesloten op" Aantal occurrences per owner-entiteit mm gem max
Specificatie Onderstation MTM-2
567
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
Z362 RIJSTROOK_BIJ_OS
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een rijstrook ter hoogte van het onderstation (Z309_ONDERSTATION) waar signalering van het verkeer plaatsvindt door middel van matrixsignaalgeverinstallaties. Attributen A20_RIJSTROOKNR (i) Z313_RIJBAAN_BIJ_OS (M) Z359_VERKEERSSTROOM_BIJ_OS (r2) A110_V_MAX_VOOR_SIGNALERING Aantal occurrences Min : 1 Gem : 3 Max : 8 Groei : 0 Opmerkingen Relaties r1 : "Maakt deel uit van" Aantal occurrences per owner-entiteit 1 min gem 3 max 8 r2 : "Maakt deel uit van" Aantal occurrences per owner-entiteil min 1 gem 3 max 8
Specificatie Onderstation MTM-2
568
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
Z366 VTGCATEGORIE_VOOR_DETRAAI
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een (groep van) bij een voertuigpassage waarneembare eigenschap(pen) op grond waarvan voertuigpassages in groepen kunnen worden ingedeeld, die geldt voor alle detectoren van een bepaalde detectieraai (Z368_DETECTIERAAI). Attributen Z368_DETECTIERAAI (i, r1) A192_VTGCAT_CODE (i) A194_VOERTUIGLENGTE_BOVENGRENS A195_VOERTUIGLENGTE_ONDERGRENS Aantal occurrences Min : 0 Gem : 10 (2 detectieraaien * 5 categorieën) Max : 160 (32 detectieraaien * 5 categorieën) Groei : 0 Opmerkingen Binnen het Monitoring-casco systeem zijn voertuigcategorieën ingedeeld naar voertuigcategoriesoorten. Een voertuigcategoriesoort wordt onderkend voor een bepaalde voertuigeigenschap op grond waarvan men voertuigen in categorieën wenst in te delen. In het onderstation dient per detectorraai per detectorstation rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van maximaal één van de volgende voertuigcategoriesoorten met bijbehorende voertuigcategorieën: vtgcatcode a1 t/m a3 b1 t/m b5
vtgcat-soort indeling in drie categorieën op grond van voertuiglengte indeling in vijf categorieën op grond van voertuiglengte
Relaties r1 : "Geldt voor alle detectoren van" Aantal occurrences per owner-entiteit mm gem max
Specificatie Onderstation MTM-2
569
Deel V Bijlagen
Code :
Z367 Wijz.datum :
Naam :
DETECTORGEBRUIK_VOOR_MON
03/03/1997 Status
: ACC
Definitie Het feit dat gegevens met betrekking tot een bepaalde detector (Z308_DETECTOR) moeten worden gebruikt ten behoeve van de verwerking tot door het onderstation aan het Monitoring-casco systeem te verstrekken gegevens. Attributen Z308_DETECTOR(i,r1) A196_BPS_AANDUIDINGSCODE_DET A197_V_MIN_SPOOKRIJDER A198_BEDEKTIJDQUOTIENT_MAX_SR A199_LENGTE_V_PRODUKT_MAX_SR Aantal occurrences Min : 0 Gem : 3 Max : 32 Groei : 0 Opmerkingen
Relaties r1 : "Betreft" Aantal occurrences per owner-entiteit min : 0 gem : 0,1 max : 1
Specificatie Onderstation MTM-2
570
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
Z368 DETECTIERAAI
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Eén of meer detectoren (Z308_DETECTOR) van hetzelfde detectorstation (Z361_DS_AANGESLOTEN_OP_OS) die gelegen zijn ter hoogte van een bepaalde kilometerpositie op een bepaalde weghelft. Attributen A14_WEGNR(i) A181_VERBINDINGSWEGCODE (i) A16_WEGZIJDE(i) A18_KM_POSITIE(i) Z361_DS_AANGESLOTEN_OP_OS (r1) A177_AID_VERHOGING_DETRAAI Aantal occurrences Min : 0 Gem : 3 Max : 32 (4 DS'en * 8 detectoren) Groei : 0 Opmerkingen Relaties r1 : "Betreft detectoren van" Aantal occurrences per owner-entiteit min :1 gem : 1,5 max : 8
Specificatie Onderstation MTM-2
571
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
572
Deel V Bijlagen
Bijlage N
Specificatie Onderstation MTM-2
Attributen
573
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
574
Deel V Bijlagen
Inhoud
A14_WEGNR A16_WEGZIJDE A18_KM_POSITIE A20_RIJSTROOKNR A24_DETECTORNR A30_OS_COMMLIJN_POSITIE A38_MSI_NR A42_RIJBAANCODE A45_MSI_LAMPCODE AH59_MSI_STANDCODE_MOGELIJK AH60_RESTRICTIVITEITSWAARDE A73JNCIDENTCLASSIFICATIEREEKS A74_ADVIESSTAND WAARDE A106_V_INVLOED_VAN_RECHTER_VKS A107_V_INVLOED_VAN_LINKER_VKS A110_V_MAX_VOOR_SIGNALERING A112_V_MIN_VOOR_AID A113_V_BOVENGRENS_HOOG_AID A114_V_BOVENGRENS_LAAG_AID A115_V_ONDERGRENS_HOOG_AID A116_V_ONDERGRENS_LAAG_AID A117_T_AFVLAKFACTOR_SNELLER_AID A118_T_AFVLAKFACTOR_TRAGER_AID A119_RIJTIJDEN_MIN_VOOR_AID AH125_MSI_LAMPCODE_MOGELIJK A141_OS_CONFIGURATIENR_IN_OS A176_STANDAARD_RIJRICHTING A177_AID_VERHOGING_DETRAAI A181_VERBINDINGSWEGCODE A192_VTGCAT_CODE A194_VOERTU IG LENGTE_BOVENG RENS A195_VOERTUIGLENGTE_ONDERGRENS A196_BPS_AANDUIDINGSCODE_DET A197_V_MIN_SPOOKRIJDER A198_BEDEKTIJDQUOTIENT_MAX_SR A199_LENGTE_V_PRODUKT_MAX_SR A202_POORTNR_OS_TBV_RES A203_POORTNR_OS_TBV_MON A204_POORTNR_OS_TBV_LADEN_CGG A205_POORTNR_OS_TBV_DIAGNJNFO A206_IP_ADRES_RES A207_POORTNR_RES A208JP_ADRES_MON A209_POORTNR_MON A210_IP_ADRES_LADEN_CGG A211_POORTNR_LADEN_CGG A212_BIV_NR A213_DS_NR_IN_OS A214_SI_VERSTREKKEN_AAN_CS_IND A216 VERKEERSSTROOM NR
Specificatie Onderstation MTM-2
575
17/07/1993 03/03/1997 03/03/1997 22/10/1996 03/03/1997 22/10/1996 22/10/1996 22/10/1996 27/04/1995 27/04/1995 10/10/1993 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 31/03/1994 05/02/1996 05/02/1996 05/02/1996 05/02/1996 05/02/1996 05/02/1996 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 03/03/1997 03/03/1997 03/03/1997 27/04/1995 03/03/1997 27/04/1995 03/03/1997 27/04/1995 22/10/1996 22/10/1996 03/03/1997 03/03/1997 27/04/1995 27/04/1995 03/03/1997 03/03/1997 03/03/1997 03/03/1997 03/03/1997 03/03/1997 27/04/1995 03/03/1997 27/04/1995 22/10/1996
ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC
Deel V Bijlagen
A217_LIB_NR A218_MSI_STAND_LIB_TOEGESTAAN A220_IP_ADRES_DIAGN_INFO A221_POORTNR_DIAGN_INFO A226_OS_ACTÏEF_VOOR_RESJND A229_DETECTIENR_OP_DETRAAI
Specificatie Onderstation MTM-2
576
27/04/1995 27/04/1995 03/03/1997 03/03/1997 27/04/1995 03/03/1997
ACC ACC ACC ACC ACC ACC
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
Wijz.datum : 17/07/1993 Status : ACC
A14 WEGNR
Definitie Het codenummer van een weghelft. Aard
:
s
Gebruik :
Type
:
alf
Lengte
:
Deelsyst. 4
Resolutie
Waardebereik
A1 t/m A999 Validatieregels Opmerkingen
Code : Naam :
Wijz.datui Status
A16 WEGZIJDE
Definitie Een letter waarmee een weghelft nader wordt aangeduid. Aard Type
Lengte
ops
Waardebereik niet ingevuld N (noord) O (oost) Z (zuid) W (west) L (links) R (rechts) Validatieregels Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
Deelsyst.
Gebruik :
577
:
4
Resolutie
: ACC
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A18 KM_POSITIE
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie De positie van een denkbeeldige loodlijn op een weghelft. Aard
:
s
Gebruik :
Type
:
num
Lengte
:
Deelsyst. 6
Resolutie
0,001
Waardebereik
0,000 t/m 999,999 km Validatieregels Opmerkingen
Code : Naam :
A20 RIJSTROOKNR
Wijz.datu Status
: ACC
Definitie Een nummer dat de positie aangeeft van een rijstrook ten opzichte van andere rijstroken ter hoogte van dezelfde kilometerpositie op een weghelft. Aard
:
s
Gebruik :
Type
:
num
Lengte
:
Deelsyst. 1
Resolutie
Waardebereik
1 t/m 8 Validatieregels De nummers van rijstroken ter hoogte van dezelfde kilometerpositie vormen altijd een aaneengesloten reeks beginnend bij 1. Opmerkingen Nummering van rijstroken is oplopend vanaf de meest linksgelegen rijstrook gezien in de rijrichting van de weghelft waarvan de rijstrook deel uitmaakt.
Specificatie Onderstation MTM-2
578
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
A24 DETECTORNR
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een nummer dat een detector uniek identificeert binnen het detectorstation (Z361_DS_AANGESLOTEN_OP_OS) waarop de detector is aangesloten. Aard
:
st
Gebruik :
Type
:
num
Lengte
:
Deelsyst. 1
Resolutie
Waardebereik
1 t/m 8 Validatieregels Detectornummers van detectoren van hetzelfde DS moeten een aaneengesloten reeks vormen beginnend met 1. Opmerkingen
Code: Naam :
A30 OS_COMMLIJN_POSITIE
Wijz.datum : 22/10/1996 Status : ACC
Definitie Een nummer dat de positie aangeeft van een onderstation op een communicatieverbinding tussen onderstations en Centraal Systeem ten opzichte van andere onderstations op dezelfde verbinding. Aard
:
st
Gebruik :
Type
:
num
Lengte
:
2
Deelsyst.
:
Resolutie
:
1
Waardebereik
1 t/m 63 Validatieregeis Opmerkingen Het onderstation met het laagste nummer op een communicatieverbinding is normaliter het dichtst bij het Centraal Systeem gelegen. Het onderstation met het hoogste nummer op een communicatieverbinding is normaliter het verst van het Centraal Systeem gelegen.
Specificatie Onderstation MTM-2
579
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A38 MSI_NR
Wijz.datum : 22/10/1996 Status : ACC
Definitie Een nummer dat de positie van een matrixsignaalgeverinstallatie aangeeft ten opzichte van andere matrixsignaalgeverinstallaties ter hoogte van een onderstation. Aard :
s
Gebruik :
Type :
num
Lengte
:
1
Deelsyst.
:
Resolutie
:
1
Waardebereik
1 t/m 8 Validatieregels De nummers ter hoogte van hetzelfde onderstation vormen altijd een aaneengesloten reeks beginnend bij 1. Opmerkingen Nummering van matrixsignaalgeverinstallaties is oplopend vanaf de meest linksgeplaatste gezien in de rijrichting van de weghelft waarvoor de MSI werkzaam is.
Code : Naam :
A42 RIJBAANCODE
Wijz.datum : 22/10/1996 Status : ACC
Definitie Een code die een ter plaatse van een onderstation onderkende rijbaan op een weghelft uniek identificeert binnen het betreffende onderstation. Aard
:
s
Gebruik :
Type
:
alf
Lengte
:
Deelsyst. 1
Resolutie
Waardebereik
at/m d Validatieregels De rijbaancodes ter hoogte van hetzelfde onderstation vormen altijd een aaneengesloten reeks beginnend bij " a " . Opmerkingen De toekenning van een code aan een bepaalde rijbaan is oplopend vanaf de meest links gelegen rijbaan gezien in de rijrichting van de weghelft waarvan de rijbaan deel uitmaakt.
Specificatie Onderstation MTM-2
580
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A45 MSI LAMPCODE
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De codenaam van een lamp van een matrixsignaalgeverinstallatie. Aard
:
s
Gebruik :
Deelsyst.
Type
:
ops
Lengte
Resolutie
:
Waardebereik 30 (lamp voor snelheidslimiet "30' ') 50 (lamp voor snelheidslimiet "50' ') 60 (lamp voor snelheidslimiet "60' ') 70 (lamp voor snelheidslimiet "70' ') (lamp voor snelheidslimiet "80' ') 80 90 (lamp voor snelheidslimiet "90' ') e (lamp voor "einde"-symbool) (1e flasherlamp) f1 f2 (2e flasherlamp) (3e flasherlamp) f3 f4 (4e flasherlamp) (lamp voor verdrijfpijl naar links) Pi r (lamp voor verdrijfpijl naar rechts) P (1e kruislamp) x1 x2 (2e kruislamp) x3 (3e kruislamp) Het waardebereik is gelijk aan het waardebereik van AH125_MSI_LAMPCODE_MOGELIJK. Validatieregels Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
581
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
AH59 MSI_STANDCODE_MOGELIJK
Wijz.datum: 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De codenaam van een bepaalde stand die door een willekeurige matrixsignaalgeverinstallatie kan worden aangenomen. Aard
:
sh
Gebruik :
Deelsyst.
Type
:
ops
Lengte
Resolutie
:
Waardebereik (rood kruis) (rood kruis met flashers) r (verdrijfpijl naar rechts) P pr+flash (verdrijfpijl naar rechts met flashers) (verdrijfpijl naar links) Pi pl+flash (verdrijfpijl naar links met flashers) overruling blank (uit met hogere restrictiviteit) 30 (snelheidslimiet 30 km/u) 30+flash (snelheidslimiet 30 km/u met flashers) 50 (snelheidslimiet 50 km/u) 50+flash (snelheidslimiet 50 km/u met flashers) 60 (snelheidslimiet 60 km/u) 60+flash (snelheidslimiet 60 km/u met flashers) 70 (snelheidslimiet 70 km/u) 70+flash (snelheidslimiet 70 km/u met flashers) 80 (snelheidslimiet 80 km/u) 80+flash (snelheidslimiet 80 km/u met flashers) 90 (snelheidslimiet 90 km/u) 90+flash (snelheidslimiet 90 km/u met flashers) einde (einde tijdelijke restricties) einde+flash (einde tijdelijke restricties met flashers) blank (uit) blank+flash (uit met flashers) X
x+flash
Validatieregels Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
582
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
AH60 RESTRICTIVITEITSWAARDE
Wijz.datum : 10/10/1993 Status : ACC
Definitie Een getal dat de mate van restrictiviteit van een bepaalde stand van een matrixsignaalgeverinstallatie aangeeft. Aard
:
s,h
Gebruik :
Type
:
num
Lengte
:
Deelsyst. 2
Resolutie
Waardebereik
1 t/m 99 Validatieregels Er mogen geen twee verschillende standen zijn met dezelfde mate van restrictiviteit. Opmerkingen Een stand is meer restrictief naarmate de restrictiviteitswaarde ervan groter is.
Code : Naam :
A73 INCIDENTCLASSIFICATIEREEKS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een unieke combinatie van acht incidentclassificaties in volgorde van aflopende restrictiviteit. Aard
:
s
Gebruik :
Type
:
alf
Lengte
:
8
Deelsyst.
:
Resolutie
:
Waardebereik Elke unieke combinatie van acht mogelijke incidentclassificaties in volgorde van aflopende restrictiviteit Validatieregels
Opmerkingen Mogelijke incidentclassificaties in volgorde van aflopende restrictiviteit: 1 (incident, meest restrictief) d (doubtful incident) 0 (geen incident) x (geldige classificatie niet mogelijk, minst restrictief) Voorbeeld: De acht incidentclassificaties x, x, 0, d, d, d, 1 en 1 resulteren in de incidentclassificatiereeks 11 dddOxx.
Specificatie Onderstation MTM-2
583
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A74 ADVIESSTANDWAARDE
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een advies voor een stand van een matrixsignaalgeverinstallatie dat behoort bij een bepaalde incidentclassificatiereeks van de AID-actietabel. Aard :
s
Gebruik :
Deelsyst.
Type :
ops
Lengte
Resolutie
Waardebereik 50 blank no change Validatieregels Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
584
:
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
A106 V_INVLOED_VAN_RECHTER_VKS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een aanduiding van de mate waarin het verkeer van een bepaalde verkeersstroom (verkeersstroom n) ter hoogte van een onderstation wordt beïnvloed door het verkeer van een rechts van deze verkeersstroom gelegen aangrenzende verkeersstroom (verkeersstroom n+1). Hierbij dient het begrip "rechts" te worden gezien in de standaard rijrichting volgens het OS. Aard
:
s
Gebruik :
Deelsyst.
:
Type
:
ops
Lengte
Resolutie
:
:
Waardebereik
niet ingevuld geen Okm/u 20 km/u 40 km/u Validatieregels Indien er bij de betreffende verkeersstroom bij het OS geen rechtsgelegen aangrenzende verkeersstroom aanwezig is, heeft het attribuut de waarde "niet ingevuld". Opmerkingen De aanduiding is uitgedrukt in het aantal km/u dat een te tonen snelheidslimiet voor de betreffende verkeersstroom (verkeersstroom n) bij een onderstation maximaal hoger mag zijn dan een te tonen snelheidslimiet voor de rechtsgelegen aangrenzende verkeersstroom (verkeersstroom n+1) bij dat onderstation. Indien de te tonen snelheidslimiet voor verkeersstroom n bij een onderstation niet mag worden beïnvloed door een te tonen snelheidslimiet voor de rechtsgelegen aangrenzende verkeersstroom (verkeersstroom n+1) bij dat onderstation, heeft het attribuut de waarde "geen".
Specificatie Onderstation MTM-2
585
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A107 VJNVLOED_VAN_LINKER_VKS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een aanduiding van de mate waarin het verkeer van een bepaalde verkeersstroom (verkeersstroom n) ter hoogte van een onderstation wordt beïnvloed door het verkeer van een links van deze verkeersstroom gelegen aangrenzende verkeersstroom (verkeersstroom n-1). Hierbij dient het begrip "links" te worden gezien in de standaard rijrichting volgens het OS. Aard
:
s
Gebruik :
Deelsyst.
:
Type
:
ops
Lengte
Resolutie
:
:
Waardebereik
niet ingevuld geen 0 km/u 20 km/u 40 km/u Validatieregels Indien er bij de betreffende verkeersstroom bij het OS geen linksgelegen aangrenzende verkeersstroom aanwezig is, heeft het attribuut de waarde "niet ingevuld". Opmerkingen De aanduiding is uitgedrukt in het aantal km/u dat een te tonen snelheidslimiet voor de betreffende verkeersstroom (verkeersstroom n) bij een onderstation maximaal hoger mag zijn dan een te tonen snelheidslimiet voor de linksgelegen aangrenzende verkeersstroom (verkeersstroom n-1) bij dat onderstation. Indien de te tonen snelheidslimiet voor verkeersstroom n bij een onderstation niet mag worden beïnvloed door een te tonen snelheidslimiet voorde linksgelegen aangrenzende verkeersstroom (verkeersstroom n1) bij dat onderstation, heeft het attribuut de waarde "geen".
Specificatie Onderstation MTM-2
586
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A110 V_MAX_VOOR_SIGNALERING
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De bovengrens voor de door middel van een matrixsignaalgeverinstallatie te tonen snelheidslimiet voor een bepaalde rijstrook bij een onderstation. Aard
:
s
Gebruik :
Deelsyst.
:
Type
:
ops
Lengte
Resolutie
:
:
Waardebereik
niet ingevuld 30 km/u 50 km/u 60 km/u 70 km/u 80 km/u Validatieregels • Van een MSI-stand die een snelheidslimiet betreft die hoger is dan de bovengrens volgens A110_V_MAX_VOOR_SIGNALERING mag de MSI-lamp waarmee de betreffende MSI-stand - exclusief de flasherlampen - volgens ZH126_MSI_STAND_REALISATIE wordt gerealiseerd niet logisch aanwezig zijn (Z311_MSI_LAMP). • Van de MSI-stand die een snelheidslimiet betreft die gelijk is aan de bovengrens volgens A110_V_MAX_VOOR_SIGNALERING dient de MSI-lamp waarmee de betreffende MSI-stand - exclusief de flasherlampen - volgens ZH126_MSI_STAND_REALISATIE wordt gerealiseerd logisch aanwezig te zijn (Z311_MSI_LAMP). Opmerkingen Indien het attribuut voor een rijstrook de waarde "niet ingevuld" heeft, geldt voor de betreffende rijstrook geen bovengrens.
Code : Naam :
A112 V_MIN_VOOR_AID
Wijz.datum : 31/03/1994 Status : ACC
Definitie De ondergrenswaarde voor de snelheid van een individueel voertuig die bij de AID-verwerking in het onderstation moet worden gebruikt. Aard
:
s
Gebruik :
Type
:
num
Lengte
:
Deelsyst. 3
Resolutie
Waardebereik
18 t/m 199 km/u Validatieregels Opmerkingen In het huidige systeem is de waarde van dit attribuut ingesteld op 18 km/u, hetgeen overeen komt met een maximum rijtijd van 2,5m*3,6*1000/18km/u = 500 ms.
Specificatie Onderstation MTM-2
587
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A113 V_BOVENGRENS_HOOG_AID
Wijz.datum : 05/02/1996 Status : ACC
Definitie De bovengrenswaarde voor snelheid die wordt gebruikt in het kader van AID bij de bepaling van de incidentclassificatie van een voertuigpassage indien de vorige incidentclassificatie "incident" of "doubtful incident" was. Aard
:
s
Gebruik :
Type
:
num
Lengte
:
3
Deelsyst.
:
Resolutie
:
1
Waardebereik
19 t/m 110 km/u Validatieregels Voor A113_V_BOVENGRENS_HOOG_AID geldt: • is niet kleiner dan A114_V_BOVENGRENS_LAAG_AID; • is niet kleiner dan A115_V_ONDERGRENS_HOOG_AID. Opmerkingen Als een waargenomen snelheid groter is dan de bovengrens dan wordt de voertuigpassage geclassificeerd als "geen incident".
Code : Naam :
A114 V_BOVENGRENS_LAAG_AID
Wijz.datum : 05/02/1996 Status : ACC
Definitie De bovengrenswaarde voor snelheid die wordt gebruikt in het kader van AID bij de bepaling van de incidentclassificatie van een voertuigpassage indien de vorige incidentclassificatie "geen incident" of "geldige classificatie niet mogelijk" was. Aard
:
s
Gebruik :
Type
:
num
Lengte
:
3
Deelsyst.
:
Resolutie
:
1
Waardebereik
19 t/m 100 km/u Validatieregels Voor A114_V_BOVENGRENS_LAAG_AID geldt: • is niet kleiner dan A116_V_ONDERGRENS_LAAG_AID; • is niet groter dan A113_V_BOVENGRENS_HOOG_AID. Opmerkingen Als een waargenomen snelheid groter is dan de bovengrens dan wordt de voertuigpassage geclassificeerd als "geen incident".
Specificatie Onderstation MTM-2
588
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A115 V_ONDERGRENS_HOOG_AID
Wijz.datum : 05/02/1996 Status: ACC
Definitie De ondergrenswaarde voor snelheid die wordt gebruikt in het kader van AID bij de bepaling van de incidentclassificatie van een voertuigpassage indien de vorige incidentclassificatie "incident" was. Aard
:
s
Gebruik :
Type
:
num
Lengte
:
3
Deelsyst.
:
Resolutie
:
1
Waardebereik
19 t/m 100 km/u Validatieregels Voor A115_V_ONDERGRENS_HOOG_AID geldt: • is niet kleiner dan A116_V_ONDERGRENS_LAAG_AID; • is niet groter dan A113_V_BOVENGRENS_HOOG_AID. Opmerkingen Als een waargenomen snelheid niet groter is dan de ondergrens dan wordt de voertuigpassage geclassificeerd als "incident".
Code: Naam :
A116 V_ONDERGRENS_LAAG_AID
Wijz.datum : 05/02/1996 Status : ACC
Definitie De ondergrenswaarde voor snelheid die wordt gebruikt in het kader van AID bij de bepaling van de incidentclassificatie van een voertuigpassage indien de vorige incidentclassificatie anders was dan "incident". Aard
:
s
Gebruik :
Type
:
num
Lengte
:
3
Deelsyst.
:
Resolutie
:
1
Waardebereik
19 t/m 100 km/u Validatieregels Voor A116_V_ONDERGRENS_LAAG_AID geldt: • is niet groter dan A114_V_BOVENGRENSJ_AAG_AID; • is niet groter dan A115_ONDERGRENS_HOOG_AID. Opmerkingen Als een waargenomen snelheid niet groter is dan de ondergrens dan wordt de voertuigpassage geclassificeerd als "incident".
Specificatie Onderstation MTM-2
589
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A117 T_AFVLAKFACTOR_SNELLER_AID
Wijz.datum : 05/02/1996 Status : ACC
Definitie Een factor die wordt gebruikt in het kader van AID bij het verwerken van een correcte voertuigpassage in het voortschrijdend gemiddelde van de rijtijd (de zogenoemde afgevlakte rijtijd) indien het waargenomen voertuig sneller is dan het gemiddelde volgens de tot dan toe berekende afgevlakte rijtijd. Aard
:
s
Gebruik :
Type
:
num
Lengte
:
2
Deelsyst.
:
Resolutie
:
1
Waardebereik
1 t/m 99% Validatieregels Opmerkingen
Code : Naam :
A118 T_AFVLAKFACTOR_TRAGER_AID
Wijz.datum : 05/02/1996 Status : ACC
Definitie Een factor die wordt gebruikt in het kader van AID bij het verwerken van een correcte voertuigpassage in het voortschrijdend gemiddelde van de rijtijd (de zogenoemde afgevlakte rijtijd) indien het waargenomen voertuig trager is dan het gemiddelde volgens de tot dan toe berekende afgevlakte rijtijd. Aard
:
s
Gebruik :
Type
:
num
Lengte
Waardebereik
1 t/m 99% Validatieregels Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
590
:
2
Deelsyst.
:
Resolutie
:
1
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A119 RIJTIJDEN MIN VOOR_AID
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Het minimum aantal rijtijden dat voor een detector moet zijn verwerkt in de afgevlakte rijtijd voordat de AID-classificatie van de detector een andere waarde dan "x" mag aannemen. Aard
:
s
Gebruik :
Type
:
num
Lengte
:
Deelsyst. 3
Resolutie
:
1
Waardebereik
1 t/m 100 rijtijden Validatieregels Opmerkingen
Code : Naam :
AH125 MSI LAMPCODE MOGELIJK
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De codenaam van een lamp van een willekeurige matrixsignaalgeverinstallatie binnen het verkeerssignaleringssysteem MTM. Aard :
sh
Gebruik :
Deelsyst.
Type :
ops
Lengte
Resolutie
:
Waardebereik (lamp voor snelheidslimiet "30' ') 30 (lamp voor snelheidslimiet "50' ') 50 60 (lamp voor snelheidslimiet "60' ') (lamp voor snelheidslimiet "70' ') 70 80 (lamp voor snelheidslimiet "80' ') (lamp voor snelheidslimiet "90' ') 90 (lamp voor "einde"-symbool) e f1 (1e flasherlamp) (2e flasherlamp) f2 (3e flasherlamp) f3 f4 (4e flasherlamp) (lamp voor verdrijfpijl naar links) Pi r (lamp voor verdrijfpijl naar rechts) P x1 (1e kruislamp) x2 (2e kruislamp) (3e kruislamp) x3 Validatieregels Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
591
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A141 OS_CONFIGURATIENR_IN_OS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een nummer in het onderstation dat een bepaalde versie van de set van configuratiegegevens van een bepaald onderstation uniek identificeert binnen het betreffende onderstation. Aard
:
s
Gebruik :
Type
:
num
Lengte
:
Deelsyst. 5
Resolutie
Waardebereik
0 t/m 65535 Validatieregels Opmerkingen
Code : Naam :
A176 STANDAARD RIJRICHTING
Wijz.datui Status
: ACC
Definitie De rijrichting die door het OS als "standaard" moet worden beschouwd bij het verwerken van voertuigmetingen van alle detectoren van alle op het OS aangesloten detectorstations. Aard
:
s
Gebruik :
Deelsyst.
:
Type
:
ops
Lengte
Resolutie
:
:
Waardebereik normaal (een voertuigpassage over een detector in de normale rijrichting moet door het OS als een "standaard" voertuigpassage worden verwerkt) tegenverkeer (een voertuigpassage over een detector in de tegenverkeer rijrichting moet door het OS als een "standaard" voertuigpassage worden verwerkt) Validatieregels Opmerkingen De standaard rijrichting van een OS komt ook overeen met de rijrichting van het verkeer waarvoor het OS signalering verzorgt.
Specificatie Onderstation MTM-2
592
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A177 AID_VERHOGING_DETRAAI
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie De voor een detectieraai geldende waarde waarmee een in het kader van AID berekende adviesstandwaarde moet worden verhoogd indien deze adviesstandwaarde is berekend op basis van detectiegegevens die afkomstig zijn van op de betreffende detectieraai gelegen detectoren. Aard
:
s
Gebruik :
Deelsyst.
:
Type
:
ops
Lengte
Resolutie
:
:
Waardebereik niet ingevuld 0 km/u 20 km/u 40 km/u Validatieregels Indien één of meer detectoren (Z308_DETECTOR) van de betreffende detectieraai (Z368_DETECTIERAAI) een relatie hebben met een verkeersstroom bij het OS (Z359_VERKEERSSTROOM_BU_OS) dient het attribuut een waarde ongelijk aan "niet ingevuld" te hebben. Opmerkingen
Code : Naam :
A181 VERBINDINGSWEGCODE
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een letter die een parallelbaan of verbindingsweg van een bepaalde weg binnen de betreffende weg (A14_WEGNR) uniek identificeert. Aard
:
s
Gebruik :
Deelsyst.
Type
:
ops
Lengte
Resolutie
:
Waardebereik niet ingevuld a t/m h j k m n p t/m z Validatieregels Opmerkingen Deze zogenaamde DVK-letter wordt in principe volgens een bepaalde systematiek toegekend aan parallelbanen en verbindingswegen.
Specificatie Onderstation MTM-2
593
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A192 VTGCAT_CODE
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een code die een bepaalde voertuigcategorie uniek identificeert. Aard
:
s
Gebruik :
Type
:
alf
Lengte
:
Deelsyst. 2
Resolutie
Waardebereik a1 t/m a3 b1 t/m b5 Validatieregels Opmerkingen
Code : Naam :
A194 VOERTUIGLENGTE BOVENGRENS
Wijz.datu Status
ACC
Definitie De bovengrens die geldt voor toekenning van een waargenomen voertuigpassage aan een bepaalde voertuigcategorie die is ingedeeld naar de waargenomen voertuiglengte. Aard
:
s
Gebruik :
Deelsyst.
:
Type
:
ops
Lengte
Resolutie
:
:
Waardebereik
0,0 t/m 25,0 m oneindig Validatieregels • Is groter dan de ondergrens (A195_VOERTUIGLENGTE_ONDERGRENS) van dezelfde voertuigcategoriecode (A192_VTGCAT_CODE). • Sluit zonder hiaat of overlap aan op de ondergrens (A195_VOERTUIGLENGTE_ONDERGRENS) van de eventuele volgende naastliggende voertuigcategoriecode van dezelfde voertuigcategoriesoort (A193_VTGCAT_SOORT). • Heeft de waarde "oneindig" indien er geen volgende naastliggende voertuigcategoriecode van dezelfde voertuigcategoriesoort (A193_VTGCAT_SOORT) bestaat. Opmerkingen Een voertuigpassage wordt toegekend aan een bepaalde voertuigcategorie indien het volgende geldt: ondergrens <= voertuiglengte < bovengrens.
Specificatie Onderstation MTM-2
594
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A195 VOERTUIGLENGTE_ONDERGRENS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De ondergrens die geldt voor toekenning van een waargenomen voertuigpassage aan een bepaalde voertuigcategorie die is ingedeeld naar de waargenomen voertuiglengte. Aard
:
s
Gebruik :
Type
:
num
Lengte
:
3
Deelsyst.
:
Resolutie
: 0,1
Waardebereik
0 t/m 25,0 m Validatieregels • Is kleiner dan de bovengrens (A194_VOERTUIGLENGTE_BOVENGRENS) van dezelfde voertuigcategoriecode (A192_VTGCAT_CODE). • Sluit zonder hiaat of overlap aan op de bovengrens (A194_VOERTUIGLENGTE_BOVENGRENS) van de eventuele vorige naastliggende voertuigcategoriecode van dezelfde voertuigcategoriesoort (A193_VTGCAT_SOORT). • Heeft de waarde nul indien er geen vorige naastliggende voertuigcategoriecode van dezelfde voertuigcategoriesoort (A193_VTGCAT_SOORT) bestaat. Opmerkingen Een voertuigpassage wordt toegekend aan een bepaalde voertuigcategorie indien het volgende geldt: ondergrens <= voertuiglengte < bovengrens.
Code : Naam :
A196 BPS_AANDUIDINGSCODE_DET
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een code die in de communicatie met M O N wordt gebruikt ter identificatie van een detectieluspaar van een detector. Het betreft een binair gecodeerde aanduiding van de locatie van het detectieluspaar tot op rijstrookniveau, gebaseerd op de Beschrijvende plaatsaanduidingsystematiek (BPS). Aard
:
s
Gebruik :
Type
:
alf
Lengte
:
10 bytes
Deelsyst.
:
Resolutie
:
Waardebereik Elke waarde die - volgens binaire codering - kan worden verkregen met behulp van het aantal bits dat de rubriek lang is Validatieregels Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
595
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A197 V_MIN_SPOOKRIJDER
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De ondergrens voor de snelheid van een spookrijder. Aard
:
s
Gebruik :
Type
:
num
Lengte
:
Deelsyst. 2
Resolutie
Waardebereik
2 t/m 50 km/u Validatieregels Opmerkingen
Code: Naam :
A198 BEDEKTIJDQUOTIENT_MAX_SR
Wijz.datum : 22/10/1996 Status : ACC
Definitie De bovengrens voor de mate waarin de bedekkingstijden van de beide lussen van een lusdetector in geval van een spookrijder van elkaar mogen verschillen. Aard
:
s
Gebruik :
Type
:
num
Lengte
:
Deelsyst. 3
Resolutie
0,01
Waardebereik
Ot/m 1 Validatieregels Opmerkingen De mate van verschil van twee bedekkingstijden wordt uitgedrukt als de absolute waarde van het quotiënt van het verschil en de som van beide bedekkingstijden.
Specificatie Onderstation MTM-2
596
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A199 LENGTE_V_PRODUKT_MAX_SR
Wijz.datum : 22/10/1996 Status : ACC
Definitie De bovengrens voor het produkt van de lengte en de snelheid van een spookrijder. Aard
:
s
Gebruik :
Deelsyst.
Type
:
num
Lengte
4Resolutie :
:
:
Waardebereik
0 t/m 2500 m.km/u Validatieregels Opmerkingen Dit spookrijdercriterium dient om te voorkomen dat een voertuigpassage in de verkeerde rijrichting met een onwaarschijnlijke combinatie van een grote voertuiglengte en een hoge voertuigsnelheid wordt aangemerkt als spookrijder.
Code : Naam :
A202 POORTNR OS TBV RES
Wijz.datum : 03/03/1997 : ACC Status
Definitie Een getal waarmee het proces Research in het OS wordt geïdentificeerd in het technische berichtenverkeer tussen het OS en RES. Aard
:
st
Gebruik :
Deelsyst.
:
Type
:
ops
Lengte
Resolutie
:
:
Waardebereik niet ingevuld elke decimale waarde van 0 t/m 32767, met uitzondering van de volgens [5] gereserveerde waarden voor "well known port numbers" en "registered port numbers" Validatieregels • Indien A202_POORTNR_OS_TBV_RES een numerieke waarde heeft, moet het OS kunnen worden gebruikt voor Research en dient de indicatie researchgebruik-mogelijk (A226_OS_ACTIEF_VOOR_RES_IND) de waarde " j " te hebben. • Indien A202 gelijk is aan "niet ingevuld", kan het OS niet worden gebruikt voor Research en dient de indicatie researchgebruikmogelijk (A226) de waarde " n " te hebben. Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
597
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A203 POORTNR_OS_TBV_MON
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een getal waarmee het proces Monitoring in het OS wordt geïdentificeerd in het technische berichtenverkeer tussen het OS en MON. Aard
:
st
Gebruik :
Deelsyst.
:
Type
:
ops
Lengte
Resolutie
:
:
Waardebereik niet ingevuld elke decimale waarde van 0 t/m 32767, met uitzondering van de volgens [5] gereserveerde waarden voor "well known port numbers" en "registered port numbers"
Validatieregels •
•
Indien A203_POORTNR_OS_TBV_MON een numerieke waarde heeft, moet het OS kunnen worden gebruikt voor Monitoring en dient bij het OS minstens één occurrence van de entiteit Z367_DETECTORGEBRUIK_VOOR_MON aanwezig te zijn. Indien A203 gelijk is aan "niet ingevuld", kan het OS niet worden gebruikt voor Monitoring en mag bij het OS geen enkele occurrence van de entiteit Z367_DETECTORGEBRUIK_VOOR_MON aanwezig zijn.
Opmerkingen
Code : Naam :
A204 POORTNR_OS_TBV_LADEN_CGG
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een getal waarmee het (eventuele) technische proces in het OS voor het laden van configuratiegegevens wordt geïdentificeerd in het berichtenverkeer via het VIC-net met betrekking tot het laden van configuratiegegevens in het OS. Aard
:
st
Gebruik :
Type
:
num
Lengte
:
5
Deelsyst.
:
Resolutie
:
1
Waardebereik elke decimale waarde van 0 t/m 32767, met uitzondering van de volgens [5] gereserveerde waarden voor "well known port numbers" en "registered port numbers" Validatieregels Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
598
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A205 POORTNR_OS_TBV_DIAGN_INFO
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een getal waarmee het (eventuele) technische proces in het OS voor het verstrekken van diagnostische informatie wordt geïdentificeerd in het berichtenverkeer via het VIC-net met betrekking tot het verkrijgen van diagnostische informatie. Aard
:
st
Gebruik :
Type
:
num
Lengte
:
5
Deelsyst.
:
Resolutie
:
1
Waardebereik elke decimale waarde van 0 t/m 32767, met uitzondering van de volgens [5] gereserveerde waarden voor "well known port numbers" en "registered port numbers" Validatieregels Opmerkingen
Code : Naam :
A206 IP_ADRES_RES
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een getal waarmee - in het technische berichtenverkeer tussen het OS en RES - het computersysteem wordt geïdentificeerd waarop het exemplaar van het centrale deelsysteem van het Research systeem draait waarmee het OS via het VIC-net is verbonden ten behoeve van het verstrekken van researchgegevens. Aard
:
st
Gebruik :
Deelsyst.
:
Type
:
ops
Lengte
Resolutie
:
:
Waardebereik niet ingevuld
0 t/m 4.294.967.295 Validatieregels • Indien A206JP_ADRES_RES een numerieke waarde heeft, moet het OS kunnen worden gebruikt voor Research en dient de indicatie researchgebruik-mogelijk (A226_OS_ACTIEF_VOOR_RES_IND) de waarde " j " te hebben. • Indien A206 gelijk is aan "niet ingevuld", kan het OS niet worden gebruikt voor Research en dient de indicatie researchgebruikmogelijk (A226) de waarde " n " te hebben. Opmerkingen Het getal betreft de decimale representatie van het netwerkadres (een binair gecodeerd getal van 32 bits) van het betreffende computersysteem ten behoeve van het Netwerklaagprotocol IP
Specificatie Onderstation MTM-2
599
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A2O7 POORTNR_RES
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een getal waarmee - in het technische berichtenverkeer tussen het OS en RES - het centrale deelsysteem van het Research systeem wordt geïdentificeerd waarmee het OS via het VIC-net is verbonden ten behoeve van het verstrekken van researchgegevens. Aard
:
st
Gebruik :
Deelsyst.
:
Type
:
ops
Lengte
Resolutie
:
:
Waardebereik niet ingevuld elke decimale waarde van 0 t/m 32767, met uitzondering van de volgens [5] gereserveerde waarden voor "well known port numbers" en "registered port numbers" Validatieregels • Indien A207_POORTNR_RES een numerieke waarde heeft, moet het OS kunnen worden gebruikt voor Research en dient de indicatie researchgebruik-mogelijk (A226_OS_ACTIEF_VOOR_RES_IND) de waarde " j " te hebben. • Indien A207 gelijk is aan "niet ingevuld", kan het OS niet worden gebruikt voor Research en dient de indicatie researchgebruikmogelijk (A226) de waarde " n " te hebben. • Indien het bijbehorende IP-adres (A206_IP_ADRES_RES) gelijk is aan "niet ingevuld", dient A207 eveneens gelijk te zijn aan "niet ingevuld". Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
600
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A208 IP_ADRES_MON
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een getal waarmee - in het technische berichtenverkeer tussen het OS en MON - het computersysteem wordt geïdentificeerd waarop het exemplaar van het dynamische deelsysteem van het Monitoring-casco systeem draait waarmee het OS via het VIC-net is verbonden ten behoeve van het verstrekken van monitoringgegevens. Aard
:
st
Gebruik :
Deelsyst.
:
Type
:
ops
Lengte
Resolutie
:
:
Waardebereik niet ingevuld
0 t/m 4.294.967.295 Validatieregels • Indien A208_IP_ADRES_MON een numerieke waarde heeft, moet het OS kunnen worden gebruikt voor Monitoring en dient bij het OS minstens één occurrence van de entiteit Z367_DETECTORGEBRUIK_VOOR_MON aanwezig te zijn. • Indien A208 gelijk is aan "niet ingevuld", kan het OS niet worden gebruikt voor Monitoring en mag bij het OS geen enkele occurrence van de entiteit Z367_DETECTORGEBRUIK_VOOR_MON aanwezig zijn. Opmerkingen Het getal betreft de decimale representatie van het netwerkadres (een binair gecodeerd getal van 32 bits) van het betreffende computersysteem ten behoeve van het Netwerklaagprotocol IP
Specificatie Onderstation MTM-2
601
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A209 POORTNR_MON
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een getal waarmee - in het technische berichtenverkeer tussen het OS en MON - het dynamische deelsysteem van het Monitoring-casco systeem wordt geïdentificeerd waarmee het OS via het VIC-net is verbonden ten behoeve van het verstrekken van monitoringgegevens. Aard
:
st
Gebruik :
Deelsyst.
:
Type
:
ops
Lengte
Resolutie
:
:
Waardebereik niet ingevuld elke decimale waarde van 0 t/m 32767, met uitzondering van de volgens [5] gereserveerde waarden voor "well known port numbers" en "registered port numbers" Validatieregels • Indien A209_POORTNR_MON een numerieke waarde heeft, moet het OS kunnen worden gebruikt voor Monitoring en dient bij het OS minstens één occurrence van de entiteit Z367_DETECTORGEBRUIK_VOOR_MON aanwezig te zijn. • Indien A209 gelijk is aan "niet ingevuld", kan het OS niet worden gebruikt voor Monitoring en mag bij het OS geen enkele occurrence van de entiteit Z367_DETECTORGEBRUIK_VOOR_MON aanwezig zijn. • Indien het bijbehorende IP-adres (A208_IP_ADRES_MON) gelijk is aan "niet ingevuld", dient A209 eveneens gelijk te zijn aan "niet ingevuld". Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
602
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A210 IP_ADRES_LADEN_CGG
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een getal waarmee - in het technische berichtenverkeer in het kader van het laden van configuratiegegevens via het VIC-net - het computersysteem wordt geïdentificeerd waarop (het exemplaar van) de applicatie voor het laden van configuratiegegevens draait waarmee het OS via het VIC-net is verbonden. Aard
:
st
Gebruik :
Deelsyst.
:
Type
:
ops
Lengte
Resolutie
:
:
Waardebereik niet ingevuld niet specifiek 0 t/m 4.294.967.295 Validatieregels Opmerkingen Het gegeven heeft de waarde "niet ingevuld" indien via het VIC-net geen configuratiegegevens kunnen of mogen worden geladen. Het gegeven heeft de waarde "niet specifiek" indien via het VIC-net configuratiegegevens mogen worden geladen vanaf verschillende IPadressen. Het gegeven heeft een numerieke waarde indien via het VIC-net configuratiegegevens mogen worden geladen uitsluitend vanaf één bepaald IP-adres. Deze numerieke waarde betreft de decimale representatie van het netwerkadres (een binair gecodeerd getal van 32 bits) van het betreffende computersysteem ten behoeve van het Netwerklaagprotocol IP.
Specificatie Onderstation MTM-2
603
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A211 POORTNR_LADEN_CGG
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een getal waarmee - in het technische berichtenverkeer in het kader van het laden van configuratiegegevens via het VIC-net - (het exemplaar van) de applicatie voor het laden van configuratiegegevens wordt geïdentificeerd waarmee het OS via het VIC-net is verbonden ten behoeve van het laden van configuratiegegevens. Aard
:
st
Gebruik :
Deelsyst.
:
Type
:
ops
Lengte
Resolutie
:
:
Waardebereik niet ingevuld elke decimale waarde van 0 t/m 32767, met uitzondering van de volgens [5] gereserveerde waarden voor "well known port numbers" en "registered port numbers" Validatieregels Indien het bijbehorende IP-adres (A210_IP_ADRES_LADEN_CGG) gelijk is aan "niet ingevuld", dient A211 eveneens gelijk te zijn aan "niet ingevuld". Opmerkingen
Code : Naam :
A212 BIV_NR
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een nummer dat een Beeldinformatieverstrekker binnen een onderstation uniek identificeert. Aard
:
s
Gebruik :
Type
:
num
Lengte
Waardebereik
1 t/m 4 Validatieregels Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
604
:
Deelsyst. 1
Resolutie
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
A213 DS_NR_IN_OS
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een nummer dat een op een onderstation aangesloten detectorstation uniek identificeert binnen dat onderstation. Aard
:
s
Gebruik :
Type
:
num
Lengte
:
Deelsyst. 1
Resolutie
Waardebereik 1 t/m 4 Validatieregels De nummers van de op een bepaald onderstation aangesloten detectorstations moeten altijd een aaneengesloten reeks vormen beginnend bij 1. Opmerkingen
Code: Naam :
A214 SI_VERSTREKKEN_AAN_CS_IND
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een indicatie die aangeeft of het onderstation gegevens over minuutsnelheid en -intensiteit moet kunnen verstrekken aan het Centraal systeem voor alle detectoren van een op het onderstation aangesloten detectorstation. Aard
:
s
Gebruik :
Deelsyst.
:
Type
:
ops
Lengte
Resolutie
:
Waardebereik j (gegevens wel verstrekken) n (gegevens niet verstrekken) Validatieregels Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
605
:
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
Wijz.datum: 22/10/1996 Status : ACC
A216 VERKEERSSTROOM NR
Definitie Een nummer dat een ter plaatse van een onderstation onderkende verkeersstroom op een weghelft uniek identificeert binnen het betreffende onderstation. Aard
:
Type :
s
Gebruik :
num
Lengte
:
Deelsyst. 1
Resolutie
Waardebereik
1 t/m 4 Vaiidatieregels De verkeersstroomnummers ter hoogte van hetzelfde onderstation vormen altijd een aaneengesloten reeks beginnend bij 1. Opmerkingen De toekenning van een nummer aan een bepaalde verkeersstroom is oplopend vanaf de meest links gelegen verkeersstroom gezien in de rijrichting van de weghelft waarvan de verkeersstroom deel uitmaakt.
Code : Naam :
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
A217 LIB NR
Definitie Een nummer dat een Lokale ingreepbron binnen een onderstation uniek identificeert. Aard
:
s
Gebruik :
Type
:
num
Lengte
Waardebereik
1 t/m 4 Validatieregels Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
606
:
Deelsyst. 1
Resolutie
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A218 MSI_STAND_LIB_TOEGESTAAN
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een MSI-stand die door een Lokale ingreepbron ter realisatie mag worden opgedragen. Aard
:
s
Gebruik :
Deelsyst.
:
Type
:
ops
Lengte
Resolutie
:
:
Waardebereik x overruling blank 30+flash 30 50+flash 50 60+flash
60 70+flash 70 80+flash 80 90+flash
90 blank Validatieregels Algemeen geldt dat de lampen die volgens ZH126_MSI_STAND_REALISATIE worden gebruikt voor het realiseren van een MSI-stand die door een LIB mag worden opgedragen, logisch aanwezig dienen te zijn (Z311_MSI_LAMP) voor elke MSI (Z310_MSI) van het onderstation. Hierop geldt de volgende uitzondering: indien een MSI wordt gebruikt voor signalering van een rijstrook (Z362_RIJSTROOK_BIJ_OS) waarvoor een bovengrens voor de te tonen snelheidslimiet (A110_V_MAX_VOOR_SIGNALERING) geldt, behoeven de lampen waarmee een door een LIB aanvraagbare MSI-stand die een snelheidslimiet betreft slechts logisch aanwezig te zijn voor zover deze MSI-stand een snelheidslimiet betreft die kleiner is dan of gelijk is aan de betreffende bovengrens voor de te tonen snelheidslimiet. Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
607
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A220 IP_ADRES_DIAGN_INFO
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een getal waarmee - in het technische berichtenverkeer in het kader van het op verzoek verstrekken van diagnostische informatie - het computersysteem wordt geïdentificeerd waarop (het exemplaar van) de applicatie voor het op verzoek verstrekken van diagnostische informatie draait waarmee het OS via het VIC-net is verbonden. Aard
:
st
Gebruik :
Deelsyst.
:
Type
:
ops
Lengte
Resolutie
:
:
Waardebereik niet ingevuld niet specifiek 0 t/m 4.294.967.295 Validatieregels Opmerkingen Het gegeven heeft de waarde "niet ingevuld" indien via het VIC-net geen diagnostische informatie kan of mag worden verstrekt. Het gegeven heeft de waarde "niet specifiek" indien via het VIC-net diagnostische informatie mag worden verstrekt op verzoek van verschillende IP-adressen. Het gegeven heeft een numerieke waarde indien via het VIC-net diagnostische informatie mag worden verstrekt uitsluitend op verzoek van één bepaald IP-adres. Deze numerieke waarde betreft de decimale representatie van het netwerkadres (een binair gecodeerd getal van 32 bits) van het betreffende computersysteem ten behoeve van het Netwerklaagprotocol IP.
Specificatie Onderstation MTM-2
608
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A221 POORTNR_DIAGN_INFO
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een getal waarmee - in het technische berichtenverkeer in het kader van het op verzoek verstrekken van diagnostische informatie via het VIC-net - (het exemplaar van) de applicatie op verzoek waarvan diagnostische informatie kan worden verstrekt wordt geïdentificeerd waarmee het OS via het VIC-net is verbonden ten behoeve van het op verzoek verstrekken van diagnostische informatie. Aard
:
st
Gebruik :
Deelsyst.
:
Type
:
ops
Lengte
Resolutie
:
:
Waardebereik niet ingevuld elke decimale waarde van 0 t/m 32767', met uitzondering van de volgens [5] gereserveerde waarden voor "well known port numbers" en "registered port numbers" Validatieregels Indien het bijbehorende IP-adres (A220_IP_ADRES_DIAGN_INFO) gelijk is aan "niet ingevuld", dient A221 eveneens gelijk te zijn aan "niet ingevuld". Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
609
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
A226 OS_ACTIEF_VOOR_RES_IND
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een indicatie die aangeeft of een onderstation al dan niet actief moet zijn ten behoeve van Research. Aard
:
Type :
s
Gebruik :
Deelsyst.
:
ops
Lengte
Resolutie
:
:
Waardebereik j (OS moet actief zijn ten behoeve van Research) n (OS mag niet actief zijn ten behoeve van Research) Validatieregels • Indien A226_OS_ACTIEF_VOOR_RES_IND voor een OS gelijk is aan ")", dienen de volgende gegevens van het OS een waarde ongelijk aan "niet ingevuld" te hebben: - het poortnummer in het OS ten behoeve van RES (A202_POORTNR_OS_TBV_RES); - het IP-adres van RES (A206_IP_ADRES_RES); - het poortnummer van RES (A207_POORTNR_RES). • Indien A226 voor een OS gelijk is aan " n " , dienen de volgende gegevens van het OS de waarde "niet ingevuld" te hebben: - het poortnummer in het OS ten behoeve van RES (A202); - het IP-adres van RES (A206); - het poortnummer van RES (A207). Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
610
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
A229 DETECTORNR_OP_DETRAAI
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Definitie Een nummer dat de positie van een detector op een detectieraai aangeeft. Aard
:
s
Gebruik :
Type
:
num
Lengte
:
1
Deelsyst.
:
Resolutie
:
1
Waardebereik
1 t/m 8 Validatieregels • Deze nummers (A229_DETECTORNR_OP_DETRAAI) van detectoren op dezelfde detectieraai (Z368_DETECTIERAAI) moeten een aaneengesloten reeks vormen beginnend met 1. • Deze nummers (A229_DETECTORNR_OP_DETRAAI) van detectoren op dezelfde detectieraai (Z368_DETECTIERAAI) moeten corresponderen met opeenvolgende detectornummers in het DS (A24_DETECTORNR). Opmerkingen De nummering van detectoren op een detectieraai is oplopend vanaf de meest links gelegen detector gezien in de rijrichting die op de betreffende raai als normaal beschouwd wordt.
Specificatie Onderstation MTM-2
611
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
612
Deel V Bijlagen
Bijlage O
Specificatie Onderstation MTM-2
Data structures
613
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
614
Deel V Bijlagen
Inhoud
X2_DETECTOR_ID X3_DETECTORSTATION_ID X7 ONDERSTATIONJD
Specificatie Onderstation MTM-2
615
03/03/1997 03/03/1997 13/10/1995
ACC ACC ACC
Deel V Bijlagen
Code Naam
X2 DETECTOR ID
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Omschrijving De identificatie van een DET. Structuur A14_WEGNR + A181_VERBINDINGSWEGCODE + A16_WEGZIJDE + A18_KM_POSITIE + A229_DETECTORNR_OP_DETRAAI Opmerkingen De attributen A14, A181, A16 en A18 hebben betrekking op de locatie van de detectieraai waarop de detector gelegen is.
Code : Naam :
X3 DETECTORSTATIONJD
Wijz.datum : 03/03/1997 Status : ACC
Omschrijving De identificatie van een DS. Structuur A213_DS_NR_IN_OS Opmerkingen Als gevolg van de wijziging op 03-03-1997 van deze datastructure bevat de datastructure nog slechts één gegeven (A213). De datastructure is desondanks gehandhaafd teneinde het aantal aanpassingen van de Specificatie Onderstation MTM-2 in verband met het "flexibiliseren van het gebruik van detectoren" zo beperkt mogelijk te houden.
Code : Naam :
X7 ONDERSTATIONJD
Omschrijving De identificerende gegevens van een OS. Structuur A14_WEGNR + A181_VERBINDINGSWEGCODE + A16_WEGZIJDE + A18_KM_POSITIE
Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
616
Wijz.datum: 13/10/1995 Status : ACC
Deel V Bijlagen
Bijlage P
Specificatie Onderstation MTM-2
Data elements
617
Deel V Bijlagen
Specificatie Onderstation MTM-2
618
Deel V Bijlagen
Inhoud
E1_RIJTIJD E4_AID_CLASSIFICATIE E5_BEDEKKINGSTIJD_LUS E13_TIJD_EINDE_VTGPASSAGE E15_STAND_VOOR_MSI_LOKALE_AID E16_OS_MODE_IN_OS E17_D ET_STATU S_O PA E19_DET_STATUS_BEELD E20_MINUUTSNELHEID E21_MINUUTINTENSITEIT E22_DETECTIESTATUSWIJZIGING E24_STAND_VOOR_MSI_LIB E25_STAND_VOOR_MSI_CS_OPA E26_STAND_VOOR_MSI_COMB E27_LOKALE_AID_NIET_BLANK_IND E28_MSI_LAMPSTATUS E29_TE_REAL_STAND_VOOR_MSI E30_MSI_STANDWIJZIGING E31_MSI_STAND_IN_OS E33_MSI_LAMP_STATUSWIJZIGING E34_FATAL_OUTPUT_ERROR E35_NON_FATAL_OUTPUT_ERROR E38_ALTERNATIEVE_MSI_STAND_IND E39_MSI_TEST_OPDRACHT E40_MSI_LICHTINT_STAND_IN_OS E43_STAND_VOOR_MUS E52_OS_MODE_TE_REALISEREN2 E53_COMMUNICATIE_CS_TIME_OUT E55_NOODVOEDING_AANWEZIG_IND E63_HOOFD_OF_NOODVOEDING E67_BERICHTOMSCHRIJVING E68_SNELHEID_LAATSTE_VOERTUIG E84_LIB_NIET_BLANK_IND E91_UITVOERING_OPDRACHT_IND E94_OS_SOFTWARE_VERSIENR_IN_OS E96_MSI_LICHTINT_STAND_TE_REAL E97_STAND_VOOR_MUS_TE_REAL E98_DET_STATUS_OPA_TE_REAL E99_DET_STATUS_BEELD_TE_REAL E120_TIJDBERICHT_NODIG_IND E123_KOUDE_START_MELDEN_IND E128_MUS_STAND_IN_OS E129_RIJRICHTING_VOLGENS_DET E130_BEDEKKINGSTIJD_1 E_LUS E131_MUS_STANDWIJZIGING_AUT E132_MUS_STAN D_VOLGENS_MUS E133_MSI_STAND_VOLGENS_MSI E135_MSI_LICHTINT_STANDWIJZ E136_UCHTINT_STAND_VOLGENS_MSI E138 MSI STAND_VOOR_BIV
Specificatie Onderstation MTM-2
619
27/04/1995 27/04/1995 15/06/1995 15/06/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 29/08/1993 29/08/1993 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 9/08/1993 27/04/1995 31/03/1994 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 29/08/1993 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 31/03/1994 15/06/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995
ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC
Deel V Bijlagen
E140_OPDRACHTSOORT_RES E141_TIJD_ONTVANGST_DS_BERICHT E142_TIJD_WIJZ_TOESTANDSGEG E143_TUD_BEGIN_INCIDENTPERIODE E144_TIJD_EINDE_INCIDENTPERIODE E145_BEDEKKINGSTIJD_2E_LUS E146_DET_STATUS_VOLGENS_DS E147_DS_COMMUNICATIESTATUS E148_TIJD_SINDS_DS_KLOKPULS E149_TIJD_VOOR_VERZET_OS_KLOK E150_TIJD_N A_VERZET_OS_KLOK E151_BERICHTOMSCHRIJVING_DS E152_AID_AANBEVELING_VKS E153_ACT/DEACT_OPDR E154_1 E_NA_KOUDE_START_IND E155_OS_STATUSWIJZIGING E157_MSI_STATUSWIJZIGING E158_TIJD_CS_KLOK E161_DATUM_TIJD_BEGIN_BESCHPER E162_WRNDUUR_I_BESCHPER E163_WRNDUUR_V_BESCHPER E164_VTGWRN_ONVOLL_BESCHPER E165_VTGWRN_ONBTRW_BESCHPER E166_DET_ONBTRW_BESCHPER E168_VTGWRN_BESCHPER_VTGCAT E169_V_SOM_BESCHPER_VTGCAT E170_V_SOM_KWDR_BESCHPER_VTGCAT E171_CONGESTIE_AANDUIDING_DET E172_GEBEURTENISSOORT_NIET_URG E173_DATUM_TIJD_GEBEURTENIS E174_GEBEURTENISSOORT_URG E175_STAND_VOOR_MSI_CS_AID E178_DETECTIESTATUS_GEWIJZIGD E179_TIJD_ONTVANGST_RES_BERICHT E180_CONTROLENUMMER_RES E181_SOORT_BERICHT_AAN_RES E182_PUNTBEDEKKINGSTIJD_BESCHPER E183_FATALE_FOUTJN_OSJND E184_RESEARCHGEGEVENSGROEPSCODE E185_TE_REAL_STAND_VOLGENS_MSI E186_VERSTREKKEN_IND E187_BUFFEREN_IND E911_FATAL_OUTPUT_ERROR MSI
Specificatie Onderstation MTM-2
620
27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 15/06/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 27/04/1995 13/10/1995 13/10/1995 27/04/1995
ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC ACC
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
E1 RIJTIJD
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De tijd waarin een gepasseerd voertuig een afstand van 2,50 m heeft afgelegd.
Type
: num
Lengte : 4
Resolutie : 1
Waardebereik 36 t/m 4095 milliseconden Validatieregels Bij de vooralsnog binnen het verkeerssignaleringssysteem MTM gebruikte lusdetectoren komt de afstand van 2,50 m overeen met de som van de afstand tussen de beide lussen waaruit de detector bestaat en de luslengte.
Code : Naam :
E4 AID_CLASSIFICATIE
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een indicatie die aangeeft of er geen, misschien of zeker een incident is opgetreden, dat er geen incidentinformatie beschikbaar is of dat er nog onvoldoende voertuigpassages zijn waargenomen om een voldoende betrouwbaar geachte AID-classificatie te kunnen bepalen. Type
: ops
Lengte :
Waardebereik x (geen classificatie beschikbaar) 0 (geen incident) d (doubtful) 1 (incident) Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
621
Resolutie :
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E5 BEDEKKINGSTIJDJ.US
Wijz.datum : 15/06/1995 Status : ACC
Definitie De tijd die bij een waargenomen voertuigpassage is verstreken tussen het moment waarop een detectielus is overgegaan van onbezet naar bezet en het moment waarop deze detectielus vervolgens is overgegaan van bezet naar onbezet. Type : num
Lengte : 5
Resolutie : 1
Waardebereik 36 t/m 40000 milliseconden Opmerkingen Deze tijd kan worden beschouwd als de tijd die een voertuig zich heeft bevonden boven (een deel van) de betreffende detectielus van een bepaald detectieluspaar. In het geval van een volledige voertuigmeting betreft het de bedekkingstijd van de voor wat betreft de bedekkingstijd meest representatief geachte detectielus. In het geval van een onvolledige voertuigmeting betreft het de bedekkingstijd van de als enige correct functionerende detectielus.
Code : Naam :
E13 TIJD_EINDE_VTGPASSAGE
Wijz.datum : 15/06/1995 Status : ACC
Definitie De tijd die bij een waargenomen voertuigpassage is verstreken tussen het begin van de onderhanden DS-tijdcyclus en het moment waarop de als tweede aangereden detectielus is overgegaan van bezet naar onbezet. Type
: num
Lengte : 6
Waardebereik 0 t/m 6000 milliseconden Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
622
Resolutie : 12
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E15 STAND_VOOR_MSI_LOKALE_AID
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De stand die door een MSI in het kader van lokale AID moet worden aangenomen. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik 30 30+flash 50 50+flash
60 60+flash 70 70+flash 80 80+flash
90 blank Opmerkingen
Code: Naam :
E16 OS_MODEJN_OS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De bedrijfstoestand van een OS, zoals bekend in het betreffende OS. Type
: ops
Lengte :
Waardebereik online local idle Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
623
Resolutie :
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E17 DET_STATUS_OPA
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De status van een detector in verband met een door een operator gegeven opdracht, zoals bekend in het OS waarop de betreffende detector via een DS is aangesloten. Type : ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik aan (detector is aangeschakeld in verband met een operatoropdracht) uit (detector is uitgeschakeld in verband met een operatoropdracht) Opmerkingen
Code : Naam :
E19 DET_STATUS_BEELD
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De status van een detector in verband met de stand van een of meer bovenstrooms gelegen MSI's, zoals bekend in het OS waarop de betreffende detector via een DS is aangesloten. Type : ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik aan (detector is aangeschakeld in verband met beelden) uit (detector is uitgeschakeld in verband met beelden) Opmerkingen
Code : Naam :
E20 MINUUTSNELHEID
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De gemiddelde snelheid in de afgelopen minuut bij een detector zoals berekend door een bepaald OS of een aanduiding van de reden waarom voor de betreffende detector geen minuutsnelheidswaarde beschikbaar is. Type : ops
Lengte :
Waardebereik 2 t/m 250 km/u geen voertuigen gepasseerd rijstrook buiten gebruik minuutsnelheid niet mogelijk initiële waarde Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
624
Resolutie :
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E21 MINUUTINTENSITEIT
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Het aantal voertuigpassages in de afgelopen minuut bij een detector zoals berekend door een bepaald OS of een aanduiding van de reden waarom voor de betreffende detector geen minuutintensiteitswaarde beschikbaar is. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik 0 t/m 120 voertuigpassages rijstrook buiten gebruik minuutintensiteit niet mogelijk initiële waarde Opmerkingen
Code : Naam :
E22 DETECTIESTATUSWIJZIGING
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De indicatie waarmee een OS aan het CS te kennen geeft of het CS DSen detectorstatussen moet opvragen. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik j (het CS moet DS- en detectorstatussen opvragen) n (het CS behoeft geen DS- en detectorstatussen op te vragen) Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
625
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E24 STAND_VOOR_MSI_UB
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De stand die door alle MSI's van een OS moet worden aangenomen als gevolg van een aanvraag van een bepaalde LIB. Type
: ops
Lengte :
Waardebereik x overruling blank 30 30+flash 50 50+flash
60 60+flash 70 70+flash 80 80+flash
90 90+flash blank Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
626
Resolutie :
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
E25 STAND_VOOR_MSI_CS_OPA
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De stand die door een MSI moet worden aangenomen als gevolg van een opdracht van het CS in verband met operatormaatregelen. Type
: ops
Lengte :
Waardebereik x Pr pr+flash Pi pl+flash overruling blank 30 30+flash 50 50+flash
60 60+flash 70 70+flash 80 80+flash
90 90+flash einde blank Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
627
Resolutie :
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E26 STAND_VOOR_MSI_COMB
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De stand die door een MSI moet worden aangenomen als gevolg van het combineren van MSI-standopdrachten als gevolg van lokale AID, LIB's, operatormaatregelen en centrale AID. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik x Pr pr+flash Pi pl+flash overruling blank 30 30+flash 50 50+flash 60 60+flash 70 70+flash 80 80+flash
90 90+flash einde blank Opmerkingen
Code: Naam :
E27 LOKALE_AID_NIET_BLANK_IND
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De indicatie die aangeeft of de lokale AID-functie al dan niet voor tenminste één van de MSI's van het OS vraagt om een MSI-stand anders dan "blank". Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik j (lokale AID vraagt om een MSI-stand anders dan "blank") n (lokale AID vraagt niet om een MSI-stand anders dan "blank") Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
628
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E28 MSI_LAMPSTATUS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een aanduiding die voor een bepaalde MSI-lamp aangeeft of het aanstuurcircuit goed of fout is en of het lampcircuit goed, fout of onbekend is. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik aanstuurcircuit en lampcircuit zijn goed aanstuurcircuit is goed, fout in lampcircuit fout in aanstuurcircuit, status lampcircuit is onbekend Opmerkingen
Code : Naam :
E29 TE REAL STAND VOOR MSI
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een door een MSI te realiseren stand. Type
: ops
Lengte :
Waardebereik overruling blank x x+flash pr pr+flash Pi pl+flash 30 30+flash 50 50+flash
60 60+flash 70 70+flash 80 80+flash
90 90+flash einde blank blank+flash Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
629
Resolutie
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E3O MSLSTANDWIJZIGING
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De indicatie waarmee een OS aan het CS te kennen geeft of het CS gegevens over MSI-standen moet opvragen. Type : ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik j (het CS moet gegevens over MSI-standen opvragen) n (het CS behoeft geen gegevens over MSI-standen op te vragen) Opmerkingen
Code : Naam :
E31 MSI_STAND_IN_OS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De actuele stand van een MSI zoals bekend in het OS. Type : ops
Lengte :
Waardebereik x x+flash Pr pr+flash Pi pl+flash overruling blank 30 30+flash 50 50+flash
60 60+flash 70 70+flash 80 80+flash 90 90+flash einde blank blank+flash Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
630
Resolutie :
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E33 MSI_LAMP_STATUSWIJZIGING
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De indicatie waarmee een OS aan het CS te kennen geeft of het CS MSI-lampstatussen moet opvragen. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik j (het CS moet MSI-lampstatussen opvragen) n (het CS behoeft geen MSI-lampstatussen op te vragen) Opmerkingen
Code : Naam :
E34 FATAL_OUTPUT_ERROR
Wijz.datum : 29/08/1993 Status : ACC
Definitie De indicatie die aangeeft of bij een MSI een fatal output error is geconstateerd. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik j (er is een fatal output error bij een MSI geconstateerd) n (er is geen fatal output error bij een MSI geconstateerd) Opmerkingen
Code : Naam :
E35 NON_FATAL_OUTPUT_ERROR
Wijz.datum : 29/08/1993 Status : ACC
Definitie De indicatie die aangeeft of bij een MSI een non fatal output error is geconstateerd. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik j (er is een non fatal output error bij een MSI geconstateerd) n (er is geen non fatal output error bij een MSI geconstateerd) Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
631
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E38 ALTERNATIEVE_MSI_STAND_IND
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De indicatie die aangeeft of tenminste één van de MSI's van het OS een alternatieve stand heeft. Type : ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik j (tenminste één MSI heeft een alternatieve stand) n (geen enkele MSI heeft een alternatieve stand) Opmerkingen
Code : Naam :
E39 MSI_TEST_OPDRACHT
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een opdracht tot het uitvoeren van een MSI-test. Type : ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik MSI-test-opdracht Opmerkingen
Code : Naam :
E40 MSI_LICHTINT_STAND_IN_OS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Het niveau van lichtintensiteit waarmee de MSI's van een OS hun eventuele beelden tonen zoals bekend in het betreffende OS. Type : ops
Lengte :
Waardebereik dim (gedimd) fel (ongedimd) Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
632
Resolutie :
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E43 STAND VOOR MUS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een door een MUS te realiseren stand. Resolutie : Type
: ops
Lengte :
Waardebereik 0 (uit) 1 t/m 15 (stand 1 t/m 15) Opmerkingen
Code : Naam :
E52 OS MODE TE REALISEREN
Wijz.datum : 29/08/1993 Status : ACC
Definitie Een door het OS te realiseren OS-mode afkomstig van het CS. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik online
local idle Opmerkingen
Code : Naam :
E53 COMMUNICATIE_CS_TIME_OUT
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een melding van het feit dat er een time out heeft plaatsgevonden in de communicatie van het OS met het CS. Type
Lengte :
: ops
Waardebereik communicatie es time out Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
633
Resolutie :
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E55 NOODVOEDING_AANWEZIG_IND
Wijz.datum : 31/03/1994 Status : ACC
Definitie Een indicatie die aangeeft of de noodvoeding van het onderstation al dan niet aanwezig is. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik j (de noodvoeding is aanwezig) n (de noodvoeding is niet aanwezig of is defect) Opmerkingen
Code : Naam :
E63 HOOFD_OF_NOODVOEDING
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een aanduiding van de voorziening waarvan het OS zijn voeding betrekt. Type : ops
Lengte :
Waardebereik hoofdvoeding noodvoeding Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
634
Resolutie :
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E67 BERICHTOMSCHRIJVING
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De omschrijving van het type van een communicatiebericht dat het CS naar het OS verstuurt en vice versa. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik tijdbericht verzoek om de OS-mode verzoek om AID-aanbevelingen verzoek om wijzigingsindicaties verzoek om verzoek om verzoek om verzoek om verzoek om verzoek om verzoek om verzoek om verzoek om voertuig verzoek om
MSI-lampstatussen MSI-statussen gegevens over MSI-standen de MSI-stand m.b.t. lichtintensiteit de MUS-stand DS- en detectorstatussen OS-statussen gegevens over minuutsnelheden en -intensiteiten gegevens over de snelheid van het laatst gepasseerde configuratie- en programmatuurversienummer
MSI-standopdracht i.v.m. operatormaatregelen MSI-standopdracht i.v.m. AID OS-mode-opdracht detectorstatusopdracht i.v.m. operatoropdrachten detectorstatusopdracht i.v.m. beelden MSI-standopdracht m.b.t. lichtintensiteit MUS-standopdracht MSI-testopdracht Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
635
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E68 SNELHEID_LAATSTE_VOERTUIG
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De snelheid van het laatste over een bepaalde detector gepasseerde voertuig of een aanduiding van de reden waarom voor de betreffende detector geen snelheidswaarde beschikbaar is. Type : ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik 2 t/m 250 km/u rijstrook buiten gebruik snelheidsmeting niet mogelijk initiële waarde Opmerkingen Het gegeven krijgt uitsluitend een snelheidswaarde (een waarde 2 t/m 250) na ontvangst van een volledige voertuigmeting of omdraaimeting in de juiste rijrichting indien de rijstrook ter plaatse van de detector waarop het gegeven betrekking heeft op het moment van ontvangst van de meting volgens het OS in gebruik is en volledig correct functioneert. Deze waarde blijft gehandhaafd tot aan de ontvangst van de eerstvolgende volledige meting of omdraaimeting in de juiste rijrichting, mits de detector in gebruik blijft en volledig correct blijft functioneren.
Code : Naam :
E84 LIB_NIET_BLANK_IND
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De indicatie die aangeeft of een bepaalde op het OS aangesloten LIB vraagt om een MSI-stand anders dan "blank". Type : ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik j (de betreffende LIB vraagt om een MSI-stand anders dan blank) n (de betreffende LIB vraagt niet om een MSI-stand anders dan blank) Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
636
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E91 UITVOERING_OPDRACHT_IND
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een indicatie die aangeeft of een door het OS van het CS ontvangen opdracht al dan niet wordt uitgevoerd. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik j (de opdracht wordt uitgevoerd) n (de opdracht wordt niet uitgevoerd) Opmerkingen
Code : Naam :
E94 OS_SOFTWARE_VERSIENR_IN_OS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een nummer dat de versie van de applicatieprogrammatuur in het OS identificeert. Type
: num
Lengte : 5
Resolutie : 1
Waardebereik
0 t/m 65535 Opmerkingen
Code : Naam :
E96 MSI_UCHTINT_STAND_TE_REAL
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een te realiseren niveau van lichtintensiteit waarmee de MSI's van het OS hun eventuele beelden moeten tonen. Type
: ops
Lengte :
Waardebereik dim (gedimd) fel (ongedimd) Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
637
Resolutie :
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E97 STAND_VOOR_MUS_TE_REAL
Wijz.datum: 29/08/1993 Status : ACC
Definitie Een door een OS te realiseren MUS-stand. Type : ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik 0 (uit) 1 t/m 15 (stand 1 t/m 15) Opmerkingen
Code : Naam :
E98 DET STATUS OPA TE REAL
Wijz.datum: 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De door een OS voor een bepaalde detector te realiseren detectorstatus in verband met door een operator gegeven opdrachten. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik aan (detector moet worden aangeschakeld in verband met operatoropdrachten) uit (detector moet worden uitgeschakeld in verband met operatoropdrachten) Opmerkingen
Code : Naam :
E99 DET STATUS BEELD TE REAL
Wijz.datum: 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De door een OS voor een bepaalde detector te realiseren detectorstatus in verband met de stand van een of meer bovenstrooms gelegen MSI's. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik aan (detector moet worden aangeschakeld in verband met beelden) uit (detector moet worden uitgeschakeld in verband met beelden) Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
638
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E120 TIJDBERICHT_NODIG_IND
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een indicatie die aangeeft of het al dan niet nodig is dat het CS aan het OS het tijdstip volgens de absolute klok van het CS verstrekt. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik j
Opmerkingen
Code : Naam :
E123 KOUDE_START_MELDEN_IND
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een indicatie die aangeeft of er al dan niet sprake is van de situatie dat het OS een koude start heeft doorgemaakt die nog aan het CS moet worden gemeld. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik j (de koude start moet nog aan het CS worden gemeld) n (de koude start is reeds aan het CS gemeld) Opmerkingen
Code : Naam :
E128 MUS_STAND_IN_OS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De actuele stand van een MUS zoals bekend in het OS. Type
: ops
Lengte :
Waardebereik 0 (uit) 1 t/m 15 (stand 1 t/m 15) Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
639
Resolutie :
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E129 RIJRICHTING_VOLGENS_DET
Wijz.datum : 31/03/1994 Status : ACC
Definitie De rijrichting waarin een bepaalde voertuigpassage volgens de detector heeft plaatsgevonden. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik normaal tegenverkeer Opmerkingen De bepaling van de rijrichting door de detector geschiedt op basis van de volgorde waarin de primaire en secundaire detectielus van het betreffende detectieluspaar bij de voertuigpassage zijn aangesproken.
Code: Naam:
E130 BEDEKKINGSTIJD_1E_LUS
Wijz.datum : 15/06/1995 Status : ACC
Definitie De tijd die bij een waargenomen voertuigpassage is verstreken tussen het moment waarop de als eerste aangereden detectielus is overgegaan van onbezet naar bezet en het moment waarop deze detectielus vervolgens is overgegaan van bezet naar onbezet. Type : num
Lengte : 5
Resolutie : 1
Waardebereik 36 t/m 40000 milliseconden Opmerkingen Deze tijd kan worden beschouwd als de tijd die een voertuig zich heeft bevonden boven (een deel van) de als eerste aangereden detectielus van een bepaald detectieluspaar.
Code : Naam :
E131 MUS_STANDWIJZIGING_AUT
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De indicatie waarmee een OS aan het CS te kennen geeft of het CS de MUS-stand moet opvragen. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik j (het CS moet de MUS-stand opvragen) n (het CS behoeft de MUS-stand niet op te vragen) Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
640
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
E132 MUS_STAND_VOLGENS_MUS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De actuele stand van een MUS zoals door de betreffende MUS gemeld aan het OS. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik 0 (uit) 1 t/m 15 (stand 1 t/m 15) Opmerkingen
Code: Naam :
E133 MSI_STAND_VOLGENS_MSI
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De actuele stand van een MSI zoals door de betreffende MSI gemeld aan het OS. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik overruling blank x x+flash pr pr+flash Pi pl+flash 30 30+flash 50 50+flash
60 60+flash 70 70+flash 80 80+flash
90 90+flash
einde blank blank+flash blank als gevolg van aanstuurcircuit- of lampcircuitfouten Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
641
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E135 MSI_LICHTINT_STANDWIJZ
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De indicatie waarmee een OS aan het CS te kennen geeft of het CS de MSI-stand met betrekking tot de lichtintensiteit moet opvragen. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik j (het CS moet de MSI-stand met betrekking tot de lichtintensiteit opvragen) n (het CS behoeft de MSI-stand met betrekking tot de lichtintensiteit niet op te vragen) Opmerkingen
Code : Naam :
E136 LICHTINT_STAND_VOLGENS_MSI
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Het niveau van lichtintensiteit waarmee een MSI eventuele beelden toont zoals gemeld door de betreffende MSI. Type
: ops
Lengte :
Waardebereik dim (gedimd) fel (ongedimd) Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
642
Resolutie :
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E138 MSI_STAND_VOOR_BIV
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De actuele stand van een MSI ontdaan van flasherinformatie. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik overruling blank x pr Pi 30 50
60 70 80 90 einde blank Opmerkingen
Code : Naam :
E140 OPDRACHTSOORT_RES
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een aanduiding van de soort van een opdracht van RES aan een OS. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik 1 zend niets, leeg buf, vul buf {x}, zend buf niet 2 zend niets, leeg buf, vul buf niet, zend buf niet 3 zend niets, leeg buf niet, vul buf {x}, zend buf niet 4 zend niets, leeg buf niet, vul buf niet, zend buf 5 zend niets, leeg buf niet, vul buf niet, zend buf niet 6 zend {x}, leeg buf, vul buf {x}, zend buf niet 7 zend {x}, leeg buf, vul buf niet, zend buf niet 8 zend {x}, leeg buf niet, vul buf {x}, zend buf niet 9 zend {x}, leeg buf niet, vul buf niet, zend buf niet 10 zend {x}, leeg buf niet, vul buf niet, zend buf 11 zend alleen AID, leeg buf, vul buf {x}, zend buf niet 12 zend alleen AID, leeg buf, vul buf niet, zend buf niet 13 zend alleen AID, leeg buf niet, vul buf {x}, zend buf niet 14 zend alleen AID, leeg buf niet, vul buf niet, zend buf niet 15 zend alleen AID, leeg buf niet, vul buf niet, zend buf 16 zend status opdracht 17 zend synchronisatie opdracht Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
643
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E141 TIJD_ONTVANGST_DS_BERICHT
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De tijd die is verstreken tussen 1 januari 1978 00:00:00:000 u Middeneuropese wintertijd en het moment van ontvangst (door de functie Research in het OS) van een bericht afkomstig van het DS. Type
: num
Lengte : 13
Resolutie : 1
Waardebereik 0 t/m 4.294.967.295.999 milliseconden Opmerkingen
Code: Naam :
E142 TIJD_WIJZ_TOESTANDSGEG
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De tijd die is verstreken tussen 1 januari 1978 00:00:00:000 u Middeneuropese wintertijd en het moment waarop binnen het OS een voor RES relevant toestandsgegeven is gewijzigd. Type
: num
Lengte : 13
Resolutie : 1
Waardebereik 0 t/m 4.294.967.295.999 milliseconden Opmerkingen In het geval van een eerste verstrekking van toestandsgegevens door het OS aan RES heeft het gegeven geen betrekking op het moment van wijziging van enig toestandsgegeven doch uitsluitend op het moment van verstrekken van de gegevens.
Code : Naam :
E143 TIJD_BEGIN_INCIDENTPERIODE
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De tijd die is verstreken tussen 1 januari 1978 00:00:00:000 u Middeneuropese wintertijd en het moment waarop een OS het begin van een incidentperiode heeft geconstateerd. Type
: num
Lengte : 13
Waardebereik 0 t/m 4.294.967.295.999 milliseconden Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
644
Resolutie : 1
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
E144 TIJD_EINDE_INCIDENTPERIODE
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De tijd die is verstreken tussen 1 januari 1978 00:00:00:000 u Middeneuropese wintertijd en het moment waarop een OS het einde van een incidentperiode heeft geconstateerd. Type
: num
Lengte : 13
Resolutie : 1
Waardebereik 0 t/m 4.294.967.295.999 milliseconden Opmerkingen
Code: Naam :
E145 BEDEKKINGSTIJD_2E_LUS
Wijz.datum : 15/06/1995 Status : ACC
Definitie De tijd die bij een waargenomen voertuigpassage is verstreken tussen het moment waarop de als tweede aangereden detectielus is overgegaan van onbezet naar bezet en het moment waarop deze detectielus vervolgens is overgegaan van bezet naar onbezet. Type
: num
Lengte : 5
Resolutie : 1
Waardebereik 36 t / m 40000 milliseconden Opmerkingen Deze tijd kan worden beschouwd als de tijd die een voertuig zich heeft bevonden boven (een deel van) de als tweede aangereden detectielus van een bepaald detectieluspaar.
Specificatie Onderstation MTM-2
645
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E146 DET_STATUS_VOLGENS_DS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een aanduiding van de werkingstoestand van een detector, zoals deze door een DS wordt doorgegeven aan het OS. Type : ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik in staat om volledig waar te nemen alleen in staat om onvolledig waar te nemen onbetrouwbaar niet in staat om waar te nemen Opmerkingen Bij de technische realisatievorm van de thans binnen het verkeerssignaleringssysteem gebruikte detectoren komen de verschillende detectorstatussen volgens het DS overeen met de volgende (combinaties van) statusgegevens van de detector: • in staat om volledig waar te nemen: beide detectielussen afgestemd, telstatus = "goed"; • alleen in staat om onvolledig waar te nemen: slechts 1 detectielus afgestemd; • onbetrouwbaar: telstatus = "fout"; • niet in staat om waar te nemen: beide detectielussen niet afgestemd of detector anderszins niet functionerend.
Code : Naam :
E147 DS_COMMUNICATIESTATUS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een indicatie die aangeeft of de communicatieverbinding tussen een OS en een bepaald DS volgens het betreffende OS goed functioneert dan wel is verbroken. Type : ops
Lengte :
Waardebereik goed verbroken Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
646
Resolutie :
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
E148 TIJD_SINDS_DS_KLOKPULS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De tijd die is verstreken tussen het begin van een nieuwe tijdcyclus van een DS en het moment waarop het op deze gebeurtenis (het begin van die cyclus) betrekking hebbend referentietijdbericht door dat DS is verzonden. Type
: num
Lengte : 6
Resolutie : 12
Waardebereik 0 t/m 393.204 milliseconden Opmerkingen Het DS kent aan bepaalde soorten voertuigmetingen een (passage)tijdstip toe in de vorm van de tijd die is verstreken sinds het begin van de tijdcyclus in het DS waarbinnen de voertuigpassage plaatsvond. Het DS stelt elk OS waarop het is aangesloten op de hoogte van het begin van een nieuwe tijdcyclus door middel van het zenden van een referentietijdbericht. In de praktijk verstrijkt er een onvoorspelbare tijd tussen het moment waarop de nieuwe tijdcyclus begint en het moment waarop het op deze gebeurtenis betrekking hebbende referentietijdbericht daadwerkelijk wordt verzonden (hierna aangeduid als "wachttijd"). Om reconstructie mogelijk te maken van de tijd die is verstreken tussen afzonderlijke voertuigpassages (zogenoemde volgtijden) die zijn waargenomen binnen verschillende tijdcycli van het DS, zendt het DS deze wachttijd in het referentietijdbericht mee in de vorm van E148_TIJD_SINDS_DS_KLOKPULS. De duur van de tijdcyclus van een DS bedraagt 6000 milliseconden.
Code : Naam :
E149 TIJD_VOOR_VERZET_OS_KLOK
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De tijd die volgens de absolute OS-klok is verstreken tussen 1 januari 1978 00:00:00:000 u Middeneuropese wintertijd en het moment onmiddellijk voorafgaand aan het verzetten van de absolute OS-klok. Type
: num
Lengte : 13
Waardebereik 0 t/m 4.294.967.295.999 milliseconden Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
647
Resolutie : 1
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E150 TIJD_NA_VERZET_OS_KLOK
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De tijd die volgens de absolute OS-klok is verstreken tussen 1 januari 1978 00:00:00:000 u Middeneuropese wintertijd en het moment onmiddellijk volgend op het verzetten van de absolute OS-klok. Type
: num
Lengte : 13
Resolutie : 1
Waardebereik 0 t/m 4.294.967.295.999 milliseconden Opmerkingen
Code : Naam :
E151 BERICHTOMSCHRIJVING_DS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De omschrijving van het type van een logisch bericht dat een DS naar het OS verstuurt. Type : ops
Lengte :
Waardebereik statusbericht referentietijdbericht meetbericht over een meetbericht over een meetbericht over een meetbericht over een
Resolutie :
volledige meting omdraaimeting onvolledige meting afgekeurde meting
Opmerkingen
Code : Naam :
E152 AID_AANBEVELING_VKS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De door de lokale AID-functie bepaalde aanbevolen beeldstand voor de MSI's van een onderstation die behoren tot dezelfde verkeersstroom ter hoogte van het betreffende onderstation. Type : ops
Lengte :
Waardebereik 50 70 90 blank Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
648
Resolutie :
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E153 ACT/DEACT_OPDR
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een opdracht tot het activeren dan wel deactiveren van bepaalde functionaliteit in het OS. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik activeren deactiveren Opmerkingen
Code : Naam:
E154 1E_NA_KOUDE_START_IND
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een indicatie die aangeeft of het al dan niet de eerste maal is na een koude start van het OS dat bepaalde functionaliteit in het OS moet worden gestart. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik j (het is de eerste maal na een koude start dat de betreffende functionaliteit moet worden gestart) n (het is niet de eerste maal na een koude start dat de betreffende functionaliteit moet worden gestart) Opmerkingen
Code: Naam :
E155 OS_STATUSWIJZIGING
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De indicatie waarmee een OS aan het CS te kennen geeft of het CS de OS-statussen moet opvragen. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik j (het CS moet de OS-statussen opvragen) n (het CS behoeft de OS-statussen niet op te vragen) Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
649
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E157 MSLSTATUSWIJZIGING
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De indicatie waarmee een OS aan het CS te kennen geeft of het CS de MSI-statussen moet opvragen. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik j (het CS moet de MSI-statussen opvragen) n (het CS behoeft de MSI-statussen niet op te vragen) Opmerkingen
Code : Naam :
E158 TIJD_CS_KLOK
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De tijd die volgens de absolute klok van het CS is verstreken tussen 1 januari 1978 00:00:00 u Middeneuropese wintertijd en het moment van beschouwen. Type
: num
Lengte : 10
Resolutie : 1
Waardebereik
0 t/m 4.294.967.295 s Opmerkingen
Code : Naam :
E161 DATUM_TIJD_BEGIN_BESCHPER
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Het aantal seconden dat volledig is verstreken tussen 1 januari 1978 00:00:00 u Middeneuropese wintertijd en het begintijdstip van een beschouwingsperiode van een minuut waarnaar verkeers- en/of statusgegevens zijn geaggregeerd die afkomstig zijn van en/of betrekking hebben op een detector die wordt gebruikt voor Monitoring. Type
: num
Lengte : 10
Waardebereik
0 t/m 4.294.967.295 s Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
650
Resolutie : 60 s
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E162 WRNDUUR_I_BESCHPER
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De tijdsduur waarin, gedurende een beschouwingsperiode van een minuut, een detector die wordt gebruikt voor Monitoring in staat is geweest om op betrouwbare wijze voertuigpassages waar te nemen. Type
: num
Lengte : 3
Resolutie : 1
Waardebereik
Ot/m 120 s Opmerkingen
Code : Naam :
E163 WRNDUUR_V_BESCHPER
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De tijdsduur waarin, gedurende een beschouwingsperiode van een minuut, een detector die wordt gebruikt voor Monitoring in staat is geweest om op betrouwbare wijze de snelheid van passerende voertuigen waar te nemen. Type
: num
Lengte : 3
Resolutie : 1
Waardebereik Ot/m 120 s Opmerkingen
Code : Naam :
E164 VTGWRN_ONVOLL_BESCHPER
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Het aantal, gedurende een beschouwingsperiode van een minuut, op betrouwbare doch onvolledige wijze waargenomen voertuigpassages ter plaatse van een detector die wordt gebruikt voor Monitoring. Type
: num
Lengte : 2
Waardebereik
0 t/m 99 Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
651
Resolutie : 1
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E165 VTGWRN_ONBTRW_BESCHPER
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Het aantal, gedurende een beschouwingsperiode van een minuut, op onbetrouwbare wijze waargenomen voertuigpassages ter plaatse van een detector die wordt gebruikt voor Monitoring. Type
: num
Lengte : 2
Resolutie : 1
Waardebereik
0 t/m 99 Opmerkingen
Code : Naam :
E166 DET ONBTRW BESCHPER
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De tijdsduur waarin, gedurende een bepaalde beschouwingsperiode van een minuut, een detector die wordt gebruikt voor Monitoring niet in staat is geweest om op betrouwbare wijze voertuigpassages waar te nemen. Type
: num
Lengte : 2
Resolutie : 60
Waardebereik 0 t/m 60 s Opmerkingen Als gevolg van de werking van de binnen het verkeerssignaleringssysteem gebruikte lusdetectoren, is het waardebereik van dit gegeven beperkt tot de waarden nul en 60 seconden. Het gegeven krijgt de waarde 60 indien voor de detector waarop het gegeven betrekking heeft geen gegevens over voertuigpassages beschikbaar zijn die voldoende representatief zijn voor de betreffende beschouwingsperiode van een minuut. In dergelijke gevallen krijgt het gegeven altijd de waarde 60, ook wanneer - als gevolg van het verzetten van de absolute OS-klok - de werkelijke lengte van de betreffende beschouwingsperiode groter of kleiner is dan 60 seconden.
Specificatie Onderstation MTM-2
652
Deel V Bijlagen
Code: Naam :
E168 VTGWRN_BESCHPER_VTGCAT
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Het aantal voertuigpassages per voertuigcategorie dat, gedurende een bepaalde beschouwingsperiode van een minuut, op betrouwbare en volledige wijze is waargenomen ter plaatse van een detector die wordt gebruikt voor Monitoring. Type
: num
Lengte : 2
Resolutie : 1
Waardebereik
0 t/m 99 Opmerkingen
Code : Naam :
E169 V_SOM_BESCHPER_VTGCAT
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De som per voertuigcategorie van de voertuigsnelheden die, gedurende een beschouwingsperiode van een minuut, zijn waargenomen ter plaatse van een bepaalde detector die wordt gebruikt voor Monitoring. Type
: num
Lengte : 5
Resolutie : 1
Waardebereik 0 2 t/m 12.000 km/u («100 vtg'n * 120 km/u) Opmerkingen
Code : Naam :
E170 Wijz.datum : 27/04/1995 V_SOM_KWDR_BESCHPER_VTGCAT Status : ACC
Definitie De som per voertuigcategorie van de kwadraten van de voertuigsnelheden die, gedurende een beschouwingsperiode van een minuut, zijn waargenomen ter plaatse van een bepaalde detector die wordt gebruikt voor Monitoring. Type
: num
Lengte :
Resolutie : 1
Waardebereik
0 t/m 1.440.000 km2/u2 (=100 vtg'n * (120 km/u)2) Opmerkingen Als gevolg van het feit dat de snelheidskwadratensom wordt berekend door kwadraten van gehele getallen te sommeren, is het waardebereik (ook vanaf de waarde 9) geen aaneengesloten reeks.
Specificatie Onderstation MTM-2
653
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E171 CONGESTIE_AANDUIDING_DET
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een aanduiding die aangeeft of er, aan het einde van een bepaalde beschouwingsperiode van een minuut, al dan niet sprake is van congestie ter plaatse van een bepaalde detector die wordt gebruikt voor Monitoring. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik congestie geen congestie onbepaald Opmerkingen
Code: Naam :
E172 GEBEURTENISSOORT_NIET_URG
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een aanduiding van de soort van de waargenomen gebeurtenis waarop een niet-urgente melding betrekking heeft. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik koude start MTM-wegkantsysteem uitgevoerd detector uitgeschakeld in verband met operatoropdrachten detector uitgeschakeld in verband met beelden Opmerkingen
Code: Naam :
E173 DATUM_TIJD_GEBEURTENIS
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De tijd die is verstreken tussen 1 januari 1978 00:00:00 u Middeneuropese wintertijd en het tijdstip van waarneming van de gebeurtenis waarop een bepaalde melding betrekking heeft. Type
: num
Lengte : 10
Waardebereik
0 t/m 4.294.967.295 s Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
654
Resolutie : 1
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E174 GEBEURTENISSOORTJJRG
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een aanduiding van de soort van de waargenomen gebeurtenis waarop een urgente melding betrekking heeft. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik spookrijder Opmerkingen
Code: Naam :
E175 STAND_VOOR_MSI_CS_AID
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De stand die door een MSI moet worden aangenomen als gevolg van een opdracht van het CS in verband met AID. Type
: ops
Lengte :
Waardebereik 30 30+flash 50 50+flash
60 60+flash 70 70+flash 80 80+flash
90 90+flash blank Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
655
Resolutie :
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E178 DETECTIESTATUS_GEWIJZIGD
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een melding van het feit dat een wijziging heeft plaatsgevonden in de communicatiestatus van een bepaald DS of in de detectorstatus volgens het DS van tenminste één van de via het betreffende DS op het OS aangesloten detectoren. Type : ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik statuswijziging Opmerkingen
Code : Naam :
E179 TIJD_ONTVANGST_RES_BERICHT
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De tijd die is verstreken tussen 1 januari 1978 00:00:00:000 u Middeneuropese wintertijd en het moment van ontvangst door een OS van een bericht afkomstig van RES. Type
: num
Lengte : 13
Resolutie : 1
Waardebereik 0 t/m 4.294.967.295.999 milliseconden Opmerkingen In het geval van een spontane verstrekking door het OS aan RES van een statusbericht (bij overgang van de mode Idle naar een hogere OSmode) heeft het gegeven geen betrekking op het moment van ontvangst van enig bericht afkomstig van RES doch uitsluitend op het moment van verstrekken van het statusbericht.
Code : Naam :
E180 CONTROLENUMMER_RES
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een nummer dat RES gebruikt ten behoeve van controle op applicatieniveau van het berichtenverkeer tussen het OS en RES. Type
: num
Lengte : 3
Waardebereik
0 t/m 255 Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
656
Resolutie : 1
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E181 SOORT_BERICHT_AAN_RES
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een aanduiding van de soort van een bericht van het OS aan RES. Type
Lengte :
: ops
Resolutie :
Waardebereik initieel statusgegevensbericht statusgegevensbericht synchronisatiegegevensbericht bericht over beginstand toestandsgegevens bericht over een volledige meting bericht over een omdraaimeting bericht over een onvolledige meting bericht over een afgekeurde meting bericht over een tijd sinds de laatste DS-klokpuls bericht over het begin van een incidentperiode bericht over het einde van een incidentperiode bericht over het verzetten van de absolute OS-klok bericht over een gewijzigde OS-mode bericht over de MSI-standen van alle MSI's van het OS bericht over DS-communicatiestatussen bericht over een gewijzigde detectorstatus volgens het DS bericht over detectorstatussen in verband met operatoropdrachten bericht over detectorstatussen in verband met beelden spoedbericht over het begin van een incidentperiode spoedbericht over het einde van een incidentperiode bericht met de inhoud van de buffer met researchgegevens Opmerkingen
Code : Naam :
E182 PUNTBEDEKKINGSTIJD BESCHPER
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De tijdsduur waarin, gedurende een beschouwingsperiode met een bepaalde vaste lengte, een fictief punt van een detector die wordt gebruikt voor Monitoring door voertuigen bedekt is geweest. Type
Lengte : 4
num
Waardebereik
0 t/m 99,99 s Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
657
Resolutie : 0,01
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E183 FATALE_FOUT_IN_OS_IND
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een indicatie die aangeeft of er al dan niet een fatale fout in het OS is geconstateerd die niet heeft geleid tot het autonoom uitvoeren van een koude start. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik j (er is een fatale fout geconstateerd) n (er is geen fatale fout geconstateerd) Opmerkingen
Code : Naam :
E184 Wijz.datum : 27/04/1995 RESEARCHGEGEVENSGROEPSCODE Status : ACC
Definitie Een code die een bepaalde groepering van researchgegevens uniek identificeert. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik 1 (volledige meting) 2 (omdraaimeting) 3 (onvolledige meting) 4 (afgekeurde meting) 5 (DS-communicatiestatussen) 6 (tijd sinds de laatste DS-klokpuls) 7 (gewijzigde detectorstatus volgens het DS) 8 (detectorstatussen in verband met operatoropdrachten) 9 (detectorstatussen in verband met beelden) 10 (MSI-standen van alle MSI's van het OS) 11 (gewijzigde OS-mode) 12 (begin incidentperiode) 13 (einde incidentperiode) 14 (OS-klokverzetgegevens) 15 (beginstand toestandsgegevens) Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
658
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E185 TE_REAL_STAND_VOLGENS_MSI
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie De laatst ontvangen te realiseren stand volgens een MSI. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik overruling blank x x+flash Pr pr+flash Pi pl+flash 30 30+flash 50 50+flash
60 60+flash 70 70+flash 80 80+flash
90 90+flash einde blank blank+flash Opmerkingen
Code: Naam :
E186 VERSTREKKENJND
Wijz.datum : 13/10/1995 Status : ACC
Definitie De indicatie die aangeeft of voor een bepaalde detector al dan niet voortdurend researchgegevens moeten worden verstrekt volgens de laatste door het OS ontvangen researchgegevensopdracht. Type
: ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik j (er moeten researchgegevens worden verstrekt) n (er moeten geen researchgegevens worden verstrekt) Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
659
Deel V Bijlagen
Code : Naam :
E187 BUFFERENJND
Wijz.datum : 13/10/1995 Status : ACC
Definitie De indicatie die aangeeft of voor een bepaalde detector al dan niet researchgegevens moeten worden gebufferd volgens de laatste door het OS ontvangen researchgegevensopdracht. Type : ops
Lengte :
Resolutie :
Waardebereik j (er moeten researchgegevens worden gebufferd) n (er moeten geen researchgegevens worden gebufferd) Opmerkingen
Code : Naam :
E911 FATAL_OUTPUT_ERROR_MSI
Wijz.datum : 27/04/1995 Status : ACC
Definitie Een melding van een MSI dat een fatal output error is geconstateerd. Type : ops
Lengte :
Waardebereik
fatal output error Opmerkingen
Specificatie Onderstation MTM-2
660
Resolutie :