Paper: Sociaal constructivistisch onderzoekperspectief en Grounded Theory
Sociaal constructivistisch onderzoekperspectief en Grounded Theory
1
Afwegingen bij de keuze van een onderzoekbenadering
Er zijn verschillende perspectieven en methoden om aan een (wetenschappelijk) onderzoek vorm en inhoud te geven. Bij het maken van keuzes dient de onderzoeker er rekening mee te houden dat de onderzoeksvraag al min of meer de te volgen onderzoeksmethodologie dicteert. “The basic premise is that the research question should dictate the method” (Strauss en Corbin 1998). Ook wordt de keuze beïnvloed door de mate waarin het vraagstuk al in de literatuur is uitgewerkt en de beschikbaarheid van empirische data over het vraagstuk (Strauss en Corbin 1998). Als de literatuur en of van empirische data erg beperkt is komt het zogenaamde toetsend onderzoek, waarin wordt nagegaan in hoeverre één of meer hypothesen in de confrontatie met het onderzoeksmateriaal kloppen, niet in aanmerking. Hypothesen berusten namelijk op een bepaalde theorie. In een beschrijvend onderzoek wordt geen gebruik gemaakt van hypotheses; hier staat vooral het vaststellen van de waarden van de variabelen centraal. In een beschrijvend onderzoek wordt de stand van zaken beschreven die de onderzoeker aantreft (Segers 2002). Er wordt gecategoriseerd, geteld en er worden tabellen en grafieken gemaakt (Baarda en de Goede 2000). Voor het goed kunnen vaststellen en categoriseren, moet men wel weten wat men precies telt en categoriseert, om te voorkomen dat er “appelen met peren worden vergeleken”. Daarbij is bij de overweging voor een beschrijvend onderzoek de vraag opportuun wat er dan geteld en gecategoriseerd zou moeten worden. Bij exploratief onderzoek is de kern dat de onderzoeker vooraf geen uitgewerkte theorie en hypothese ter beschikking heeft die in het onderzoek wordt getoetst. Integendeel zelfs, de onderzoeker gaat het object van onderzoek beschrijven terwijl hij met het onderzoek bezig is. In die zin heeft exploratief onderzoek ook kenmerken in zich van een beschrijvend onderzoek. In een exploratief onderzoek wil de onderzoeker komen tot een theorie of een bijdrage tot het vormen van een theorie over een bepaald verschijnsel. Volgens Baarda en De Goede (2000) is een dergelijk onderzoek geschikt als “het nog te vroeg is om een nieuwe theorie te ontwikkelen of een bestaande theorie toe te passen”. Of zoals Stebbins (2001) stelt: “when little is known scientifically about a group, process, activity, or situation, it is better to explore and generate hypotheses than try to test hypotheses derived from hunches or distant received theory”. Binnen
Paper: DBA groep BSN 10-12-2009
1
Paper: Sociaal constructivistisch onderzoekperspectief en Grounded Theory
exploratief onderzoek gaat het om vragen zoals: ‘Hoe komt het dat?’ ‘Wat is de relatie tussen?’ ‘Waarom is het zo dat?’ Vandaar dat exploratief onderzoek ook kan worden betiteld als een verklarend onderzoek1. Met de keuze voor een exploratief onderzoek moet echter bedacht worden dat uit de aard van een dergelijk onderzoek geen strikt van tevoren vastgestelde route kan worden gevolgd. Exploratief onderzoek is een proces van ontdekkend onderzoeken, van vallen en opstaan, waarbij mogelijke verbanden worden nagegaan, ideeën verder uitkristalliseren en de veronderstellingen mogelijk aangepast moeten worden (Baarda en de Goede 2002). Strauss en Corbin (1998) zeggen hierover “a theory is discovered, developed, and provisionally verified through systematic data collection and analysis of data pertaining to that phenomenon. Therefore, data collection, analysis, and theory stand in reciprocal relationship with each other”. Binnen het exploratief onderzoek wordt volgens Van Aken (1994) de aandacht gericht op het ontwikkelen van kennis. Hierbij staat niet centraal of deze kennis aansluit op de ‘ultieme waarheid‟, maar of er een aantoonbare bijdrage geleverd wordt aan het beoogde resultaat. Kennis wordt hierbij vaak ontwikkeld via de symbiose van de professional en de wetenschapper binnen een discipline. Hierbij lost de professional het probleem op en analyseert de wetenschapper hoe dit heeft plaatsgevonden. Beide rollen zijn verschillend, maar kunnen ook in één persoon verenigd zijn.
2
Sociaal constructivistisch perspectief
Wetenschappelijk
onderzoek
kan
plaatsvinden
vanuit
verschillende
ontologische
perspectieven. Binnen deze perspectieven zijn twee uitersten te onderscheiden. Aan de ene kant bestaat de opvatting dat alles wat bestaat, onafhankelijk van de mens bestaat. Aan de ander kant is er de opvatting dat alles wat bestaat, van zijn of haar bestaan afhankelijk is van de mens (Weggeman 2001). Deze perspectieven worden ook wel aangeduid met enerzijds het positivistische perspectief (ook wel functionalistische perspectief genoemd) en anderzijds het sociaal constructivistisch perspectief (ook wel interpretatieve perspectief genoemd). Het verschil tussen beide opvattingen is in de onderstaande tabel aangegeven.
Positivistische perspectief
Sociaal constructivistisch perspectief
Een realistische ontologie stelt dat er een enkele
Een relativistische ontologie stelt dat er
werkelijkheid bestaat die onafhankelijk is van de
meervoudige sociaal geconstrueerde
1
Over de overeenstemming of het verschil tussen exploratief- en verklarend onderzoek wordt in de literatuur verschillend gedacht. Zo maakt Segers 2002 een verschil en geven Baarda en de Goede juist aan dat het vinden van verklaringen van verschillen en samenhangen het kenmerkende karakter van een exploratief onderzoek vormt. Paper: DBA groep BSN 10-12-2009
2
Paper: Sociaal constructivistisch onderzoekperspectief en Grounded Theory
positie van de waarnemer en die functioneert
werkelijkheden bestaan die niet beheerst worden
volgens onveranderlijke natuurwetten, die
door natuurwetten. ‘Waarheid’ wordt gedefinieerd
doorgaans de vorm van oorzaak - gevolgrelaties
als de best geïnformeerde en meest ontwikkelde
hebben. Waarheid wordt gedefinieerd als de
constructie waarover consensus bestaat (hoewel
verzameling van beweringen die isomorf zijn aan
er tegelijkertijd verschillende constructies kunnen
de werkelijkheid.
bestaan die aan dit criterium voldoen)
Tabel 3.1 Bron: Van der Graaf (2006)
Een keuze uit deze verschillende perspectieven is afhankelijk van het soort vraagstuk waarop de onderzoeksvraag zich richt. Het positivistische perspectief houdt vooral goed stand in de formele wetenschappen zoals de wiskunde, de logica en de filosofie (Weggeman 2001). Het gaat uit van een streng logisch opgebouwd stelsel van abstracte stellingen en daarvan afgeleid meer concrete uitspraken, die met behulp van empirische gegevens getoetst kunnen worden (Ten Have 1997). Daarmee sluit het positivistische perspectief aan bij bijvoorbeeld (hypothese) toetsende en beschrijvende onderzoeksbenaderingen. In tegenstelling tot het positivistische perspectief, wordt bij onderzoek op basis van het sociaal constructivistisch perspectief niet gekeken of de verschijnselen binnen een van tevoren geconstrueerd kader passen (de hypothese), maar gaat het erom de verschijnselen voor zich te laten spreken. De onderzoeker laat de verschijnselen op zich inwerken, leert het perspectief van de betrokken actoren kennen en verwerkt en systematiseert dit voorzichtig in termen van open, tentatieve, attenderende begrippen: “sensitizing concepts” (Ten Have 1997). Daarmee sluit dit sociaal constructivistisch perspectief aan op een exploratieve empirische onderzoekopzet. Binnen een sociaal constructivistisch perspectief bestaan verschillende vormen en ‘scholen’. In dit paper vat ik het sociaal-constructivisme op als een representatie van een stroom van deze verschillende vormen. Het sociaal-constructivistische perspectief grijpt terug op de basisvraag of in sociale processen “er een objectieve werkelijkheid bestaat buiten ons zelf in een reële wereld die ontdekt kan worden, of dat de werkelijkheid subjectief is en bestaat uit een afspiegeling van ons individuele bewustzijn, onze waarneming en de betekenis die we in interactie met elkaar maken” (Boonstra en De Caluwé 2006). Een sociaal-constructivistisch perspectief maakt het mogelijk om te begrijpen hoe verschillen in opvattingen worden geproduceerd. Daarbij is volgens De Sonneville (2005) “niet aan de orde welke opvatting meer waar is, maar is de focus vooral gericht op de wijze waarop opvattingen worden geproduceerd”. Het sociaal-constructivisme vindt haar theoretische grondslag in de opvatting dat een enkele waarheid die objectief kenbaar is, niet bestaat (o.a. Boonstra 2000, Van Oss 2003, Boonstra en de Caluwé 2006, Van de Graaf 2006). De essentie van deze
Paper: DBA groep BSN 10-12-2009
3
Paper: Sociaal constructivistisch onderzoekperspectief en Grounded Theory
gedachtegang is dat de mens de sociale werkelijkheid kan zien als een interactieve werkelijkheid (Bekman 2006), waarbij de werkelijkheid een sociale constructie vormt van de bij de interactie betrokken actoren. Sociale constructies zijn constructies van de menselijke geest en geven aan hoe de mens de werkelijkheid om hem heen ziet (Van de Graaf 2006). Het gaat om de zienswijze dat mensen hun eigen realiteit construeren op basis van wat ze ervaren (Boonstra en De Caluwé 2006). Omdat iedere situatie anders is en ieder mens zijn eigen waarheid construeert, bestaat dé waarheid niet en is waarheid altijd meerstemmig. Weick (1995) merkt in dit verband dan ook op dat je niet buiten je eigen systeem kunt denken en dat daardoor de werkelijkheid altijd subjectief is. Deze werkelijkheden kunnen niet objectief
en
verifieerbaar
worden
gemeten,
ook
al
gebeurt
dit
met
beproefde
wetenschappelijke meetinstrumenten,. Zij kunnen alleen worden begrepen als het resultaat van menselijk denken en handelen. Daarbij kunnen deze werkelijkheden verschuiven in de tijd, van geval tot geval en van context tot context verschillen (De Sonneville 2005). Bij een sociaal-constructivistisch onderzoeksperspectief passen methoden van onderzoek die erop gericht zijn onderzoeksmateriaal te verzamelen en te analyseren met als doel te kunnen begrijpen hoe mensen werkelijkheden produceren (De Sonneville 2005) en in stand houden. De enige manier om hier zicht op te krijgen is om in de praktijk te gaan kijken wat er gebeurt. Methodes om materiaal te verzamelen hierbij zijn bijvoorbeeld actieonderzoek, participatief onderzoek, interviews, opnamen of schriftelijke documenten. Dat materiaal wordt vervolgens bekeken en geanalyseerd om begrippen te ontwikkelen die een belangrijk aspect van onderdelen van dat materiaal beschrijven. Door te kijken wat er in de empirie gebeurt, kunnen bepaalde patronen worden geïdentificeerd en met elkaar worden vergeleken. “Het zoeken naar patronen is de basis van alle wetenschappelijk onderzoek. Waar een patroon is, is betekenis” (Watzlawick e.a. 2001). Dit betekent dat de onderzoeker de natuurlijke omgeving van het te onderzoeken fenomeen moet opzoeken. Het in de praktijk observeren van de uitvoering van interim-managementopdrachten, stuit vaak op praktische bezwaren. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld de benodigde tijd, verschillende situaties tegelijkertijd onderzoeken en de vertrouwelijkheid. Een meervoudige casestudy waarin door de onderzoeker vanaf de buitenkant naar de te onderzoeken situatie wordt gekeken is een reële mogelijkheid voor het uitvoeren van onderzoek.
Onderzoek door casestudy past goed bij een kleinschalige en diepgaande aanpak en is bij uitstek geschikt voor een exploratief beschrijven van een in de praktijk waargenomen verschijnsel in de eigen context (Segers 2002). Vele auteurs hebben een bijdrage geleverd aan de manier waarop door casestudies theorieën ontwikkeld kunnen worden, maar over de juiste aanpak heerst verwarring en strijd. Eisenhardt (1989) zegt hier dan ook over: “Many pieces of the theory building process are evident in the literature. Nevertheless, at the same Paper: DBA groep BSN 10-12-2009
4
Paper: Sociaal constructivistisch onderzoekperspectief en Grounded Theory
time, there is substantial confusion about how to combine them, when to construct this type of study, and how to evaluate it”. Ten aanzien van de keuze van het aantal casussen merk ik op voorhand op dat dit altijd arbitrair is. Aan de ene kant moet een onderzoeker over voldoende casussen beschikken om een behoorlijke interne validiteit van het onderzoek te bereiken. Aan de andere kant is ook een zekere beperking nodig om het onderzoek praktisch uit te kunnen voeren en niet ten onder te gaan in de hoeveelheid onderzoeksmateriaal. “Finally while there is no ideal numbers of cases, a number between 4 and 10 cases usually works well. With fewer than 4 cases, it is often difficult to generate
theory with much
complexity. With more than 10 cases, it quickly becomes difficult to cope with the complexity and volume of the data” (Eisenhardt 1989)
3 Grounded Theory
Om inzicht te verkrijgen in de problematiek van waarover nog weinig wetenschappelijke kennis en data bestaat is de grounded theory een waardevolle aanpak. “Grounded theory is most appropriate where researchers have an interesting phenomenon whithout explanation and from which they seek to discover theory from data” (Suddaby 2006, Strauss en Corbin 1998). De aanvankelijke ontwikkelaars, Glaser en Strauss (1967), beschrijven grounded theory “as a practical method for conducting research that focuses on the interpretive process by analyzing the actual production of meanings and concepts used by social actors in real settings” (Gephart 2004 in Suddaby 2006). De grounded theory wordt sinds de jaren ‘60 van de vorige eeuw ook systematisch in veel (case-) studies gebruikt. De grounded theory gaat uit van een aanpak waarbij niet een theorie of hypothese het vertrekpunt vormt, maar waarbij al explorerend een verschijnsel wordt onderzocht. Strauss en Cobin (1998) formuleren deze aanpak als volgt: “A grounded theory is one that is inductively derived from study of the phenomenon it represents. That is, it is discovered, developed, and provisionally verified though systematic data collection and analysis of data pertaining to the phenomenon. Therefore, data collection, analysis, and theory stand in reciprocal relationship with each other. One does not begin with a theory, then prove it. Rather, one begins with an area of study and what is relevant to that area is allowed to emerge”. Binnen de grounded theory is voor het ontdekken van sensitizing concepts het maken van vergelijkingen een ‟essential feature‟. Daarbij wordt niet de weg gevolgd om de verschillende verhalen individueel in een bepaalde volgorde te vergelijken: het is niet zo dat uit alle verhalen eerst bepaalde kenmerken worden gehaald om vervolgens die kenmerken met elkaar te vergelijken. Een dergelijke vergelijking zegt ons hooguit iets over hoe vaak iets voorkomt en over de verschillen tussen de onderzochte casussen, maar levert geen kennis op hoe we Paper: DBA groep BSN 10-12-2009
5
Paper: Sociaal constructivistisch onderzoekperspectief en Grounded Theory
een fenomeen moet begrijpen. Binnen de aanpak van de grounded theory wordt gewerkt vanuit ‟the specific to the more general‟ en wordt een specifieke casus als een soort openingszet voor het onderzoek gebruikt. Deze casus wordt, zo zeggen Strauss en Corbin (1998), gebruikt “to open up our minds to the range of possible meanings, properties, dimensions, and relationships inherent in any bit of data”. Onderzoekers worden in deze eerste casus sensitief gemaakt voor de “possibilities and to what else the new cases might teach us” omtrent het vraagstuk dat zij onderzoeken. Bij elke vervolgcasus wordt dat wat we denken te zien in het onderzoeksmateriaal constant vergeleken met het in ontwikkeling zijnde beeld van het fenomeen uit de voorgaande casussen. Hierdoor wordt dit beeld steeds meer „grounded‟. Dit proces gaat door totdat er een verzadiging is bereikt waarbij in vergelijking met het zich ontwikkelende beeld uit de voorgaande casussen, er geen nieuwe significante “meanings, properties, dimensions and relationships” duidelijk meer worden. In dit proces is het natuurlijk ook mogelijk dat bepaalde “meanings, properties, dimensions and relationships” die aanvankelijk in het onderzoeksmateriaal opvielen, in het verdere proces verflauwen of zelfs wegvallen. Onderzoekers denken dus steeds constant in vergelijkingen: ‘waarin verschilt wat ik nu zie met dat wat ik eerder heb gezien’! Het is hierbij van groot belang om in dit proces open naar het onderzoeksmateriaal te kijken en pas aan het einde van het onderzoekproces de “dimensions en properties” van een fenomeen met een naam of aanduiding te benoemen. Aan het té snel benoemen van een object of een voorval in de sociale werkelijkheid schuilt een groot onderzoeksgevaar, omdat men hierdoor al snel de objectiviteit verliest ten opzichte van het te onderzoeken object of voorval. Strauss en Corbin (1998) wijzen bij herhaling op de noodzaak op de “provisional nature of our analyses early in the research process” en het “constantly making comparisons against incoming cases”. Door op deze wijze een fenomeen te onderzoeken, zijn we in staat “to define a phenomenon very precisely” en komen we tot „sensitizing concepts‟. Met deze sensitizing concepts zijn we in staat de data uit het onderzoeksmateriaal op een meer conceptueel niveau te brengen (Suddaby 2006).
Een belangrijk aandachtspunt binnen de aanpak van de grounded theory is de vraag hoe onbevangen de onderzoeker naar de wereld kijkt. Niemand kijkt namelijk geheel onbevangen en waardevrij naar de wereld om hem heen. “All knowledge is theory-impregnated, including our observations” zei Popper in 1972. Mensen zijn op voorhand geconditioneerd door bijvoorbeeld hun opvoeding, genoten onderwijs, ervaring en het vak dat zij uitoefenen. Hierbij stellen de aanvankelijke ontwikkelaars van deze theorie: Glaser en Strauss (1967) zich rechtlijnig op het standpunt dat het onbevangen waarnemen van de werkelijkheid door actoren en onderzoekers niet mogelijk is. Daarmee is ieder onderzoek gekleurd en zijn de uitkomsten bepaald door de onderzoeker(s). Latere theorievorming (Strauss en Corbin 1998) Paper: DBA groep BSN 10-12-2009
6
Paper: Sociaal constructivistisch onderzoekperspectief en Grounded Theory
geeft aan dat het geen probleem is dat men niet onbevangen kan waarnemen, als je dit maar weet c.q. beseft welke bril je als onderzoeker op hebt en maatregelen neemt “to minimize its intrusion” in de analyses. In de loop van de jaren zijn verschillende invullingen ontstaan van de aanpak van de grounded theory. Voor het uitvoeren van een empirisch onderzoek is het van belang om te kiezen voor een algemeen aanvaarde methode zoals de benadering van de grounded theory van Strauss en Corbin (1998). Hier zijn twee voorname redenen voor. Als eerste de toepasbaarheid hiervan in een empirisch onderzoek en als tweede omdat Strauss en Corbin (1998) worden gezien als grote denkers op dit gebied en hun inzichten wetenschappelijk in een ruime kring worden geaccepteerd.
In onderzoek waarbij de grounded theory wordt gebruikt kan het verstandig zijn om met twee (of meer2) verschillende groepen casussen te werken. Juist scherpe tegenstellingen tussen de groepen kan de kwaliteit van het onderzoek sterk verbeteren. Daarbij moet wel wordt gelet dat bijvoorbeeld het proces van het verzamelen van datamateriaal vergelijkbaar is. Zijn er verschillen in dit proces tussen beide groepen dan moeten goed geargumenteerde maatregelen worden genomen om de negatieve effecten zoveel mogelijk te verminderen. Ik kom daar later, wanneer ik zal stilstaan bij de problemen die samenhangen met ‘datainaccuracy’, nog op terug. Op deze plaats wil ik volstaan met het vermelden van het punt dat het besef bij de onderzoeker dat er sprake is van een op onderdelen verschillende strategie in het verzamelen van datamateriaal al een belangrijke stap is om negatieve effecten van deze verschillen niet alleen te onderkennen maar ook te positioneren in de uitwerking van de analyses. De keuze om gebruik te maken van twee of meer verschillende groepen kan verbonden worden aan het uitgangspunt van de grounded theory dat onderzoekers zolang data blijven vergelijken totdat er een verzadiging in de uitkomsten optreedt. Dit proces wordt category saturation genoemd en “is one of the primary means of verification in grounded theory” (Strauss en Corbin 1998). Met het maken van de tegenstelling in twee groepen wordt ook het punt, waarin in onderzoek saturation in de onderzoeksresultaten wordt bereikt, doorbroken door een nieuw sterk afwijkend perspectief toelaten. Hierdoor kunnen de in ontwikkeling zijnde sensitizing concepts op houdbaarheid worden getoetst en kunnen mogelijk nieuwe sensitizing concepts worden ontwikkeld. Deze combinatie leidt uiteindelijk tot een robuustere set van sensitizing concepts die gebruikt kunnen worden.
2
Met meer dan twee groepen neemt de complexiteit van het onderzoek exponentieel toe!
Paper: DBA groep BSN 10-12-2009
7
Paper: Sociaal constructivistisch onderzoekperspectief en Grounded Theory
De vraag kan worden gesteld in hoeverre de onderzochte casussen representatief zijn voor de totale populatie.
Specifieke context afhankelijke argumentatie als voorbeeld In de literatuur over interim-management wordt vaak gewezen op het unieke karakter van iedere interim-managementopdracht
waarbij
interim-managementopdrachten
onderling
nauwelijks
vergelijkbaar zijn. Voor die perceptie is in de wetenschappelijke literatuur overigens geen onderbouwing te vinden. Zoals aangegeven in paragraaf 2.1.5 Aanleidingen voor de inzet van interimmanagement, blijken interim-managementopdrachten (tegenwoordig) minder uniek dan vaak voorgesteld (Ramondt 2004, Witvliet 2005, Gelder 2005). Ramondt (2004) laat in dit kader zien dat in nagenoeg elke opdracht dezelfde vraagstukken voorkomen, “los van de feitelijke context die uniek is, zijn er grondpatronen die universeel zijn”. Dit betekent dat, binnen de afbakeningen in dit onderzoek, de organisaties waarin interim-managementprocessen plaatsvinden weliswaar steeds verschillend zijn, maar dat de problematiek waaraan gewerkt wordt vaak grote overeenkomsten kent. In dit verband verwijs ik naar Aardema (2004) die erop wijst dat binnen de ontwikkeling van overheidsorganisaties sprake is van de zogenaamde “institutionele isomorfie”. Dit betekent dat overheidsorganisaties in essentie op elkaar blijven lijken, omdat zij dezelfde trends volgen en vergelijkbare ingrepen doen. Omdat ik voor het selecteren van de casussen, zoals eerder gezegd, gebruik heb gemaakt van bureaus voor interim-management, die overwegend een portefeuille hebben waarin interim-managementopdrachten zijn opgenomen die voldoen aan de gestelde afbakeningen in dit onderzoek, kunnen de geselecteerde casussen als voorbeelden worden aangemerkt van ‘standaardopdrachten’ uit een veelvoud aan interim-managementopdrachten, die jaarlijks worden uitgevoerd. Daarnaast werd in de interviews door opdrachtgevers veelvuldig gereflecteerd op andere interim-managementopdrachten waarbij men als opdrachtgever direct of indirect betrokken is geweest. Geinterviewde opdrachtgevers construeerden daarin voortdurend tegenstellingen tussen zichzelf en andere opdrachtgevers en positioneerden daarmee zichzelf. De Sonneville (2005) zegt, onder verwijzing naar Weick (1995), dat in een dergelijke situatie deze generalisaties ook kunnen worden opgevat als producten van organisatieprocessen waaraan andere personen dan de gesprekspartners hebben deelgenomen. Daarmee kunnen de interviews ook worden gezien als reflecties op andere interim-managementopdrachten. Hieruit kan een vermoeden worden afgeleid dat de resultaten van dit onderzoek en de conclusies die uit deze resultaten kunnen worden getrokken, verder reiken dan de acht casussen.
Binnen het sociaal-constructivisme wordt gevraagd dat de onderzoeker zoveel mogelijk een buitenstaander blijft en geen onderdeel wordt van het debat over het te onderzoeken fenomeen. Het is hierbij vrijwel onmogelijk het te onderzoeken fenomeen geheel onbevooroordeeld tegemoet te treden. Een onmogelijkheid die een extra accent krijgt als de onderzoeker zelf deel uitmaakt van de context. Wanneer dit het geval is moeten er goed beargumenteerde maatregelen worden getroffen om in de methode van verzamelen van
Paper: DBA groep BSN 10-12-2009
8
Paper: Sociaal constructivistisch onderzoekperspectief en Grounded Theory
onderzoeksmateriaal en analyse de eigen ervaring en opvattingen van de onderzoeker zo min mogelijk een rol te laten spelen. In een dergelijk geval is het bewustzijn van de onderzoeker dat hij gegeven zijn specifieke achtergrond niet geheel onbevooroordeeld kan zijn, al een eerste stap hierbij Strauss en Corbin 1998) aangeven. Door als onderzoeker in de interviews ( als voorbeeld van dataverzameling) geen normen te laten zien of meningen te verkondigen wordt ook de subjectiviteit gereduceerd die ontstaat in de antwoorden van personen als zij het specifieke onderwerp van het onderzoek weten. Huber en Power (1985) wijzen in dit kader op het effect “that the structuring of questions influences the answers received”. De onderstaande tabel, die als voorbeeld wordt gegeven, indiceert het open karakter van de data verzameling. Voorbeeld Case
Opdrachtgever
Onderzoeker aan
aan het woord
het woord
Eerste groep 1
80%
20%
2
86%
14%
3
81%
19%
4
77%
23%
Tweede groep 5
84%
16%
6
84%
16%
7
82%
18%
8
89%
11%
Het uitwerken van interviews, als voorbeeld van dataverzameling, is het van belang dit als onderzoeker zelf te doen en dit niet uit te besteden aan een assistent. Hoewel door het uitbesteden een belangrijk tijdsvoordeel kan worden behaald, is het waardevol om deze transcripties als onderzoeker zelf te maken. Ten eerste gaan bijvoorbeeld stembuigingen, aarzelingen en boodschappen die ’tussen de regels’ door worden gegeven, al snel verloren bij het lezen van een door een derde uitgewerkte transcriptie. Bij het terugluisteren vallen ook bepaalde lijnen in de antwoorden in de interviews eerder op. Daarnaast past het zelf uitwerken van de interviews binnen de aanpak van de grounded theory, waarin de onderzoeker ontdekkend onderzoekt.
Bij toepassing van de grounded theory binnen een casestudy waarin datamateriaal door middel van interviews verzameld wordt moet rekening worden gehouden met twee met elkaar samenhangende complicaties. De eerste complicatie is gelegen in het feit dat het Paper: DBA groep BSN 10-12-2009
9
Paper: Sociaal constructivistisch onderzoekperspectief en Grounded Theory
datamateriaal retrospectief is verkregen. Dit betekent dat geïnterviewde personen „retrospective reports‟ maken over de wijze waarop zij de situatie of het voorval hebben ervaren. Hierdoor moet rekening worden gehouden met het bestaan van retrospectieve bias in het onderzoeksmateriaal waardoor deze inaccuraat kan worden. “Data-inaccuracy implies that the data are incomplete, biased or imprecise” (Huber en Power 1985). Dit kan betekenen dat de geïnterviewde personen, wanneer zij terugkijken op de situatie of het voorval, de waarheid bewust of onbewust ‘een draai’ geven. Hierbij kunnen zij ‘sociaal wenselijke’ aspecten in hun verhaal extra belichten of bepaalde gewenste aspecten aan zichzelf en ongewenste aspecten aan uncontrollable forces toeschrijven (Bettman en Weitz 1983
in
Huber
en
Power
1985).
Andere
mogelijke
oorzaken
van
inaccuraat
onderzoeksmateriaal zijn een gebrek aan adequate informatie of de wijze waarop de data is verzameld door de onderzoeker. Ook het verschillen tussen de momenten waarop data in een groep casussen wordt verzameld levert een data-inaccuracy op. In een onderzoek waarbij bijvoorbeeld binnen een groep casussen data binnen een subgroep data wordt verzameld terwijl in de werkelijkheid de casus nog loopt en in een andere subgroep pas na afloop van de casus data wordt verzameld speelt dit probleem zeer nadrukkelijk. In de eerste groep casussen komt namelijk de verzameling van het datamateriaal tot stand gedurende het verloop van de casus. De te interviewen personen van de eerste subgroep zitten bij wijze van spreken nog in een trein, waarbij sprake is van een zich ontwikkelend beeld waar niet alleen de te interviewen personen maar ook de onderzoeker dicht op zit. In de tweede groep casussen kijken de te interviewen personen enige tijd na afloop van de casus hierop terug. Dit betekent dat zij, met de uitkomst van de casus in de hand, al op voorhand geconditioneerd zijn in hun uitspraken over het verloop en de uitkomst. In dit kader wijst ook Weick (1995) erop dat mensen een plaatsgevonden gebeurtenis of ervaring retrospectief betekenis geven. De tweede groep van de te interviewen personen heeft de treinreis al beëindigd en reflecteert op wat men gedurende de reis aan zich voorbij heeft zien trekken. Dit betekent dat zij aan de ene kant hierdoor beter in staat zijn dan de te interviewen personen in de eerste groep om te komen tot een gerationaliseerd, lineair, samenhangend en geïntegreerd verhaal. Maar aan de andere kant betekent het ook dat deze personens véél meer dan hun collega’s van de eerste groep worden beïnvloed door de retrospectieve bias. Ook bij casussen met een (zeer) uiteenlopende of met elkaar conflicterende resultaten is eer spraken van retrospectieve bias. Dit betekent dat bij het analyseren van het datamateriaal rekening moet worden gehouden met het feit dat de te interviewen personen verhaal vanuit hun (resultaats-) perspectief zullen vertellen. Het erkennen en het zichzelf rekenschap geven van het gegeven dat deze complicaties min of meer inherent zijn aan het ontwerp een
Paper: DBA groep BSN 10-12-2009
10
Paper: Sociaal constructivistisch onderzoekperspectief en Grounded Theory
onderzoek , is al een belangrijke stap om met de consequenties van deze twee complicaties om te gaan (Huber en Power 1985, Strauss en Corbin 1998, Weick 1995).
Huber en Power (1985) beschrijven een aantal maatregelen dat genomen kan worden voor “improving the accuracy of retrospective reports”. Doordat zij zelf al spreken van “improving” wordt duidelijk dat de effecten die samenhangen met retrospective bias op zich niet te voorkomen zijn maar wel dat deze verminderd kunnen worden. Wellicht de belangrijkste maatregel die zij aangeven is de “awareness”
bij de onderzoeker “of problems and
limitations” die samenhangen met retrospective reports. Andere maatregelen die zij voorstellen zijn in hoge mate afhankelijk “on the nature of the research problem or the organizational setting”. Relevant is bijvoorbeeld zich te realiseren dat de “emotionial involvement with a topic or unit of analysis may either increase or decrease the accuracy of the responses”. Een andere zeer relevante maatregel is om al het mogelijke te doen om “the anonymity and confidentiality of responses” te verzekeren. Bij het interpreteren van de data wordt ieder onderzoeker geconfronteerd met de beelden en meningen die al voor en gedurende het onderzoek bij hem hebben gevormd. Dit geldt in de overtreffende trap in situaties waarin de onderzoeker zelf deel uit maakt van de context, de (beroeps-) groep of de problematiek die hij onderzoekt. Deze beelden en meningen leiden tot een preoccupatie bij het analyseren van het datamateriaal. Op hier verantwoord mee om te gaan is het van belang om als onderzoeker bijvoorbeeld onbekende personen te interviewen. Het is ook van groot, zelfs doorslaggevend belang, om als onderzoeker in de interviews zelf zo min als mogelijk normen of kwalificatie te geven. Ook door het luisteren naar in open interviews tot stand gekomen ‘verhalen’ wordt de invloed van de eigen mening van de onderzoeker al aanzienlijk verminderd. Een kenmerk van luisteren is immers dat de luisteraar zijn oren open en zijn mond vooral dicht houdt. Voor het analyseren van het datamateriaal kan gebruik worden gemaakt van tekstanalyse. Strikt genomen is, zoals Segers (2002) ook aangeeft, de term tekstanalyse fout. Dit omdat niet zozeer sprake is van een analysetechniek, maar vooral van een wijze van gegevens verzamelen uit bestaande teksten. Bij het uitvoeren van tekstanalyse kan globaal gebruik worden gemaakt van twee methoden van aanpak. Als eerste de zogenaamde theoretisch-deductieve aanpak. Hierbij gaat de onderzoeker expliciet uit van een theoretisch kader en de daarbij te onderscheiden variabelen. Er wordt een lijst van tekstfragmenten gemaakt die horen bij de in de lijst opgenomen variabelen. De tweede aanpak bestaat uit een inductief-explorerende aanpak. Hierbij heeft de onderzoeker in aanvang slechts een globaal idee van de wijze waarop hij de tekst gaat rubriceren naar bepaalde thema’s. Binnen een iteratief proces worden vervolgens de tekstfragmenten steeds verder gecategoriseerd of geclusterd binnen een hanteerbaar aantal thema’s. In deze aanpak laat de onderzoeker zich natuurlijk leiden door zijn onderzoeksvraag, maar ook door Paper: DBA groep BSN 10-12-2009
11
Paper: Sociaal constructivistisch onderzoekperspectief en Grounded Theory
zijn creativiteit. Tekstanalyse kan op verschillende niveaus van gedetailleerdheid plaatsvinden. De mate van gedetailleerdheid hangt af van een aantal zaken. Als men bijvoorbeeld de waarde of frequentie van het voorkomen van bepaalde woorden in de tekst verbindt met het voorkomen van een bepaald fenomeen of mening, dan kan men eenvoudig gesteld - volstaan met het tellen van deze woorden. Ook uit praktisch oogpunt speelt de beschikbare hoeveelheid tekst, de rijkheid van deze tekst en de beschikbare tijd een rol bij het bepalen van de gedetailleerdheid van de tekstanalyse. Tot slot moet rekening worden gehouden met de aard van het vraagstuk waarop het onderzoek zich richt. Het uitvoeren
van
tekstanalyse
kan
daarbij
handmatig,
maar
ook
met
behulp
van
computersoftware worden uitgevoerd. In relatie tot de mate van gedetailleerdheid zijn deze mogelijkheden in het kort in de onderstaande tabel aangegeven.
Elementair
Per categorie te maken
Mogelijkheden/problemen
tekstfragment Woord.
Woordenlijst.
Automatisering mogelijk,
Woordstam.
Lijst van woordstammen.
disambigueringsprogramma’s nodig.
Woordpatroon.
Lijst van woordpatronen.
Automatisering mogelijk,
Woordcluster.
Lijst van woordclusters.
disambiguering en patroonherkenning nodig.
Groter tekstfragment: zin,
Lijst van typische zinnen.
alinea, paragraaf.
Typische alinea’s.
Kan alleen maar handmatig.
Bron: Segers 2002
Bij een onderzoek met een sociaal constructivistische karakter en een methodologische aanpak van de grounded theory ligt het voor de hand dat gekeken wordt naar grotere tekstfragmenten zoals zinnen, alinea’s en paragrafen. Daarbij
moet de analyse
noodzakelijkerwijs handmatig worden uitgevoerd. Zoals eerder aangegeven is het van belang ten aanzien van de interviews een open aanpak te hanteren waarin de te interviewen personen vrijelijk kunnen praten. Hierbij is het ook van belang dat de te interviewen personen zo veel mogelijk niet op de hoogte zijn waar de onderzoeker precies naar op zoek is. Bekendheid met het onderwerp van het onderzoek leidt automatisch tot gekleurde verhalen. Het niet aangegeven waar de onderzoeker naar op zoek is ook een belangrijke maatregel om de gevolgen van de eerder genoemde retrospectieve bias te verminderen. Dit betekent dat in het onderzoeksmateriaal veel informatie zal zitten die minder relevant is. Het onderzoeksmateriaal wat wel relevant is het onderzoek, zal daarnaast verspreid en ongeordend aanwezig zijn in het materiaal. Om het datamateriaal met het oog op de onderzoeksvragen te kunnen analyseren, kan een ordeningsframe worden ontwikkeld. Dit Paper: DBA groep BSN 10-12-2009
12
Paper: Sociaal constructivistisch onderzoekperspectief en Grounded Theory
ordeningsschema kan worden gevormd door het benoemen van een aantal thema’s. Deze thema’s kunnen worden afgeleid van de onderzoeksvragen. Onderstaand is als voorbeeld het ordeningsschema opgenomen dat in mijn promotieonderzoek is gebruikt:
Ordeningsschema Duurzaamheid
Omvat tekstfragmenten waarvan kan worden afgeleid wat opdrachtgevers verstaan onder een duurzaam interimmanagementresultaat.
Tijdgelimiteerdheid
Omvat tekstfragmenten waarvan kan worden afgeleid wat de invloed is van de tijdsgelimiteerdheid van de inzet van interimmanagement op de acties van opdrachtgevers.
Acties
Omvat tekstfragmenten waaruit kan worden afgeleid welke acties opdrachtgevers ondernemen ten behoeve van het bevorderen van duurzame interim-managementresultaten.
De analysefase waarin met het oog op de vraagstelling meer focus in het datamateriaal wordt gemaakt, kan worden gezien als de conceptual ordening waarin “Researchers attempt to make sense out of their data by organizating them according to a classificatory scheme” (Strauss en Corbin 1998). De selectie van de relevante tekstfragmenten binnen het ontwikkelde ordeningsframe kan worden uitgevoerd door de teksten te scannen op potentiële interessante fragmenten. De geselecteerde tekstfragmenten vormt het materiaal dat verder wordt onderzocht. Binnen het sociaal-constructivisme wordt gevraagd dat de onderzoeker zoveel mogelijk een buitenstaander blijft en geen onderdeel wordt van het debat over het te onderzoeken fenomeen. Hierbij dient wel het besef te heersen dat een volledige objectiviteit een utopie is. Strauss en Corbin (1998) zeggen hierover; “Fortunately, over the years, researchers have learned that a state of complete objectivity is impossible and that in every piece of research – quantitative or qualitative – there is an element of subjectivity. What important is to recognize that subjectivity is an issue and that researchers should take appropriate measures to minimize its intrusion into their analyses”. Voor het verbeteren van de objectiviteit is het als eerste is het van belang om zorgvuldig de algemeen geaccepteerde en beproefde research procedures voor het doen van wetenschappelijk onderzoek te volgen. Als tweede is het van belang om, zoals eerder aangegeven, bij het uitvoeren van de tekstanalyse grotere tekstfragmenten te gebruiken. Bij het analyseren van grotere tekstfragmenten wordt de onderzoeker steeds gedwongen ieder woord of iedere zin te beoordelen in de context van het tekstdeel waarin het woord of de zin is geplaatst. Hierdoor kan een onderzoeker loskomen van de betekenis van woorden die door hem, vanwege zijn
Paper: DBA groep BSN 10-12-2009
13
Paper: Sociaal constructivistisch onderzoekperspectief en Grounded Theory
achtergrond en lidmaatschap van een bepaalde groep, onbewust al aan een vooringenomen betekenis wordt verbonden. Bij het analyseren van de teksten moet de onderzoeker ook rekening houden met het bestaan van een driedubbele subjectiviteit in de teksten. Het verhaal dat de geïnterviewde personen hebben verteld, is op zich al subjectief. Het is namelijk de werkelijkheid zoals deze door de persoon in kwestie wordt ervaren dan wel wordt verteld. Anderen kunnen dezelfde situatie anders beleven en andere bewoordingen gebruiken. Daarbij komen de uitkomsten van interviews, ondanks de (noodzakelijke) open aanpak van de interviews, toch in zekere mate in coproductie tussen de geïnterviewde en de interviewer tot stand. Ook dit werkt de subjectiviteit in de hand. De geïnterviewde zal zich altijd wel een voorstelling maken van het doel van het onderzoek en daar zijn verhaal op aanpassen. De derde subjectiviteit ligt besloten in de wijze waarop de lezer de teksten leest. Mensen lezen op verschillende manieren en lezen in de voorgeschotelde tekst niet zelden wat zij graag willen lezen. Bij het interpreteren van teksten zijn mensen automatisch gepreoccupeerd door onder andere hun achtergrond, hun ervaringen en hun impliciete en expliciete overtuigingen. Ook hier geldt dat het volledig loskomen van deze preoccupaties als een utopie moet worden beschouwd. Er zijn een aantal maatregelen mogelijk om het onderzoeksmateriaal, zo objectief mogelijk te analyseren en te interpreteren. Hierbij moet het maken van vergelijkingen, dat een basistechniek is binnen de grounded theory, steeds worden toegepast. Op zich geeft het maken van vergelijkingen niet voldoende voorwaarden om een voldoende mate van objectiviteit te bereiken. Wanneer men casussen met elkaar vergelijkt, ziet men wel verschillen, maar wel door dezelfde (persoonlijk getinte) bril. Strauss en Corbin (1998) stellen dat bij het maken van vergelijkingen, het betrekken van voorbeelden uit de bestaande literatuur de objectiviteit van de onderzoeker kan verbeteren. Suddaby (2006) plaatst het negeren van de bestaande literatuur op de eerste plaats van de door hem benoemde “six common misconceptions” bij toepassing van de grounded theory binnen onderzoek. Ook stellen Strauss en Corbin (1998) dat bij het zoveel als mogelijk veiligstellen van de objectiviteit een kritische en sceptische houding van de onderzoeker een belangrijke rol speelt: “All theoretical explanations, categories, hypotheses, and questions about the data arrived at through analysis should be regarded as provisional”. Daarbij is ook van belang dat de onderzoeker in het onderzoek periodiek een stap terugdoet en zich daarbij afvraagt: “What is going on here” en “Does what I think I see fit the reality of the data”. Subbaby (2006) wijst in dit kader op het belang dat “researchers must account for their positions in the research process. That is, they must engage in ongoing self-reflection to ensure that they take personal biases, world-views, and assumptions into account while collecting, interpreting, and analyzing data”. Het beantwoorden aan deze voorwaarden is lastig omdat, hoe we het wenden of keren, vanuit de inherente subjectiviteit die besloten ligt in iedere onderzoeker een bijna onmogelijke objectiviteit wordt verwacht. Een onmogelijkheid die extra Paper: DBA groep BSN 10-12-2009
14
Paper: Sociaal constructivistisch onderzoekperspectief en Grounded Theory
accent krijgt als de onderzoekerook nog eens deel uitmaakt van dat deel van de wereld dat hij onderzoekt. In dit kader moet dan ook altijd onderkend worden dat andere onderzoekers in het datamateriaal andere dingen kunnen zien en andere sensitizing concepts ontdekken. Een belangrijke maatregel om de objectiviteit te verbeteren is het inschakelen andere onafhankelijke onderzoekers. Ten aanzien van het inzetten van meerdere onderzoekers merkt Eisenhardt (1989) op dat niet alleen “multiple investigators enhances confidence in the findings” maar ook dat zij “enhance the creative potential of the study. Team members often have complementary insights which add to the richness of the data, and their different perspectives increase the likelihood of capitalizing on novel insights which may be in the data”. Zoals De Sonneville (2005) aangeeft, heeft een dergelijke aanpak het voordeel dat een “informed secondary reader” tot een eigen interpretatie van het onderzoeksmateriaal kan komen zonder daarbij beperkt te zijn door zijn bekendheid met de gesprekspartners en de context waarin de interviews hebben plaatsgevonden. Het inzetten van drie onafhankelijke ander onderzoeker wordt gezien als voldoende. Een tweede onderzoeker moet affiniteit hebben met het onderwerp van het onderzoek en beschikken over onderzoekservaring binnen een sociaal-constructivistische aanpak. De derde en de vierde onderzoeker kunnen geselecteerd worden op het vermogen om te kunnen beoordelen of de gemaakte analyses logisch voortvloeien uit het onderzoeksmateriaal. De noodzakelijke onafhankelijkheid van deze onderzoekers blijkt onder ander uit het feit dat zij geheel zelfstandig in staat moeten worden gesteld om het volledig
onderzoeksmateriaal te
beoordelen en te komen tot eigen interpretaties. De tweede onderzoeker moet zelfstandig per casus de interpretaties en daaruit voortvloeiende analyses van de (eerste) onderzoeker vergelijken met zijn eigen interpretaties en analyses. Hierna volgt een face to face discussie tussen de eerste en tweede onderzoeker waarin per casus tot consensus wordt gekomen over deze interpretaties en uiteindelijk tot een gedeelde analyse. Deze analyses worden daarna met het onderzoeksmateriaal voorgelegd aan de derde en de vierde onderzoeker. Aan wordt de vraag gesteld “Volgen de bevindingen als verwoord in de analyses logisch uit het onderzoeksmateriaal?” Nadat de derde en vierde onderzoekers onderling over hun bevindingen overeenstemming hebben bereikt, worden deze bevindingen voorgelegd aan de eerste onderzoeker en door hem verwerkt in de uiteindelijke analyses. Hierbij is het van groot belang dat al het materiaal, alle stappen in het proces om te komen van het ruwe materiaal tot de interpretaties en uiteindelijk de analyse zorgvuldig én volledig worden gedocumenteerd. Dit omdat anderen later het proces kunnen controleren. Onderstaand geef ik als voorbeeld een overzicht van het doorlopen proces in mijn eigen promotieonderzoek.
Paper: DBA groep BSN 10-12-2009
15
Paper: Sociaal constructivistisch onderzoekperspectief en Grounded Theory
Voorbeeld 1. De eerste en de tweede onderzoeker hebben individueel elk verhaal nauwkeurig gelezen. 2. De eerste onderzoeker heeft aan de hand van de drie thema’s die zijn afgeleid van de onderzoeksvragen (duurzaamheid, tijdgelimiteerdheid en acties), binnen de tekst van elk verhaal de relevant geachte fragmenten geselecteerd. 3. De tweede onderzoeker is nagegaan of de juiste tekstdelen zijn geselecteerd, of er geen relevante tekstdelen over het hoofd zijn gezien en of de tekstdelen bij de juiste thema’s waren geplaatst. 4. Tussen de eerste en tweede onderzoeker is overeenstemming bereikt over de gemaakte selectie en plaatsing bij de thema’s. 5. De eerste onderzoeker heeft vanaf het tweede3 onderzochte verhaal bij elk van de drie thema’s een lijst van voorlopige attenderende begrippen en acties (sensitizing concepts) opgesteld. Aanpassingen die gedurende het gehele analyseproces in deze lijst zijn doorgevoerd, zijn steeds tussen de eerste en tweede onderzoeker besproken. 6. De eerste onderzoeker heeft per verhaal zijn eerste interpretaties geformuleerd. 7. De tweede onderzoeker heeft deze eerste interpretaties vergeleken met zijn eigen interpretaties. 8. De eerste en tweede onderzoeker hebben hun interpretaties in discussie met elkaar vergeleken en zijn gekomen tot een gezamenlijk, gedeelde, interpretatie. 9. De eerste onderzoeker heeft de eventuele aanpassingen in een eerste analyse verwerkt. 10. De tweede onderzoeker heeft deze eerste analyse nauwkeurig gelezen en eventueel commentaar van de tweede onderzoeker is verwerkt in een concept analyse. 11. Nadat alle casussen tussen de eerste en de tweede onderzoeker zijn besproken, zijn de conceptanalyses en het onderzoeksmateriaal voorgelegd aan de derde en vierde onderzoeker. 12. Deze derde en vierde onderzoeker hebben de analyses beoordeeld vanuit de vraag: “Volgen de bevindingen als verwoord in de analyses logisch uit het onderzoeksmateriaal?” 13. De derde en vierde onderzoeker hebben hun bevindingen in discussie met elkaar vergeleken en zijn gekomen tot gezamenlijke, gedeelde bevindingen. 14. De derde onderzoeker heeft van de bevindingen een schriftelijk verslag gemaakt en deze voorgelegd aan en besproken met de eerste onderzoeker. 15. De eerste onderzoeker heeft het commentaar van de derde en vierde onderzoeker per casus verwerkt in de definitieve analyse. 3
Het eerste verhaal diende als openingsverhaal en door het maken van een vergelijking tussen het eerste en het tweede verhaal was het mogelijk(voorlopige) attenderende kenmerken te ontdekken. Paper: DBA groep BSN 10-12-2009
16
Paper: Sociaal constructivistisch onderzoekperspectief en Grounded Theory
16. Vanuit de definitieve analyse per casus is door eerste onderzoeker een concept lijst gemaakt van attenderende begrippen en acties (sensitizing concepts). 17. De tweede onderzoeker heeft deze overkoepelende lijst nauwkeurig gelezen en beoordeeld. 18. De eerste en tweede onderzoeker hebben de inhoud van deze lijst bediscussieerd en hierover consensus bereikt. 19. Op basis van de uitkomsten van de voorgaande stap is door de eerste onderzoeker een definitieve lijst opgesteld van de ontdekte attenderende begrippen en acties (sensitizing concepts).
Vanwege de omvang van het datamateriaal is het als regel niet mogelijk om dit materiaal volledig op te nemen als bijlage in het rapport of scriptie etc. Ook de vertrouwelijkheid van het materiaal verzet zich daar vaak tegen. In de praktijk kan daarom worden volstaan met het opnemen van een representatief extract van het onderzoeksmateriaal in de verschillende fases van ruw materiaal naar de analyse. Het is daarbij ook van belang dat in het rapport, scriptie etc. de afzonderlijke rapportages van de andere onderzoekers over het doorlopen proces en hun ervaringen daarin worden opgenomen.
Aanbevolen literatuur:
Bekman, A. (2006) Methodologie van de evidentie. M&O Tijdschrift voor Management en Organisatie, 3-4 pg. 34-52.
Charmaz, K. (2007) Constructing Grounded Theory. London: SAGE.
Dul, J., T. Hak. (2008) Case Study Methodology in Business Research. Oxford: Butterworth-Heinemann.
Eisenhardt, K.M. (1989) Building Theories from Case Study Research. Academy of Management Review,14, 5 pg. 532-550.
Gastelaar, M., G. Hagelstein (1996) Besturen en organiseren als processen van betekenisgeving. Management of Meaning. ISOR/CBM, pg. 1-7.
Geurts, J.L.A., C.F. Altena, B.G. Geluk (2006) Interventie door interactie. M&O Tijdschrift voor Management en Organisatie, 3-4 pg. 322-350.
Glaser, B.G., A.L. Strauss (1967) Discovery of grounded theory. Chicago: Aldine.
Paper: DBA groep BSN 10-12-2009
17
Paper: Sociaal constructivistisch onderzoekperspectief en Grounded Theory
Haffmans, J.M. (2006) Vrijgeleiden als interventiemethode. M&O Tijdschrift voor Management en Organisatie, 3-4 pg. 285-302.
Have, P. ten. (1996) Het hangt er maar van af…. Datakwaliteit in kwalitatief onderzoek. http://www2.fmg.uva.nl/emca/AP.htm.
Have, P. ten. (1997) Inleidende teksten met suggesties en overwegingen over kwalitatieve onderzoeksmethoden. http://www2.fmg.uva.nl/emca/AP.htm.
Huber, G.P., D.J. Power (1985) Retrospective Reports of Strategic-level Managers. Strategic Management Journal, 6 pg. 171-180.
Idenburg, P.A. (1996) Stellingen over zingeving. Management of Meaning. ISOR/CBM, pg. 237-257.
Kensen, S. (1996) Sturen op variatie als betekenismanagement. Management of Meaning. ISOR/CBM, pg. 189-204.
Kessener, B., C.J.A.M. Termeer (2006) Organiseren van diepgaand leren. M&O Tijdschrift voor Management en Organisatie, 3-4 pg. 236-250.
Klein, G., B. Moon., R.R. Hoffman (2006) Making sense of sensemaking 1. www.Computer.org/intelligent.
Koppenjan, J., C. Termeer (1996) Management van percepties. Management of Meaning. ISOR/CBM, pg. 141-157.
Loos, E. (1996) Mensen in (inter)actie. Management of Meaning. ISOR/CBM, Pg. 71-88.
Oss, L. van. (2003) Zelfverhaal en organisatieverhaal. http://www.organisatievragen.nl/werktitels/zelfverhaal.pdf.
Ruijter, A. de, (1996) Betekenisconstructie en sturing in een complexe wereld. Management of Meaning. ISOR/CBM, pg. 9-23.
Segers, J. (red.) (2002) Methoden voor de maatschappijwetenschappen. Assen: Koninklijke Van Gorcum.
Sonnaville, H.K.J.M de. (2005) Retorische aspecten van professionaliseren. Proefschrift, Vrije Universiteit Amsterdam.
Sonnaville, H.K.J.M. de. (2006) Interveniëren in processen van sensemaking. M&O Tijdschrift voor Management en Organisatie, 3-4 pg. 200-214.
Stebbins, R.A. (2001) Exploratory research in the social sciences. Thousand Oaks: Sage.
Paper: DBA groep BSN 10-12-2009
18
Paper: Sociaal constructivistisch onderzoekperspectief en Grounded Theory
Strauss, A., J. Corbin (1998) Basics of Qualitative Research. Thousand Oaks: Sage.
Suddaby, R. (2006) From the editors: What grounded theory is not. Academy of Management Journal, 49, 4 pg. 633-642.
Ven, A.H. van de. (2007) Engaged scholarship. Oxford: Oxford University Press.
Vorst, J.L.H. (2007) b Alles moet veranderen opdat alles hetzelfde blijft. DBA Thesis, Business School Nederland.
Vorst, J.L.H. (2009) Interim management and the transfer value of interim management results seen from the client‟s perspective. Proefschrift. Technische Universiteit Eindhoven. e.book.nl
Watzlawick, P., J.H. Beavin, D.D. Jackson (2001) De pragmatische aspecten van de menselijke communicatie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Weggeman, M.C.D.P. (2001) Methodologische thema‟s voor promovendi in de bedrijfswetenschappen. Eindhoven: Eindhoven University of Technology.
Weggeman, M.C.D.P., I.S. Lammers (2006) Op zoek naar elegantie. M&O Tijdschrift voor Management en Organisatie, 3-4 pg. 303-321.
Weick, K.E. (1995) Sensemaking in Organizations. Thousant Oaks: Sage.
Paper: DBA groep BSN 10-12-2009
19