I
Artikelen
Over mishandelde vrouwen die hun partner doden
Een langdurig mishandelde vrouw staat terecht op grond van verdenking van moord subsidiair doodslag op haar echtgenoot Doodslag wordt bewezen geacht maar de vrouw is op grond van noodweerexces ontslagen van rechtsvervolging (zie ook in dit nummer Hof 's-Gravenhage 16 maart 1992, RN 1992,293). Vrouwen die dodelijk geweld plegen na langdurig te zijn mishandeld zijn zowel dader als slachtoffer. Is het fatale geweld van vrouwen noodzakelijk om zichzelf te beschermen tegen een reëel aanwezige dreiging? Ingegaan wordt op hoe de omslag van 'slachtofferschap' naar 'daderschap' bij de vrouw psychologisch verklaard kan worden en welk juridisch middel van verweer hierop aanlsuit.
Renée Römkens1
Slachtoffers tot het bittere eind? Partnerdoding is een vorm van geweld in de privésfeer die recentelijk meer aandacht krijgt. In tegenstelling tot de 'bekende' geweldsproblemen zoals sexuele kindermishandeling, verkrachting en mishandeling komt partnerdoding echter niet op grote schaal voor en evenmin treft het specifiek vrouwen.2 Aan het geweld lijkt echter wel meestal een sexespecifieke geweldsgeschiedenis vooraf te gaan. Voor zover nu bekend is lijkt, ongeacht de sexe van het slachtoffer, in de meeste gevallen sprake te zijn geweest van mishandeling van de vrouw. De 'crime passionel' is vrijwel zeker slechts bij een fractie van de gevallen van partnerdoding in het geding. Veel vaker gaat het om vrouwen die om het leven zijn gebracht nadat ze gevlucht zijn naar een opvanghuis, of die overleden zijn na een zware mishandeling. Of het gaat om mannen die om het leven zijn gebracht nadat de vrouw mishandeld is en geen andere uitweg meer ziet om te ontkomen aan het aanhoudende geweld. Deze groep vrouwelijke plegers van geweld wijkt dus af van het gangbare vertoog over de verdeling naar sexe bij geweld in de privésfeer: de vrouw is in dit scenario niet het slachtoffer maar de pleger, de man niet de pleger maar het slachtoffer. Maar ligt het wel zo eenduidig? Want bij nadere beschouwing, en met name als vanuit juridisch oogpunt een oordeel moet worden gevormd over de strafbaarheid en de schuld van de verdachte, rijst uiteraard de vraag hoe de voorgeschiedenis van chronische victimisering en met name de psychische gevolgen daarvan, een plaats dienen te krijgen. In de onlangs door het Hof in Den Haag behandelde zaak waarin een langdurig mishandelde vrouw in hoger beroep terecht stond op verdenking van moord, subsidiar doodslag op haar man, stond deze vraag centraal. De feiten die volgens het hof aannemelijk zijn geworden luiden als volgt: 'Op 14 november 1989 laat verdachte haar man X., met wie zij in een echtscheidingsprocedure is gewikkeld en met wie zij niet meer samenwoont, binnen in haar woning. Er ontstaat ruzie waarbij verdachte wordt geslagen en geschopt tengevolge waarvan zij komt te vallen. Verdachte heeft verklaard, dat zij gelet op haar ervaringen bij eerdere mishandelingen, vreesde dat haar echtgenoot, die zijn aanval had afgebroken, kort daarna de mishandeling in verhevigder mate zou voortzetten. Verdachte bevindt zich op dat moment dichtbij een kast waarvan zij weet dat daarin een revolver ligt. Zij kruipt naar deze kast en pakt daaruit met haar rechterhand de revolver waarvan zij aannam dat deze geladen was en doet haar vinger om de trekker. Verdachte staat op en ziet haar man wederom in dreigende houding op zich afkomen. Zij richt het wapen op hem, hij loopt door en op dat moment gaat het fatale schot af. Bij de beoordeling van het verweer van de raadsman acht het hof voorts de omstandigheid van belang dat verdachte gedurende het grootste gedeelte van haar ruim negentien jaar geduurd hebbende huwelijk met X. stelselmatig en ernstig door hem is mishandeld. Ook vlak vóór de fatale gebeurtenis was verdachte door haar echtgenoot mishandeld.' In dit geval werd doodslag bewezen geacht maar is de vrouw, op grond van noodweerexces (waarover later meer), ontslagen van rechtsvervolging.
10
NEMESIS
Slachtoffers tot het bittere eind?
In Nederland is tot op dit moment nog geen sprake van een duidelijke lijn in de jurisprudentie in deze. Nu echter meer bekend wordt over de psychische gevolgen van langdurige mishandeling, lijkt hieraan in toenemende mate aandacht te worden besteed als vrouwen terecht staan wegens partnerdoding. Met name in de Verenigde Staten en Canada is hierover enige jurisprudentie voorhanden. Sinds enige tijd is echter ook een debat gaande waarin kritische kanttekeningen worden geplaatst bij de manier waarop juridische 'erkenning' is verkregen voor de invloed die een mishandelingsgeschiedenis kan hebben op het plegen van geweld. Als achtergrond van het hier te bespreken arrest van het hof, zal ik eerst kort ingaan op de hoofdlijnen van die discussie. Het arrest van het hof is onder andere interessant vanuit het oogpunt van de constructie van 'daderschap' of 'slachtofferschap'. In deze bijdrage zal ik vooral ingaan op de manier waarop dat in dit arrest is gebeurd. De was in de gelegenheid deze zaak bij te wonen, en zal gebruik maken van citaten en observaties over het verloop van de zitting. Alhoewel de kwesties die in het arrest aan de orde komen voldoende stof voor juristen bevatten die nadere uitwerking verdient, is mijn invalshoek als sociaal-wetenschapper niet het juridische verloop per se maar de manier waarop en met welke argumenten uitspraken over slachtofferschap en daderschap naar voren komen. De vrouw die dodelijk geweld pleegt na langdurig te zijn mishandeld lijkt een Janushoofdige identiteit te bezitten: ze is zowel pleger als slachtoffer. Die ambigue combinatie staat vaak op gespannen voet met de eenduidigheid die het juridisch denken veelal vraagt. Opkomst van het 'battered woman syndrome' Het in 1980 verschenen boek 'Het brandende bed' 3 maakte duidelijk hoe gruwelijk de gevolgen kunnen zijn van langdurige mishandelingen die de hoofdfiguur Francine Hughes ondervond van haar man. 'She fought back with fire. And got away with murder' aldus de kraaiende omslagtekst. Het verhaal bevatte alle ingrediënten om tot de verbeelding van een breed publiek te spreken: wanhopig zoeken naar genegenheid bij een man die haar vernedert met geweld, haar verkracht, en tot slot een einde vol 'moord en doodslag'. Het boek werd spoedig verfilmd. Dit 'Waar Gebeurde Verhaal van een Mishandelde Vrouw' (aldus de ondertitel) vond zijn climax toen Francine op een avond het bed en haar man, die zijn roes uitsliep na haar verkracht te hebben, met benzine besprenkelde en in brand stak. Inderdaad was dit een van de eerste rechtszaken waarin een vrouw werd vrijgesproken van moord op haar echtgenoot. Zij werd niet bestraft omdat zij verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht ten tijde van het plegen van de daad als gevolg van haar jarenlange mishandelingen. Boek en film brachten de problematiek van mishandelde vrouwen die hun man doden letterlijk en figuurlijk in beeld. In de V.S. en Canada zien we een ontwikkeling naar juridische erkenning van het feit dat langdurige mishandeling door een partner mee dient te wegen in de beoordeling van de strafbaarheid en schuld van ver-
1992 nr 6
Renée Römkens
dachte.4 Overigens is deze ontwikkeling aarzelend en zeker niet onbetwist. Tal van vrouwen zijn tot lange gevangenisstraffen of zijn zelfs ter dood veroordeeld (in de VS) wegens moord met voorbedachte rade op hun echtgenoot of wegens doodslag, waarbij de (vrijwel altijd) voorafgaande geschiedenis van mishandeling en verkrachting door de echtgenoot irrelevant werd geacht voor de oordeelsvorming. In de staat Alabama (VS) bijvoorbeeld, is het expliciet verboden om tijdens de zitting op welke manier dan ook de jury informatie te verstrekken over de voorafgaande mishandelingen die de vrouw heeft ondergaan. In Groot Brittannië loopt op dit moment een hoger beroepszaak van een mishandelde vrouw die haar man had gedood en die in eerste aanleg zonder meer wegens moord tot langdurige gevangenisstraf was veroordeeld. Kortom: de kwestie is in beweging en beroert de gemoederen. Psychologisch onderzoek heeft aannemelijk gemaakt dat voor een goed begrip van de motieven van de dader het fatale geweld geplaatst moet worden in de context van chronische dreiging en angst waar zij vaak al jaren mee leven.5 (In dat verband is het des te opmerkelijker dat in recent Nederlands onderzoek over partnerdoding geen aandacht besteed wordt aan de mogelijke samenhang tussen (vrouwen-)mishandeling en partnerdoding door vrouwen).6 Juridische publicaties zijn toegespitst op de de verdedigbaarheid van dit fatale scenario.7 De kwestie hóe die omslag van 'slachtofferschap' naar 'daderschap' bij de vrouw psychologisch gezien verklaard kan worden, en welk juridische middel tot verweer daarop aansluit, zal uiteraard van geval tot geval kunnen verschillen. Toch is het de vraag in hoeverre van min of meer gangbare psychische reactiepatronen sprake is die bij een grote gemene deler uit deze groep van toepassing is. Enkele jaren geleden introduceerde onderzoekster Lenore Walker het battered woman syndrome* waarvoor zij zich baseerde op de klachten die veel van de door haar ondervraagde langdurig mishandelde vrouwen vertoonden (overigens had geen van hen hun partner gedood). Belangrijkste kenmerken van dat syndroom zijn: een verregaande apathie, waardoor zij geen uitweg zien uit de (mishandelings-)situatie, extreme gevoelens van hulpeloosheid en chronische angst voor het geweld van de partner. Ondanks dat de symptomen waaruit dit syndroom zou bestaan vanuit klinisch-psychiatrisch oogpunt bezien, weinig nauwkeurig zijn omschreven, en de onderzoeksgroep waarop zij dit syndroom baseerde niet representatief was voor een doorsnede van de groep mishandelde vrouwen, heeft het als 'typerend' klachtenbeeld van mishandelde vrouwen een hoge vlucht genomen. In een aantal strafzaken in de VS en Canada tegen vrouwen die na mishandeld te zijn hun partner hebben gedood is dit syndroom door getuige-deskundigen naar voren gebracht ter onderbouwing van de verminderde toerekeningsvatbaarheid ten tijde van het plegen van de daad zelf.9 Toen dit in enkele zaken aanvaard werd, heerste aanvankelijk euforie: eindelijk werd erkend dat jarenlange mishandeling door
11
I
Slachtoffers tot het bittere eind?
een partner een factor is die (juridisch) gewicht in de schaal legt bij de bepaling van de toerekenbaarheid van de vrouw als verdachte, of in de strafmaat. Inmiddels gaan echter ook kritische stemmen op over de vraag hoe hoog de prijs is die voor deze juridische 'winst' betaald moet worden (zie noot 8). De situatie is niet eenvoudig. Enerzijds kan niet ontkend worden dat de psychische conditie van mishandelde vrouwen na jarenlange mishandeling dusdanig ondermijnd kan zijn dat een toestand van verminderde toerekeningsvatbaarheid in het geding is. Anderzijds is het echter de vraag of alle vrouwen over een kam kunnen worden geschoren. In de eerste plaats is de populariteit van het battered woman syndrome in de (Amerikaanse en Canadese) juridische praktijk opvallend. De manier waarop dit wordt toegepast doet onwillekeurig denken aan een haast ouderwets aandoende generaliserende tendens tot psychiatrisering van vrouwelijke wetsovertreders. Niet alleen is het de vraag of dit niet een zeer eenzijdige benadering van de problematiek is die mogelijk niet vrij is van gender-bias. Ook is het problematisch dat een dergelijk pleidooi berust op categoriserende uitspraken over 'de' groep mishandelde vrouwen die een partner doden, waarbij verschillen tussen vrouwen binnen die groep onvoldoende zijn onderzocht. Vanuit politiekstrategisch oogpunt wordt een homogeniteit aangebracht die mogelijk onvoldoende recht doet aan de heterogeniteit in de aard van de problematiek zelf alsook in die van de mentale staat van de plegers. Vanuit methodologisch oogpunt bezien is de basis waarop dergelijke generaliserende uitspraken over een 'mishandelingssyndroom' berusten, wankel. In de tweede plaats kan als bezwaar worden aangevoerd dat in de beoordeling van de verdachte men zich overwegend richt op de subjectieve, mentale staat van de vrouw (pleger): van slachtoffer van de partner is zij uiteindelijk ook slachtoffer van haar gebrekkige mentale conditie geworden. In de roep om een juridische 'erkenning' van de psychische gevolgen van chronische victimisering door een partner lijkt deze groep vrouwen eeuwig slachtoffer te blijven. Omdat het (juridisch) 'werkt' - veel vrouwen blijven ermee uit de gevangenis of krijgen mildere straffen - wordt het toegepast en wint het aan juridische aanvaardbaarheid en 'waarheid'. Het gevaar van een self fullfilling prophecy is niet denkbeeldig: een aanvankelijk eenzijdige en mogelijk zelfs onjuiste definitie wordt 'waar' omdat die 'werkt'. Het aantoonbare geweld dat de man voorafgaand aan de uitbarsting van de vrouw gebruikte is in het juridische debat dan enkel relevant als historische gebeurtenis die tot een probleem heeft geleid waar het vervolgens om gaat draaien: de gebrekkige geestelijke toestand van de vrouw. Het geweld van de man dat aanleiding gaf tot deze daad verschuift naar de marge. Daarmee wordt het overbodig de vraag te stellen of het fatale geweld van vrouwen in deze omstandigheden wellicht aanvaardbaar of zelfs noodzakelijk was om zichzelf te beschermen tegen een reëel aanwezige dreiging.
Renée Römkens
Het arrest nader bekeken Tegen de hierboven geschetste achtergrond is het arrest van het Hof Den Haag de moeite van een nadere beschouwing waard. Het hof erkent met zoveel woorden dat een voorgeschiedenis van mishandeling gevolgen heeft voor de beoordeling van de strafbaarheid van de vrouw, omdat het geweld op zichzelf tot een situatie kan leiden die voor deze vrouw, gezien haar eerdere ervaringen, onhoudbaar dreigend is en dus tot zelfverdediging noopt. Tezelfdertijd wordt de vrouw psychisch ten volle toerekenbaar geacht. Immers: doodslag - en daarmee (voorwaardelijk) opzet - is bewezen verklaard. Zij wordt dus verondersteld ten tijde van de daad niet alleen in staat te zijn geweest tot gericht handelen (revolver pakken, schieten in de borst) maar ook tot het voorzien van de mogelijke gevolgen van haar handelwijze. In de aanvaarding van het door de advocaat bepleite noodweerexces is geen psychiatrische of psychologische diagnostiek van welke aard dan ook noodzakelijk geweest, althans het hof verwijst daar niet naar in zijn arrest. Het geweld van de man waartegen de vrouw zich op het fatale moment verweerde, en de voorgeschiedenis van geweld, zijn in de overwegingen van het hof het uitgangspunt gebleven bij de beoordeling van de subjectieve reactie van de vrouw. Ik wil hierna kort stilstaan bij de manier waarop dat is gebeurd aan de hand van enkele punten uit het arrest. Het hof acht doodslag bewezen, en niet moord. Ondanks dat de vrouw een geladen revolver in huis had, werd voorbedachte rade aan de kant van de vrouw niet bewezen verklaard. Tijdens de zitting werd naar voren gebracht dat de vrouw in het onderzoek door de Rechter Commissaris had verteld dat zij bij eerdere mishandelingen de revolver enkele keren had gebruikt om te dreigen. Al die keren was zij erin geslaagd de man te stoppen in zijn geweld. Dus de vraag of verdachte met voorbedachte rade te werk was gegaan rees onvermijdelijk ('Zat mevrouw misschien klaar met de revolver toen zij X. binnenliet?'). Het gegeven dat de vrouw, in tegenstelling tot alle voorgaande keren, nu wèl heeft geschoten is primair geïnterpreteerd als indicatie voor het intens dreigende gedrag van de man die zich niet bij de voorgenomen scheiding wilde neerleggen, en niet als een aanwijzing van een vooropgezet plan van de vrouw haar man te doden. De keuze voor deze lezing van de 'feiten', zoals door de vrouw geschetst, waarin het grensoverschrijdend gedrag van het slachtoffer doorslaggevend was, werd kennelijk ook aannemelijk omdat er een aangifte lag (met getuigenverklaringen) wegens mishandeling door het slachtoffer, daags voor het fatale schot viel. Ook dat incident vond plaats naar aanleiding van een ruzie over de voorgenomen scheiding waar het slachtoffer zich niet bij neer wilde leggen. Overigens was ook bewijs voor handen dat de vrouw zich bij eerdere mishandelingen onder doktersbehandeling had moeten laten stellen. In verband met de aanvaarding van noodweerexces
12
NEMESIS
I
Slachtoffers tot het bittere eind?
(art. 42 WvSr.) wil ik kort stilstaan bij drie elementen die in dat verband van belang zijn: de wederrechtelijkheid en ogenblikkelijkheid van 's mans geweld, en de proportionaliteit van het geweld dat de vrouw ter verdediging gebruikte. Wederrechtelijkheid en ogenblikkelijkheid 'Doordat verdachte in haar woning werd aangevallen door haar man, wiens gewelddadigheid ten opzichte van haar zij maar al te goed kende en die een scheiding niet accepteerde, is er naar het oordeel van het Hof sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte.' Het feit dat de vrouw in haar eigen woning door haar man is aangevallen (zij had bloeduitstoringen en een gescheurd t-shirt als 'stille getuigen') terwijl zij in een echtscheiding verwikkeld was die de man niet accepteerde, zijn twee gegevenheden die volgens deze passage voor het hof van groot belang waren in zijn overwegingen omtrent de 'ogenblikkelijke wederrechtelijkheid' van het geweld van het slachtoffer. Het is natuurlijk een flagrante grensoverschrijding, letterlijk en figuurlijk, als je in je eigen huis wordt aangevallen omdat de ander een echtscheiding niet verdraagt. De nadruk die beide omstandigheden in dit arrest krijgen stemt echter tot nadenken. Het is de vraag of het oordeel over de wederrechtelijkheid anders uitgevallen zou zijn als de vrouw niet in echtscheiding was verwikkeld en zich bij gebrek aan eigen woning of wijkplaats in de gezamenlijke woning met geweld verzet had tegen de zoveelste mishandeling van haar echtgenoot? Dan blijft 'slechts' de mishandeling als wederrechtelijke handeling over. Voor zover (mishandelde) vrouwen hun partner doden lijkt dit laatste scenario wel het meest voor te komen. We mogen aannemen dat het oordeel over de wederrechtelijkheid in zo'n geval ook zonder meer bevestigend luidt? De ogenblikkelijkheid van het gewelddadig optreden van de man wordt in een adem genoemd met de wederrechtelijkheid. Het hof stelt in haar lezing van de aannemelijk geworden 'feitelijke' toedracht van de gewelddadigheden dat het slachtoffer zijn aanval had afgebroken. In zekere zin was dus de onmiddellijke dreiging verminderd. Van belang is dat het hof expliciet stelt dat de vrouw op dat moment, op grond van eerdere ervaringen, escalatie van diens geweld gegrond kon vrezen. Daardoor komt haar grijpen naar een revolver duidelijk in een perspectief van zelfverdediging te staan. De erkenning dat 'voorgaande ervaringen' van belang zijn voor de subjectieve beleving van de onmiddellijke dreiging is cruciaal voor veel vrouwennmishandelingssituaties als deze. Impliciet wordt immers erkend dat het feit dat de man even stopt - en voor buitenstaanders dus ogenschijnlijk de dreiging afneemt - voor de betrokken vrouw juist vaak een verhoogde dreiging inhoudt. Bovendien wordt erkend dat na jarenlange vernedering en kwelling die ene uitval - die in zijn objectieve gedragingen wellicht niet zo schadelijk is - wel net de druppel kan zijn die de emmer doet overlopen.
1992 nr 6
Renée Römkens
Of in deze overwegingen van het hof ook een ruime opvatting over de ogenblikkelijkheid van de dreiging valt te lezen, is de vraag. Enerzijds is' het verweer aanvaard dat, ondanks dat de man gestopt was met zijn aanval, toch van een aanhoudende dreiging sprake was op grond van eerdere ervaringen die de vrouw had als de man even ophield. Het feit dat de dreiging in dit geval is gedefinieerd aan de hand van een subjectief criterium dat voor deze vrouw in deze situatie gold, kan van groot belang kan voor vrouwen in vergelijkbare geweldssituaties voor wie de aanhoudende dreiging nadat de man (even) zijn aanval stopt juist sterk voelbaar wordt. Tijdens de aanval zijn vrouwen veelal primair bezig zich te beschermen om te overleven; daarna komt niet zelden de ondraaglijke angst over hoe de man 'hierna' verder zal gaan. Anderzijds vormde in dit geval het feit dat de man uiteindelijk 'in dreigende houding' op de vrouw afkwam en doorliep nadat zij de revolver op hem had gericht, in zichzelf dreigend gedrag dat wel onmiddellijk voorafging aan het schieten door de vrouw. Overigens bleek dat tijdens de zitting de opvattingen over de ogenblikkelijkheid nogal uiteenliepen. Zo was naar het oordeel van de Procureur-Generaal de dreiging en het geweld van de man in die fatale situatie niet ernstig. Zonder veel omhaal of argumenten concludeerde hij dat het fysieke geweld van de man niet in verhouding stond tot de heftigheid van de reactie van de vrouw (revolver pakken en op de man richten). Omdat de man gestopt was met zijn aanval was op dat moment 'de machtssituatie duidelijk veranderd, zelfs als het maar een vrouw is' (die het wapen in handen heeft), aldus de Procureur-Generaal Ook de ernst van het geweld en het letsel werd door de Procureur-Generaal betwist (bloeduitstortingen en een gescheurd t-shirt). De advocaat reageerde hevig verontwaardigd en in dit debat tussen twee heren werd plots de vrouwenbeweging als Geweten ten tonele gevoerd: 'We hoeven de vrouwenbeweging in dit land niet naar de mond te praten en we hoeven niet bang te zijn voor een schofferend arrest (sic!),10 want de gegevens maken duideüjk dat hier sprake was van mishandeling.' Uit het arrest van het hof blijkt dat zij een mishandeling overtuigend bewezen achten. Dat dezelfde informatie zo verschillend werd uitgelegd is tekenend voor de strijd om de waarheid die we zo vaak zien als mishandeling van de vrouw juridisch in het geding is. Het onvermijdelijke feit dat de mishandelingen achter gesloten deuren en dus zonder getuigen plaatsvonden, keert zich vaak tegen de vrouw. De bewijslast rust immers op het slachtoffer en de kwestie wordt of zij al dan niet overdrijft. Proportionaliteit 'Weliswaar heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke zelfverdediging overschreden door X. in de borst te schieten in plaats van in minder vitale lichaamsdelen, maar aannemelijk is geworden dat verdachte, gezien de voorgeschiedenis, zozeer was overmand door gevoelens van angst en radeloosheid dat het aldus schieten een onmiddellijk gevolg is geweest
13
I
Slachtoffers tot het bittere eind?
van een door het optreden van X. veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Derhalve treft het beroep op noodweer-exces doel.' Het hof zegt in deze passage met zoveel woorden dat de grenzen van de noodzakelijke zelfverdediging zijn overschreden door in de borst te schieten in plaats van op 'minder vitale lichaamsdelen'. Uit de gekozen bewoordingen valt af te leiden dat in dit soort situaties het gebruik van geweld door de vrouw in principe een aanvaardbare zelfverdediging vormt mits geen vitale lichaamsdelen van de man worden bedreigd. Alleen het gericht schieten op de borst is disproportioneel. De cruciale disculperende omstandigheid is wederom het feit dat de vrouw gedurende haar negentien jaar durende huwelijk stelselmatig is mishandeld door haar echtgenoot. Deze geweldsgeschiedenis wordt zelfs als causale factor gezien die bij verdachte de 'hevige gemoedsbeweging' teweegbrengt waarin het slachtoffer 'overmand werd door gevoelens van angst en radeloosheid'. De subjectieve mentale staat van de verdachte, haar extreme angst en radeloosheid, worden hier gepresenteerd als een min of meer voor de hand liggende reactie op het extreem bedreigend gedrag van het slachtoffer ter plaatse. Gericht handelen (het pakken van de revolver en het op de borst schieten) wordt in die toestand niet uitgesloten. De vrouw is weliswaar slachtoffer van eerdere mishandelingen maar wordt op het moment dat zij de daad pleegt geschetst als handelend subject die voor haar optreden verantwoordelijkheid draagt. Met de bewezenverklaring van doodslag wordt immers door het hof geïmpliceerd dat de vrouw zodanig heeft gehandeld dat zij kon weten dat dit de dood van de man zou veroorzaken. De disculpering schuilt in de voorgeschiedenis die in combinatie met de extreme omstandigheden op dat moment tot een buitengewoon heftige reactie leidde. Slachtoffer en/of dader: 'zwei Seelen in einer Brust' Met de aanvaarding van noodweerexces in het hier besproken arrest van het Hof Den Haag zijn subjectieve elementen uiteraard van groot belang geweest. Het hof heeft gesubjectiveerd, maar vooral aan de hand van de feiten. De mentale staat van verdachte ten tijde van het plegen van het strafbare feit is onderwerp van discussie geweest, echter niet als ziektebeeld maar als een in die omstandigheden begrijpelijke reactie op het ervaren geweld en dreigementen. Met de eerder geschetste ontwikkelingen in het buitenland in gedachten, beschouw ik dit als winst. In dit geval is in zekere zin een brug geslagen tussen de erkenning van de vrouw als slachtoffer enerzijds en anderzijds als bewust en gericht handelende dader. Het hoeven geen categorieën te zijn die elkaar uitsluiten. Toch wil ik hiermee zeker niet suggereren dat deze juridische constructie in het algemeen de voorkeur verdient boven een verdediging op basis van verminderde toerekeningsvatbaarheid of ontoerekeningsvatbaarheid. Binnen het gegeven dat langdurige mishan-
14
Renée Römkens
deling door de partner veelal ingrijpende gevolgen heeft voor de psychische weerbaarheid en gezondheid van vrouwen, heeft elke vrouw die na langdurig mishandeld te zijn haar man of vriend om het leven brengt heeft haar eigen individuele geschiedenis en individuele actualiteit. De keuze van het verweermiddel zal daarvan afhangen. Mijn kritiek op de ontwikkelingen in de Verenigde Staten en Canada geldt het generaliserende vertoog dat daarmee in gang lijkt te worden gezet in dit soort zaken en de eenzijdige beeldvorming over de betrokken groep vrouwen die daarmee gepaard gaat. Vrouwen die zelf een daad (van agressie) stellen, worden in dit vertoog bij voorkeur als slachtoffers gezien, desnoods van hun eigen mentale zwakte, ook en zelfs in zaken waar voldoende aanleiding lijkt om te onderzoeken of dat geweld van vrouwen wellicht tot op zekere hoogte als een passende reactie van zelfbescherming is te beschouwen waar zij de volle verantwoordelijkheid voor dragen maar waarvoor andere straf- of schulduitsluitingsgronden van toepassing zijn. Het eenzijdige beeld van de vrouwelijke geweldpleger als verdrietig en verward slachtoffer past in zekere zin beter bij een traditionele gender-ideologie. Bovendien sluit het aan bij een klassiek-feministisch vertoog waarin vrouwen overwegend (en soms eenzijdig) als uitsluitend slachtoffers van geweld en machtsongelijkheid zijn geportretteerd. Tegen die achtergrond is de populariteit van een mishandelingssyndroom begrijpelijk omdat dit beeld in een juridische context waarschijnlijk ook gemakkelijker aanvaard wordt dan een verweer waarin een vrouw wordt voorgesteld als iemand die zich tegen de zoveelste grensoverschrijding teweer stelt en in een extreme uitbarsting haar agressie doelgericht inzet. De zaak zoals behandeld in het arrest van het hof laat mijns inziens zien dat in bepaalde situaties ook andere juridische wegen denkbaar zijn die erkennen dat langdurige mishandeling verregaand van invloed is op de motivatie tot het plegen van verdedigend geweld, en op de psychische conditie van de vrouw die die daad pleegt, zonder dat de individuele verantwoordelijkheid van de vrouw voor haar daad - zowel in psychisch als in moreel opzicht - wordt weggedefinieerd. Sommige vrouwen die hun partner doden weten op dat moment zeer goed wat ze doen en zijn er op dat moment ook van overtuigd dat dat voor hen de enige uitweg is om te overleven. En sommigen hebben gegronde redenen dat te denken. Het door het hof aanvaarde verweer van noodweerexces doet echter in dit geval meer recht aan de complexe positie van de verdachte en haar geweldsgeschiedenis. Deze hele discussie roept de vraag op of het vanuit psychologisch oogpunt adequaat en vanuit juridisch oogpunt nodig en wenselijk is om in deze problematiek het of/of denken te hanteren. Op die manier wordt vaak een schematische tegenstelling gecreëerd tussen enerzijds vrouwen die als een soort 'willoos slachtoffer' en anderzijds vrouwen die als een weloverwogen opererend 'wrekende dader' te werk zouden gaan. Waarschijnlijk is het in beide gevallen een versimpeling van een gelaagde werke-
NEMESIS
Slachtoffers tot het bittere eind?
lijkheid. Het probleem is natuurlijk dat het juridisch apparaat, met haar streven naar productie van een éénduidige waarheid, daarmee moeilijk uit de voeten kan. Daarom is het fascinerend te lezen hoe op het moment suprème het hof toch een 'discursieve verdwijntruc' toepast op de vrouw als bewust handelend subject als het in ogenschijnlijk neutrale bewoordingen de 'feitelijke' handelingen beschrijft die in de fatale situatie zijn voorgevallen: '(zij) doet de vinger om de trekker', 'zij ziet de man in dreigende houding op zich afkomen' (...) 'zij richt het wapen op hem', 'hij loopt door' 'en op dat moment gaat het fatale schot af'. Loste het schot zichzelf middels de vinger van de vrouw die om de trekker lag? Waar is de vrouw die schiet gebleven? Ik ben zeer benieuwd naar het antwoord hierop van de Hoge Raad die zich in cassatie zal buigen over de zaak. Wordt vervolgd! Noten 1 Met dank aan mr. K. Lünnemann voor haar commentaar op een eerdere versie van dit artikel. 2 Exacte omvangsgevens ontbreken op dit moment en zijn moeilijk te achterhalen omdat in de statistieken gegevens over
1992 nr 6
Renée Römkens
de relatie tussen slachtoffer, en pleger niet worden opgenomen. 3 McNulty, Faith, The burning bed. The true story of an abused wife. New York: Bantam Books, 1980. 4 Zie: Schneider, Elizabeth, Describing and changing: women's self-defense work and the problem of expert testimony on battering. Women's Rights Law Reporter. 9,1986,3-4, pp. 195-222. 5 Zie bijvoorbeeld: Browne, Angela, When battered women kill. New York: The Free Press, 1987. Walker, Lenore, Terrifying love. Why battered women kill and how society responds. New York: Harper 6 Row, 1989. 6 Boer, A.P. de, Partnerdoding. Een empirisch-psychiatrisch onderzoek. Arnhem: Gouda Quint BV, 1990. 7 Gillespie, Cynthia, Justifiable homicide. Battered women, self-defense and the Law. Columbus: Ohio State University Press, 1989. 8 Walker, Lenore, The battered woman syndrome. New York: Springer Publishing Company, 1984. 9 zie: Comack, E., Legal recognition of the 'battered wife's syndrome': a victory for women? Paper presented to the American Society of Criminology meetings. San Francisco: Nov. 1991. 10 Een onmiskenbare toespeling op de commotie die o.a. Van Maarsseveen teweeg bracht met zijn felle kritiek op het beruchte arrest over verkrachting door de partner in de 'knipperlichtrelatie'; zie: Van Maarsseveen, 'Een schofferend arrest'. NJB, 1988, p. 819-821.
15