Smaken Verschillen een crosscultureel onderzoek naar de programmavoorkeuren van kinderen
Afstudeeronderzoek in het kader van de studie Theater, film – en televisiewetenschap aan de Universiteit Utrecht, Faculteit der Letteren. Door: I. R. Kupecz (9839348) Begeleider: Dr. F. Hakemulder Maart 2005
Samenvatting Onderzoek heeft uitgewezen dat de televisie in het leven van Turkse, Marokkaanse en Surinaamse allochtone kinderen een belangrijkere plaats inneemt dan bij autochtone Nederlandse jongeren. Allochtone kinderen blijken ook significant meer televisie te kijken dan autochtone kinderen. Toch is er nog weinig bekend over de programmavoorkeuren van allochtone kinderen die in Nederland zijn opgegroeid. Het belangrijkste doel van het huidige onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de favoriete programma-eigenschappen, televisiegenres en lievelingsprogramma’s van allochtone en autochtone kinderen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar. In totaal hebben 74 Marokkaanse, 63 Turkse, 62 Surinaamse en 67 Nederlandse kinderen meegedaan aan het onderzoek. Hun gegevens zijn op diverse basisscholen in de Randstad verzameld met behulp van een schriftelijke enquête. Uit het huidige onderzoek blijkt dat er een verschil is tussen de voorkeuren voor programmagenres en de lievelingsprogramma’s van allochtone en autochtone kinderen. Een opvallend resultaat is dat Marokkaanse kinderen liever naar nieuwsprogramma’s kijken dan Nederlandse kinderen. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de Marokkaanse gemeenschap de laatste tijd regelmatig in de nieuwsuitzendingen wordt besproken. Het is van belang dat ook andere allochtone kinderen gestimuleerd worden om op de hoogte te zijn van de actuele gebeurtenissen in binnen en buitenland. Het zou daarom zinvol zijn om in nieuwsprogramma’s meer onderwerpen over de Turkse en Surinaamse allochtonen te verwerken. Als Turkse en Surinaamse kinderen zich meer betrokken zullen voelen bij het nieuws, zullen zij waarschijnlijk ook meer geïnteresseerd raken in maatschappelijke ontwikkelingen. De onderzoeksresultaten laten verder zien dat Turkse en Marokkaanse kinderen die thuis hun eigen buitenlandse taal spreken meer geïnteresseerd zijn in Turkse en Marokkaanse programma’s dan de allochtone kinderen die met hun ouders Nederlands spreken. Ook al kijken Turkse en Marokkaanse kinderen over het algemeen graag naar buitenlandstalige programma’s, toch kan worden geconcludeerd dat de Turkse, Marokkaanse en Surinaamse kinderen die in Nederland wonen hoofdzakelijk Nederlands georiënteerd zijn wat betreft hun programmavoorkeuren. In deze studie is niet alleen aandacht besteed aan de verschillen tussen allochtone en autochtone kinderen, ook het verschil tussen de programmavoorkeuren van jongens en meisjes is onderzocht. Uit de resultaten blijkt dat jongens het allerliefst naar sportprogramma’s kijken. Dit onderzoeksresultaat is opmerkelijk aangezien er helemaal niet veel sportprogramma’s op de Nederlandse televisie te zien zijn. Het is aan te raden om meer sportprogramma’s voor kinderen te ontwikkelen en uit te zenden. Door naar sportprogramma’s te kijken kunnen kinderen namelijk gestimuleerd worden om zelf meer aan sport en dus aan lichaamsbeweging te doen. Uit het enquête-onderzoek blijkt dat meisjes de meeste waarde hechten aan soaps. Zowel op de commerciële als op de publieke zenders is dit genre ruim vertegenwoordigd. Afgelopen jaar is er zelfs een Nederlandse soap speciaal voor kinderen ontwikkeld, genaamd ZOOP. Deze soap blijkt aan de hand van het huidige onderzoek het meest favoriete televisieprogramma te zijn van meisjes in de
2
leeftijd van 10 tot en met 12 jaar. Dit komt waarschijnlijk doordat de serie op het juiste niveau is qua inhoud en taalgebruik: de onderwerpen zijn niet te kinderachtig en ook niet te volwassen. Het is duidelijk dat deze formule goed aanslaat bij zowel allochtone als autochtone meisjes. Het is aan te bevelen om meer van dit soort programma’s te maken. Soaps zouden gebruikt kunnen worden om maatschappelijke problemen aan de kaak te stellen die betrekking hebben op de multiculturele samenleving. Bovendien zouden kinderen via een dergelijk programma op een speelse wijze meer over andere culturen te weten kunnen komen. Zodoende zouden ze meer begrip en respect kunnen krijgen voor andere etnische groeperingen. Tot slot is gebleken dat er ook een paar duidelijke overeenkomsten zijn tussen allochtone en autochtone jongens en meisjes. Tekenfilms blijken bij alle kinderen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar enorm geliefd zijn. Dit verklaart waarom de commerciële jeugdzenders bij deze doelgroep zo populair zijn: op deze zenders worden namelijk hoofdzakelijk cartoons vertoond. Aangezien de tekenfilms die op deze zenders worden vertoond bijna allemaal uit Amerika en Japan komen, reflecteren zij logischerwijs de Amerikaanse en de Japanse maatschappij. Het lijkt zinvol om meer Nederlandse tekenfilms te produceren, zodat de Nederlandse allochtone en autochtone kinderen meer in aanraking kunnen komen met onderwerpen die dichter bij hen staan. In plaats van alleen 'lichte' tekenfilms uit te zenden, zouden de zenders ook kunnen overwegen om meer gebruik te maken van andere genres. Men zou bijvoorbeeld kunnen denken aan informatieve tekenfilms. Op deze manier is het mogelijk om kinderen meer voor educatieve en serieuzere onderwerpen te enthousiasmeren.
3
Inhoudsopgave Samenvatting
2
1.
Inleiding
1.1
Aanleiding en achtergrond
8
1.2
Doel en vraagstelling
9
1.3
Methode en onderzoeksgroep
10
1.4
Relevantie
11
1.5
Vooruitblik
12
2.
Literatuuronderzoek
2.1
Achtergrondkenmerken 2.1.1
Inleiding
13
2.1.2
Culturele achtergrond
13
2.1.3
Leeftijd en sekse
15
2.1.4
Opvoeding
15
2.1.5
Sociaal-economische positie
17
2.1.6
Conclusie
18
4
2.2
Onderzoek naar het kijkgedrag van allochtone en autochtone kinderen 2.2.1
Inleiding
20
2.2.2
Kijkmotivatie
20
2.2.3
Kijkfrequentie
21
2.2.4
Programmaselectie
23
2.2.5
Zendervoorkeur
23
2.2.6
Conclusie
24
2.3
Studies naar de programmavoorkeuren van kinderen 2.3.1
Inleiding
26
2.3.2
Voorkeur programma-eigenschappen
26
2.3.3
Voorkeur programmasoorten
28
2.3.4
Favoriete televisieprogramma’s
30
2.3.5
Conclusie
31
2.4
Hypotheses naar aanleiding van het literatuuronderzoek 2.4.1
Achtergrondkenmerken
33
2.4.2
Kijkgedrag
34
2.4.3
Programmavoorkeuren
35
3.
Methode
3.1
Type onderzoek
37
3.2
Onderzoeksgroep
38
3.3
Meetinstrument en variabelen
40
3.4
Procedure
44
5
4.
Resultaten
4.1
Achtergrondkenmerken 4.1.1
Toelichting
48
4.1.2
Resultaten
49
4.1.3
Conclusie
50
4.2
Kijkgedrag 4.2.1
Toelichting
50
4.2.2
Resultaten
51
4.2.3
Conclusie
55
4.3
Programmavoorkeuren 4.3.1
Toelichting
56
4.3.2
Resultaten
57
4.3.3
Conclusie
63
5.
Discussie
5.1
Het verschil in kijkgedrag tussen allochtone
64
en autochtone kinderen
5.2
De programmavoorkeuren van allochtone
65
en autochtone kinderen
5.3
Problemen, beperkingen en verder onderzoek
68
5.4
Conclusie en aanbeveling
69
6
Bibliografie Literatuurlijst
72
Internetbronnen
74
Contactpersonen
75
Bijlagen Bijlage 1: Brief aan basisscholen voor toestemming survey
76
Bijlage 2: De schriftelijke enquête
77
7
1. Inleiding 1.1 Aanleiding en achtergrond Er is in Nederland de laatste jaren, zowel in de politiek als in de wetenschap, veel discussie over de rol die de televisie speelt in de multiculturele samenleving. Critici zijn ervan overtuigd dat het medium invloed heeft op de beeldvorming over allochtone minderheidsgroepen in de maatschappij (b.v. Van der Aar, 2003). Omdat de televisie een belangrijke rol speelt in het dagelijkse leven van kinderen, is de kans groot dat ook hun meningen en opvattingen door het televisiekijken sterk worden beïnvloed. Tegenwoordig hebben bijna alle kinderen in Nederland thuis toegang tot het medium televisie en op vrijwel elk moment van de dag zijn er jeugdprogramma’s en andere programma’s op de buis te zien (Veldkamp BV, 1997). Door de komst van nieuwe televisiezenders wordt het programma-aanbod steeds groter. Dat er zoveel keuze is, betekent niet automatisch dat de kinderen de nieuwe zenders en televisieprogramma’s die speciaal voor hen zijn gemaakt ook daadwerkelijk waarderen. Diverse wetenschappers hebben zich inmiddels verdiept in de programmavoorkeuren van kinderen (Valkenburg & Janssen, 1999; Veldkamp BV, 1997; Eastman & Liss, 1980; Comstock & Cobbey, 1979). Hoewel onderzoek uitwijst dat de televisie in het leven van Turkse, Marokkaanse en Surinaamse allochtone kinderen een belangrijkere plaats inneemt dan bij autochtone Nederlandse jongeren, is er in Nederland nog nauwelijks onderzoek verricht naar de favoriete programma’s van allochtone kinderen (Veldkamp BV, 1997). Anderen hebben bovendien aangetoond dat allochtone kinderen significant meer televisie kijken dan autochtone kinderen (Comstock & Cobbey, 1979; Zohoori, 1988). Het is daarom van belang om onderzoek te doen naar de programmavoorkeuren van allochtone kinderen in de Nederlandse samenleving.
8
1.2 Doel en vraagstelling Het belangrijkste doel van dit onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de programmavoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen in de Nederlandse samenleving. In deze studie wordt specifiek onderzocht wat het verschil is tussen de televisievoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen. Om de invloed van de culturele achtergrond te kunnen analyseren, worden in dit onderzoek kinderen van Marokkaanse, Turkse, Surinaamse en van Nederlandse afkomst met elkaar vergeleken. Op advies van Drs. Y. Schothorst, die gespecialiseerd is in het kijkgedrag en het mediabeeld van etnische groepen, zullen ook de sekseverschillen bij dit onderzoek worden betrokken.1 De centrale onderzoeksvraag kan nu als volgt worden gespecificeerd:
Wat is het verschil tussen de programmavoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen? Deze vraag zal met behulp van de volgende deelvragen worden beantwoord: ► Aan welke programmakenmerken hechten allochtone en autochtone kinderen de meeste waarde? ► Welke programmasoorten vinden allochtone en autochtone kinderen het leukst? ► Wat zijn de favoriete televisieprogramma’s van allochtone en autochtone kinderen? Meerdere studies hebben aangetoond dat bepaalde aspecten van het kijkgedrag van kinderen invloed hebben op de programmavoorkeuren (Comstock & Cobbey, 1979; Eastman & Liss, 1980; Zohoori, 1988; Veldkamp BV, 1997). Het is daarom van belang om de relatie tussen het kijkgedrag en de voorkeur voor televisieprogramma’s uitgebreid te onderzoeken. Het kijkgedrag zal in het huidige onderzoek aan de hand van de kijkmotivatie, de kijkfrequentie, de programmaselectie en de zendervoorkeur worden geanalyseerd. Uit onderzoek blijkt dat de opvoeding een belangrijke rol speelt bij het kijkgedrag van kinderen (Veldkamp BV, 1997). Volgens Veldkamp BV hebben ouders vooral invloed op de de kijkfrequentie van hun kinderen. Er is echter tot op heden geen onderzoek gedaan naar de relatie tussen de opvoeding en de programmavoorkeuren van kinderen. Dr. P. Nikken, specialist op het gebied van kinderen en media, adviseerde om dit verband in de huidige studie wel te onderzoeken. Volgens Nikken zouden ouders de programmavoorkeuren van hun kinderen kunnen beïnvloeden, door bijvoorbeeld te bepalen naar welk soort programma’s zij wel en niet mogen kijken.2 Aangezien er in dit empirische onderzoek naar wordt gestreefd de individuele en persoonlijke programmavoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen te weten te komen, is het zeker van belang om de rol van de ouders nader te bestuderen. In het empirische gedeelte van dit onderzoek zal enerzijds worden nagegaan of de allochtone en autochtone kinderen van hun ouders naar alle soorten programma’s
1
Persoonlijk gesprek met Drs. Y. Schothorst op 14 juni, 2004
2
Persoonlijk gesprek met Dr. P. Nikken op 11 juni, 2004
9
mogen kijken. Anderzijds zal worden onderzocht in hoeverre de kinderen zelf bepalen naar welke zenders en televisieprogramma’s zij kijken.
1.3 Methode en onderzoeksgroep Voor dit afstudeeronderzoek is gekozen voor een schriftelijke enquête. Dit houdt in dat de probleemstelling van het onderzoek aan de hand van de resultaten van de door respondenten ingevulde vragenlijsten, is onderzocht (Hart, Dijk, Goede, Jansen & Teunissen, 1998). Er is voor een survey gekozen aangezien dit de aangewezen methode is voor het analyseren van meningen, wensen en voorkeuren van kinderen (Den Boer, Bouwman, Frissen & Houben, 1994). Voordat de survey werd uitgevoerd, is er een pilot-test gedaan. Gedurende deze proef kregen kinderen de mogelijkheid om spontaan te reageren als er problemen of onduidelijkheden waren. Na afloop van de pilot is de questionnaire met behulp van het commentaar verbeterd. De definitieve enquête werd in oktober en november van het jaar 2004 afgenomen. Aangezien het verschil tussen de programmavoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen in het huidige onderzoek centraal staat, was het noodzakelijk om bij de enquête zowel autochtone als allochtone kinderen te betrekken. Het onderzoek zou te groot en te onoverzichtelijk worden als alle allochtone groeperingen in Nederland bij het onderzoek zouden worden betrokken. Om die reden is gekozen voor een selectie van de drie grootste groepen allochtonen in Nederland. Volgens actuele statistische onderzoeken zijn dat de Turken, Marokkanen en de Surinamers.3 Bovendien worden deze etnische groeperingen gezien als een belangrijke onderzoeksgroep op het gebied van televisiegebruik in Nederland (Baardwijk, Dragt, Peeters & Vierkant, 2002; Veldkamp BV, 1997). Voor dit onderzoek zijn alleen basisscholen in de Randstad benaderd, omdat in deze omgeving verreweg de meeste Turken, Marokkanen en de Surinamers wonen. Aangezien er op de Utrechtse scholen te weinig Surinaamse leerlingen bleken te zitten, werden ook enkele Amsterdamse scholen bij het onderzoek betrokken. Omdat het in dit onderzoek voornamelijk gaat om de persoonlijke meningen en voorkeuren van allochtone en autochtone kinderen, leek het verstandig om kinderen uit de bovenbouw van de basisschool bij dit onderzoek te betrekken. Uit eerder onderzoek is namelijk gebleken dat kinderen in de leeftijd van 9 tot en met 12 jaar meer een eigen mening hebben ontwikkeld dan de kinderen uit de lagere groepen (Valkenburg & Janssen, 1999). De tijd voor het enquête-onderzoek was echter te beperkt om alle bovenbouwgroepen te ondervragen. Om die reden zijn alleen leerlingen uit groep 7 en groep 8 te benaderen. De leeftijden van de respondenten liggen zodoende tussen de 10 en de 12 jaar.
3
http://statline.cbs.nl/StatWeb/table.asp
10
1.4 Relevantie In de afgelopen jaren is veel onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van kindertelevisie in Nederland (Lensink, 2001; Van der Mije, 2002; Nikken, 2003). Dergelijke studies hebben zich voornamelijk gericht op het mediabeleid en op de televisie-industrie. Valkenburg en Janssen (1999) maakten echter duidelijk dat er nog te weinig onderzoek werd verricht vanuit het perspectief van de kinderen zelf. De huidige studie kan daarom op wetenschappelijk gebied een belangrijke bijdrage leveren. Het huidige onderzoek is tevens van maatschappelijk belang. Uit onderzoek blijkt dat allochtone en autochtone kinderen via de televisie elkaars cultuur beter kunnen leren begrijpen (Van der Aar, 2003). Daarnaast wordt verwacht dat als allochtone kinderen meer naar Nederlandse programma’s zullen kijken, ze ook de Nederlandse taal beter zullen leren begrijpen (Van Evra, 1990). Het medium televisie kan op dus op verschillende manieren een bijdrage leveren aan de intergratie van allochtonen in Nederland. Als de televisieprogramma’s beter afgestemd zouden worden op de diverse wensen en voorkeuren van de diverse allochtone groeperingen in Nederland, zouden meer allochtone kinderen naar deze programma’s kijken. Het is daarom voor programmamakers en beleidsmedewerkers van belang om stil te staan bij de programmavoorkeuren van zowel allochtone als autochtone kinderen. In commercieel opzicht is deze studie ook interessant. De leeftijdsgroep van 10 tot en met 12 jaar blijkt namelijk voor televisiemakers en beleidsmedewerkers een lastige doelgroep te zijn.4 Volgens diverse bronnen zijn kinderen in deze leeftijdscategorie moeilijker te bereiken dan kinderen die jonger of ouder zijn (Van Evra, 1990; Eastman en Liss, 1980). Deze kinderen verkeren in een overgangsfase omdat ze op het punt staan om de puberteit in te gaan: ze houden nog steeds wel van kinderprogramma’s, maar ze kijken steeds liever naar programma’s die eigenlijk voor volwassenen zijn bedoeld. Met behulp van dit onderzoek kan er een effectiever en aantrekkelijker Nederlands televisieaanbod samengesteld worden voor allochtone en autochtone kinderen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar. Programmamakers en beleidsmedewerkers zullen met behulp van de onderzoeksresultaten hun keuzes voor programmagenres en programma-items beter kunnen specificeren. De televisie-industrie kan zo een grotere doelgroep bereiken. Daarnaast biedt de studie ook nieuwe mogelijkheden voor andere media. De onderzoeksresultaten kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt voor het ontwikkelen van kinderfilms en computerprogramma’s.
4
http://portal.omroep.nl/zappouders
11
1.5 Vooruitblik De scriptie is opgebouwd uit twee delen: een theoretisch gedeelte (hoofdstuk 2) en een empirisch gedeelte (hoofdstuk 3 en 4). In het literatuuronderzoek zullen eerdere onderzoeken met betrekking tot het onderwerp van deze studie centraal staan. Daarbij zal eerst stil worden gestaan bij de achtergrondkenmerken van allochtone en autochtone kinderen. Vervolgens zullen enkele theorieën en eerdere studies met betrekking tot het kijkgedrag van kinderen worden aangehaald. Tot slot zullen de programmavoorkeuren van autochtone en allochtone kinderen aan de hand van andere onderzoeken worden besproken. Het theoretische gedeelte wordt afgesloten met een aantal conclusies en hypotheses. In het tweede deel van de scriptie wordt de empirische kant van het onderzoek omschreven. In dit onderdeel zal worden uitgelegd hoe het onderzoek daadwerkelijk is uitgevoerd. De onderzoeksgroep, de variabelen, het meetinstrument en de procedure zullen aan de hand van het voorafgaande literatuuronderzoek worden besproken. De empirische resultaten van de pilot-test en de survey zullen in hoofdstuk 4 van de scriptie worden behandeld. In het laatste hoofdstuk zal met behulp van de conclusies en resultaten uit de literatuurstudie en het empirische onderzoek antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag die in de scriptie centraal staat. Deze afsluiting van de scriptie kan als een aanbeveling dienen voor deskundigen, beleidsmedewerkers en programmamakers die geïnteresseerd zijn in het kijkgedrag en de programmavoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen.
12
2. Literatuuronderzoek Dit hoofdstuk staat in het teken van de literatuurstudie die voorafging aan het empirische onderzoek. In dit deel van de scriptie zullen de verschillende aandachtspunten van de centrale onderzoeksvraag worden behandeld. Voordat er specifiek wordt ingegaan op de vraagsteling, zal er een beeld geschetst worden van de achtergrondkenmerken van allochtone en autochtone kinderen in Nederland. Vervolgens zullen enkele theorieën en eerdere onderzoeken met betrekking tot het kijkgedrag van kinderen worden aangehaald. Daarna zullen diverse studies die specifiek te maken hebben met de programmavoorkeuren van autochtone en allochtone kinderen worden besproken. Het literatuuronderzoek wordt afgesloten met een aantal hypotheses dat van belang zal zijn voor het empirische vervolg.
2.1 Achtergrondkenmerken 2.1.1 Inleiding In het verleden hebben diverse onderzoeken aangetoond dat er een relatie is tussen de culturele achtergrond en de programmavoorkeuren van kinderen (Valkenburg & Janssen, 1999; Veldkamp BV, 1997; Eastman & Liss, 1980). Aangezien de huidige studie voornamelijk ingaat op de culturele verschillen tussen autochtone en allochtone kinderen in Nederland, is het van belang om aandacht te besteden aan de achtergrondkenmerken van allochtone groeperingen in Nederland. In dit subhoofdstuk zullen de belangrijkste eigenschappen van allochtone en autochtone kinderen worden aangehaald, met als doel te onderzoeken in hoeverre de achtergrondkenmerken in relatie staan met de programmavoorkeuren van kinderen.
2.1.2 Culturele achtergrond In deze scriptie zal veelvuldig gebruik worden gemaakt van de term allochtoon. Dit woord is overgenomen uit het Grieks en betekent letterlijk ‘afkomstig van een andere bodem’ (Eldering, 2003, 16). De meest gebruikte criteria om allochtonen in Nederland te identificeren zijn dan ook gebaseerd op de nationaliteit, het geboorteland of het geboorteland van de ouders. Het begrip allochtoon wordt in de media en in de literatuur vaak verbonden met woorden als cultuur en culturele achtergrond. Ook deze termen zullen in dit onderzoek regelmatig de revue passeren. Aangezien er binnen de diverse wetenschappelijke disciplines geen overeenstemming is over de omschrijving van de term cultuur, is het ingewikkeld om een eenduidige definitie te formuleren. Ondanks de grote hoeveelheid van
13
definities bestaat er wel consensus over een aantal belangrijke kenmerken van het begrip cultuur. Een belangrijke eigenschap van cultuur is dat zij niet is aangeboren, maar aangeleerd. Tijdens de opvoeding komen kinderen te weten wie zij zijn, hoe hun wereld in elkaar zit en hoe zij zich moeten gedragen. Op deze manier leren zij de cultuur van de groep waartoe zij behoren kennen. Een cultuur kan daarom worden beschouwd als een samenhangend geheel van betekenissen. Deze sociale bagage zorgt ervoor dat je leert waar het in het leven om gaat en welke normen en waarden voor jou van belang zijn (Tennekes, 1994). De culturele achtergrond zou ook omschreven kunnen worden als een samenhangend geheel van betekenissen. Zoals eerder werd aangegeven zijn de allochtone kinderen die meedoen aan het huidige onderzoek van Marokkaanse, Turkse en van Surinaamse afkomst. Aangezien deze allochtone groeperingen een diverse culturele achtergrond bezitten, wordt verondersteld dat hun normen en waarden verschillen met die van autochtone kinderen. De culturele verschillen die te maken hebben met de immigratiegeschiedenis van de allochtone groeperingen vallen het meest op (Eldering, 2003). De emigratie uit Suriname begon in de eindjaren zestig. Zowel de blanke elite als de gemengde Surinaamse bevolking stuurden hun kinderen naar Nederland om onderwijs te volgen. De migratie uit Turkije en Marokko in de jaren zestig en zeventig had een andere geschiedenis. De Turkse en Marokkaanse migranten kwamen naar Nederland om te werken en geld te verdienen om hun situatie in eigen land te kunnen verbeteren. Na verloop van tijd besloten veel van deze arbeidsmigranten hun gezinnen naar Nederland te halen. De Turkse en de Marokkaanse allochtonen hebben nog een andere overeenkomst. Ze hangen bijna allemaal het islamitische geloof aan (Baardwijk, Dragt, Peeters & Vierkant, 2004). Het merendeel van de Surinamers is echter christelijk of hindoeïstisch. Geconcludeerd kan worden dat de Turkse en Marokkaanse allochtonen in Nederland opvallende culturele aspecten delen. De Surinaamse allochtonen onderscheiden zich echter van deze twee groeperingen op diverse vlakken. Uitgaande van deze conclusies kan worden verwacht dat de programmavoorkeuren van Turkse en Marokkaanse allochtone kinderen het meest op elkaar zullen lijken. De Marokkaanse, Turkse en Surinaamse allochtone kinderen vertonen echter ook een paar belangrijke overeenkomsten. Volgens Eldering (2003) zijn er drie specifieke kenmerken verbonden aan deze etnische groeperingen. Ten eerste zijn alle allochtone ouders en kinderen afkomstig uit samenlevingen met een andere cultuur. Als gevolg hiervan groeien deze allochtone kinderen op tussen twee verschillende culturen. In de tweede plaats maken allochtone kinderen en hun ouders een cultuurverandering door. Dit houdt in dat de meeste allochtone ouders die in een andere cultuur zijn opgegroeid, na hun immigratie geconfronteerd worden met andere normen en waarden. De normen en waarden die de allochtone ouders doorgeven aan hun kinderen botsen echter vaak met de regels die in de Nederlandse samenleving gelden. De allochtone kinderen die in Nederland zijn geboren en opgegroeid bevinden zich daardoor soms in een complexe situatie. Zowel de maatschappij als de ouders verwachten dat deze kinderen moeiteloos weten om te gaan met de uiteenlopende culturele normen en waarden. Dit ingewikkelde acculturatieproces heeft soms ten gevolg dat allochtone kinderen zich op latere leeftijd op radicale wijze afzetten tegen de maatschappij of tegen hun familie. Een derde overeenkomst tussen de verschillende etnische groeperingen is dat zij allemaal ten opzichte van de autochtone bevolking gemiddeld genomen een lage sociaal-
14
economische
positie
in
de
Nederlandse
samenleving
innemen
(Eldering,
2003).
Deze
overeenkomsten zorgen er wellicht voor dat de programmavoorkeuren van Turkse, Marokkaanse en Surinaamse allochtone kinderen op meerdere punten verschillen met die van de Nederlandse autochtone kinderen.
2.1.3 Leeftijd en sekse Naast de culturele achtergrond kan ook de leeftijd van invloed zijn op het kijkgedrag en programmavoorkeuren van kinderen (Valkenburg & Janssen, 1999; Veldkamp BV, 1997; Eastman & Liss, 1980). In de wetenschap is de leeftijdsfactor onder andere te benaderen vanuit een ontwikkelingspsychologisch perspectief (Couwenbergh & Couwenbergh-Soeterboek, 2003; Eldering, 2003). Vanuit deze invalshoek zou onderzocht kunnen worden op welke leeftijd kinderen zich het meest bewust zijn van hun eigen meningen en voorkeuren wat betreft televisieprogramma’s. Valkenburg en Janssen toonden aan dat kinderen een verschillende smaak hebben als het gaat om het medium televisie. Hoewel er nog weinig bekend is over hoe de programmavoorkeuren zich gedurende de jeugd ontwikkelen, schijnen zelfs peuters al instaat te zijn om hun voorkeuren wat betreft eten, kleding en speelgoed te uiten (Astington, 1993; Zillmann & Bryant, 1985). Volgens Eastman en Liss (1980) veranderen de programmavoorkeuren van kinderen het meest in de hoogste klassen van het basisonderwijs. Oudere kinderen zouden actiever en selectiever omgaan met het programma-aanbod dan kinderen uit lagere klassen van het basisonderwijs. De studie van Valkenburg & Janssen (1999) toonde aan dat kinderen in de leeftijd van 9 tot en met 12 jaar zich meer bewust waren van hun eigen mening en voorkeuren, dan jongere kinderen. Verder bleek dat kinderen vanaf 9 jaar steeds meer geïnteresseerd raken in programma’s die eigenlijk voor volwassenen zijn bedoeld. De oudere kinderen schijnen naar deze programma’s te kijken omdat ze meer behoefte zouden hebben aan informatie dan de jongere kinderen (Valkenburg, 2002; Eastman & Liss, 1980). Het lijkt daarom belangrijk om in de empirische studie na te gaan of kinderen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar eerder de voorkeur geven aan jeugdprogramma’s, of aan programma’s die eigenlijk voor een volwassen publiek zijn bedoeld. Niet alleen de leeftijd, maar ook de sekse schijnt van invloed te zijn op de programmavoorkeuren van kinderen (Valkenburg & Janssen, 1999; Eastman & Liss, 1980). In veel onderzoeken naar het kijkgedrag en de programmavoorkeuren van kinderen wordt dan ook een onderscheid gemaakt tussen jongens en meisjes (Nuhoff, 2003; Valkenburg & Janssen, 1999; Nikken, 1997; Eastman & Liss, 1980). Yolanda Schothorst verwacht dat er opvallende verschillen zullen zijn tussen de programmavoorkeuren van allochtone jongens en meisjes. Schothorst liet weten erg geïnteresseerd te zijn in de culturele verschillen tussen jongens en meisjes binnen de verschillende allochtone groeperingen.5 Vandaar dat besloten is om in het huidige onderzoek tevens aandacht te besteden aan de relatie tussen de sekseverschillen en de programmavoorkeuren van allochtone kinderen.
5
Persoonlijk gesprek met Drs. Y. Schothorst op 14 juni, 2004
15
Het is bekend dat allochtone ouders hun kinderen vaak een seksespecifieke opvoeding geven. Dit houdt in dat de jongens en meisjes gedurende de opvoeding verschillende normen en waarden mee krijgen. De allochtone meisjes krijgen meer taken binnenshuis en de allochtone jongens juist buitenshuis. Op deze manier ontstaan al op vroege leeftijd verschillende sekserollen die invloed kunnen hebben op het leven en het gedrag van deze kinderen (Eldering, 2003). Op basis van de seksespecifieke opvoeding van allochtone ouders wordt verwacht dat er een opvallend verschil zal zijn tussen de programmavoorkeuren van allochtone jongens en meisjes. De meeste Turkse en Marokkaanse meisjes in Nederland zijn afkomstig van groeperingen waarin vrouwen een ondergeschikte positie hebben. Deze meisjes hebben een grotere bereidheid tot integratie als zij in aanraking komen met een cultuur die vrouwen een hogere status toekent (Eldering, 2003). Deze allochtone meisjes blijken om die reden vaak makkelijker te integreren in de Nederlandse samenleving dan de allochtone jongens. Het is interessant om in de empirische studie na te gaan in hoeverre dit onderscheid invloed heeft op het verschil in de programmavoorkeuren tussen Turkse en Marokkaanse allochtone jongens en meisjes. Omdat allochtone meisjes vaker en eerder bereid zijn om
zich
aan
te
passen
aan
de
Nederlandse
cultuur,
kan
worden
verwacht
dat
de
programmavoorkeuren van allochtone meisjes meer overeen zullen komen met die van de Nederlandse meisjes dan met die van de allochtone jongens.
2.1.4 Opvoeding Uit eerder onderzoek is gebleken dat de opvoeding een rol speelt bij het kijkgedrag van kinderen (Veldkamp BV, 1997). Volgens Veldkamp BV hebben ouders vooral invloed op de kijkfrequentie van hun kinderen. Turkse, Marokkaanse en Surinaamse allochtone kinderen blijken later naar bed te mogen van hun ouders dan Nederlandse autochtone kinderen. Dit zou ten gevolg kunnen hebben dat de allochtone kinderen gemiddeld vaker en langer televisie kijken dan de autochtone kinderen. Allochtone ouders zouden daarnaast meer met hun kinderen praten over wat de kinderen gezien hebben op televisie dan autochtone ouders. Turkse, Marokkaanse en Surinaamse ouders zouden zich bovendien vaker ongerust maken over het televisiekijken van hun kinderen dan de Nederlandse ouders. Representaties van seksualiteit zou door de meeste allochtone ouders absoluut niet worden getolereerd (Freeling, 2003). De meeste allochtone kinderen mogen van hun ouders zelfs niet naar programma’s kijken waarin enig bloot te zien is. Nederlandse en Surinaamse ouders zouden wat betreft de representatie van naaktheid op de televisie echter veel toleranter zijn. Er is echter tot op heden geen onderzoek gedaan naar de relatie tussen de opvoeding en de programmavoorkeuren van kinderen. Dr. P. Nikken liet weten dat ouders de programmavoorkeuren van hun kinderen kunnen beïnvloeden door te bepalen naar welk soort programma’s zij mogen kijken.6 De vraag is nu in hoeverre de houding van de ouders ten opzichte van bepaalde televisieprogramma’s bepalend is voor de programmavoorkeuren van kinderen. Aangezien er in de huidige studie naar wordt gestreefd de individuele en persoonlijke programmavoorkeuren van
6
Persoonlijk gesprek met Dr. P. Nikken op 11 juni, 2004
16
allochtone en autochtone kinderen te weten te komen, is het van belang om deze factor uitvoerig te bestuderen. In het empirische gedeelte van dit onderzoek zal enerzijds worden nagegaan of de allochtone en autochtone kinderen van hun ouders naar alle soorten programma’s mogen kijken. Anderzijds zal worden onderzocht in hoeverre de kinderen zelf bepalen naar welke zenders en televisieprogramma’s zij kijken. Het is vanzelfsprekend dat de opvoeding van de ouders en de cultuur uit het land van herkomst invloed hebben op de ontwikkeling van allochtone kinderen. Om de ontwikkeling van deze kinderen beter te kunnen begrijpen is het van belang inzicht te verkrijgen in de sociale en culturele omgeving waarin de kinderen in landen van herkomst worden opgevoed (Eldering, 2003). Van vrijwel alle Turkse, Marokkaanse en Surinaamse kinderen zijn de ouders in een niet-westers land geboren (Baardwijk, Dragt, Peeters & Vierkant, 2004). In niet-westerse landen is het vanzelfsprekend dat de kinderen helpen in de huishouding of in het familiebedrijf. Daarnaast wordt van de dochters verwacht dat zij al op vroege leeftijd de zorg op zich nemen voor hun jongere broertjes en zusjes. De zoons worden over het algemeen meer gewaardeerd dan de dochters, omdat zij belangrijker zijn voor het familiebedrijf en de continuering van de familie. In de vorige paragraaf werd aangegeven dat verwacht wordt dat deze seksespecifieke opvoeding van de allochtone ouders een rol speelt bij de ontwikkeling van verschillende programmavoorkeuren bij allochtone jongens en meisjes. Een van de belangrijkste opvoedingsdoelen van Turkse en Marokkaanse ouders is het ontwikkelen van een prestatiegerichtheid bij hun kinderen (Eldering, 2003). Turkse en Marokkaanse ouders schijnen daarnaast ook een sterke behoefte om hun traditionele culturele normen en waarden over te brengen op hun kinderen. De Surinaamse ouders leggen net als de Nederlandse ouders meer nadruk op het ontwikkelen van een verantwoordelijkheidsgevoel bij hun kinderen (Verheggen & Spangenberg, 2001). De ouders van Surinaamse afkomst verwachten dan ook van hun kinderen dat zij spoedig op eigen benen zullen staan. Het komt er op neer dat Surinaamse en Nederlandse ouders hun kinderen eerder vrij laten. Dit zou ten gevolg kunnen hebben dat de programmavoorkeuren van Surinaamse en Nederlandse kinderen minder afhankelijk zijn van de opvattingen en meningen van hun ouders, dan die van de Turkse en Marokkaanse kinderen.
2.1.5 Sociaal-economische positie Uit onderzoek is gebleken dat allochtone jongeren vaker een lage sociaal-economische positie innemen gemeten aan het opleidingsniveau, het werk en het inkomen van de ouders, de huisvestiging van het gezin en de buurt waar het gezin woont (Couwenbergh & Couwenbergh-Soeterboek, 2003; Eldering, 2003). Marokkaanse en Turkse gezinnen schijnen gemiddeld de laagste sociaaleconomische positie in te nemen. Het rapport Mediagebruik Etnische Publieksgroepen bekrachtigt deze resultaten. In deze studie van Baardwijk, Dragt, Peeters en Vierkant (2004) werd de sociaaleconomische status aan de hand van het opleidingsniveau en het beroep van de kostwinner gebruikt om de positie van een gezin of gemeenschap aan te geven op de welvaartsladder. Uit de statistische gegevens bleek dat de sociaal-economische status van het merendeel van de allochtonen laag was.
17
Vergeleken met de Nederlandse autochtonen bevinden de allochtonen, met uitzondering van de Surinamers, zich vaak in de laagste sociaal-economische klasse. Een voorbeeld van een onderzoek dat zich gericht heeft op de relatie tussen de sociaaleconomische status en het kijkgedrag van kinderen is dat van Bower (1973). Uit de studie van Bower bleek dat de sociaal-economische factor weinig invloed had op het verschil in televisiegebruik tussen allochtone en autochtone kinderen. De uitslagen van de studie van Comstock & Cobbey (1979) bevestigen de resultaten uit Bower’s onderzoek. Er moet bij deze studies echter wel een kritische aantekening worden gemaakt. De onderzoeken van Bower en van Comstock & Cobbey zijn in de jaren ’70 uitgevoerd. Aangezien dit een geruime tijd geleden is, bestaat de kans dat de resultaten van deze studies achterhaald zijn. Toch komen ook de recente studies met soortgelijke bevindingen (Garitaonandia, Juaristi & Oleaga, 2000; Veldkamp BV, 1997). Zo beweert Veldkamp BV dat de sociaal-economische factor weinig invloed heeft op het verschil in televisiegebruik tussen allochtone en autochtone kinderen. Wel moet hierbij gezegd worden dat dit Nederlandse onderzoek de sociaaleconomische factor slechts betrok op de kijkfrequenties van allochtone en autochtone kinderen. Het onderzoek van Garitaonandia et al. naar de mediavoorkeuren van kinderen in Europa, laat tevens zien dat de sociaal-economische positie van het gezin geen invloed heeft op de programmavoorkeuren van kinderen. Het lijkt daarom niet van belang om de sociaal-economische positie bij het huidige onderzoek te betrekken.
2.1.6 Conclusie Naar aanleiding van de resultaten uit de literatuur wordt verwacht dat er vooral veel overeenkomsten zijn tussen de programmavoorkeuren van Marokkaanse en Turkse kinderen, omdat de culturele achtergrond van deze groeperingen het meest op elkaar lijkt. Aangezien de opvoeding en de taal van de Surinaamse en Nederlandse kinderen overeenkomen, wordt tevens vermoed dat er weinig verschil zal zijn tussen de programmavoorkeuren van Surinaamse en Nederlandse kinderen. Waarschijnlijk zijn er dus zowel overeenkomsten als verschillen tussen de programmavoorkeuren van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Nederlandse kinderen. Het is daarom niet alleen van belang om in het huidige onderzoek de voorkeuren van alle allochtone kinderen te vergelijken met de autochtone, Nederlandse kinderen, maar het is juist ook belangrijk om de verschillende etnische groeperingen onderling met elkaar te vergelijken. Over de leeftijd’s factor kan gezegd worden dat deze een beperkte invloed zal hebben op het huidige onderzoek, omdat alleen de 10, 11 en 12 jarigen bij dit onderzoek worden betrokken.7 Uit het literatuuronderzoek kan worden geconcludeerd dat kinderen in deze leeftijdscategorie actief en selectief omgaan met het programma-aanbod. Aan de hand van de leeftijd van de respondenten wordt verwacht dat zij zich bewust zijn van hun meningen en voorkeuren wat betreft televisieprogramma’s. Verder wordt verondersteld dat kinderen rond de 11 jaar de voorkeur zullen geven aan programma’s die eigenlijk voor volwassenen zijn bedoeld. In de empirische studie zal worden nagegaan of
7
Persoonlijk gesprek met Drs. Y. Schothorst op 14 juni, 2004
18
allochtone en autochtone kinderen in de leeftijdscategorie van 10 tot en met 12 jaar liever naar programma’s voor volwassenen kijken dan naar kinderprogramma’s. Aan de hand van diverse onderzoeksresultaten uit de literatuur kan tevens worden geconcludeerd dat er een relatie is tussen de sekse en de programmavoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen. Hoogstwaarschijnlijk zal voornamelijk de seksespecifieke opvoeding van de allochtone kinderen invloed hebben op de verschillen tussen allochtone jongens en meisjes wat betreft hun programmavoorkeuren. Uitgaande van de theorie van Eldering (2003) dat Turkse en Marokkaanse allochtone meisjes eerder en vaker bereid zijn om te integreren dan de allochtone jongens, kan worden verwacht dat de programmavoorkeuren van Turkse en Marokkaanse meisjes meer lijken op die van de Nederlandse kinderen dan op die van Turkse en Marokkaanse jongens. Uit de literatuurstudie is gebleken dat er een verband is tussen de opvoeding en de kijkfrequenties van allochtone en autochtone kinderen (Veldkamp BV, 1997). Er wordt ervan uitgegaan dat allochtone kinderen vaker en langer televisiekijken dan autochtone kinderen, omdat zij later naar bed mogen van hun ouders. In het volgende subhoofdstuk zal deze hypothese nader worden toegelicht. Daarbij zal de relatie tussen het kijkgedrag en de programmavoorkeuren tevens worden behandeld. Naar aanleiding van het literatuuronderzoek wordt vermoed dat de opvoeding invloed heeft op de programmavoorkeuren van kinderen. Verwacht wordt dat Turkse en Marokkaanse kinderen graag naar programma’s kijken waar ze iets van kunnen leren, aangezien prestatiegerichtheid in de Marokkaanse en Turkse opvoeding erg belangrijk is (Eldering, 2003). Turkse en Marokkaanse ouders hebben daarnaast de behoefte om hun traditionele culturele normen en waarden over te brengen op hun kinderen. Dit zou kunnen betekenen dat hun kinderen het ook prettig vinden om naar Turkse en Marokkaanse programma’s te kijken. Vervolgens zijn zowel allochtone als autochtone ouders in staat om de programmavoorkeuren van hun kinderen te beïnvloeden, door bijvoorbeeld te bepalen naar welk soort programma’s zij wel en niet mogen kijken. Om de invloed van de ouders nader te onderzoeken, zal enerzijds worden nagegaan of de allochtone en autochtone kinderen van hun ouders naar alle soorten programma’s mogen kijken. Anderzijds zal worden onderzocht in hoeverre de kinderen zelf bepalen naar welke zenders en televisieprogramma’s zij kijken. Hoewel de lage sociaal-economische factor een belangrijke rol speelt in het leven van de meeste allochtone gezinnen in Nederland, is besloten om deze factor niet bij dit onderzoek te betrekken. Eerdere onderzoeken tonen namelijk aan dat de sociaal-economische status geen doorslaggevende rol speelt in onderzoek naar de programmavoorkeuren van kinderen (Garitaonandia, Juaristi & Oleaga, 2000; Veldkamp BV, 1997). De belangrijkste conclusies en vragen die aan de hand van de resultaten van deze literatuurstudie zijn geformuleerd, zullen in het empirische gedeelte van de scriptie opnieuw worden behandeld.
19
2.2 Onderzoek naar het kijkgedrag van allochtone en autochtone kinderen 2.2.1 Inleiding Vanaf de komst van de televisie in de jaren ̀’50 was men ervan overtuigd dat dit medium een grote invloed zou hebben op het leven van kinderen (Van Evra, 1990; Eastman & Liss, 1980). De oorspronkelijke studies beschouwden het kind als een passieve televisiekijker. De onderzoeken die in de eindjaren ’70 en de beginjaren ‘80 opkwamen, beschouwden het kind juist als een actieve en gemotiveerde kijker. De Uses and Gratification theorie van Elihu Katz behoorde tot de nieuwe mentaliteit in de communicatiewetenschap (Blumler & Katz, 1974). Katz en Blumler gingen er vanuit dat mediagebruikers een actieve rol innamen in het kiezen en gebruiken van de media. Recente onderzoeken tonen aan dat kinderen al op vroege leeftijd kritisch en selectief omgaan met het televisieaanbod (Nuhoff, 2003; Valkenburg & Janssen, 1999; Nikken & Van der Voort, 1997). In dit subhoofdstuk zal worden onderzocht hoe allochtone en autochtone kinderen met het medium televisie omgaan. Aan de hand van eerdere studies zal worden nagegaan in hoeverre er een relatie is tussen het kijkgedrag en de programmavoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen. Het marktonderzoek van Veldkamp BV (1997) zal in dit subhoofdstuk regelmatig worden aangehaald. Het grootste gedeelte van dit onderzoek richtte zich net als de huidige studie, op het kijkgedrag van Turkse, Marokkaanse en Surinaamse kinderen. Het kijkgedrag werd door het onderzoeksbureau aan de hand van de kijkmotivatie, de kijkfrequentie, de zendervoorkeur en de programmaselectie, bestudeerd. De indeling van dit subhoofdstuk is gebaseerd op deze selectie. Aan de hand van de literatuurstudie zal worden onderzocht in hoeverre de diverse aspecten van het kijkgedrag in relatie staan met de programmavoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen.
2.2.2 Kijkmotivatie De theorie van de Uses and Gratifications die in de vorige paragraaf werd aangehaald, sluit goed aan bij de vraag waarom kinderen televisie kijken. Zoals al eerder duidelijk werd, gingen Blumler en Katz ervan uit dat mediagebruikers een actieve rol innamen in het kiezen en gebruiken van media. Volgens de theorie zou de mediagebruiker de mediabronnen raadplegen, die zijn of haar behoeftes het best zouden vervullen (Blumler & Katz, 1974). Diverse wetenschappers maakten gebruik van de Uses en Gratifications theorie om de kijkbehoeftes van kinderen te analyseren (Comstock & Cobbey, 1979; Greenberg, 1974). Comstock en Cobbey (1979) gingen er vanuit dat kinderen televisie keken om bepaalde behoeftes te kunnen vervullen. In hun onderzoek richtten zij zich op de kijkbehoeftes van allochtone en autochtone kinderen. De resultaten van Comstock en Cobbey lieten zien dat bij de meeste AfroAmerikaanse kinderen de behoefte aan informatie groter was dan bij de autochtone Amerikaanse kinderen. De allochtone kinderen beschouwden het medium televisie primair als een informatiebron.
20
Dit zou volgens Comstock en Cobbey onder andere te maken hebben met de grotere mate van isolatie van deze allochtone groepering binnen de Amerikaanse maatschappij. De studie van Zohoori (1988) bekrachtigt deze onderzoeksresultaten. Allochtone kinderen zouden volgens Zohoori de televisie gebruiken om meer te leren over zichzelf en over anderen. Naar aanleiding van deze uitkomsten zal in de empirische studie worden onderzocht in hoeverre de behoefte aan informatie bij allochtone kinderen in Nederland groter is dan die bij de autochtone, Nederlandse kinderen als het gaat om het televisiegebruik. Uitgaande van deze resultaten uit de literatuur wordt verwacht dat allochtone
kinderen
meer
de
voorkeur
zullen
geven
aan
educatieve
en
informatieve
televisieprogramma’s dan autochtone kinderen. Greenberg (1974) onderzocht waarom kinderen televisie kijken. Aan het enquête onderzoek van Greenberg deden in totaal 726 kinderen mee in de leeftijd van 9, 12 en 15 jaar. Een percentage van 60% van de respondenten was van Engelse afkomst. Het overige deel van de kinderen was van Aziatische, Afrikaanse of van Indiase afkomst. In zijn onderzoek maakte Greenberg geen onderscheid tussen de autochtone en allochtone respondenten. Wel vergeleek Greenberg de verschillende leeftijdsgroepen met elkaar. Uit het onderzoek bleek dat de kijkmotieven van de 9 jarige en de 12 jarige allochtone en autochtone kinderen grote overeenkomsten vertoonden. De belangrijkste redenen voor de 9 en de 12 jarige respondenten om televisie te kijken waren respectievelijk; als gewoonte, om de tijd te verdoen en uit verveling, voor de gezelligheid en voor de opwinding. De allochtone en autochtone respondenten keken het minste televisie voor de ontspanning en om dingen uit het dagelijkse leven te vergeten. De allochtone en autochtone kinderen uit het onderzoek van Greenberg lieten verder weten nauwelijks televisie te kijken om iets te leren. Deze resultaten zijn in tegenspraak met die van Zohoori (1988) en Comstock en Cobbey (1979). Deze Amerikaanse wetenschappers beweren namelijk dat allochtone kinderen voornamelijk televisie kijken om iets te leren. Het is dus zeker van belang om empirisch te onderzoeken wat de belangrijkste kijkmotieven van allochtone en autochtone kinderen zijn. Er is echter nog geen onderzoek gedaan naar de relatie tussen de kijkmotivatie en de programmavoorkeuren van kinderen. Toch lijkt het logisch dat de redenen van kinderen om televisie te kijken invloed hebben op hun programmavoorkeuren. Het is te verwachten dat een kind dat voornamelijk televisie kijkt voor de opwinding, ook graag naar spannende en opwindende programma’s kijkt. In het empirische gedeelte van dit onderzoek zal worden bestudeerd in hoeverre er een verband bestaat tussen de kijkmotivatie en de programmavoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen.
2.2.3 Kijkfrequentie Volgens diverse onderzoekers zou de kijkfrequentie een rol spelen bij de programmavoorkeuren van kinderen (Van Evra, 1990; Comstock & Cobbey, 1979). In deze paragraaf zal aan de hand van eerdere
studies
worden
onderzocht
wat
de
relatie
is
tussen
de
kijkfrequentie
en
de
programmavoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen. Daarnaast zal worden bestudeerd in hoeverre er een verschil is tussen de kijkfrequenties van allochtone en autochtone kinderen.
21
Aangezien er in Nederland nog weinig onderzoeken zijn verricht naar de kijkfrequenties van allochtone kinderen, is besloten om ook vergelijkbare Amerikaanse onderzoeken en theorieën bij deze studie te betrekken. Verwacht wordt dat de Amerikaanse studies een breder inzicht zullen verschaffen in de kijkfrequenties van allochtone en autochtone kinderen. Van Evra (1990) en Comstock en Cobbey (1979) beweren dat er een relatie is tusen de kijkfrequentie en de programmavoorkeuren van kinderen. In haar boek Television and child development beweert Van Evra dat kinderen die weinig televisiekijken vooral naar educatieve en informatieve programma’s kijken. Kinderen die vaker televisie kijken zouden echter meer geïnteresseerd zijn in amusementsprogramma’s als tekenfilms en spelprogramma’s dan lichtere kijkers. Uit het onderzoek van Comstock en Cobbey blijkt dat allochtone kinderen aanzienlijk vaker en langer televisie kijken dan autochtone kinderen. Volgens Comstock en Cobbey zouden juist de allochtone kinderen, die langer en vaker televisie kijken, meer geïnteresseerd zijn in informatieve televisieprogramma’s. Allochtone programma’s zouden graag naar dit soort programma’s kijken aangezien zij een grote behoefte hebben aan informatie. Deze resultaten zijn tegenstrijdig aan die van Van Evra. Het is daarom belangrijk dat in het empirische deel van het huidige onderzoek uitvoerig wordt onderzocht in hoeverre er een verschil is tussen de programmavoorkeuren van lichte en van zware kijkers. Met behulp van een enquête deed Veldkamp BV (1997) in Nederland onderzoek naar het verschil in kijkfrequentie tussen allochtone en autochtone kinderen in de leeftijd van 8 tot en met 12 jaar. De kijkfrequenties van de diverse allochtone groepen werden vergeleken met de autochtone, Nederlandse kinderen. Uit het onderzoek van Veldkamp BV kwam naar voren dat Turkse, Marokkaanse en Surinaamse kinderen in de leeftijd van 8 tot en met 12 jaar veel meer televisie keken dan het gemiddelde Nederlandse kind in dezelfde leeftijd. Terwijl de gemiddelde kijktijd van de Nederlandse kinderen 12 à 13 uur per week was, bedroeg deze voor de Turkse, Marokkaanse en Surinaamse kinderen ongeveer 18 uur per week. Veldkamp BV gaf hierbij aan dat dit waarschijnlijk te maken zou hebben met het feit dat Marokkaanse en Turkse kinderen gemiddeld later naar bed gaan dan de Nederlandse kinderen. Bij de allochtone gezinnen zou de televisie overdag bovendien langer aanstaan dan bij de autochtone gezinnen. De studie van Veldkamp BV (1997) sluit goed aan bij het huidige onderzoek aangezien Veldkamp BV tevens een onderscheid maakte tussen de kijkfrequenties van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Nederlandse kinderen. Bovendien betrok Veldkamp BV ook 10 en 11 jarige kinderen bij hun studie. Het is echter jammer dat de relatie tussen de kijkfrequentie en de programmavoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen en het verschil tussen de kijkfrequenties van jongens en meisjes in het onderzoek van Veldkamp BV niet werden onderzocht. In het empirische deel van deze scriptie zal wel aandacht worden besteed aan de sekseverschillen en de invloed van de kijkfrequentie op de programmavoorkeuren.
22
2.2.4 Programmaselectie De voorkeur voor bepaalde genres en televisieprogramma’s is tevens afhankelijk van de programmaselectie (Baardwijk, Dragt, Peeters, Vierkant, 2004). Diverse onderzoekers bevestigen dat kinderen in de leeftijd 10 tot en met 12 jaar actief en selectief omgaan met het programma-aanbod (Valkenburg & Janssen, 1999; Nikken & Van der Voort, 1997; Van Evra, 1990; Blumler & Katz, 1974). Het is voor de huidige studie vooral van belang om te onderzoeken in hoeverre allochtone en autochtone kinderen zelf bepalen naar welke televisieprogramma’s zij kijken. Het is daarbij belangrijk om na te gaan welke invloed familie en vrienden hebben op de programmakeuze. Dit verband is in eerdere studies nog niet behandeld. Er is echter al wel onderzoek gedaan naar het verschil in programmaselectie tussen allochtone en autochtone kinderen (Veldkamp BV, 1997). In deze studie werd het zapgedrag en het televisiegidsgebruik van allochtone kinderen vergeleken met dat van autochtone kinderen. De onderzoeksresultaten toonden aan dat het zappen zowel bij de allochtone als bij de autochtone respondenten, bij het aanzetten van de televisie en tijdens de reclame, veel voorkomt. Het zapgedrag van allochtone kinderen bleek volgens Veldkamp BV gelijk te zijn aan dat van autochtone kinderen. Er waren wel verschillen op te merken in het gebruik van de televisiegids. De autochtone kinderen bleken veel meer gebruik te maken van een televisiegids dan de allochtone kinderen. Van de allochtone groepen maakten de Surinaamse kinderen het meeste gebruik van een televisiegids. Uit de resultaten van Veldkamp BV (1997) valt te verwachten dat kinderen, met behulp van een afstandsbediening, meestal zelf kiezen waar ze naar kijken op televisie. Toch is het moeilijk om uit deze onderzoeksresultaten conclusies te trekken voor het huidige onderzoek. Het is daarom belangrijk dat er in de survey aandacht zal worden besteed aan de programmaselectie. Het zal daarbij van belang zijn om specifiek te onderzoeken in hoeverre familie en/of vrienden de programmaselectie beïnvloeden. Op deze manier kan worden nagegaan of kinderen inderdaad zelf kiezen waar ze naar kijken, of dat hun programmakeuzes vooral worden bepaald door hun omgeving.
2.2.5 Zendervoorkeur Onderzoek heeft aangetoond dat allochtone kinderen die liever naar hun eigen buitenlandse zenders kijken, meer waarde hechten aan televisieprogramma’s die op deze buitenlandse zenders te zien zijn, dan aan de Nederlandse programma’s (Baardwijk, Dragt, Peeters, Vierkant, 2004). De zendervoorkeur lijkt dus van invloed te zijn op de programmavoorkeuren van kinderen. Het is daarom van belang om in de huidige studie na te gaan in hoeverre de programmavoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen afhankelijk zijn van de favoriete televisiezenders. De zendervoorkeur wordt in het huidige onderzoek aan de hand van de voorkeur voor de Nederlandse zenders en de voorkeur voor eigen buitenlandse zenders, die door allochtone en autochtone kinderen in Nederland te verkrijgen zijn via kabel en satelliet, behandeld. Naar aanleiding van het onderzoek van Nikken (2003) wordt er vanuit gegaan dat bijna alle allochtone en autochtone kinderen thuis over een televisietoestel beschikken dat aangesloten is op de
23
kabel. Aan de hand van deze gegevens wordt verwacht dat de alle kinderen die meedoen aan het huidige onderzoek, de mogelijkheid hebben om zowel naar televisieprogramma’s op de commerciële zenders als naar programma’s op de publieke zenders kunnen kijken. Uit onderzoek is verder gebleken dat de Turkse kinderen thuis, in vergelijking met andere allochtone kinderen in Nederland, de meeste schotelantennes hebben (Veldkamp BV, 1997). Deze kinderen hebben dus ook de mogelijkheid om naar Turkse programma’s op buitenlandse, satellietzenders te kijken. Ongeveer de helft van de Marokkaanse kinderen in Nederland heeft volgens Veldkamp BV tevens de beschikking over een schotelaansluiting. De Surinaamse kinderen hebben meestal geen schotels thuis.8 Veldkamp BV (1997) maakte bij de bestudering van de zendervoorkeuren een onderscheid tussen de voorkeuren van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Nederlandse kinderen. Daarbij werd aandacht besteed aan de favoriete Nederlandse en/of buitenlandse zenders van de allochtone en de autochtone kinderen. Veldkamp BV vroeg de respondenten om in een enquête aan te geven naar welke zenders zij de afgelopen week het meest hadden gekeken. Tevens werd hen gevraagd wat hun favoriete zenders waren. Het onderzoek toonde aan dat Turkse kinderen tussen de 8 en 12 jaar eenderde deel van hun kijktijd aan de eigen, buitenlandse zenders besteedden. De meest favoriete Turkse zenders waren; Show-tv, ATV, Satel en Kanal D. Van de Nederlandse zenders keken ze vooral naar Veronica, RTL4, SBS6 en Kindernet. De Marokkaanse kinderen bleken veel minder vaak naar programma’s op Marokkaanse televisiezenders te kijken. Een opvallend resultaat uit de studie van Veldkamp BV is dat de Nederlandse commerciële zenders als Veronica, RTL4 en SBS6 bij alle allochtone en autochtone respondenten in de leeftijd van 8 tot en met 12 jaar het populairst zijn. Uit het onderzoek van Veldkamp BV kan verwacht worden dat de zendervoorkeuren van allochtone kinderen nauwelijks verschillen met die van autochtone kinderen.
2.2.6 Conclusie Aan de hand van de onderzoeksresultaten van Comstock en Cobbey (1979) en Zohoori (1988) wordt verwacht dat allochtone kinderen meer behoefte zullen hebben aan informatieve en educatieve programma’s dan autochtone kinderen. Ondanks het belang van de studies van Zohoori (1988) en Comstock en Cobbey voor het huidige onderzoek, moeten er ook enkele kanttekeningen bij worden geplaatst. Ten eerste is zowel het onderzoek van Zohoori, als dat van Comstock en Cobbey in Amerika uitgevoerd. Er kan daarom niet worden gegarandeerd dat de resultaten die betrekking hebben op de Amerikaanse, autochtone kinderen en de Amerikaanse, allochtone kinderen, ook gelden voor de Nederlandse, autochtone en allochtone kinderen. Aangezien er in de literatuur geen geschikte informatie is gevonden over de kijkbehoeftes en/of kijkmotivaties van allochtone en autochtone kinderen in Nederland, is besloten om de uitslagen van de Amerikaanse studies wel te gebruiken voor het huidige, empirische onderzoek. In de literatuur zijn helaas geen theorieën of onderzoeken gevonden die ingaan op de relatie tussen de sekseverschillen en de kijkmotivaties van kinderen. Omdat de interesse van het huidige onderzoek uitgaat naar de interculturele verschillen tussen allochtone en autochtone jongens en 8
Persoonlijk gesprek met Drs. Y. Schothorst op 14 juni, 2004
24
meisjes, zal in het empirische deel van dit onderzoek wel een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de kijkmotivaties van allochtone en autochtone jongens en meisjes. Uit de literatuurstudie blijkt dat de onderzoeken en theorieën die betrekking hebben op de relatie tussen de kijkfrequentie en de programmavoorkeuren tegenstrijdigheden bevatten. Eerder werd geconstateerd dat de theorie van Van Evra (1990) in diverse opzichten tegenstrijdig is aan de onderzoeksresultaten van Comstock en Cobbey (1979). Volgens Van Evra zouden kinderen die minder frequent televisie kijken meer naar educatieve en informatieve programma’s kijken. Kinderen die vaker televisie kijken zouden meer geïnteresseerd zijn in amusementsprogramma’s. Veel onderzoeken toonden aan dat allochtone kinderen vaker en langer televisiekijken dan autochtone kinderen (Nuhoff, 2002; Veldkamp BV, 1997; Zohoori, 1988; Comstock & Cobbey, 1979). Juist deze kinderen, die langer en vaker televisie kijken, zullen volgens Comstock en Cobbey meer geïnteresseerd zijn in informatieve en educatieve televisieprogramma’s. Het is van belang dat deze tegengestelde voorspellingen uitvoerig onderzocht worden in het empirische deel van het onderzoek. De resultaten van Veldkamp BV (1997) laten zien dat kinderen, met behulp van een afstandsbediening, meestal zelf kiezen waar ze naar kijken op televisie. Toch is het moeilijk om uit deze onderzoeksresultaten conclusies te trekken. Veldkamp BV legde namelijk geen verband tussen de programmaselectie en de rol van de ouders en vrienden. Het is belangrijk dat hier in de survey wel aandacht aan wordt besteed. In de empirische studie zal daarom specifiek worden onderzocht in hoeverre familie en/of vrienden de programmaselectie beïnvloeden. Op deze manier kan worden nagegaan of kinderen inderdaad zelf kiezen waar ze naar kijken, of dat hun programmakeuzes vooral worden bepaald door hun omgeving. Uit het onderzoek van Veldkamp BV (1997) bleek dat er nauwelijks een verschil is tussen de zendervoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen. Uitgaande van dit gegeven wordt verwacht dat de favoriete zenders van de autochtone kinderen gelijk zullen zijn aan de favoriete zenders van de allochtone kinderen. Uit de onderzoeksresultaten van Veldkamp BV kan worden geconcludeerd dat de Turkse kinderen, in vergelijking met de kinderen uit andere allochtone groeperingen, nog het meest naar hun eigen, Turkse zenders kijken. Aan de hand van deze gegevens kan worden verondersteld dat Turkse kinderen eerder de voorkeur zullen geven aan eigen, buitenlandse programma’s dan de Marokkaanse of Surinaamse kinderen. Uit de literatuurstudie blijkt dat er weinig informatie is over de verschillen in zendervoorkeuren tussen allochtone en autochtone jongens en meisjes. In de empirische studie zullen de sekseverschillen met betrekking tot de zendervoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen worden bestudeerd.
25
2.3 Studies naar de programmavoorkeuren van kinderen 2.3.1 Inleiding Om de programmavoorkeuren van kinderen in Nederland te kunnen onderzoeken is het van belang om na te gaan uit wat voor een soort televisieprogramma’s de allochtone en autochtone kinderen kunnen kiezen (Nikken, 2003). In dit subhoofdstuk wordt aan de hand van de literatuur onderzocht wat de programmavoorkeuren zijn van allochtone en autochtone kinderen. Uit meerdere onderzoeken is gebleken dat de programmavoorkeuren van kinderen aan de hand van drie aspecten kunnen worden onderzocht. Deze betreffen; de voorkeur voor programma-eigenschappen, de voorkeur voor programmasoorten en de favoriete televisieprogramma’s (Valkenburg & Janssen, 1999; Nikken & Van der Voort, 1997; Van Evra, 1990; Eastman & Liss, 1980; Comstock & Cobbey, 1979). Deze aspecten zullen in de volgende drie paragrafen aan de hand van theorieën en eerdere studies worden geanalyseerd.
2.3.2 Voorkeur programma-eigenschappen Diverse onderzoeken hebben aangetoond dat het bij de bestudering van de programmavoorkeuren van belang is, stil te staan bij de diverse programma-eigenschappen van televisieprogramma’s (Valkenburg & Janssen, 1999; Eastman & Liss, 1980). Om een programma goed te kunnen beoordelen
zouden
kinderen
zich
bewust
moeten
zijn
van
de
diverse
kenmerken
die
televisieprogramma’s bezitten (Nikken & Van der Voort, 1997). In het verleden zijn er op internationaal niveau meerdere onderzoeken verricht naar de voorkeuren van kinderen voor programmaeigenschappen (Veldkamp BV, 1997; Nikken & Van der Voort, 1997; Comstock & Cobbey, 1979). Deze studies sluiten goed aan bij het huidige onderzoek, aangezien ze zich gericht hebben op de programmavoorkeuren van kinderen met verschillende culturele achtergronden. Valkenburg en Janssen (1999) deden onderzoek naar de favoriete programmakenmerken van Amerikaanse en Nederlandse kinderen tussen de 6 en de 11 jaar, met betrekking tot amusementsprogramma’s. Voor hun onderzoek gebruikten Valkenburg en Janssen een kwalitatieve en een kwantitatieve methode. Door middel van diepte interviews met de respondenten probeerden zij er op een spontane manier achter te komen welke eigenschappen kinderen toekennen aan amusementsprogramma’s. Met behulp van de resultaten stelden zij een enquête op, die zij bij diverse Amerikaanse en Nederlandse basisscholen afnamen. Uit het enquêteonderzoek bleek dat de meest geliefde eigenschappen die Amerikaanse en Nederlandse kinderen in de leeftijd van 9 tot en met 11 jaar toekenden aan amusementsprogramma’s begrijpelijkheid en actie, gevolgd door humor, interessantheid en onschendbaarheid (een tekenfilmheld kan onschendbaar zijn; ook al wordt hij gebombardeerd of beschoten, hij blijft altijd in leven) waren. Alle kinderen die meededen aan het onderzoek gaven aan de minste waarde te hechten aan programmakenmerken als realisme, geweld en romantiek. Vergeleken met Nederlandse kinderen in de leeftijd van 9 tot en met 11 jaar bleken de
26
Amerikaanse kinderen uit dezelfde leeftijdsgroep meer waarde te hechten aan aspecten als realisme en onschendbaarheid. De Amerikaanse en Nederlandse jongens gaven vaker de voorkeur aan actie en geweld in een televisieprogramma dan meisjes. De Amerikaanse en Nederlandse meisjes bleken in vergelijking met de jongens meer waarde te hechten aan programma’s waarin onschendbaarheid en begrijpelijkheid een rol spelen. Er is echter wel een groot verschil tussen het onderzoek van Valkenburg en Janssen (1999) en de huidige studie. Valkenburg en Janssen betrokken namelijk alleen kinderen van een westerse cultuur bij hun onderzoek. Zoals in het eerste subhoofdstuk duidelijk werd, domineren in de huidige studie juist culturele groeperingen van niet-westerse afkomst. Daarnaast moet er ook rekening worden gehouden met het feit dat van Valkenburg en Janssen zich enkel gericht hebben op de favoriete programma-eigenschappen van amusementsprogramma’s. Er kan daarom niet worden gegarandeerd dat de resultaten ook gelden voor andere programmagenres. Snoek en Bouwman (1995) deden onderzoek naar de favoriete programma-eigenschappen van kinderen tussen de 8 en de 13 jaar met betrekking tot tekenfilms. Daarbij werd een onderscheid gemaakt tussen vier verschillende soorten tekenfilms: humoristische, avontuurlijke, humoristisch gewelddadige (zoals bij de tekenfilms van Tom en Jerry) en gewelddadige tekenfilms (bijvoorbeeld Japanse Manga tekenfilms). Aan de respondenten werd gevraagd om aan de hand van diverse selectiecriteria hun meest favoriete soort van tekenfilm aan te geven. Als belangrijkste selectiecriteria voor tekenfilms kozen de kinderen vier programma-eigenschappen; opwinding, humor, interessantheid en esthetische kwaliteit van de getekende beelden. Het is alleen de vraag of deze vier eigenschappen inderdaad de belangrijkste factoren zijn die kinderen gebruiken bij het evalueren van tekenfilms. De onderzoekers hadden namelijk voorafgaand aan de enquête zelf de diverse selectiecriteria vastgesteld (Nikken & Van der Voort, 1997). Snoek en Bouwman gingen dus niet uit van spontane criteria die kinderen gebruiken om televisieprogramma’s te evalueren. Om die reden is besloten om de resultaten van dit onderzoek niet te gebruiken voor de huidige, empirische studie. In tegenstelling tot de onderzoeken van Valkenburg & Janssen (1999) en Snoek & Bouwman (1995) betrokken Nikken en Van der Voort (1997) bij hun studie meerdere soorten televisiegenres. In dit onderzoek richtten Nikken en Van der Voort zich op de kwaliteitscriteria waarmee kinderen van 9 tot en met 12 jaar kinderprogramma’s evalueren en bekritiseren. De programma-eigenschappen die Nikken en Van de Voort gebruikten voor hun onderzoek hadden betrekking op twee soorten nonfictieve programma’s (nieuwsprogramma’s en educatieve programma’s) en op twee soorten fictieve programma’s (dramaprogramma’s en tekenfilms). Uit het onderzoek bleek dat de twee belangrijkste eigenschappen die kinderen van 9 tot en met 12 jaar gebruikten om een programma te beoordelen begrijpelijkheid en esthetische kwaliteit waren. Andere kenmerken die de kinderen belangrijk vonden waren;
amusement,
betrokkenheid,
geloofwaardigheid,
onschendbaarheid,
ontspanning,
provoactiviteit, aanwezigheid van rolmodellen. Daarnaast gaven de respondenten tevens aan dat zij waarde
hechtten
aan
verrassingselementen
en
televisieprogramma’s.
27
de
aanwezigheid
van
leeftijdsgenoten
in
In de studie van Nikken en Van der Voort (1997) werd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de selectiecriteria van meisjes en die van jongens. Uit het onderzoek bleek dat meisjes in de leeftijd van 9 tot en met 12 jaar minder waarde hechtten aan esthetische kwaliteit dan jongens van dezelfde leeftijd. Verder wezen de meisjes eerder begrijpelijkheid en onschendbaarheid aan als belangrijke programma-eigenschappen dan jongens. Het onderzoek van Nikken en Van der Voort wees logischerwijs
uit
dat
(nieuwsprogramma’s
de en
kinderen educatieve
het
belangrijk
programma’s)
vonden
dat
geloofwaardig
non-fictieve en
programma’s
betrouwbaar
waren.
Eigenschappen als amusement, ontspanning en betrokkenheid werden door de kinderen beschouwd als belangrijke kenmerken voor dramaprogramma’s en tekenfilms. Er kunnen echter wel een paar kantekeningen bij het onderzoek van Nikken en Van der Voort (1997) worden geplaatst. Het onderzoek is een voortzetting van een eerdere studie van Nikken en Van der Voort (1996), waarin zij zich hadden gericht op de selectiecriteria die moeders gebruikten om een kinderprogramma te evalueren. De keuzelijst met programma-eigenschappen die werd gebruikt voor het vervolgonderzoek was gebaseerd op selectiecriteria die moeders toekennen aan kinderprogramma’s. Voorafgaand aan het tweede onderzoek werd echter niet onderzocht of de belangrijkste programma-eigenschappen van de moeders wel goed aan zouden sluiten bij de criteria die kinderen in de leeftijd van 9 tot en met 12 jaar gebruiken om programma’s te evalueren. Er kan daarom niet worden gegarandeerd dat de bevindingen van het vervolgonderzoek van Nikken en Van der Voort betrouwbaar zijn. Aangezien de selectiecriteria die in beide studies van Nikken en Van der Voort werden gebruikt algemeen van aard zijn, is besloten om deze criteria tevens te gebruiken voor het huidige onderzoek. Verder sluiten de resultaten goed aan bij het huidige onderzoek omdat Nikken en Van der Voort ongeveer dezelfde leeftijdsgroep (kinderen van 9 tot en met 12) bij hun onderzoek betrokken. Bovendien maakten zij een duidelijk onderscheid tussen de voorkeuren voor programmakenmerken van Nederlandse jongens en meisjes. Het is alleen wel jammer dat Nikken en Van der Voort geen vergelijking maakten tussen de voorkeuren van allochtone en autochtone kinderen. Zoals duidelijk is geworden spelen de culturele verschillen in het huidige onderzoek wel een belangrijke rol.
2.3.3 Voorkeur programmasoorten Eastman en Liss (1980) deden onderzoek naar de invloed van verschillende culturele achtergronden op de programmavoorkeuren van kinderen. De studie lijkt goed aan te sluiten bij het huidige onderzoek aangezien Eastman en Liss zich niet alleen op de culturele verschillen richtten, maar ook op de verschillen tussen jongens en meisjes. Uit het onderzoek van Eastman en Liss werd duidelijk dat de Amerikaanse autochtone en Hispaanse allochtone kinderen een sterke voorkeur hebben voor avontuurlijke programma’s en politieseries. Daarnaast bleken deze groepen meer waarde te hechten aan familieshows en dramaseries dan de Afro-Amerikaanse jongens en meisjes. Bij de AfroAmerikaanse kinderen bleken juist de komedies favoriet te zijn. Samen met Hispaanse kinderen toonden zij meer interesse voor kindershows en tekenfilms dan de Amerikaanse autochtonen. Uit het onderzoek van Eastman en Liss blijkt dat er binnen de diverse allochtone groeperingen sprake is van
28
verschillende programmavoorkeuren. Verder kan aan de hand van de resultaten worden verwacht dat er zowel overeenkomsten als verschillen zijn tussen de programmavoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen. De Afro-Amerikaanse jongens en meisjes bleken ongeveer dezelfde programmavoorkeuren te hebben. De voorkeuren van de Hispaanse jongens en meisjes verschilden in meerde opzichten van elkaar. Er waren daarnaast tevens verschillen aan te wijzen tussen de programmavoorkeuren van de Amerikaanse jongens en meisjes. De meeste Amerikaanse jongens hielden van avontuurlijke programma’s, terwijl de Amerikaanse meisjes juist liever naar familieshows en dramaseries keken. Aan de hand van de resultaten uit het onderzoek van Eastman en Liss (1980) wordt verwacht dat zowel allochtone als autochtone jongens en meisjes naarmate ze ouder worden, steeds minder de voorkeur geven aan kinderprogramma’s en tekenfilms. Het onderzoek van Veldkamp BV (1997) lijkt echter beter aan te sluiten bij de huidige studie dan dat van Eastman en Liss (1980), aangezien het in Nederland is uitgevoerd. Daarnaast zijn de allochtone groeperingen die in het Veldkamp BV onderzoek zijn gebruikt gelijk aan de groeperingen die in het huidige onderzoek voorkomen. Bovendien maakte Veldkamp BV tevens een onderscheid tussen de programmavoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen voor soorten programma’s. Veldkamp BV onderzocht van elf soorten programma’s hoe vaak de allochtone en de autochtone kinderen daar naar keken en of ze die programma’s vaker op de Nederlandse zenders keken of meer op
de
eigen,
buitenlandse
programmasoorten;
zenders.
nieuwsuitzendingen,
De
respondenten
konden
actualiteitenrubrieken,
kiezen
uit
de
natuurprogramma’s,
volgende sport-
programma’s, speelfilms, televisieseries, amusementsprogramma’s, spelletjesprogramma’s, politie, en actieseries, jeugdprogramma’s en talkshows. Uit het onderzoeksrapport werd echter niet duidelijk wat Veldkamp BV precies verstond onder het thema amusementsprogramma’s. Verondersteld wordt dat spelletjesprogramma’s en sommige jeugdprogramma’s tot het amusementsgenre gerekend kunnen worden. Daarnaast wordt de speelfilm in het huidige onderzoek niet beschouwd als een televisieprogramma. Aangezien de voorkeuren voor televisieprogramma’s van allochtone en autochtone kinderen in dit onderzoek centraal staan, zal het genre speelfilms in de huidige studie niet worden toegepast. De onderzoeksresultaten van Veldkamp BV (1997) laten zien dat Turkse kinderen van 8 tot en met 12 jaar de voorkeur geven aan televisieseries en amusementsprogramma’s. De Turkse kinderen in deze leeftijdscategorie kijken ook graag naar politie - en actieseries en spelprogramma’s. Volgens Veldkamp BV tonen de allochtone kinderen van Turkse afkomst weinig interesse voor nieuwsprogramma’s, actualiteitenprogramma’s en talkshows. Uit het onderzoek van Veldkamp BV blijkt dat de programmavoorkeuren van de Marokkaanse kinderen bijna gelijk zijn aan die van de Turkse kinderen. Het enige verschil is dat de Marokkaanse kinderen meer interesse tonen voor nieuwsprogramma’s. Uit de resultaten blijkt dat Surinaamse kinderen in alle genres wel zijn geïnteresseerd. Een opvallend resultaat is dat zowel de allochtone als de autochtone kinderen de minste waarde schijnen te hechten aan actualiteitenprogramma’s, nieuwsprogramma’s en talkshows. Dit is niet de enige overeenkomst. De Nederlandse autochtone kinderen schijnen net als de meeste allochtone kinderen graag naar drama - en actieseries. Uit deze gegevens kan worden geconcludeerd
29
dat er weinig verschillen zijn tussen allochtone en autochtone kinderen als het gaat om de voorkeuren voor soorten programma’s. Aan de hand van de resultaten van Veldkamp BV (1997) wordt verwacht dat het kijkmenu van Turkse, Marokkaanse en Surinaamse kinderen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar voor het grootste gedeelte bestaat uit programma’s die eigenlijk zijn gericht op een volwassen publiek.
2.3.4 Favoriete televisieprogramma’s De internationale studies die onderzoek hebben verricht naar de favoriete programma’s van kinderen zijn helaas niet geschikt voor dit onderzoek, aangezien deze onderzoeken gericht zijn op hun eigen, internationale televisieaanbod (zie b.v. Gunter, 1985). De studie van Veldkamp BV (1997) sluit beter aan bij het huidige onderzoek. Veldkamp BV deed ook onderzoek naar de voorkeuren voor actuele televisieprogramma’s van allochtone en autochtone kinderen in Nederland. De onderzoeksresultaten van Veldkamp BV die in deze paragraaf worden gepresenteerd, hebben betrekking op de programmavoorkeuren van Marokkaanse, Turkse, Surinaamse en Nederlandse kinderen in de leeftijd van 8 tot en met 12 jaar. Met behulp van een enquête onderzocht Veldkamp BV naar welke televisieprogramma’s allochtone en autochtone kinderen het liefst keken. De 309 respondenten mochten uit een lijst van 227 televisieprogramma’s drie favoriete programma’s kiezen. In het rapport van Veldkamp BV werd een totaaloverzicht gepresenteerd van de favoriete televisieprogramma’s die meer dan tien keer waren genoemd (zie Tabel 1). Tabel 1 – Favoriete televisieprogramma’s/ Veldkamp BV, 1997
Favoriete televisieprogramma’s 1. Goede tijden,
Aantal 9
keren:
10
93
slechte tijden 2. Telekids
61
3. Over de rooie
28
4. Tom en Jerry
21
5. The Bold and
19
the beautiful
9
6. Baywatch
18
7. Now tv
17
8. Sylvana’s soul
14
9. Studio sport
13
10. Power rangers
13
Diverse favoriete programma’s als Sesamstraat en Tik tak zijn in deze tabel weggelaten, omdat verondersteld wordt dat deze
kinderprogramma’s niet aanslaan bij allochtone en autochtone kinderen in de leeftijd van 10 tot 12 jaar. 10
Gepercenteerd over 309 kinderen die meededen aan het onderzoek van Veldkamp BV (1997).
30
Uit het totaaloverzicht van Veldkamp BV (1997) blijkt dat vooral de soaps populair zijn onder de autochtone en allochtone kinderen. De RTL 4 soap Goede tijden, slechte tijden is bij de allochtone en autochtone respondenten favoriet. De allochtone en autochtone respondenten gaven verder de voorkeur aan Telekids, Tom en Jerry en andere tekenfilms. Ook het reality-programma Over de rooie scoort hoog op de lijst. Aangezien het al een tijd geleden is dat de studie van Veldkamp BV werd uitgevoerd, zijn lang niet alle televisieprogramma’s uit de lijst van favoriete televisieprogramma’s van Veldkamp BV11 geschikt voor dit onderzoek. De programma’s Over de rooie, Baywatch en Sylvana’s soul zijn momenteel niet eens meer op de televisie te zien. Het is belangrijk dat de keuzelijst die voor het huidige onderzoek wordt gebruikt, goed aansluit bij het actuele televisieaanbod. Dit betekent dat alle televisieprogramma’s die in de keuzelijst worden weergegeven ten tijde van dit onderzoek bekeken kunnen worden door de allochtone en/of autochtone kinderen.
2.3.5 Conclusie Naar aanleiding van de resultaten uit het onderzoek van Valkenburg en Janssen (1999) wordt verwacht dat de favoriete eigenschappen van Nederlandse, autochtone kinderen in de leeftijd van 10 tot en met 11 jaar begrijpelijkheid en actie, gevolgd door humor, interessantheid en onschendbaarheid zijn. Aan de hand van de resultaten wordt verondersteld dat Nederlandse, autochtone kinderen de minste waarde hechten aan programmakenmerken als realisme, geweld en romantiek. Daarnaast wordt er vanuit gegaan dat Nederlandse jongens eerder de voorkeur zullen geven aan actie en geweld in een televisieprogramma dan Nederlandse meisjes. Nederlandse meisjes zullen waarschijnlijk de voorkeur geven aan programma’s waarin onschendbaarheid en begrijpelijkheid een rol spelen. Valkenburg en Janssen maakten in hun onderzoek helaas geen onderscheid tussen de favoriete programma-eigenschappen van autochtone en allochtone kinderen. Om die reden worden alleen de resultaten die betrekking hebben op de Nederlandse, autochtone kindreen bij het huidige onderzoek betrokken. De studie van Nikken en Van der Voort (1997) richtte zich net als het onderzoek van Valkenburg en Janssen (1999) alleen op de autochtone kinderen. Uitgaande van de resultaten uit het onderzoek van Nikken en Van der Voort wordt verwacht dat Nederlandse, autochtone kinderen in de leeftijd van 10 en 11 jaar de meeste waarde zullen hechten aan de kenmerken als begrijpelijkheid en esthetische kwaliteit. Daarnaast wordt verondersteld dat de autochtone kinderen de voorkeur geven aan programma-eigenschappen als; amusement, betrokkenheid, geloofwaardigheid, onschadelijkheid, ontspanning, provoactiviteit en aanwezigheid van rolmodellen. Nikken en Van der Voort maakten in hun onderzoek wel een duidelijk onderscheid tussen de voorkeuren van jongens en meisjes. Uitgaande van de gegevens uit dit onderzoek wordt verwacht dat Nederlandse, autochtone meisjes in de leeftijd van 10 en 11 jaar minder waarde zullen hechten aan esthetische kwaliteit dan Nederlandse
11
Zie de tabel op pagina 34
31
jongens van dezelfde leeftijd. Verder wordt aangenomen dat autochtone meisjes eerder begrijpelijkheid en onschadelijkheid aan zullen wijzen als belangrijke programma-eigenschappen. Het literatuuronderzoek toont aan dat er tot op heden op internationaal en op nationaal niveau nog geen onderzoek is gedaan naar de favoriete programma-eigenschappen van allochtone kinderen. Het is daarom van groot belang dat er in het huidige empirische onderzoek ook aandacht wordt besteed aan de favoriete programmakenmerken van allochtone jongens en meisjes. Uitgaande van de resultaten van Eastman en Liss (1980) kan verondersteld worden dat allochtone kinderen meer belangstelling tonen voor kindershows en tekenfilms dan autochtone kinderen. Volgens Eastman en Liss zijn er tevens verschillen aan te wijzen tussen de programmavoorkeuren van autochtone en allochtone jongens en meisjes. Hoewel de autochtone jongens waarschijnlijk eerder de voorkeur zullen geven aan actie en avontuurlijke programma’s, kijken de autochtone meisjes vermoedelijk liever naar familieshows en dramaseries. Aan de hand van het onderzoek van Eastman en Liss wordt tot slot verwacht dat zowel allochtone als autochtone jongens en meisjes naarmate ze ouder worden, steeds minder de voorkeur geven aan kinderprogramma’s en tekenfilms. Omdat het onderzoek van Eastman en Liss is uitgevoerd in Amerika kan niet worden verzekerd dat de onderzoeksresultaten ook gelden voor het huidige onderzoek. Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten van Veldkamp BV (1997) wordt verwacht dat zowel de Turkse en Marokkaanse respondenten in de leeftijd van 10 tot 12 jaar de voorkeur geven aan televisieseries en amusementsprogramma’s. Daarnaast wordt verondersteld dat deze allochtone kinderen ook graag naar politie – en actieseries en spelprogramma’s kijken. Marokkaanse kinderen zullen waarschijnlijk meer interesse tonen voor nieuwsprogramma’s. Verder wordt verwacht dat zowel de allochtone als de autochtone kinderen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar de minste waarde zullen hechten aan actualiteitenprogramma’s, nieuwsprogramma’s en talkshows. Bovendien wordt verondersteld dat de meeste autochtone en allochtone kinderen graag naar drama - en actieseries kijken. Uit deze resultaten van Veldkamp BV kan geconcludeerd worden dat de voorkeuren van allochtone kinderen in de leeftijd van 9 tot en met 11 jaar voor soorten programma’s, gericht zijn op televisieprogramma’s die eigenlijk bedoeld zijn voor volwassenen. In dit subhoofdstuk zijn tot slot, aan de hand van het onderzoek van Veldkamp BV (1997), de favoriete televisieprogramma’s besproken van allochtone en autochtone kinderen. Naar aanleiding van de resultaten uit de literatuur kan worden verwacht dat vooral soaps erg populair zijn onder de allochtone en autochtone kinderen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar. Veldkamp BV liet weten dat zowel de allochtone als de autochtone respondenten graag naar tekenfilms keken. Deze bevinding is echter tegenstrijdig aan andere onderzoeksresultaten van Veldkamp BV. Eerder maakte Veldkamp BV namelijk duidelijk dat kinderen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar de voorkeur gaven aan programma’s die eigenlijk voor volwassenen waren bedoeld. Het lijkt daarom belangrijk om in de empirische studie uitvoerig te onderzoeken in hoeverre de allochtone en autochtone respondenten de voorkeur geven aan tekenfilms en aan andere soorten programma’s voor volwassenen. Het is van belang dat de checklist die voor de enquête zal worden gebruikt, gebaseerd zal zijn op het actuele televisieaanbod. Dit betekent dat alle televisieprogramma’s die in de keuzelijst zullen
32
worden weergegeven ten tijde van dit onderzoek bekeken kunnen worden door de allochtone en/of autochtone kinderen.
2.4 Hypotheses naar aanleiding van het literatuuronderzoek 2.4.1 Achtergrondkenmerken In het literatuuronderzoek zijn aanvankelijk de achtergrondkenmerken van allochtone en autochtone kinderen besproken. Aangezien de interesse van de huidige studie voornamelijk uitgaat naar de verschillen tussen allochtone en autochtone kinderen, wordt de culturele achtergrond gezien als de belangrijkste factor. Het is enerzijds van belang dat in het empirische onderzoek de meningen en opvattingen van de allochtone respondenten vergeleken worden met die van de autochtone respondenten. Anderzijds is het belangrijk om de verschillende allochtone groeperingen onderling met elkaar te vergelijken.12 Aan de hand van de literatuurstudie wordt verwacht dat de programmavoorkeuren van kinderen ook afhankelijk zijn van geslacht en leeftijd. Verwacht wordt dat er vooral veel verschillen zullen zijn tussen de programmavoorkeuren van allochtone jongens en meisjes. Dit zou onder andere te maken hebben met de seksespecifieke opvoeding van de allochtone ouders. Het is dan ook van belang dat de verschillen tussen de programmavoorkeuren van zowel allochtone als autochtone jongens en meisjes uitgebreid worden geanalyseerd.13 Eerdere onderzoeken wijzen verder uit dat kinderen in de leeftijd van 10 tot 12 jaar voornamelijk de voorkeur geven aan programma’s die eigenlijk voor volwassenen zijn bedoeld (Valkenburg, 2002; Eastman & Liss, 1980). Met behulp van de survey zal worden onderzocht of allochtone en autochtone kinderen van 10 tot 12 jaar inderdaad liever naar programma’s voor volwassenen kijken dan naar kinderprogramma’s. Een ander achtergrondkenmerk dat van invloed kan zijn op de programmavoorkeuren van kinderen, is de opvoeding. Prestatiegerichtheid is erg belangrijk in de Turkse en Marokkaanse opvoeding. Uitgaande van dit gegeven wordt verwacht dat Turkse en Marokkaanse kinderen meer waarde hechten aan programma’s waar ze iets van kunnen leren dan Nederlandse en Surinaamse kinderen. Bovendien hebben deze allochtone ouders een grote behoefte om hun culturele en traditionele normen en waarden over te brengen op hun kinderen. Dit zou kunnen betekenen dat Turkse en Marokkaanse jongeren het leuk vinden om naar Turkse en Marokkaanse programma’s te kijken. Om een beter beeld te krijgen van de invloed van de ouders op de programmavoorkeuren, zal worden nagegaan naar welke soort programma’s de allochtone en autochtone respondenten van hun ouders mogen kijken.
12
De verschillen tussen de programmavoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen worden in paragraaf 2.4.3 nader
besproken. 13
De verschillen tussen de programmavoorkeuren van jongens en meisjes worden in paragraaf 2.4.3 nader besproken.
33
2.4.2 Kijkgedrag Het kijkgedrag van de onderzoeksgroep is in de literatuurstudie aan de hand van de kijkfrequentie, de programmaselectie, de kijkmotivatie en de zendervoorkeur geanalyseerd. Aan de hand van de resultaten uit de literatuur, wordt ervan uitgegaan dat er een verband bestaat tussen de culturele achtergrond en de kijkfrequentie. Verwacht wordt dat allochtone kinderen meer televisiekijken dan autochtone kinderen (Veldkamp BV, 1997). De kijkfrequentie zou echter ook invloed hebben op de programmavoorkeuren van kinderen. De onderzoeken en theorieën die ingaan op deze relatie bevatten echter tegenstrijdigheden. Aan de hand van Van Evra’s (1990) onderzoek wordt verwacht dat zwaardere televisiekijkers meer geïnteresseerd zijn in amusementsprogramma’s. Volgens Comstock en Cobbey (1979) zouden kinderen die langer en vaker televisie kijken echter meer geïnteresseerd zijn in informatieve televisieprogramma’s. Het is belangrijk dat deze tegengestelde hypotheses in de empirische studie uitvoerig worden geanalyseerd. Uitgaan de van de resultaten uit de literatuur wordt verwacht dat de ouders invloed hebben op de programmaselectie van hun kinderen. In de vorige paragraaf (2.4.1) werd al aangegeven dat het van belang is om te onderzoeken in hoeverre ouders bepalen naar welk soort programma’s hun kinderen kijken. Ouders zouden de programmavoorkeuren van hun kinderen echter ook kunnen beïnvloeden, door te beslissen waar hun kinderen naar kijken. Het is daarom ook belangrijk om na te gaan hoe de kinderen hun programma’s selecteren en in hoeverre ze zich daarbij laten beïnvloeden door ouders of vrienden. Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat de kijkmotivatie tevens van invloed kan zijn op de programmavoorkeuren van kinderen (Comstock & Cobbey, 1997). Verwacht wordt dat allochtone kinderen voornamelijk televisiekijken omdat ze het gevoel hebben dat ze er iets van kunnen leren. Ze zouden daarom waarschijnlijk liever naar informatieve programma’s kijken dan autochtone kinderen. De meeste allochtone en autochtone kinderen zouden echter televisiekijken uit verveling. De relatie tussen de kijkmotivatie en de culturele achtergrond zal in de empirische studie uitvoerig worden bestudeerd. Aangezien er nog geen onderzoek is gedaan naar het verschil in kijkmotivatie tussen jongens en meisjes, is het tevens van belang om deze factor bij de survey te betrekken. Aan de hand van eerder onderzoek wordt verwacht dat allochtone kinderen liever naar Nederlandse zenders kijken dan naar hun eigen buitenlandse zenders (Veldkamp BV, 1997). Verder wordt vermoed dat er weinig verschil zal zijn tussen de favoriete zenders van autochtone en allochtone kinderen. Kinderen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar kijken waarschijnlijk het liefst naar Nederlandse, commerciële zenders kijken. Aangezien er nog geen onderzoek is gedaan naar de relatie tussen geslacht en zendervoorkeur, zal in de empirische studie ook worden onderzocht in hoeverre er een verschil is tussen de zendervoorkeuren van jongens en meisjes.
34
2.4.3 Programmavoorkeuren De programmavoorkeuren van kinderen worden in het huidige onderzoek aan de hand van drie aspecten
onderzocht:
de
voorkeur
voor
programma-eigenschappen,
de
preferentie
voor
programmasoorten en de favoriete televisieprogramma’s. Uitgaande van de resultaten uit het literatuuronderzoek wordt enerzijds verwacht dat de meeste kinderen spannende programma’s het leukst vinden en daarna grappige programma’s (Valkenburg & Janssen, 1999). Kinderen zouden de minste waarde hechten aan programma’s waarin veel geweld voorkomt. Anderzijds wordt vermoed dat de esthetische kwaliteit de meest favoriete eigenschap is (Nikken & Van der Voort, 1997). Aangezien deze hypotheses elkaar tegenspreken is het essentieel om de favoriete programma-eigenschappen van de onderzoeksgroep goed te analyseren. De eerdere studies toonden bovendien aan dat er een verschil is tussen de lievelingskenmerken van jongens en meisjes. Jongens zouden liever naar programma’s met actie en geweld zouden kijken dan meisjes. Bovendien zouden jongens in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar ook meer waarde hechten aan de esthetische kwaliteit. In de empirische studie zal worden nagegaan in hoeverre deze verwachtingen overeenkomen met de statistische resultaten. Uit de literatuurstudie is gebleken dat er in Nederland nog niet eerder onderzoek is gedaan naar de favoriete programma-eigenschappen van allochtone kinderen. Het is daarom van belang om in het empirische onderzoek de relatie tussen de culturele achtergrond en voorkeur voor programmakenmerken uitvoerig te analyseren. Verwacht wordt dat er een onderscheid is tussen de voorkeuren voor programmagenres van allochtone en autochtone kinderen. Uitgaande van resultaten uit eerder onderzoek (Eastman & Liss, 1980) wordt vermoed dat allochtone kinderen meer belangstelling tonen voor jeugdprogramma’s en tekenfilms dan autochtone kinderen. Turkse en Marokkaanse kinderen zouden daarnaast eerder de voorkeur geven aan televisieseries en politie - en actieseries dan Surinaamse en Nederlandse kinderen. Vergeleken met de Turkse, Surinaamse en Nederlandse kinderen, kijken de Marokkaanse kinderen waarschijnlijk nog het liefst naar nieuwsprogramma’s. Er blijken echter ook verschillende overeenkomsten te zijn tussen de allochtone en de autochtone groepen. Zowel allochtone als autochtone kinderen schijnen het liefst naar actie -, en dramaseries kijken. Tevens wordt verwacht dat kinderen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar de minste waarde hechten aan informatieve programma’s, nieuwsprogramma’s en talkshows. Verder wordt verondersteld dat ook het geslacht bepalend is voor de programmavoorkeuren van kinderen. Jongens zullen waarschijnlijk eerder de voorkeur geven aan politie - en actieseries en meisjes zullen echter liever naar televisieshows en dramaseries kijken. Deze hypothese komt overeen met de eerdere verwachting dat jongens liever naar programma’s met actie en geweld kijken dan meisjes. Tot slot wordt verwacht dat het kijkmenu van kinderen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar voor het grootste deel bestaat uit programmasoorten die eigenlijk bedoeld zijn voor volwassenen. Aan de hand van de literatuurstudie kan geconcludeerd worden dat er nog nauwelijks onderzoek is gedaan naar de lievelingsprogramma’s van allochtone kinderen. Alleen Veldkamp BV (1997) heeft onderzocht welke televisieprogramma’s favoriet zijn bij allochtone en autochtone kinderen. Uit hun onderzoeksresultaten bleek dat de culturele achtergrond geen doorslaggevende rol
35
speelt bij de lievelingsprogramma’s van allochtone en autochtone kinderen. Uitgaande van de bevindingen van Veldkamp BV wordt verwacht dat de Nederlandse en Amerikaanse soaps het populairst zijn onder zowel de allochtone, als de autochtone kinderen in de leeftijd van 10 tot 12 jaar. Het is aan te raden om de respondenten te laten kiezen uit een uitgebreide keuzelijst van televisieprogramma’s. Het is namelijk van belang dat hun meest favoriete programma’s erbij zitten.
36
3. Methoden Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat er zowel overeenkomsten als verschillen zijn tussen het kijkgedrag en de programmavoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen. Om de hypotheses uit de literatuur te kunnen toetsen, is gebruik gemaakt van een survey. In dit hoofdstuk zal allereerst worden uitgelegd wat deze methode precies inhoudt en waarom er voor een enquête is gekozen. Vervolgens zullen de respondenten, de variabelen en het meetinstrument nader worden besproken. Tot slot zal worden uitgelegd hoe de empirische studie precies is uitgevoerd.
3.1 Type onderzoek De programmavoorkeuren van kinderen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar worden in het huidige onderzoek met behulp van een enquête empirisch getoetst. Bij deze kwantitatieve methode dient aan een grote groep personen dezelfde vragen gesteld te worden, opdat alle individuele antwoorden met elkaar vergeleken kunnen worden (Den Boer, Bouwman, Frissen & Houben, 1994). Op basis van zo’n vergelijking kunnen diverse conclusies worden getrokken. Het is belangrijk dat de beantwoording van de vragen plaatsvindt in een voor de onderzoeksgroep vertrouwde omgeving. Het is bovendien van belang dat de vragenlijsten gelijk zijn voor alle respondenten. Er bestaan verschillende manieren om een vragenlijst af te nemen. Voor het huidige onderzoek is echter gekozen voor een schriftelijke enquête. Met behulp van dit meetinstrument is het gemakkelijker om een minder geaccepteerde mening op papier te zetten dan om deze mening bijvoorbeeld te uiten tegenover een interviewer. Aangezien de interesse van het huidige onderzoek hoofdzakelijk uitgaat naar de meningen en voorkeuren van kinderen, lijkt een schriftelijke enquête een goede keuze. Er is ook om praktische redenen voor een kwantitatieve methode gekozen. Bij het huidige onderzoek zijn namelijk een paar honderd respondenten betrokken. Het zou binnen de tijdsplanning van het onderzoek onmogelijk zijn om zoveel questionnaires mondeling af te nemen. Later in dit hoofdstuk zal worden besproken hoe de schriftelijke enquête tot stand is gekomen en hoe de survey precies is uitgevoerd (zie paragraaf 3.3 en 3.4).
37
3.2 Onderzoeksgroep Aangezien het verschil tussen de programmavoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen in het huidige onderzoek centraal staat, was het noodzakelijk om bij de survey zowel allochtone als autochtone kinderen te betrekken. Omdat het enquête-onderzoek te groot en te onoverzichtelijk zou worden als alle allochtone groeperingen in Nederland bestudeerd zouden worden, is er gekozen voor een selectie van de drie grootste groepen allochtonen in Nederland. Volgens actuele statistische onderzoeken zijn dat de Turken, Marokkanen en de Surinamers.14 Besloten is om bij dit onderzoek alleen de meningen en opvattingen van allochtone kinderen van de tweede generatie te gebruiken. Deze kinderen zijn veelal geboren in Nederland (Eldering, 2003). De ouders van deze allochtone kinderen komen wel uit het land van herkomst. De allochtoniciteit (de mate van allochtoon zijn) van de respondenten wordt in het huidige onderzoek aan de hand van drie kenmerken bepaald: het geboorteland van het kind, het geboorteland van de vader en de moeder, en de taal die men thuis het meest spreekt. In de volgende paragraaf (3.3) zullen deze variabelen nader worden toegelicht. De onderzoeksgroep is geselecteerd met behulp van een steekproef. Aangezien de meeste allochtone kinderen in de Randstad wonen, werd besloten om alleen basisscholen uit deze regio te benaderen (Eldering, 2003). Om praktische redenen zijn alleen scholen uit Utrecht en Amsterdam benaderd. Er is zowel telefonisch als schriftelijk contact opgenomen met diverse scholen, om toestemming te vragen voor de survey. De brief aan de leerkrachten is opgenomen in de bijlage van de scriptie. Uiteindelijk bleken zeven basisscholen bereid te zijn om mee te doen aan het enquêteonderzoek. De Asch van Wijkschool, de Johannesschool en de Villa Nova school uit Utrecht zijn uitgekozen omdat deze scholen over veel Turkse leerlingen beschikken. De Panda en de Kameleon, tevens twee Utrechtse basisscholen, zijn geselecteerd aangezien zij veel Marokkaanse leerlingen hebben. Omdat er op de Utrechtse scholen te weinig Surinaamse leerlingen bleken te zitten, werd besloten om tevens twee Amsterdamse scholen bij het onderzoek te betrekken. De basisscholen die meedoen aan het huidige onderzoek bevinden zich allemaal in buitenwijken van Amsterdam of Utrecht. Van alle deelnemende scholen hebben de bovenbouwgroepen 7 en 8 meegedaan aan de survey. De leeftijd van de respondenten ligt zodoende tussen de 10 en de 12 jaar. In de maanden september en oktober 2004 zijn over de zeven scholen in totaal 328 enquêtes uitgezet. De verdeling van de respondenten over de basisscholen is weergegeven in Tabel 2.
14
http://statline.cbs.nl/StatWeb/table.asp
38
Tabel 2 - Deelnemende scholen (N=328)
Basisscholen
Aantal
Groepen
Signatuur
Stad
1 x Groep 7
Protestant/
Utrecht
1 x Groep 8
Christelijk
respondenten
Jhr. mr. H.M.J. van
38
Asch van Wijck
De Kameleon
Villa Nova
De Panda
40
28
36
1 x Groep 7
Rooms-
1 x Groep 8
Katholiek
Utrecht
1 x Groep 7
Rooms-
1 x Groep 8
Katholiek
Utrecht
1 x Groep 7
Openbaar
Utrecht
1 x Groep 7
Rooms-
Utrecht
1 x Groep 8
Katholiek
1 x Groep 8
Johannesschool
Bisschop
44
55
Huibersschool
1 x Groep 7
Rooms-
1 x Groep 8
Katholiek
Amsterdam
1 x Groep 7/8
De Tamboerijn
87
2 x Groep 7
Openbaar
Amsterdam
2 x Groep 8
Van de 328 enquêtes worden er 53 niet bij de statistische analyse betrokken omdat deze zijn ingevuld door kinderen die een andere culturele achtergrond hebben dan de Marokkaanse, Turkse, Surinaamse of de Nederlandse. De etniciteiten van deze respondenten zijn te divers om samen te brengen in één categorie. Daarnaast zijn deze allochtone groeperingen veel minder sterk vertegenwoordigd in Nederland. Na afloop van de survey bleek verder dat 9 respondenten meer dan drie enquêtevragen verkeerd hadden beantwoord. Besloten is om ook de gegevens van deze kinderen niet mee te nemen in de analyse. Uiteindelijk bleken 266 vragenlijsten wel geschikt voor het huidige onderzoek. Bij de bewerking van de gegevens is extra aandacht besteed aan een gelijkwaardige vertegenwoordiging van kinderen met een Marokkaanse, Turkse en Surinaamse en Nederlandse achtergrond. Daarnaast is ook geprobeerd om een evenredig aantal jongens en meisjes bij de survey te betrekken. De definitieve verdeling van de 266 respondenten die gebruikt wordt voor de dataanalyse is te zien in de volgende twee figuren. In het eerste overzicht (Tabel 3) is een weergave
39
gegeven van de culturele achtergrond en het geslacht van de respondenten. De verdeling van de leeftijd van de onderzoeksgroep is te zien in Tabel 4.
Tabel 3 - Culturele achtergrond/ Geslacht (N=266) Culturele
Jongens
Meisjes
achtergrond
(N=137)
(N=129)
Nederlands
36
31
43
31
28
35
30
32
(N=67) Marokkaans (N=74) Turks (N=63) Surinaams (N=62)
Tabel 4 - Leeftijd (N=266)
Leeftijd
Aantal
Percentage
10 jaar
85
32
11 jaar
133
50
12 jaar
48
18
Totaal
266
100
3.3 Meetinstrument en variabelen In deze paragraaf zal worden besproken hoe de enquêtevragen tot stand zijn gekomen en hoe de vragenlijst is opgebouwd. Daarnaast zal aan de hand van de verschillende categorieën worden uitgelegd op welke manier de onderzoeksvariabelen precies worden gemeten. Met behulp van een conceptueel model zal tot slot worden aangegeven hoe de verschillende variabelen zich tot elkaar verhouden. De onderzoeksvariabelen die in het eerste gedeelte van de vragenlijst worden behandeld hebben betrekking op de achtergrondkenmerken van kinderen. De respondent dient in de vragenlijst allereerst zijn of haar naam in te vullen. Het is niet gebruikelijk om in een schriftelijke enquête naar de namen van de respondenten te vragen. In het huidige onderzoek is echter besloten om de naam van de ondervraagde wel te vragen. Verwacht wordt dat de kinderen de vragen van de enquête serieuzer en persoonlijker zullen beantwoorden als hun eigen naam erop staat. Bovendien schijnen kinderen het
40
prettig te vinden om hun naam op te schrijven. Vervolgens wordt gevraagd hoe oud de ondervraagde is. Deze vraag is essentieel voor het onderzoek aangezien de leeftijd als controlevariabele dient. Aangezien wordt verwacht dat er verschillen zijn tussen de programmavoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen is het belangrijk om in de enquête naar de culturele achtergrond te vragen. Deze wordt bepaald aan de hand van het geboorteland van de ouders. Daarnaast wordt ook gevraagd naar het geboorteland van de respondent en de taal die hij of zij thuis het meest spreekt. Deze twee aanvullende vragen zijn van belang, aangezien de variabele allochtoniciteit met behulp van deze aspecten kan worden berekend. De respondenten kunnen op de schaal van ‘allochtoon zijn’ een score behalen van 0 tot 3. Wanneer een respondent een 0 behaalt betekent dit dat de ondervraagde ‘geheel autochtoon’ is. Dit wil zeggen dat de proefpersoon én de ouders in Nederland geboren zijn, en dat er thuis Nederlands wordt gesproken. Als de ondervraagde een 1 scoort, houdt dit in dat hij of zij ‘een beetje allochtoon’ is: Alleen de ouders van dit kind zijn in het buitenland geboren. Als er een 2 wordt verworven dan wil dat zeggen dat de respondent ‘iets meer allochtoon’ is. De ouders van deze respondent zijn in het buitenland geboren. Bovendien is de ondervraagde zelf ook in het buitenland geboren, of spreekt hij of zij thuis een buitenlandse taal met zijn ouders. De waarde 3 geeft aan dat het desbetreffende kind ‘geheel allochtoon’ is. Dit houdt in dat de respondent en de ouders in het buitenland zijn geboren. Deze persoon spreekt tevens thuis een buitenlandse taal. Bijna alle vragen die in het eerste gedeelte worden behandeld zijn open vragen. Alleen de vraag of de respondent een jongen of een meisje is, is logischerwijs een meerkeuzevraag. Deze vraag is belangrijk voor het huidige onderzoek aangezien aan de hand van de literatuurstudie wordt vermoed dat er opvallende verschillen zijn tussen de programmavoorkeuren van jongens en meisjes. De aspecten die in het tweede gedeelte van de vragenlijst aan bod komen hebben betrekking op het kijkgedrag. De eerste twee vragen gaan in op de kijkfrequentie. Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat eerdere studies naar de relatie tussen de kijkfrequentie en de programmavoorkeuren van kinderen tegenstrijdigheden bevatten. Het is daarom belangrijk dat de kijktijden van kinderen met behulp van de enquête uitvoerig worden onderzocht. De kijkfrequentie wordt gemeten met behulp van twee vragen. De eerste vraag luidt: ‘Hoeveel dagen per week kijk jij ongeveer televisie?’ Dit is een open vraag, de respondent kan op een stippellijntje zelf het aantal dagen opschrijven. De volgende vraag is bijna hetzelfde, alleen wordt er dan gevraagd naar het aantal uren dat de kinderen per dag televisiekijken. De daaropvolgende vragen gaan in op de invloed van de ouders op het kijkgedrag van de respondent. Het is te verwachten dat zowel allochtone als autochtone ouders in staat zijn om de programmavoorkeuren van hun kinderen te beïnvloeden, door bijvoorbeeld te bepalen naar welke televisieprogramma’s zij mogen kijken. Daarom is besloten om in de enquête te vragen of de kinderen thuis naar alle programma’s mogen kijken. De respondent dient uit verschillende antwoorden één antwoord te kiezen. Wanneer zijn of haar antwoord er niet bij staat, mag iets anders worden ingevuld. Een andere meerkeuzevraag die betrekking heeft op de invloed van de ouders is de vraag hoe de kinderen hun televisieprogramma’s selecteren. Deze vraag is belangrijk voor de huidige studie aangezien op deze manier onderzocht kan worden in hoeverre de respondent zelf bepaalt naar welke
41
programma’s hij of zij kijkt. Ook dit is een half open vraag. De kinderen kunnen uit vier verschillende antwoordopties één optie kiezen, of zelf hun eigen antwoord opschrijven. Een andere afhankelijke variabele die in de vragenlijst wordt behandeld is de kijkmotivatie. Naar aanleiding van de literatuurstudie wordt verwacht dat allochtone kinderen eerder televisiekijken om iets te kunnen leren dan autochtone kinderen (Comstock & Cobbey, 1979). Met behulp van de vraag ‘Wat is voor jou de belangrijkste reden om televisie te kijken?’, kan gemeten worden wat het verschil precies is tussen de kijkmotieven van allochtone en autochtone kinderen. Weer mogen de respondenten bij deze vraag uit vier antwoordmogelijkheden kiezen of zelf iets anders bedenken. De zendervoorkeur wordt in de survey gemeten aan de hand van de vraag naar welke televisiezenders de respondent het meest kijkt. Bij deze vraag kunnen de kinderen kiezen uit commerciële Nederlandse zenders, Jeugdzenders (bijvoorbeeld Fox Kids en Nickelodeon), of muziekzenders. Deze vraag is van belang voor het huidige onderzoek aangezien wordt verwacht dat kinderen in de leeftijd van 10 tot 12 jaar meer geïnteresseerd zullen zijn in Nederlandse commerciële zenders dan in jeugdzenders. De statistische analyse zal uitwijzen of dit daadwerkelijk het geval is. De laatste meerkeuzevraag van de questionnaire gaat in op de voorkeur voor bepaalde programma-eigenschappen. Aan de respondent wordt gevraagd welk programmakenmerk hij of zij het meest waardeert. De kinderen kunnen daarbij een keuze maken uit de volgende eigenschappen; humor, spanning, leerzaamheid en esthetiek. Deze kenmerken komen voort uit eerdere studies die tevens de programmavoorkeuren van kinderen hebben geanalyseerd (Valkenburg & Janssen, 1999). Eerder onderzoek wijst uit dat er een verschil is tussen de favoriete programmakenmerken van jongens en meisjes (Eastman & Liss, 1980). Er is echter nog geen onderzoek gedaan naar de verschillen tussen de lievelingskenmerken van allochtone en autochtone kinderen. Het is daarom van groot belang dat er in het huidige onderzoek ook aandacht wordt besteed aan de favoriete programma-eigenschappen van allochtone jongens en meisjes. Verwacht wordt dat zowel het geslacht als de culturele achtergrond invloed hebben op de voorkeur voor programmagenres. Het is van belang om deze verschillen uitvoerig te onderzoeken. Met behulp van een 5-punts Likertschaal (van 1: ‘helemaal niet leuk’ tot 5: ‘heel leuk’) kunnen de respondenten in de questionnaire aangeven wat ze vinden van 13 verschillende soorten programma’s. De diverse genres die in de vragenlijst worden behandeld zijn gebaseerd op het enquête-onderzoek van Veldkamp BV (1997). Bij elk televisiegenre worden in de enquête voorbeelden gegeven. Daarbij is vooral rekening gehouden met de tijden waarop de televisieprogramma’s worden uitgezonden. De voorbeeldprogramma’s die in de vragenlijst staan beschreven zijn allemaal voor 22:00 ’s avonds op de televisie te zien. Tot slot worden de programmavoorkeuren van de respondent gemeten aan de hand van zijn of haar top 3 van favoriete programma’s. Met behulp van deze vraag kan tevens het verschil tussen de lievelingsprogramma’s van allochtone en autochtone kinderen worden geanalyseerd. Aanvankelijk zou de respondent de mogelijkheid krijgen om zelf zijn of haar top drie van de meest favoriete programma’s op te schrijven. Omdat verwacht werd dat deze openvraagstelling ongunstig was voor de statistische analyse, is uiteindelijk besloten om er toch een meerkeuzevraag van te maken. Er is een checklist samengesteld van 35 televisieprogramma’s die gedurende het survey-onderzoek op televisie
42
te zien waren. De keuzelijst is samengesteld uit het programma-aanbod van de Nederlandse televisiezenders. Ook bij deze vraag is rekening gehouden met de tijdstippen waarop de programma’s worden uitgezonden. Programma’s die na 22:00 ’s avonds werden uitgezonden kwamen niet in aanmerking voor de keuzelijst. Tevens is geprobeerd om een zo divers mogelijke lijst op te stellen. Naast tekenfilms kunnen de respondenten onder andere kiezen uit diverse soaps, televisieseries, komedies, sportprogramma’s, muziekprogramma’s en jeugdprogramma’s. Om de uitkomst van de vraag betrouwbaarder te maken werd deze opgesplitst in de volgende drie subvragen: ‘Wat is jouw meest favoriete programma?’, ‘Wat is jouw tweede lievelingsprogramma?, en ‘Wat is jouw derde favoriete programma?’. De respondent kan op deze manier zijn of haar top 3 van favoriete programma’s samenstellen. Doordat de respondent achter alle drie de lievelingsprogramma’s een 1, een 2 of een 3 schrijft, is het mogelijk om achteraf te analyseren welke programma’s het aller meest gewaardeerd worden. De kans bestaat echter dat sommige favoriete programma’s in de aangeboden keuzelijst ontbreken. Daarom is besloten om tevens de mogelijkheid aan te bieden om op een stippellijntje een ander favoriet programma op te schrijven. In deze paragraaf zijn alle onderzoeksvariabelen behandeld die in de vragenlijst aan bod komen. De belangrijkste determinanten van de survey kunnen tot slot worden samengevat in een conceptueel model (zie Figuur 1).
Figuur 1 - Conceptueel model
Geslacht Leeftijd Culturele achtergrond Voorkeur programmaeigenschappen
Allochtoniciteit Opvoeding
Voorkeur programmasoorten Lievelingsprogramma’s
Kijkfrequentie Kijkmotivatie Programmaselectie Zendervoorkeur
43
Het geslacht, de leeftijd, de culturele achtergrond, de allochtoniciteit en de opvoeding zijn de belangrijkste onafhankelijke variabelen voor het huidige onderzoek. Naar aanleiding van de literatuurstudie wordt verwacht dat deze factoren zowel invloed hebben op het kijkgedrag als op de programmavoorkeuren van kinderen. De variabelen kijkfrequentie, kijkmotivatie, programmaselectie en zendervoorkeur behoren allemaal tot het kijkgedrag. De programmavoorkeuren van kinderen worden in de survey aan de hand van drie verschillende variabelen geoperationaliseerd: de voorkeur voor
programma-eigenschappen,
de
voorkeur
voor
soorten
programma’s
en
de
lievelingsprogramma’s. In het conceptueel model is te zien dat verwacht wordt dat de programmavoorkeuren van kinderen tevens afhankelijk zijn van de kijkfrequentie, de kijkmotivatie, de programmaselectie en de zendervoorkeur. De data-analyse die in hoofdstuk 4 wordt beschreven, zal uitwijzen in hoeverre deze hypotheses overeenkomen met de empirische resultaten.
3.4 Procedure Voordat het survey-onderzoek werd uitgevoerd, werd de enquête op verschillende manieren getest. Allereerst werd de vragenlijst bekritiseerd door Drs. F. Lems, een pedagoge die gespecialiseerd is op het gebied van kinderen en media15. Met behulp van het commentaar van Lems kon de enquête nog op een paar algemene punten worden verbeterd. Lems liet in de eerste plaats weten dat het van belang was om de enquêtevragen zo duidelijk en kort mogelijk te stellen. Kinderen zouden namelijk de behoefte hebben om vragen vluchtig te beantwoorden. Verder bleek de introductie die voorafgaand aan de vragen stond beschreven te lang te zijn. In de laatste versie werd deze daarom ingekort. Lems gaf verder aan dat het belangrijk was om stelliger te zijn met de instructies die bij elke vraag worden gegeven. Aanvankelijk stond er bij de meeste vragen ‘je mag maar één hokje aankruisen’. Dit is veranderd in: ‘Kruis één hokje aan’. Er werd tevens geadviseerd om bepaalde woorden in de vraagstellingen te benadrukken door er een opvallender lettertype van te maken. Termen als ‘het belangrijkst’, ‘het allerliefst’, ‘het meest’ en ‘meestal’ werden vervolgens vetgedrukt en onderstreept. Vervolgens vond er een pilot-test plaats. Drie kinderen waren bereid gevonden om de schriftelijke enquête uit te testen: een Surinaams meisje van 10 jaar, een Surinaamse jongen van 11 jaar en een Marokkaans meisje van 9 jaar. Deze proefpersonen zijn in de multiculturele wijk Lombok in Utrecht op straat benaderd. De twee Surinaamse kinderen bleken op de Lukasschool te zitten in Overvecht. Het Marokkaanse meisje liet weten op de basisschool Jan Nieuwenhuizen te zitten in Lombok. Aangezien de leeftijden en de culturele achtergronden van deze kinderen goed aan bleken te sluiten bij de onderzoeksgroep van de huidige studie, leek het ideaal om de schriftelijke enquête bij deze kinderen te testen. De proefpersonen kregen de opdracht om de vragenlijst hardop in te vullen. Op deze manier konden ze positieve en negatieve kritiek uiten. Diverse onduidelijkheden kwamen zo ook aan het licht. Uit de pilot-test bleek ten eerste dat de kinderen het prettig vonden om hun eigen naam bij de eerste vraag op te schrijven. Het was voor de kinderen echter onduidelijk of ze alleen hun voornaam 15
Persoonlijk gesprek met drs. F. Lems op 22 september, 2004
44
of ook achternaam moesten invullen. Daarom werd besloten om in de definitieve versie zowel naar de voornaam als naar de achternaam van de respondent te vragen. Er bleken ook nog een paar andere onduidelijkheden te zijn. Het Surinaamse meisje wist niet zeker wat er met de vraag ‘Waar ben jij geboren?’ werd bedoeld. Zij dacht in eerste instantie dat ze de plek moest aangeven waar zij geboren was, in het ziekenhuis of thuis. Omdat het de bedoeling is dat de respondenten aangeven in welk land zij zijn geboren is de vraag in de definitieve versie veranderd in: ‘In welk land ben jij geboren?’. Verder hadden alle kinderen moeite met de vraag ‘Hoeveel uur kijk jij ongeveer op een dag televisie?’. Aan de kinderen werd door de onderzoeker gevraagd of zij wel antwoord konden geven op de vraag ‘Hoeveel uur heb jij gisteren ongeveer televisie gekeken?’. Deze vraag konden zij makkelijker beantwoorden omdat zij dan niet hoefden te rekenen en omdat ‘gisteren’ ook erg dichtbij is hoefden ze er niet lang over na te denken. Verder bleek dat sommige termen die in de enquête voorkwamen voor verwarring zorgden. Zo wist het Marokkaanse meisje niet goed wat er met de term ‘zappen’ werd bedoeld. Door het woord afstandbediening erbij te vermelden begreep zij het wel. Vandaar dat besloten is om de antwoordoptie ‘ik zap en kom toevallig iets tegen’ te veranderen in ‘Ik zap met de afstandbediening en kom toevallig iets tegen’. Het Surinaamse meisjes wist niet wat de afkorting ‘bijv.’ betekende. De term ‘bijvoorbeeld’ zal in de definitieve enquête daarom voluit worden geschreven. Daarnaast hadden alle proefpersonen moeite met het begrip ‘reality programma’. Deze term werd in de vragenlijst gebruikt om het genre van programma’s als ‘Big Brother’ en ‘Expeditie Robinson’ te benoemen. Deze voorbeeldprogramma’s kenden de kinderen niet en toen hen werd uitgelegd wat er met ‘reality programma’s’ precies bedoeld werd, gaven alle kinderen aan dat zij nooit naar dat soort programma’s kijken. Daarom is besloten om deze categorie uit de questionnaire te halen. De overige programma's die als voorbeelden dienden voor de diverse televisiegenres kenden ze allemaal wel. Het was duidelijk dat de kinderen geen moeite hadden met de lange keuzelijst van televisieprogramma’s die bij de laatste vraag van de enquête hoort. De proefpersonen gaven bovendien aan dat zij gemakkelijk hun drie meest favoriete programma’s uit de lijst konden halen. Achteraf werd de proefpersonen gevraagd om te vertellen of er nog programma's waren die zij echt heel leuk vonden en die niet in de lijst stonden. Ze lieten weten dat hun drie meest favoriete programma’s wel in de lijst voorkwamen. Ook werd hen gevraagd om te vertellen of er nog programma’s ontbraken die favoriet zijn bij hun klasgenootjes. De Surinaamse jongen gaf aan dat zijn klasgenootjes vaak naar Angel, Sabrina en ZOOP kijken en dat ze daar op school ook vaak over praten. Omdat er vanuit wordt gegaan dat deze drie programma’s ook veel bekeken zullen worden door andere kinderen van deze leeftijd, leek het belangrijk om de programma’s Angel, Sabrina en ZOOP toe te voegen aan de keuzelijst. De proefpersonen kregen achteraf als bedankje een stickerkaart van Z@ppelin. Deze bleek bij de kinderen in de smaak te vallen. Na afloop van de pilot werd de vragenlijst met behulp van het advies en het commentaar van de kinderen aangepast. Voordat de survey daadwerkelijk kon worden uitgevoerd, moesten er nog enkele voorbereidingen worden getroffen. Doordat er al in een vroeg stadium telefonisch contact was gelegd met de basisscholen die aan het onderzoek meededen, konden er op korte termijn data worden gepland voor het afnemen van de enquête. Aangezien de survey een half uur in beslag zou nemen
45
per groep, was het voor de scholen noodzakelijk om een goede planning te maken. Gelukkig waren de basisscholen over het algemeen erg behulpzaam en flexibel. Door de zorgvuldige en prettige samenwerking lukte het om een zodanige planning te maken dat de enquête binnen drie weken op alle scholen kon worden afgenomen. Vervolgens moesten er ook nog presentjes worden geregeld voor de respondenten. Z@ppelin en Fox Kids bleken bereid om voor promotiemateriaal te zorgen. Cathy Spierenburg, de directeur van Z@ppelin, stelde 150 stickerkaarten beschikbaar voor het onderzoek. Aangezien de hoeveelheid stickervellen net niet overeenkwam met het totale aantal respondenten werd tevens contact opgenomen met Fox Kids. Via Nikki Lancee, werkzaam op de afdeling communicatie bij Fox Kids, werd het mogelijk om nog eens 200 stickers te regelen. Het verkregen promotiemateriaal was uitsluitend bedoeld voor het belonen en bedanken van de respondenten voor hun medewerking. Na alle noodzakelijke voorbereidingen kon de definitieve enquête worden uitgezet. Uiteindelijk werden er 328 vragenlijsten klassikaal door de onderzoeker afgenomen bij leerlingen uit groep 7 en 8. Per schoolklas nam de survey maximaal een half uur in beslag. De respondenten werden op hun eigen school ondervraagd, aangezien dit voor hen een vertrouwde omgeving is. Bovendien was het praktischer om de leerlingen op hun eigen school te ondervragen. Voordat de onderzoeker de respondenten de opdracht gaf om de enquête in te vullen, werd in het kort uitleg gegeven over het doel van de survey. De onderzoeker liet weten dat de kinderen hun voorkeuren en wensen wat betreft televisieprogramma’s met behulp van een vragenlijst dienden aan te geven. Daarnaast kregen zij ook nog praktische informatie over het invullen van de questionnaire. Op een schoolbord werd uitgelegd hoe een 5-punts Likertschaal moest worden ingevuld. Verder werd ook verteld hoe de laatste vraag, die betrekking heeft op de favoriete televisieprogramma’s, moest worden beantwoord. In de introductie werd tevens duidelijk gemaakt dat de kinderen tijdens het invullen van de enquête niet met elkaar mochten praten. De respondenten kregen nog wel de gelegenheid om voorafgaand aan de survey vluchtig de vragenlijst door te nemen en vragen te stellen. Tot slot werd medegedeeld dat als de kinderen goed hun best zouden doen, ze na afloop een klein presentje zouden krijgen. De eerste school die in het kader van het onderzoek werd bezocht was de Jhr. Mr. H.M.J. van Asch van Wijck school in Utrecht. De enquête werd allereerst afgenomen in groep 7. In de inleiding werd door de onderzoeker niet verteld hoe de kinderen de 5-punts Likertschaal moesten invullen en de laatste vraag moesten beantwoorden, omdat ervan uitgegaan werd dat de instructies die bij elke vraag stonden beschreven duidelijk genoeg waren. Helaas bleek achteraf dat diverse kinderen deze vragen verkeerd hadden beantwoord. Naar aanleiding van dit incident bleek dat het noodzakelijk was om een duidelijke instructie vooraf te geven over hoe de kinderen de vragen precies hoorden te beantwoorden. In het vervolg zou de instructie dus iets langer gaan duren aangezien er meer aandacht besteed zou worden aan de beantwoording van de vragen. Vooral de 5-punts Likertschaal werd door de meeste respondenten het moeilijkst gevonden. Daarom werd deze vraag in het vervolg beter op het schoolbord uitgelegd. Bovendien werd de kinderen tijdens de introductie gevraagd om hardop een paar vragen te oefenen. Zo kon iedereen in de klas meedenken over de vraag. Dit scheen in de praktijk erg goed te werken en vanaf dat moment werden de vragen op de juiste manier beantwoord.
46
De meeste respondenten reageerden goed op de vragen. Ze bleven rustig en vulden de vragenlijsten in stilte in. Op één vraag reageerden sommige respondenten echter vrij luidruchtig. Dit was de vraag of de respondent thuis naar alle televisieprogramma’s mocht kijken. Bij een van de gegeven antwoorden stond: ‘nee, ik mag niet naar programma’s met blote mensen kijken’. De kinderen begrepen maar al te goed wat er met deze vraag werd bedoeld. Daarom moesten sommigen een beetje lachen. Als de leraar of de onderzoeker vervolgens om stilte vroeg, keerde de rust meestal wel weer terug in de klas. De meest favoriete vraag van de enquête was de laatste vraag. Bij deze vraag moesten de kinderen hun top 3 aan favoriete programma’s aangeven. Tijdens de introductie ontstond meestal al positieve ophef over deze vraag. Veel kinderen wilden het zelfs al aan de onderzoeker persoonlijk vertellen voordat ze met de vragenlijst begonnen. Andere respondenten gaven aan dat zij teleurgesteld waren over het feit dat zij maar drie programma’s mochten aankruisen. Op sommige scholen gaven de leraren van groep 8 aan dat zij het prettig zouden vinden als er na afloop van de enquête aan de leerlingen iets verteld zou worden over de opleiding Film - en Televisiewetenschap. De docenten gaven aan dat dit interessant zou zijn voor hun leerlingen omdat zij al bijna naar het middelbaar onderwijs gaan. Als er voldoende tijd beschikbaar was, werd hier gehoor aan gegeven. Geconcludeerd kan worden, dat het enquête-onderzoek verliep zoals gepland. Mede door de juiste voorbereidingen en de prettige medewerking van de kinderen en de leraren, was het elke keer mogelijk om de survey binnen het geplande half uur uit te voeren. De meeste leraren lieten na afloop van de enquête weten dat zij het verloop van het onderzoek als prettig hadden ervaren. Sommige docenten gaven zelfs aan dat zij heel graag de uitslag van de vragenlijst met hun leerlingen zouden willen bespreken. Om die reden werd beloofd om na afloop van het huidige onderzoek alle leraren een schriftelijke samenvatting voorzien van de eindresultaten op te sturen.
47
4. Resultaten In dit hoofdstuk staan de onderzoeksresultaten van de survey centraal. De uitkomsten worden aan de hand van de belangrijkste kenmerken van de probleemstelling behandeld. Eerst worden de resultaten die betrekking hebben op de achtergrondkenmerken van de onderzoeksgroep besproken. Vervolgens wordt ingegaan op de relatie tussen het kijkgedrag en de programmavoorkeuren van kinderen. Tot slot zullen de statistische gegevens van de lievelingsprogramma’s en de voorkeuren voor programmaeigenschappen en genres worden geanalyseerd.
4.1 Achtergrondkenmerken 4.1.1 Toelichting Aangezien de interesse van het huidige onderzoek voornamelijk uitgaat naar de verschillen tussen allochtone en autochtone kinderen, is het enerzijds van belang om de allochtone kinderen te vergelijken met de autochtone kinderen. Anderzijds is het belangrijk om de verschillende allochtone groeperingen onderling met elkaar te vergelijken. In de subhoofdstukken 4.2 en 4.3 worden diverse statistische resultaten gepresenteerd die betrekking hebben op de verschillen tussen de programmavoorkeuren van autochtone Nederlandse en allochtone Marokkaanse, Turkse en Surinaamse kinderen. De mate van allochtoon zijn zal ook bij de analyse worden betrokken. Op de schaal van allochtoniciteit kunnen de respondenten een score behalen van 0: ‘geheel autochtoon’ tot 3: ‘geheel allochtoon’. Wanneer een respondent een 0 behaalt, is de ondervraagde ‘geheel autochtoon’ is. Dit houdt in dat de proefpersoon én de ouders in Nederland geboren zijn en dat er thuis Nederlands wordt gesproken. Als de ondervraagde een 1 scoort is hij of zij ‘een beetje allochtoon’: Alleen de ouders van dit kind zijn in het buitenland geboren. Het cijfer 2 staat voor ‘iets meer allochtoon’. De ouders van deze respondent zijn in het buitenland geboren. Deze respondent is ‘iets meer allochtoon’ doordat hij of zij ook zelf in het buitenland geboren, of thuis een buitenlandse taal spreekt. De waarde 3 geeft aan dat het desbetreffende kind ‘geheel allochtoon’ is. Dit houdt in dat de respondent en de ouders in het buitenland zijn geboren. Deze persoon spreekt tevens thuis een buitenlandse taal. De verhouding tussen de culturele achtergrond en de allochtoniciteit binnen de onderzoeksgroep, wordt in de volgende paragraaf weergegeven. Aan de hand van de literatuurstudie wordt ervan uitgegaan dat de programmavoorkeuren van kinderen ook afhankelijk zijn van het geslacht en de leeftijd. Ten eerste wordt verwacht dat er een opvallend verschil is tussen de programmavoorkeuren van allochtone jongens en meisjes. Ten tweede wordt verondersteld dat kinderen in de leeftijd van 10 tot 12 jaar de voorkeur geven aan programma’s
48
die eigenlijk voor volwassenen zijn bedoeld. In subhoofdstuk 4.3 zullen de resultaten die betrekking hebben op de verschillen tussen de programmavoorkeuren van jongens en meisjes uitgebreid worden behandeld. Daarnaast zal onderzocht worden of allochtone en autochtone kinderen van 10 tot 12 jaar liever naar programma’s voor volwassenen kijken of naar kinderprogramma’s.
4.1.2 Resultaten Figuur 2 – Allochtoniciteit (N=266) 40
0= geheel autochtoon
30
1= een beetje allochtoon
20
2= iets meer allochtoon
Percentage
10
3= geheel allochtoon
0 0
1
2
3
Allochtoniciteit
In Figuur 2 is te zien hoe de verdeling van allochtoniciteit is binnen de onderzoeksgroep. Opvallend is, dat er maar een paar respondenten onder de categorie ‘geheel allochtoon’ vallen. De resultaten van de Chi²-test tonen verder aan dat er een significant verband bestaat tussen de culturele achtergrond en de allochtoniciteit (Chi²=284.93, df=9, p<.000). Tabel 5 geeft een overzicht van de allochtoniciteit binnen de verschillende etnische groepen. Bijna de helft van alle Marokkaanse kinderen vallen in de categorie ‘beetje allochtoon’. Dit betekent dat deze kinderen in Nederland zijn geboren en thuis Nederlands spreken. De andere helft van de Marokkaanse respondenten is ‘iets meer allochtoon’. De meerderheid van deze kinderen (96%) spreekt thuis Marokkaans, de overige Marokkaanse kinderen die onder de noemer ‘iets meer allochtoon’ vallen zijn in Marokko geboren. Uit de frequentieverdeling wordt tevens duidelijk dat de meeste Surinaamse kinderen ‘een beetje allochtoon’ zijn. Deze Surinaamse allochtonen zijn dus ook in Nederland geboren en zij spreken thuis Nederlands. De meeste Turkse kinderen vallen echter onder de categorie ‘iets meer allochtoon’. Zij zijn ook allemaal in Nederland geboren, maar spreken met hun familie meestal Turks.
49
Tabel 5 - Culturele achtergrond / Allochtoniciteit (N=266) Culturele achtergrond
geheel autochtoon
Allochtoniciteit beetje iets meer allochtoon allochtoon
geheel allochtoon
Totaal
Nederlands
N 67
N 0
N 0
N 0
N 67
Marokkaans
0
33
39
2
74
Turks
0
26
35
2
63
Surinaams
0
44
18
0
62
Totaal
67
103
92
4
266
Chi²=284.93, df=9, p<.000
4.1.3 Conclusie Geconcludeerd kan worden dat bijna alle allochtone respondenten in Nederland zijn geboren. Uit de analyse valt op dat de meerderheid van de Turkse respondenten thuis Turks spreekt. Ook de helft van de Marokkaanse respondenten spreekt Marokkaans met hun familie. De meeste Surinaamse kinderen praten thuis Nederlands. Of dit verdere gevolgen heeft voor de programmavoorkeuren van kinderen is niet duidelijk. Aan de hand van deze conclusies wordt verwacht dat de Nederlandse taal voor de meeste allochtone kinderen geen belemmering zal vormen bij het kijken van Nederlandse televisieprogramma’s. Aangezien er slechts 4 respondenten onder de categorie ‘geheel allochtoon’ vallen, is besloten om deze categorie bij de statistische tests weg te laten. Om een Chi² toets uit te voeren is het namelijk van belang dat de cellen in het databestand voldoende zijn opgevuld. Dit betekent dat er in plaats van 266, 262 respondenten bij de analyse worden betrokken.
4.2 Kijkgedrag 4.2.1 Toelichting Het kijkgedrag van de onderzoeksgroep is aan de hand van de kijkfrequentie, de programmaselectie, de kijkmotivatie, de zendervoorkeur en de invloed van de ouders geanalyseerd. Voordat de statistische resultaten worden besproken, zullen de hypotheses die betrekking hebben op het kijkgedrag en de programmavoorkeuren van kinderen nog even op een rij worden gezet. Aan de hand van de resultaten uit de literatuurstudie, wordt ervan uitgegaan dat er een verband bestaat tussen de culturele achtergrond en de kijkfrequentie. Verwacht wordt dat allochtone kinderen meer televisiekijken dan autochtone kinderen. Verder wordt verondersteld dat de kijkfrequentie invloed heeft op de programmavoorkeuren van kinderen. De onderzoeken en theorieën
50
die ingaan op deze relatie bevatten echter tegenstrijdigheden. Om de contradicties nader te kunnen onderzoeken zijn diverse statistische tests uitgevoerd. Om een beter overzicht te krijgen van de diverse soorten televisiekijkers, is de kijkfrequentie opgesplitst in twee categorieën: lichte kijkers en zware kijkers. De middelste waarneming van de kijkfrequentie is gebruikt als grenslijn voor de twee groepen. Kinderen die minder dan 21 uur televisiekijken per week behoren tot de lichte kijkers. Respondenten die meer dan 21 uur per week televisiekijken worden tot de groep zware kijkers gerekend. De statistische uitkomsten die betrekking hebben op de relatie tussen de kijkfrequentie en de programmavoorkeuren van kinderen, worden in subhoofdstuk 4.3 besproken. In het empirisch onderzoek is ook aandacht besteed aan de invloed van de ouders op de programmaselectie. Aan de ene kant is bestudeerd in hoeverre de ouders bepalen naar welk soort programma’s hun kinderen kijken. Aan de andere kant is onderzocht in hoeverre de kinderen zelf beslissen waar ze naar kijken. De resultaten worden in de volgende paragraaf gepresenteerd. De kijkmotivaties van de respondenten zijn vervolgens geanalyseerd. Verwacht wordt dat allochtone kinderen eerder televisiekijken om iets te leren dan autochtone kinderen. Met behulp van diverse tests is de relatie tussen de kijkmotivatie en de culturele achtergrond en de allochtoniciteit bestudeerd. Daarnaast is ook aandacht besteed aan de verschillen tussen de kijkmotivaties van jongens en meisjes. Verder wordt aan de hand van eerdere onderzoeken verondersteld dat kinderen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar het allerliefst naar Nederlandse, commerciële zenders kijken. Vermoed wordt dat er weinig verschil zal zijn tussen de favoriete zenders van autochtone en allochtone kinderen. De relatie tussen de zendervoorkeur en de culturele achtergrond is met behulp van de Chikwadraat test getoetst. Het geslacht, de leeftijd en de allochtoniciteit, zijn tevens bij de toets betrokken.
4.2.2 Resultaten De kijkfrequentie is berekend door ‘het aantal dagen televisiekijken per week’ te vermenigvuldigen met ‘het aantal uren televisiekijken per dag’. Samen vormen deze variabelen ‘het aantal uren televisiekijken per week’. Om de kijkfrequentie van de onderzoeksgroep te analyseren, is een MANOVA test met een bijbehorende Post Hoc test uitgevoerd. De leeftijd, het geslacht, de culturele achtergrond en de allochtoniciteit zijn daarbij als onafhankelijke variabelen gekozen. Uit de gegevens van de MANOVA test wordt duidelijk dat er geen significant verband is tussen de kijkfrequentie en de leeftijd (F=1.15, df=2, p<.317). Het aantal uren televisiekijken per week is ook niet afhankelijk van het geslacht (F=.045, df=1, p<.832) of de allochtoniciteit (F=.044, df=1, p<.835). De test toont echter aan dat er wel een significante relatie is tussen de culturele achtergrond en de kijkfrequentie (F=4.59, df=2, p<.011). In Tabel 6 worden de gemiddelde kijkfrequenties en de bijbehorende standaarddeviaties van de Nederlandse, Marokkaanse, Turkse en Surinaamse respondenten gepresenteerd.
51
Tabel 6 - Culturele achtergrond/ Kijkfrequentie (N=262) Kijkfrequentie
Culturele
M
SD
Nederlands (N=67)
17.56
15.19
Marokkaans (N=72)
24.09
12.51
Turks (N=61)
20.71
12.94
Surinaams (N=62)
28.25
14.18
Totaal (N =262)
22.61
14.21
achtergrond
De uitkomsten van de Post Hoc test laten zien welke significante verschillen er precies zijn binnen de diverse etnische groeperingen. De resultaten wijzen uit dat er een significant verschil is tussen de gemiddelde kijktijden van Nederlandse autochtone kinderen en Marokkaanse (F=4.59, df=2, p<.037) en Surinaamse kinderen (F=4.59, df=2, p<.000). Uit Tabel 6 valt op te maken dat de kijkfrequentie van Nederlandse autochtone kinderen opvallend lager is dan die van de Marokkaanse en Surinaamse kinderen. Er blijkt ook een onderscheid te zijn tussen de kijktijden van de Turkse en de Surinaamse respondenten (F=4.59, df=2, p<.018). Daarbij kijken Turkse kinderen significant minder televisie dan de Surinaamse kinderen. De uitkomsten laten bovendien zien dat de Surinaamse kinderen het meest televisie kijken. De gemiddelde kijkfrequentie van de Nederlandse kinderen is echter het laagst. Het is verder opvallend dat de standaarddeviaties erg hoog zijn. Dit betekent dat de kijktijden van zowel de allochtone, als de autochtone kinderen erg uiteenlopen. Er is een Chi-kwadraat test uitgevoerd om de invloed van de ouders op het kijkgedrag van hun kinderen te onderzoeken. De uitkomsten tonen aan dat er een significant verband is tussen de invloed van de ouders op het kijkgedrag en de culturele achtergrond (Chi²=34.11, df=15, p<.003). In Figuur 3 is te zien in hoeverre ouders bepalen naar welk soort programma’s hun kinderen kijken.
Figuur 3 - Culturele achtergrond/ Invloed ouders 70
Invloed ouders mag naar alles kijken
60
mag niet naar eng griezelig kijken
Aantal
50 40
mag niet naar vloek schelden kijken
30
mag niet naar sex kijken
20
mag niet naar geweld kijken
10
iets anders
0 Nederlands
Turks Marokkaans Culturele achtergrond
Surinaams
Chi²=34.11, df=15, p<.003
52
Het valt op dat verreweg de meeste Marokkaanse kinderen niet naar seks mogen kijken van hun ouders. Vergeleken met de Turkse en de Marokkaanse kinderen, mogen autochtone Nederlandse en Surinaamse kinderen eerder naar alles kijken op televisie. Ongeveer de helft van de Nederlandse autochtone respondenten mag echter ook niet naar seks kijken. Uit Figuur 3 is verder op te maken dat de Surinaamse ouders ongeveer dezelfde invloed uitoefenen op het kijkgedrag van hun kinderen als de Nederlandse ouders. Uit de data-analyse blijkt dat de programmaselectie van kinderen niet afhankelijk is van de culturele achtergrond (Chi²=15.11, df=15, p<.443). De verschillende etniciteiten met de bijbehorende programmaselecties zijn in Figuur 4 uiteengezet.
Figuur 4 - Culturele achtergrond/ Programmaselectie 50
Programma selectie zappen
40 Aantal
ouders vrienden
30
opzoeken weet al waar/wanneer
20
iets anders
10 0 Nederlands
Turks Marokkaans Surinaams Culturele achtergrond
Chi²=15.11, df=15, p<.443
Volgens de gegevens oefenen zowel de allochtone, als de autochtone ouders nauwelijks invloed uit op de programmaselectie. Het lijkt erop dat kinderen zelf bepalen wat zij zien op televisie. Meestal kiezen zij hun programma’s door te zappen met de afstandsbediening. Anderen zoeken het van te voren op of ze weten al wanneer en waar hun favoriete programma’s te zien zijn. Verder blijkt dat er een significant verschil te zijn tussen de programmaselectie van jongens en meisjes ((Chi²=18.62, df=5, p<.002). Meisjes blijken al vaker van te voren te weten wanneer hun favoriete programma’s op televisie worden uitgezonden en op welke zenders deze te vinden zijn. Bovendien zijn ze eerder geneigd om in de televisiegids of op teletekst op te zoeken wanneer en waar de programma’s te zien zijn. Ondanks deze verschillen blijft zappen zowel voor jongens als voor meisjes de meest voor de hand liggende manier om een televisieprogramma te kiezen. De redenen van kinderen om televisie te kijken zijn tevens met behulp van een Chi-kwadraat test geanalyseerd. Uit de gegevens blijkt dat de relatie tussen de kijkmotivatie en de culturele achtergrond niet significant is (Chi²=19.27, df=12, p<.082). Ook de allochtoniciteit (Chi²=11.78, df=8, p<.161), de leeftijd e(Chi²=10.90, df=8, p<.207) en het geslacht (Chi²=1.72, df=4, p<.785) van
53
kinderen schijnen geen effect te hebben op de kijkmotivatie. In Figuur 5 is de frequentieverdeling te zien van de belangrijkste kijkmotieven van kinderen.
Figuur 5 - Kijkmotivatie (N=262) om te ontspannen om iets te leren om niet alleen te zijn uit verveling als hobby
De frequentieverdeling van Figuur 5 laat zien dat meer dan de helft van de onderzoeksgroep televisiekijkt uit verveling. De tweede belangrijkste reden voor kinderen om televisie te kijken is omdat ze het gevoel hebben dat ze er iets van kunnen leren. De rest van de respondenten beschouwt de televisie als een hobby, of als een vorm van ontspanning. Uit de analyse blijkt dat kinderen ongeacht hun leeftijd, geslacht of culturele achtergrond, het minst televisiekijken om niet alleen te zijn. De gegevens die betrekking hebben op de favoriete zenders zijn tevens geanalyseerd. Uit de Chi-kwadraat test blijkt dat de zendervoorkeuren afhankelijk zijn van de culturele achtergrond (Chi²= 31.83, df=9, p<.000).
Figuur 6 - Culturele achtergrond/ Favoriete zenders Favoriete tvzenders
60
Ned. commercieel
50
jeugdzenders muziekzenders
Aantal
40
iets anders
30 20 10 0 Nederlands
Turks Marokkaans Culturele achtergrond
Surinaams
Chi²= 31.35, df=9, p<.000
54
Aan het staafdiagram van Figuur 6 valt op dat Surinaamse kinderen duidelijk meer de voorkeur geven aan muziekzenders en Nederlandse commerciële zenders dan de andere groepen kinderen. Bovendien hechten zij meer waarde aan Nederlands commerciële zenders dan Nederlandse, Marokkaanse en Turkse respondenten. De Turkse kinderen hebben vergeleken met de andere groepen het meest voor de categorie ‘iets anders’ gekozen. Bijna alle Turkse proefpersonen die voor dit antwoord hadden gekozen, gaven aan het liefst naar Turkse zenders te kijken. De relatie tussen de zendervoorkeur en het geslacht (Chi²= 2.48, df=3, p<.479), de leeftijd (Chi²=7.32, df=6, p<.292) en de allochtoniciteit (Chi²= 10.11, df=6, p<.099), zijn tevens geanalyseerd. Deze kenmerken blijken echter geen rol te spelen bij de zendervoorkeuren van kinderen. Geconstateerd kan worden dat zowel de meeste allochtone als de autochtone kinderen het liefst naar jeugdzenders als Fox Kids, Nickelodeon, Z@ppelin en Cartoon Network kijken. De Nederlandse, commerciële zenders zijn daarna het populairst. De muziekzenders vallen bij de onderzoeksgroep het minst in de smaak.
4.2.3 Conclusie Geconcludeerd kan worden dat de culturele achtergrond invloed heeft op de gemiddelde kijktijd. Vergeleken met de andere etnische groepen kijken Surinaamse kinderen verreweg het meest televisie. De kijkfrequentie van de Marokkaanse kinderen in de leeftijd van 10 tot 12 jaar is daarna het hoogst. Het is opvallend dat de kijkfrequenties van de allochtone kinderen veel hoger zijn dan die van hun Nederlandse autochtone leeftijdsgenoten. Bijna alle Turkse en Marokkaanse ouders verbieden hun kinderen om naar seks te kijken op televisie. Ongeveer de helft van de Nederlandse en Surinaamse ouders, laten hun kinderen echter naar alles kijken. De allochtone en de autochtone ouders hebben in de praktijk echter nauwelijks invloed op de programmakeuze. Hun kinderen bepalen meestal zelf waar ze naar kijken. Uit de analyse is verder gebleken dat de meeste kinderen kijken televisie omdat ze zich dan minder vervelen. De tweede belangrijkste reden voor zowel allochtone, als autochtone kinderen om televisie te kijken is omdat ze het gevoel hebben dat ze er iets van kunnen leren. Tot slot kan geconcludeerd worden dat Surinaamse kinderen, vergeleken met de andere etnische groeperingen, het meest de voorkeur geven aan muziekzenders. De Jeugdzenders zijn verreweg het populairst bij zowel de allochtone als de autochtone respondenten. Vervolgens wordt vooral gekeken naar de Nederlandse commerciële zenders.
55
4.3 Programmavoorkeuren 4.3.1 Toelichting De programmavoorkeuren van de respondenten zijn in het empirische onderzoek aan de hand van drie aspecten onderzocht: de voorkeur voor programma-eigenschappen, de preferentie voor programmasoorten en de favoriete televisieprogramma’s. Uitgaande van de resultaten uit het literatuuronderzoek, wordt enerzijds verwacht dat zowel allochtone als autochtone kinderen spannende programma’s het leukst vinden en daarna grappige programma’s. Anderzijds wordt vermoed dat de esthetische kwaliteit de meest favoriete eigenschap is. Aangezien deze veronderstellingen elkaar tegenspreken is het belangrijk om de favoriete programma-eigenschappen van de onderzoeksgroep goed te analyseren. De statistische uitslagen van de analyses worden in de volgende paragraaf gepresenteerd. De voorkeuren voor programmasoorten zijn op een 5-punts Likertschaal (van 1: ‘helemaal niet leuk’ tot 5: ‘heel leuk’) gemeten. Verondersteld wordt dat er een duidelijk onderscheid is tussen de voorkeuren voor programmagenres van jongens en meisjes. Jongens zullen waarschijnlijk eerder de voorkeur geven aan actie en avontuurlijke programma’s en meisjes zullen daarentegen liever naar televisieshows en dramaseries kijken. Daarnaast wordt verondersteld dat er ook verschillen zijn tussen de programmavoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen. Turkse en Marokkaanse kinderen zouden de voorkeur geven televisieseries en politie - en actieseries. Bovendien zouden ze graag naar spelprogramma’s kijken. Verwacht wordt dat zowel de allochtone, als de autochtone kinderen het liefst naar actie -, en dramaseries kijken. Zij zouden de minste waarde hechten aan informatieve programma’s, nieuwsprogramma’s en talkshows. Een uitgebreide statistische test is uitgevoerd, om de relatie tussen de culturele achtergrond en de voorkeur voor programmasoorten te onderzoeken. De resultaten van deze proef worden in de volgende paragraaf beschreven. Eerder is gezegd dat de onderzoeken en theorieën die betrekking hebben op de relatie tussen de kijkfrequentie en de programmavoorkeuren, tegenstrijdigheden bevatten. Aan de hand van Van Evra’s (1990) theorie wordt verwacht dat zwaardere televisiekijkers meer geïnteresseerd zijn in amusementsprogramma’s. Volgens Comstock en Cobbey zouden kinderen die langer en vaker televisie kijken echter meer geïnteresseerd zijn in informatieve televisieprogramma’s. Om een beter beeld te krijgen van de situatie, is een uitvoerige analyse uitgevoerd. De resultaten zijn te zien in de volgende paragraaf. Tot slot is de top 3 van lievelingsprogramma’s van allochtone en autochtone kinderen geanalyseerd. De respondenten konden uit een lijst van 35 televisieprogramma’s hun drie meest favoriete programma’s kiezen. Naar aanleiding van het literatuuronderzoek wordt verwacht dat de Nederlandse en Amerikaanse soaps het populairst zijn onder zowel de allochtone, als de autochtone kinderen in de leeftijd van 10 tot 12 jaar.
56
4.3.2 Resultaten De favoriete programma-eigenschappen van de onderzoeksgroep zijn aan de hand van de Chikwadraat test onderzocht. Uit de resultaten blijkt dat er geen significante relatie is tussen de voorkeur voor bepaalde programma-eigenschappen en de leeftijd (Chi²= 9.35, df=8, p<.313), het geslacht (Chi²= 4.28, df=4, p<.368) en de allochtoniciteit (Chi²= 8.03, df=8, p<.430). De favoriete programmakenmerken van kinderen zijn ook niet afhankelijk van de culturele achtergrond (Chi²= 15.95, df=12, p<.193). In Figuur 7 is de frequentieverdeling weergegeven van de favoriete programma-eigenschappen van de onderzoeksgroep.
Figuur 7 - Favoriete programma-eigenschappen 40
Percentage
30
20
10
0 grappige leerzame iets anders spannende mooie Favoriete programma-eigenschappen
De frequentieverdeling laat zien dat spannende programma’s bij kinderen favoriet zijn. Grappige programma’s vinden ze daarna het leukst. Vervolgens kiezen ze voor leerzame programma’s. Zowel de allochtone, als de autochtone kinderen blijken de minste waarde te hechten aan de esthetische kwaliteit van een programma. Om de waardering voor soorten programma’s te analyseren is een uitgebreide MANOVA test uitgevoerd. Met behulp van een Post Hoc test zijn alle groepen onderling met elkaar vergeleken. De resultaten van de MANOVA test wijzen uit dat er een significant verband is tussen de leeftijd en de waardering voor tv-shows (F=4.39, df=2, p<.013) en talkshows (F=6.70, df=2, p<.001). De respondenten van 12 jaar oud (M=2.85; SD=1.26) blijken significant meer van tv-shows te houden dan de kinderen van 10 jaar (M=2.06; SD=1.24). De twaalfjarige respondenten (M=2.76; SD=1.38) hechten tevens meer waarde aan talkshows dan de 10 jarigen (M=1.95; SD=1.07). Hoewel er geen significant verband is gevonden tussen het geslacht en de favoriete programma-eigenschappen van kinderen, blijkt dat er wel een opvallend verschil is tussen de voorkeuren voor programmasoorten van jongens en meisjes. De MANOVA test wijst namelijk uit dat er een significante relatie bestaat tussen het geslacht en de waardering voor sportprogramma’s, soaps, jeugdprogramma’s, politie - en
57
actieseries en talkshows. De gemiddelde scores van de vrouwelijke en de mannelijke respondenten zijn met de bijbehorende standaarddeviaties en significantieniveaus weergegeven in Tabel 7.
Tabel 7 – Waardering soorten programma’s/ Geslacht (N=262) (M = gemiddelde score en SD= standaarddeviatie)
Waardering
Jongens
soorten programma’s
(N=134) M
SD
Meisjes
Geslacht
(N=128) M
SD
F
df
p
Nieuws
3.36
1.21
3.52
1.09
.02
1
.866
Sport
4.04
1.29
2.62
1.35
43.06
1
.000
Dier en natuur
2.78
1.27
3.07
1.35
.33
1
.562
Informatief
2.81
1.37
3.14
1.43
.11
1
.736
Spelletjes
3.31
1.41
3.55
1.29
.08
1
.770
Soaps
3.36
1.52
4.30
1.13
22.82
1
.000
Komedies
3.51
1.37
3.98
1.09
.79
1
.375
Tv-shows
2.19
1.30
2.54
1.31
1.65
1
.200
Jeugd
2.64
1.40
3.43
1.34
7.35
1
.007
Politie en actie
3.62
1.50
2.95
1.44
10.46
1
.001
Tekenfilms
3.88
1.18
4.23
.98
1.32
1
.251
Talkshows
2.09
1.22
2.43
1.41
9.33
1
.003
Turks/
2.43
1.56
2.85
1.68
3.12
1
.078
Marokkaans
De gemiddelde scores variëren van 1: ‘helemaal niet leuk’ tot 5: ‘heel leuk’. Vetgedrukt: significante verschillen tussen jongens en meisjes (p<.05).
Uit de statistische gegevens kan worden opgemaakt dat jongens significant meer van sportprogramma’s en politie – en actieseries houden dan meisjes. Meisjes blijken daarentegen liever naar soaps, jeugdprogramma’s en talkshows te kijken. Er is tevens een significante relatie tussen de culturele achtergrond en de waardering voor nieuwsprogramma’s, soaps, jeugdprogramma’s en Turks - en Marokkaanse programma’s. In Tabel 8 is een overzicht te zien van de gemiddelde scores, standaarddeviaties en significantieniveaus van de Nederlandse, Marokkaanse, Turkse en Surinaamse respondenten.
58
Tabel 8 – Waardering soorten programma’s/ Culturele achtergrond (N=262) (M = gemiddelde score en SD= standaarddeviatie)
Waardering
Nederlands
Marokkaans
Turks
Surinaams
Culturele
(N=67)
(N=72)
(N=61)
(N=62)
achtergrond
soorten programma’s
M
SD
M
SD
M
SD
M
SD
F
df
p
Nieuws
3.09
1.16
3.81
1.05
3.44
1.14
3.37
1.17
3.75
2
.025
Sport
3.33
1.45
3.76
1.43
3.21
1.46
3.02
1.60
1.65
2
.193
Dier en natuur
2.99
1.40
2.72
1.31
3.13
1.29
2.87
1.23
.44
2
.643
Informatief
2.75
1.35
3.08
1.47
3.21
1.41
2.85
1.38
.60
2
.546
Spelletjes
3.28
1.36
3.42
1.49
3.49
1.26
3.53
1.27
.45
2
.635
Soaps
4.07
1.21
3.67
1.59
3.34
1.48
4.18
1.24
7.18
2
.001
Komedies
3.70
1.21
3.65
1.28
3.56
1.36
4.08
1.16
1.08
2
.339
Tv-shows
2.07
1.30
2.43
1.44
2.46
1.11
2.50
1.35
.07
2
.930
Jeugd
2.61
1.30
3.61
1.42
2.98
1.33
2.84
1.46
4.11
2
.018
Politie en actie
3.42
1.50
3.33
1.57
3.43
1.33
2.97
1.57
.76
2
.467
Tekenfilms
3.97
1.18
4.07
1.06
4.16
1.09
4.02
1.09
.73
2
.479
Talkshows
1.76
1.12
2.42
1.40
2.43
1.28
2.44
1.38
1.37
2
.255
Turks/
1.17
.60
3.60
1.41
3.46
1.27
1.43
.77
69.14
2
.000
Marokkaans
De gemiddelde scores variëren van 1: ‘helemaal niet leuk’ tot 5: ‘heel leuk’. Vetgedrukt: Significante verschillen tussen Nederlandse, Marokkaanse, Turkse en Surinaamse kinderen (p<.05).
De uitkomsten die zijn weergeven in Tabel 8 wijzen uit dat er een opvallend verschil is tussen de voorkeur voor nieuwsprogramma’s van Nederlandse en Marokkaanse kinderen. Marokkaanse kinderen kijken liever naar nieuwsprogramma’s dan Nederlandse kinderen. Ook zijn er significante verschillen te zien wat betreft de waardering voor soaps. Zowel Nederlandse als Surinaamse kinderen vinden het leuker om naar soaps te kijken dan Turkse kinderen. De uitkomsten van de MANOVA laten bovendien zien dat de waardering voor Turkse en Marokkaanse programma’s afhankelijk is van de allochtoniciteit. Het is opvallend dat Turkse en Marokkaanse kinderen die ‘iets meer’ allochtoon zijn significant meer waarde hechten aan Turkse en Marokkaanse programma’s dan de kinderen die ‘een beetje’ allochtoon zijn.
59
Een ANOVA test is uitgevoerd om te analyseren in hoeverre de kijkfrequentie invloed heeft op de waardering voor programmasoorten. Om deze relatie beter te kunnen analyseren zijn de gemiddelde kijkfrequenties van de respondenten verdeeld over twee groepen: zware kijkers (kinderen die meer dan 21 uur televisiekijken per week) en lichte kijkers (kinderen die minder dan 21 uur kijken per week). Deze categorieën zijn gebaseerd op de mediaan16 van de kijkfrequentie. Deze grenslijn lijkt geschikt voor de analyse aangezien de waarden binnen de verdeling erg uiteenlopen (minimum= 0 en maximum= 56) en niet symmetrisch zijn verdeeld ten opzichte van het gemiddelde (M=22.61). De resultaten zijn te zien in Tabel 9.
Tabel 9 – Waardering soorten programma’s/ Kijkfrequentie (N=262)
Waardering
Lichte kijkers
soorten
Zware kijkers
(N=128)
Kijkfrequentie
(N=134)
M
SD
M
SD
F
df
p
Nieuws
3.54
1.08
3.34
1.22
2.02
1
.156
Sport
3.30
1.40
3.39
1.59
.20
1
.665
Dier en natuur
3.07
1.27
2.78
1.34
3.29
1
.071
Informatief
3.16
1.36
2.80
1.44
4.25
1
.040
Spelletjes
3.22
1.35
3.63
1.33
6.04
1
.015
Soaps
3.59
1.46
4.03
1.36
6.24
1
.013
Komedies
3.55
1.21
3.93
1.29
5.72
1
.017
Tv-shows
2.30
1.27
2.42
1.36
.481
1
.489
Jeugd
3.02
1.37
3.04
1.47
.015
1
.902
Politie en actie
3.18
1.46
3.40
1.55
1.34
1
.248
Tekenfilms
3.98
1.14
4.13
1.07
1.21
1
.272
Talkshows
2.09
1.21
2.42
1.42
4.12
1
.043
Turks/
2.63
1.61
2.64
1.66
.02
1
.965
programma’s
Marokkaans
De gemiddelde scores variëren van 1: ‘helemaal niet leuk’ tot 5: ‘heel leuk’. Vetgedrukt: Significante verschillen tussen lichte en zware televisiekijkers (p<.05).
De uitkomsten van de test wijzen uit dat er een paar opvallende verschillen zijn tussen de programmavoorkeuren van zware en lichte kijkers. Kinderen die vaker dan 21 uur per week televisiekijken tonen meer belangstelling voor amusementsprogramma’s dan lichte kijkers. Kinderen die minder dan 21 uur per week tv kijken, hechten echter significant meer waarde aan informatieve programma’s dan zware kijkers. Uiteindelijk is met behulp van de Chi-kwadraat test bestudeerd in hoeverre het geslacht, de culturele achtergrond en de allochtoniciteit invloed hebben op de top 3 van lievelingsprogramma’s. Uit de test blijkt dat er een significant verschil is tussen de favoriete programma’s van jongens en 16
De mediaan is de middelste waarde binnen een statistische verdeling (Vocht, 2004).
60
meisjes (Chi²= 116.17, df=29, p<.000). In Tabel 10 wordt een totaaloverzicht gepresenteerd van de lievelingsprogramma’s die op de eerste plek komen en die minstens tien keer zijn gekozen.
e Tabel 10 – Lievelingsprogramma’s 1 plaats / Geslacht/ Culturele achtergrond (N=262)
Lievelings-
Geslacht
Programma
Totaal*
1e plaats
(N=266)
Culturele achtergrond
jongens
meisjes
Nederlands
Marokkaans
Turks
Surinaams
(N=134)
(N=128)
(N=67)
(N=72)
(N=61)
(N=62)
Voetbal
37
34
3
10
15
5
7
ZOOP
26
3
23
8
5
8
7
Saved by the bell
26
13
13
7
9
6
4
GTST
23
4
19
6
9
0
8
Shin Chan
18
14
4
7
2
4
5
Beugelbekkie
14
0
14
2
1
8
3
Sabrina
13
2
11
2
1
7
3
Charmed
11
5
6
3
1
4
3
Tom & Jerry
10
8
2
4
4
1
1
* Totaal aantal van de programma’s die minstens 10 keer zijn gekozen.
De programma’s ZOOP, Saved by the bell en voetbal zijn verreweg het populairst. Hoewel voetbal het meest is gekozen, valt op dat het voornamelijk de jongens zijn die dit programma zo waarderen. De Nederlandse soap ZOOP blijkt echter bij de meisjes veel populairder te zijn. Meisjes waarderen ook de soap GTST (Goede tijden, slechte tijden) veel meer dan jongens. Hoewel jongens liever naar de tekenfilm Shin Chan kijken, kiezen meisjes eerder voor de Beugelbekkie of voor de Amerikaanse jeugdserie Sabrina. De Amerikaanse series Saved by the bell en Charmed zijn zowel bij jongens als bij meisjes favoriet. Met behulp van de resultaten van de Chi-kwadraat test kan tevens geconstateerd worden dat er een significant verband is tussen de lievelingsprogramma’s en de culturele achtergrond van kinderen (Chi²= 115.91, df=87, p<.021). Het valt op dat voetbal onder de Nederlandse en de Marokkaanse kinderen populairder is dan bij de Turkse en de Surinaamse kinderen. Hoewel GTST bij geen enkel Turks kind op de eerste plaats komst als favoriete programma, is de soap onder de Nederlandse, Marokkaanse en Surinaamse kinderen wel populair. Uit de analyse blijkt vervolgens dat de allochtoniciteit geen invloed heeft op de meest favoriete programma’s van kinderen (Chi²= 115.91, df=87, p<.021).
61
e Tabel 11 – Lievelingsprogramma’s 2 plaats/ Geslacht/ Culturele achtergrond (N=262)
Lievelings-
Geslacht
Programma
Totaal*
2e plaats
(N=266)
Culturele achtergrond
jongens
meisjes
Nederlands
Marokkaans
Turks
Surinaams
(N=134)
(N=128)
(N=67)
(N=72)
(N=61)
(N=62)
24
14
10
5
10
5
4
ZOOP
22
10
12
5
11
2
4
GTST
22
8
14
8
6
2
6
Beugelbekkie
17
1
16
3
8
2
4
Voetbal
16
16
0
5
6
2
3
Tom & Jerry
16
3
13
1
2
12
1
Sabrina
15
3
12
5
2
6
2
Studio Sport
14
13
1
4
5
2
3
Shin Chan
12
10
2
1
2
4
5
Totally Spies
12
3
9
5
1
3
3
Punk’d
11
8
3
1
3
1
6
Saved by the bell
* Totaal aantal van de programma’s die minstens 10 keer zijn gekozen.
In Tabel 11 is te zien dat bijna alle uitkomsten de eerdere resultaten die betrekking hebben op de meest favoriete programma’s bevestigen. Saved by the bell, ZOOP en GTST worden het meest gekozen als tweede lievelingsprogramma. Ook nu kan weer worden bevestigd dat de meisjes eerder kiezen voor soaps dan jongens. Na voetbal en Saved by the bell blijkt het programma Studio sport bij de jongens ook erg geliefd te zijn. Meisjes geven daarentegen nauwelijks om dit sportprogramma. De tekenfilms Totally Spies en Tom & Jerry en de jeugdserie ‘Sabrina’ blijken meer in de smaak te vallen bij meisjes. Het MTV programma Punk’d is samen met GTST door de Surinamers het meest gekozen als tweede favoriete programma. Tot slot zijn de lievelingsprogramma’s die op de derde plaats komen geanalyseerd. Tabel 12 geeft een overzicht van de programma’s die de meeste respondenten als derde favoriete programma hebben gekozen. Het valt op dat de derde favoriete programma’s overeenkomen met de lievelingsprogramma’s die eerder naar voren zijn gekomen. In de lijst staan echter twee televisieprogramma’s die nog niet genoemd zijn: Het Jeugdjournaal en What’s with Andy. Het Jeugdjournaal komt zowel door jongens als door meisjes op de derde plaats. De tekenfilm What’s with Andy is net als Shin Chan en voetbal bij de jongens veel populairder dan bij de meisjes.
62
Tabel 12 – Lievelingsprogramma’s 3e plaats/ Geslacht
LievelingsProgramma
Geslacht Totaal*
3e plaats
jongens
meisjes
ZOOP
22
10
12
Het jeugdjournaal
20
10
10
Shin Chan
19
16
3
Sabrina
17
4
13
Beugelbekkie
15
1
14
What’s with Andy
14
13
1
GTST
13
4
9
Voetbal
12
11
1
Saved by the bell
11
5
6
Tom & Jerry
10
7
3
*Totaal aantal van de programma’s die minstens 10 keer zijn gekozen.
4.3.3 Conclusie Aan de hand van de analyse kan geconcludeerd worden dat de favoriete programma-eigenschappen van kinderen niet verschillen naar geslacht of culturele achtergrond. Zowel allochtone als autochtone kinderen in de leeftijd van 10 tot 12 jaar kijken het liefst naar programma’s die spannend zijn. Grappige programma’s vinden zij vervolgens het leukst. De voorkeur voor programmasoorten en de lievelingsprogramma’s verschillen echter wel naar geslacht en culturele achtergrond. Vergeleken met de andere etnische groeperingen, worden jeugdprogramma’s en nieuwsprogramma’s het meest gewaardeerd door Marokkaanse kinderen. Zowel Nederlandse autochtone als allochtone Surinaamse kinderen, vinden het leuker om naar soaps te kijken dan Turkse kinderen. Naast deze verschillen zijn er ook duidelijke overeenkomsten. Zowel de autochtone Nederlandse, als de allochtone Marokkaanse, Turkse en Surinaamse jongens kijken het allerliefst naar sportprogramma’s als voetbal en naar tekenfilms zoals Shin Chan. Daarna vinden zij politie – en actie series en komedies het leukst. De Amerikaanse tv-series Saved by the bell en Charmed zijn zowel bij jongens als bij de meisjes favoriet. Hoewel tekenfilms en komedies onder de allochtone en autochtone meisjes ook erg populair zijn, kijken zij het allerliefst naar de Nederlandse soaps als ZOOP en GTST. Talkshows en tv-shows vallen zowel bij de allochtone, als bij autochtone jongens en meisjes het minst in de smaak. Verder tonen Marokkaanse en Turkse jongens en meisjes evenveel belangstelling voor Turks - en Marokkaanstalige programma’s. De allochtone kinderen die 'iets meer' allochtoon kijken echter liever naar Turkse en Marokkaanse programma’s dan de Turkse en Marokkaanse kinderen die ‘een beetje’ allochtoon zijn. Tot slot kan geconcludeerd worden dat de programmavoorkeuren ook afhankelijk zijn van de kijkfrequentie. Hoewel zwaardere televisiekijkers meer belangstelling tonen voor amusementsprogramma’s, kijken lichtere kijkers juist liever naar informatieve programma’s.
63
5. Discussie In dit empirische onderzoek stond het verschil tussen de programmavoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen in de Nederlandse samenleving centraal. Allereerst werd aandacht besteed aan de achtergrondkenmerken van allochtone en autochtone kinderen. Vervolgens is uitgebreid bestudeerd in hoeverre het kijkgedrag van autochtone kinderen verschilt met dat van allochtone kinderen. De relatie tussen bepaalde aspecten van het kijkgedrag en de programmavoorkeuren van kinderen zijn tevens onderzocht. Vervolgens is met behulp van de bevindingen uit eerdere onderzoeken en de resultaten van de pilot-test een schriftelijke vragenlijst opgesteld voor basisschoolkinderen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar. In dit laatste hoofdstuk zullen eerst de resultaten van deze survey worden vergeleken met de hypotheses uit het literatuuronderzoek. Daarna zullen ook de beperkingen en problemen van de huidige studie worden behandeld. De scriptie zal worden afgesloten met een conclusie en enkele aanbevelingen.
5.1 Het verschil in kijkgedrag tussen allochtone en autochtone kinderen Op grond van het literatuuronderzoek werd verwacht dat kinderen met een Surinaamse, Turkse of Marokkaanse achtergrond meer televisie zouden kijken dan Nederlandse autochtone kinderen. De resultaten tonen aan dat de culturele achtergrond inderdaad bepalend is voor de kijkfrequentie van kinderen. De gemiddelde kijktijden van de allochtone kinderen blijken significant hoger te zijn dan die van de Nederlandse autochtone kinderen. Vergeleken met de andere allochtone groeperingen blijken de Surinaamse kinderen nog het meest voor de televisie te zitten. Een verklaring voor de hogere kijkfrequenties van allochtone kinderen zou kunnen zijn dat zij mogelijk later naar bed gaan dan autochtone kinderen. De allochtone kinderen hebben daardoor de mogelijkheid om langer en vaker televisie te kijken. In het huidige onderzoek is ook aandacht besteed aan de invloed van de ouders op het kijkgedrag van kinderen. Verwacht werd dat zowel de allochtone als de autochtone ouders de programmavoorkeuren van hun kinderen kunnen beïnvloeden door bijvoorbeeld te bepalen waar ze naar kijken. Ook al blijkt uit de onderzoeksresultaten dat Turkse en Marokkaanse ouders hun kinderen verbieden om naar seks te kijken, toch lijkt het erop dat zowel de allochtone als de autochtone kinderen zelf bepalen waar ze naar kijken. Aan de hand van het huidige onderzoek kan echter niet worden geconcludeerd dat ouders geen invloed hebben op de programvoorkeuren van hun kinderen. Er zijn namelijk alleen kinderen bij de enquête betrokken en de opvattingen en meningen van de ouders ontbreken. Het lijkt daarom van belang om in verder onderzoek hier meer rekening mee te houden.
64
De kijkmotivaties van allochtone en autochtone kinderen zijn tevens uitvoerig onderzocht. De verwachting was dat allochtone kinderen eerder televisie zouden kijken om iets te leren dan autochtone kinderen. De resultaten van de survey wijzen echter uit dat er geen opvallende verschillen zijn tussen de kijkmotieven van allochtone en autochtone jongens en meisjes. Verreweg de meeste kinderen kijken uit verveling televisie. Zij grijpen gemakkelijk naar dit laagdrempelige medium dat tegenwoordig in ieder huishouden aanwezig is. Uit het huidige onderzoek blijkt dat kinderen ook televisie kijken omdat ze denken er iets van te kunnen leren. Kennelijk verwachten veel kinderen dat zij door middel van televisie kijken meer te weten kunnen komen over zichzelf en over de maatschappij waarin zij leven. Aan de hand van eerdere onderzoeken werd verondersteld dat allochtone en autochtone kinderen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar dezelfde zendervoorkeuren zouden hebben. Uit het enquête-onderzoek blijkt dat de zendervoorkeuren inderdaad universeel zijn. Hoewel in eerste instantie werd verwacht dat de Nederlandse commerciële zenders het meest geliefd zouden zijn, blijkt uit de onderzoeksresultaten dat de commerciële jeugdzenders als Fox Kids, Nickelodeon en Cartoon Network het populairst zijn. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat er de afgelopen paar jaar veel nieuwe commerciële jeugdzenders bij zijn gekomen. In de volgende paragraaf zal worden besproken waarom deze zenders zo populair zijn binnen de onderzoeksgroep.
5.2 De programmavoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen De programmavoorkeuren van kinderen zijn in het huidige onderzoek aan de hand van de voorkeur voor programma-eigenschappen, de favoriete programmasoorten en de lievelingsprogramma’s onderzocht. Uit de literatuurstudie werd duidelijk dat er tot op heden alleen onderzoek is gedaan naar de favoriete programmakenmerken van autochtone kinderen. Volgens eerdere onderzoeken houden Nederlandse autochtone kinderen het meest van programma’s die begrijpelijk en spannend zijn (Valkenburg & Janssen, 1999). Daarna zouden ze het liefst naar grappige programma’s kijken. Verder werd vermoed dat zowel de autochtone jongens als de meisjes de minste waarde zouden hechten aan geweld en romantiek. Het huidige onderzoek heeft wel aandacht besteed aan het verband tussen de culturele achtergrond en de favoriete kenmerken van kinderen. De onderzoeksresultaten tonen echter aan dat er geen verschil is tussen de favoriete programmakenmerken van allochtone en autochtone kinderen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar. Zowel de allochtone als de autochtone jongens en meisjes kijken het allerliefst naar spannende televisieprogramma’s. Grappige programma’s vinden ze daarna het leukst. Deze bevindingen komen sterk overeen met de onderzoeksresultaten van Valkenburg en Janssen (1999). Ook zij constateerden dat kinderen veel waarde hechten aan humor en spanning in een televisieprogramma.
65
Het geslacht en de culturele achtergrond zouden volgens diverse onderzoeken invloed hebben op de voorkeuren voor programmasoorten (Eastman & Liss, 1980; Veldkamp BV, 1997). Verwacht werd dat jongens liever naar politie - en actieseries zouden kijken dan meisjes. Meisjes zouden daarentegen meer waarde hechten aan televisieshows en dramaseries dan jongens. Verder zouden Turkse en Marokkaanse kinderen de voorkeur geven aan komedies en politie - en actieseries. Daarnaast zouden Marokkaanse kinderen, vergeleken met de andere etnische groeperingen, meer interesse tonen voor nieuwsprogramma’s.
De
literatuurstudie
deed
echter
ook
vermoeden
dat
er
opvallende
overeenkomsten zouden zijn tussen de favoriete programmagenres van allochtone en autochtone kinderen. Verwacht werd dat alle kinderen het liefst naar actie - en dramaseries zouden kijken. Informatieve programma’s en talkshows zouden het minst in de smaak vallen. Verder werd verondersteld dat de programmavoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar voornamelijk gericht zouden zijn op televisieprogramma’s die eigenlijk bedoeld zijn voor volwassenen (Eastman & Liss, 1980). De resultaten van het huidige onderzoek bevestigen dat de voorkeur voor programmasoorten naar geslacht en culturele achtergrond verschillen. Vergeleken met de andere etnische groeperingen worden nieuwsprogramma’s het meest gewaardeerd door Marokkaanse kinderen. Dit resultaat komt overeen met de bevindingen van Veldkamp BV (1997). Waarschijnlijk heeft de Marokkaanse jeugd meer de behoefte om op de hoogte te zijn van de maatschappelijke gebeurtenissen dan de Turkse, Surinaamse en Nederlandse jongeren. Dit heeft wellicht te maken met het feit dat de Marokkaanse gemeenschap de laatste tijd regelmatig in de nieuwsuitzendingen besproken wordt. Aan de hand van de literatuurstudie werd tevens vermoed dat Marokkaanse kinderen minder de behoefte hadden om naar programma’s in hun eigen taal te kijken dan Turkse kinderen. De resultaten spreken deze hypothese echter tegen. Marokkaanse kinderen blijken namelijk evenveel belangstelling te tonen voor Turks – en Marokkaanstalige televisieprogramma’s als de Turkse kinderen. Het is opvallend dat de allochtoniciteit wel invloed heeft op de voorkeur voor buitenlandstalige programma’s. Kinderen van Turkse en Marokkaanse afkomst die thuis Nederlands spreken blijken minder graag naar buitenlandstalige programma’s te kijken, dan Turkse en Marokkaanse kinderen die met hun ouders Turks of Marokkaans spreken. Waarschijnlijk tonen deze allochtone kinderen meer interesse voor Turkstalige en Marokkaanstalige programma’s, omdat ze deze programma’s beter kunnen begrijpen. Toch kan uiteindelijk worden geconcludeerd dat de Turkse, Marokkaanse en Surinaamse kinderen die in Nederland wonen hoofdzakelijk Nederlands georiënteerd zijn wat betreft hun programmavoorkeuren. De empirische studie toont tevens aan dat er opvallende verschillen zijn tussen de voorkeuren voor programmagenres van jongens en meisjes. Jongens in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar blijken het allerliefst naar sportprogramma’s en naar tekenfilms te kijken. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de populaire sport voetbal de meest vertoonde sport is op de Nederlandse televisie. Jongens kunnen zich waarschijnlijk beter identificeren met deze ‘mannensport’ dan meisjes. Vervolgens vinden jongens politie – en actieseries en komedies het leukst. Meisjes kijken naast komedies en tekenfilms het allerliefst naar soaps. In het verleden hebben verschillende wetenschappers onderzocht waarom veel vrouwen zo van soaps houden (Brown, 1994; Kilborn,
66
1992). Volgens de resultaten uit de eerdere studies hechten meisjes duidelijk meer waarde aan melodramatische verhaallijnen dan jongens. Bovendien zouden ze het fijn vinden om de herkenbare problemen van de soappersonages met hun vriendinnen te bespreken. Naast het geslacht en de culturele achtergrond werd ook verondersteld dat de kijkfrequentie invloed zou hebben op de favoriete programmagenres van kinderen (Van Evra, 1990; Comstock & Cobbey,1979). Er ontstond echter verwarring doordat de uitkomsten van eerdere studies elkaar tegenspraken. Aan de hand van Van Evra’s onderzoek werd aanvankelijk verwacht dat zwaardere televisiekijkers meer geïnteresseerd zouden zijn in amusementsprogramma’s. Volgens Comstock en Cobbey zouden kinderen die langer en vaker televisie kijken echter meer geïnteresseerd zijn in informatieve televisieprogramma’s. De uitslagen van het huidige onderzoek brengen een verhelderende kijk op de situatie. De onderzoeksresultaten wijzen uit dat zwaardere televisiekijkers meer belangstelling tonen voor amusementsprogramma’s. Deze bevinding komt overeen met die van Van Evra. Lichtere kijkers blijken daarentegen juist liever naar informatieve programma’s te kijken. De onderzoeksresultaten van Comtock en Cobbey bewijzen echter het tegendeel. Dit kan te maken hebben met het feit dat het onderzoek van Comstock en Cobbey inmiddels achterhaald is. Het televisielandschap is in de afgelopen decennia erg veranderd en de talloze nieuwe televisiezenders zorgen voor een bredere programmering. Aangezien het programma-aanbod een rol speelt bij de programmavoorkeuren van kinderen, kan worden verwacht dat de voorkeur van kinderen voor bepaalde programmagenres in de loop der tijd ook is veranderd. Uit de literatuurstudie is gebleken dat er nog nauwelijks onderzoek is verricht naar de lievelingsprogramma’s van allochtone en autochtone jongens en meisjes. Volgens het onderzoek van Veldkamp BV (1997) zouden zowel allochtone als autochtone kinderen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar de meeste waarde hechten aan de Nederlandse soap GTST. De resultaten van Veldkamp BV sluiten echter niet voldoende aan bij het huidige onderzoek. Bovendien is de keuzelijst met diverse televisieprogramma’s die Veldkamp BV gebruikt heeft ongeschikt voor de huidige studie. Dat komt omdat het onderzoek in 1997 is uitgevoerd. Veel programma’s die toentertijd op televisie waren, worden tegenwoordig niet meer vertoond. Bovendien is er in de loop der tijd veel veranderd op het gebied van kindertelevisie. Voor dit onderzoek moest daarom een nieuwe keuzelijst worden samengesteld met televisieprogramma’s die ten tijde van dit onderzoek door alle respondenten bekeken konden worden. De resultaten van het empirische onderzoek laten zien dat zowel de autochtone Nederlandse als de allochtone Marokkaanse, Turkse en Surinaamse jongens het allerliefst kijken naar voetbalwedstrijden en naar tekenfilms als Shin Chan. Ook meisjes kijken graag naar cartoons. Er blijkt echter wel een verschil te zijn in de voorkeur voor bepaalde tekenfilms tussen jongens en meisjes. Meisjes in de leeftijd van 10 tot 12 jaar kijken namelijk het liefst naar cartoons als Beugelbekkie en Totally Spies. In deze Amerikaanse series spelen meisjes de hoofdrol. Jongens tonen echter meer belangstelling voor cartoons met mannelijke hoofdrolspelers, zoals Shin Chan en What’s with Andy. Kennelijk vinden kinderen het prettig als ze zich met de hoofdpersoon kunnen identificeren. De serie Saved by the Bell is verreweg het populairst bij zowel jongens als meisjes in de leeftijd van 10 tot 12 jaar. Deze Amerikaanse serie is waarschijnlijk aantrekkelijk voor alle kinderen aangezien het verhaal
67
zich afspeelt op een middelbare school. De personages zijn net iets ouder dan 12 jaar. De gesprekken die zij voeren en de problemen die zij hebben zijn dan ook heel herkenbaar voor kinderen in de leeftijd van 10 tot 12 jaar. Toch blijkt uit het huidige onderzoek dat meisjes tussen de 10 en de 12 jaar nog het allerliefst naar de Nederlandse soaps als ZOOP en GTST kijken. De enorme populariteit van de nationale soaps laat zien dat zowel allochtone als autochtone meisjes geïnteresseerd zijn in programma’s die in Nederland gemaakt zijn. Daarnaast hebben zij blijkbaar de behoefte aan narratieve programma’s die de maatschappij waarin zij leven weerspiegelen. Het is opvallend dat de meeste lievelingsprogramma’s van kinderen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar te zien zijn op de commerciële jeugdzenders. Kennelijk kijken kinderen van deze leeftijd graag naar programma’s die speciaal gemaakt zijn voor kinderen. Dit resultaat spreekt de eerdere verwachtingen tegen. Eastman & Liss en Valkenburg (2002) beweerden namelijk dat de programmavoorkeuren
van
kinderen
van
deze
leeftijd
voornamelijk
gericht
zijn
op
televisieprogramma’s die eigenlijk bedoeld zijn voor volwassenen. Uit het huidige onderzoek blijkt verder dat er wel weinig belangstelling is voor de kinderprogramma’s van de publieke jeugdomroep Z@ppelin. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat deze jeugdomroep zich voornamelijk richt op het produceren van informatieve en educatieve programma’s. Aangezien allochtone en autochtone kinderen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar liever naar tekenfilms kijken dan naar educatieve en informatieve programma’s, is Z@ppelin waarschijnlijk minder populair onder deze leeftijdsgroep.
5.3 Problemen, beperkingen en verder onderzoek Met behulp van het huidige onderzoek is geprobeerd om een zo objectief mogelijk beeld te krijgen van de programmavoorkeuren van allochtone en autochtone kinderen. Hoewel ervan uit wordt gegaan dat de huidige studie een belangrijke bijdrage heeft geleverd op het gebied van kindertelevisie, zijn er ook nog enkele problemen en beperkingen te bespreken. Allereerst moet er een kanttekening worden geplaatst bij de steekproef van het onderzoek. Het kan niet worden gegarandeerd dat de onderzoeksgroep representatief is voor alle allochtone kinderen in Nederland. Er zijn namelijk alleen Surinaamse, Turkse en Marokkaanse kinderen bij het onderzoek betrokken. Uiteraard zijn er nog veel meer allochtone groeperingen in Nederland zoals de Antillianen en de Chinezen, die niet in dit onderzoek zijn vertegenwoordigd. Zoals uit de huidige studie duidelijk werd zijn er ook veel verschillen tussen de diverse allochtone groeperingen onderling. Het is belangrijk dat in het vervolg meer rekening wordt gehouden met het onderscheid tussen diverse allochtone groeperingen. Op deze manier kan worden voorkomen dat al deze etnische groeperingen over één kam worden geschoren. Er kan tevens nog een kanttekening worden geplaatst bij de operationalisering van de rol van de ouders in het onderzoek. De relatie tussen de opvoeding en de programmavoorkeuren werd in de huidige studie voor het eerst onder de loep genomen. Met behulp van de survey is enerzijds nagegaan of allochtone en autochtone kinderen van hun ouders naar alle soorten programma’s mogen kijken. Anderzijds is onderzocht in hoeverre de kinderen zelf bepalen naar welke zenders en televisieprogramma’s zij kijken. Uit de resultaten werd duidelijk dat zowel allochtone als autochtone ouders geen invloed hebben op de programmaselectie van hun kinderen. Aan de hand van dit
68
resultaat
kan
echter
niet
worden
geconcludeerd
dat
ouders
geen
invloed
hebben
op
programmavoorkeuren van kinderen. Voor een vervolgonderzoek is het daarom van belang om niet alleen de kinderen, maar ook de ouders te betrekken. Daarbij is het aan te raden om tevens gebruik te maken van kwalitatieve onderzoeksmethoden. Door middel van diepte interviews met de ouders zou beter kunnen worden nagegaan in hoeverre de opvoeding bepalend is voor het kijkgedrag en de programmavoorkeuren van kinderen. Het zou interessant zijn om te onderzoeken welke regels allochtone en autochtone ouders opstellen voor het televisiekijken. Bovendien is het interessant om na te gaan in hoeverre de seksespecifieke opvoeding binnen allochtone gezinnen bepalend is voor de verschillende programmavoorkeuren van allochtone jongens en meisjes. Daarnaast is het ook aan te raden om de programmavoorkeuren van de ouders te bestuderen. Door hun programmavoorkeuren te vergelijken met die van de kinderen, zou de relatie tussen de opvoeding en de programmavoorkeuren van kinderen nog beter kunnen worden onderzocht.
5.4 Conclusie en aanbeveling Uit onderzoek blijkt dat allochtone en autochtone kinderen via de televisie elkaars cultuur beter kunnen leren begrijpen (Van der Aar, 2003). Ook wordt verondersteld dat als allochtone kinderen meer naar Nederlandse programma’s zullen kijken, ze de Nederlandse taal beter zullen leren begrijpen (Van Evra, 1990). Televisieprogramma’s kunnen op deze manier bijdragen tot een betere integratie van allochtonen in Nederland. Het is daarom belangrijk dat beleidsmedewerkers en programmamakers inspelen op de programmavoorkeuren van allochtone kinderen. Wanneer er een aantrekkelijker programma-aanbod zal zijn voor deze kinderen, zullen zij ook eerder geneigd zijn om naar de televisie te kijken. Er zijn dus genoeg redenen om het televisieaanbod beter af te stemmen op de wensen en voorkeuren van de allochtone groeperingen in Nederland. Nu is het natuurlijk belangrijk om te weten welke genres en televisieprogramma’s allochtone kinderen precies leuk vinden en waar beleidsmedewerkers en programmamakers op kunnen letten. De resultaten van het huidige onderzoek laten zien dat Marokkaanse kinderen vergeleken met de andere etnische groepen graag naar nieuwsprogramma’s kijken. Kennelijk biedt het nieuws voor Marokkaanse kinderen interessantere informatie dan voor de andere allochtone groepen. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de Marokkaanse gemeenschap de laatste tijd regelmatig in de nieuwsuitzendingen wordt besproken. Het is echter van belang dat ook andere allochtone kinderen gestimuleerd worden om op de hoogte te zijn van de actuele gebeurtenissen in binnen en buitenland. Het is daarom aan te raden om in nieuwsprogramma’s meer onderwerpen over de Turkse en Surinaamse allochtonen te verwerken. Als Turkse en Surinaamse kinderen zich meer betrokken zullen voelen bij het nieuws, zullen zij waarschijnlijk ook meer geïnteresseerd raken in maatschappelijke ontwikkelingen. De resultaten van de huidige studie laten zien dat de spreektaal die thuis door de kinderen het meest wordt gesproken invloed heeft op de voorkeur voor buitenlandstalige programma’s. De Turkse en de Marokkaanse kinderen die thuis Nederlands spreken, kijken minder graag naar buitenlandstalige programma’s dan Turkse en Marokkaanse kinderen die met hun ouders Turks of
69
Marokkaans spreken. Ook al kijken deze allochtone kinderen over het algemeen graag naar buitenlandstalige programma’s, toch kan worden geconcludeerd dat de Turkse, Marokkaanse en Surinaamse kinderen die in Nederland wonen hoofdzakelijk Nederlands georiënteerd zijn wat betreft hun programmavoorkeuren. In het huidige onderzoek is niet alleen aandacht besteed aan de verschillen tussen allochtone en autochtone kinderen, ook het verschil tussen de programmavoorkeuren van jongens en meisjes is onderzocht. Uit de studie blijkt dat jongens het allerliefst naar sportprogramma’s kijken. Dit onderzoeksresultaat is des te opvallender aangezien er helemaal niet zoveel sportprogramma’s op de Nederlandse televisie te zien zijn. Het huidige onderzoek heeft ook uitgewezen dat kinderen het meest naar de commerciële jeugdzenders kijken, maar op deze zenders worden al helemaal geen sportprogramma’s vertoond. Kennelijk zijn de programmavoorkeuren van kinderen niet per definitie afhankelijk van de zenders die zij het meest kijken. Het is aan te raden om meer sportprogramma’s te ontwikkelen en uit te zenden. Door naar sportprogramma’s te kijken kunnen kinderen gestimuleerd worden om zelf meer aan sport en dus aan lichaamsbeweging te gaan doen. De commerciële jeugdzenders zouden bijvoorbeeld voetbalwedstrijden van de pupillen van de bekende Nederlandse voetbalclubs uit kunnen zenden. Daarnaast zouden ze ook aandacht kunnen besteden aan de jeugdkampioenschappen van andere sporten. Uit het enquête-onderzoek blijkt dat meisjes de meeste waarde hechten aan soaps. Zowel op de commerciële als de publieke zenders is dit genre ruim vertegenwoordigd. Afgelopen jaar is er zelfs een Nederlandse soap speciaal voor kinderen ontwikkeld, genaamd ZOOP. Deze soap, die in 2004 de Kinderkast-prijs17 won, blijkt aan de hand van het huidige onderzoek eveneens het favoriete televisieprogramma te zijn van meisjes. Dit komt waarschijnlijk doordat de serie op het juiste niveau is qua inhoud en taalgebruik: de onderwerpen zijn niet te kinderachtig en ook niet te volwassen. Het is duidelijk dat deze formule goed aanslaat bij zowel allochtone als autochtone meisjes. Het is aan te bevelen om meer van dit soort programma’s voor kinderen te maken. Dergelijke programma’s zouden gebruikt kunnen worden om maatschappelijke problemen aan de kaak te stellen die betrekking hebben op de multiculturele samenleving. Bovendien zouden kinderen via een dergelijk programma op een speelse wijze meer over andere culturen te weten komen. Zodoende zouden ze meer begrip en respect kunnen krijgen voor andere etnische groeperingen. Er zijn ook nog een paar opvallende overeenkomsten tussen allochtone en autochtone jongens en meisjes. Tekenfilms blijken bij alle kinderen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar enorm geliefd zijn. Dit verklaart waarom de commerciële jeugdzenders bij deze doelgroep zo populair zijn: op deze zenders worden namelijk hoofdzakelijk cartoons vertoond. Aangezien de tekenfilms die op deze zenders worden vertoond bijna allemaal uit Amerika en Japan komen, reflecteren zij logischerwijs de Amerikaanse en de Japanse maatschappij. Het lijkt zinvol om meer Nederlandse tekenfilms te produceren, zodat de Nederlandse allochtone en autochtone kinderen meer in aanraking kunnen komen met onderwerpen die dichter bij hen staan. In plaats van alleen 'lichte' tekenfilms uit te zenden, zouden de zenders ook kunnen overwegen om meer gebruik te maken van andere genres. Men zou
17
http://www.kinderkast.nl
70
bijvoorbeeld kunnen denken aan informatieve tekenfilms. Op deze manier is het mogelijk om kinderen meer voor educatieve en serieuzere onderwerpen te enthousiasmeren.
71
Bibilografie Literatuurlijst Aar, M. van der. (2003). Vriendschap tussen twee culturen: een kwalitatief onderzoek naar de betekenis van de NPS-serie Dunya & Desie in de multiculturele samenleving. Doctoraalscriptie, Communicatiewetenschap, Universiteit Amsterdam. Astington, J. W. (1993). The child’s discovery of the mind. Cambridge: Harvard University Press. Baardwijk, C., Dragt, E., Peeters, A., Vierkant, P. (2002). Mediagebruik etnische publieksgroepen. Hilversum: Nederlandse Programma Stichting. Blumler, G. J., & Katz, E. (Eds) (1974). The uses of mass communications: current perspectives on gratification research (3rd vol.). Beverly Hills: Sage publications. Boer, D. J. den., Bouwman, H., Frissen, V., & Houben, M. (1994). Methodologie en statistiek voor communicatie-onderzoek. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Bower, R. T. (1973). Television and the public. New York: Holt. Brown, E. M. (1994). Soap opera and women's talk. London: Sage publications. Comstock, G., & Cobbey, R. E. (1979). Television and the children of ethnic minorities. In L.G. Berry & C. Mitchell-Kernan, Television and the socialisation of the minority child (245-259). New York: New York Academic Press. Couwenbergh, C., & Couwenbergh-Soeterboek, N. (2003). Cultuurparticipatie. Doctoraalscriptie, Algemene Sociale Wetenschappen, Universiteit Utrecht. Eastman, H. A., & Liss, M. B. (1980). Television preferences of children from four parts of the U.S. Journalism Quarterly, 57(3), 488-491. Eastman, H. A, & Liss, M. B. (1980). Etnicity and children’s preferences. Journalism Quarterly, 57(2), 277-280. Eldering, L. (2003). Cultuur en opvoeding: Interculturele pedagogiek vanuit ecologisch perspectief. Rotterdam: Lemniscaat.
72
Evra, J. van. (1990). Television and child development. New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates. Freeling, M. (2003). Zie jij wat ik zie? Kindertelevisie! Een onderzoek naar het verschil in kijkgedrag tussen allochtone en autochtone kinderen. Doctoraalscriptie, Communicatiewetenschap, Katholieke Universiteit Nijmegen. Garitaonandia, C., Juaristi, P., & Oleaga, J. (2000). Media genres and content preferences. In S. Livingstone & Moira Bovill (Eds.). Children and their changing media environment: A European comparative study. New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates. Greenberg, B. S. (1974). Gratifications of television viewing and their correlates for British children. In J. G. Blumler & E. Katz (Eds.). The uses of mass communications: Current perspectives on gratifications research (71-92). Beverly Hills: Sage publications. Gunter, B. (1985). Determinants of television viewing preferences. In D. Zillmann & J. Bryant (Eds.), Selective exposure to communication (93-112). Hillsdale, NJ: Erlbaum. Hart, H. ‘t., Dijk, J. van., Goede, M. de., Jansen, W., & Teunissen, J. (1998). Onderzoeksmethoden (3rd ed.). Amsterdam: Boom. Kilborn, R. (1992). Television soaps. London: B. T. Batsford. Lensink, S. (2001). Kindertelevisie, commercie en internet. In G. Van der Wal (Ed.), Kleine mensen, grote zaken: Kindertelevisie commercie en internet. Amsterdam: L.J. Veen. Mije, M. van der. (2002). Een onderzoek naar de multiculturele aspecten in kindertelevisie bij de publieke omroepen. Doctoraalscriptie, Theater,- Film en Televisiewetenschappen, Universiteit Utrecht. Nikken, P., Voort, A. H. T. van der., & Bochove, E. van. (1996). Maternal quality standards for children’s television programs. Journal of Educational Media, 22, 41-54. Nikken, P., & Voort, A. H. T. van der. (1997). Children’s view on quality standards for children’s television programs. Journal of educational media, 23(2-3), 169-188. Nikken, P. (2003). Twelve years of Dutch children's television. European Journal of Communication Research, 28, 33-52. Nuhoff, E. (2002). Welk cijfer geef jij het jeugdjournaal? Allochtone kinderen en hun waardering voor het
NOS
Jeugdjournaal;
een
receptie
onderzoek.
Televisiewetenschap, Universiteit Utrecht.
73
Doctoraalscriptie,
Theater,-
Film
en
Pingree, S. (1986). Children’s activity and television comprehensibility. Communication Research, 13(2), 239-256. Snoek, J., & Bouwman, H. (1995). Wat kinderen leuk vinden aan tekenfilms. Massacommunicatie, 22, 283-296. Tennekes, J. (1994). Cultuur en handelen: perspectieven voor een antropologische cultuurtheorie. Antropologische verkenningen, 18 (1), 2-14. Valkenburg, P. M., & Janssen, S. C. (1999). What do children value in entertainment programs? A cross cultural investigation. Journal of Communication, 49(2), 3-19. Valkenburg, P. (2002). Beeldschermkinderen: Theorieën over kind en media. Amsterdam: Boom. Veldkamp BV. (1997). Tijdsbesteding en mediagedrag allochtone jeugd. Amsterdam: Veldkamp BV. Verheggen, P. P., & Spangenberg, F. (2001). Nieuwe Nederlanders: Etnomarketing voor diversiteitsbeleid. Alphen aan de Rijn: Samson. Vocht, A. de. (2004). Basishandboek SPSS 12 voor Windows. Utrecht: Bijleveld Press Zillmann, D., & Bryant, J. (1985). Affect, mood, and emotion as determinants of selective exposure. In D. Zillmann & J. Bryant (Eds.), Selective exposure to communication (pp. 157-189). Hillsdale, NJ: Erlbaum. Zohoori, A. R. (1988). A cross-cultural analysis of children’s television use. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 23, 105-113.
Internetbronnen http://statline.cbs.nl/StatWeb/table.asp: Website van het Centraal Bureau Statistiek Nederland. http://www.jeugdenmedia.nl: Site over jeugd en media van Nederlands Instituut voor Zorg & Welzijn. http://www.kinderkast.nl: Jongerensite van het Nederlands Instituut voor Zorg & Welzijn. http://portal.omroep.nl/zappouders: Website van de jeugdomroep Z@ppelin voor ouders.
74
Contactpersonen Tijdens het onderzoek is er contact gezocht met diverse personen. Met sommige deskundigen heeft er een persoonlijk gesprek plaatsgevonden, met anderen is er alleen telefonisch of schriftelijk contact geweest. Susan Bink werkt bij Miramedia in Utrecht op de afdeling Communicatie & Informatie. De organisatie Mira Media vormt een schakel die de media verbindt met allerlei aspecten van de multiculturele samenleving. Telefonisch contact op 9 juli 2004. Nezha Bouanani coördineert de afdeling Jeugd, op het ministerie van Onderwijs, Cultuur & Wetenschap in Den Haag. Schriftelijk contact op 7 juli 2004. Drs. Mariska Freeling deed in opdracht van de publieke omroep Z@ppelin onderzoek naar het kijkgedrag van allochtone en autochtone kinderen. Persoonlijk contact op 16 juli 2004 Freek Ingenhoez van het Ministerie Onderwijs Cultuur & Wetenschap in Den Haag. Ingenhoez is gespecialiseerd op het gebied van media en minderheden. Telefonisch contact op 8 juli 2004 Nikki Lancee werkzaam op de afdeling communicatie van de televisiezender Fox Kids. Telefonisch contact op 16 juli 2004. Drs. Frederike Lems is pedagoge en afgestudeerd in de relatie kinderen en media. Persoonlijk contact op 22 september 2004. Dr. Peter Nikken werkt bij het Expertisecentrum Jeugd & Media/ NIZW Jeugd te Utrecht. Psycholoog P. Nikken heeft zich in de loop der jaren gespecialiseerd in het mediagebruik van kinderen in Nederland. Persoonlijk contact op 11 juni 2004. Marjan den Oude van de NPS, heeft zich gespecialiseerd in de Kijk – en Luisteronderzoeken van de publieke omroepen. Telefonisch contact op 5 juli 2004. Drs. Yolanda Schothorst van Veldkamp BV te Amsterdam. Zij is sociaal-geograaf en heeft in opdracht van de overheid onderzoek gedaan naar het kijkgedrag van etnische groepen en naar het mediabeeld van allochtone kinderen. Persoonlijk contact op 14 juni 2004. Cathy Spierenburg is directeur van de overkoepelende jeugdomroep Z@ppelin. Spierenburg verzorgt daarnaast ook de netcoördinatie van deze omroep. Schriftelijk contact op 15 september 2004.
75
Bijlagen Bijlage 1: Brief aan basisscholen voor toestemming survey Ilonka Kupecz Vleutenseweg 405 3532 HJ Utrecht
Utrecht, 20-09-2004 Betreft: Onderzoek naar de programmavoorkeuren van kinderen. Geachte leerkrachten van groep 7 en groep 8, Momenteel ben ik bezig met een onderzoek aan de Universiteit Utrecht. Middels deze brief zou ik u vriendelijk willen vragen uw medewerking te verlenen aan dit onderzoek. In de studie wordt nauwkeurig onderzocht in hoeverre de culturele achtergrond van een kind invloed heeft op zijn of haar programmavoorkeuren. Daarbij zullen de voorkeuren van allochtone kinderen worden vergeleken met die van autochtone kinderen. Er wordt verondersteld dat als allochtone kinderen meer naar de Nederlandse televisiezenders zullen kijken, ze de Nederlandse taal en de Nederlandse cultuur beter zullen leren begrijpen. Het is daarom van maatschappelijk belang dat dit onderzoek wordt uitgevoerd. De programmavoorkeuren zullen met behulp van een enquête worden geanalyseerd. Het feit dat er op uw school niet alleen autochtone maar ook allochtone kinderen zitten, maakt uw school zeer geschikt voor dit onderzoek. Ik zou daarom graag uw toestemming willen vragen voor het persoonlijk afnemen van de enquête bij de kinderen uit groep 7 en groep 8 van uw school. Het invullen van de vragenlijsten zal per klas een half uurtje in beslag nemen. Na afloop van de enquête zal ik kort in gesprek gaan met uw leerlingen over het onderwerp van de studie. Ik zou het zeer op prijs stellen als uw school mee zou willen werken aan dit onderzoek. Aangezien de uitvoering van de enquête eind september en begin oktober 2004 zal moeten plaatsvinden, zou ik het liefst in deze periode bij u op school langskomen. Als het onderzoek voltooid is, zal ik desgewenst een samenvatting met de resultaten van de studie naar u opsturen. Ik zal binnenkort telefonisch contact met u opnemen om te bespreken of ik bij u op school langs kan komen. Met vriendelijke groeten,
Ilonka Kupecz Tel: 030-2940011 Voor meer informatie kunt u tevens contact opnemen met Dr. F. Hakemulder. Tel: 030-2536109 Email:
[email protected]
76
Bijlage 2: De schriftelijke enquête Hoi! Mijn naam is Ilonka Kupecz. Ik wil je graag wat vragen stellen, want ik ben heel benieuwd naar wat voor een soort televisieprogramma’s jij het liefst kijkt. Het is belangrijk dat je serieus antwoord geeft op alle vragen. Lees daarom elke vraag eerst goed door en geef daarna pas je antwoord. Succes met invullen! ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Er komen nu eerst een paar algemene vragen. Schrijf je antwoord op de stippellijntjes of kruis één hokje aan.
1. Wat is je voornaam en achternaam? …………………………………………………………………………….. 2. Ben je een jongen of een meisje? □ Jongen □ Meisje 3. Hoe oud ben je? ………. jaar 4. In welk land ben jij geboren? Ik ben geboren in.................................................................................................
5. Uit welk land komen jouw ouders? Mijn vader komt uit……………………………………………………………………. Mijn moeder komt uit………………………………………………………………….
6. Welke taal spreek je thuis het meest? Ik spreek thuis meestal………………………………………....................................
77
De volgende vragen gaan over televisiekijken. Lees voordat je de vraag beantwoordt eerst de aanwijzingen goed door!
7. Hoeveel dagen per week kijk jij ongeveer televisie? Vul op het stippellijntje het aantal dagen in. Per week kijk ik ongeveer ………….. dagen televisie.
8. Hoeveel uur heb jij gisteren ongeveer televisie gekeken? Vul op het stippellijntje het aantal uren in. Gisteren heb ik ongeveer ………….. uur televisie gekeken.
9. Mag jij thuis naar alle televisieprogramma’s kijken? Kruis één hokje aan of vul iets anders in op het stippellijntje. □ ja, ik mag naar alles kijken □ nee, ik mag niet naar enge, griezelige dingen kijken □ nee, ik mag niet naar vloekende, scheldende mensen kijken □ nee, ik mag niet naar programma’s met blote mensen kijken □ nee, ik mag niet naar geweld op televisie kijken □ iets anders, namelijk; ……………………………………………………………………………..
10. Als je televisie gaat kijken, hoe bepaal je dan meestal waar je naar gaat kijken? Kruis één hokje aan of vul iets anders in op het stippellijntje. □ ik zap met de afstandsbediening en kom toevallig iets tegen □ mijn vader of moeder zegt waar ik naar kan kijken □ ik heb het gehoord van vrienden of vriendinnen □ ik zoek het van te voren op □ iets anders, namelijk; ……………………………………………………………………………..
78
11. Wat is voor jou de belangrijkste reden om televisie te kijken? Kruis één hokje aan of vul iets anders in op het stippellijntje. □ ik word er rustig van □ ik kan er wat van leren □ ik heb dan het gevoel dat ik niet alleen ben □ het geeft mij iets te doen als ik mij verveel □ iets anders, namelijk:…………………………………………………………………………
12. Naar welke televisiezenders kijk jij het meest? Kruis één hokje aan of vul iets anders in op het stippellijntje. □ RTL4, SBS6, Yorin, Net 5 □ Fox Kids, Z@ppelin, Nickelodeon □ MTV en TMF □ iets anders, namelijk:……………………………………………
13. Naar wat voor een soort programma’s kijk je het allerliefst? Kruis één hokje aan of vul iets anders in op het stippellijntje. □ grappige programma’s (bijvoorbeeld America’s funniest homevideos, The Nanny) □ spannende programma’s (bijvoorbeeld Charmed, Buffy the vampire slayer) □ leerzame programma’s (bijvoorbeeld Het Klokhuis, Het Jeugdjournaal) □ mooie programma’s (bijvoorbeeld een tekenfilm die mooi is getekend) □ iets anders, namelijk;…………………………………………………………......
79
14. Hoe leuk vind jij de volgende programma’s? Onder de soort programma’s zie je steeds een paar voorbeelden. Zet telkens een rondje om één van de vijf cijfers. Hieronder zie je wat elk cijfertje betekent. [1] = ik vind het helemaal niet leuk [2] = ik vind het niet leuk [3] = ik weet het niet [4] = ik vind het leuk [5] = ik vind het heel leuk
helemaal niet leuk ● Nieuwsprogramma’s
heel leuk
[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
(Het jeugdjournaal, het nieuws)
● Sportprogramma’s (Studio Sport, voetbal)
● Programma’s over dieren en natuur (Alle dieren tellen mee, WNF-Ranger Report)
● Informatieve programma’s (Het Klokhuis, Willem Wever, documentaires)
● Soaps (Goede tijden, slechte tijden, ZOOP)
● TV-series (The Nanny, Sabrina, The Cosby show)
● Televisieshows (All you need is love, RTL Boulevard)
● Jeugdprogramma’s (Naar de brugklas, BUYA, Dunya & Desie)
● Spelletjesprogramma’s (Get the picture, Achmea kennisquiz)
● Politie- of actieseries (Baantjer, Angel, CSI: Miami)
● Tekenfilms (Beugelbekkie, Pokémon)
● Praatprogramma’s/ talkshows (Oprah Winfery show, Mirakel, Dr. Phil)
● Marokkaans - of Turkstalige programma’s
(bijv. programma’s van de Nederlandse Moslim Omroep)
80
15. Wat zijn jouw favoriete televisieprogramma’s? Kruis eerst jouw meest favoriete programma aan en schrijf er een 1 voor, kies daarna je tweede lievelingsprogramma aan en zet daar een 2 voor. Kruis tot slot jouw derde favoriete programma aan en schrijf daar het cijfer 3 voor. Als jouw favoriete programma er niet bij staat, schrijf deze dan op bij het allerlaatste hokje.
□ Sabrina □ Saved by the bell □ Man bijt hond □ BUYA □ Star Trek: Voyager □ Friends □ Pokémon □ ONM (Onderweg naar morgen) □ The Nanny □ Dunya & Desie □ Shin Chan □ Expeditie Robinson □ Het Klokhuis □ Voetbal □ Beugelbekkie □ GTST (Goede Tijden, slechte tijden) □ Gilmore girls □ Angel □ Punk’d □ Studio Sport □ Tom & Jerry □ The Cosby show □ Oprah Winfey show □ Charmed □ Villa Achterwerk □ Het Jeugdjournaal □ ZOOP □ Roseanne □ BlinQ □ TMF Ringtone top 10 □ As the world turns □ Buffy the vampire slayer □ Totally spies □ CSI: Miami □ What’s with Andy □ iets anders namelijk:……………………………………………
Heel erg bedankt voor het invullen van deze vragenlijst!
81
82