SLT 110
10.04 H
Bedieningshandleiding 50452077 10.04
24V-1 00A
e
ERROR
STOP
4163*nl
Inhoud
Inhoudsopgave 1
Algemeen ......................................................................................................................... 4
1.1
Doel van de bedieningshandleiding .............................................................................................4
1.2
Aanwijzingen betreffende auteurs- en octrooirecht ...................................................................5
2
Veiligheid ......................................................................................................................... 5
2.1
Algemeen.........................................................................................................................................5
2.2
Aanwijzingen voor borden en symbolen .....................................................................................6
2.3
Personeelskwalificatie ...................................................................................................................6 2.3.1 In de commerciële inzet .........................................................................................................6
2.4
Reglementair gebruik.....................................................................................................................6
2.5
Veiligheidsaanwijzingen voor opstelling en installatie ..............................................................6
2.6
Veiligheidsaanwijzingen voor bedrijf en bediening....................................................................6
2.7
Veiligheidsaanwijzingen voor het opheffen van de storing en onderhoud..............................6
3
Productopgaven.............................................................................................................. 6
3.1
Beschrijving van het product en de functie daarvan..................................................................6
3.2
Typeaanduiding ..............................................................................................................................6
3.3
Beschrijving van de accessoires en hun functie ........................................................................6 3.3.1 Aquamatik / watermaakvulsysteem (optioneel) .....................................................................6
3.4
Restrisico ........................................................................................................................................6
3.5
Beschrijving van de beveiligingsinrichtingen .............................................................................6
3.6
Markeringen en borden aan het laadapparaat.............................................................................6
4
Transport, behandeling en opslag ................................................................................ 6
5
Opstelling / installatie / inbedrijfname .......................................................................... 6
5.1
Leveringomvang.............................................................................................................................6
5.2
Vereisten aan de plaats van inzet:................................................................................................6
5.3
Netaansluiting en netzekeringen ..................................................................................................6
5.4
Opstelling en installatie .................................................................................................................6 5.4.1 Aquamatik-aansluiting ............................................................................................................6
5.5
Eerste inbedrijfstelling en functietest ..........................................................................................6
6
Bediening......................................................................................................................... 6
10.09.04 – Ga
2/31
4163*nl
Inhoud
6.1
Beschrijving van de bedienings- en indicatie-eenheid ..............................................................6 6.1.1 Betekenis van de LED's .........................................................................................................6 6.1.2 Betekenis van de schakelaar .................................................................................................6
6.2
Laadapparaat aan het elektriciteitsnet aansluiten ......................................................................6
6.3
Batterij aansluiten ..........................................................................................................................6
6.4
Laadproces start automatisch ......................................................................................................6
6.5
Laadproces onderbreken...............................................................................................................6
6.6
Laadproces eindigt automatisch - compensatielading ..............................................................6
6.7
Storingen en storingsmeldingen ..................................................................................................6 6.7.1 Onderbrekende storingen ......................................................................................................6 6.7.2 Niet onderbrekende storingen................................................................................................6
7
Onderhoud....................................................................................................................... 6
7.1
Reiniging, inspectie en onderhoud ..............................................................................................6
7.2
Reserve onderdelen .......................................................................................................................6
8
Milieuverantwoordelijke verwijdering ........................................................................... 6
10.09.04 – Ga
3/31
4163*nl
Algemeen
1
Algemeen
1.1
Doel van de bedieningshandleiding Deze bedieningshandleiding moet er toe dienen, de bediening van het laadapparaat SLT 110 volgens de voorschriften en op veilige wijze mogelijk te maken. SLT 110 wordt in het volgende kort als laadapparaat aangeduid. De voor u liggende bedieningshandleiding bevat de nodige informatie, die voor de bediening volgens de voorschriften van het laadapparaat noodzakelijk zijn. Om een bediening volgens de voorschriften en op veilige wijze van het laadapparaat mogelijk te maken, moet u deze handleiding uitgebreid lezen en alle informatie die het bevat in acht nemen. Het opmerkzame lezen en het in acht nemen van de bedieningshandleiding helpt • gevaren te vermijden, • uitvaltijden te verminderen, • de betrouwbaarheid en de levensduur van het laadapparaat te verhogen. De bedieningshandleiding moet altijd beschikbaar zijn en moet in de buurt van het laadapparaat binnen handbereik bewaard worden. De bedieningshandleiding moet door iedereen gelezen en gebruikt worden, aan wie de bedieningsprocessen aan het laadapparaat: • voor het transport, • voor opstelling en installatie, • voor de bediening, • voor het onderhoud alsmede • voor de demontage opgedragen zijn. Voordat het laadapparaat voor de eerste keer ingeschakeld wordt, moeten alle hoofdstukken van deze bedieningshandleiding opmerkzaam gelezen worden. In de bedrijfsmatige inzet moeten naast de bedieningshandleiding de op de plaats van inzet: resp. gebruiksland geldende bindende richtlijnen, normen en wetten voor veilig en vakkundig werken in acht genomen worden.
10.09.04 – Ga
4/31
4163*nl
Veiligheid
Verdergaande informatie, die boven deze bedieningshandleiding uit gaat, leveren vaklieden van de fabrikant resp. leverancier. 1.2
Aanwijzingen betreffende auteurs- en octrooirecht Deze bedieningshandleiding dient vertrouwelijk behandeld te worden. Deze mag alleen aan bevoegde personen toegankelijk gemaakt worden. Inzage aan derden mag alleen met uitdrukkelijke schriftlelijke toestemming van de fabrikant gebeuren. Alle documenten zijn in de zin van de wet op de auteursrechten beschermd. Het doorgeven alsmede de vermenigvuldiging van documenten, ook als uittreksel, alsmede een gebruik en mededeling van de inhoud daarvan zijn niet toegestaan, voorzover dit niet uitdrukkelijk is toegestaan. Handelingen in strijd hiermee zijn strafbar en verplichten tot een schadevergoeding. Alle rechten tot het uitoefenen van commerciële auteursrechten zijn voorbehouden aan de fabrikant.
2
Veiligheid
2.1
Algemeen De bedieningshandleiding is een wezenlijk bestanddeel van het laadapparaat. De exploitant draagt er zorg voor, dat de bedieningshandleiding voortdurend bij het laadapparaat beschikbaar is, en dat het bedieningspersoneel deze richtlijnen ter kennis neemt. De bedieningshandleiding moet door de exploitant met bedieningsaanwijzingen op grond van bestaande nationale voorschriften ter voorkoming van ongevallen en voor milieubescherming aangevuld worden, inclusief de informatie betreffende toezichts- en medeplichtigheid bij het rekening houden van bijzonderheden aangaande de bediening, bv. wat betreft de werkorganisatie, werkprocessen en het ingezette personeel. Naast de bedieningshandleiding en de in het gebruikersland en aan de plaats van inzet geldende bindende regelingen ter voorkoming van ongevallen moeten ook de erkende vaktechnische regels voor veilig- en vakkundig werken in acht nemen genomen worden.
10.09.04 – Ga
5/31
4163*nl
Veiligheid
2.2
Aanwijzingen voor borden en symbolen Het laadapparaat wordt volgens de algemeen erkende regels en de actuele stand der technik gefabriceerd. Om het personeel voldoende veiligheid te garanderen, worden extra veiligheidsaanwijzingen gegeven. Alleen wanneer deze in acht genomen worden, is voldoende veiligheid bij de omgang met het laadapparaat gegarandeerd. Van tijd tot tijd is het noodzakelijk, bepaalde tekstdelen in het bijzonder naar voren te brengen. De dan gekenmerkte plaatsen hebben een verschillende betekenis:
Z
Aanwijzing! Aanwijzingen bevatten extra informatie, de u een veilige en efficiënte omgang met het laadapparaat vergemakkelijken.
10.09.04 – Ga
6/31
4163*nl
Veiligheid
M
Attentie! Deze waarschuwing wijst op mogelijke schade aan goederen, die door het niet aanhouden van voorzichtigheidsmaatregelen of door onvakkundige omgang ontstaan kan. Neem alle waarschuwingen en maatregelen in acht, die verhinderen dat schade aan het laadapparaat en aan andere goederen optreden. Gedraag u bijzonder voorzichtig!
F
Gevaar! Deze waarschuwing wijst op mogelijk letsel aan personen, die door het niet aanhouden van voorzichtigheidsmaatregelen of door onvakkundige omgang ontstaan kunnen. Neem alle waarschuwingen en maatregelen in acht, die verhinderen, dat u of derden schade of letsel oplopen. Gedraag u bijzonder voorzichtig!
2.3
Personeelskwalificatie Aan het laadapparaat mag alleen door gekwalificeerd vakkundig personeel gewerkt worden. De verantwoordelijkheden van het personeel voor de bediening en installatie/reparatie moeten duidelijk van elkaar gescheiden zijn. Gekwalificeerd vakkundig personeel in de zin van deze principiële aanwijzingen zijn personen, die met de opstelling, de installatie, de inbedrijfname, het bedrijf, het onderhoud, het buitengebruikstellen en de demontage vertrouwd zijn en die over de hiervoor benodigde kwalificaties beschikken. De installatie, De eerste inbedrijfstelling, het onderhoud en de demontage van het laadapparaat mogen alleen door gekwalificeerde en daartoe bevoegde elektriciens doorgevoerd worden. Bij getrainde elektriciens mag er van uitgegaan worden, dat de betreffende voorschriften van de plaatselijke energieleverancier, alsmede de veiligheidsaanwijzingen van de ongevallenverzekering (bv. BGV A2) en alle regels voor veilig en vakkundig werken (bv. DIN VDE 100 en IEC 664 of DIN VDE 0110) in acht genomen en aangehouden worden. De fabrikant wijst erop, dat voor schaden en bedrijfsstoringen die ontstaan door het niet in acht nemen van de bedieningshandleiding, de aansprakelijkheid niet door de fabrikant overgenomen wordt.
10.09.04 – Ga
7/31
4163*nl
Veiligheid
2.3.1
In de commerciële inzet
Wanneer het laadapparaat in het commerciële bereik wordt ingezet, geldt bovendien: –
De bediener moet door speciale trainingen of scholingen met het laadproces van loodaccumulatoren en het gebruik daarvan vertrouwd zijn.
–
2.4
Alleen personeel dat daartoe opdracht heeft mag er mee werken.
Reglementair gebruik Het laadapparaat SLT 110 is uitsluitend voor het laden van loodaccumulatoren bestemd. Er kunnen alleen de bij het laadapparaat passenden natte batterijen geladen worden. De voorschriften van de batterijfabrikant moeten in acht genomen en aangehouden worden! Voor alle andere accumulatoren en niet oplaadbare batterijen is het laadapparaat niet geschikt!
F
Gevaar voor verwondingen! Er bestaat de gevaar van zwaar persoonlijk letsel en schade aan goederen door: – – –
onvakkundige inzet of verkeerde bediening, ontoelaatbaar openen van het laadapparaat, verkeerde installatie of onvakkundig onderhoud en reparatie.
Alle opgavenvoor het gebruik volgens de voorschriften, voor het restrisico, voor de installatie, voor het bedrijf, alsmede voor het onderhoud, die in deze bedieningshandleiding aanwezig zijn, moeten daarom in acht genomen en aangehouden worden.
Het laadapparaat mag alleen voor de in deze bedieningshandleiding en in de technische beschrijving voorziene inzetgevallen en alleen met de met de fabrikant aanbevolen en toegelaten accessoires resp. onderdelen gebruikt worden. Een andere of daarboven uit gaand gebruik geldt als niet volgens de voorschriften. Voor mogelijke daaruit resulterende schaden is alleen de exploitant resp. gebruiker van het laadapparaat aansprakelijk.
10.09.04 – Ga
8/31
4163*nl
Veiligheid
De inbedrijfname van het laadapparaat is alleen bij aanhouden van de richtlijn voor elektromagnetische compatibiliteit (89/336/EWG) toegestaan. 2.5
Veiligheidsaanwijzingen voor opstelling en installatie Voor het begin van de installatie moet de leveringsomvang overeenkomstig de bijgevoegde afleveringspapieren op volledigheid worden gecontroleerd. Bij mogelijke manco's moet omgaand met de fabrikantcontact opgenomen worden. De plaats van opstelling moet bescherming tegen weersinvloeden bieden en droog en voldoende geventileerd zijn. De omgevingstemperaturen op de plaats van opstelling mogen niet lager zijn dan 0 °C en niet hoger dan 40 °C zijn. Een warmtestuwing aan het laadapparaat moet uitgesloten zijn. Het laadapparaat moet tegen ontoelaatbare belasting worden beschermd. In het bijzonder mogen bij transport en behandeling geen onderdelen beschadigd worden. Het aanraken van elektronische onderdelen moet vermeden worden. Het laadapparaat bevat elektrostatisch gevoelige onderdelen, de makkelijk door onvakkundige behandeling beschadigd kunnen worden. Elektrische onderdelen mogen niet mechanisch beschadigd of vernietigd worden. De elektrische installatie (leidingdoorsneden, zekeringen, aansluiten van de veiligheidsaarde) moet volgens de betreffende voorschriften uitgevoerd worden. Het aanhouden van de door de EMC-wet vereiste grenswaarden hangt sterk samen met de installatie en combinatie met andere apparaten alsmede met de plaats van inzet. Voor een EMC-compatibele installatie moeten alle opgaven voor afscherming, aarding, plaatsing van filters en leggen van leidingen in acht genomen worden. Voor de elektrische installatie moeten de capaciteitsopgaven op het typeplaatje met de capaciteitsgegevens van de netaansluitingen vergeleken worden. Het laadapparaat moet door een voor te schakelen netzekering tegen te hoge aanraakspanningen beveiligd worden. De netaansluitwaarden van het typeplaatje (spanning en frequentie) moeten aangehouden worden.
10.09.04 – Ga
9/31
4163*nl
Veiligheid
2.6
Veiligheidsaanwijzingen voor bedrijf en bediening Het laadapparaat mag alleen in technisch foutloze toestand alsmede volgens de voorschriften, veiligheids- en gevarenbewust onder inachtneming van deze bedieningshandleiding gebruikt worden. In het bijzonder storingen, die de veiligheid kunnen beïnvloeden, moeten direct verholpen worden. De opgaven op het typeplaatje over de toelaatbare batterijspanning moet voor het aansluiten van de laadkabel gecontroleerd en aangehouden worden. De juiste poolaansluiting van laadkabels en batterij moet gegarandeerd zijn. Bij veiligheidsrelevante wijzigingen van het laadapparaat resp. van het bedrijfsproces moet het laadapparaat direct stilgezet worden en de storing bij de verantwoordelijke plaats gemeld worden. Bij storingen van het elektriciteitsnet het laadapparaat direct uitschakelen.
2.7
Veiligheidsaanwijzingen voor het opheffen van de storing en onderhoud Voor het uitvoeren van onderhoudsmaatregelen mag alleen spanningsgeïsoleerd gereedschap gebruikt worden. Voor het begin van onderhouds- of reparatiewerkzaamheden moet het laadapparaat van de netspanning gescheiden worden. Bedrijfsmiddelen, waarmee vrijgeschakeld werd, moeten tegen onbedoeld of zelfstandig herinschakelen beveiligd worden. Indien nodig, moet door extra waarschuwingsborden tegen herinschakelen gewaarschuwd worden. Wanneer werkzaamheden aan spanningvoerende modules onvermijdbaar zijn, moet een tweede persoon aanwezig zijn, die in noodgevallen het laadapparaat kan uitschakelen of eerste-hulp-maatregelen kan inleiden. Alle vrijgeschakelde onderdelen eerst op spanningsvrijheid controleren, vervolgens aarden en kortsluiten alsmede naburige, onder spanning staande onderdelen isoleren. Aan het laadapparaat mogen geen wijzigingen, aan- en ombouwen, die de veiligheid zouden kunnen beïnvloeden uitgevoerd worden, zonder toestemming van de fabrikant! Dit geldt ook voor de inbouw en de instelling van veiligheidsinrichtingen: In het bijzonder moet er op gelet worden, dat afstanden, kruip- en luchtafstanden, niet verkleind worden. Tot inzet komende reserveonderdelen moeten aan de door de fabrikant vastgelegde technische vereisten voldoen. Dit is bij originele reserveonderdelen altijd gegarandeerd.
10.09.04 – Ga
10/31
4163*nl
Productopgaven
3
Productopgaven
3.1
Beschrijving van het product en de functie daarvan Het laadapparaat SLT 110 is uitsluitend bestemd voot het laden van lood natte batterijen. Het apparaat bevat een ongeregeld vermogensdeel, bestaande uit een strooiveldtransformator met een silicium-gelijkrichtbrug, microprocessorgestuurde laadelektronica met LED-indicatie en schakelaar. De individuele modules van het apparaat zijn in een stabiele staalplaatbehuizing ingebouwd. Voor de netaansluiting moet het laadapparaat met een netkabel en afhankelijk van de aansluiting met een netstekker zijn uitgerust. Afhankelijk van de eisen zijn de laadkabels met of zonder laadstekker uitgerust.
3.2
Typeaanduiding Het laadapparaat SLT 110 is in verscheidene uitvoeringen leverbaar. Hierna is daarom als voorbeeld een typeaanduiding (bv. B. voor een 24 Volt / 1 A laadapparaat) gecodeerd: type E 230 G 24/50 B-SLT 100 Apparaataanduiding – SLT 110 Nominale uitgangsstroom Nominale uitgangsspanning Type uitgangsstroom ‘G’ – gelijkstroom Nominale ingangsspanning Type ingangsstroom ‘E’ – enkelfasewisselstroom ‘D’ – driefasenwisselstroom (draaistroom)
De exacte technische gegevens zijn te vinden op het typeplaatje aan het laadapparaat alsmede in de opgaven van de technische gegevens in de appendix.
10.09.04 – Ga
11/31
4163*nl
Productopgaven
3.3
Beschrijving van de accessoires en hun functie
3.3.1
Aquamatik / watermaakvulsysteem (optioneel)
Wanneer het laadapparaat met de optie Aquamatik (watermaakvulsysteem) is uitgerust, kan een automatische watervulling in het laadapparaat aangesloten worden. Het betreffende relaiscontact is in het apparaat beschikbaar (schema aan de binnenzijde van de behuizing).
F
Gevaar voor verwondingen! Er bestaat de gevaar van zwaar persoonlijk letsel en schade aan goederen door levensgevaarlijke spanningen. De Aquamatikbesturing mag alleen door elektriciens aangesloten worden. Voor het openen van het laadapparaat moeten de verbindingen naar het elektriciteitsnet en naar de batterij gescheiden zijn.
De Aquamatik-besturing werkt als volgt: Na het bereiken van een spanning van 2,4 V/cel wordt het Aquamatik-contact gedurende 5 minuten ingeschakeld! 3.4
F
Restrisico Waarschuwing voor gevaarlijke elektrische spanning! Het laadapparaat is een elektrisch bedrijfsmiddel, dat spanningen en stromen voert, die voor mensen gevaarlijk zijn. Het laadapparaat mag daarom alleen door getrainde en geschoolde vakkrachten bediend worden. Het laadapparaat mag daarom alleen door gekwalificeerde elektriciens geïinstalleerd, geopend, gerepareerd en, indien nodig, gedemonteerd worden! In principe moet de netaansluiting en, indien nodig, het batterijcontact onderbroken worden, voordat ingrepen en werkzaamheden aan het laadapparaat uitgevoerd worden.
10.09.04 – Ga
12/31
4163*nl
Productopgaven
F
Explosiegevaar! Wanneer batterijen geladen worden, kunnen gassen vrijkomen, die mogelijk explosief zijn. Het werken met het laadapparaat is daarom alleen in voldoend beluchte ruimten toelaatbaar. Verwijder nooit de batterijaansluiting tijdens een laadproces. Want hierbij kunnen vonken ontstaan, die de laadgassen (knalgas) kunnen ontsteken.
M
Attentie! Wanneer een verkeerde batterij aan het laadapparaat wordt aangesloten, dan kan schade aan het laadapparaat en aan de batterij het gevolg zijn. Test altijd of het laadapparaat voor uw batterijtype is ingesteld. Neem in geval van twijfel contact op met de betreffende servicedienst van de exploitant.
M
Attentie! Wanneer batterijen geladen worden, kunnen bijtende zuurgassen ontstaan. Zuurgassen kunnen in elektrische apparaten kortsluitingen veroorzaken (brandgevaar) en onderdelen corroderen! Plaats daarom de batterijen altijd naast laadstations, zodat de opstijgende zuurgassen zich aan het plaats van inzet vrij kunnen verdelen (verdunnen) en kunnen ontwijken.
3.5
Beschrijving van de beveiligingsinrichtingen Het laadapparaat is volgens de erkende regels der techniek geconstrueerd en gebouwd. Bij een gebruik volgens de voorschriften bestaan daarom geen gevaren voor de veiligheid en gezondheid van het bedieningspersoneel of derden. Alle steldelen zijn eenduidig gemarkeerd. Alle spanningvoerende delen zijn van behuizingen, afdekkingen voorzien, die alleen met gereedschap losgemaakt kunnen worden. Alle kabels en stekkers zijn op de voorgeschreven wijze afgeschermd, resp. geaard. Het laadapparaat is volgens beschermklasse IP 21 ontworpen.
10.09.04 – Ga
13/31
4163*nl
Productopgaven
Alle elektrische, resp. elektronische onderdelen dragen het CE-kenmerk; alle noodzakelijke isolatieafstanden zijn aangehouden. Alle circuits zijn, voorzover nodig, met primaire- en secundaire zekeringen met gedefinieerde stroomsterkte en uitschakelkarakteristiek afgezekerd. 3.6
Markeringen en borden aan het laadapparaat Typeplaatje Baureihe Line
Typ Type
SLT 110
Baujahr Year of manufacture
Serien-Nr. Serial-No.
A3123456
Eingang Input
E230 / 8,7A / 50-60Hz
Zellenzahl/Typ Number of cells/type Batteriekapazität Battery Capacity
Hersteller Manufacturer
e
E230 G 24/50 B-SLT 110
12 Pb
2004
Schutzart Protection class
IP 21
Sicherung Fuse
10AT
Ausgang Output
Aan de achterzijde van de behuizing aangebracht.
24V/50A
440-550Ah / 12-14h 270-300Ah / 7,5-8,5h
Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany
öJ U N G H E IN R IC H Aanwijsbord bedieningshandleiding Boven op de kap van de behuizing aangebracht.
Opgave van de typecapaciteit Op de voorzijde van de behuizing aangebracht. (voorbeelapparaat:: 24 V / 50 A)
10.09.04 – Ga
14/31
4163*nl
Transport, behandeling en opslag
4
Transport, behandeling en opslag Het laadapparaat wordt in een kartonnen verpakking geleverd. Bij transport, behandeling en opslag moeten de op de kartonnen verpakking aangebrachte aanwijzingen in acht genomen worden:
Tegen weersinvloeden beschermen!
Breekbaar!
Boven!
10.09.04 – Ga
15/31
4163*nl
Opstelling / installatie / inbedrijfname
5
F
Opstelling / installatie / inbedrijfname Waarschuwing voor gevaarlijke elektrische spanning! Het laadapparaat is een elektrisch bedrijfsmiddel, dat spanningen en stromen voert, die voor mensen gevaarlijk zijn. Het laadapparaat mag daarom alleen door gekwalificeerde eletektriciens geïnstalleerd, geopend, gerepareerd en gedemonteerd worden! In principe moet de netaansluiting en, indien nodig, het batterijcontact onderbroeken worden, voordat ingrepen en werkzaamheden aan het laadapparaat uitgevoerd worden.
5.1
Leveringomvang De levering bestaat tenminste uit de volgende delen: –
laadapparaat met vooringesteld laadprogramma,
–
de aangesloten net- en batterijkabel,
–
de bedieningshandleiding,
–
het afleveringsbewijs.
Afhankelijk van de wens van de klant kan de leveringomvang en de uitvoering van het laadapparaat hiervan afwijken. In de bijgevoegde leveringspapieren (en in de opdrachtbevestiging) zijn verdergaande technische opgaven vastgelegd. • Controleer direct na de levering, of deze volledig en onbeschadigd is. • controleer aan de hand van het afleveringsbewijs en van het typeplaatje, of de gegevens overeenstemmen. • Neem in geval van manco's omgaand contact op met de fabrikant en indien nodig, met de transportonderneming. • Controleer het laadapparaat op losse schroefverbindingen e.d. Zet deze verbindingen indien nodig weer vast. 5.2
Vereisten aan de plaats van inzet: Het apparaat mag alleen in gesloten, vorstvrije en voldoend geventileerde ruimtes gebruikt worden:
10.09.04 – Ga
16/31
4163*nl
Opstelling / installatie / inbedrijfname
de plaats van opstelling moet zo gekozen worden, dat de ventilatieopeningen niet afgedekt worden en de koeluchtstroom niet behinderd wordt. Het apparaat mag niet in de nabijheid van verwarmingsradiatoren of andere warmtebronnen opgesteld worden. Bij de opstelling moet er verder op gelet worden, dat geen aggressieve gassen, bv. zuurnevel, geleidend stof etc. in het inwendige van het apparaat kunnen binnendringen. Het apparaat voldoet aan de beschermklasse IP 21. 5.3
Netaansluiting en netzekeringen Voor de werking van het laadapparaat is op de voorziene plaats van inzet een netaansluiting noodzakelijk. De netspanning en netfrequentie moeten voldoen aan de opgaven op het typeplaatje. De netaansluiting moet op de voorgeschreven wijze geaard zijn. Het apparaat moet volgens de plaatselijke voorschriften van de EVU tegen te hoge aanraakspanningen beschermen. • Schakel een netzekering overeenkomstig de volgende tabel voor: Nominale stroom
Netzekering
0
tot
6 A
6 A gL
6
tot
10 A
10 A gL
10
tot
14 A
16 A gL
14
tot
18 A
20 A gL
18
tot
23 A
25 A gL
23
tot
32 A
35 A gL
32
tot
45 A
50 A gL
45
tot
57 A
63 A gL
10.09.04 – Ga
Opmerking
Er kunnen eventueel smeltzekeringen gebruikt worden of zekeringsautomaten met D-karakteristiek volgens EN 60898.
17/31
4163*nl
Bediening
5.4
Opstelling en installatie
5.4.1
Aquamatik-aansluiting
F
Waarschuwing voor gevaarlijke elektrische spanning! Het laadapparaat is een elektrisch bedrijfsmiddel, dat spanningen en stromen voert, die voor mensen gevaarlijk zijn. Het laadapparaat mag daarom alleen door gekwalificeerde eletektriciens geïnstalleerd, geopend, gerepareerd en gedemonteerd worden! In principe moet de netaansluiting en, indien nodig, het batterijcontact te onderbroken worden, voordat ingrepen en werkzaamheden aan het laadapparaat uitgevoerd worden.
Bij een laadapparaat met Aquamatik-functie moet in het binnenste van het apparaat het relaiscontact aan de klem gelegd worden (zie schema in de binnenkant van de behuizing). Het contact is op 230 V AC / 50 Hz aangesloten en mag daarom alleen door elektriciens worden aangesloten. 5.5
Eerste inbedrijfstelling en functietest Na opstelling en installatie volgens de voorschriften moet het laadapparaat voor een functietest de eerste keer in bedrijf genomen worden: • Ga daarbij te werk, zoals in hoofdstuk 6 Bediening is beschreven.
6
Bediening Afhankelijk van de eisen is het laadapparaat voor het benodigde batterijtype af fabriek uitgerust: –
het benodigde laadprogramma werd vooringesteld,
–
de contacten (laadstekkertype) werden voor de betreffende batterijaansluiting ontworpen,
–
verdere optionele extra functies zijn geïntegreerd.
Daarom omvat het laadproces van een batterij voor de getrainde bediener doorgaans de volgende stappen: –
controleren, of laadapparaat en batterijtype bij elkaar passen,
–
laadapparaat aan het elektriciteitsnet aansluiten,
–
batterij aansluiten,
10.09.04 – Ga
18/31
4163*nl
Bediening
–
laadproces start automatisch,
–
laadproces eindigt automatisch,
–
batterijklemmen losmaken.
In de volgende alinea's zijn de individuele bedieningsstappen verder uitgelegd. Voor de eerste bediening van het laadapparaat moeten deze alinea's zorgvuldig gelezen worden. 6.1
Beschrijving van de bedienings- en indicatie-eenheid Op de voorzijde van het laadapparaat bevindt zich de volgende bedienings- en inidicatieeenheid met vier LED's en een schakelaar:
6.1.1
Betekenis van de LED's Symbool
Betekenis Laden
Kleur Uitleg Geel
knippert tijdens de laadstart gedurende circa. 5 seconden Brandt tijdens de hoofdlaadfase Brandt tijdens de nalaadfase Knippert tijdens de compensatielaadfase
Naladen compensatieladen
Geel
Laden beëindigd
Groen
Knippert samen met de brandende LED Laden, terwijl de sulfateringsblokkade de omschakeling op nalading blokkeert Brandt na beëindigde lading Brandt bij veiligheidsuitschakeling
ERROR
10.09.04 – Ga
Storing
Rood
19/31
Knippert: - snel bij gedwongen omschakeling op Nalading
4163*nl
Bediening
6.1.2
6.2
F
Betekenis van de schakelaar Symbool
Betekenis
Kleur
STOP
Aan/Uit
Groen
Uitleg Eén keer drukken om laadproces te onderbreken Eén keer drukken om laadproces weer te starten
Laadapparaat aan het elektriciteitsnet aansluiten Waarschuwing voor gevaarlijke elektrische spanning! Wanneer het laadapparaat zonder netstekker besteld is, moet het laadapparaat door een electricien aan het net aangesloten worden. Let er op, dat de waarden van de netvoeding overeenstemmen met de opgaven op het typeplaatje.
Wanneer het laadapparaat met een netstekker uitgerust is, dan de netstekker in de de netstekkerdoos steken. Het apparaat is NU bedrijfsgereed. 6.3
M
Batterij aansluiten
Attentie! Wanneer een verkeerde batterij aan het laadapparaat wordt aangesloten, kan schade aan het laadapparaat en aan de batterij het gevolg zijn. Test altijd, of het laadapparaat voor Uw batterijtype geschikt is. Neem in geval van twijfelcontact op met de verantwoordelijke servicedienst van de exploitant.
M
Attentie! Wanneer batterijen geladen worden, kunnen bijtende zuurgassen ontstaan. Zuurgassen kunnen in elektrische apparaten kortsluitingen veroorzaken (brandgevaar) en onderdelen corroderen! Plaats daarom de batterijen altijd naast laadstations, zodat de opstijgende zuurgassen zich aan het plaats van inzet vrij kunnen verdelen (verdunnen) en kunnen ontwijken.
10.09.04 – Ga
20/31
4163*nl
Bediening
F
Explosiegevaar! Er bestaat gevaar voor zwaar persoonlijk letsel en schade aan goederen, wanneer de batterij tijdens een lopend laadproces losgekoppeld wordt. De hierbij optredende vonken kunnen de gassen, die zich tijdens het laadproces vormen, ontsteken. Activeer altijd eerst de Aan/Uit-schakelaar, wanneer u het laadproces onderbreken moet. Pas daarna mag u de batterijkabel loskoppelen, resp. de laadstekker van de batterij lostrekken.
Hieronder wordt de batterijaansluiting met laadstekker beschreven. Denk er aan, dat met het aansluiten van de batterij het laadproces automatisch start. Lees daarom de volgende alinea's volledig door, voordat u de batterij aansluit. Sluit de batterij als volgt aan: • Steek de laadstekker in de bijbehorende bus van de batterijkabel. Daarna begint het automatische laadproces. 6.4
Laadproces start automatisch Het laadproces begint automatisch, wanneer –
het laadapparaat aan de netspanning aangesloten is,
–
de batterij met de juiste polen met het apparaat verbonden is,
–
de batterijspanning tenminste 1,6 V/cel bedraagt,
–
de Aan/Uit-schakelaar daarvoor niet bediend werd.
Na de aansluiting van de batterij, voert de laadelektronica gedurende circa. 5 seconden een functietest uit en de gele LED Laden knippert. Na succesvol afgesloten functietest start het laadproces en de LED Laden brandt. 6.5
Laadproces onderbreken Het werken van het laadapparaat verlangt geen onderbrekingen tijdens het laadproces. Echter door invloeden van buiten kan het noodzakelijk worden het laadproces te onderbreken. Let echter op het volgende:
10.09.04 – Ga
21/31
4163*nl
Bediening
F
Explosiegevaar! Er bestaat gevaar voor zwaar persoonlijk letsel en schade aan goederen, wanneer de batterij tijdens een lopend laadproces losgekoppeld wordt. De hierbij optredende vonken kunnen de gassen, die zich tijdens het laadproces vormen, ontsteken. Activeer altijd eerst de Aan/Uit-schakelaar, wanneer u het laadproces onderbreken moet. Pas daarna mag u de batterijkabel loskoppelen, resp. de laadstekker van de batterij lostrekken.
Het laadproces wordt onderbroken, wanneer de Aan/Uit-schakelaar op het bedieningsfront ingedrukt wordt • Druk één keer op de Aan/Uit-schakelaar. Alle LED's gaan uit. Het laadproces wordt voortgezet, zodra de Aan/Uit-schakelaar nogmaals ingedrukt wordt • Druk nogmaals op de Aan/Uit-schakelaar. De LED Laden resp. Naladen begint weer te branden.
Z
Aanwijzing! Bij een normale werking moet het laadproces niet voor het automatisch uitschakelen beëindigd worden. Een vroegtijdig uitschakelen voert tot een slechte lading van de batterij. Daardoor kan de beschikbare capaciteit de batterij verminderd worden.
10.09.04 – Ga
22/31
4163*nl
Bediening
6.6
Laadproces eindigt automatisch - compensatielading Het laadproces wordt automatisch beëindigd, wanneer het laadprogramma beëindigd is, d.w.z. de batterij opgeladen is. Dan brandt de LED Laden beëindigd. Wanneer de batterij aan het laadapparaat blijft aangesloten, dan start iedere 8,5 uur een compensatielading van telkens 16 minuten. Tijdens de inschakeltijd brandt de LED Laden beëindigd en de LED Naladen knippert. Wanneer de batterij nodig is, dan: • alle batterijaansluitingen verwijderen: laadstekker en, indien aanwezig, de Aquamatik-aansluiting. • Neem daarna de batterij uit de opstelling.
6.7
Storingen en storingsmeldingen Via de vier LED's van de bedienings- en indicatiefolie worden storingen en de toestand van het laadapparaat aangegeven. De storingsmeldingen worden in onderbrekende en niet-onderbrekende storingen onderverdeeld. De volgende hoofdstuk geven een overzicht over de mogelijke foutoorzaken en het verhelpen doorvan.
10.09.04 – Ga
23/31
4163*nl
Bediening
6.7.1
Onderbrekende storingen LED-indicatie Geen LED brandt
ERROR Geen LED brandt
Oorzaak
Controle/opheffen
Netspanning uitgevallen
Netspanning en netstekker controleren! Indien OK, service informeren.
Netbeveiliging trekt niet aan
Netbeveiliging of regelzekering defect, service informeren.
Laadschakelaar defect
Service informeren.
Batterij aangesloten, anders als hiervoor
Zie vorige punt.
Batterij heeft geen verbinding met het laadapparaat.
Laadkabel, laadstekker etc. controleren.
ERROR Geen LED brandt
GS-zekering is geactiveerd Service informeren.
ERROR Voorgeschakelde zekering geactiveerd. Indicatie willekeurig.
Transformator defect
Service informeren.
Inschakelstroomstoot van de transformators
Service informeren.
Batterij wordt niet volledig geladen (zuurgraad lager dan 1,26 kg/l). Indicatie willekeurig.
Spanningsafval aan de laadkabels te groot
Service informeren.
Gelijkrichter defect
Service informeren.
Netspanning te laag
Transformator door electricien volgens schema aan netspanning laten aanpassen (schema in de binnenkant van de behuizing)
Laadtijd overschreden
Batterij op celsluiting controleren.
De rode LED ERROR brandt. Het apparaat is na 16 uur uitgeschakeld
Batterijcapaciteit te groot voor het laadapparaat. Netspanning te laag (zie vorige punt).
ERROR
10.09.04 – Ga
De capaciteit van de batterij is te groot voor het laadapparaat (service informeren).
24/31
4163*nl
Bediening
LED-indicatie De rode LED ERROR brandt.
ERROR
De rode LED ERROR brandt.
ERROR
De rode LED ERROR brandt.
Oorzaak
Controle/opheffen
Laadstekker tijdens de lading er uit getrokken
Batterij opnieuw aansluiten of een nieuwe batterij met het laadapparaat verbinden.
Laadstroom te laag (<6% van de nominale stroom) of te hoog (>130% van de nominale stroom)
Transformator door electricien volgens schema aan netspanning laten aanpassen (schema in de behuizing)
Batterij buiten het tolerantiegebied (1,6 < U < 3,0 Volt per cel. Batterijspanning en uitgangsspanning van het laadapparaat stemmen niet overeen.
Passend laadapparaat gebruiken, batterij- en laadspanning moeten overeenstemmen (zie typeplaatje).
Service informeren. Interne storing, laadelektronica niet correct geïnitialiseerd.
ERROR Legenda:
6.7.2
LED brandt
LED knippert
LED uit
Niet onderbrekende storingen LED-indicatie
Oorzaak
Controle/opheffen
De LED ERROR knippert en de De gedwongen LED Naladen brandt na 10 uur. omschakeling op Naladen werd geactiveerd.
Na > 16 uur is het laadapparaat Netspanning tijdelijk niet uitgeschakeld (LED Laden uitgevallen. resp. Naladen brandt) Veiligheidsuitschakeling werkt niet.
10.09.04 – Ga
LED brandt
Batterijcapaciteit te groot voor het laadapparaat. Netspanning te laag (zie paragraaf 6.7.1)
ERROR
Legenda:
Batterij op celsluiting controleren.
LED knippert
25/31
Electricien informeren. Wordt de netspanning tijdelijk uitgeschakeld? Service informeren.
LED uit
4163*nl
Onderhoud
7
F
Onderhoud
Waarschuwing voor gevaarlijke elektrische spanning! Het laadapparaat is een elektrisch bedrijfsmiddel, dat spanningen en stromen voert, die voor mensen gevaarlijk zijn. Het laadapparaat mag daarom alleen door gekwalificeerde elektriciens geïnstalleerd, geopend, gerepareerd en gedemonteerd worden! In principe moet de netaansluiting en, indien nodig, het batterijcontact onderbroken worden, voordat ingrepen en werkzaamheden aan het laadapparaat uitgevoerd worden.
7.1
Reiniging, inspectie en onderhoud Het laadapparaat is onderhoudsvrij en maakt bij vakkundig gebruik een storingsvrije werking mogelijk. • Stof of vuil op het laadapparaat kunt u met een droge lap verwijderen. Controleer tenminste eenmaal per maand, of • de netaansluiting onbeschadigd is, • de behuizing geen scheuren of breuken heeft, • de isolatie van de laadkabel onbeschadigd is, • de laadstekker resp. de apparaatklemmen onbeschadigd is/zijn, • alle klem- en schroefverbindingen vastgetrokken zijn. Verhelp vastgestelde tekortkomingen direct.
7.2
Reserve onderdelen Wanneer u reserve onderdelen nodig heeft, wendt u dan met de apparaatgegevens van het typeplaatje tot de fabrikant of leverancier.
8
Milieuverantwoordelijke verwijdering Wanneer het laadapparaat definitief buiten gebruik gezet wordt, moeten de op dit tijdstip geldende wetten en voorschriften voor de milieuverantwoordelijke verwijdering aangehouden worden.
10.09.04 – Ga
26/31
4163*nl
Milieuverantwoordelijke verwijdering
Exacte informatie daarover kunt u verkrijgen bij milieubedrijven of de verantwoordelijke overheidsinstanties.
M
Attentie! Elektronica-afval bevat met zijn diversen kunststof-, metaal- en zwaremetalenbestanddelen een hoog gevaarpotentieel voor het milieu. Daarom moet elektronica-afval gescheiden van huis- of industrieel afval afgevoerd worden. Voer het elektronica-afval af via de eigen milieudienst van het bedrijf, die het verder afvoert naar speciale bedrijven.
De verpakking van het laadapparaat moet gescheiden worden afgevoerd. Papier, karton en kunststoffen moeten naar de recycling worden afgevoerd.
10.09.04 – Ga
27/31
4163*nl
Appendix
Appendix
245 mm
Maat- en aanzichttekeningen
24V-100A
ERROR
30 0m
503 m m
STOP
m
e
STOP
m
ERROR
49 0m
e
553 mm
80V-125A
523
583 m m
654
80V-150A
ERROR
STOP
525 mm
e
553 m m
10.09.04 – Ga
565 28/31
4163*nl
Appendix
Symbolen en afkortingen Hieronder zijn alle in deze handleiding voorkomenden afkortingen met hun betekenis aangegeven. Ah BGV
– –
resp. d.w.z. DIN I IEC LED t U etc. VDE 12 Volt /Z
– – – – – – – – – – –
Ampere-uur Berufsgenossenschaftliche Vorschrift (voorschrift van de ongevallenverzekering) respectievelijk dat wil zeggen Deutsche Industrie Norm stroom International Electrotechnical Comission Light Emitting Diode (lichtgevende diode) tijd spanning etcetera (enzovoort) Verband der Elektrotechnik Elektronik Informationstechnik e.V. 12 Volt per cel
Technische gegevens
Algemene opgaven
Apparaatserie
SLT 110
Apparaatnummer
zie typeplaatje
Batterijtype
natte accu
Laadkarakteristiek
Puls-Wa
Temperaturbereik
0 tot 40 °C
Nominale frequentie van het ingangssignaal
50 / 60 Hz
Beschermklasse
IP 21 overeenkomstig EN 60529
Behuizing
Zie appendix ‘Maat- en aanzichttekening’
Normen
73/23/EWG – Laagspanningsrichtlijn 89/336/EWG – EMC-richtlijn EN 60335-2-29 – Veiligheid EN 61558 – Transformatoren EN 60146 – Halfgeleidergelijkrichters EN 61000-6-2 – Storingsbestendigheid voor industriegebieden
EN 61000-6-3 – Straalstoring voor woongebieden, bedrijfs-- en industriegebieden alsmede kleine bedrijven EN 61000-3-2 – Invloeden op het net
10.09.04 – Ga
29/31
4163*nl
Appendix
Typetabel Het apparaattype kan aan de hand van de typeaanduiding op het typeplaatje eenduidig geïdentificeerd worden. Voor speciale apparaten gelden uitsluitend de gegevens van het typeplaatje! Batterij Nominale spanning
V
24
Batterijcapaciteit in Ah
80
Apparaat-
Netstroom / netspanning
Nominal e aansluitcapaciteit
Netzeker ing
Behuizing Afmetingen zie appendix
Gewicht
Puls-WaKarakteristiek laadtijd 7,5-8,5h
Puls-WaKarakteristiek laadtijd 12-14h
270 – 300
440 – 550
E 230 G 24/50 B-SLT 110
50
9 / 230
2,1
16
523
30
320 – 360
550 – 660
E 230 G 24/60 B-SLT 110
60
10,5 / 230
2,4
16
523
30
380 – 430
600 – 770
E 230 G 24/70 B-SLT 110
70
12,5 / 230
2,9
16
523
31
440 – 500
700 – 880
E 230 G 24/80 B-SLT 110
80
14 / 230
3,2
16
523
36
500 – 560
770 – 990
E 230 G 24/90 B-SLT 110
90
16 / 230
3,7
20
523
38
1360 – 1600 E 230 G 24/150 B-SLT 110
150
26,5 / 230
6,0
35
654
70
800 – 930
48
Apparaattype
nominal e stroom A
A
A/V
kg
kVA
800 – 930
1360 – 1600 D 400 G 24/150 B-SLT 110
150
15 / 3x400
6,0
20
654
70
940 – 1000
1400 – 1880 E 230 G 24/170 B-SLT 110
170
30 / 230
6,9
35
654
85
940 – 1000
1400 – 1880 D 400 G 24/170 B-SLT 110
170
10 / 3x400
6,9
16
654
85
140 – 150
220 – 270
E 230 G 48/25 B-SLT 110
25
9 / 230
2,1
16
523
30
160 – 180
280 – 330
E 230 G 48/30 B-SLT 110
30
10,5 / 230
2,4
16
523
31
220 – 250
330 – 440
E 230 G 48/40 B-SLT 110
40
14 / 230
3,2
16
523
37
270 – 300
440 – 550
E 230 G 48/50 B-SLT 110
50
17,6 / 230
4,0
20
523
40
320 – 360
550 – 660
E 230 G 48/60 B-SLT 110
60
21 / 230
4,8
25
654
55
380 – 430
600 – 770
E 230 G 48/70 B-SLT 110
70
24,5 / 230
5,6
35
654
60
440 – 500
700 – 880
E 230 G 48/80 B-SLT 110
80
28 / 230
5,5
35
654
75
500 – 560
770 – 990
E 230 G 48/90 B-SLT 110
90
31,5 / 230
7,2
35
654
85
560 – 620
870 – 1100
E 230 G 48/100 B-SLT 110
100
35 / 230
7,9
50
654
95
630 – 770
1100 – 1350 E 230 G 48/125 B-SLT 110
125
44 / 230
10,0
50
565
105
800 – 930
1360 – 1600 E 230 G 48/150 B-SLT 110
150
52,5 / 230
11,7
63
565
115
800 – 930
1360 – 1600 D 400 G 48/150 B-SLT 110
150
17 / 3x400
11,7
20
654
115
940 – 1000
1400 – 1880 D 400 G 48/170 B-SLT 110
170
19,5 / 3x400
13,4
25
654
125
1050 – 1180
--
D 400 G 48/190 B-SLT 110
190
22 / 3x400
15,2
25
654
135
220 – 250
330 – 440
E 230 G 80/40 B-SLT 110
40
23,5 / 230
5,4
35
654
55
270 – 300
440 – 550
E 230 G 80/50 B-SLT 110
50
29,2 / 230
6,3
35
654
75
320 – 360
550 – 660
E 230 G 80/60 B-SLT 110
60
35 / 230
7,9
50
654
85
380 – 430
600 – 770
E 230 G 80/70 B-SLT 110
70
41 / 230
9,3
50
654
95
440 – 500
700 – 880
E 230 G 80/80 B-SLT 110
80
47 / 230
10,7
63
654
105
500 – 560
770 – 990
E 230 G 80/90 B-SLT 110
90
52,5 / 230
11,7
63
565
115
560 – 620
870 – 1100
E 230 G 80/100 B-SLT 110
100
58,5 / 230
13,1
63
565
125
630 – 770
1100 – 1350 E 230 G 80/125 B-SLT 110
125
73 / 230
16,6
80
565
145
630 – 770
1100 – 1350 D 400 G 80/125 B-SLT 110
125
24 / 3x400
16,6
35
654
145
800 – 930
1360 – 1600 D 400 G 80/150 B-SLT 110
150
28,5 / 3x400
19,7
35
565
155
10.09.04 – Ga
30/31
4163*nl
Appendix
Onderdelencatalogus
10.09.04 – Ga
31/31
4163*nl