Sound-Tracking Germany. 70 Years of Imagining the Nation from Schlager to Techno M.M. Schiller
Samenvatting [Het Geluidsspoor van Duitsland / 70 Jaar Verbeelding van de Natie van Schlager tot Techno]
In dit onderzoek bestudeer ik de wederzijds vormgevende betrekking van de naoorlogse Duitse nationale identiteit en populaire muziek. Ik beschouw pop als een belangrijk cultureel domein waarin identiteiten bevestigd, betwist, uit elkaar gehaald en opnieuw vormgegeven worden – zowel op individueel als op collectief vlak. Daarmee overeenkomend beargumenteer ik dat pop, als sociale praktijk en als consumptiegoed, niet alleen binnen het nationale discours vervaardigd wordt, maar ook vorm geeft aan nationale verbeeldingen van Duitse identiteit. Het doel van dit proefschrift is dan ook te analyseren hoe de Duitse identiteit in pop in bepaalde periodes van nationale transformaties verteld wordt; hoe het nationale verleden herinnerd wordt, welke specifieke elementen benadrukt of verzwegen worden. Het vraagt: Hoe wordt Duitse identiteit geconstrueerd en betwist? Wat en wie zijn ingesloten of uitgesloten van het nationale collectief in populaire muziekuitingen van Duitse identiteit? En uiteindelijk, hoe kan de studie van popmuziek bijdragen aan onze kennis over nationale identiteitsconstructies en vice versa? Ik begin met de introductie van Rammstein als Duitslands internationaal meest succesvolle en beruchte controversiële popgroep, die niet alleen hun Greatest Hits-album zelfbewust Made in Germany noemde, maar tegelijkertijd ook een nieuwe single met de gepaste titel “Mein Land” (Mijn Land) uitbracht. Ik neem de vele ambiguïteiten van “Mein Land” als uitgangspunt voor een redenatie tegen een afnemend belang van de natie als conceptueel denkbeeld in de studie van populaire muziek. Hiermee volg ik Ian Biddle en Vanessa Knights, die de nationale dimensie als ‘ontbrekend middenvlak’ tussen de lokale en globale dimensies neerzetten – of herintroduceren – om op productieve en kritische wijze naties als sociale eenheden te begrijpen die als ‘bemiddelaars’ tussen deze twee domeinen fungeren. Na te hebben gepleit voor het voortdurende belang van de natie voor de studie van populaire muziek ga ik door met het benadrukken van de relevantie van populaire muziek voor de studie van nationale identiteit, gezien het feit dat pop een productief vermogen behelst waarmee nationale identiteiten (en de Duitse in het bijzonder) onderhandelt kunnen worden. Aansluitend aan Benedict Andersons invloedrijke concept van naties als ‘verbeelde gemeenschappen’, en Homi Bhabha’s begrip van ‘naties als narratieven’ begrijp ik naties als sociale constructies welke voortdurend processen van re-significatie en interferentie in het dagelijks leven
ondergaan, waarbij cultuur als het meest productieve domein voor de onderhandeling van de inherente nationale ambiguïteiten gezien kan worden. Terwijl Bhabha zich (bijna) uitsluitend op de natie “zoals zij geschreven wordt” focust, sluit ik mij bij Stuart Hall aan, die treffend opmerkt dat nationale narratieven ook binnen de media en populaire cultuur (als tegenstrijdig domein van containment en weerstand) verteld en herhaald worden, en ik val John Connel en Chris Gibson bij in hun overweging dat popmuziek ingebed is in de vorming en de instandhouding van de natie. Muziek heeft daadwerkelijk fundamenteel bijgedragen aan Duitse verbeeldingen van de natie en collectieve identiteit, aangezien pop een draagvlak biedt voor onderhandelingen over kwesties van toebehoren of voor een uitdaging nationale identificatie biedt, zoals Maria Stehle en Corinna Kahnke overtuigend vaststellen. Voor Duitsland zijn kwesties van nationale identificatie bijzonder problematisch, aangezien collectieve herinneringen aan de nazitijd en de gepleegde misdaden gedurende het Derde Rijk – voornamelijk de Holocaust – invloed hebben op de onophoudelijke ambigue relatie van de natie tot zichzelf. De wederzijde betrekking van (nationale) identiteit als proces en muziek (als temporele vorm) is dan ook bijzonder geprononceerd voor de analyse van Duitse nationale narratieven. Voortbouwend op Bhabha’s concept van ‘naties als narratieven’ als temporeel uiteenlopend cultureel construct dat oscilleert tussen een ‘pedagogieke’ retoriek van nationale eenheid als verankerd in een gedeeld verleden enerzijds, en afwijkende ‘performatieve’ uiteenzettingen van de nationale bevolking in het heden anderzijds, en rekening houdend met de bijzondere uitdagingen die de 20e-eeuwse geschiedenis inhoudt, stel ik een drieledige temporele uitlijning van Duitse identiteit voor. Ik draag aan dat Bhabha’s terminologie enigszins misleidend is en de onderlinge verbondenheid van de natie’s relatie tot haar verleden en het voortdurend zichzelf tot leven wekken in het heden als beide performatief productieve dimensies zijnde niet voldoende naar voren komt. Ik stel daarom voor Bhabha’s terminologie te verfijnen, gebaseerd op de onderlinge psychoanalytische structuur van zijn argumentatie en in referentie tot het correlerende linguïstisch structuralisme van Ferdinand de Saussure en Roman Jakobsen. Daaruit voortvloeiend stel ik voor om Bhabha’s pedagogische dimensie, met de focus op een vastlegging van de nationale eenheid en het historische verleden als ideaalbeeld in de nationale achteruitkijkspiegel, de metaforische dimensie te noemen, waarbij de nadruk ligt op gelijkheid. Bhabha’s performatieve modaliteit, met zijn nadruk op hedendaagse onderhandelingen van de natie als permanente herdefiniëringen van inclusie en exclusie – en dus een oneindig uitstel van betekenis – zal de metonymische dimensie genoemd worden, waarbij de nadruk ligt op verschil.
Omdat Bhabha’s voorgestelde dubbele temporaliteit van de natie ontoereikend rekening houdt met de voortdurende aanwezigheid van het traumatische Duitse verleden als ‘onoverkomelijk’ in hedendaagse narratieven van de natie, en om rekening te houden met de oneindig herhalende aanwezigheid van het verleden in het heden als noch ‘pedagogisch’ (uitdragen van een teleologische nationale geschiedenis) noch ‘performatief’ (als transitieve sociale realiteit in het heden), draag ik een derde nationale tijdelijkheid voor. Deze derde temporele dimensie is van belang in de narratieve constructie van nationale identiteit als ‘schommelend tussen vocabulaires’: namelijk wat ik de melancholische dimensie noem, waarin de traumatische ervaringen en angsten resulteren in een samenkomst van het nationale verleden en heden. Gebaseerd op theorieën over de traumatische aard van moderne naties door Ernest Renan, Anderson, Edward Said, Etienne Balibar en de impliciete problematiek van nationaal herinneren/vergeten, beweer ik dat het onvolledig verleden altijd een vormgevend element blijft in het nationale heden in de melancholische dimensie: Het verleden niet naast het heden, maar het verleden in het heden. De natie – en Duitsland in het bijzonder – blijft in een toestand van gefaald vergeten of onderdrukken, maar de oneindige herhaling van het onvolledige verleden blijft een steeds terugkerende aanwezigheid van het onbekende. Deze melancholische toestand kenmerkt de eindeloze zelfherhaling van de natie en het zijn unheimliche (her)verschijningen en vervreemdende momenten waarin het onderdrukte verleden en de momentele angsten in het heden zichtbaar worden als feitelijk gelijkwaardig. Mijn proefschrift werkt op het kruispunt van populaire muziek, Duitsland en nationale identiteit. Gebaseerd op deze driehoek heb ik een aantal individuele case studies (populaire liedjes in verschillende genres) gekozen op basis van hun zeggingskracht aangaande de verstandhouding van alle drie de onderwerpen. Voor hun informatieve waarde werden alle onderzoeksobjecten gekozen op basis van een brede populariteit, commercieel succes (en positief ontvangen door critici) en blijvende nationale en/of internationale invloed. Ingevolge de expliciete uiteenzetting met nationale vertogen, evenals hun alomtegenwoordigheid en indringendheid, zijn de gekozen nummers relevant met betrekking op het wordingsproces van nationale retorische strategieën, als doordringende onderhandelingen van Duitse identiteit in het bijzonder, en bovendien met betrekking op hun kenmerken als populaire muzikale handelswaar. De gekozen genres corresponderen dus met de toonaangevende populaire keuzes en culturele relevantie van hun tijd en brengen tevens veranderingen in nationale retoriek tijdens bepaalde momenten van transformaties aan het licht. Mijn analyses van deze nationale narratieven en diens retoriek maakt het veranderende karakter van de drievoudige tijdelijkheid van de natie kenbaar doordat ik naga hoe de Duitse identiteit performatief geconstrueerd is, betwist wordt en (her)bevestigd in de loop van meer dan zestig jaar muzikaal nationaal narratief.
In het eerste hoofdstuk onderzoek ik hoe pop deel heeft in de schepping van de Duitse natie doordat de “bevolking zichzelf realiseert” in de vorm van de populaire Schlager “Wir sind die Eingebohrenen von Trizonesien” uit het jaar 1948. Het lied, dat zo populair was dat het tijdelijk als vervangend volkslied voor de verbeelde natie Trizonesien (West-Duitsland) diende, laat op duidelijke wijze zien hoe pop als taal voor het ‘schrijven’ van nationale verhalen kan fungeren. Het lied verenigd metaforisch de drie westers-bezette zones in een retoriek van ‘natuurlijk’ toebehoren gebaseerd op een gedeelde culturele erfenis. Echter daagt het lied tegelijkertijd ook de ‘staatsideologie’ zoals opgelegd door de bezettingsmachten (als ‘kolonisatoren’) van het toenmalige Duitsland uit. Op de intersectie van het toenmalige culturele landschap en gebruikmakend van het subversieve potentieel van het carnavaleske als omdraaiing van hiërarchieën, stelt populaire muziek de bevolking in staat om performatief ‘hun’ natie (opnieuw) te vertellen. In het tweede hoofdstuk ga ik verder in op de melancholische dimensie van de Duitse identiteit in haar expliciete afwezigheid van het vertoog over Beatmuziek in de jaren zestig. De nationale stilte van de opkomende jeugdcultuur maakt het mij mogelijk om dieper in te gaan op de discussie over de tijdelijkheid van trauma, het herhalende karakter van melancholie en de unheimliche (her)verschijning van geesten van de verleden tijd in Duitslands meest beroemde Beathit “Poor Boy” van The Lords. Het lied illustreert de problematiek van de articulatie van nationale trauma’s en illustreerd de dubbele werking van vergeten/herinneren in nationale narratieven doordat de unheimliche stilte van beatmuziek de impliciete strijd met de onmogelijkheid van het behandelen (of vatten) van de traumatische ervaring van de Tweede Wereldoorlog belichaamd. Het sterke verlangen (en de mislukking van) het opnieuw en anders verbeelden van de Duitse identiteit als moderne, kosmopolitische natie, los van de eigen geschiedenis, laat ziet hoe het verdrongen verleden altijd al vormgevend is voor het nationale heden als unheimliche herinnering. In het derde hoofdstuk vervolg ik mijn sporen van hoe populaire muziek als nationale narratieven – Krautrock en Kraftwerks beroemde lied “Autobahn” uit 1974 in het bijzonder – uit het zogenoemde naoorlogse ‘culturele vacuüm’ verschijnen en actief aan de muzikale exploratie van Duitse identiteit deelnemen. “Autobahn” belichaamd hoe populaire muziek de veelzijdigheid van nationale narratieven naar voren kan halen. Zoals Kraftwerks multi-temporele, multi-spatiale verhaal met veelvoudige subjectiviteiten laat zien, zijn nationale verbeeldingen altijd oneindige processen. Kraftwerks bijna letterlijke reis illustreert hoe zulke narratieven altijd zowel elementen van metaforische retoriek (gebaseerd op een gedeeld nationaal verleden en de ‘verloren’ identiteit die opnieuw verteld moet worden) inhouden, alsook elementen van metonymische retoriek van een steeds veranderende betekenisgeving van nationale tekens en melancholische elementen: ook als de
song open eindigt met een fade-out, de reis gaat door op de ‘wegen van de Führer’. Wat Kraftwerk het meest overtuigend teweegbrengt is het thematiseren van de meervoudige ‘schrijfwijze’ van nationale verhalen. In die zin kan popmuziek – als proces en beweging in tijd – de natie op veel verschillende betekenislagen vertellen en belichaamd het de veelvoudige dimensies van tijd in diens verschillende modaliteiten van betekenisgeving: geluid, beeld, taal en vertoog. Deutsch Amerikanische Freundschaft [DAF], zoals besproken in hoofdstuk vier, laat zien hoe pop ook voor de ‘ongewensten’ van de collectief verbeelde gemeenschap de middelen biedt om de dominante retoriek van de natie te destabiliseren. DAF en hun brachiale maar tegelijkertijd fragiele sound en hun queer mimicry van fascisme eigenen zich juist de elementen die hun identiteit onderdrukken en uitsluiten toe en benadrukken op die manier de inherente instabiliteit van het dominante discours. Door de performance van een queervariant van een extreme versie van Duitse identiteit, opent DAF het narratief voor alternatieve identificaties, en verstoort de retoriek van uitsluiting van het Ander. Niettemin, hoe metonymisch deze strategie ook lijkt, ook zij houdt metaforische elementen in door bijvoorbeeld expliciet Duitse muziek te willen maken, gebaseerd op de Duitse taal en nationale ervaringen. Uiteindelijk, in het laatste hoofdstuk, bespreek ik hoe zelfs expliciete vieringen van Duitse identiteit niet vrij zijn van temporele ambiguïteiten. Door de nationale saamhorigheid met de euforische sound van Trance op affectieve wijze te benadrukken, en door het genationaliseerde publiek bij het muzikale en visuele narratief van de video te betrekken, doelt Paul van Dyk en Peter Heppners lied “Wir sind Wir” op een metaforische eenheid van de natie. Maar ook dit verhaal over nationale trots wordt geteisterd door het onderdrukte verleden dat steeds aanwezig is in de melancholische dimensie. Dezelfde nationalistische retoriek gebruikend als schlager zestig jaar eerder – alhoewel met een veranderde sound en context – simuleert “Wir sind Wir” een geschiedenis als retorische gelijktijdigheid en belichaamd het herhalende karakter van nationale narratieven. De muziekvideo versterkt de terugkerende eigenschap van een selectief verleden als Heppner door de tijd reist en de toeschouwer als getuige in het verhaal is gepositioneerd terwijl de nationale geschiedenis zich ontvouwt. Het is echter precies de herhaling die de natie spookt in de unheimliche herverschijning van het onderdrukte, uitgesloten en ‘vergeten’ verleden, als de ongewenste indrukken van toen aan het einde tussen de viering van de moderne natie doorschijnen. In de conclusie kom ik terug op Rammstein en onderstreep hoe “Mein Land” de temporele ambiguïteiten van Duitse nationale verbeeldingen belichaamt. Het lied betwist niet alleen de grenzen van het lokale (de verloren DDR) en het globale (Amerikaanse populaire cultuur) als wederzijds constitutief in het middenvlak van de natie, maar het opgesplitste nationale subject schommelt ook
tussen insluiting en uitsluiting, Oost en West, verleden en heden en belichaamd zo de voortdurend uiteenlopende relatie van Duitsland tot zichzelf in de metonymische dimensie. Tegelijkertijd vertolkt “Mein Land” de metaforische dimensie door Rammsteins nostalgische referenties naar een Duits cultureel erfgoed in hun beeldvorming, performancestijl en gebruik van taal die beroep doen op een metaforische nationale identificatie gebaseerd op een natuurlijke Duitse samenhorigheid van de ‘natie-als-één’. Uiteindelijk verbeelden de voortdurende verwijzingen naar de problematische Duitse geschiedenis en het spel met nazi-esthetiek van Rammsteins Teutoonse imago als ook de ultieme viering van ‘Duitse authenticiteit’ als gewelddadig, duister en monstrueus aan het eind van de video van “Mein Land” ook de melancholische dimensie van Duitse nationale identiteit. Terugkomend op de centrale vragen van dit onderzoek, benadruk ik dat pop draagkracht kan hebben als ‘taal’ voor nationale narratieven en daarme Bhabha’s geprivilegeerde geschreven verhalen aanvult, aangezien popnarratieven werken als temporele uitdrukkingen en daarmee het vluchtige en voorlopige karakter van nationale narratieven belichamen. Onderzoek naar de natie door populaire muziek nuanceert daadwerkelijk Bhabha’s aandrang op de performatieve dimensie – welke ik metonymisch noem – als voornamelijk productief in de marges van de natie. Mijn analyses van commercieel en op kritisch vlak succesvolle popmuziek hebben laten zien dat het nationale ‘centrum’ niet zo holistisch is als Bhabha lijkt voor te stellen; in feite lijkt de grens van een nationaal ‘centrum’ en de ‘marge’ te vervagen. Mijn analyses tonen aan dat metonymische, retorische strategieën niet alleen ontstaan in de marge van de natie, maar dat ook ‘mainstream’ populaire muzikale verhalen van de natie multi-temporeel en meerduidig zijn, en destabiliserende elementen inhouden – door verschillende muzikale genres en culturele contexten heen. Tot slot concludeer ik dat pop tussen het ‘ideologische apparaat van staatsmacht’ enerzijds en ‘het nationaal populaire’ anderzijds oscilleert en daarmee het spectrum waarin nationale narratieven verteld, betwist, herhaald, aangepast en bevestigd worden belichaamd en ik benadruk dat onderzoek naar popmuziek door de natie als invalshoek zijn belangrijke rol als medium voor individuele en collectieve identiteitsformaties laat zien.